nr. 2 2009
●
Nieuwsbrief van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
●
Anesthesiologendagen Thema 2009: Communicatie pag 5
“Anesthesiegame” Interview met Frans Meijman, hoogleraar medische wetenschapsen publiekscommunicatie pag 10
●
Het geweten van de CKAP! Is wegkijken van onszelf te rijmen met ons geweten? pag 14
En verder: Goed in argumenteren en overtuigen ● Positionering van de anesthesioloog in 1903 ● Wetenschap: Interview met Chistain Martini ● Een eureka-ervaring ● Geschiedenis: Totaal intraveneuze anesthesie 100 jaar oud ● NANCHO ● PGO-cursus voor tutoren ● Spoorloos
de anesthesioloog 2 • 2009
1
Presentatie van actuele klinische en fundamentele wetenschap binnen Nederlandse ziekenhuizen
6e WETENSCHAPSDAG
2
AN E S T H E S I O LO G I E 25 september 2009 De Reehorst Ede
Gastsprekers:
Monty Mythen & Steven Shafer
Deadline indienen abstracts 2 juni 2009 www.anesthesiologie.nl
de anesthesioloog 2 • 2009
NVA: 030 28 23 270
COLOFON Redactieraad J. Klein K.S.A.E. Liem J.W. Kallewaard C.J. van Oort S.A.B. Gijtenbeek Correctie The Language Lab Redactie Sandra Gijtenbeek Druk Graficiënt Printmedia, Laren De NVA Nieuwsbrief is een officieel orgaan van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie en wordt maximaal zesmaal per jaar gratis aan de leden toegestuurd. Deadline inzenden kopij voor volgende Nieuwsbrief: 14 september 2009 Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie opgericht 24 januari 1948 Bureau NVA Mercatorlaan 1200 3528 BL Utrecht Correspondentieadres Postbus 20063 3502 LB Utrecht Telefoon 030 282 3385 Algemeen nummer 030 282 3855 Patricia Liem 030 282 3387 Janine Spruit 030 282 3270 Sandra Gijtenbeek 030 282 3880 Marjolein Swinkels 030 282 3378 Judith van Oudheusden
INHOUD
jaargang 5 • nummer 2 • mei 2009
Voorwoord
4
Thema Communicatie
4
Anesthesiologendagen Thema: Communicatie
5
Goed in argumenteren en overtuigen Jan Bijker (trainer Schouten & Nelissen) over de communicatie problemen die anesthesiologen in een managementrol ervaren.
8
“Anesthesiegame” Cas van Oort in gesprek met Frans Meijman, hoogleraar medische wetenschaps- en publiekscommunicatie
10
Positionering van de anesthesioloog in 1903 Uit een artikel in The Lancet blijkt dat we ons begin vorige eeuw al druk maakten over de positionering van de anesthesioloog
13
Het geweten van de CKAP Wat te doen als een zwaarwegend advies gegeven wordt waar niets mee wordt gedaan? De CKAP en haar geweten. Floor Haak
14
Geschiedenis: Totaal intraveneuze anesthesie 100 jaar oud Hans Pöll
15
Wetenschap: Interview met Christian Martini Christa Boer
16
Een eureka-ervaring Een boek dat al 15 jaar niet meer werd gedrukt en een overleden auteur, bracht Paul Elbers tot het uitbrengen van een nieuw boek over zuur-base evenwicht.
19
NANCHO Op 13 maart werd in Zeist voor de 4e keer NANCHO gehouden. Een verslag van een succesvolle bijeenkomst. Markus Klimek
21
Wat verder ter tafel komt PGO-cursus voor tutoren Spoorloos
23
Fax 030 282 3856 E-mail:
[email protected] Website www.anesthesiologie.nl
de anesthesioloog 2 • 2009
3
Voorwoord COMMUNICARE
O
m de vereniging in de toekomst nog beter te kunnen bedienen ben ik gestart met een opleiding junior communicatieadviseur bij SRM. De eerste PowerPoint sheet van de eerste les geeft de basis van de communicatietheorie weer: je hebt een zender, een boodschap die via een medium bij een ontvanger terechtkomt die vervolgens feedback geeft. Lijkt eenvoudig, zo op papier. Dat deze theorie in de praktijk niet zo eenvoudig werkt, blijkt al uit het feit dat er boekenkasten vol zijn geschreven over communicatie, en er al evenveel keuze is in communicatieopleidingen. Bovendien is deze basis van de communicatietheorie ontwikkeld ver voor het digitale tijdperk. Door de toegankelijkheid van informatie is de ‘macht’ in communicatie verschoven van de zender naar de ontvanger. Inmiddels heeft 83 procent van de Nederlanders een internetverbinding. De zogenaamde ‘informatieconsument’ bepaalt nu zelf welke informatie zij wanneer en op welke plek wil ontvangen. Ook zorgen technologische ontwikkelingen voor nieuwe manieren om te communiceren. Bent u al aan het ‘twitteren’? Communicatie is fascinerend, omdat het dynamisch is en iedereen er elke dag mee te maken heeft. Ik wilde u in dit voorwoord graag dé definitie van communicatie meegeven. Ook hier blijkt: het zijn er zoveel dat je een boek kunt volschrijven met alleen maar definities. Maar als we nu eens kijken wat communicatie letterlijk betekent, dan schept dat al heel wat duidelijkheid. Communicatie komt van Congressecretariaat Anesthesiologendagen het Latijnse werkwoord ‘communicare’ wat letterlijk ‘gemeenschappelijk delen’ betekent en dat is nu registratie, abstracthandling en precies wat er tijdensInformatie de anesthesiologendagen gebeurt: het gemeenschappelijk delen van kennis en expositie ondersteunende bedrijven. kunde maar vooral ook gezelligheid…
Sandra Gijtenbeek
4
Congress & Meeting Services Holland Postbus 18 5298 ZG Liempde T 0411 63 29 07 F 0411 63 38 05 E
[email protected] I www.anesthesiologie.nl
de anesthesioloog 2 • 2009
A A A A n n k k o o n n d d II g g II n n g g
14 - 15 MEI 2009
11 44
--
11 55
m m ee ii
22 00 00 99
THEMA:
Maastrichts Maastrichts Expositie Expositie & & Congresscentrum Congresscentrum MECC MECC Maastricht Maastricht
de anesthesioloog 2 • 2009
5
Anesthesiologendagen: een vooruitblik Ook dit jaar bieden de secties en commissies sessies met uiteenlopende interessante onderwerpen. Enkele secties lichten hier hun programma toe. CAGA Verdiepen tijdens de opleiding (vrijdag 15 mei 14.55 – 15.45 uur) Bas Kostering, voorzitter Voor het eerst wordt dit jaar tijdens de Anesthesiologendagen een sessie speciaal voor aio’s aangeboden. De CAGA heeft gekozen voor het thema: verdieping tijdens de opleiding. Een belangrijk thema omdat er volgens het huidige opleidings-
plan al in het laatste jaar van de opleiding zes maanden besteed kan worden aan een bepaald aandachtsgebied (bijvoorbeeld kinderanesthesie, intensive care, neuroanesthesie of pijnbestrijding). Daarnaast wordt tijdens de sessie aandacht besteed aan de (on)mogelijkheid van de buitenlandse stage. Zeer actueel omdat het ministerie onlangs besloot dat de financiering van een buitenlandse stage door het Opleidingsfonds vergoed gaat worden. Alle NVA-leden zijn van harte welkom bij onze sessie.
Nederlands Gezelschap voor Neuro-anesthesiologie Tussen klappen en clippen: een lastig aneurysma ... SHT met longproblemen: waar liggen de prioriteiten?! (donderdag 14 mei 14.55 – 15.45 uur) Markus Klimek, voorzitter
Voor de aankomende Anesthesiologendagen heeft de sectie naar aanleiding van het succes van de interactieve casuspresentatie van vorig jaar weer twee instructieve casuspresentaties ingepland. Wij hopen weer op een goede opkomst en een inspirerende en intensieve discussie. Zie pag. 21 voor het volledige verslag van de NANCHO.
