AMINAL-richtlijn betreffende milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten Inleiding In het eindrapport van de onderzoeksopdracht “Milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten” (januari 2005) wordt voor het gedeelte milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten een methodiek voorgesteld bestaande uit 3 stappen: o Stap 1: selectie van relevante installatie-onderdelen o Stap 2: rangschikking van de installatie-onderdelen naar inherent risicopotentieel o Stap 3: kwalitatieve analyse van het milieurisico Stappen 1 en 2 geven vooral een invulling aan wat in punt 1 van de AMINAL-richtlijn van 24 juli 2003 is benoemd als “Een beschrijving van de methodologie waarmee die stoffen zijn geselecteerd”, met dien verstande dat het risicopotentieel van installaties wordt bepaald, zijnde een combinatie van meerdere factoren waarvan de milieugevaarlijkheid van stoffen er slechts één is. Stap 3 overlapt met de punten 2 tot en met 6 van de minimale inhoud van het gedeelte milieurisicoanalyse zoals beschreven in de AMINAL-richtlijn van 24 juli 2003. Combinatie van de AMINAL-richtlijn van 24 juli 2003 en de methodiek voorgesteld in het rapport van de onderzoeksopdracht “Milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten” (januari 2005) levert onderstaande aanpak voor het onderdeel milieurisicoanalyse in veiligheids-rapporten.
Procedure 1) Selectie van de te onderzoeken installatie-onderdelen a) Het identificeren van alle installatie-onderdelen op het bedrijfsterrein die aanleiding kunnen geven tot de ongewenste vrijzetting van gevaarlijke stoffen volgens het Samenwerkingsakkoord (de stoffen, mengsels of preparaten, genoemd in bijlage I, deel 1 of beantwoordend aan de criteria in bijlage I, deel 2 van het Samenwerkings-akkoord), die bovendien één of meerdere van de volgende (gevaars)eigenschappen hebben: • zeer giftige en giftige producten (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, dioxines, toxische verbrandingsproducten, verontreinigd bluswater,…); • stoffen die ingedeeld zijn in de categorie van milieugevaarlijke stoffen (risicozinnen R50, R51, R52 en R53); • corrosieve stoffen; • stoffen met een significant biologisch zuurstofverbruik (BZV > 0,1 kg O2/kg); • stoffen die een drijflaag kunnen vormen (stoffen die lichter zijn dan water en een wateroplosbaarheid van minder dan 100 mg/l hebben). Om de risico-analyse op dus aldus geïdentificeerde installatie-onderdelen te beperken kan volgende selectiemethode, beschreven in b) en c), toegepast worden.
3
b) Aan de hand van de subselectiesysteem-methodiek4 wordt per installatie-onderdeel een eco-selectiegetal Seco berekend. Dit eco-selectiegetal is een relatieve maat voor het inherent milieurisicopotentieel van het installatie-onderdeel en laat toe de installatieonderdelen in functie hiervan te rangschikken. Hogere eco-selectiegetallen stemmen overeen met een groter risicopotentieel. Bij de berekening van het eco-selectiegetal wordt rekening gehouden met het gevarenpotentieel van de betrokken stof. Dit gevarenpotentieel wordt uitgedrukt door middel van een grenswaarde G, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de kwetsbaarheid van het milieu rondom de installatie. Ten behoeve van de berekening van het eco-selectiegetal zijn per installatie-onderdeel de volgende gegevens vereist: • gevaarseigenschappen van het aanwezige product; • productmassa in het installatie-onderdeel; • aard van het installatie-onderdeel (opslag versus proces); • aanwezigheid van opvangvoorzieningen die een ongecontroleerde verspreiding