Alice Vrebos & Yvonne van Oosterhout
Wouter en zijn hemelse vriend
Wouter en zijn hemelse vriend
Voorwoord Wouter en zijn hemelse vriend is een rijk geïllustreerd voorleesboek voor kleuters. Het boek laat kleuters op een eenvoudige wijze kennismaken met geestelijke gidsen (hemelse vrienden), helderziendheid, het leven na de dood, geïnspireerde dromen, geestelijke uittredingen en reïncarnatie, zoals dit alles beschreven is in de boeken van Jozef Rulof. De kleuters horen en zien in dit boek dat ze net als Wouter nooit alleen zijn en altijd kunnen vertrouwen op hun beschermengel die hen helpt, zelfs al kunnen ze die niet zien. Als ze bijvoorbeeld bang zijn in het donker, verdwaald of verdrietig zijn. Wij hebben dit boekje gemaakt omdat we graag de geweldige inzichten en vergezichten die we gekregen hebben door het lezen van de boeken van Jozef Rulof ook aan onze kinderen en kleinkinderen willen doorgeven. We zochten daartoe een vorm die goed aansluit bij de belevingswereld van jonge kinderen die vaak nog heel open en ontvankelijk zijn voor de onderwerpen die in ons boekje beschreven staan en in beeld gebracht zijn. Daarom hebben we korte afgeronde verhaaltjes geschreven en ge-
tekend, die goed herkenbaar zijn in het dagelijks leven van jonge kinderen. We hopen dat we met dit boekje ook andere ouders een middel kunnen aanreiken om op een aanschouwelijke wijze over het leven na de dood te vertellen. Het boekje kan zo vele vragen van jonge kinderen beantwoorden: ‘Waar zijn (mijn overleden) lieve oma en opa, en ons hondje?’ ‘Waar woonde ik mama, voordat ik bij jou in de buik kwam?’ ‘Ben ik altijd een jongetje geweest, papa?’ Je hoort ook wel eens dat jonge kinderen met herinneringen aan vorige levens zeggen: ‘Mijn echte mama zag er anders uit.’ Of ze hebben speciale talenten, opgebouwd in vorige levens. Of ze hebben er angsten aan overgehouden, voor water of dieren bijvoorbeeld. Al deze thema’s worden in ons boekje belicht. Als moeder en oma hebben we met veel plezier aan dit boekje gewerkt en we hopen onze vreugde met jullie te kunnen delen. Alice en Yvonne November 2011
Tekst: Alice Vrebos Illustraties: Yvonne van Oosterhout www.hemelsevriend.nl ISBN 978-90-484-2129-9 (softcover) © 2011, Alice Vrebos en Yvonne van Oosterhout, Nederland.
Inhoud Voorwoord.........................................................2
22. Pesten......................................................... 46
1. De hemelse bloementuin..............................4
23. Tot ziens, lieve opa................................... 48
2. Wouter en Angelo.........................................6
24. De begrafenis............................................ 50
3. De reis naar de aarde....................................8
25. Op bezoek bij opa in de hemel................52
4. In mama’s buik............................................10
26. In het bos................................................... 54
5. Welkom Wouter..........................................12
27. Verkleden................................................... 56
6. In de tuin......................................................14
28. Zwemles..................................................... 58
7. In het donker................................................16
29. Cakejes bij de piano................................. 60
8. Hemels bezoek.............................................18
30. Ruzie...........................................................62
9. Mama’s dikke buik..................................... 20
31. Goedmaken............................................... 64
10. Rianne........................................................ 22
32. Het huis van Angelo................................ 66
11. Het hemel-lijfje van Wouter.................... 24
33. In de zomer............................................... 68
12. Terug in de bloementuin......................... 26
34. Naar zee......................................................70
13. Juf Maria.................................................... 28
35. Het schoolreisje......................................... 72
14. Allemaal mama’s en papa’s...................... 30
36. Wouter is ziek............................................74
15. Puppy’s........................................................32
37. Herfstvakantie............................................76
16. Het ongeluk............................................... 34
38. Pas op, Marieke!........................................78
17. Toby is weer terug..................................... 36
39. Een hemelse schooldag............................ 80
18. Jarig............................................................ 38
40 Winterpret.................................................. 82
19. Naar school................................................ 40
41. Een nare droom........................................ 84
20. Helemaal alleen........................................ 42
42. Novas en Angelo...................................... 86
21. Iedereen heeft een beschermengel.......... 44
Jozef Rulof....................................................... 88
1. De hemelse bloementuin ‘Angelo, Angelo,’ roept engel Novas zacht. ‘Wil je Wouter gaan zoeken? Hij speelt met zijn vriendjes in de hemelse bloementuin.’ Engel Angelo kijkt blij om zich heen. Hij is bezig de bloemen te verzorgen langs een paadje. Angelo ziet Novas aan komen lopen. Ze omhelzen elkaar hartelijk. Novas is hier de hoofdengel. Hij weet alles van iedereen die in de bloementuin woont. ‘Dag, lieve vriend, wat fijn om je weer te zien,’ begroet Angelo hem. Novas ziet er prachtig uit met zijn lieve gezicht, zijn lila kleren en witte haren. Hij heeft zachte kleuren om zich heen, en lijkt wel op een zonnetje dat licht geeft. ‘De bloemen zien er prachtig uit, Angelo. Door jouw lieve handen stralen ze nog meer licht uit,’ zegt Novas. Als Novas een bezoekje brengt aan de bloementuin is het alsof alles hier nog mooier wordt. De bloemen laten hun mooiste gekleurde blaadjes zien. Ze ruiken nog lekkerder dan anders en buigen hun kelkjes naar Novas en Angelo toe. De vogeltjes komen meteen aangevlogen om Novas vrolijk te begroeten. Ze fluiten het hoogste lied. Een mooie witte vogel gaat op Novas’ schouder zitten. Novas streelt hem zachtjes over zijn kopje als hij samen met Angelo door de prachtige bloemenvelden wandelt. ‘Angelo, moet je eens horen,’ zegt Novas. ‘Het wordt tijd dat Wouter weer een tijdje op de
aarde gaat wonen. Wil jij hem de weg daarheen wijzen?’ Angelo is altijd heel blij als hij iets voor Novas mag doen. ‘Ja, Wouter heeft hier al heel veel geleerd. Zijn zonnetje vanbinnen is nu al heel sterk geworden. Zijn zonnetje straalt al heel helder,’ zegt Angelo. ‘In Wouters hartje is het net zo mooi als in de hemelse bloementuin.’ ‘Prachtig,’ zegt Novas. ‘Dan kan hij alles wat hij in de hemel geleerd heeft op aarde laten zien. Op de aarde schijnt niet altijd de zon zoals hier. Het is er ook wel eens koud en donker, en soms stormt en regent het. Wil jij goed voor Wouter zorgen als hij weer op de aarde is, Angelo?’ ‘Ik zal hem altijd beschermen en hem helpen om zijn zonnetje in zijn hart te laten schijnen,’ belooft Angelo. ‘Ik ben heel blij dat ik Wouter mag helpen.’ ‘Dan zal het vast heel goed met hem gaan als hij weer terug is op aarde bij zijn vader en moeder,’ zegt Novas zacht. ‘Als jij zo goed voor hem zorgt, Angelo, dan ben je zijn beschermengel.’ ‘Bedankt, Novas, wat fijn dat ik Wouter mag helpen,’ zegt Angelo. ‘Het is nu weer tijd dat ik naar mijn eigen bloementuin ga. Als je me nodig hebt, kom ik gauw naar je toe. Je hoeft maar aan me te denken en dan kom ik. Dag, lieve Angelo,’ zegt Novas. Angelo zwaait Novas uit. Hij is heel blij met zijn nieuwe werk en gaat op zoek naar Wouter.
4
5
2. Wouter en Angelo Angelo ziet in de verte Wouter spelen in de bloementuin. Wouter is een vriendelijke jongen met een leuke krullenbol. Hij speelt graag met zijn vriendjes Erik, Florian en Tom, en Marieke is zijn vriendinnetje. Ze spelen tikkertje en Wouter is hem. Algauw tikt hij Marieke. Nu is het Mariekes beurt. Wouter rent ervandoor en botst tegen Angelo aan. Angelo vangt hem op en tilt hem hoog in de lucht. ‘Gevangen,’ zegt Angelo lachend. Wouter slaat zijn armen vol blijdschap om Angelo heen. ‘Dag, lieve Angelo, wat fijn dat je er bent. Doe je ook mee?’ vraagt Wouter. ‘Ik wilde juist jou vragen of jij met mij meegaat om een stukje te wandelen,’ zegt Angelo. ‘Ja leuk.’ Blij huppelt Wouter met zijn grote vriend mee. Hij vindt het heerlijk om met Angelo te wandelen. Samen lopen ze over een paadje in de bloementuin. Het is heerlijk warm en de bloemen buigen hun kopjes naar ze toe. Ook vliegen er een paar vogeltjes met ze mee. Een van de vogeltjes gaat bij Wouter op zijn arm zitten. Hij streelt hem over zijn zachte vleugeltjes, terwijl hij naar Angelo luistert. ‘Weet je, Wouter,’ zegt Angelo, ‘je bent nu al een poosje hier bij ons in de hemel. Het is nu weer tijd om op aarde te gaan wonen. Bij een aardse vader en moeder. Je bent dan geen engeltje meer maar een mensenkind.’ ‘Ben ik dan heel anders dan nu?’ vraagt Wouter een beetje bezorgd.
‘Nee hoor, je bent precies zoals je nu ook bent, net zo lief en net zo blij en vriendelijk. Alleen heb je dan een aards mensenlichaam,’ antwoordt Angelo. ‘Zo’n lichaam is eigenlijk een soort huisje waar je in woont. Hier in de hemel heb je een engellichaam.’ Ze zijn bij een mooie bloemenpoort aangekomen. ‘Zullen we door de poort naar de aarde gaan?’ vraagt Angelo vriendelijk, en geeft Wouter een hand. Daar wordt Wouter wel even stil van. Op de aarde blijven… Zo helemaal alleen zonder Angelo en zonder mijn vriendjes, vraagt hij zich stil vanbinnen af. Angelo kan Wouter begrijpen, ook als hij niet hardop praat. Met zijn hemel-oren kan hij dan toch horen wat Wouter stil zit te denken. Daarom zegt hij: ‘Nee, nu gaan we alleen nog een kijkje nemen bij je nieuwe papa en mama, waar je een tijdje gaat wonen. Straks ga je wel alleen, maar toch ben ik altijd bij je om voor je te zorgen. Ik ben je beschermengel en als je me nodig hebt kun je me roepen.’ ‘Kan ik je dan ook nog zien, Angelo?’ ‘Jij wel, Wouter, omdat jij op aarde hemel-ogen hebt. Als je hemel-ogen hebt kun je engelen zien. Soms zul je me zien, niet altijd hoor, soms zul je me kunnen horen of alleen maar voelen. Zullen we eens gaan kijken op aarde?’ Samen gaan ze door de bloemenpoort op weg naar de aarde.
6
7
3. De reis naar de aarde
Hand in hand zweven Angelo en Wouter uit de bloementuin weg. Wouter vindt het heel leuk om met Angelo op reis te gaan. Hij is net zo lief voor hem als een echte papa. ‘Angelo,’ vraagt Wouter, terwijl ze rustig verder zweven. ‘Gaan alle kinderengelen naar de aarde terug, ook grote mensenengelen?’ Angelo begint te lachen. ‘Weet je, Wouter, ze gaan allemaal weer terug om een tijdje op aar-
de te wonen.’ ‘En jij dan, wanneer ga jij terug?’ ‘Ik ga niet meer terug om op aarde te wonen,’ antwoordt Angelo. ‘Waarom dan niet?’ vraagt Wouter verbaasd. ‘In de hemel waar ik woon gaan de mensenengelen niet meer terug naar de aarde. Maar ze helpen wel de mensen die op aarde wonen. In mijn hemel woon ik in een mooi huis samen
8
met mijn lieve vrouw Miranda,’ zegt Angelo. ‘Waarom ga ik dan nog op aarde wonen?’ vraagt Wouter zachtjes. ‘Omdat jij daar nog een heleboel kan leren,’ zegt Angelo. ‘En ook om andere mensen te helpen. Maar kijk eens…’ Angelo wijst in de verte. Voor zich zien ze een hele kleine blauwe bol. ‘Dat is de aarde,’ vertelt Angelo. Ze zien de blauwe bol steeds dichterbij komen. ‘Prachtig,’ juicht Wouter, ‘ik kan land zien. En daar het blauw van de zee. Wat is dat witte daar, Angelo?’ ‘Dat is de sneeuw die op de bergen ligt,’ antwoordt Angelo. ‘Wat is de aarde mooi, zo hoog vanuit de lucht! Kijk, daar zie je bossen en een rivier. En daar weilanden en huizen.’ Eerst is alles nog heel klein, maar alles wordt steeds groter. ‘Daar in dat huisje, daar zul je straks geboren worden,’ wijst Angelo. Wouter ziet tussen de weilanden een gezellig huisje staan. In de tuin ziet hij een mama die de was ophangt en een papa die een kippenhok maakt. ‘Dat worden je nieuwe papa en mama, Wouter.’ Hij lacht naar Angelo en vindt het heel leuk dat hij ze nu al kan zien. In de tuin loopt ook nog een klein jongetje. Hij trippelt achter een hondje aan en pakt hem bij zijn staart. ‘Dat is je broertje Michiel,’ zegt Angelo. ‘En
9
daar in dat huisje komt Marieke te wonen. Zij wordt je buurmeisje.’ ‘Echt waar, Marieke uit de bloementuin?’ zegt Wouter blij. Het lijkt Wouter een leuk plekje om een tijdje te wonen. Hij merkt dat de mensen in de tuin hem niet kunnen zien. ‘Dat komt,’ zegt Angelo, ‘omdat ze geen hemelogen hebben. Alleen mensen en kinderen op aarde met hemel-ogen kunnen ons zien. Jij zult mij straks wel kunnen zien, Wouter, want jij hebt hemel-ogen. Er zijn niet veel mensen en kinderen met hemel-ogen op aarde.’ ‘Wat fijn dat ik jou straks nog kan zien, want anders zou ik je wel erg gaan missen,’ zegt Wouter. ‘Zullen we weer teruggaan naar de hemelse bloementuin?’ vraagt Angelo. Samen zweven ze terug. Onderweg zegt Angelo: ‘Voordat je op aarde gaat wonen, mag je eerst nog even slapen in de hemelse slaapkamer. Tijdens het slapen zul je bijna alles vergeten van de bloementuin.’ ‘Ben ik jou dan ook vergeten?’ vraagt Wouter. ‘Eerst wel, maar als je me weer ziet, zul je me weer kennen.’ Als ze terug zijn, voelt Wouter zich heel moe worden, en Angelo brengt hem naar de hemelse slaapkamer. Hij valt in een hele diepe slaap…
4. In mama’s buik Als Wouter wakker wordt, is hij een baby’tje in mama’s buik. Alles is zo anders geworden dan in de bloementuin. Hij is geen engeltje meer maar een baby’tje dat groeit in mama’s buik. Heerlijk warm en veilig schommelt hij zacht op en neer als mama loopt. Hij hoort mama lachen en praten en valt algauw weer in slaap met zijn duimpje in zijn mond. Hij slaapt nog heel veel want van slapen word je groot. Even wordt hij weer wakker als hij mama een liedje hoort zingen, als ze de was strijkt. Hij trappelt van plezier. Mama voelt zijn voetjes wiebelen in haar buik. Ze streelt zachtjes het plekje op haar buik waar ze zijn voetjes voelt. Hij antwoordt met zijn teentjes. Dat is een leuk spelletje! Wouter kriebelt met zijn voetjes en mama streelt over haar buik. Als mama de was gaat opruimen wiegt Wouter weer heerlijk in slaap. Wouter droomt van mama, en wanneer mama gaat slapen droomt ze dat Wouter al een grote jongen is. Ze loopt met hem langs een beekje. ‘Mama, ik heet Wouter,’ zegt Wouter. Mama lacht. ‘Dat is een heel mooie naam voor jou,’ zegt ze. ‘Weet je waar ik eerst was voor ik in jouw buik kwam?’ ‘Nee, vertel eens, lieve Wouter,’ antwoordt ze. ‘Ik woonde eerst als een engeltje in de hemelse bloementuin bij Angelo,’ gaat Wouter verder. ‘Wie is Angelo?’ vraagt mama. ‘Angelo is mijn beste vriend uit de hemel die mij op aarde helpt,’ zegt Wouter. Wouter huppelt voor mama uit en plukt een paar heel mooie bloemen. Deze geeft hij aan mama, samen met een kusje. ‘Mama, ik heb hemel-ogen straks op aarde,’ zegt Wouter. ‘Hemel-ogen, wat zijn dat?’ vraagt mama.
‘Met hemel-ogen kan ik in de hemel kijken. Zo kan ik Angelo en mijn vriendjes zien.’ ‘Wil je me daar alles over vertellen, Wouter? Want papa en ik en heel veel andere mensen kunnen niet in de hemel kijken.’ ‘Ja, en later als ik groot ben ga ik daar een boek over schijven.’ ‘Wat knap van jou, Wouter,’ zegt mama. Ze streelt Wouter lief over zijn krullenbol. ‘Ik heb nog nooit zo fijn gedroomd,’ zegt mama tegen papa als ze weer wakker wordt. ‘Ik heb gedroomd over het baby’tje in mijn buik. Het wordt een jongetje en hij heet Wouter.’ ‘Dat is een heel mooie naam,’ zegt papa. ‘Het is een bijzonder jongetje dat met zijn hemel-ogen in de hemel kan kijken,’ vertelt mama. ‘Zoiets heb ik nog nooit gehoord,’ zegt papa. Hij streelt mama over haar buik en zegt: ‘Dag, lieve Wouter, ik hoop dat ik je gauw zal zien en vast kan houden.’ ’s Middags na de afwas gaat mama een mooie tekening maken van haar droom. Ze tekent een jongetje dat met haar aan het wandelen is, en ook de bloemen die Wouter voor haar geplukt heeft. Onder de tekening schrijft ze: Voor onze lieve Wouter. Deze tekening hangt nu boven het lege wiegje waar Wouter straks in zal slapen… Nog een paar weekjes, dan is Wouter groot genoeg om uit mama’s buik te komen. Ook Angelo komt af en toe kijken hoe het met Wouter gaat. ‘Ik heb de moederengel al gezien die bij jouw mama is,’ vertelt Angelo. ‘Zij zal ook helpen als jij geboren wordt. Ik ben ook dicht bij je. Nog heel even en dan kan je met je eigen oogjes zien in welk huisje je komt wonen en hoe mooi het op aarde is.’