Sectie Obstetrische Anesthesie Fever and epidural analgesia: a real problem? Sepsis therapy for the newborn: when and where? (donderdag 14 mei 11.55 -12.45 uur) Marco Marcus, voorzitter, en Xandra Schyns, secretaris
Aanbeveling 7 uit de richtlijn “Medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de bevalling”: Epidurale analgesie gaat gepaard met een verhoogde kans op maternale temperatuurstijging. De vrouw dient geïnformeerd te worden over het feit dat, afhankelijk van klinische bevindingen, bij het vaststellen van een temperatuur ≥ 38 ºC antibioticabehandeling nodig kan zijn, de kinderarts zonodig wordt geraadpleegd voor het neonataal sepsisprotocol en overplaatsing van de pasgeborene naar de afdeling neonatologie noodzakelijk kan zijn. Het wordt aanbevolen op lokaal niveau afspraken te maken over het te volgen beleid bij temperatuurstijging na epidurale analgesie.
Epidurale analgesie is normaal geassocieerd met een daling van temperatuur door redistributie van kernwarmte naar de periferie en vervolgens afgifte aan de omgeving. Bij epidurale analgesie tijdens de partus wordt echter juist stijging van temperatuur gezien. Andere factoren die hiermee worden geassocieerd zijn: nullipariteit, frequent vaginaal onderzoek, langdurige baring en langdurig gebroken vliezen. Voor de klinische praktijk is differentiatie met infectieuze temperatuurstijging van belang.
6
de anesthesioloog 2 • 2009
Deze aanbeveling uit de nieuwe richtlijn voor pijnstilling tijdens de partus is belangrijk. De oorzaken van deze temperatuurstijging en de gevolgen voor de barende vrouw zullen tijdens de Anesthesiologendagen besproken worden door dr. Wiebke Gogarten uit Münster. Zij is anesthesioloog en expert op dit gebied en lid van vele nationale en internationale commis-
sies. Wat deze temperatuursstijging inhoudt voor de pasgeborene, wordt uitgelegd door prof. Luc Zimmerman, kinderarts en neonatoloog in
Maastricht. Ook hij is een internationale expert. Beiden zijn uitstekende sprekers.
Cardioanesthesiologie Echocardiografie bij niet-cardiale chirurgie: wat heb ik er aan? (vrijdag 15 mei 11.45 – 12.55 uur) Jan van Klarenbosch, voorzitter
door experts met de zaal gediscussieerd worden over de plaats van echocardiografie in de algemeen anesthesiologische praktijk. Er bestaat toenemende interesse voor echocardiografie, maar is het van toegevoegde waarde in uw praktijk? En is het moeilijk te leren, en waar moet een goed onderzoek aan voldoen? Deze en andere vragen zullen aan de orde komen in een prikkelende en interactieve sessie. Wij hopen u in groten getale te mogen ontmoeten.
De sessie van de Sectie Cardio-anesthesiologie tijdens de Anesthesiologendagen 2009 is gegoten in de vorm van een pro-contradebat met als titel: “Echocardiografie bij niet-cardiale chirurgie: wat heb ik er aan?” Aan de hand van casuïstiek zal
CKAP en de Juridische Commissie Taakverschuiving en taakherschikking t ijdens de anesthesiologendagen (vrijdag 15 mei 15.45- 16.45 uur) Op vrijdagmiddag 15 mei zullen de CKAP en de Juridische Commissie gezamenlijk een sessie verzorgen over het onderwerp taakherschikking. Na een korte (her)introductie van het onderwerp door de sessievoorzitters zal mr. G.P.M. (Gerda) Raas een voordracht houden over vorderingen en nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de taakherschikking. Mevrouw Raas is senioradviseur van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. In die rol heeft zij aan de wieg gestaan van veel beleidsnotities van de Raad die ingrijpende gevolgen hebben voor de werkwijze binnen het veld van de Curatieve Gezondheidszorg. Bijvoorbeeld de notities over ziektekostenverzekeringen, taakherschikking, acute zorg, geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen, de medische diagnose als voorbehouden handeling, arbeidsmarktplanning en de positie van professionals in de zorg. Daarnaast is zij is een van de belangrijkste stuwende krachten achter het concept van de Nurse Practitioner (NP) en de Physician Assistant (PA). Na het algemeen overzicht van ontwikkelingen rond taakherschikking door mevrouw Raas volgt een uitdieping van een specifiek onderwerp binnen de anesthesiologische praktijkvoering:
De inzet van NP’s en PA’s voor de preoperatieve screening. Dit zal de vorm hebben van een “pro-con debat” over de stelling: “Daartoe speciaal opgeleide Nurse Practitioners of Physician Assistants mogen zelfstandig (zonder enige bemoeienis van een anesthesioloog) de pre-operatieve screening van ASA 1 en ASA 2 patiënten verrichten.” Een fervent voorstander (Dik Snijdelaar) zal argumenten aanvoeren waarom we als vereniging moeten overgaan tot het zelfstandig screenen van preoperatieve patiënten door NP’s en PA’s. Vervolgens zal een fervent tegenstander (Huub Spoormans) een pleidooi houden tegen de zelfstandige inzet van deze beroepsbeoefenaren bij de preoperatieve screening. Aansluitend aan de presentaties zal de zaal worden gevraagd zich voor of tegen de stelling uit te spreken. Daarna is er gelegenheid tot het stellen van vragen aan het panel van deskundigen, gevormd door de drie sprekers en de beide sessievoorzitters.
de anesthesioloog 2 • 2009
7
Tekst Sandra Gijtenbeek
Goed in argumenteren en overtuigen
De NVA organiseert in samenwerking met Schering-Plough en Schouten & Nelissen de training Management Essentials voor Anesthesiologen. Omdat leidinggeven alles te maken heeft met communicatie, vroegen we Jan Bijker (trainer) naar zijn ervaringen met anesthesiologen en communicatie. Voordat
je de training gaf, had je toen
al ervaring met gezondheidszorg?
Ik heb negen jaar in een ziekenhuis gewerkt als opleidingsadviseur en hoofd P&O, dus ik ken de medische specialistenwereld. Het is mij toen opgevallen dat de communicatie tussen de ziekenhuisorganisatie en de medische staf vaak moeizaam verloopt.
Welke
competenties zijn belangrijk voor
anesthesiologen die leidinggeven?
men aan in de organisatie?
Omgevingsbewustzijn, oftewel wat voor context zie ik, wat is het belang van het bestuur, hoofd OK, enzovoort. Hier komt ook enig inlevingsvermogen bij kijken. Meer effectief communiceren. Het is belangrijk om je mening goed te verwoorden, maar ook dat je voor jezelf kunt opkomen. Beïnvloeden. Onderling accepteren medici geen opgelegde macht. Je zult dus andere manieren van beïnvloeden moeten aanwenden. Onderhandelen. Belangrijk om zaken voor elkaar te krijgen. Netwerken. Je bewust zijn van de formele en de informele organisatie. Je hebt de formele lijnen binnen de organisatie, dus de weg zoals die bedoeld is, maar waar je je niet altijd aan moet houden om zaken geregeld te krijgen. Je bereikt meer als je de informele organisatie ontdekt: hoe lopen de hazen hier, wie heeft wat voor het zeggen en hoe komen beslissingen nu echt tot stand.
