BEROEPENHUIS – GENT GELEGENHEIDSTOESPRAAK 23.03.2007 Prof. Dr. Herman Baert Centrum voor Sociaal-culturele en Arbeidspedagogiek K.U.Leuven
ALS LOOPBANEN NIET VLOT LOPEN … DOE DAN EEN BEROEP OP HET BEROEPENHUIS Geachte dames en heren, Vandaag mag ik samen met u getuige zijn van de feestelijke opening van zogeheten ontdekhoeken in het Beroepenhuis voor een viertal bediendeberoepen uit de metaal- en technologiesector. In die ontdekhoeken kunnen jongeren, hun leerkrachten en ouders enkele hedendaagse, relatief kennisintensieve beroepen op een creatieve, inventieve manier een beetje leren kennen. Voor mij - en wellicht ook voor u - is het Beroepenhuis op zich een ontdekking. Het is een ontdekking zowel van een origineel, nieuwsoortig educatief aanbod, als eveneens van een inspirerend initiatief dat wordt gedragen door een partnerschap, waartoe nu ook het sectoraal opleidingsfonds Vormetal Oost- en WestVlaanderen is toegetreden. Enkele weken geleden kreeg ik de kans het Beroepenhuis te bezoeken, begeleid door mevrouw Nadia Hoedemaekers, enthousiaste coördinator van dit huis, en de heer Mario Naessens, gedreven opleidingsverantwoordelijke van Vormetal. Dit bezoek was een bron van inspiratie voor enkele beschouwingen en kanttekeningen die ik u vandaag, pedagoog van beroep zijnde, wil voorleggen. Of u zich iets van mijn beroep kunt voorstellen weet ik niet, maar ik besef goed dat mijn invalshoek educatief en beperkt is en dat ik u best niet verveel met pedagogisch vakjargon en cijfermatige analyses. Ik begin daarom alvast met een verwijzing naar het populaire één-programma Man bijt Hond, als aanloop van mijn eerste deeltje over “Als loopbanen niet vlot lopen …” Na enige omzwervingen in de wereld van de loopbanen, hoop ik in mijn tweede deeltje aan te landen in het Beroepenhuis om daarvan vervolgens enkele sterke punten voor het voetlicht te brengen.
ALS LOOPBANEN NIET VLOT LOPEN … Een elementaire vraag uit de communicatiewetenschap “Wat is nieuws ?” wordt vaak beantwoord met de bekende inversie: man bijt hond. En zo draait het gelijknamige programma de zaken ook wel eens om en bekijkt ze averechts. Ik doel meer bepaald op het wekelijkse item “Mama”, waarin een doorgaans oudere moeder een dag mee optrekt met haar niet meer zo jonge zoon, om zich zodoende een beeld te vormen van wat die nu eigenlijk doet, van wat nu precies zijn beroep inhoudt, een indruk op te doen van wie hij is in zijn werkomgeving en hoe zijn collega’s op hem reageren. In deze doorgaans charmante filmfragmenten, krijgen we dus geen zoontje te zien dat met zijn jonge mama mee mag naar
haar werkpost om te verkennen wat haar beroep is, wat dat werk voor haar betekent en om uit te maken of zoonlief nu blij of treurig mag zijn wanneer hij zijn beroepsactieve mama thuis geregeld moet missen. De vondst om dit item “Mama” te maken én het zo in te vullen én er hoge kijkcijfers mee te halen, illustreert volgens mij dat er iets met de loopbanen en beroepen aan de hand is wat betreft: visibilteit en informatie, veranderlijkheid en vereiste bekwaamheid, betekenis en waardering, beroeps- en loopbaanoriëntatie. Dit lijstje kan zeker nog worden aangevuld met andere kernthema’s, maar het zijn de punten waarop dat ik even wil ingaan, om ze in het tweede deel te hernemen bij bespreken van het aanbod en de positie van het Beroepenhuis. Visibiliteit en informatie De tijd dat leven, wonen en werken voor overgrote delen van de bevolking quasi samenvielen of in elkaar overvloeiden is lang voorbij. De opkomst van de industriële fabrieksarbeid luidde een periode in van het scheiden van wonen en werken, zowel naar tijd als naar plaats, ook al werden vaak arbeiderscités