10
11
5. Welkom Wouter
In het huisje is het nu groot feest, want Wouter is geboren. Buiten in de tuin staat een houten ooievaar. Bij de ooievaar staat een bord met ‘Welkom Wouter’. De babykleertjes wapperen in de wind. Iedereen kan nu zien dat hier een baby’tje is geboren. Voor het huis dartelen lammetjes vrolijk in de wei. De vogeltjes vliegen af en aan om hun nestjes te bouwen. De bloemen steken hun hoofdjes voorzichtig uit de grond om het voorjaarszonnetje te begroe-
ten. De grote boom naast het huis is helemaal wit van de lentebloesems. Binnen ligt Wouter heerlijk in zijn wiegje te slapen. Als hij wakker wordt geeft mama hem de borst. ‘Wat is hij lief, hè,’ zegt ze tegen papa terwijl ze hem teder over zijn bolletje aait. ‘Ja, en zo piepklein,’ lacht papa. ‘Is Michiel vroeger ook zo klein geweest?’ ‘Michiel was zelfs nog een beetje lichter dan Wouter,’ weet mama nog.
12
‘Wil je hem ook even vasthouden, Michiel?’ vraagt papa. ‘Ja, maar wel voorzichtig doen, hoor,’ zegt mama bezorgd. ‘Ik help hem wel,’ stelt papa gerust. Michiel, die al twee jaar is, vindt het prachtig dat hij zijn kleine broertje ook even mag vasthouden. Wouter begint een beetje te huilen. ‘Ik denk dat hij een schone luier nodig heeft. Zie je wel,’ zegt mama als ze hem verschoont. Op dat moment plast Wouter met een boogje op mama’s T-shirt. ‘Zo dat kan jij al goed, manneke!’ Ze moeten alle drie lachen. Even later komen opa en oma de slaapkamer binnen met bloemen en cadeautjes. ‘Wel gefeliciteerd. Waar is onze nieuwe kleinzoon?’ vraagt opa. Michiel mag bij opa op schoot zitten en helpen met cadeautjes uitpakken. ‘Wouter lijkt veel op jou toen jij een baby was,’ zegt oma tegen mama. ‘En Michiel lijkt op mij,’ zegt opa, terwijl hij Michiel laat paardjerijden op zijn knie. ‘Alleen heeft hij nog niet zo’n dikke buik als jij,’ zegt papa.
13
‘Jawel, kijk maar!’ Opa verstopt alle cadeautjes onder Michiels trui en zet zijn bril op Michiels neus. ‘Bril van opa!’ roept Michiel. ‘Sst, zachtjes doen, de baby gaat weer slapen,’ zegt mama. Papa brengt Michiel ook naar bed, en Wouter gaat weer in zijn wiegje slapen. Ook Vlekkie, het hondje, komt af en toe aan de wieg snuffelen. Hij zou het liefst al met de kleine Wouter spelen. Maar dat kan nog niet want eerst moet hij nog groeien. Elke dag komt er visite met cadeautjes, bloemen en kaarten, allemaal voor Wouter. Dat vindt Michiel helemaal niet zo leuk. Gelukkig is mama heel lief voor hem. Hij zit gezellig bij mama in bed als ze Wouter de borst geeft. ‘Wil je me helpen om Wouter in bad te doen? Jij bent al zo groot. Jij kunt mij goed helpen.’ ‘Bad, bad,’ zegt Michiel. Dat vindt hij wel leuk. Na het bad gaat Wouter heerlijk in zijn wieg slapen. Michiel kijkt nog even in het wiegje. Hij staat op zijn teentjes om over de rand te kunnen kijken. Maar Angelo, die bij het wiegje waakt, die ziet hij niet.
6. In de tuin Wouter is al flink gegroeid. Hij heeft een blonde krullenbol en vrolijke oogjes. Hij gaat twee keer in de week naar de peutergroep van juffie Ria. Als hij straks vier wordt gaat hij elke dag naar school, net als zijn grote broer Michiel die al in groep drie zit. Vanmorgen hoeft Wouter niet naar de peutergroep. Dan speelt hij het liefst met Vlekkie in de tuin. Vlekkie heeft een wit oor en een zwart oor en bruine vlekjes op zijn buik en zijn rug. ‘Ga je mee naar buiten, Vlekkie?’ vraagt Wouter. ‘Waf, waf.’ Vlekkie staat al te kwispelen bij de deur. Wat is het heerlijk buiten. Het voorjaarszonnetje begint het gras al te drogen. Wouter en Vlekkie rennen samen door de tuin. De eerste bloemen steken hun kopjes al boven de grond, en de struiken hebben mooie roze, witte en gele knopjes. Het is net de bloementuin van Angelo, maar toch ook weer een beetje anders. Samen met Vlekkie rolt hij over het gras. ‘Au, au.’ Die brandnetels kunnen lelijk prikken. Wouter wrijft over zijn benen. Die nare brandnetels heeft hij in de bloementuin nooit gevoeld. En ook de takken van de braamstruiken willen je nog wel eens vastpakken en krabben met hun stekels. Ook daar blijft hij liever uit de buurt. ‘Kom, Vlekkie, we gaan de kippen voeren.’ ‘Waf, waf, waf.’ Vlekkie rent al vrolijk voor hem uit naar het kippenhok. De moederkip heeft eieren uitgebroed en vijf gele kuikentjes scharrelen rond. Van moederkip mag hij er eentje vasthouden. ‘Tok, tok,’ zegt ze zacht. Ze kijkt rustig toe als
Wouter een van haar kindjes voorzichtig vastpakt. Zo heerlijk zacht voelt het kuikentje. Hij kan er bijna niet genoeg van krijgen. ‘Piep, piep.’ Het kuikentje wil weer terug naar zijn mama. Met een kusje op zijn zachte gele donsveertjes zet Wouter het kuikentje weer dicht bij zijn moeder neer. ‘Kom, Vlekkie, nu gaan we naar de konijnen.’ Vlekkie kijkt hem aan. Het slimme hondje weet dat er nu gewerkt moet worden. Ze hebben vers gras nodig en een schoon hok. ‘Jij zou toch ook niet in zo’n stinkhok willen liggen,’ zegt Wouter tegen zijn hond. Vlekkie snuffelt even aan het gaas en blaft tegen het grote bruine konijn. ‘Foei, Vlekkie, niet doen, daar schrikt hij van,’ zegt Wouter, en gaat gras plukken. Dat vindt Vlekkie maar saai. Hij zoekt zijn balletje en legt het bij Wouter neer. Hij heeft geluk. Wouter gooit het balletje weg. Vlekkie gaat erachteraan om het zo snel mogelijk terug te brengen. Daar kan de hond maar niet genoeg van krijgen; Wouter wel. ‘Nee, Vlekkie nu niet meer, help maar mee het konijnenhok schoonmaken.’ Met een zucht gaat Vlekkie in het gras liggen naast zijn balletje. Hij wacht tot het werk gedaan is, en dan is het weer heerlijk speeltijd. Wouter en Vlekkie zijn dikke vrienden. Ze zijn de hele dag samen. Wouter zou het liefst Vlekkie mee naar bed nemen, want hij is heel bang alleen in het donker. Maar dat mag niet van mama. Vlekkie moet in zijn eigen mandje slapen.
14
15
7. In het donker Het is bedtijd en Wouter zit bij mama op schoot. Ze leest een verhaaltje voor uit zijn kabouterboek. Het is heel leuk en Wouter zit stil te luisteren. Als het verhaaltje uit is zegt mama: ‘Welterusten, Wouter, en nu lekker je bedje in om te gaan slapen.’ Ze geeft hem een zoen en ook Snuf, zijn berenknuffel, krijgt een kusje. ‘Mama, mag het lampje aan? Het is dan niet zo donker,’ vraagt Wouter. Mama doet het kleine nachtlampje aan en zwaait als ze de deur achter zich dichtdoet. Dan is Wouter helemaal alleen in zijn kamertje. Het is stil nu… maar wacht eens even. Hoort hij daar niet iets in de hoek van zijn kamer? Wouter gaat rechtop zitten om goed te kunnen luisteren en tuurt ingespannen naar de muur. Loopt daar niet wat over de muur naar hem toe? Het lijkt wel een grote harige… reus. Een reuze reus! Wouter duikt met zijn hoofd onder de dekens en hoort zijn hart bonzen. Misschien als hij zich verstopt dat de reus hem niet ziet. Kon Vlekkie maar bij hem zijn. Vlekkie zou die engerd wel wegjagen. Mocht hij maar bij mama en papa in bed. Maar die vinden dat hij, nu hij al zo groot is, moet proberen alleen in zijn bed te slapen. Wouter houdt het niet meer uit onder de dekens. ‘Mama, mama, er is een reus!’ gilt hij. Hij staat rechtop in zijn bed. Overal zijn nu reuzen om hem heen met heel grote benen, heel lange armen en van die rare gezichten. Ze willen hem… Opeens staat mama in zijn kamertje. De reuzen zijn plotseling verdwenen. Wouter begint
te snikken: ‘O, mama, er waren allemaal reuzen.’ Mama tilt hem op en knuffelt hem even. Ze doet het licht aan en zegt: ‘Kijk eens, Wouter, er ís helemaal geen reus. Het lijkt een reus maar het is gewoon jouw broekje dat over de stoel hangt.’ ‘Mama, er waren wél echte reuzen!’ zegt Wouter. Samen met mama gaat hij bij het stoeltje kijken. Er zijn geen reuzen achter de stoel of onder de stoel. Ze zoeken de hele kamer af, ook onder het bed. Mama stopt Wouter weer in zijn bedje. ‘Ga maar lekker slapen,’ zegt ze en ze doet de deur zachtjes achter zich dicht. Mama is weg. Wouter heeft de dekens bijna tot over zijn ogen getrokken. Mama zegt dat ze weg zijn. Maar even later komen die grote griezels weer terug. Hij wil roepen. Opeens staat Angelo in zijn kamertje. ‘Angelo, er zijn hier gevaarlijke reuzen.’ ‘Nee, Wouter, het is de schaduw van je broekje. Het lijkt alleen op een reus. Ga maar lekker liggen.’ ‘Ga je alsjeblieft niet bij me weg?’ vraagt Wouter bang. ‘Nee, Wouter, ik blijf bij je. Blijf nu maar lekker in je warme bedje liggen.’ Wouter voelt zich rustig en slaperig worden. Die nare reuzen zijn gauw vergeten. Angelo heeft zijn hand op zijn krullenbol gelegd. Daar wordt hij lekker rustig van. Nog heel even en Wouter is in dromenland.
16
17
8. Hemels bezoek Het is woensdagmiddag en het regent. Geen weer om buiten te spelen. Mama zit achter de naaimachine. Wouter en Michiel spelen op de grond met hun racebaan. Hun autootjes rijden om het hardst. ‘Gewonnen!’ roept Michiel. Zijn blauwe auto is het snelst. Nu nog een keertje. Ze kruipen achter elkaar aan over de grond. Broem… broem… vliegensvlug rijden de auto’s over de baan. O jee, dat gaat mis. Wouters auto vliegt uit de bocht, en Wouter valt over Michiel heen. ‘Jij moet uitkijken!’ schreeuwt Michiel. Hij geeft Wouter een harde duw. ‘Au.’ Wouter valt met zijn hoofd op de grond. ‘Ik kon er niets aan doen,’ huilt Wouter. Mama komt eraan. Ze ziet de bult op Wouters hoofd. ‘Gaan jullie eens rustig spelen.’ Mama wrijft over Wouters krullenbol. ‘Ik wil niet meer met de auto’s. Ik ga boven een computerspelletje doen,’ zegt Michiel. Wouter wil niet met de computer. Hij blijft liever beneden. Vlekkie pakt zijn autootje in zijn bek. ‘Nee, gekke hond, af, los,’ lacht Wouter. Hij haalt het autootje uit zijn bek. ‘Bah, helemaal vol met slijm. Even afspoelen,’ zegt Wouter. Als hij terug is, staat Vlekkie in de hoek van de kamer te kwispelen. Nu ziet Wouter waarom Vlekkie zo vrolijk is. Angelo is met zijn engelvriendjes Tom en Erik op bezoek gekomen. Dat is leuk. Ze hebben gekleurde lichtballen bij zich, net grote ballonnen. ‘Hier vangen,’ roept Erik tegen Wouter. Wouter springt op de bank en gooit de bal naar Tom. En Tom weer naar Erik. Ook Vlekkie probeert een bal te pakken te krijgen. Als Wouter een bal heeft, dan ‘pliep’, schiet de bal weer weg, over de bank, achter de tafel, naast de stoelen.
Ze rennen achter de ballen aan, en Vlekkie doet vrolijk mee. Angelo staat rustig te kijken hoe de jongens aan het spelen zijn. Mama kijkt op terwijl ze achter de naaimachine zit. Ze ziet dat Wouter veel plezier heeft. Met wie zou hij toch spelen? vraagt ze zich af. Ze heeft Michiel nooit met onzichtbare vriendjes zien spelen. Mama denkt aan de droom die ze had toen hij als klein baby’tje in haar buik zat. Hij heeft haar toen verteld dat hij hemelogen heeft en zijn engelvriendjes kan zien. Het is een bijzonder kind, denkt ze. ’s Avonds vertelt ze papa dat ze Wouter met onzichtbare vriendjes heeft zien spelen. ‘Geloof jij echt dat het hemelvriendjes zijn? Ik kan ze niet zien,’ zegt papa. Mama zegt dat ze het wel gelooft. ‘Met wie was jij aan het spelen vanmiddag?’ vraagt papa als hij Wouter naar bed brengt. ‘O, met mijn engelvriendjes,’ zegt Wouter. ‘Ze waren in de hemel met Angelo. Ik woonde daar ook voordat ik bij jullie kwam.’ ‘Wie is Angelo?’ vraagt papa. ‘Angelo is mijn beste vriend uit de hemel,’ zegt Wouter. ‘Is hij ook een engelkindje?’ ‘Nee, papa, hij is net zo groot als jij,’ zegt Wouter. ‘Hoe ziet hij er dan uit?’ vraagt papa verder. ‘Hij heeft hele mooie kleren aan,’ zegt Wouter. ‘Heeft hij ook vleugels?’ Wouter begint te lachen. ‘Nee, gekkerd, hij heeft geen vleugels. Hij heeft een lief gezicht en hele mooie ogen.’ ‘Ik heb wel eens een plaatje van een engel gezien,’ zegt papa. ‘Ik heb er alleen nog nooit een in het echt gezien, maar jij dus wel.’
18
19
9. Mama’s dikke buik Mama heeft weer een baby in de buik. Wouter vindt dat heel leuk. Vandaag gaan ze samen naar mevrouw Ans. Zij kijkt of het goed met mama gaat en of de baby goed groeit. Als de baby straks geboren wordt komt mevrouw Ans thuis helpen. ‘Hoelang duurt het nog voordat de baby komt?’ vraagt Wouter als ze samen bij mevrouw Ans in de wachtkamer zitten. ‘Al heel gauw, misschien nog maar twee weekjes,’ zegt mama, en ze legt haar hand op haar bolle buik. ‘Hier, Wouter, voel maar, hier trappelt zijn voetje.’ Wouter legt voorzichtig zijn handjes op mama’s buik. ‘Net een vlindertje, dat aan mijn hand kriebelt, mama.’ Nu zijn zij aan de beurt. Bij mevrouw Ans is het altijd heel leuk; ze maakt grapjes met Wouter, en hij mag ook wat lekkers uitzoeken. Mama gaat op een soort bed liggen. ‘Hier, Wouter, wil jij ook het hartje horen kloppen?’ vraagt mevrouw Ans. Hij krijgt twee knopjes aan een draadje in zijn oren. Aan het eind zit een rond dingetje dat mevrouw Ans op mama’s buik legt. ‘Tik, tik, tik,’ hoort Wouter heel zachtjes. ‘Dat wordt weer een gezonde stevige jongen,’ zegt mevrouw Ans tegen mama. ‘Nee, hoor,’ zegt Wouter, ‘het wordt een zusje. Ik weet het heel zeker.’ ‘Hoe weet je dat zo zeker, kun jij dan in de buik kijken?’ vraagt mevrouw Ans. ‘Weet je dat echt zeker, Wouter?’ vraagt mama.
‘Of zeg je dat omdat ik het heel leuk zou vinden om nu een meisje te krijgen?’ Mama is rechtop gaan zitten en kijkt Wouter recht aan. ‘Ik weet het echt zeker, mama,’ zegt Wouter heel zachtjes. ‘Angelo heeft mij verteld dat er straks een zusje komt, en Angelo liegt nooit, hoor,’ zegt Wouter nu duidelijk. ‘Weet je, Wouter, als jij gelijk hebt krijg je een ijsje. Al heel gauw zullen we het weten.’ Lachend zwaait mevrouw Ans mama en Wouter uit. ’s Avonds als Wouter in bed ligt, komt Angelo nog even op bezoek. ‘Angelo, krijg ik echt een zusje?’ vraag Wouter. ‘Ja, Wouter, een heel lief zusje,’ antwoordt Angelo. ‘Straks zul je heel leuk met haar kunnen spelen als ze wat groter is.’ ‘Zeg, Angelo, waar was de baby voordat ze bij mama in de buik kwam?’ ‘Net als jij, Wouter. Weet je nog wel dat je eerst in de hemelse bloementuin was? Ik heb je toen meegenomen naar de aarde en je laten zien wie je papa en mama zouden zijn.’ ‘Ik weet dat niet meer, Angelo,’ zegt Wouter. ‘Dat komt omdat je voordat je naar de aarde ging in slaap bent gevallen. In de hemelse slaapkamer vergeet je alles van de bloementuin. Als je nu gaat slapen vergeet je ook alles wat er vandaag gebeurd is. Dag, lieve Wouter, slaap zacht.’ En Angelo geeft hem een kusje. Maar dat hoort Wouter niet meer want hij is al in slaap gevallen.