Opvallend is dat de meeste anesthesiologen zeer goed zijn in argumenteren en overtuigen. Wat vaak over het hoofd gezien wordt, is dat je meer bereikt als je de belangen van de ander onderzoekt, ontdekt en hieraan ook tegemoetkomt. Dus dat je soms beter een aansporende en/ of onderzoekende stijl kan hanteren. Je bereikt meer door oog te hebben voor de problemen en belangen van de ander. Veel mensen hebben de neiging alleen het eigenbelang te benoemen, terwijl het effectiever is het gemeenschappelijke belang te ontdekken. Tijdens de training worden daarom ook verschillende oefeningen gedaan waarbij het beïnvloeden en het onderhandelen centraal staan. Ook wordt er ruim aandacht besteed aan het geven van
Nog tips voor anesthesiologen die de training (nog) niet hebben gevolgd? Het is leerzaam en nuttig om kennis te nemen van opvattingen over leiderschap en management. Dit is overigens ook een van de doelstellingen van de training, namelijk dat anesthesiologen ook op het gebied van management een goede gesprekspartner worden in de ziekenhuisorganisatie. Je ziet steeds vaker dat er binnen maatschappen gedragsregels worden afgesproken: hoe ga je met elkaar om, hoe geef je elkaar feedback en hoe doe ik aan zelfreflectie. Zo blijven zaken bespreekbaar zonder dat je in een conflictsfeer terechtkomt.
Met
welke leerdoelen komt men naar de
training?
Wat ik tot nu toe telkens merk is dat de herkenning van elkaars problematiek zeer groot is. De meeste deelnemers ervaren problemen met communiceren bij de mensen aan wie ze leidinggeven, maar ook binnen de maatschap. Mensen willen graag weten hoe je zaken voor elkaar krijgt en hoe je bepaalde onderwerpen kunt bespreken zonder in een conflictsfeer te komen. Men ervaart dus problemen met de onderlinge communicatie, maar zeker ook met de raad van bestuur en collega’s van andere medische specialismen. Tegen
8
feedback. Dit is namelijk meer dan kritiek geven aan mensen. Het gaat erom dat je mensen bewust maakt welk effect hun gedrag op een ander heeft. Als dat lukt, kun je eenvoudiger bijsturen zonder dat iemand zich aangevallen voelt.
welke (communicatie)problemen loopt
de anesthesioloog 2 • 2009
11De anesthesioloog e
Congres
als pijnbestrijder
Vlaamse Anesthesiologische Vereniging voor Pijnbestrijding in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, sectie pijnbestrijding
12 december 2009
Centrum ’t Elzenveld, Antwerpen, België
Programma: Praktische richtlijnen anesthesiologische pijnbestrijding gebaseerd op de klinische diagnose Voor meer informatie:
www.vavp.be de anesthesioloog 2 • 2009
9
“Anesthesiegame”
Tekst: Sandra Gijtenbeek
Awareness, de epiduraal, de TOP-rapporten van de inspectie. Onderwerpen die recentelijk door de media zijn opgepakt en doorgegeven aan het publiek. Wachten tot de telefoon roodgloeiend staat of toch maar een persbericht op de website? Zijn wij werkelijk overgeleverd aan de grillen van de media? En wat is ons aandeel in de beeldvorming van het publiek over artsen? Bestuurslid Cas van Oort sprak met Frans Meijman, hoogleraar medische wetenschaps- en publiekscommunicatie.
M
eijman valt direct met de deur in huis: “Beroepsbeoefenaren in de zorg zouden een veel actievere rol moeten vervullen in de media, dus niet alleen reageren als je aangevallen wordt. Alleen je mond opendoen als het geld in gevaar komt - dat is in het verleden vaak gebeurd - is onhandig met het oog op de beeldvorming. Op bepaalde punten zou je zelfs vooruit moeten lopen of er een bijdrage aan moeten leveren, er bekendheid aan geven aan of er een debat over voeren. De ruggenprik is een prachtig voorbeeld: alle betrokken beroepsgroepen hadden hierop vooruit kunnen lopen. Dit zijn ontwikkelingen die aan de gang zijn: het is beter na te denken over hoe we stellen ons daarover opstellen, in plaats van te wachten tot er een incident plaatsvindt. Tot welke groep je ook behoort, of je nu voor of tegen bent: je bent de beklaagde. Je moet nooit jezelf hoeven te verdedigen. Dat is de meest ongelukkig positie in de publieke sfeer.” Amerikaanse collega’s Meijman refereert aan een editorial in Anesthesiology1 van twee jaar geleden die hij ter voorbereiding op dit gesprek vond.. Hierin wordt gepleit voor een actiever persbeleid. De Amerikaanse collega’s concluderen dat zij zich niet meer kunnen distantiëren van de samenleving en doen een oproep aan collega’s om op een gestructureerde en systematische manier naar buiten te treden. Volgens het editorial zou elke
10
de anesthesioloog 2 • 2009
maand op de website een inhoudelijk punt op het gebied van anesthesie geplaatst moeten worden met interessante informatie voor iedereen, dus niet alleen voor beroepsgenoten. Meijman: “De behoefte aan een mediabeleid wordt dus ook door jullie Amerikaanse collega’s erkend. Maar, je moet wel weten waar je aan begint. Het is natuurlijk een hele opgave om met grote regelmaat interessante informatie te publiceren.” Positionering Van Oort informeert Meijman over de discussie binnen de vereniging over de positionering van de anesthesioloog. Van Oort: “Wij willen ons profileren als de perioperatieve specialist. Deze zorgt ervoor dat een patiënt zonder gevaar, met goed vertrouwen en door kundige mensen door een operatie wordt geleid. Dat imago is lastig te bewerkstelligen als dat telkens wordt beïnvloed door zaken als geld, overheid enzovoort.” Meijman: “In de gedachtevorming en de discussie onderling is het woord imago een ongelukkig woord om in te blijven hangen. Als het over zorg gaat, is het op zijn minst goed om ook na te denken in termen als ‘publiek vertrouwen’. Het publieke vertrouwen is iets anders dat het persoonlijke vertrouwen dat mensen hebben in hun dokters of in hun ziekenhuis of apotheek. Publiek vertouwen is een kostbaar goed. Wat ik een uiterst riskante ontwikkeling vind, is dat als het staatstoezicht op de volksgezondheid nog even doorgaat op de wijze waarop men nu bezig is, dan werkt dat naar mijn idee ondermijnend voor het publieke vertrouwen in de zorg. Zij profileren zich dan wel als de beschermers van de zorg, maar als je alleen maar zaken aanwijst waarin artsen en ziekenhuizen tekortschieten
circuleert dat heersende beeld uiteindelijk in de media. Dit is volstrekt onnodig. Je kunt ook op tekortkoming wijzen door deze te verpakken in een minder negatief overkomende boodschap. Door ook te berichten over goede dingen. Er moet op zijn minst een soort compensatie zijn.” Van Oort beaamt dat de beroepsgroep lijdt onder berichtgeving waarin telkens negatief wordt uitgehaald naar de artsen. En dat niet alleen. De rapporten van de inspectie verliezen hierdoor hun kracht. “Daar heb je weer zo’n rapport van de inspectie”, is dan de reactie. “Maar”, zegt Van Oort, “uit recente gesprekken die wij hebben gevoerd met de inspectie blijkt dat zij daar zelf ook mee worstelt. Dat besef is met name gekomen naar aanleiding van de berichtgeving rondom de IC’s, die eerst moesten sluiten en toen weer open mochten blijven. Toch moet de inspectie de druk opvoeren om veranderingen teweeg te brengen. Zij hebben nu zelf aangegeven dat het wellicht beter is om in de toekomst niet meer de hele negatieve brei over de beroepsgroep uit te storten, maar zich te beperken tot het benoemen van de vijf grootste knelpunten en dan ook vijf punten te benoemen die wel heel goed gaan.” Zwarte Piet “Los van de rol van de inspectie”, vervolgt Meijman, “in de hele sfeer van communiceren over zorg zie je altijd dat iedereen elkaar de zwartepiet toespeelt. Journalistiek is alleen uit op sensatie, het publiek vraagt de verkeerde dingen, de overheid schiet tekort en geeft negatieve impulsen. Hier kun je lang mee doorgaan maar het helpt de zaak niet verder. Er is niet één hoofdoorzaak aan te wijzen. Je ziet aandacht, voor in dit geval anesthesiologie, met een zekere regelmaat ongelukkig uitpakken en niet bijdragen aan datgene waarvoor het bedoeld is, namelijk verbetering van de situatie, stimulering, enthousiasmering, saamhorigheidsgevoel, gevoel van veiligheid en vertrouwen. Het lijkt in deze interactie ongelukkig uit te pakken als je als belangrijkste centrale punt de ondersteuning of de ondermijning van het publieke vertrouwen in de zorg in het algemeen en in de anesthesiologie in het bijzonder neemt. En hoe kun je als beroepsgroep je daartegenover opstellen zonder direct een oorzakelijke factor aan te wijzen?”