in de nabijheid van de fabrieken opgetrokken. Deze scheiding zette zich door toen de urbanistische zonering van woon-, werk-, handels- en ontmoetingszones ons verstedelijkt leefpatroon gestalte gaf. De fragmentering, dit scheiden van activiteiten, creëerde niet alleen een kloof tussen de leefwereld en de arbeidsloopbaan, maar ook de levensloop met een steeds langere periode van leerplichtonderwijs en het uitstel van de intrede in de arbeidswereld, droeg bij tot het uit beeld verdwijnen bij kinderen en jongeren van vele beroepen. Vraagt u aan een jongetje of een meisje wat zij later willen worden – en dat hebt u al vaak gedaan – dan krijgt u het klassiek, maar het vooral beperkt en stereotiepe repertorium (vul maar in ...) Het zou al te gemakkelijk zijn de oorzaak van dit lieflijk, maar simpele antwoord toe te schrijven aan de kinderlijke naïviteit respectievelijk onwetendheid. En de remedie uitsluitend zoeken in het bieden van beroepeninformatie biedt een ontoereikend antwoord. Naar mijn bescheiden mening is het gebrek aan visibiliteit, het uit beeld verdwijnen van tal van beroepen, één van dé hedendaagse problemen in de studie- en beroepsoriëntering. Meer nog dan een informatieprobleem, gaat het hier om een ervaringsprobleem. Zien werken, even kunnen meedoen, kunnen na-apen, kunnen mee- en invoelen van succes, vreugde, fierheid, doorzetten … en van tegenslag, moeite, zweet, in de fout gaan, … zijn beklijvende ervaringen omtrent arbeid die kinderen en jeugdigen nog nauwelijks kunnen opdoen. Daarvoor zijn niet alleen de scheiding van leven, wonen en werken en de scheiding van leren in de kinder- en jeugdfase, werken in de volwassenheid en rusten in de derde leeftijd verantwoordelijk voor. Ook de Veranderlijkheid en vereiste bekwaamheid van de beroepen spelen hierin vandaag een cruciale rol. De wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en de verschuiving van een industriële naar een postindustriële en kenniseconomie dragen daar – op soms turbulente wijze – toe bij. M.a.w. mama en kindlief hebben niet alleen zelden inkijk in de bedrijfs- en kantoorruimte, maar zelfs als ze b.v. via open bedrijvendagen toch toegang krijgen, dan is het vaak moeilijk om goed te vatten wat zich daar allemaal afspeelt, wie welke functie en taken vervult, welke beroepen daar allemaal uitgeoefend worden en wat daarvoor aan beroepsbekwaamheid is vereist. Om het even op de persoonlijke toer te gooien: hoe lang heeft het niet geduurd en
2
hoe moeilijk is het niet geweest om aan mijn zonen duidelijk te maken wat hun vader, een professor, eigenlijk doet en is ? “Ah ! Jij bent een meester die les geeft aan grote kinderen” is jarenlang het hardnekkige beeld bij mijn spruiten geweest, terwijl dat slechts een derde van mijn beroepsactiviteit afdekte. En zelfs klopt hun beeld maar half, want les of hoorcolleges geven dat doen professoren steeds minder. Steeds meer wordt onderwijs verstrekken vertaald in tutoring, projectbased learning, assessment, blended learning, peer coaching, computer aided learning, enz. … om u toch maar even te overvallen met jargon, en niet toevallig in jargon in een ander taalidioom dan die van de huiselijke tafelgesprekken. De verandering betekent tegelijk ook een soort abstrahering: d.w.z. kennisintensieve beroepen en beroepen waarin de technologische ontwikkeling ras voortschrijdt kampen steeds meer met een adequate beeldvorming bij het brede publiek: “wat moeten we ons daarbij voorstellen ?” is niet alleen een vraag voor de man in de straat, maar zelfs recruters en job hunters worstelen ermee. De bijna constante verandering in en van vele beroepen dwingt niet alleen tot het aanmaken van