20
21
10. Rianne Vandaag komt de baby, heeft mevrouw Ans gezegd. Ze is boven bij mama om te helpen als de baby uit de buik komt. Papa is ook boven. Mama heeft veel pijn in de buik en het duurt niet lang meer voordat de baby komt. Het is wel een beetje spannend. Wouter en Michiel spelen beneden een spelletje samen met opa en oma. Opa geeft Wouter de dobbelsteen. ‘Jij bent aan de beurt, Wouter.’ ‘Nee, ik wil niet meer, opa,’ zegt hij. Wouter gaat buiten op het stoepje zitten. Vlekkie kruipt dicht tegen hem aan als Wouter hem over zijn buik aait. Vlekkie vindt het ook spannend. ‘Heb jij ook jonkies in je buik, Vlekkie? Ik tel wel tien borstjes bij jou.’ Vlekkie loopt naar de deur, waar hij tegen jankt en krabt. ‘Wat is er, Vlekkie?’ vraagt Wouter. Vlekkie begint te kwispelen. Papa komt naar beneden. ‘Jullie hebben een zusje!’ roept hij blij. Ze rennen naar boven, Wouter voorop. Oma en opa erachteraan. Mama zit in bed met de baby in haar armen. ‘Kom eens naar jullie nieuwe zusje kijken, is ze niet mooi?’ zegt mevrouw Ans, terwijl ze haar spulletjes pakt. ‘O, wat is ze klein en lief,’ fluistert Wouter. ‘Ze heet Rianne,’ zegt mama. ‘Mag ik haar even vasthouden, mama?’ vraagt Wouter. ‘Ja, maar wel voorzichtig, hoor, laat haar niet vallen,’ zegt mama. Papa helpt Wouter. ‘Kijk, vooral het hoofdje goed ondersteunen. Ze kan dat zelf nog niet. Het is nog een beetje slap,’ zegt papa. ‘Ze heeft nog helemaal geen haartjes. Nee, niet likken, Vlekkie,’ zegt Wouter. Hij duwt Vlekkie weg als hij haar een hondenkusje probeert
te geven. ‘Waarom heeft ze haar oogjes zo stijf dicht?’ vraagt Wouter. ‘Ja, ze moet nog wat wennen aan het licht,’ vertelt mama. ‘En kijk eens, ze heeft tien piepkleine vingertjes en teentjes.’ ‘Ze is nog kleiner dan mijn knuffelbeer, mam.’ Wouter geeft een kusje op haar neusje. Ook Michiel mag Rianne even vasthouden. Papa geeft mama een zoen. ‘Ik ben wel trots op je, lieverd.’ Mama lacht heel blij naar papa. Papa maakt foto’s. Door het flitslicht begint Rianne te huilen. ‘Geef haar nu maar weer hier,’ zegt mama. Ze geeft Rianne de borst en dan gaan mama en Rianne slapen. ’s Middags komt er bezoek om naar de nieuwe baby te kijken. Wouter mag oma helpen om beschuit met roze muisjes te maken. Met zijn natte vinger haalt hij er wat muisjes af. ‘Snoep jij ze er niet allemaal van af,’ lacht oma. Opa komt binnen. ‘Ga je mee een wandelingetje maken met Vlekkie? We hebben allemaal wat frisse lucht nodig.’ Vlekkie is al blij naar de deur gerend. Heerlijk is het met opa buiten. ‘Oma en ik gaan zo weer naar huis toe. Maar er komt een lieve mevrouw om voor de baby en mama te zorgen,’ zegt opa. ‘Want mama moet nog heel veel rusten.’ Als ze weer thuis zijn is de kraamhulp er al. ‘Mag ik nog even naar Rianne kijken?’ vraagt Wouter. Dat mag. Hij rent naar boven. Mama slaapt, en Rianne slaapt ook in haar wiegje naast het bed van mama. Op zijn teentjes loopt hij naar de wieg om haar niet wakker te maken. ‘Dag, lief zusje.’ Hij streelt over haar wangetje. Wouter hoopt dat ze heel snel groot zal zijn zodat hij met haar kan spelen.
22
23
11. Het hemel-lijfje van Wouter Rianne is al flink gegroeid. Ze kan al zitten en een beetje kruipen. Ze zegt: ‘Da, da’ als ze Wouter ziet. Haar liefste spelletje is haar blokken weggooien. Wouter gooit ze terug. Rianne weet van geen ophouden; Wouter wel, hij krijgt er snel genoeg van. Met Vlekkie mag hij nog even buiten spelen. Dan is het tijd om te gaan slapen. Alweer een dag voorbij. Pyjama aan, tanden poetsen en nog even plassen. Anders is morgen de boel weer nat. Mama leest nog een verhaaltje voor. ‘Welterusten, lieve Wouter. Slaap zacht en tot morgen.’ Mama doet het lampje aan en de deur zachtjes dicht. Wouter is niet bang meer in het donker. Hij weet dat Angelo bij hem is. ‘Hé, Angelo, ik ben wakker.’ Wouter kijkt Angelo vrolijk aan. Maar wat is dat! Als hij omlaag kijkt, ziet hij dat hij daar ook nog ligt te slapen in zijn bed. Vragend kijkt hij Angelo aan. ‘Hoe kan ik nu tegelijk slapen en ook wakker zijn hier bij jou, Angelo?’ ‘Ja,’ zegt Angelo, ‘jouw aardse lijfje blijft daar lekker slapen en met je “hemel-lijfje” kun je met me op reis gaan. Je aardse lijfje blijft altijd met je “hemel-lijfje” verbonden door een draadje. Dit heet het levenskoord. Als dit levenskoord er niet was geweest, dan had je niet met mij mee op reis gekund. Het is net een elastiekje en gaat gewoon met je mee! Je moet ook niet alleen op reis gaan. Het is hier zo groot. Je zou makkelijk kunnen verdwalen. Ik weet heel goed de weg te vinden,
en er zijn heel mooie plekjes waar het fijn is om met je vriendjes te spelen. Maar er zijn ook plekjes waar het koud en donker is, en waar geen bloemen groeien. De mensen die daar wonen zijn verdrietig of boos omdat ze de weg kwijt zijn geraakt. Zij wonen in het donkerland. Als je daar komt zonder mij, kunnen ze je plagen, want ze zijn boos op iedereen.’ ‘Kun jij ze dan niet de weg wijzen, hiernaartoe?’ vraagt Wouter. Het lijkt hem niet leuk om in een land zonder bloemen te wonen. ‘Ja, ik help ze wel eens, maar ik kan ze alleen helpen als ze er zelf om vragen. Als ze niet geholpen willen worden, blijven ze gewoon in donkerland. Maar kom, laten we gaan. Jouw vriendjes wachten.’ Angelo geeft Wouter een hand om samen te vertrekken. Als Wouter nog een keer naar zijn aardse lijfje kijkt, ziet hij een lieve engel bij zijn bedje zitten. ‘Wie is die engel?’ vraagt Wouter. ‘Dat is mijn vriend. Ik heb hem gevraagd op jouw aardse lijfje te passen als wij samen op reis zijn. Zo kun je rustig doorslapen,’ antwoordt Angelo. Hij pakt Angelo’s hand stevig vast, en bedankt de engel bij zijn bedje die zo goed voor hem zorgt. De engel zwaait naar hen. ‘Dag, Wouter, veel plezier en tot straks.’ Hand in hand zweven Wouter en Angelo naar de bloementuin.
24
25
12. Terug in de bloementuin Op weg naar de bloementuin hebben ze samen een heleboel te bespreken. Wouter wil weten hoe het met Tom, Florian en Erik is. ‘Tom is ook weer op aarde, net als jij,’ zegt Angelo. ‘Dat is leuk, dan kan ik hem daar ook opzoeken om met hem te spelen,’ zegt Wouter blij. ‘Nee, op aarde kun je niet met hem spelen, want Tom is in een ander land geboren. Dat is heel ver bij jou vandaan, helemaal over de zee. De mensen praten daar anders, die kun je niet verstaan. Als je Tom zou willen opzoeken, dan moet je er met een vliegtuig naartoe. Tom woont nu in Amerika, en jij woont in Nederland. Maar ’s nachts als Tom slaapt, komt hij ook wel eens bij ons terug in de bloementuin. Daar kun je weer met hem spelen. Florian en Erik zijn er nog wel, maar niet zo lang meer. Binnenkort gaan zij ook naar de aarde, samen bij een mama in dezelfde buik. Zij zijn dan een tweeling. Er zijn wel nieuwe kinderen bij gekomen.’ Als Wouter in de bloementuin aankomt, wordt hij door zijn vriendjes hartelijk begroet. Het is alsof hij nooit weg is geweest. ‘Zullen we verstoppertje gaan spelen?’ zegt hij. ‘Ik begin.’ Wouter telt tot tien, en dan gaat hij zoeken. Wouter zoekt en zoekt maar hij kan de anderen niet vinden. Was Vlekkie maar hier, die zou me wel kunnen helpen, denkt Wouter. Hij krijgt gelukkig hulp van een roodborstje, dat voor hem uitvliegt. Het vogeltje wijst Wouter de plekjes aan waar de andere kinderen
verstopt zitten. ‘Gevonden!’ roept Wouter. De kinderen komen uit hun schuilplaatsjes tevoorschijn. Dan gaan ze mooie gekleurde stenen zoeken in het beekje. Thijs en Moniek, die hier net zijn aangekomen, hebben het hier heel erg naar hun zin. Er valt hier ook zoveel te beleven. Ook Novas is in de hemelse bloementuin. ‘Hoe gaat het met Wouter op aarde?’ vraagt hij aan Angelo, terwijl Wouter nog aan het spelen is. ‘Heel goed,’ antwoordt Angelo. ‘Hij is heel lief voor zijn kleine zusje en hij speelt graag met Vlekkie, zijn hond.’ Novas is blij dat het goed gaat met Wouter. Als de kinderen moe zijn van het spelen en even uitrusten, vertelt Wouter verhalen over Vlekkie, de kuikentjes en de jonge konijntjes. ‘Komen jullie ook eens bij mij spelen? Dan kunnen jullie ze allemaal zien.’ Dat beloven ze. Ze zullen hem gauw opzoeken. De tijd in de bloementuin gaat snel voorbij. ‘Wouter, op aarde komt de zon alweer op,’ zegt Angelo. ‘Mama zal jou zo wakker maken. Je moet weer terug. Jouw lijfje, dat in zijn bedje ligt te slapen, wordt zo wakker. De engel die bij je bed de wacht houdt heeft het me verteld.’ Zijn vriendjes nemen afscheid van hem. ‘Tot ziens, Wouter, bij jou op aarde,’ zeggen ze, en zwaaien hem uit. Samen met Angelo zweeft hij terug naar zijn bedje.
26
27
13. Juf Maria Wouter gaat tweemaal in de week naar de peutergroep van juf Maria. Op maandag- en donderdagmorgen. Samen met Marieke, zijn buurmeisje, brengt mama ze vanochtend weg. ‘Mama werkt vandaag in de winkel,’ vertelt Marieke. ‘Ja, en daarom ga je nu even met ons mee,’ antwoordt Wouters moeder. ‘Hebben jullie allebei je tasjes?’ vraagt ze aan Wouter en Marieke. Ze lopen naar school, mama in het midden en Vlekkie vlak achter hen aan. ‘Ik hoop dat juf weer beter is,’ zegt Wouter. ‘De vorige keer was er een andere juf.’ ‘Onze eigen juf is toch de liefste, hoor,’ zegt Marieke. Gelukkig, ze zien de auto van juf Maria al staan. Gauw naar binnen. De jasjes aan de kapstok, hun tasjes erbij, en de slofjes aan. ‘Goedemorgen,’ begroet juf hen. ‘Vandaag gaan we broodjes bakken. Wouter geeft juf een handje, en gaat op zijn stoeltje in de kring zitten. Marieke mag naast Wouter zitten. ‘Dag, Wouter, tot straks,’ zegt mama. Vlekkie gaat met mama mee. Hij mag hier niet blijven. Dat vindt Vlekkie wel jammer. Straks mag hij weer mee om Wouter op te halen. Als alle mama’s weggaan, begint een meisje naast Wouter te huilen. Ze is hier nog maar net en ze mist haar mama. ‘Kom maar even bij mij op schoot,’ zegt juf als ze samen in de kring liedjes zingen. De traantjes zijn gauw gedroogd, en nu gaan ze samen een spelletje doen. Daarna gaan ze brood bakken. ‘Doen jullie je schortjes voor,’ zegt juf, ‘en ook je mooie muts niet vergeten.’ ‘Kijk, zo moet je kneden.’ Juf doet het voor, en de kinderen krijgen een stukje deeg. Wouter kneedt een mooie ronde bal voor zijn broodje. Juf zingt een liedje over de bakker, en
alle kinderen zingen mee. Als Wouter naar juf kijkt, ziet hij bij de buik van juf een donkere plek. Dan opeens voelt hij pijn in zijn buikje. Op dezelfde plek als bij juf. Daar komt die vervelende buikpijn vandaan. Juf wrijft met haar hand over haar buik. De broodjes gaan in de oven. Wouter likt het deeg van zijn vingers. ‘Bah, dat smaakt niet lekker.’ De tafel wordt schoongemaakt en de vloer geveegd. Juf gaat op haar stoel zitten om een verhaaltje voor te lezen. ‘Kom je bij mij op schoot zitten, Wouter?’ vraagt ze. Met zijn duim in zijn mond zit hij stil te luisteren naar het mooie verhaal over de wortelkindertjes. Zijn andere handje legt hij op haar buik op de zere plek. Net als bij mama als zij hoofdpijn heeft. Dan gaat hij ook bij haar op schoot zitten, en dan gaat de hoofdpijn vanzelf weg, heeft Angelo tegen hem gezegd. Juf Maria zucht en voelt dat de buikpijn langzaam weg gaat. Ze geeft Wouter een kusje en staat op. ‘De broodjes zijn klaar, wat ruiken ze lekker, hè! We gaan eten.’ De tafel wordt mooi gedekt, en de kinderen smullen van de warme broodjes. Na het eten brengt Wouter samen met Marieke nog even de poppenkinderen naar bed. Dan komt mama hun alweer ophalen. Ze geven juf een handje. ‘Daag, tot de volgende keer.’ Gelukkig heeft mama Vlekkie ook meegebracht. Blij gaan ze op weg naar huis. ‘O, ik ben Elsje, mijn pop, vergeten,’ zegt Marieke opeens. ‘We gaan wel even terug,’ zegt mama. Elsje ligt nog te slapen tussen de andere poppenkinderen. Marieke neemt haar gauw mee.
28
29
14. Allemaal mama’s en papa’s Wouter en Marieke spelen in de woonkamer. ‘Zullen we een hut bouwen?’ vraagt Wouter. ‘Leuk, daar gaan we samen in wonen, hè,’ zegt Marieke. Ze pakken oude tafelkleden en wasknijpers. Tussen de bank en de stoelen wordt de hut gebouwd. ‘Hier, Marieke, houd eens even vast.’ Met wasknijpers maakt Wouter het kleed vast. Het begint al lekker donker te worden in hun huis. Alleen bij de tafelpoot zit nog een gat. ‘Dat is onze deur,’ zegt Marieke. Ze kruipen naar binnen. Ook Vlekkie kruipt onder het kleed naar binnen. ‘Voorzichtig, Vlekkie.’ Samen zitten ze in de hut. ‘Zullen we vadertje en moedertje spelen?’ vraagt Marieke. ‘Ja, leuk, dan is Vlekkie ons kind,’ zegt Wouter. ‘Ik maak het huis klaar.’ Marieke maakt van kleden een bed en zegt: ‘En dit is onze keuken.’ ‘Ik ga eten halen,’ zegt Wouter. Hij gaat naar de keuken. ‘Mam, heb je wat lekkers voor in de hut?’ vraagt hij. ‘Wat dacht je van biscuitjes met boter en hagelslag?’ zegt mama. ‘Mmm.’ Met een bordje vol lekkers loopt Wouter terug naar de hut. ‘Nee nee, niet doen, stoute hond. Ga weg, je maakt ons hele huis kapot,’ hoort hij. Vlekkie trekt aan een punt van het tafelkleed. De wasknijpers springen eraf. ‘Ik wil een ander kind,’ huilt Marieke. ‘Zullen we mijn beertje nemen,’ stelt Wouter voor. ‘Nee, ik wil Elsje, mijn eigen kind,’ snikt ze. Elsje mag ook mee smullen van de koekjes met hagelslag. ‘Zo, ik ga het huis opruimen,’ zegt moeder Marieke, ‘en Elsje moet slapen! Ga jij naar het werk.’ Wouter vindt het niet leuk meer. Buiten de hut zit hij te brommen. ‘Ik wil niet naar het werk,’ moppert hij. ‘Ik wil
ook in de hut, ik wil met Elsje spelen.’ Hij duwt tegen de hut. ‘Nee,’ zegt Marieke onder het kleed. ‘Elsje is van mij.’ Wouter krijgt een idee. Met zijn hand onder het kleed trekt hij plotseling de pop uit de hut. ‘Nee, geef terug!’ schreeuwt Marieke boos. Ze rent achter hem aan. O jee, de hut stort in. Allebei trekken ze hard aan de armen van de pop. ‘Kraaakk.’ een grote scheur. Bijna is de arm van Elsje eraf. ‘Je maakt mijn pop kapot,’ snift Marieke. ‘Geen ruzie maken, kinderen.’ Mama pakt Elsje op. ‘Die kunnen we er wel weer aannaaien,’ zegt ze. ‘Kom maar eens bij mij op de bank zitten.’ Mama pakt een boek uit de kast. Het grote moment heet het. Er staan foto’s in van allerlei dieren met hun kindertjes. ‘Kijk, hier zie je een kalfje bij zijn moeder drinken,’ zegt ze. ‘En daar rent een veulentje achter zijn moeder aan.’ ‘Die is lief, hè,’ wijst Marieke aan. Ze zien een papa- en mamazwaan met twee kinderen. ‘Wisten jullie dat die papa en mama hun hele leven bij elkaar blijven?’ Daar zit een vogeltje te broeden op een nest met eitjes. ‘De papa- en mamavogel broeden om de beurt. Zo helpen ze elkaar. En straks als de kleintjes er zijn, gaan ze samen eten zoeken voor hun kinderen,’ zegt mama. Ze zien een plaatje van een moedertijger met twee welpjes op de rug, en op een ander plaatje ligt mamahond met twee kleine hondjes aan de borst. ‘Alle dieren hebben een papa en mama, net als alle mensen. Ik ook,’ vertelt mama. ‘Mijn mama en papa zijn oma en opa.’ En Vader Zon zorgt weer voor alle kindertjes op Moeder Aarde. En zo geeft Moeder Aarde ons weer eten en drinken. En ’s nachts houdt Moeder Maan de wacht. Dan komt Mariekes moeder binnen. De speelmiddag is voorbij.