“Precies”, bevestigt Van Oort, “maar hoe doorbreek je dat nu?” “Door niet in het defensieve te blijven hangen of gewoon je mond te houden”, antwoordt Meijman. Volgens Meijman kan een beroepsgroep twee dingen doen: of je hanteert een moderne variant van de “ivoren toren- houding”, namelijk de
Beleid ten aanzien van de media moet breed gedragen worden binnen de eigen gelederen anesthesie is een geïsoleerd eiland in de samenleving, of je treedt actief naar buiten toe. Voor sommige medische specialismen is een actief mediabeleid minder relevant. Meijman: “Kennelijk geldt dat niet voor de anesthesiologie, aangezien jullie zijn geschrokken van de mediaaandacht die sommige onderwerpen met zich meebrengen.” “Dat komt ook”, vervolgt Van Oort, “omdat calamiteiten die in ons vak voorkomen vaak verstrekkende gevolgen hebben. Je haalt direct de voorpagina.” “Dus”, zegt Meijman, “kan de NVA het zich niet permitteren alles stilzwijgend over zich heen te laten komen en zul je als vereniging aan zet moeten blijven. Dat betekent ook dat het beleid ten aanzien van de media binnen de eigen gelederen breed gedragen moet worden. Realiseer dan wel dat je nooit met kwalitatief slechte inhoud kunt komen. Leeg, plat of weinig doordachte informatie is voor media vaak een schot voor open doel. Dan kun je beter je mond houden.” “Maar”, vraagt Van Oort, “hoe kun je nu het zwartepietenspel in de vakbladen doorbreken?”
de anesthesioloog 2 • 2009
11
“Door je niet te laten verleiden om mee te gaan zwartepieten of je te verweren tegen aantijgingen of zaken door te spelen naar een ander, maar door aan zet te blijven in positieve zin”, antwoordt Meijman. Volgens Meijman moeten artsen ook accepteren dat het er nu eenmaal bij hoort: hoge bomen vangen veel wind. Een praktische aanpak om regelmatig positief in de belangstelling te staan, is om mensen te mobiliseren die bedenken welke inhoudelijke elementen er binnen de anesthesiologie zijn, die tevens relevante kanten hebben voor de publieke sfeer. Meijman: “Voor mijn part gaan jullie een “anesthesiegame” ontwikkelen. Het kunnen zaken zijn waarvan je denkt: nou ja, is dit nou het wezenskenmerk van ons vak? Een goed voorbeeld is de column van Victor Lamme in Morpheus. Hij noemt in zijn column een anesthesioloog de specialist op het gebied van bewustzijn. Natuurlijk zijn jullie dat niet, maar het is een mooie positieve brug tussen de anesthesie en de belevingswereld van grote delen van de bevolking.” Van Oort: “Het hoeft niet altijd diep wetenschappelijk te zijn.” “Nee juist niet”, stelt Meijman.“Kunst, games, als je er maar inhoudelijke aspecten mee kunt communiceren vanuit een positieve belevingswereld. Alleen, houd er rekening mee dat de achterban kan denken dat jullie de weg kwijt zijn.” Van Oort: “Het is altijd moeilijk om 1500 mensen dezelfde kant uit te laten kijken.”
“Dat is onmogelijk”, antwoordt Meijman. “Het is wel belangrijk om eerst te ontdekken wat de leden bindt, wat je identiteit is. Welk beeld wil je naar buiten uitdragen? Een extern communicatiebeleid komt niet in de plaats van een intern communicatiebeleid en een extern communicatiebeleid kan niet zonder een optimaal functionerend intern communicatiebeleid. Het is een illusie om te denken dat je alle neuzen dezelfde kant op krijgt. Je moet je echter wel openstellen voor de achterban en niet voor de troepen uit lopen.” Volgens Meijman hebben artsen vaak een negatiever beeld van zichzelf in de media dan er werkelijk is. Realityprogramma’s bijvoorbeeld dragen wel degelijk bij aan positieve beeldvorming. Het zorgt voor een adoratie voor wat medici tegenwoordig kunnen.
Anesthesiology and the Press, James C. Eisenach, M.D.,* Timothy J. Brennan, Ph.D., M.D.†, Anesthesiology 2007; 107:8
1
Frans Meijman (1950) studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn artsexamen in 1976 deed hij wetenschappelijk onderzoek naar de lichamelijke gevolgen van abortus provocatus. In 1978 werd hij geregistreerd als huisarts. Na een verblijf in Afrika ging hij in 1979 werken als studentenarts aan de Universiteit van Amsterdam en in 1981 startte hij met collega’s een huisartsgroepspraktijk in Amsterdam, waarin hij tot 2005 werkzaam is geweest. Van 1979 tot 1999 was hij verbonden aan het tijdschrift Huisarts en Wetenschap, vanaf 1985 als hoofdredacteur. Behalve vele kleinschalige onderzoeksprojecten gericht op de huisartspraktijk verrichtte hij onderzoek op het gebied van het medisch wetenschappelijk publiceren. Dit betrof vooral onderzoek naar redactionele beoordelingssystemen, bibliografische documentatie en effecten van wetenschappelijke publicaties. In 1993 promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht op het proefschrift “Kleinschalig wetenschappelijk onderzoek in de huisartspraktijk”. In 1999 werd hij vanwege de Stichting Van Walree Fonds van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen aan de faculteit der geneeskunde van de Vrije Universiteit benoemd tot bijzonder hoogleraar Biomedische wetenschapsvoorlichting en -journalistiek en de geschiedenis daarvan. Met ingang van oktober 2004 heeft hij bij het VU medisch centrum een aanstelling als strategisch hoogleraar medische wetenschaps- en publiekscommunicatie en de geschiedenis daarvan.
12
de anesthesioloog 2 • 2009
Positionering van de anesthesioloog… in 1903?
O
nderstaand document is getraceerd door Hans Poll, lid van de Commissie Geschiedenis van de Anesthesiologie. Zoals u kunt lezen in onderstaand artikel uit The
Lancet, maakten we ons in 1903 al druk over de positionering van de anesthesioloog. Ook wordt in dit artikel de toegevoegde waarde van het preoperatieve contact met de patiënt benadrukt.
de anesthesioloog 2 • 2009
13
Het geweten van de CKAP Commissie Kwaliteitsbewaking Anesthesiologische Praktijkvoering Floor Haak, voorzitter
De CKAP visiteert vakgroepen en maatschappen anesthesiologie. De visitatie is een peer review en de CKAP geeft een oordeel of de betreffende groep zorgdraagt voor kwaliteit. De visitaties worden steeds goed voorbereid en er ontstaat tijdens een visitatie altijd een dialoog tussen de commissie en de maatschap. De visitatie wordt vastgelegd in een rapport en daar staan aanbevelingen en adviezen in. Maar wat te doen als een zwaarwegend advies gegeven wordt waar niets mee wordt gedaan? Of er worden tijdens een visitatie hiaten in de kwaliteit van zorg waargenomen die echt niet door de beugel kunnen, wat dan?