passende informatie en het zichtbaar maken van functies en taken, laat staan van loopbaanperspectieven in die beroepen. Die verandering daagt ook uit om het beeld van de vereiste beroepsbekwaamheid duidelijk(er) te profileren. U moet er maar eens de vacatureberichten op naslaan. Voor zover daarin diplomavereisten worden opgenomen zijn die vaak breed en verscheiden, maar ze worden vaak letterlijk en figuurlijk overschaduwd door lijstjes van gevraagde competenties. Op zich kan deze term “competentie” al een hinderpaal vormen, heel vaak is ook het uiterst moeilijk zich als kandidaat iets concreet voor te stellen bij de opgelijste competenties. Wat alleszins bij vele lezers van vacatures als indruk wordt gewekt, is dat men quasi superman of supervrouw moet zijn om de geadverteerde job aan te kunnen. Terwijl het debat over een Competentieagenda door de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming is aangezwengeld en - voor zover ik weet - de sociale partners en de Vlaamse Onderwijsraad meer reserves en vraagtekens aan het formuleren zijn, dan volle gas te gaan voor het competentieverhaal en de daarbij horende investeringen en hervormingen, treedt bij de jongere generaties steeds meer een ander facet op de voorgrond, met name de vraag naar de
Betekenis en waardering van arbeid en beroep. Ik wil hier niet op de populistische toer gaan door te verwijzen naar jongeren die echt of vermeend niet willen werken, naar oningevulde jobs waarvoor jongeren hun handen letterlijk en figuurlijk niet willen vuil maken, naar jongeren die echt niet weten wat ze willen of naar jongeren die beginnen en al snel afhaken of het allemaal niet zo nauw nemen. Ongetwijfeld bestaan die zogeheten risicogroepen en die moeilijk bemiddelbare personen. Maar ik wil vooral verwijzen naar de hedendaagse “condition humaine”, die een waaier van mogelijkheden en verlokkingen biedt en tegelijk keuze- en regieproblemen opwerpt. Het creëren van een work-life-balance en een loopbaan in een levensloopbaan inpassen deze voorbeelden van dergelijke keuze- en regieproblemen. Is juist het hedendaagse, modieuze beklemtonen van de “passie voor de job” door managers, ondernemers, hoogopgeleide specialisten en topwetenschappers niet het “tegengif” voor de vele korter én langer opgeleide jongeren in feite nuchtere rekenaars zijn die baten én kosten van diverse levensactiviteiten en –projecten tegenover elkaar afwegen en hun conclusies trekken? Hun conclusies neigen ertoe om in hun studietijd en bij hun intrede op de arbeidsmarkt te anticiperen op de aangekondigde langere tewerkstellingsperiode, op het vereiste levenslang en levensbreed leren dat daar bovenop komt, op het inruilen van het
3
verzekerde lifetime employment voor de onzekere employability waarvoor men bovendien individueel verantwoordelijk wordt gesteld, te anticiperen op de alsmaar opgedreven productiviteitseisen, op de zorglast voor een vergrijzende bevolking, enz. En is het niet opvallend dat jongeren het antwoord op die vragen en afwegingen zelf maar moeten zien te vinden ? Een rondvraag bij mijn studenten aan de universiteit leert mij dat hun ouders, hun leerkrachten, de leerlingenbegeleiders hen zelden of nooit met de dubbelvraag hebben geconfronteerd: “wat betekent arbeid in mijn leven en levensperspectief ?” en “wat kan en wil ik door mijn arbeid voor anderen zijn en betekenen ?”. Dit zijn geen nota bene informatie- maar zingevings- en waarderingsvragen die nauwelijks aanbod komen in de begeleiding van jongeren naar hun volwassenheid. Hoe kan men dan verwachten dat jongeren een arbeidsidentiteit, een arbeidsethos, loopbaancompetenties en een loopbaanperspectief goed ontwikkelen ?