30
31
15. Puppy’s ‘Mama, waarom heeft Vlekkie zo’n dikke buik?’ vraagt Wouter. Vlekkie is heel anders nu. Ze wil niet meer zo veel naar buiten. Ze loopt onrustig door het huis te drentelen en gaat in de mand en uit de mand. ‘Vlekkie heeft hondenbaby’s in haar buik, puppy’s. Nog heel even en dan wordt ze moeder. Ze maakt nu een nestje voor de kleine hondjes,’ zegt mama. Elke dag kijkt Wouter in het mandje of ze er al zijn. Hij zorgt extra goed voor Vlekkie. Hij geeft haar lekkere hapjes en aait haar over haar buik. Als hij ‘s ochtends wakker wordt, liggen er drie kleine puppy’s in de mand bij Vlekkie. Ze zijn nog een beetje nat en hebben hun oogjes stijf dicht. Aan hun buik zit een klein sliertje. ‘Dat is de navelstreng geweest,’ vertelt papa. Dat is het koordje waar het hondje mee vastzit in de buik van de moederhond. ‘Heb ik ook zo’n sliertje gehad?’ vraagt Wouter. ‘Ja, kijk maar eens op je buik. Daar zit je navel. Daar heeft het sliertje gezeten,’ zegt papa. ‘Mag ik een puppy vasthouden?’ vraagt Wouter. Dat mag van papa en Vlekkie. Als het hondje gaat piepen legt hij het voorzichtig weer terug in de mand. Het hondje gaat meteen op zoek naar zijn moeder om melk te drinken. Vlekkie likt de hondjes droog. Ze is een heel goede moeder. Wouter zit de hele dag bij de mand. Hij kan er geen genoeg van krijgen. De hondjes groeien als kool. Elke dag kunnen ze een beetje meer. De oogjes gaan open, en ze scharrelen de mand al uit. Nu willen ze de kamer wel eens ontdekken en
overal aan bijten. Ook aan Wouters tenen. ‘Au!’ die tandjes zijn wel heel scherp. De hondjes heten Pim, Tim en Toby. Toby mag bij hen blijven wonen. Pim en Tim gaan straks naar een ander huis als ze groot zijn. Anders wordt het hier veel te druk, vindt mama. Marieke komt ook naar de kleine hondjes kijken. Het leukste spelletje is als de hondjes achter de kinderen aan dribbelen. Wouter en Marieke spelen dan dat ze vader- en moederhond zijn. Marieke doet de puppy’s in de poppenwagen. Het kopje van één van de puppy’s steekt nog net boven de rand van de wagen uit. Marieke en Wouter gaan met hun ‘kleintjes’ uit wandelen. ‘Kijk nou,’ roept Marieke. Een van de puppy’s in haar wagen springt er zomaar uit. Ze probeert het kleine puppyhondje weer te pakken, maar het lukt niet. Hij kruipt gauw onder de bank. Marieke pakt hem op en zet hem weer in de poppenwagen. ‘Ze willen eruit.’ Wouter zet de hondjes weer op de grond. ‘Zo, nu kunnen ze zelf weer rennen.’ Als Wouter en Marieke te ver bij de hondjes vandaan zijn, gaan ze piepen. Dat is toch zó leuk. Nu zijn ze een echte vader en moeder. Af en toe komt Vlekkie kijken of alles nog wel goed gaat. Als ze er genoeg van heeft pakt ze de kleintjes in hun nekvel en brengt ze terug naar de mand. Even drinken en uitrusten. ‘s Avonds in zijn bedje vertelt hij Angelo alles wat hij met de hondjes heeft meegemaakt. Hij raakt er niet over uitgepraat. Met een diepe zucht valt hij in slaap en droomt over zijn lieve hondjes.
32
33
16. Het ongeluk Als de hondjes groter worden, wordt het steeds drukker in huis. Ze spelen en ravotten. Ze zitten achter elkaar aan. Ze bijten papa’s schoenen stuk en plassen op het kleed. Het is nu maandag en Wouter is naar zijn peutergroepje. ‘Gaan jullie maar even naar buiten, kleine druktemakers,’ zegt mama. Ze laat de hondjes in de tuin spelen en ze gaat de kamer opruimen. Moeder Vlekkie doet de oogjes dicht in de mand, even uitrusten van alle drukte. De drie makkertjes geven haar weinig rust. De hondjes spelen in de tuin. Tim en Pim rennen achter elkaar aan. Toby gaat op onderzoek uit. Hij is heel nieuwsgierig. Hij loopt naar het hek. Het hek staat op een kiertje. Het is niet goed dichtgedaan. Toby duwt met zijn neus tegen het hek en kan zich er net uit wurmen. Wat leuk, hier is hij nog nooit geweest. Pas op, stoute Toby, mag jij wel uit de tuin lopen? Toby rent naar de weg. Wat ziet hij aan de overkant? Wat beweegt daar? Wat is dat leuke witte dier daar? Hij kijkt niet uit en rent de weg over, pas op, er komt een auto aan…! Maar Toby ziet de auto niet. De auto kan niet meer stoppen en rijdt tegen Toby aan. Arme Toby, hij beweegt niet meer… hij blijft stil liggen. Hij is dood. De meneer van de auto tilt Toby op en draagt hem het huis binnen. ‘O wat erg.’ Mama slaat van schrik haar hand voor haar mond. ‘Arme Toby.’ ‘Ik kon er niets aan doen. Hij rende plotseling de weg op,’ zegt de meneer. Toby’s aardse lijfje is dood. Maar zijn hemellijfje is springlevend. Hij rent, blaft en kwispelt. ‘Waf, waf.’ Vrolijk kwispelend rent Toby in de hemel naar Angelo die in de verte staat te praten met Novas. Angelo kijkt om zich heen wie
hem daar zo vrolijk begroet. ‘Hé, Toby, wat doe jij hier? Jij bent pas heel kort op de aarde. Ben je al zo snel weer terug?’ vraagt Angelo. ‘Ga maar eens kijken wat daar is gebeurd,’ zegt Novas. Samen met Toby gaat Angelo naar de aarde. Daar ziet hij Wouter. Hij zit luid te snikken boven de hondenmand. De kleine Toby ligt heel stil. Hij ademt niet meer en is koud en slap. Moeder Vlekkie heeft verdrietig haar kop in de mand gelegd. Ze likt zijn hondenlijfje. Het helpt niet, hij wordt niet meer warm. Mama heeft gezegd dat Pim of Tim nu bij hem mag blijven wonen. Dat wil Wouter niet. Hij wil Toby terug. Hij is boos op de auto, maar ook heel verdrietig. ‘Stoute hond, waarom ben je ook weggelopen,’ snikt hij. ‘Kom eens hier, Wouter.’ Mama neemt Wouter op schoot. ‘Toby is nu in de hondenhemel,’ zegt ze. Mama streelt hem zachtjes over zijn krullenbol en Vlekkie legt haar kop op Wouters arm. Angelo legt zijn hand op Wouters schouder om hem te troosten. De hemelse Toby likt Wouter over zijn hand. ‘Kijk maar goed met je hemel-ogen, Wouter, daar is Toby weer bij je,’ zegt Angelo. Vlekkie begint te kwispelen. Ze is blij omdat ze Toby weer ziet. Maar Wouter ziet het niet en voelt niet dat Toby zijn hand likt. Hij hoort niet dat Angelo tegen hem praat. Hij is zó verdrietig dat hij alléén aan Toby denkt. Hij heeft even zijn hemel-ogen dichtgedaan. Vanbinnen is het donker en regent het. Het is net of de zon nooit meer zal gaan schijnen. Dikke tranen lopen over zijn wangen. Snikkend legt hij zijn hoofdje op het lijfje van Toby.
34
35
17. Toby is weer terug Wouter heeft achter in de tuin een gat gegraven bij de rode bessenstruik. Toby’s hondenlijfje hebben ze er voorzichtig in gelegd. Wouter heeft er met zijn eigen schep aarde in gegooid. Samen met papa heeft hij een houten kruis getimmerd. Nu maakt hij een mooi plekje van schelpen en stenen. Van mama mag hij er vergeet-mij-nietjes tussen planten. Van die mooie blauwe met gele hartjes. Moeder Vlekkie is dicht bij hem en kijkt wat hij doet. ‘Vlekkie, waarom is Toby ook zo dom geweest om onder de auto te lopen? Had je niet beter op hem kunnen letten?’ Vlekkie zit geduldig te luisteren als Wouter tegen haar praat. ‘Papa heeft een ander hek gemaakt. Zul jij nooit het hek uit lopen en zul je heel goed op Tim en Pim passen?’ Ondertussen legt hij de kleine kiezelsteentjes in de vorm van een hartje. ‘Vind je dit zo mooi, Vlekkie? Kom eens hier. Waarom luister je niet,’ zegt hij tegen de hond. Als hij zich omdraait ziet hij dat Vlekkie staat te kwispelen tegen Angelo. Angelo begroet Vlekkie en Wouter. ‘Ha, Wouter, hoe gaat het ermee? Ik heb je lange tijd niet gezien,’ zegt Angelo. Wouter heeft niet zoveel zin in een praatje. ‘Ik ben druk, Angelo, ik heb nu geen tijd,’ en hij gaat weer verder met zijn stenen. ‘Wat ben je aan het doen?’ probeert Angelo weer. ‘Ik maak een graf voor Toby, die is dood, onder de auto gekomen,’ zegt Wouter kort.
‘Ja, dat weet ik,’ antwoordt Angelo. ‘Maar kijk eens wie ik daar voor je heb meegenomen?’ zegt Angelo. Toby rent op Wouter af en springt tegen hem aan. Hij blaft en draait rondjes van blijdschap. Wouter kan zijn ogen niet geloven. ‘Toby, ben je daar weer!’ Hij kan zijn geluk niet op. ‘Waar was je al die tijd, gekke hond?’ ‘Bij mij natuurlijk, want ik zorg nu voor Toby,’ zegt Angelo. ‘Ben je dat vergeten? Ik ben hier al geweest, maar toen wilde je me niet zien. Je was zo verdrietig dat jij je hemel-ogen dicht hebt gedaan. Nu kun je zien dat Toby nog leeft. Hij leeft in de hondenhemel. ’s Nachts als je slaapt, kan hij je opzoeken in de bloementuin. Dan kunnen jullie weer samen spelen.’ Wouter luistert en knikt, hij begrijpt het nu. ‘Wat moeten we met die daar?’ Wouter wijst naar het hondengrafje. Daar ligt het hondenlijfje van Toby. ‘Wouter, je hebt het heel goed gedaan. Je hebt een mooi plekje voor Toby gemaakt. Het aardse lijfje van Toby ligt daar. Maar de echte Toby leeft hier,’ antwoordt Angelo. Hij legt een arm om Wouter heen. Wouter merkt dat al zijn verdriet nu langzaam weggaat. De zon begint weer te schijnen. Het is heerlijk weer. Ook in zijn hartje schijnt weer de zon. ‘Kom Vlekkie, Tim en Pim, we gaan spelen.’ De drie hondjes rennen blaffend achter hem aan.
36
37
18. Jarig ‘Hoeveel nachtjes moet ik slapen voor ik jarig ben?’ vraagt Wouter aan mama. Nog drie nachtjes en dan is het feest. Dat duurt wel heel lang, vindt Wouter. Mama tekent drie mooie ballonnen op een strook papier. Voor het slapengaan mag Wouter er telkens een afknippen totdat hij jarig is. Eindelijk is het zover. Dan wordt Wouter vier jaar. Papa, mama, Michiel en Rianne komen zijn slaapkamertje binnen. ‘Lang zal hij leven,’ zingen ze en ze geven hem een dikke kus. En dan gauw naar beneden. De kamer is mooi versierd met slingers en ballonnen. Naast de bank staat een heel groot pak. Wat zou erin zitten? Wouter is erg nieuwsgierig. Hij trekt het pak los. O… een nieuwe fiets! Eigenlijk is de fiets van Michiel geweest, maar papa heeft hem weer net als nieuw gemaakt. Mooi glimmend. Nu gaat hij echt leren fietsen en hoeft hij niet meer op de driewieler. Ontbijten en dan gauw naar zijn peuterklasje. Hij mag lekkere cakejes uitdelen. Het is vandaag de laatste dag bij juf Maria. Morgen gaat hij naar de kleuterklas. De grote school van Michiel. Wat spannend allemaal. Van juf krijgt hij een mooie versierde kroon op, en zijn stoeltje is ook mooi versierd… De juf vertelt zijn geboorteverhaal. Dit gaat over de engel die Wouter de weg heeft gewezen naar de aarde. En die heel vaak bij hem is en goed voor hem zorgt, net als een mama of papa. Voor elk jaar dat hij hier op aarde is, steekt ze een kaarsje aan. De juf bedankt zijn
engel voor al de goede zorgen. Ook al ziet ze Angelo niet, toch weet ze dat hij óók op het feest is. Wouter zit stil te luisteren naar het verhaal van juf en droomt wat voor zich uit. Als alle kaarsjes branden mag Wouter ze uitblazen. Het verhaal van de juf is uit. De kinderen zingen liedjes voor hem. De hele ochtend is het feest. ’s Middags komt er visite. Eerst komen opa en oma. ‘Alsjeblieft, Wouter, dit is voor jou. Gefeliciteerd met je verjaardag,’ zegt opa. Oma geeft hem een zoen. Wouter krijgt een doos die beweegt. Als Wouter de doos openmaakt ziet hij een klein bruin konijntje. Oma had Wouter niet blijer kunnen maken dan met deze geweldige verassing. Oom Willem komt ook. ‘Ha, die Wouter. Wie is er hier jarig?’ Hij tilt Wouter hoog de lucht in. Van oom Willem krijgt Wouter een trein. Ook de buurkinderen Marieke en Jeroen komen op bezoek, met een leuke gekleurde trommel. Mama heeft een taart met vier kaarsjes aangestoken. ‘Wouter jij mag de kaarsjes uitblazen,’ zegt mama. Wouter blaast in één keer alle kaarsjes uit. Het is een heel gezellige, drukke middag. Van zoveel drukte word je toch wel heel moe. Wouter gaat even met Vlekkie in een hoekje zitten. ’s Avonds rolt hij van vermoeidheid zo zijn bedje in. Hij ziet Angelo zelfs niet die hem nog even een nachtkusje brengt.
38
39
19. Naar school Vandaag mag Wouter voor het eerst naar de basisschool. De grote school van Michiel en Jeroen, de grote broer van Marieke. Wouter komt bij Marieke in de kleuterklas. Want zij is in de winter al vier jaar geworden. Ze is al heel vaak naar school geweest. Ze heeft Wouter al veel verteld over haar klasje. Hij loopt aan mama’s hand het schoolplein op. Ook Vlekkie mag mee om hem weg te brengen. Aan de andere hand van mama loopt Marieke. ‘Juf is heel lief hoor,’ vertelt ze. ‘Ik hoop dat je naast me mag zitten.’ Dat hoopt Wouter ook. Wat is het hier groot en wat zijn hier veel kinderen. Een paar grote jongens rennen langs hem heen. Hij gaat wat dichter bij mama lopen en knijpt in haar hand. ‘Het is wel een beetje spannend hè, Wouter,’ zegt mama. ‘Je krijgt er vast een heleboel vriendjes bij.’ Mama mag nog even mee de klas in, maar Vlekkie moet buiten wachten. Dan hangen ze de jas aan de kapstok en zijn tasje met boterhammen aan het haakje. Wat een drukte en lawaai in de gang. Daarna staan ze in de rij om juf te begroeten. Juf Loes zit midden in de vertelkring en ze groet de kinderen een voor een. Het liefst zou hij achter mama’s jas wegkruipen en weer mee teruggaan naar Vlekkie. ‘Hallo, Wouter. Wat gezellig dat je bij ons in de klas komt. Ga je naast Marieke in de kring zitten,’ zegt juf Loes. Mama geeft hem een dikke zoen en zwaait nog
achter het raam. Wouter begint te huilen. Hij wil weer met mama mee. Gelukkig zit Marieke naast hem. Juf begint te zingen. Het zijn vrolijke voorjaarsliedjes. Een paar kent hij nog van zijn peutergroep. Daarna vertelt juf een mooi verhaal. Wouter luistert goed. Hij zucht, het gaat al veel beter. Hij kijkt het kringetje rond. Wat zijn er veel kinderen. Zoveel heeft hij er nog nooit bij elkaar gezien. Een paar grote jongens zitten tegen elkaar aan te stoten en duwen elkaar van de stoel. Nu mogen alle kinderen zelf wat gaan spelen. Opeens is er veel drukte en geloop om hem heen. Wouter weet niet goed wat hij moet doen. Een paar grote jongens komen naar hem toe. Ze beginnen te lachen om hem. Hij krijgt een naar gevoel in zijn buik en loopt wat naar achteren. Wouter begrijpt niet waarom ze lachen. ‘Wouter is een baby, ha ha, hij moet huilen,’ hoort hij ze zeggen. Ze beginnen hem te duwen. ‘Laat Wouter eens met rust,’ zegt juf Loes als ze merkt wat er gebeurt. ‘Wil jij bij Marieke in het huisje spelen?’ vraagt ze. Dat wil hij maar al te graag. Samen speelt hij met Marieke vader en moeder, net als thuis. Hij is de jongens gauw vergeten. Dan is het tijd om samen fruit te eten. Daarna mogen de kinderen naar buiten. De ochtend vliegt voorbij. Voor hij het weet komt mama hem al ophalen. De eerste schooldag zit er alweer op.