H
et visitatierapport wordt volgens de overeenkomst medische staf door de maatschap opgestuurd naar de raad van bestuur en het stafbestuur. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg in het ziekenhuis. De overheid houdt toezicht op de kwaliteit van zorg. De raad van bestuur weet van het slechte rapport maar doet niets. En dan? De CKAP komt in conflict met haar geweten. De grootste politiek filosoof van de 20e eeuw, Hannah Arendt, heeft gewezen op de onschatbare waarde van dit morele kompas. Arendt wilde de moraal redden van vervlakking. Daartoe ontkoppelt ze die van de gemeenschap en koppelt de moraal aan het individu: De maatstaf voor goed en kwaad, het antwoord op de vraag “Wat moet ik doen?” hangt bij de uiteindelijke analyse niet af van gebruiken en gewoonten die ik deel met mensen om me heen en ook niet van hetzij goddelijke, hetzij menselijke oorsprong, maar van welke beslissing ik neem met betrekking tot mijzelf.1 In wezen is moraal een uiterst persoonlijke aangelegenheid. Mensen zullen altijd met zichzelf 1
14
Sebastien Valkenberg, Het laboratorium in je hoofd
de anesthesioloog 2 • 2009
moeten leven - aan jezelf valt niet te ontkomen - en derhalve komt moraal neer op een besluit of we dit na een bepaalde wetenschap nog kunnen. Is wegkijken van onszelf te rijmen met ons geweten? Wetenschappelijke verenigingen wordt verweten als gilden te functioneren, informatie wordt onder de pet gehouden. Bij moeilijke vragen sluiten de rijen zich. Visitaties zouden er niet zijn als maatschappen niet meewerken aan de bezoeken. De CKAP is onafhankelijk en geen hulpje van de IGZ en ze bestaat niet uit politieagenten die bonnen uitschrijven voor rijden door rood licht. De CKAP verzorgt een vorm
Wij kunnen ons niet vrijpleiten van verant woordelijkheid voor de zaken die wij aantreffen van intercollegiale toetsing in feite net zoals het Individueel Functioneren Medisch Specialist (IFMS) dat zal doen. De roep om transparantie in de zorg is echter groot. Ook de CKAP kan dus niet anders dan hierin meegaan en zich hoeden voor normverval. Wij kunnen ons niet vrijpleiten van verantwoordelijkheid voor de zaken die wij aantreffen. Wij zullen onze verantwoordelijkheid terug moeten nemen. De wijze waarop staat nog ter discussie en zal in de nabije toekomst haar beslag moeten krijgen.
G
Geschiedenis TOTAAL INTRAVENEUZE ANESTHESIE 100 JAAR OUD Commissie Geschiedenis van de Anesthesiologie Hans Pöll, lid
I
n 2009 viert het principe van de totaal intraveneuze anesthesie haar honderdste verjaardag. Dat klinkt misschien wat lang, zeker omdat de intraveneuze anesthetica die wij nu kennen van vlak voor en na de tweede wereldoorlog zijn. Pentothal en hexobarbitone werden voor het eerst gesynthetiseerd in 1932. Voor die tijd bestonden er eigenlijk alleen maar vluchtige inhalatieanesthetica, zoals ether, chloroform en chlorethylether. En morfine natuurlijk, maar dit werd als premedicatie en postoperatieve pijnbestrijding gebruikt. Narcose werd gegeven met inhalatieanesthesie. Dat neemt niet weg dat honderd jaar geleden ook al gezocht werd naar een alternatief voor de toediening via de luchtwegen. Het gedoe met gaasmaskers, waar de ether op gedruppeld moest worden, terwijl de patiënt tegenstribbelde wegens de vieze geur en de hele operatiekamer mee moest genieten, was ook toen al aanleiding om te kijken of de werkzame stof rechtstreeks in de bloedbaan kon worden toegediend. Doseringen In november 1909 rapporteerde de Duitse chirurg Ludwig Burkhardt (1872 - 1924) uit Würzburg hierover in het Münchener Medizinische Wochenschrift. Anesthesietijdschriften waren er nog niet in die tijd. Experimenten met narcose werden gepubliceerd in algemeen medische tijdschriften. Zijn techniek was als volgt. De patiënten kregen premedicatie in de vorm van scopolamine en morfine. Via een canule in een chirurgisch vrijgelegde vene liet hij een 5% etheroplossing (50 ml pure ether in 1000 ml fysiologische zoutoplossing) infunderen totdat het effect bereikt was: een slapende patiënt. Een kind had ongeveer 85 ml nodig om het tolerantiestadium te bereiken, een grote kerel 800 ml. Als de patiënt weer ging reageren op pijnprikkels werd als top-up 30 tot 70 ml geïnfundeerd. Men ging dus met doseringen werken. Als indicatie voor deze revolutionaire methode noemde Burkhardt patiënten met adem- en cir-
culatiestoornissen, zwakke patiënten, operaties aan hoofd en hals en patiënten die teveel tegen inademing van ether protesteerden. Voor deze gevallen beschouwde hij de intraveneuze toediening van ether als de “ungefährlichste und angenehmste Methode der Allgemeinnarkose”. Ook had hij een sterkere 7% etheroplossing en chloroform geprobeerd, maar dat leidde in het merendeel van de gevallen tot hemolyse, zich uitend in hemoglobinurie. Industrie Net als nu stortte de industrie zich al snel op de nieuwe techniek. Om ether intraveneus toe te dienen bood de firma Down Brothers in Londen in zijn catalogus van 1914 een Apparatus for Intravenous Anaesthesia aan.
Een lang leven was de eerste intraveneuze anesthesietechniek niet beschoren. Al snel werd duidelijk dat intraveneuze toediening van ether vrijwel altijd tot trombose van het bloedvat leidde. Het principe was revolutionair maar moest, zoals zo vaak in de geschiedenis, wachten op het goede middel.
de anesthesioloog 2 • 2009
15
Wetenschap PERSEVERANZA
Interview met drs. Christian H. Martini, afdeling Anesthesiologie, Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden Mw. Christa Boer PhD, research-coördinator Perioperative Care, VU medisch centrum
De afdeling Anesthesiologie van het LUMC is nationaal en internationaal bekend vanwege haar toonaangevende onderzoek rondom het thema Pijn & Pijnbestrijding. De afdeling herbergt echter ook onderzoekers die werkzaam zijn binnen de perioperatieve setting, waaronder drs. Christian H. Martini, aios in het derde jaar van de opleiding Anesthesiologie.