En hiermee kom ik aan het laatste aspect van het loopbaanthema dat ik nog wou aanraken, namelijk dat van de Beroeps- en loopbaanoriëntatie Uit het voorgaande zal het duidelijk geworden zijn dat ik met een beroepsoriëntatie en met de daarvoor noodzakelijke beroepsoriëntering méér bedoel dan de zogeheten beroepskeuzevoorlichting en de zopas aangestipte kwestie van het begeleiden van de ontwikkeling van een arbeidsidentiteit. Ik bedoel hier óók mee: het leren inschatten en appreciëren van arbeid en het bevorderen van de kwaliteit van de arbeid. Hiermee raak ik aan de relatie tussen leren en werken en raak ik aan de complexe kwestie van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Wat stellen we vast ? Alle nobele en decennia lang lippendienst bewezen principes en intenties over waardering en herwaardering ten spijt, blijven wij in het onderwijs en in de arbeidsmarkt verschil en ongelijke waardering reproduceren wat betreft: algemene vorming en beroepsvorming, zogenaamde geestesarbeid en handenarbeid, bedienden en arbeiders. De reproductie van die verschillen gaan voor velen gepaard met de quasi levenslange reproductie van sociale ongelijkheid die al begint bij in vroege kansenongelijkheid in het onderwijs en zich doorzet een kansenongelijkheid in de arbeidsloopbanen. In deze structurele context komen werken, werkervaring opdoen en zich voorbereiden op een beroep in het onderwijs pas in het vizier wanneer het watervalsysteem zijn werk heeft gedaan en vooral veelal negatieve keuzes en negatieve motivaties jongeren naar het technisch en het beroepsonderwijs hebben versluisd. Omgaan met techniek en technologie in een atelier en stage lopen in een beroepspraktijk worden zodoende voorbehouden voor en tegelijk als minder (algemeen) vormend gewaardeerd, voor zwakkere leerlingen, voor schoolmoë leerlingen, voor door hun thuismilieu weinig ondersteunde en begeleide kinderen, voor allochtone leerlingen, voor jeugdigen met leerproblemen, enz. De opdracht is dus niet alleen het technisch en beroepsonderwijs op zich te waarderen en te herwaarderen. De opdracht is evenzeer meer elementen van technologische, praktische en arbeidsrelevante vorming in het algemeen vormend onderwijs in te brengen. Of, als een meer radicale optie, zelfs de schotten tussen de traditionele hoofdrichtingen in het onderwijs te doorbreken, de keuze- en combinatiemogelijkheden te flexibiliseren en alle leerlingen met thema’s en realiteiten uit de wereld van werk en loopbanen te confronteren, zowel op een
4
ervaringsgebaseerde wijze – met onder meer stages en leerwerkprojecten - als op een reflectief gerichte wijze – met kennis- en zingevende componenten. Het zou al te gemakkelijk zijn deze opdracht van het met elkaar verbinden van leren en werken, van vorming en arbeid naar het onderwijs toe te schuiven en daarvan een gelijke kansen-effect te verwachten. Collega Geert Van Hootegem, hoogleraar arbeids- en organisatiesociologie aan de K.U.Leuven, stelde in De Morgen van 17 maart jl. - nogal scherp - dat er iets moet veranderen aan de mentaliteit van werkgevers. "Hoe lang denkt men zich nog te kunnen permitteren te verwachten dat werkzoekenden 100 procent voldoen aan de jobvereisten ? In 2010 beleeft de vergrijzing een piek en zal de uitstroom van werknemers groter zijn dan de instroom. Men zal allochtonen móeten aanwerven. Maar als men werknemers als gesneden brood verwacht, zal men ze niet vinden. We moeten de arbeidsorganisatie modelleren naar de competenties die er zijn.” Met niet alleen allochtonen in het vizier, maar ook met alle kortgeschoolden, ongekwalificeerde uitstromers, alle leerlingen uit zogeheten zwakkere studierichtingen op het oog komt het er, volgens mij, niet alleen op aan mensen aan de arbeidsorganisatie aan te passen, maar ook de arbeidsorganisatie aan de mensen aan te passen. Het is duidelijk dat vandaag voor de hoogopgeleiden meer aandacht en inspanningen worden opgebracht, getuige daarvan de doorgroeitrajecten en de opleidings- en leerkansen on en off the job die hen worden geboden. Om voor iedereen dit facet van de kwaliteit van de arbeid te bevorderen en ten volle het “accent op talent” te leggen, dienen grote én kleine bedrijven, profit en social-profitondernemingen door vorming, training en opleiding te investeren in hun menselijk kapitaal en moeten ze aan alle werknemers diensten inzake loopbaanontwikkeling en loopbaanbegeleiding aanbieden. Sectorale opleidingsfondsen kunnen hierbij een stimulerende rol spelen, niet alleen