van een accidenteel vrijgestelde producthoeveelheid vermijden; • procestemperatuur en -druk; • verzadigingsdruk van het product bij de procestemperatuur; en • aard, locatie en kwetsbaarheid van de schadedragers (receptoren) langsheen de verspreidingsroute. De eco-selectiegetallen worden berekend volgens het subselectiesysteem. Per installatie-onderdeel wordt het eco-aanwijzingsgetal Aeco berekend met dezelfde formule en dezelfde omstandigheidsfactoren Oi als in het subselectiesysteem, maar met andere grenswaarden Geco, , op basis van volgende formule: Aeco =
Q x O1 x O2 x O3 G eco
Het eco-selectiegetal wordt dan bekomen door de eco-aanwijzingsgetallen te vermenigvuldigen met specifieke correctiefactoren, afhankelijk van de receptor: S eco = Aeco x correctiefactor De grenswaarden en correctiefactoren worden als volgt bekomen: o Grenswaarden In geval van toxiciteit voor het aquatisch milieu wordt de grenswaarde Geco bepaald uit volgende tabel (een stof die verschillende gevareneigenschappen vertoont, wordt ingedeeld in de hoogste klasse):
4
Zoals beschreven in het Paarse Boek, CPR 18E 4
Klasse
5
4
3
2
1
50 – 50/53
51 – 51/53
52 – 52/53
-
53 – 34 – 35
≤1
1 < LC50 ≤ 10
10 < LC50 ≤ 100
100 < LC50 ≤ 1000
LC50 > 1000
> 1,5
0,15 < BZV ≤ 1,5
≤ 0,15
-
-
-
-
Ja
-
-
1000
10 000
100 000
1 000 000
10 000 000
Gevareneigenschap Risicozin
LC50 (mg/l) BZV (kg O2/kg) Drijflaag Grenswaarde (kg)
In geval van toxiciteit voor de (land)fauna wordt de grenswaarde G voor mensrisico’s overgenomen. o Correctiefactoren De aldus bekomen eco-aanwijzingsgetallen worden vermenigvuldigd met een correctiefactor voor de kwetsbaarheid van de aanwezige schadedragers. Voor aquatisch milieu zijn de correctiefactoren opgenomen in volgende tabellen: Correctiefactor voor oppervlaktewater Type
Toelichting
Correctiefactor
Geen
Lozing op oppervlaktewater is onmogelijk
0
Zeehaven/Zeekanaal/Zeeschelde
Havendokken Antwerpen, Kanaal Gent-Terneuzen, Zeeschelde afwaarts Antwerpen
1
Rivier/kanaal – groot/gemiddeld
Albertkanaal, Schelde opwaarts Antwerpen, Rupel; Leie, Maas, Netekanaal, Kempische kanalen, Kanaal Roeselare-Leie, Kanaal Rupel-Brussel, Ringvaart Gent, Dender, Demer afwaarts Diest, Leopoldkanaal; Ieperleekanaal, Ijzer, Zenne afwaarts Brussel, Dijle afwaarts Leuven
10
Rivier – klein, polderkanaal, kustzone – zee, vijver, meer
Verschillende waterlopen, voormalige zandwinningsputten, afgesneden meanders Schelde en Leie, e.d.
100
Milieugevaarlijke en corrosieve stoffen
Stof met hoog BZV
< 10 000
20
2
10 000 – 25 000
10
1
25 001 – 50 000
5
0,5
50 001 – 100 000
2,5
0,25
> 100 000
1,66
1/6
0
0
Correctiefactor voor RWZI Ontwerpcapaciteit (IE)
Lozing niet mogelijk
5
Correctiefactor voor bodem en grondwater Kwetsbaarheid grondwater
Correctiefactor
Geen vrijzetting te voorzien
0
Weinig tot matig kwetsbaar
1
Kwetsbaar
10
Zeer tot uiterst kwetsbaar
100
Inrichting binnen waterwingebied of beschermingszone type I, II of III
In geval van toxiciteit voor de (land)fauna wordt dezelfde correctie toegepast als voor de mensrisico’s, namelijk gelijk aan (100/L)² [hierbij is L de afstand in m tussen de installatie en het dichtstbijzijnde waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebied5 – minimaal 100 m]. o De aldus gecorrigeerde eco-aanwijzingsgetallen vormen de uiteindelijke ecoselectiegetallen voor de respectievelijke installatie-onderdelen. Indien milieuschade kan optreden bij meer dan 1 receptor (voorbeeld omwille van ligging aan een oppervlaktewater en in een gebied met kwetsbaar grondwater) dan wordt een eco-selectiegetal bepaald per schade-drager.