M
artini doet promotieonderzoek naar de relatie tussen perioperatieve g lucosespiegels en postoperatieve morbiditeit en mortaliteit onder leiding van prof.dr. Albert Dahan en dr. M. Sesmu Arbous. Voor zijn promotieonderzoek heeft hij een AGIKO stipendium ontvangen van ZonMw, waardoor het mogelijk wordt om zijn opleiding af te wisselen met periodes waarin hij fulltime aan zijn onderzoek werkt. Een AGIKO stipendium is alleen weggelegd voor arts-onderzoekers die over een gevuld curriculum vitae beschikken. Aan Martini dus de vraag hoe hij ZonMw heeft kunnen overtuigen van zijn geschiktheid als AGIKO. Van student naar specialist in opleiding Martini heeft zijn studietijd gevuld met veel extracurriculaire activiteiten, waaronder een jaar bestuur bij de Medische Faculteit der Leidse
Het is leuk om de arts-patiënt relatie eens van een andere kant te zien. Bovendien besef je dat achter een artikel heel veel inspanningen verborgen zit. Studenten (MFLS). Dit bestuursjaar gaf hem de mogelijkheid om ervaring op te doen met projectmanagement, opbouw en onderhoud van -netwerken en people management. “Een geweldige ervaring die achteraf de investering van een verloren studiejaar ruimschoots compenseert.” Daarna kwam hij eigenlijk toevallig in
16
de anesthesioloog 2 • 2009
contact met prof.dr. Frits R. Rosendaal, hoogleraar Klinische Epidemiologie, in het bijzonder van hemostase en trombose en winnaar van de Spinozaprijs in 2002. Via prof. Rosendaal was het mogelijk om database onderzoek te doen naar de relatie tussen genetische varianten van stollingsfactoren en cardiovasculaire complicaties wat resulteerde in drie high impact artikelen. In deze periode ontwikkelde hij liefde voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. “Het is leuk om de arts-patiënt relatie eens van een andere kant te zien. Bovendien besef je dat achter een artikel heel veel inspanning verborgen zit.” Martini, die een Italiaanse vader heeft, vertrok vervolgens naar Italië om te onderzoeken of hij zijn carrière in dit land wilde voortzetten. Hoewel hij met veel elan werd ontvangen werden zijn dromen niet verwezenlijkt. De stereotype Italiaanse chaos en gebrek aan structuur in de klinische zorg maakten dat hij uiteindelijk Nederland verkoos als thuisbasis. Na de start met zijn co-schappen was hij op zoek naar een klik met één van de geneeskundige specialismen, maar die bleef uit. Met de Anesthesiologie had hij toen nog geen ervaring, omdat het vak te onzichtbaar is in het curriculum geneeskunde. Hij overwoog te beginnen als Secretaris van de Raad van Bestuur van het Leids Universitair Medisch Centrum, maar de semi-arts stage binnen de afdeling Anesthesiologie bracht daar verandering in. “Tijdens mijn co-schappen was ik in de OK aan de operatietafel meer geïnteresseerd in wat er aan de andere kant van de doeken gebeurde dan in het operatiegebied. Voor ik definitief een bestuurlijke richting insloeg, moest ik van mijzelf eerst
nader kennismaken met de Anesthesiologie.” Martini was onmiddellijk enthousiast en besloot te solliciteren naar een opleidingsplaats tot anesthesioloog. Zijn gebrek aan klinische ervaring werd gecompenseerd met een uitgebreid curriculum vitae, wat resulteerde in een opleidingsplaats Anesthesiologie in 2007. AGIKO stipendium Ieder jaar ontvangen twintig talentvolle artsonderzoekers een AGIKO stipendium van ZonMw. Het AGIKO stipendium maakt het mogelijk om de opleiding tot specialist te combineren met onderzoek. ZonMw stelt als voorwaarde dat in de opleiding minstens één jaar
Misschien is de AGIKO constructie voor de Anesthesiologie niet het meest geschikt
moveert, en dit is vooral moeilijk haalbaar wanneer je een grote epidemiologische studie doet.” Martini vervolgt: “Misschien is de AGIKO constructie voor de Anesthesiologie niet het meest geschikt. Mijn twee directe voorganger AGIKO’s hebben over hun opleiding en promotie dan ook langer gedaan dan de voorgeschreven 5+2 jaar.” Ook al is onderzoek doen erg leuk, het vergt wel veel doorzettingsvermogen wanneer je er niet alle tijd van de wereld aan kunt besteden. Daarnaast heeft Martini ervaren dat onderzoeksvragen altijd veel zijsporen kennen, en het dus erg belangrijk is om te focusseren. Hij weet maar al te goed dat onderzoek doen heel frustrerend kan zijn, zeker wanneer er geen vast referentiekader is. Ook geeft hij aan dat goede begeleiding in deze fase een cruciale rol speelt. De
beperkingen van het huidige klinische
onderzoeksklimaat
aan onderzoek wordt besteed, waardoor de opleiding minimaal zes jaar duurt. Het idee voor een AGIKO aanvraag door Martini ontstond nadat een collega-anesthesioloog contact had gehad met prof.dr. Rosendaal. Uit deze ontmoeting kwam het idee naar voren om een onderzoeksproject op te zetten rondom het thema perioperatieve glucosespiegels en postoperatieve morbiditeit en mortaliteit. Ondanks de grote studies binnen de Intensive Care setting van onder andere prof.dr. Greet van den Berghe, is het tot op heden nog steeds onduidelijk of een strikte perioperatieve glucoseregulatie inderdaad bijdraagt aan verlaging van de morbiditeit en mortaliteit. De recente studie in de New England Journal of Medicine van de NICE-SUGAR onderzoekers laat namelijk zien dat een te strikte glucosecontrole op de IC de mortaliteit eerder zou kunnen verhogen. Daarbij zijn de gegevens die binnen een IC setting zijn verkregen moeilijk te extrapoleren naar de perioperatieve setting onder niet IC geïndiceerde diabetici. De studie van Martini is daarmee zeer relevant, en mede daarom ondersteunt ZonMw zijn project. Martini vindt de AGIKO constructie echter niet altijd gemakkelijk. De opleiding tot anesthesioloog is eigenlijk te gevuld om tijd te besteden aan gedegen onderzoek. “Er wordt van je verwacht dat je binnen twee jaar onderzoek doet en pro-
Martini vergelijkt een strikte perioperatieve glucoseregulatie van 4-6 mmol/l met de reguliere behandeling in patiënten die een operatieve ingreep ondergaan. Het betreft geen IC patiënten of patiënten die in dagbehandeling zijn opgenomen. Martini onderzoekt de effecten van de strikte glucoseregulatie op de gezond heidstoestand na 30 dagen en een jaar postoperatief. Daarnaast is hij geïnteresseerd in het effect van de behandeling op de duur van de ziek e n h u i s o p n a m e, de incidentie van hy poglycem iën, stollingsfactoren en infecties. Hij heeft echter moeite met de inclusie van patiënten. Martini zou graag samenwerken met andere klinieken om de inclusie te verbeteren, maar het gebrek aan personele ondersteuning in andere klinieken maakt dit vaak onmogelijk. De strikte glucoseregulatie vergt dat patiënten intensief in de gaten dienen te worden gehouden. Hoewel het gebruik van een continue glucosemeter met alarm al veel werk heeft weggenomen is het lastig voor een verpleegkundige op de verpleegafdeling om
de anesthesioloog 2 • 2009
17
onderzoekspatiënten zo intensief in de gaten te houden dat hypoglycemiën op tijd worden onderkend. Het uitvoeren van een grote prospectieve gerandomiseerde studie is daarmee bijna onmogelijk geworden, zeker wanneer het onderwerp niet interessant genoeg is voor support vanuit de industrie. Martini is net terug uit de periferie en kan zich nu een aantal maanden fulltime voor het onderzoek inzetten. Hij hoopt dat hij deze periode kan gebruiken om de infrastructuur te verbeteren waardoor het onderzoek beter gaat lopen. Draagvlak voor jonge onderzoekers Martini werkt binnen een afdeling waar onderzoek een centrale rol speelt. De groep van Albert Dahan doet toonaangevend onderzoek en heeft internationaal veel bekendheid verworven met studies naar opiaten. Het onderzoek naar perioperatieve glucoseregulatie vormt voor de afdeling een aparte onderzoekslijn. Het is voor Martini wel eens lastig om een sparringpartner te vinden om zijn onderzoek mee te bespreken. Naast zijn directe en indirecte begeleiders zoekt hij dan ook contact met vrienden die allemaal bezig zijn met een promotietraject. “Van hen hoor je belangrijke informatie die kan bijdragen aan het succes van je onderzoek.” Het is jammer dat er binnen de afdeling geen collega aios zijn die in eenzelfde proces zitten als hij. “Juist in het LUMC dat propageert dat promoveren bijdraagt aan je carrière als academicus en waar het doen van onderzoek vanaf de basisopleiding geneeskunde wordt gestimuleerd, zou het aantal promovendi in de anesthesiologie omhoog moeten.” Zelf geeft hij aan dat er voor een promotie binnen een klinische setting drie factoren noodzakelijk zijn. Allereerst betreft dit het creëren van
een degelijke infrastructuur binnen de afdeling voor het doen van onderzoek. Deze structuur houdt tevens in dat de afdeling investeert in het aanstellen van een fulltime senior onderzoeker die een tussenlaag vormt tussen promovendus en professor en verantwoordelijk is voor de dagelijkse supervisie. Ten tweede is het belangrijk dat er support is in de vorm van geld en tijd vanuit de afdeling. Als laatste suggereert Martini dat het onderzoek ingebed moet zijn in de onderzoeksstructuur van het ziekenhuis, bijvoorbeeld door aanmelding van het onderzoek bij een onderzoeksinstituut. Martini: “Onderzoekers hebben hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. Door aan zoveel mogelijk mensen kenbaar te maken wat je precies onderzoekt, krijg je vanuit onverwachte hoeken feedback. Hierdoor gaat je onderzoek veel meer leven en worden onverwachte wegen opengebroken.” Hoewel de NVA de eerste stappen aan het zetten is die moeten leiden tot het ondersteunen van bovengenoemde factoren is er nog een lange weg te gaan. Het komt nu vooral aan op doorzettingsvermogen, maar daar blinkt Martini gelukkig in uit! Mocht u geïnteresseerd zijn in meer informatie over het onderzoek van Christian Martini dan kunt u een mail sturen naar:
[email protected].