40
41
20. Helemaal alleen Wouter is heel blij met zijn nieuwe fiets. Opa heeft hem leren fietsen en het gaat al heel goed. Vandaag gaan ze op bezoek bij oma en opa op de fiets. Rianne zit bij mama achterop in het fietsstoeltje. Wouter mag voor het eerst zelf fietsen. ‘Voorzichtig Wouter, niet te dicht bij de stoeprand.’ Mama pakt hem af en toe bij de muts van zijn jas vast. ‘Is het nog ver, mama?’ hijgt Wouter. Tegen de wind in trappen valt niet mee. ‘We zijn er bijna,’ antwoordt mama. Opa en oma wonen in de stad, dicht bij het dorpje van Wouter. ‘Misschien gaat opa ook wel mee fietsen,’ zegt hij. ‘Ik denk het niet, want opa is een beetje ziek.’ Nu fietsen ze de straat in van opa en oma, allemaal huizen op een rijtje. ‘Wat fijn dat jullie er zijn,’ begroet oma hen hartelijk. ‘En laat mij die stoere wielrenner eens bewonderen,’ zegt opa. Hij geeft Wouter een dikke knuffel en mama en Rianne ook. Ze krijgen drinken en lekkere zelfgebakken koekjes. ‘Opa, ga je mee naar de vogeltjes kijken?’ vraagt Wouter. Opa heeft achter in de tuin een groot hok met een heleboel kleine vogeltjes staan; kanaries en parkietjes. ‘Nee, Wouter, ga jij maar alleen. Ik voel me niet zo lekker,’ zegt opa. ‘Kijk maar eens, er zit een kanarie te broeden op drie eitjes. Maar doe het hok wel goed achter je dicht.’ Wouter loopt de tuin in. Achterin naast het schuurtje staat het grote vogelhok, een volière. Als hij binnenkomt, fladderen de vogeltjes onrustig heen en weer. Ook het kanarietje dat zit te broeden vliegt op. Wouter voelt dat de piepkleine eitjes nog warm zijn. Dan gaat hij maar het hok uit, want de vogeltjes zijn bang voor hem. Hij loopt het hekje uit en komt op een paad-
je achter de huizen. Hé, hier is hij nog nooit geweest. Even verder lopen. Hier is nog zo’n paadje en daar weer één, en nu weer terug. Hier woont opa toch? Nee, geen vogelhok in de tuin. Wouter gaat rennen. Waar is nou de tuin van opa en oma? Hij krijgt een raar gevoel in zijn buik. Zijn hartje gaat sneller kloppen. Hij rent en rent, alle huizen lijken op elkaar. ‘Mama, opa!’ roept hij heel bang. Hij luistert, niemand antwoordt. Hij hoort alleen de wind. Hij begint heel hard te huilen. Hij is de weg kwijt, hij is verdwaald. Hij rent verder en komt op een klein pleintje met een grote steen in het midden. Luid snikkend gaat hij zitten. ‘Nou vind ik de weg nooit meer terug,’ huilt hij. Hij ziet niet dat Angelo heel dicht achter hem staat. Wel voelt Wouter zich rustiger worden. Hij huilt niet meer. Angelo helpt hem door hem vanbinnen rustiger te maken. Wouter ziet Angelo niet maar voelt hem wel. Hij voelt zich niet verdrietig en alleen meer. Hij staat op en loopt en loopt. Het ene paadje in en het andere uit. Hij weet vanzelf de goede weg, want Angelo laat hem dat voelen. Hij denkt er niet bij na. Angelo laat hem de goede weg zien, het is alsof het vanzelf gaat… ‘Wouter, waar ben je?’ hoort hij roepen. Het is mama. ‘Hier ben ik!’ roept Wouter blij. ‘O, lieverd, ik ben zo blij dat ik je gevonden heb.’ Mama tilt hem op en geeft hem een zoen. ‘Waar was je nou?’ ‘Ik wist de weg niet meer, mama, en toen was ik heel ver weg op een pleintje. En opeens wist ik weer welke kant ik op moest, zomaar vanzelf,’ vertelt Wouter. ‘Dan zal je engel je vast wel geholpen hebben,’ zegt mama. ‘Wat fijn dat die altijd bij je is en je altijd kan helpen.’ Hand in hand lopen ze terug naar het huis van opa en oma.
42
43
21. Iedereen heeft een beschermengel Wouter en Marieke lopen hand in hand van school naar huis. De school is vlakbij. Ze moeten een straat oversteken. Er staat een moeder met een oranje jas en pet om de kinderen de weg over te helpen. Zo kunnen ze veilig alleen weer terug van school naar huis. Wouter is stil; hij denkt aan Angelo en zijn vriendjes in de bloementuin. Hij heeft ze al een tijdje niet meer gezien. ‘Heb jij ook een engel?’ vraagt hij plotseling aan Marieke. ‘Nee,’ zegt Marieke. ‘Ik heb nog nooit een engel gezien.’ Wel ziet ze een klein geel vlindertje voor zich uit dartelen. Ze rent erachteraan en probeert hem te pakken. Ze denkt niet meer aan de engel van Wouter; Wouter wel. Hij is stil vanbinnen. Als hij thuiskomt, zit papa achter de computer en mama dekt de tafel. ‘Papa, heb jij een engel?’ vraagt Wouter. Papa draait zich om en lacht naar Wouter. ‘Ik weet het niet, ik heb nog nooit een engel gezien.’ Dan gaat hij het bij mama vragen. Ze smeert de boterhammen en schenkt melk in. ‘Heb jij een engel, mama?’ ‘Ja hoor, ik zal vast wel een engel hebben, maar die kan ik niet zien. Zeg Wouter, zullen we eerst eten, dan kunnen we daarna rustig praten. Na het eten gaat Michiel buiten voetballen en Rianne een middagslaapje doen. Papa moet weer naar zijn werk. Nu kunnen Wouter en mama samen rustig op de bank even praten. ‘Hebben alle mensen een engel?’ vraagt Wouter. ‘Ik denk het wel, Wouter. Alle mensen hebben een beschermengel. Ze helpen de mensen die op aarde wonen. Er zijn niet veel mensen die hun engel kunnen zien. Soms “voelen” ze hun engel wel. Jouw engel heet Angelo, hè?’ ‘Ja,’ antwoordt Wouter. ‘Is Angelo dan ook een gewoon mens geweest zoals jij en ik?’ vraagt hij. Wouter zit dicht tegen mama aan. ‘Ik weet niet zoveel van engelen. Misschien kun jij het hem eens vragen,’ zegt mama. Dan gaat Wouter met Vlekkie en de twee andere hondjes lekker even buiten spelen. ’s Avonds voordat hij in slaap valt, denkt Wou-
ter aan Angelo en als hij slaapt ziet hij Angelo weer. ‘Dag, Angelo, ik dacht net aan jou. Wat fijn dat je er weer bent.’ Wouter geeft Angelo een zoen. ‘Dag, lieve Wouter.’ ‘Ik wilde je vragen of jij ook een mens bent geweest,’ zegt Wouter. ‘Ja hoor, ik heb ook op aarde gewoond, maar nu woon ik in de hemel met mijn lieve vrouw Miranda,’ antwoordt Angelo. ‘Zijn er alleen maar lieve mensen in de hemel?’ vraagt Wouter. Angelo glimlacht en zegt: ‘Weet je, in de hemel is het net als hier op aarde; er zijn lieve mensen maar ook boze mensen. Die lieve mensen wonen samen in een heel mooie hemel. Het is er warm en fijn en net zo mooi als in de bloementuin. Ze zijn heel lief voor elkaar en helpen de mensen op aarde. Hun zonnetje vanbinnen schijnt al heel helder.’ ‘En de boze mensen, waar wonen die dan?’ vraagt Wouter. ‘Die wonen ergens anders. Zij wonen in “donkerland”. Hun zonnetje vanbinnen geeft bijna geen licht meer. Daarom is het er koud en donker. Er is geen mooie natuur, er zijn geen bloemen en vogels. Ze maken ruzie en zijn boos op elkaar. Ze pakken alles van elkaar af en maken het kapot,’ vertelt Angelo. ‘Dat is niet leuk. Moeten ze daar dan altijd blijven?’ vraagt Wouter bezorgd. ‘Nee hoor,’ lacht Angelo. ‘Er komen engelen om hun de weg te wijzen naar de warme, zonnige hemel. Als ze geen ruzie meer maken en aardiger worden gaat hun zonnetje vanbinnen weer schijnen.’ ‘Als ik later engel ben ga ik ook die arme mensen in donkerland de weg wijzen naar de hemel. Die is veel mooier, dat heb ik zelf gezien.’ ‘Weet je, Wouter. Je kunt ze alleen helpen als ze er zelf om vragen. Als ze daar zelf weg willen. Anders kunnen we niets voor ze doen.’ Wouter zucht. ‘Mag ik nog eens met je mee op reis naar de hemelse bloementuin, Angelo?’ ‘Een andere keer, Wouter. Jij gaat weer verder slapen in je aardse lijfje,’ zegt Angelo. ‘Dag, lieve Wouter.’ Hij geeft hem een zoen op zijn krullenbol, maar Wouter merkt het niet meer want hij slaapt al.
44
45
22. Pesten Op weg naar school is Wouter helemaal vol van de engelen. Marieke huppelt naast hem. Ze heeft vanochtend vijf knikkers gewonnen. Bij het lopen zwaait ze haar knikkertasje heen en weer. ‘Jij hebt ook een engel,’ zegt Wouter, ‘en jij gaat naar jouw mooie warme hemel omdat je lief bent.’ ‘Dat is mooi,’ vindt Marieke. ‘Zullen we zo samen gaan knikkeren?’ Wouter is zijn knikkertasje vergeten, maar van Marieke mag hij er een paar lenen. Op het schoolplein zijn een paar grote jongens ruzie aan het maken om wat knikkers. Ze komen op Wouter en Marieke af en willen het knikkertasje afpakken. Wouter probeert het los te rukken. ‘Jullie moeten ophouden, de engelen willen dat je geen ruzie maakt.’ Arme Wouter, dat had hij beter niet kunnen zeggen. Opeens zijn er een heleboel jongens om hem heen. Wouter is bang, hij kan niet meer weglopen. ‘Geef het tasje terug,’ probeert Wouter met pijn in zijn buik. ‘Ha ha, engeltje, vlieg dan achter me aan,’ roept een van de jongens terwijl hij zijn armen beweegt alsof hij kan vliegen. Een ander duwt hem op de grond en zwaait met het knikkertasje boven zijn hoofd. ‘Nou vlieg dan, pak ze dan,’ treitert hij. Ze hebben samen de grootste lol. De knikkers vliegen Wouter om de oren. Huilend probeert hij ze bij elkaar te rapen. Marieke is vlug naar de juf gerend, die op het schoolplein de wacht houdt. Juf Loes stuurt de ruziezoekers voor straf naar binnen. Als ze hoort waarom Wouter geplaagd is vertelt ze ’s middags aan de kinderen een verhaal over engelen. Alle kinderen zitten in een kringetje om haar heen. Juf vertelt: ‘Er was eens een arme houthakker die samen met zijn vrouw en zeven kinderen in het bos woonde. Hij was een heel goede vader die de hele dag hard werkte om te zorgen dat zijn vrouw en kinderen te eten hadden. Hij hakte met zijn bijl de bomen om. De grootste
jongen maakte er brandhout van. Twee andere kinderen verkochten het hout aan de mensen langs de deur. Moeder zorgde thuis voor de jongste kinderen. In hun kleine tuin verbouwde ze wat aardappelen en groente. Hun koe gaf melk, en een paar schapen gaven wol waar moeder kleren van breide. Ze waren niet rijk maar wel gelukkig samen. Op een nacht droomde de houthakker dat er brand was in het bos. Een heel grote brand en ook hun huis brandde af. “Brand, brand!” schreeuwde hij en zwetend werd hij wakker. “Het is maar een droom,” zei zijn vrouw. Gelukkig maar. De hele ochtend in het bos moest hij aan zijn nare droom denken. Vroeg in de middag legde hij zijn bijl over zijn schouder en ging naar huis. “Vrouw,” zei hij, “ik heb geen rust. We gaan hier weg. Pak alle spulletjes en haal de kinderen.” Hij liet de koe, de schapen en kippen los. Vader en moeder droegen de jongste kinderen, en de grotere kinderen hielpen om de huisspulletjes te dragen. Het kleinste meisje moest af en toe huilen. Het was helemaal niet leuk om thuis weg te gaan. Ze waren bijna aan de rand van het bos toen ze grote zwarte rookwolken boven de boomtoppen zagen uitkomen. “Brand, brand!” schreeuwden de kinderen. Ze renden achter vader aan het bos uit, want daar waren ze veilig. Hun huisje in het bos was nu in de bosbrand wel helemaal verbrand, maar gelukkig leefden ze allemaal nog!’ De kinderen zaten stil te luisteren, ook de ruziezoekers. ‘Hoe wist de houthakker nu dat er een echte brand zou komen?’ vroeg juf. ‘Dat kwam door zijn droom,’ zei Anne. ‘Ja, maar hoe kwam hij dan aan die droom?’ vroeg juf verder. ‘Die droom kreeg hij van zijn beschermengel,’ zei Wouter met een zacht stemmetje. ‘Inderdaad, Wouter. Zijn beschermengel heeft hem geholpen met een droom en hem het gevoel gegeven dat hij weg moest uit het bos,’ zei
46
juf, en ze lachte naar Wouter. ‘Anders waren ze allemaal dood geweest,’ zei Marieke. ‘Ja, de houthakker heeft heel goed naar zijn gevoel geluisterd en daarmee hun leven gered. Hij heeft gedaan wat zijn hart hem vertelde. Zo kunnen de engelen ons helpen, en wij kun-
47
nen proberen lief voor elkaar te zijn en elkaar niet te pesten maar juist te helpen. Dan wordt het hier op aarde net zo mooi als in de hemel.’ Samen met juf zingen ze nog een liedje. Zo gaat iedereen met een blij gevoel weer naar huis.
23. Tot ziens, lieve opa Wouter, mama en Rianne gaan op bezoek bij opa in het ziekenhuis. Ze lopen door de lange gangen van het ziekenhuis en met de lift gaan ze naar de kamer van opa. ‘Opa is al zo lang ziek, de dokters gaan nu kijken wat het is,’ zegt mama tegen Wouter. ‘Nummer 314, hier is het,’ zegt ze en doet de deur open. ‘Dag, lieverds, wat fijn dat jullie er zijn,’ begroet opa hen blij. Opa ligt in een hoog bed en er zit een slangetje in zijn arm met een pleister. Om het bed zit een gordijn. Wouter vindt het geen leuk kamertje. Alleen een stoel en een kastje en het ruikt er vies. Opa probeert rechtop in de kussens te zitten en mama helpt hem erbij. Wouter geeft opa zijn tekening. ‘Dank je wel, Wouter, wat mooi, die hang ik boven mijn bed.’ ‘Kom je gauw weer naar huis?’ vraagt Wouter zacht. ‘Ik hoop het, jongen, maar ik ben zo moe,’ zucht opa. ‘Ik hoop dat de dokters het kunnen vinden.’ Wouter kan opa bijna niet verstaan. De zuster brengt opa een bordje eten, maar hij heeft geen trek. ‘Het is tijd dat we weer gaan, vader.’ Ze geven opa een zoen en gaan naar huis. Opa ligt al een paar weken in het ziekenhuis en Wouter mist hem heel erg. ‘Wouter, ik wil even met je praten,’ zegt mama. Wouter ziet dat mama gehuild heeft. Mama neemt Wouter op schoot. ‘Wouter, opa kan niet meer beter worden. Hij zal niet zo lang meer leven,’ zegt mama, terwijl
ze haar tranen wegveegt. ‘Gaat opa dan dood?’ roept Wouter bang. Mama knikt. ‘Nee, dat kan niet, opa mag niet dood,’ snikt hij verdrietig. Mama streelt hem zachtjes over zijn rug. Dat is even schrikken, opa is zijn grote vriend, zijn lieve knuffelbeer. Samen hebben ze zoveel pret gehad. Hij zat altijd vol met gekke grapjes. Samen met opa pannenkoeken bakken en de pannenkoek bleef dan aan het plafond plakken. Omslaan met het kleine roeibootje omdat opa zo hard moest lachen. Samen een boomhut bouwen en opa zakte erdoorheen. Bij oma en opa logeren en samen indiaantje spelen en verstoppertje spelen, zodat oma hen niet meer kon vinden. Bij oma en opa was het altijd feest. ‘Hij is de liefste opa van de hele wereld,’ huilt Wouter. ‘Waarom moet opa dood?’ vraagt hij. ‘Zijn tijd op aarde zit er op, lieverd. We zullen hem allebei erg missen, hè. Hij was jouw grote vriend, de mijne ook hoor.’ Samen huilen ze. De volgende dag voelt Wouter zich niet zo lekker. Hij heeft buikpijn. Van mama hoeft hij niet naar school. Hij gaat met Vlekkie de tuin in. ‘Het is niet eerlijk, hè, dat opa dood moet. Laat andere oude mensen maar doodgaan. Maar niet mijn lieve opa,’ zegt hij tegen de hond. Wouter heeft geen zin om te spelen. Hij heeft nergens zin in en is boos en verdrietig en wil alleen zijn. Achter in het donkere fietsenschuurtje kruipt hij in een hoekje en huilt. Vlekkie weet hem te vinden en krabt met zijn poot de deur open. Hij gaat dicht tegen hem aan zitten en legt zijn kop op Wouters schoot.
48
49
24. De begrafenis Opa is niet meer in het ziekenhuis. Hij wil thuis doodgaan bij oma, heeft mama gezegd. Het zal niet lang meer duren. Samen met mama gaat hij afscheid nemen van opa. Oma heeft rode ogen van het huilen als ze hem binnenlaat. Opa ligt boven en Wouter loopt de trap op. Het is heel stil op opa’s kamer. Opa ligt in bed met zijn ogen dicht. Op zijn tenen loopt hij voorzichtig naar hem toe. Opa is heel dun geworden. Is hij nu al dood? denkt Wouter. Gelukkig doet opa zijn ogen even open. Met zijn smalle hand knijpt opa voorzichtig in die van Wouter. Als Wouter zijn oor dicht bij opa’s mond houdt, kan hij hem verstaan. ‘Dag, lieve jongen. Ik ga naar een heel mooi plekje,’ fluistert opa. Daarna doet opa zijn ogen weer dicht. Hij is heel lief en rustig. Als Wouter daarna met mama naar huis fietst, voelt hij zich ook heel rustig. Samen zitten ze thuis op de bank. Hij heeft een naar gevoel vanbinnen. Eerst krijgt hij het koud en daarna weer warm. Papa komt binnen en zegt: ‘Oma heeft gebeld. Opa is net overleden.’ Wouter heeft gevoeld dat opa doodging. Met z’n drietjes zitten ze op de bank te huilen. De volgende dag gaan ze nog even naar opa kijken. Opa ligt thuis in een houten kist. Er brandt een kaars en overal staan bloemen. Voorjaarsbloemen, opa’s lievelingsbloemen. Wouter vindt het erg om naar opa te kijken. Hij houdt de hand van mama en papa stevig vast. ‘Dat is opa niet meer,’ zegt Wouter. Hij vindt het niet leuk om te kijken naar opa’s dode lichaam. Stilletjes gaan ze weer naar beneden. Een paar dagen later wordt opa begraven. De kist zit dicht. Erbovenop liggen allemaal bloe-
men met linten. Er zijn veel mensen. Een meneer vertelt over het leven van opa. Er is ook mooie muziek. Daarna wordt de kist door vier meneren met hoge hoeden naar het kerkhof gedragen. Iedereen loopt erachteraan. Wouter loopt met mama en Michiel, en Rianne bij papa… Het gaat heel langzaam. Opeens ziet Wouter opa naast de kist lopen. Met zijn blauwe pyjama aan. Opa lacht en zwaait naar Wouter. Ha, opa. Wouter zwaait terug. Met zijn hemellijf loopt opa naast de kist, maar zijn aardse lijf ligt in de kist. Opa maakt een danspasje naast de kist en ziet er blij en vrolijk uit. Net als vroeger moet opa altijd gekke grapjes maken. ‘Niet meer huilen,’ hoort hij opa zeggen. Wouter knijpt in mama’s hand en wijst naar opa naast de kist. Maar mama ziet opa niet. Wouter voelt zich niet zo verdrietig meer nu hij weet dat opa niet voor altijd dood is, maar gelukkig nog verder leeft in zijn hemel-lijf. De mannen met de hoge hoeden zetten de kist in een groot gat in de grond. Wouter mag het eerste schepje aarde erop doen. Daarna gooien alle mensen er een schepje bovenop. Opa staat er rustig bij te kijken en zwaait naar Wouter. Als het gat straks gevuld is, komt er een mooie grote steen op. Daarna lopen alle mensen terug. Ook opa loopt nog een stukje mee. Hij geeft mama en oma een kusje, maar ze zien en voelen het niet. Als ze thuis zijn vertelt Wouter: ‘Mama, ik heb opa gezien. Hij was ook bij de begrafenis.’ ‘Dat is heel bijzonder,’ zegt mama. ‘Ja, hij zei dat we niet moesten huilen omdat hij niet dood is.’ ‘Hij is vast op een heel mooi plekje,’ zegt mama. ‘Maar hier zullen we hem wel missen.’