door opleidingen te ontwerpen en aan te bieden, maar ook door twee andere pistes te bewandelen. Enerzijds kunnen zij arbeidsorganisaties advies en ondersteuning leveren bij de ontwikkeling van een VTO- of HRD-beleid (VTO = Vorming, Training, Opleiding; HRD = Human Resources Development). Anderzijds kunnen sectorale opleidingsfondsen leerlingen en studenten informeren over en confronteren met de leeruitdagingen en de leerkansen die in beroepen en loopbanen aanwezig zijn en hen daarvan reeds een voorproefje te geven. Vormetal Oost- en West-Vlaanderen heeft hier het voortouw genomen onder meer door stevig mee te stappen in dit Beroepenhuis. Dames en heren, Hiermee ben ik aangeland bij het educatief centrum en de nieuwe ontdekhoeken die hier vandaag in de belangstelling staan en dan zeg ik: … DOE DAN EEN BEROEP OP HET BEROEPENHUIS Laat het vooraf duidelijk zijn dat het Beroepenhuis niet het wondermiddel is om alle aspecten van wat minder vlot loopt in de arbeidsloopbanen en de levensloopbanen aan te pakken en van antwoorden te voorzien. Het Beroepenhuis mag bogen op een aantal sterke punten, maar die kunnen pas in al hun kracht naar voren komen wanneer ze ingepast worden in leer- en loopbaantrajecten waarin ouders, onderwijsinstellingen, arbeidsorganisaties en arbeidsbemiddelaars hun rol spelen en elkaar versterkend optreden. Dat betekent onder meer dat een bezoek door leerlingen aan het Beroepenhuis wordt ingebed in een voor- en een natraject in de school en dat in de ganse studieloopbaan bij
5
herhaling bedrijfsbezoeken, stages en leerwerkprojecten een betekenisvolle plaats krijgen toegewezen. Dat betekent ook dat dit educatief centrum en de sectoren, zoals vandaag het geval is met de metaal- en technologiesector, met elkaar opgedane ervaringen uitwisselen en voor updating en follow up blijven instaan. Een beroepenhuis dat spreekwoordelijk stil staat, geraakt in onze dynamische professionele omgevingen in feite versneld achterop. Sta mij toe nu in te zoomen op dit educatief centrum en op de beroepen die hier onderdak vinden. Wat de bezoeker ongetwijfeld meteen in het oog springt zijn de Visibilteit en informatie die in dit huis pregnant aanwezig zijn. Beroepen die in onze gefragmenteerde leef-, woonen werkwereld minder bekend en moeilijker observeerbaar zijn, worden hier visueel en zelfs tastbaar geëvoceerd. Niet het schoolse weten, maar het tonen, het zien, het doen, het ervaren, worden hier als “leerrijke” aangrijpingspunten aangeboden. De complexiteit van een beroep wordt in dit huis op een bevattelijke manier tot zijn kern teruggebracht. Ook tekstvakjes op de wanden brengen die essentie op begrip – in pedagogisch vakjargon: ze ondersteunen de cognitieve informatieverwerking. Ook opdrachtjes geven sturing aan het verkenningsproces door de kinderen en laten hen toe op eigen tempo en naar eigen voorkeur het doen en het denken met elkaar te verbinden en de spelervaring te verdiepen tot een leerervaring. Dat het onderwijs een dergelijk opzet mag omarmen hoeft geen betoog. Gelet op een aantal eindtermen die door het Vlaamse Parlement aan het onderwijs zijn toebedeeld, biedt dit educatief centrum een uitgelezen kans om sommige daarvan te helpen bereiken. Ik verwijs onder meer naar de eindtermen voor wetenschappen, wereldoriëntatie en technologische opvoeding waarin b.v. het leren aannemen van een open, maar ook constructief-kritische houding ten aanzien van beroepen en loopbanen en ten aanzien van technologie en techniek, worden genoemd. En er zijn eindtermen opgelegd waarin b.v. kennis van studieen beroepsmogelijkheden en het aanwenden van keuzestrategieën aan de orde worden gesteld. Laat ons evenwel voldoende realistisch blijven. Dit Beroepenhuis richt zich tot de doelgroep van 11 tot 14-jarigen, leerlingen dus uit de derde graad van het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs, hun leerkrachten en hun ouders. Trouwens in een bevraging laten ook bezoekende leerkrachten weten dat ook zij nog nieuwe dingen hebben geleerd tijdens hun bezoek. Het terugbrengen van het toch beperkte rijtje van beroepen tot hun essentie, is echter een onvermijdelijke reductie van de honderden beroepen en hun complexe werkelijkheid. Die werkelijkheid omvat vele technische, organisatorische, sociale, normatief-ethische en kenniscomponenten. Werken aan visibiliteit en informatie blijft na het bezoek onverminderd nodig en het bezoek zal misschien de nood daaraan nog hebben aangewakkerd. Ook op het vlak van de Veranderlijkheid en vereiste bekwaamheid draagt het Beroepenhuis zijn steentje bij. Onder meer in tekstballonnen op de panelen en in opdrachtjes worden elementen inzake de vereiste beroepsmotivatie en –bekwaamheid aangebracht. Het is waarschijnlijk een brug te ver van te verwachten dat leerlingen van deze leeftijden en in deze educatieve omgeving echte professionele motivaties en een adequaat zelfbeeld over de vereiste en de reeds verworven competenties kunnen en zullen opbouwen. Wanneer er al interesse kan worden gewekt voor beroepen en een betere band kan worden gesmeed tussen de kennis en de vaardigheden die men op school leert en de