Website Research Anesthesiology University Medical Center Utrecht Please visit our new website: www.umcutrecht.nl/Research-Anesthesiology
18
de anesthesioloog 2 • 2009
Een eureka-ervaring!
Tekst Sandra Gijtenbeek
Zelf praat hij erover alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Paul Elbers aios anesthesiologie in het St Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, bracht samen met vakgenoten niet alleen een boek uit over het zuur-base-evenwicht maar regelt ook de verkoop en distributie.
D
e interesse in het zuur-base-evenwicht werd bij Elbers gewekt toen hij betrokken was bij een project dat ging over zenuwschade bij ischemie. Elbers: “Een hypothese was dat acidose misschien zou beschermen tegen de effecten van ischemie, dus ik moest kijken naar het zuur-base-evenwicht. Ik kwam er al vrij snel achter dat ik met de huidige aangeleerde methode in cirkeltjes zat te redeneren.”
ook geïnteresseerd bleken in de methode van Stewart. Hij besloot daarom de kopieën van de tekst op internet te zetten. Elbers: “Ik heb daar eerst toestemming voor gevraagd. Dat was nog een heel gedoe. Het copyright was verlopen en de rechten waren via de toenmalige uitgever weer overgegaan naar de weduwe van Stewart. Zij woont in Amerika op Orca Island (Seattle) en
Op zoek naar antwoorden speurde Elbers het internet af en stuitte op twee websites waar laaiend enthousiaste verhalen stonden over de methode van Stewart. Elbers: “Uit die informatie bleek dat je met zijn methode veel nauwkeuriger kon verklaren hoe dat zuur-base-evenwicht tot stand komt. Helaas stond er niet bij hoe het werkte en hoe je het moest toepassen.” De volgende teleurstelling was dat op een van de websites stond dat het boek al 15 jaar niet meer werd uitgebracht en de bedenker, Peter Stewart, reeds was overleden. Pogingen om het originele boek te traceren draaiden op niets uit. De tijd verstreek en Elbers was het boek al bijna weer vergeten totdat hij tijdens een vakantie in Ierland een bezoek bracht aan de universiteitsbibliotheek. En daar stond … het originele boek! “Ik had een soort eureka-ervaring”, vertelt Elbers enthousiast, “ik ben het boek direct gaan kopiëren en gaan lezen, ik vond het gelijk briljant! Ondanks dat deze methode is gebaseerd op een aantal wiskundige vergelijkingen en daarom enig wiskundig inzicht nodig is, wist Stewart het op een heel eenvoudige manier uit te leggen.” Inmiddels was het twee jaar later en Elbers maakte steeds vaker contact met beroepsgenoten vanuit de anesthesie en intensive care die
gaat daar nog wel eens naar de bibliotheek, waar zij een e-mailadres heeft. Ik kwam daarachter doordat in het dankwoord van het oorspronkelijke boek staat dat zij de bibliotheek daar heeft opgericht. Vervolgens heb ik dus de bibliotheek aangeschreven en zo haar e-mailadres kunnen achterhalen.” Toen de tekst eenmaal op internet stond, ontving hij vanuit de hele wereld e-mails met het verzoek meer uit te leggen over de methode. Elbers: “De theorie was er wel, maar de klinische toepassing bleef moeilijk. In de loop der jaren is het idee ontstaan om het boek opnieuw uit te geven en ook nieuwe hoofdstukken te
de anesthesioloog 2 • 2009
19
schrijven gericht op toepassing van de methode in de klinische praktijk.” Uiteindelijk is het boek met twintig auteurs geschreven. Dit zijn allemaal mensen die over de methode van Stewart artikelen hebben geschreven, onderzoek hebben gedaan of de methode actief hebben gepropageerd binnen hun eigen kliniek. Voor wat betreft de praktische uitvoering: Elbers vormt met een viertal beroepsgenoten een consortium dat zorgdraagt voor de totstandkoming. “Het leuke is dus”, vertelt hij, “dat het boek is ontstaan vanuit een drive binnen een beroepsgroep en niet omdat een uitgever denkt dat er misschien een markt voor is.”
Recentelijk is er een analysemethode ingebouwd in onze website. Je kunt hier gegevens invoeren van een patiënt om vervolgens advies te krijgen op basis van de Stewart-methode. Uit de hele wereld ontvangen we tien tot twintig aanvragen per dag van beroepsgenoten die hun patiënten medisch niet begrijpen. Soms nemen we contact op om ze verder te helpen.”
Wat collega’s ervan vinden? Elbers: “Mensen aar zelen in het begin deze methode te gebruiken, vinden het ingewikkeld. Je leert iets wat je eigenlijk al weet, maar dan op een heel andere manier. Je moet de methode die je hebt geleerd even helemaal vergeten. Als je de methode eenmaal onder de knie hebt, ontdek je een dieper inzicht.
Elbers: “We hebben verder niet veel hoeven doen om het bekend te maken, de wereld lijkt er nu klaar voor ...”
Sinds het uitbrengen van het boek worden er via de website (www.acidbase.org) 150 exemplaren per maand verkocht over de hele wereld. In maart is tijdens het IC-congres in Brussel het boek officieel gelanceerd.
Edited by
John A Kellum Paul WG Elbers
Stewart’s
Textbook of
Acid-Base
Kijk voor meer informatie op: www.acidbase.org
20
de anesthesioloog 2 • 2009
Een inspirerende en interactieve bijeenkomst
NANCHO
Nederlands Gezelschap voor Neuro-anesthesiologie Markus Klimek, voorzitter
Op 13 maart werd in de GSK-collegezaal in Zeist voor de 4e keer NANCHO gehouden – het NeuroANesthesiologisch-NeuroCHirurgisch Overleg, deze keer ook met input van onze Vlaamse collega’s en de werkgroep Neuro-IC van de NVIC. Een verslag van een inspirerende, interactieve bijeenkomst.