50
51
25. Op bezoek bij opa in de hemel Het is alweer een tijdje geleden dat opa begraven is. En ook heeft Wouter opa al lang niet meer gezien. Hij denkt nog veel aan opa. Samen met mama heeft hij alle foto’s van opa en hem opgeplakt en er mooie tekeningen bijgemaakt. Als hij opa erg mist bladert hij in zijn ‘opaboek’. Wat zou hij opa nog graag weer echt willen zien. Op een avond slaapt Wouter rustig in. Angelo komt hem halen. Het aardse lijfje van Wouter slaapt heel diep en blijft op aarde. ‘Wat heerlijk, Angelo, dat ik weer mee op reis mag,’ zegt hij blij. Wouter kijkt nog even naar zijn aardse lijfje. Angelo voelt waar Wouter aan denkt. ‘Nee, Wouter, jij bent niet dood. Jij zit aan je lijfje vast door je levenskoord, weet je nog?’ Wouter ziet inderdaad een mooi zilveren koord. ‘Het gaat vanzelf overal met je mee, waar je ook naartoe gaat,’ legt Angelo uit. Hand in hand zweven ze weg van de aarde. Onderweg denkt Wouter veel aan opa. Angelo zegt: ‘Bij jouw opa is het levenskoord gebroken. Hij gaat niet meer terug naar zijn aardse lijf. Bij jou is het heel anders, na onze reis word jij weer wakker in je aardse lijfje.’ Wouter knikt. ‘Ik snap het, Angelo. Waar gaan we nu naartoe?’ Wouter is hier nog nooit geweest. Het is hier heerlijk, ook licht en warm, en overal zijn prachtige bloemen en vogels. Maar toch ook weer anders dan in de bloementuin. ‘Ik heb een verrassing voor je. Kijk daar maar eens,’ zegt Angelo. In de verte ziet Wouter iemand zwaaien. Als hij dichterbij komt ziet hij… is het echt waar… het is opa. Hij vliegt opa in de armen en samen maken ze een vreugdedansje. ‘Wouter, lieve Wouter, wat fijn dat ik je weer zie.’ ‘Opa, wat ben je mooi geworden,’ zegt Wouter. Opa straalt als een zonnetje. Hij heeft niet
meer zo’n oud gezicht. Hij is nu veel jonger, net als papa. ‘Ja, Wouter,’ lacht opa. ‘Je bent hier zoals je je vanbinnen voelt.’ ‘Je hebt nog wel je eigen kleren aan, opa,’ zegt Wouter. ‘Niet zoals Angelo.’ ‘Dat heb ik voor jou gedaan, Wouter, anders zou je me niet meer herkennen. Ik heb ook engelkleren, maar nog niet in zulke mooie kleurtjes als Angelo,’ antwoordt opa. ‘Waarom heb ik je zo lang niet gezien, opa?’ vraagt Wouter verder. ‘Ik was een beetje moe omdat ik zo lang op aarde heb geleefd. Ik heb hier eerst geslapen en toen moest ik nog heel veel leren. Maar kom mee, dan zal ik laten zien waar ik woon.’ Met z’n drieën gaan ze naar het huis van opa. Het is prachtig en de vogels vliegen zomaar naar binnen. Overal bloeien bloemen. ‘Wat heb je een mooi huis, opa,’ zegt Wouter als ze door de tuin wandelen. ‘Straks komt oma hier ook wonen als ze op aarde gestorven is. Dan ga ik haar ophalen,’ zegt opa. ‘Wat doe je hier allemaal, opa?’ vraagt Wouter. ‘O, ik verveel me niet, hoor,’ lacht opa. ‘Er is hier zoveel te doen. De mensen die hier pas aankomen, wijs ik de weg in hun hemel. Je kunt hier ook naar school gaan, wist je dat? Ook ga ik af en toe bij oma kijken en geef haar dan een kusje. Wil je tegen haar zeggen dat ik het hier heel fijn heb, en dat ze niet meer zo verdrietig hoeft te zijn?’ Wouter belooft dat. ‘Daag, lieve opa, tot de volgende keer.’ Dan wordt hij weer wakker in zijn eigen bedje. ‘Ik ben vannacht op bezoek geweest bij opa in de hemel,’ zegt Wouter bij het ontbijt. ‘Hij is heel blij, en jullie hoeven niet meer verdrietig te zijn.’ ‘Wat fijn,’ zegt papa. ‘Als je hem weer ziet, wil je hem dan de groeten van mij doen?’ Dat zal Wouter doen en hij lacht naar mama.
52
53
26. In het bos De vogeltjes zijn uitgevlogen. Het nestje is leeg. De lege eierschaaltjes liggen in de boomhut die Wouter samen met opa gemaakt heeft. Marieke en Wouter spelen vanmiddag in de boomhut. Op de plankenvloer hebben ze een kleed gelegd, en daar liggen al hun schatten op. Een paar veertjes, kleine witte kiezelsteentjes en de eierschaaltjes. Marieke heeft er besjes en bloemetjes bij gelegd. ‘Dat is ons eten,’ zegt ze. Wouter slijpt met een mesje een punt aan een stok. ‘Ik maak een pijl,’ zegt Wouter. ‘Zullen we indiaantje spelen?’ ‘Ja leuk, dan doe ik deze veertjes in mijn haar,’ zegt Marieke. Wouter stopt met slijpen. ‘Luister eens…’ ‘Koekoek,’ horen ze. Ja, het is de koekoeksvogel. ‘Kijk, hij zit daar in de boom achter ons.’ ‘Kom, we gaan ernaartoe,’ zegt Marieke. De indianen sluipen het laddertje af en het hek uit. Als ze bij de boom zijn, vliegt de vogel net weg. ‘Kom we gaan erachteraan en nemen onze paarden mee,’ zegt Wouter. Wouter neemt zijn fiets en Marieke de step. Daar over het bruggetje bij de bosjes achter in de wei horen ze weer zachtjes: ‘Koekoek.’ Erachteraan. ‘Ik kan niet zo snel,’ hijgt Marieke. ‘Laten we ruilen.’ Wouter neemt de step en Marieke de fiets. Bij de bosjes luisteren ze weer. ‘Koekoek,’ horen ze heel zacht in de verte. ‘De koekoek zit aan de rand van het bos. We gaan de wei door.’ Ze zetten de step en de fiets bij het hek van de wei. Ze kruipen onder de draad door en rennen over het gras. Aan de bosrand kruipen ze weer onder de draad door. ‘Hoor jij hem nog?’ vraagt Wouter. ‘Ja, daar ergens.’ Marieke wijst naar het bos. Ze lopen het bos in. Het is niet zo makkelijk, overal staan struikjes en braamstruiken. Het is wel spannend zo samen in het grote bos. Nu zijn ze net echte indianen. Ze lopen een heel eind. O, wat zien ze daar! ‘Kijk eens, Wouter, bosbessen,’ zegt Marieke. Lekkere dikke blauwe bosbessen. Het staat helemaal vol. De koekoek zijn ze helemaal vergeten. Ze eten hun buikjes helemaal vol.
‘Grr, ik ben het bosbesmonster.’ Met zijn blauwe handen pakt Wouter Marieke beet. ‘Ik ben ook een bosbesmonster.’ Lachend laten ze zich tussen de struiken vallen. Hun gezichten, haren en kleren, alles is blauw van de bosbessen. Er vallen een paar drupjes op hun neus. Het gaat een beetje regenen. ‘Zullen we naar huis gaan?’ vraagt Marieke. ‘Welke kant is het op?’ ‘Ik weet het niet, ik denk die kant,’ antwoordt Wouter. Ze lopen een stukje door en komen op een paadje. Hier zijn ze nog nooit geweest. ‘Ik weet niet waar we zijn,’ zegt Marieke met een klein stemmetje. ‘Ik ook niet,’ zucht Wouter. ‘Laten we maar die kant op gaan.’ Alle bomen lijken op elkaar. Waar is nu de weg naar huis? Ze zijn verdwaald in het bos. Helemaal alleen in het grote bos. Ze lopen hand in hand. Daar is weer een paadje. ‘Ik wil naar mama toe,’ snikt Marieke. ‘Daar moeten we naartoe,’ wijst Wouter. ‘Nee, daar,’ huilt Marieke. Ze trekt hem aan zijn arm de andere kant op. Wouter weet het ook niet zo goed. Hij gaat maar mee. Ze lopen nu stil naast elkaar. Alleen de regen horen ze op de blaadjes druppen. Maar wie ziet Wouter daar? Wie komen daar in de verte aan? Angelo en Toby. Wouter is dolblij dat hij ze ziet. ‘Was jij ook aan het wandelen?’ vraagt hij aan Angelo. ‘Ik ben hiernaartoe gekomen om je te helpen,’ zegt Angelo. En hij loopt een stukje met hen mee om ze de goede weg te wijzen. ‘Kijk, als je nu dit paadje afloopt kom je bij de wei. Daar staan jullie step en fiets,’ zegt Angelo. ‘Heel erg bedankt Angelo,’ zegt Wouter blij. ‘Tot ziens.’ ‘Met wie was jij aan het praten?’ vraagt Marieke. ‘O, met Angelo, mijn vriend. Hij zei dat we die kant op moeten lopen.’ ‘Ik heb niets gehoord,’ zegt Marieke. Ze rennen allebei het bos uit. Gelukkig, daar staan de fiets en step. Ver weg in het bos horen ze de koekoek, maar nu gaan ze gauw via de goede weg naar huis.
54
55
27. Verkleden Het regent buiten pijpenstelen. Marieke en Wouter moeten binnen spelen. Ze gaan naar de zolder bij Wouter thuis. Daar staat een grote kist met oude kleren. ‘Zullen we ons gaan verkleden?’ vraagt Marieke. Ze haalt kleren uit de kist en trekt een lange jurk van mama aan met een hoed erbij. Wouter lacht. ‘Je lijkt wel een paddenstoel,’ zegt hij en duwt de hoed naar achteren. Zo, de hoed van de paddenstoel zit nu niet meer voor de ogen. Marieke kan weer kijken. Ze lacht. Nu nog een tasje erbij en een lange ketting en oma’s hoge hakken aan. ‘Kijk, Wouter, ik ben een echte mevrouw.’ Ze schuifelt deftig over de zolder. Een paar keer struikelt ze over de lange jurk en de wiebelhakken. Als ze de jurk aan de voorkant optilt gaat het al beter. Nu gaat Wouter kleren zoeken in de kist. Met een lange jas en een hoge hoed is hij ook een echte meneer. Dan vindt Wouter nog een oude paraplu als wandelstok. Gearmd loopt hij met Marieke over de zolder. De deftige meneer en de deftige mevrouw gaan uit wandelen. Het is helemaal echt. Net als vroeger in een ander leven op aarde. Voordat Wouter en Marieke in de bloementuin woonden, hebben ze ook al op aarde gewoond in Frankrijk. Wij woonden toen in een heel groot huis met een heleboel trappen ervoor, herinnert Wouter zich. Om het huis stonden heel veel bomen. Na het wandelen gingen we dan rijden in een huisje op wieltjes met paarden ervoor, ziet Wouter met zijn hemel-ogen. En soms gingen we ook echt paardrijden. ‘Kom Marieke, laten we samen in het bos gaan paardrijden.’ Wouter laat Mariekes hand los en
gaat op zijn paard zitten. Blij huppelt hij met zijn paard over de zolder. ‘Hup paard, hup paard!’ roept hij. Hij merkt niet dat Marieke niet wil paardrijden. Ze staat met een boos gezicht te kijken. Zijn hoed is onder het rijden afgevallen. Steeds sneller gaat hij. Opeens staat het paard van Wouter stil. Wouter staart voor zich uit… ‘Marieke, en toen viel jij van het paard af en was je dood,’ ziet Wouter met zijn hemel-ogen. Hij vindt het geen leuk spelletje meer. Marieke staat te huilen. ‘Ik wil niet paardrijden, ik ben bang voor paarden. Ze zijn zo groot en ze stinken,’ huilt ze. ‘Ik wil ook geen deftige mevrouw meer zijn.’ Wouter hoort het tikken van de regen tegen het zolderraam. Hij kijkt naar Marieke. ‘Zullen we vadertje en moedertje spelen?’ probeert hij. ‘Nee!’ Marieke is heel verdrietig. Ze rukt de lange jurk uit. ‘Ik wil naar mama toe.’ Ze rent naar de zoldertrap. ‘Wat is er aan de hand?’ Mama steekt haar hoofd door het trapgat. Ze ziet Mariekes tranen en Wouter die verkleed is als deftige meneer. ‘Wat is er, Marieke? Waarom moet je huilen?’ ‘Ik wil niet meer op het paard rijden,’ snikt Marieke. Wouters mama tilt Marieke op schoot, droogt haar tranen en zegt: ‘Als jij niet op het paard wilt rijden, dan hoeft dat niet, hoor. Misschien kunnen jullie samen een ander spel bedenken.’ Wouter komt ook bij mama en Marieke staan. Hij trekt de lange jas uit. ‘Zullen we gaan puzzelen?’ stelt Wouter voor. Dat vindt Marieke een goed idee. Ze springt van de schoot van Wouters mama en samen lopen ze naar de spelletjeskast.
56
57
28. Zwemles Op woensdagmiddag gaan Marieke en Wouter naar de zwemles bij juf Nel. Het is de beurt van Mariekes moeder om mee te gaan. Met z’n drieën lopen ze naar het zwembad. Wouter heeft zijn zwembroek, handdoek en shampoo in zijn rugzakje. Ook nog een appel voor na de zwemles. Marieke heeft er reuze veel zin in. Wouter niet, want hij is bang voor water. ‘Je bent een echte waterrat,’ zegt Mariekes mama. Marieke durft er al zelf in te springen. Ook kan ze al van de glijbaan in het water en dan durft ze kopje-onder. Wouter is stil. Hij heeft een naar gevoel in zijn buik. Het is net alsof er een muisje zit te knagen. Als hij stil is, hoort hij zelfs dat muisje piepen. Dat muisje is bang, heel bang… voor water. Het piept dat je niet zomaar vanzelf weer boven komt, verder piept het dat je in het water kunt verdrinken en dat het daar koud en donker is. Wouter vindt de zwemles helemaal niet leuk. Hij is, net als het muisje, heel bang voor water. Als ze bij het zwembad komen, verkleden ze zich in een hokje. Marieke heeft haar rode badpak aan en Wouter zijn blauwe zwembroek. Eerst even douchen en dan mogen de kinderen het water in. Marieke huppelt naar juf Nel en de andere kinderen. Marieke krijgt vier kurkjes om haar buik en bandjes om haar armen. Nu is Wouter aan de beurt. Hij bibbert als een rietje. ‘Heb je het koud manneke?’ vraagt juf Nel vriendelijk. Ze geeft Wouter een hand en samen lopen ze naar het zwembad. Alle kinderen gaan in een rij staan en springen er een voor een in. Wouter is de laatste. Hij durft niet. Juf Nel staat voor hem in het water en zegt: ‘Kom maar, ik vang je wel op.’ Heel voorzichtig laat Wouter zich in het wa-
ter glijden. Hij houdt juf stevig om de nek vast en laat haar niet meer los. Ze vertelt de andere kinderen wat ze moeten doen; eerst naar de overkant met de ‘kikkerbenen’. ‘Goed zo, Marieke, het gaat geweldig.’ Marieke zwemt als een kleine kikker naar de overkant. Wouter houdt juf de hele les vast. Zijn hartje gaat al rustiger kloppen. En het muisje in zijn buik is in slaap gevallen. Als de les voorbij is, gaan de kinderen douchen. ‘Wouter zal nog veel tijd nodig hebben,’ vertelt juf Nel tegen Mariekes mama. ‘Maar met veel geduld zal het elke keer beter gaan. Tot volgende week.’ Als hij thuiskomt, heeft mama warme chocolademelk klaargezet. ‘Hoe was de zwemles, Wouter?’ vraagt ze. ‘Niet leuk. Ik wil niet meer naar zwemles!’ Mama neemt Wouter op schoot. ‘Je bent bang voor het water, hè?’ zegt ze. ‘Marieke kan het al, en ik kan niks,’ snikt Wouter. ‘Weet je, Wouter, ik denk dat toen jij eerder op aarde leefde dat je toen verdronken bent,’ zegt mama. ‘Echt waar? Dat weet ik niet meer,’ zegt Wouter. ‘Nee, gelukkig vergeten we die nare dingen. Maar heel diep vanbinnen weet je het nog wel. Nu ben je alleen maar bang dat dat weer gebeurt. Dat is alles.’ ‘Kan ik dan wel leren zwemmen?’ vraagt Wouter bezorgd. ‘Natuurlijk,’ lacht mama. ‘Alleen bij jou duurt het een beetje langer. Je kunt nog wel de beste zwemmer van de klas worden. Weet je, als jij je zwemdiploma hebt geven we een zwemfeestje en dan nemen we de hele klas mee naar het zwembad.’ Dat vindt Wouter een reuzeleuk idee.