c) Rangschikking van de installatie-onderdelen in functie van hun eco-selectiegetal en selectie van installatie-onderdelen die aanleiding geven tot een berekend eco-selectiegetal groter dan 1 (voor het aquatisch milieu en/of voor beschermde landhabitats). Voor de installatie-onderdelen met eco-selectiegetal groter dan 1 wordt vervolgens een diepgaande kwalitatieve milieurisico-analyse uitgevoerd, zoals beschreven in onderstaande stappen, gebaseerd op het vlinderdasmodel. Voor de installatie-onderdelen met eco-selectiegetal kleiner dan of gelijk aan 1 kan de cel VR na overleg vragen om deze installatie-onderdelen toch mee te nemen in de milieurisicoanalyse. 2) Een beschrijving van de potentieel getroffen fauna en flora6 3) Een effectenanalyse tengevolge van instantane en continue vrijzettingen van gevaarlijke stoffen die milieuschade bij zware ongevallen kunnen teweegbrengen; 4) Een oorzakenanalyse van vrijzettingen van gevaarlijke stoffen die milieuschade kunnen teweegbrengen;
5
Hieronder dient verstaan: Habitat-, Ramsar- en Vogelrichtlijngebieden, en erkende natuurreservaten. Stap 2 mag overgeslagen worden indien de subselectie onder 1), b) en 1), c) werd toegepast (aangezien de inventarisatie van de potentieel getroffen fauna en flora al nodig is om de eco-selectiegetallen te bepalen) 6
6
5) Een beschrijving van en argumentatie voor preventieve maatregelen die op de inrichting genomen zijn teneinde de kansen te minimaliseren voor vrijzettingen van gevaarlijke stoffen die milieuschade teweegbrengen; 6) Een beschrijving van en argumentatie voor beschermingsmaatregelen die op de inrichting genomen zijn in geval van vrijzettingen van gevaarlijke stoffen die milieuschade teweegbrengen
Stappen 1 b) en c) zijn facultatief, de overige stappen moeten verplicht ingevuld worden, met dien verstande dat stap 2) bij toepassing van het subselectiesysteem al in stap 1) b) is begrepen.
Toelichting Belangrijke vernieuwingen ten opzichte van de vorige richtlijn zijn dus: o enerzijds de groepen van stoffen die als potentieel milieuschadelijk worden beschouwd en dus het voorwerp moeten uitmaken van de milieurisicoanalyse, en die ruimer worden geïnterpreteerd dan louter de stoffen die in de categorieën 9,i) en 9,ii) van deel 2 van bijlage I van het Samenwerkingsakkoord zijn ingedeeld. Stoffen die benoemd zijn in deel 1 van bijlage I van het Samenwerkingsakkoord en/of stoffen die ingedeeld zijn in andere categorieën van deel 2 van bijlage I van het Samenwerkingsakkoord, en die bijkomend voldoen aan de hoger vermelde bijkomende criteria (corrosiviteit, BZV > 0,1 kg O2/kg, R52/53, ….), moeten ook meegenomen worden in de analyse. Voorbeeld: een stof die als milieugevaarlijk is ingedeeld volgens de EU-richtlijn 67/548/EG, met risicozinnen R52/53, en die tevens licht ontvlambaar is (F; R11), valt niet onder categorie 9 van deel 2 van bijlage I van het Samenwerkingsakkoord, maar dient wel meegenomen in de milieurisicoanalyse. o anderzijds het invoeren van een eco-selectiegetal per installatie-onderdeel De methodiek die wordt voorgesteld in het rapport “Milieurisico-analyse in veiligheids-rapporten” (januari 2005) is een variante op het subselectiesysteem, namelijk door volgende wijzigingen door te voeren: o de invoering van een aparte grenswaarde voor ecotoxiciteit in aquatisch milieu; o de correctie van het aanwijzingsgetal in functie van de kwetsbaarheid van de schadedrager(s) (in plaats van een correctie op afstand – immers het OVR dient ook betrekking te hebben op milieuschade die beperkt blijft tot het bedrijfsterrein zelf); en o gebruik van de waarde 1 voor het “eco-selectiegetal” als selectiecriterium.
7