O
laf Cremer (anesthesioloog/intensivist, UMC Utrecht) nam de ICPmeting bij neurotrauma onder de loep. De belangrijkste resultaten van de presentatie en discussie waren: ICP-meting is op zich goedkoop en met weinig complicaties uit te voeren; er is een verband tussen ICP-verhoging en outcome, maar er bestaat twijfel over zowel de betrouwbaarheid van de techniek als over de vraag of de gemeten waarden tot de juiste conclusies en therapeutische consequenties leiden. Het wordt steeds duidelijker dat bij neurotraumapatiënten ICP-meting het hele zorgtraject langer laat duren en daardoor tot hogere kosten leidt. Dit komt ook omdat op een gemeten lokale ICP-verhoging vaak met systemische maatregelen wordt gereageerd, die uiteindelijk weer hun eigen complicaties opleveren. Dit roept dan ook de vraag op hoe we de duur, de kosten en de complicaties van de agressieve behandeling op basis van een verhoogde ICP verder kunnen ver-
lagen. Op dit moment loopt er een prospectief gerandomiseerde trial in Bolivia over de effectiviteit van de ICP-meting. Cremer suggereerde dat er goede argumenten zijn om bij patiënten met een redelijke prognose - die dus nog veel te verliezen hebben - en klinisch (bijv. wegens een operatie onder algehele anesthesie) niet of slecht bewaakt kunnen worden, agressiever dan tot nu toe ICP-bewaking uit te voeren, terwijl bij de ernstige neurotraumapatiënt met een slechte prognose dit beleid waarschijnlijk juist nauwelijks meerwaarde heeft. Aloys Oberthür (anesthesioloog, Erasmus MC) en Frank Weyns (neurochirurg, Ziekenhuis Oost-Limburg, Genk) bespraken het gebruik van intraoperatieve MRI bij neurochirurgische ingrepen vanuit anesthesiologisch en neurochirurgisch perspectief. De indicaties en implicaties voor beide partijen werden duidelijk. De cruciale vraag lijkt vooral op logistiek gebied te liggen: wordt het een high-field MRI, die als brain suite of volgens een twee-kamer-principe naast de OK wordt
de anesthesioloog 2 • 2009
21
geplaatst (hybride OK) en ook voor andere patiënten gebruikt kan worden, of kiezen we voor een mobiele open low-field MRI, die uitsluitend voor intraoperatieve beeldvorming wordt gebruikt? Uit de discussie kwam naar voren dat men om economische en logistieke redenen, maar ook vanwege de betere beeldkwaliteit de voorkeur gaf aan een high-field MRI naast de OK, te gebruiken volgens het twee-kamer-principe. Na de lunch besprak Markus Klimek (anesthesioloog, Erasmus MC) de evidentie voor het nut van perioperatieve anticonvulsieve profylaxe. Deze bestaat feitelijk niet, ook niet voor die ingrepen en indicaties waarbij het tot nu toe op sommige plaatsen nog wel wordt gedaan. Vanzelfsprekend moet men met een lopende anticonvulsieve therapie doorgaan, maar gezien de lage incidentie van insulten en het behoorlijke bijwerkingsprofiel van de middelen is langdurige perioperatieve anticonvulsieve profylaxe niet (meer) geïndiceerd. Het is vooral lastig om dit met patiënten te communiceren en uit te voeren, omdat een epileptisch insult toch behoorlijke impact kan hebben en patiënten en familieleden profylaxe verwachten. Echter, de mogelijke juridische consequenties van het wel geven van anti-epileptica waarbij een bijwerking optreedt, mogen ook niet worden onderschat.
subtiel (bijvoorbeeld alleen lichte nystagmus), maar men hoeft geen neuroloog te zijn om deze te ontdekken. Afsluitend presenteerde Cor Kalkman (anesthesioloog, UMC Utrecht) een casus, die hier niet nader wordt besproken, omdat de casus ook tijdens de Neuroanesthesiesessie tijdens de Anesthesiologendagen gepresenteerd zal worden. Bij alle lezingen werd middels televoting over stellingen gestemd, waarbij zichtbaar werd in hoeverre de sprekers de mening van het publiek beïnvloedden. Ook tussen de lezingen werd constructief en intensief interdisciplinair met elkaar gediscussieerd. Aan het einde van de dag vond men unaniem dat NANCHO een inspirerende, plezierige en leerzame bijeenkomst is, waarvoor men volgend jaar graag weer een middag vrijmaakt. Voor de aankomende Anesthesiologendagen heeft de sectie naar aanleiding van het succes van de interactieve casuspresentatie van vorig jaar weer twee instructieve casuspresentaties ingepland. Wij hopen weer op een goede opkomst en een inspirerende en intensieve discussie.
Mathieu van der Jagt (neuroloog-intensivist, Erasmus MC) sprak aansluitend over subklinische insulten in de postoperatieve fase. Deze zijn op zich zeldzaam, maar het lijkt toch belangrijk om deze te herkennen en te behandelen. Voor de herkenning is vooral van belang klinisch alert te zijn op de mogelijkheid van een subklinisch insult. Wanneer eenmaal verdenking bestaat, moet op korte termijn een EEG worden gemaakt om de diagnose te bevestigen. De symptomen van de insulten zijn soms erg
NANCHO-V (eerste lustrum!) vrijdag 12 maart 2010 Reserveer deze datum alvast in uw agenda!
22
de anesthesioloog 2 • 2009
W
Wat verder ter Wat verder ter tafel komt Cursus
tutoren probleemgestuurd onderwijs
De Taskforce PGO is bezig met de ontwikkeling van een cursus die zich richt op de professionaliteit van tutoren. Deze cursus komt tot stand in samenwerking met de Universiteit Maastricht, die hiervoor de docenten aanlevert. De pilot van deze eendaagse cursus gaat in het najaar van start. Via de anesthesioloog wordt u op de hoogte gehouden van de inschrijfmogelijkheden in de toekomst.
Spoorloos: Intensivisten
uit
1993
Op 1 januari 2009 is de procedure tot herregistratie voor het aandachtsgebied intensivecaregeneeskunde van start gaan. Als u lid bent van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA) wordt u hiervoor automatisch opgeroepen
via het bureau van de NVA. Als u geen lid (meer) bent van de NVA, maar wel herregistratie wenst, dient u zelf contact op te nemen met de NVA. Van een aantal intensivisten dat geregistreerd is in 1993, 1994, 2003 en 2004 zijn geen adresgegevens meer bekend. Wie kent ze? Misschien wilt u ze opmerkzaam maken op de herregistratie en ze verzoeken contact op te nemen met het bureau van de NVA (Marjolein Swinkels, 030-28 23 880 of
[email protected]). Dhr. M.A. Agsterribbe (1993) Dhr. P.P.P. Becx (1994) Dhr./Mw. A.E. Diaz Moreno (1994) Mw. D. Mathioudakis (2004) Dhr. E.A. Michalsen (2003) Dhr. I.A. Posner (1993) Dhr. D. dos Reis Miranda (1994) Dhr. H. Siemons??? (1993) Dhr. U. Strauch (2003)
AANKONDIGING jaarlijkse wetenschappelijke SKA Dagen huishoudelijke SKA-vergadering 26 & 27 juni 2009 Hotel de Buunderkamp te Wolfheeze Vrijdag 26 juni Theoretische en praktische sessie over vocht- en transfusiebeleid bij kinderen en oefensessies over echogeleide priktechnieken, de aanpak van de moeilijke luchtweg bij kinderen alsook enkele uitdagende scenario-oefeningen. Zaterdag 27 juni Bespreking over optimalisaties van routine-anesthesietechnieken, gevolgd door een helder overzicht en levendige discussie over de toepassing van de nieuwe richtlijn sedatie en/of analgesie bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer. Namens het gehele SKA-bestuur 2009 Dr. P.M. Vermeulen, vz-SKA
de anesthesioloog 2 • 2009
23
NVA kalender NVA kalender
De volledige congreskalender en meer informatie over de hieronder genoemde congressen en bijeenkomsten vindt u op de NVA-website www.anesthesiologie.nl.
Anesthesiologendagen
Maastricht
15 t/m 28 mei
CCA Cursusweek B-, D- en C-cursus
Doorwerth
5 juni
A- en C-examen
Utrecht
12 juni
D-examen
Utrecht
26 en 27 juni
Sectie Kinderanesthesiologie Ledenvergadering en jaarlijkse wetenschappelijke SKA-dagen
Wolfheeze
4 september
A- en B-examen
Utrecht
25 september
6e Wetenschapsdag Anesthesiologie
Ede
2009
14 en 15 mei
24
2 t/m 5 november CCA Cursusweek B-, D- en C-cursus
Doorwerth
4 november
Sectie Urgentiegeneeskunde Najaarsledenvergadering
Utrecht
6 november
Sectie Pijnbestrijding 9e OW programma en najaarsledenvergadering
Dordrecht
2 december
Sectie Intensive Care geneeskunde Najaarsledenvergadering
Utrecht
12 december
11e congres De anesthesioloog als pijnbestrijder
België
de anesthesioloog 2 • 2009