58
59
29. Cakejes bij de piano Bij Wouter thuis staat een piano in een hoek van de kamer bij het raam. Vlekkies mand staat ernaast. Soms gaat mama pianospelen. Wouter kruipt dan bij Vlekkie in de grote mand. Hij voelt dat de muziek in zijn buik gaat kriebelen. Net als vlinders die van de ene bloem naar de andere vliegen. Hij luistert heel graag als mama speelt. Met zijn duim in zijn mond droomt hij over Angelo en de bloementuin. Vanmiddag speelt mama niet op de piano. Ze maakt eten klaar in de keuken. Hij ligt bij Vlekkie in de mand. ‘Zullen we samen pianospelen, Vlekkie?’ Wouter staat op en tilt Vlekkie naast zich op de pianokruk. ‘Kijk Vlekkie, dit zijn zwarte en witte toetsen,’ leert hij de hond. Voorzichtig glijden zijn handjes over de glimmende toetsen. ‘Deze klinken hoog en deze laag.’ Vlekkie houdt zijn kopje scheef. ‘Zo moet je pianospelen.’ Hij probeert met Vlekkies poot de toetsen in te drukken, maar Vlekkie luistert liever. Wouter raakt de toetsen weer aan, het gaat een beetje vanzelf, heerlijk is dat. Hij speelt wat tonen achterelkaar. Het lijkt wel een liedje! De vlinders in zijn buik gaan weer fladderen. ‘Vlekkie, ik kan ook pianospelen net als mama,’ zegt Wouter. Mama komt de kamer binnen. ‘Zo Wouter, dat klinkt al heel aardig,’ zegt ze lachend. ‘Waar heb jij dat geleerd?’ Wouter doet zijn ogen dicht en zegt: ‘Het is net of de vlinders in mijn buik aan het spelen zijn.’ Mama gaat naast hem op de kruk zitten en zet Vlekkie terug in de mand. Samen spelen ze
wat. ‘Ik denk dat jij maar gauw naar pianoles moet gaan, want je hebt talent.’ ‘Wat is dat, talent?’ vraagt Wouter. ‘Talent is iets dat je eigenlijk al kan, maar het slaapt nog, en als je dan les krijgt, maak je het weer wakker. Dan gaat het als vanzelf. Want toen jij al eerder op aarde leefde heb je, denk ik, vaak pianogespeeld. Niet alleen de nare dingen weet je diep vanbinnen nog, maar ook de leuke.’ ‘Hoi, kijk eens wat ik heb!’ roept Marieke vanuit de keuken. Ze heeft een trommeltje bij zich. ‘Ik heb zelf cakejes gebakken,’ zegt ze. ‘Deze zijn voor jullie.’ Wouter en mama kijken in het trommeltje. Er zitten kleine cakejes in met een rond papiertje. ‘Hm, ze ruiken heerlijk. Heb jij dat helemaal zelf gedaan?’ ‘Ja hoor,’ zegt Marieke trots. ‘Met eieren, boter, meel en honing. Klutsen en met een lepeltje het beslag op het papiertje doen.’ ‘Die eten we zo meteen lekker bij de thee op.’ ‘Hoor eens, Marieke, wat ik kan,’ zegt Wouter. Hij laat een paar tonen horen. Ze vindt het heel mooi. Marieke gaat naast Wouter op de kruk zitten. Zij probeert het ook. Maar het lukt niet zo goed. ‘Jij hebt vast in je vorige leven geen pianogespeeld,’ zegt Wouter. ‘Maar ze heeft vast al eerder cakejes gebakken. Zullen we thee gaan drinken?’ lacht mama. Wouter en Marieke krijgen allebei een heerlijk cakeje bij de piano.
60
61
30. Ruzie Het is zaterdag. Papa timmert een nieuw hek in de tuin. Michiel helpt hem met timmeren. Eerst zet papa de grote palen vast en dan mag Michiel de kleine vast timmeren. Wouter en Vlekkie kijken toe. Wat kan Michiel al goed timmeren, maar ja, hij is ook bijna drie jaar ouder dan Wouter. ‘Mag ik ook helpen?’ vraagt Wouter. ‘Probeer het ook maar. Hier heb je een hamer en spijkers,’ zegt papa. Wouter kijkt goed hoe Michiel het doet. Dat is nog niet zo gemakkelijk. Hij krijgt de spijker er niet in. ‘Je moet harder slaan,’ zegt Michiel. Wouter slaat nu veel harder. ‘Au,’ dat gaat mis. De spijker is krom en zijn duim wordt dik en rood. ‘Weet je,’ zegt papa, ‘ga jij de spijkers maar uit het oude hek halen.’ Papa doet voor hoe het met de nijptang moet. Als papa het doet, gaan de spijkers er zo uit. Wouter probeert het ook. Het lukt niet. Zijn duim doet pijn, en hij vindt het geen leuk klusje. Hij wil graag wat anders gaan doen. ‘Zullen we riddertje gaan spelen, Michiel?’ vraagt Wouter. Hij pakt een stok die papa niet meer nodig heeft en roept: ‘Dit is mijn zwaard!’ ‘Ga maar even,’ zegt papa tegen Michiel, ‘dan ga je straks weer verder met timmeren.’ Michiel pakt ook een zwaard. ‘Deng.’ Hij slaat hard tegen het zwaard van Wouter en nog een keer en nog een keer. Wouter doet een paar stappen achteruit. Hij pakt zijn zwaard met twee handen stevig vast, en probeert op het zwaard van Michiel terug te meppen. ‘Pats.’ Maar hij mist... en Michiels zwaard komt op zijn zere hand. ‘Au, au, ik bloed,’ huilt Wouter en kijkt naar het sneetje op zijn hand. ‘Jij deed het expres, Michiel!’ roept hij kwaad. ‘Ach, watje, stel je niet aan, baby!’ Michiel aapt Wouter na en trekt een stom huilgezicht. Papa kijkt op. ‘Houden jullie eens op met ruziemaken,’ zegt hij. ‘Ga bij mama binnen een pleister halen.’ Wouter gaat naar binnen. Vlekkie gaat achter hem aan. Michiel gaat verder met timmeren. Wouter voelt zich rot. Hij gaat naar zijn kamertje. Vlekkie moet buiten op de gang wachten. Wouter wil spelen met zijn ‘kaboutermannetjes’. Het zijn kleine houten figuurtjes die opa voor hem gemaakt heeft.
Wanneer hij bij opa logeerde vertelde opa altijd een verhaaltje over de ‘kaboutermannetjes’. Opa verzon die verhaaltjes zelf. Het ging over heel kleine mannetjes die allemaal spannende avonturen beleefden. Als opa vertelde sneed hij met een mesje uit zacht hout elke keer weer een ander mannetje. Zo had hij er al veertien in een houten doosje. Als Wouter zich verdrietig voelde of zich verveelde, ging hij alleen met zijn kleine mannetjes spelen. Dat gaf hem een fijn gevoel, net of opa er weer was. Wouter loopt naar de kast om de doos met houten figuurtjes te pakken. Met de doos gaat hij op bed liggen. Wat is dat? Wouter schiet overeind. De doos is leeg! Hij kan zijn ogen niet geloven. Hij rent naar beneden. ‘Mama, de mannetjes van opa zijn weg.’ Hij laat de lege doos aan mama zien. ‘Ik weet er niets van, vraag het eens buiten aan papa of Michiel,’ zegt ze. ‘Michiel, weet jij waar mijn kaboutermannetjes zijn?’ vraagt Wouter. Michiel haalt zijn schouder op. ‘Nee, ik weet het niet,’ zegt hij, maar hij kijkt Wouter niet aan. Wouter ziet wel dat Michiel raar kijkt. Papa ziet het ook. ‘Weet jij dat echt niet?’ vraagt papa. ‘Nee, ik heb ze niet, zei ik toch.’ Wouter gelooft hem niet, aan zijn ogen ziet hij dat Michiel er iets vanaf weet. ‘Michiel, heb jij die mannetjes weggepakt?’ vraagt papa nu nog strenger als hij Michiel recht aankijkt. ‘Wat moet ik met die stomme kabouters,’ zegt Michiel. Wouter voelt dat Michiel staat te liegen. ‘Ga maar naar je kamer om na te denken of je er iets vanaf weet,’ zegt papa. Michiel smijt zijn hamer op de grond en kijkt heel boos naar Wouter. ‘We vinden ze wel weer terug, Wouter,’ zegt papa geruststellend. Michiel loopt naar zijn kamer en in het voorbijgaan, juist als papa niet kijkt, geeft hij Wouter een harde duw. Het is helemaal niet leuk. Wouter en Vlekkie lopen samen de tuin uit. Hij voelt zich heel rot en verdrietig.
62
63
31. Goedmaken Wouter en Vlekkie lopen naar de sloot achter het weiland. Ze gaan in het gras zitten. Vlekkie kruipt dicht tegen hem aan, terwijl Wouter hem over zijn kop aait. Dikke tranen lopen over zijn wangen. Hij is boos en verdrietig. ‘Ik weet zeker dat Michiel mijn mannetjes heeft gepikt,’ snikt hij tegen Vlekkie. ‘Hij liegt, ik vind hem hartstikke stom.’ Wouter zucht. Hij pakt een steentje en gooit die in de sloot. Er komt een mooi kringetje in het water. Een kikker springt in het water, en moeder eend met haar twee kuikentjes komt nieuwsgierig aanzwemmen. Wouter ziet het niet, hij denkt alleen aan de ruzie met Michiel. Hij is echt gemeen, denkt Wouter. Vlekkie begint opeens te kwispelen. ‘Wat is er, Vlekkie?’ vraagt Wouter. Hij kijkt op en ziet Angelo. Angelo gaat bij hem in het gras zitten. ‘Ik had je helemaal niet gezien,’ zegt Wouter. ‘Nee, jij was met je gedachten bij Michiel,’ antwoordt Angelo. ‘Weet jij waarom Michiel zo stom doet?’ vraagt Wouter. ‘Ja, hij is jaloers op je,’ zegt Angelo. ‘Jaloers? Hoe kan dat nou? Hij kan alles veel beter dan ik. Ik kan niks. Hij kan heel goed timmeren en voetballen en… altijd maar de baas spelen over mij,’ zegt Wouter nog steeds boos. ‘En toch is hij jaloers. Hij is jaloers op jou en opa.’ ‘Opa is dood,’ zegt Wouter somber. ‘Omdat opa en jij zulke goede vrienden waren,’ gaat Angelo verder. ‘Als jij bij opa logeerde kreeg jij altijd van die mooie houten mannetjes, Michiel niet.’ ‘Maar Michiel wilde zelf nooit bij opa logeren,’ zegt Wouter. Angelo zegt: ‘Michiel voelde dat opa jou heel lief vond en daar was hij wel boos om. Michiel ging dan weer stoute dingen doen, en dan werd opa weer boos, en zo was het helemaal niet leuk. ‘Maar hoe kwam dat dan?’ vraagt Wouter. ‘Dat zal ik je eens vertellen,’ gaat Angelo verder. ‘Toen jullie eerder op aarde leefden, waren opa en jij broers van elkaar. Jullie deden alles samen en hielpen elkaar overal mee. Jullie woonden toen op een boerderij. Jij was zelfs de oudste broer. Grappig, hè?’
Wouter zit stil te luisteren. ‘Michiel was toen een jonger broertje van jullie. Hij wilde ook graag met jullie meedoen, maar dat mocht niet. Hij voelde zich buitengesloten en in de steek gelaten. Ook lieten jullie hem allerlei vervelende werkjes doen. Hij is toen heel boos op jullie geworden en dat is hij nu nog steeds.’ ‘Maar ik weet dat allemaal niet meer,’ zegt Wouter. ‘Nee, natuurlijk niet,’ lacht Angelo. ‘Michiel ook niet. Hij is nog boos op jou, maar hij weet niet meer waarom.’ Wouter begrijpt het. ‘Dus het komt ook een beetje door mezelf,’ zegt Wouter zacht. Angelo knikt. ‘Als mensen elkaar lief vinden, hebben ze in hun vorige leven leuke dingen met elkaar gedaan. Maar als mensen een hekel aan elkaar hebben, hebben ze lang geleden soms heel lelijk tegen elkaar gedaan. En dan zijn ze nu weer bij elkaar om het beter te doen.’ Wouter snapt het nu helemaal. ‘Dan wil ik het wel graag goedmaken met Michiel.’ Wouter staat op om naar huis te gaan. ‘Bedankt, Angelo. Mag ik weer een keertje mee op reis? Ik vind het zo fijn om met je te praten,’ zegt Wouter. ‘Ja, daarvoor was ik eigenlijk ook gekomen. Om je te vertellen dat ik je kom halen als je vanavond slaapt,’ zegt Angelo. ‘Tot vanavond dan,’ zegt Wouter. Wouter huppelt naar huis. Hij heeft een heerlijk zonnig gevoel. In de tuin zijn Michiel en papa weer aan het timmeren. Als Michiel Wouter ziet gaat hij naar hem toe. ‘Hier,’ zegt hij en geeft de houten mannetjes terug. Wouter ziet dat Michiel heeft gehuild. Michiel wil weer weglopen. ‘Michiel,’ zegt Wouter. ‘Wil jij er ook een paar hebben? Dan kunnen we er samen mee spelen.’ Michiel kijkt Wouter lang aan. Hij ziet dat Wouter het echt meent. ‘Ja,’ zegt hij zacht. ‘Zoek jij maar uit welke je wilt hebben,’ zegt Wouter. Samen verdelen ze de kaboutermannetjes van opa. Wouter is blij dat Michiel ze wil hebben. ‘Zal ik je leren timmeren?’ vraagt Michiel. ‘Graag,’ antwoordt Wouter blij. En zo wordt het toch nog een fijne middag.
64
65
32. Het huis van Angelo Papa brengt Wouter ’s avonds naar bed. Na het verhaaltje voorlezen geeft papa hem een nachtzoen. ‘Welterusten, Wouter, fijn dat Michiel en jij het goed hebben gemaakt.’ Wouter hoort papa heel ver weg praten. Hij slaapt al bijna. Als hij alleen is, voelt hij dat Angelo bij hem is. Langzaam valt Wouter in slaap… Dan staat Angelo voor hem en kijkt hem lief aan. Nu zullen ze samen weer op reis gaan. Dat is alweer zo lang geleden. Als Wouter naar zijn slapende lijfje kijkt, ziet hij een engel bij zijn bed zitten. ‘Wie is dat?’ vraagt hij. ‘Dat is mijn vriend die over jouw lijfje waakt als wij weg zijn. Weet je nog wel?’ Wouter geeft Angelo een hand en samen zweven ze weg. ‘Gaan we weer naar opa?’ vraagt Wouter nieuwsgierig. ‘Nee, opa is zelf op reis, het zal nog een tijdje duren voor je hem weer ziet,’ vertelt Angelo. Wouter is hier nog nooit geweest. Het is er nog mooier dan de bloementuin. ‘We gaan naar mijn huis,’ zegt Angelo. ‘Heb jij dan een huis?’ vraagt Wouter verbaasd. ‘Kom maar eens mee, dan zal ik het je laten zien.’ Ze lopen door een prachtige tuin, in het midden staat een soort huis. Het is geen gewoon huis, nee, het is rond en open. En het geeft net als een zonnetje licht met alle kleurtjes van de regenboog. In en rond het huis groeien de mooiste bloemen. Overal kun je die heerlijke bloemen ruiken. Vogeltjes vliegen af en aan. Het lijkt wel of ze ook in dat mooie huis wonen. Dan ziet Wouter een fontein die net als het huis allerlei kleuren water geeft. Op het bankje voor de fontein zit de liefste engel die Wouter ooit gezien heeft. Ze lijkt op Angelo met lang krullend haar en heel lieve ogen. ‘Dat is mijn vrouw Miranda,’ zegt Angelo. ‘Dag, lieve Wouter. Welkom in ons huis. Angelo heeft al veel over je verteld. Kom je bij ons zitten?’ Wouter gaat stilletjes tussen Angelo en Miranda op het bankje zitten. ‘Hebben jullie ook kinderen?’ vraagt Wouter. ‘Vroeger toen we op aarde waren hebben we vaak kinderen gehad,’ zegt Miranda. ‘In een van die levens was jij onze zoon en Marieke
onze dochter. Nu zorgen we vanuit de hemel voor jullie.’ Wouter voelt dat Miranda als een lieve moeder voor hem is. ‘Hier is iedereen een grote familie van elkaar,’ zegt Angelo. ‘Wij engelen zijn allemaal broers en zussen van elkaar.’ Wouter voelt zich heel gelukkig zo tussen Angelo en Miranda op het bankje. Hij heeft dus nóg een vader en een moeder die in de hemel wonen en voor hem zorgen en heel veel van hem houden. ‘Angelo, weet je waarom ik niet naar de zwemles durf, en waarom Marieke zo bang is voor paarden?’ vraagt Wouter. ‘Ja, dat zal ik je vertellen,’ zegt Angelo. ‘Lang geleden leefde je samen met Marieke in een groot huis. Marieke is toen van een paard gevallen en ze was dood. Daar was jij heel verdrietig om. Later ben jij in het water gevallen. Je kon niet zwemmen en je bent toen verdronken. Je was toen terug in de hemelse slaapkamer.’ Wouter begrijpt het nu. ‘Hebben alle mensen al vaker op aarde geleefd, Angelo?’ ‘Ja, alle mensen hebben al duizenden keren op aarde geleefd, maar ze zijn het vergeten.’ ‘Gaan jullie ook weer naar de aarde terug?’ ‘Nee,’ vertelt Miranda. ‘Wij hebben op aarde genoeg geleerd. Wij leven nu in de vierde hemel. Onze hemel noemen we ook wel sfeer en daarna gaan we verder tot de zevende sfeer. En daarna naar een heel andere wereld.’ Wouter zit stil te luisteren. ‘Wonen hier nog meer mensen in jullie hemel?’ ‘Zoveel als jij niet kunt tellen,’ zegt Angelo. ‘En woont God hier ook in de hemel? Want dat heeft onze juf op school verteld.’ Miranda en Angelo lachen lief naar hem. ‘Ja, dat denken de mensen op aarde. God is niet een mens zoals jij en ik. Wij noemen God Wayti en dat betekent “leven”. Wat leeft er allemaal, Wouter?’ ‘De mensen, de planten en de dieren,’ antwoordt Wouter. ‘Goed Wouter, en die hebben allemaal een vonkje van God in zich. Dus alles wat leeft is God.’ ‘Waarom zeggen de mensen dan dat je met God kan praten?’ vraagt Wouter.