6
realiteit van het beroepsleven, dan mag men mijns inziens reeds van een meerwaarde spreken. Kunnen en moeten wij nog verder gaan in dit Beroepenhuis en dient het onderwijs in Vlaanderen tot competentieontwikkelend onderwijs te worden omgeturnd ? Het is zowel een vraag waar de Vlaamse Onderwijsraad zich dezer dagen over bezint, als een beleidsintentie die de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming in zijn zogeheten Competentieagenda naar voren schuift. Ik nodig u uit – als voorzitter van de gelijknamige Denkgroep - om hierover te debatteren. Betekenis en waardering heb ik als een kernthema in het huidig loopbaangebeuren aangestipt en ik heb het bestempeld als een vraagstuk van identiteitsontwikkeling als “beroepsmens” of professional, veeleer dan een kwestie van informatie. Niet alleen in het onderwijs – van lager tot hoger onderwijs – maar ook in dit Beroepenhuis wordt dit kernthema weinig of niet aangesneden. Ik kon tijdens mijn rondleiding geen aanzetten bespeuren die iets doen met de dubbelvraag “wat betekent arbeid in mijn leven en levensperspectief ?” en “wat kan en wil ik door mijn arbeid voor anderen zijn en betekenen ?”. Er werd me wel gewezen op de leeftijd van de doelgroep, die nog niet toe zou zijn aan deze vragen. Is dat wel zo, vraag ik me af. Kinderen horen hun ouders toch over hun werk praten, met expliciet of impliciet, geluiden en bijklanken over b.v. hoe zwaar het hen valt, hoe zeer het hen boeit, wat collega’s voor hen betekenen, hoe het zit met de combinatie werk-gezin-huishouden-vrijetijdsleven, over wat hen aantrekt of beangstigt in hun loopbaan en over hun jobzekerheid en –onzekerheid, over hoe het hen mentaal koud laat of belast of oppept, enz. Ik kan me niet van de gedachte ontdoen dat flarden van deze gesprekken de houding, de visie van kinderen beïnvloeden. Zou het dan niet zinvol zijn daarop in te gaan, hen te helpen een eigen houding te bepalen, hen te helpen moeilijke of verwarrende boodschappen te verwerken ? Tot slot maak ik nog een kanttekening bij het kernthema van de Beroeps- en loopbaanoriëntatie Dat Vormetal Oost- en West-Vlaanderen de kans aangrijpt om via dit Beroepenhuis een welbegrepen eigenbelang te behartigen, zal alleen de naïeve idealist ontgaan. Het is evident dat de metaal- en technologiesector, wil die arbeidskrachten kunnen rekruteren zich moet tonen en daar best tijdig in het leven van leerlingen aan begint en daarvoor verschillende kanalen benut, waarvan dit Beroepenhuis er één is. Wat de Metal- en technologiesector hier naar voren brengt en de manier waarop dit gebeurt, getuigt mijns inziens van een geslaagde, maar delicate evenwichtsoefening tussen informeren en promoten. Immers doet men aan promotie, dan zijn overdrijven, mooi bijkleuren, verzwijgen, verleiden met oneigenlijke lokmiddelen, nooit ver uit de buurt. In de ontdekhoeken zal u zowel zakelijke informatie aantreffen, als enkele stimuli die wijzen op de attractiviteit van deze jobs, op hun ontwikkel- en doorgroeimogelijkheden, op hun kansen om talenten veelzijdig aan bod te laten komen. Deze informatie over de kwaliteit van de arbeid is mooi meegenomen en ik hoop dat het sectoraal opleidingsfonds in de eigen sector het gezag heeft om die kwaliteit van de arbeid in de bedrijven en op de werkvloer te kunnen bevragen en bevorderen. En ik me voorstellen welke delicate opdracht ook die is. Maar laten we het maar even bij vandaag houden en alle betrokkenen gelukwensen met hun uitstekend initiatief, waarvan ik hoop in de toekomst nog te horen. Misschien volstaat het voor een keer – bij wijze van spreken - dat de hond de man bijt om met uw opgedane ervaringen en creatieve oplossingen, zoals de educatieve toolkits, waaraan u zonder twijfel zult blijven werken, de media te halen. Ik vond het alleszins de moeite waard hieraan enkele beschouwingen te wijden. Met dank voor uw aandacht.
7