66
‘Omdat ze niet met ons engelen kunnen praten, zoals jij. En jij gaat ze dat vertellen. Misschien kun je het later wel opschrijven als je groot bent.’ Dat vindt Wouter een goed idee. ‘Het wordt tijd dat je weer terug naar de aarde gaat. Het zonnetje wordt al wakker. Dag, lieve
67
Wouter. Kom je eens vaker op bezoek?’ zegt Miranda. Als Wouter in zijn bedje ligt voelt hij zich heel blij. De engel heeft goed op zijn aardse lijfje gepast. ‘Bedankt Angelo,’ zegt hij slaperig. ‘Bedankt voor de fijne reis.’
33. In de zomer Over een paar dagen begint de lange zomervakantie. Dan gaat Wouter kamperen met papa, mama, Rianne en Michiel. Ze gaan naar Frankrijk. Ook Marieke gaat op vakantie met haar papa, mama en broer Jeroen. Zij gaan met de camper naar de Ardennen. Nog drie nachtjes slapen, dan is het zover. Vandaag hoeven Marieke en Wouter niet naar school. Gelukkig maar, het is veel te warm om naar school te gaan. Zo kunnen ze nog fijn even spelen. ‘Ga je mee naar de sloot?’ vraagt Wouter aan Marieke. ‘Ja leuk. Ik vraag aan mama of we wat lekkers mee mogen nemen,’ zegt Marieke. ‘Ik ook,’ zegt Wouter. Ze rennen weg. Daarna leggen ze hun schatten bij elkaar. Marieke heeft twee pakjes sap en twee bananen. Wouter krentenbollen en twee zakjes chips. ‘Mm, dan gaan we lekker picknicken bij de sloot.’ ‘Dat is een mooi plekje tussen de bloemetjes,’ wijst Marieke. Ze legt het kleed op de grond en gaat een kransje vlechten van de bloemen. Wouter helpt met bloemen zoeken en plukken. Het wordt een heel mooi kransje van madeliefjes, boterbloemetjes en vergeet-mij-nietjes. ‘Wat is het warm, hè?’ zegt Marieke. ‘Zo warm is het nog nooit geweest. Ga je mee spelen in de sloot?’ Marieke trekt haar schoenen en kleren uit. Ook Wouter trekt zijn kleren uit. Marieke rent voor hem uit naar de sloot. ‘Kom nou,’ roept Marieke ongeduldig. Het water in de sloot komt tot haar buik. Genoeg om lekker fris te worden. Wouter loopt voorzichtig het water in. Gelukkig is het niet diep. Het water in de sloot komt net onder hun navel. Ze spetteren elkaar nat en hebben veel plezier. Van al die waterpret krijg je wel dorst.
Ze gaan op het kleed zitten en drinken het pakje sap met een rietje. Daarna gaan ze in hun blootje op het kleed liggen om weer warm en droog te worden. Hand in hand liggen ze samen naar de kleine witte wolkjes te kijken. Het is hier net zo fijn als bij Angelo in de bloementuin, denkt Wouter. ‘Als ik later groot ben, ga ik met je trouwen, Marieke,’ zegt Wouter, al weet hij niet zo goed wat dat betekent. Wouter vindt Marieke zo lief dat hij altijd bij haar wil blijven. Een vogeltje is even stil en luistert naar de kinderen. De bijtjes houden even op met zoemen en de bloemen buigen kelkjes in hun richting. Even, heel even staat de wereld stil. Alles is mooi en alles is goed. ‘Kwak, kwak.’ Ze horen een kikker in de sloot. Ze rennen naar de sloot om te kijken of ze de kikker nog kunnen zien. Maar met een grote plons is de kikker in het water gesprongen. ‘Daar zit hij, Wouter!’ roept Marieke. Ze loopt tot haar middel tussen de waterplanten. Geen kikker maar wel vette lekkere modder tussen je tenen. Marieke smeert de modder op haar armen, gezicht en haar lijfje dat boven het water uitkomt. ‘Boe, ik ben een monster.’ Met een sprong is ze bij Wouter. Wouter schrikt zich een hoedje en valt om. Is dat even lachen! Wouter maakt zich ook bruin met de modder. De vieze bruine monsters gaan kikkers en libellen vangen. Maar die gaan er van schrik gauw vandoor. ‘Hé, lekkere moddermonsters. Jullie stinken!’ roept mama die een kijkje is komen nemen. ‘Het is etenstijd. Komen jullie naar huis?’ Wouter en Marieke rennen met hun moddervoetjes achter mama aan, die hen thuis in bad stopt.
68
69
34. Naar zee Wouter en Marieke zijn weer terug van vakantie. Het was heel leuk op de camping in Frankrijk, maar het is ook weer fijn om thuis te zijn. Nog één weekje en dan begint de school weer. Ze gaan dan al naar groep twee. Vandaag mag Wouter een dagje mee naar zee met de papa en mama van Marieke en Jeroen. Ze gaan met de trein want ze hebben geen auto. Wouter vindt het geweldig dat hij mee mag, want hij is nog nooit bij de zee geweest. Mama en Rianne wuiven hem op het perron uit. ‘Daag Wouter, veel plezier,’ roept mama als de trein vertrekt. Wouter vindt het heel spannend. Hij zit bij het raampje, naast hem op de bank zitten Jeroen en Marieke. De treinreis is snel voorbij, want onderweg valt er zoveel te zien. Op het strand trekt Wouter zijn schoenen uit, dat loopt veel fijner. Wat is het strand groot en overal zie je de zee, denkt hij. De kinderen rennen naar zee, als de papa en mama van Marieke een rustig plekje zoeken voor de spulletjes. ‘O, koud hè,’ zegt Wouter als hij voorzichtig het water in loopt. ‘Helemaal niet,’ giechelt Marieke als ze Wouter nat spettert. ‘Doen jullie eerst je kleren uit,’ roept mama. Als Wouter bij hen is, ziet hij dat Mariekes papa en mama in hun blootje lopen. Ook Marieke en Jeroen rennen al bloot rond. ‘Jij mag je zwembroek wel aanhouden, hoor,’ zegt Mariekes moeder als ze ziet dat Wouter niet goed weet wat hij moet doen. ‘Ja, liever wel,’ zegt hij zachtjes. ‘Wij hebben in de vakantie al vaker bloot gelopen,’ zegt Marieke. ‘Wat stom dat jij je zwembroek aanhoudt. In de sloot durfde je wel bloot!’ roept ze. ‘Bloot is veel leuker, hoor.’ ‘Toen waren er geen andere mensen,’ zucht Wouter. ‘Ach, hier toch ook niet,’ zegt Marieke. Als Wouter langzaam zijn zwembroek laat zakken begint Marieke heel hard te lachen. ‘Je hebt heel witte billen, net een witte zwembroek,’ lacht ze en spettert in het water. Samen maken ze veel plezier en Wouter is dat zwembroekengedoe algauw vergeten. ‘Kijk eens,’ roept Jeroen, ‘mooie schelpen.’
Overal liggen schelpjes; roze, rode, witte. Jeroen vertelt dat de lange schelpen scheermessen genoemd worden. Ze verzamelen een emmer vol. Straks voor thuis, voor Michiel en Rianne. ‘Kijk eens, mama, wat een boel schelpen, hè.’ ‘Prachtig hoor, maar ik zal jullie eerst even insmeren tegen het verbranden.’ Als ze hun pakjes leegdrinken, smeert mama hen in met zonnebrandmelk. ‘Zullen we een groot zandkasteel bouwen?’ vraagt Marieke aan Wouter. ‘Ja, dat doen we.’ Wouter springt op. Eerst graven ze de gracht. Van het zand uit de gracht bouwen ze de kasteelmuur. En nu nog de toren. ‘Ik ga emmertjes vullen,’ zegt Marieke. Ze scheppen, bouwen en graven. ‘Weet je, Marieke, dat we vroeger al eens in een echt kasteel hebben geleefd,’ zegt Wouter. ‘Jij was toen een deftige mevrouw met een lange jurk en een grote hoed. En ik was een deftige meneer. We reden toen met onze koets met paarden zo het kasteel binnen.’ Met zijn handen graaft Wouter ondertussen een gat door de hoop zand. ‘Dat was toen jij later van het paard viel, weet je nog wel?’ vertelt Wouter verder. Maar Marieke luistert niet. Ze is zo druk met het vullen van de emmertjes. ‘Viel ik van een paard?’ vraagt Marieke verbaasd. ‘Ja, in ons vorige leven natuurlijk,’ zegt Wouter. Marieke haalt haar schouders op. ‘Dat weet ik niet meer, hoor,’ zegt ze en gaat verder met scheppen. ‘Hier maak ik een bruggetje en de lange schelpen worden de ophaalbrug.’ ‘Dat is mooi geworden,’ zegt Mariekes papa, die een foto maakt van het kasteel. Ook Jeroen komt een handje helpen. Ze halen emmers water om de gracht te vullen. ‘Eerder was de zee veel verder weg,’ zegt Wouter verbaasd. ‘Nu is hij al bijna bij het kasteel.’ ‘We moeten een dam bouwen om de zee tegen te houden, jongens,’ roept Jeroen. ‘Het wordt vloed, straks met eb wordt de zee weer lager.’ Ze slepen met emmers zand om het kasteel te beschermen. ‘Nog meer zand!’ gilt Wouter. Ze scheppen en bouwen de dam hoger en hoger, maar de gol-
70
ven klotsen tegen de dam. ‘Sneller jongens!’ roept Jeroen. Ai, dan komt er een grote golf en nog één, een hele overstroming. ‘Help, het kasteel stort in.’ De dam heeft niet geholpen. ‘Dat is jammer.’ Wouter staat sip te kijken hoe de zee het kasteel opeet. ‘Gelukkig hebben we nog foto’s van jullie
71
mooie kasteel,’ troost de vader van Marieke. ‘Laten we de zee helpen,’ roept Marieke en ze springt midden in de modderige zandberg. Ook Jeroen en Wouter springen nu op de torens. Samen dansen en springen ze joelend in de modderpoel. ‘We gaan zo,’ roept de moeder van Marieke. Nog even afspoelen in zee en dan is het alweer tijd om naar huis te gaan.
35. Het schoolreisje Wouter en Marieke gaan met de klas op schoolreisje naar de dierentuin. Ze zitten naast elkaar in de bus. Onderweg beginnen ze al te eten van de lekkere dingen die ze voor de hele dag hebben meegekregen. De busrit is snel voorbij. Als ze uitstappen, krijgen de kinderen een rood petje op zodat juf ze goed bij elkaar kan houden. Eerst gaan ze bij de pinguïns kijken. Ze hebben geluk want het is net voedertijd. De pinguïns zwemmen om het hardst om een lekker visje te pakken te krijgen. Dan gaan ze op een holletje naar de apen. Wouter gooit een stukje van zijn appel op het apeneiland. Een klein aapje pakt het en gaat ervandoor, gevolgd door een grote aap die het stukje appel krijsend van hem afpikt. ‘Ach, wat zielig,’ zegt Marieke en ze gooit haar halve appel ook naar de apen. Een moederaap met een kleintje op haar buik gaat ermee op een boomtak zitten. ‘Kom jongens, we gaan weer verder,’ roept juf. Ze lopen langs de kamelen. Een klein babykameeltje dat net een paar dagen geleden geboren is, drinkt bij zijn moeder. Dan lopen ze over een hoog bruggetje en kunnen ze de giraffen van heel dichtbij zien. Marieke aait hem even over zijn kop. In de verte liggen een paar luie leeuwen op wat stenen te zonnen. Dan lopen ze langs een grote kooi met heel veel prachtig gekleurde papegaaien. Ze krijgen hele harde noten gevoerd die ze met hun snavels kapotmaken. Een papegaai komt naar het gaas. Hij steekt zijn pootje door het gaas. Wouter wil hem zijn vinger geven. ‘Nee, niet doen Wouter,’ waarschuwt juf. ‘Die kunnen heel lelijk bijten.’ Geschrokken trekt Wouter zijn vinger snel terug. Oei, dat is gelukkig net goed gegaan. ‘Kijk eens.’ Marieke ligt op haar knietjes bij het gaas en vist met een stokje een paar mooie papegaaienveren door het gaas heen. Die nemen we mee naar huis. ‘Doorlopen jongens, de zeeleeuwenshow begint zo,’ roept Juf. De kinderen zitten op lange banken te wachten. Dan komt Joopie, een heel dikke walrus, zijn kunstjes vertonen. Het is een gespetter en gespat en vooral de kinderen die vooraan zitten worden helemaal nat. Na de zeeleeuwen eten de kinderen hun
broodjes op in de speeltuin. Als de broodjes op zijn, rennen ze met z’n allen naar het grote touwklimrek. Ze klimmen als apen omhoog en dan over de wiebelende touwbrug. Daarna van de glijbaan naar beneden en dan kunnen ze alleen aan een slingertouw naar de overkant, want anders krijgen ze natte voeten. ‘Durf jij, Wouter?’ vraagt Marieke. ‘Ja leuk.’ Wouter pakt het touw, springt omhoog met het touw tussen zijn benen en net over het water laat hij zich weer vallen. ‘Goed hoor, nu jij, Marieke.’ Hij slingert het touw terug naar Marieke. ‘Ik durf niet, hoor,’ sputtert Marieke. ‘Het is echt hartstikke leuk, toe nou.’ Marieke neemt een aanloop met het touw en daar gaat ze. ‘Ja!’ juicht Wouter, ‘en nu loslaten.’ Marieke laat zich op de grond vallen. ‘Je hebt het gehaald’, lacht Wouter. Maar Marieke lacht helemaal niet. ‘Au, mijn knie,’ huilt ze. Ze is met haar knie lelijk op een steen terechtgekomen en een straaltje bloed loopt tussen haar vingers door naar beneden. ‘Juf, juf, Marieke is heel erg gevallen,’ roept Wouter. Juf komt gauw aangesneld. ‘Is het aapje uit het touw gevallen? Dat moeten we maar eens gaan verbinden,’ zegt juf. Marieke strompelt tussen Wouter en juf in naar de EHBO-post. Daar veegt juf de knie schoon en doet een groot wit verband om de knie. ‘Het doet zo’n pijn, nu kan ik niet meer lopen,’ huilt Marieke. ‘Marieke, blijf jij maar even rustig zitten met Wouter, dan ga ik de andere kinderen halen.’ Ze zitten samen alleen in het kamertje te wachten. Wouter merkt dat Angelo er ook is. ‘Doet het veel pijn?’ vraagt Wouter zacht aan Marieke. Hij legt zijn hand op de zere knie. Dat heeft Angelo gezegd. ‘Hè, wat gek, Wouter, mijn knie wordt helemaal warm.’ Wouter knikt, zijn hand is ook heel warm. Hij voelt dat die warmte van Angelo komt. ‘Het doet niet zo’n pijn meer,’ zegt Marieke. Voorzichtig tilt Wouter zijn hand op. Nu komt de pijn weer terug. ‘Houd je hand er nog maar eventjes op, dat is
72
wel fijn.’ Na een tijdje zegt Wouter: ‘Probeer maar eens te staan, Marieke.’ Angelo heeft hem laten merken dat de pijn nu weg is. Marieke staat voorzichtig op. ‘Ja Wouter, het gaat goed,’ lacht ze. ‘Zo, loop jij al weer,’ zegt juf als ze binnenkomt. ‘Dan kunnen we nu naar de olifanten.’ Samen lopen ze achter de andere kinderen aan.
73
‘Hoe deed jij dat nou, Wouter. Het leek wel of jij de pijn weghaalde,’ vraagt Marieke. ‘Ik niet, maar Angelo heeft jou geholpen. Zijn warmte heeft jouw knie weer beter gemaakt,’ zegt Wouter. ‘Nou, bedank Angelo dan maar van mij.’ Hand in hand lopen ze naar de olifanten en het wordt nog een heerlijke middag in de dierentuin.
36. Wouter is ziek Als Wouter tussen de middag uit school komt, voelt hij zich niet zo lekker. ‘Mama, ik voel me zo naar, ik heb geen honger,’ zegt hij moe. Mama voelt aan zijn voorhoofd. ‘Blijf jij vanmiddag maar thuis, Wouter, volgens mij heb je koorts.’ Wouter gaat op de bank liggen. Wat voelt hij zich gek draaierig in zijn hoofd en in zijn buik. ‘Mam, ik moet overgeven,’ roept hij. Mama rent vlug met een emmertje naar hem toe. Gelukkig net op tijd. Mama dekt hem met een dekentje toe en streelt hem over zijn warme bolletje. ‘Hallo Marieke,’ zegt ze tegen Marieke die net binnen is gekomen. ‘Wouter kan niet mee naar school. Zeg maar tegen juf dat hij ziek is geworden.’ ‘Misschien gaat het nu wat beter,’ zegt ze tegen Wouter. ‘Probeer maar wat te slapen.’ Maar het gaat niet beter met Wouter. Als mama ’s avonds zijn temperatuur meet met de oorthermometer… ‘Piep, piep.’ ‘Oei, over de 40 graden’, zegt ze. ‘Je hebt het flink te pakken, Wouter.’ Papa tilt hem naar boven naar zijn bed. ‘Ik heb het zo koud,’ rilt Wouter. ‘Dat komt door de koorts, Wouter,’ zegt papa. ‘Je lijfje is heel warm en toch voel jij je koud. Gek hè? Ga maar lekker onder de dekens liggen.’ Papa geeft hem nog een slokje water. Wouter valt in een diepe slaap en hij merkt niet dat Angelo ook nog even een kijkje komt nemen. Zachtjes legt hij zijn hand op zijn voorhoofd. ‘Morgen kom ik weer even terug. Slaap zacht, lieve Wouter,’ zegt Angelo. Ook mama komt nog even bezorgd kijken. Ze laat hem een plas doen, maar Wouter voelt zich te slap om op zijn benen te staan. Ook de volgende morgen gaat het niet beter. Wouter heeft nog steeds hoge koorts. Hij slaapt en merkt niet dat mama en Rianne binnenkomen met een dienblad met vruchtensap en een beschuitje. Vlekkie sluipt stilletjes achter hen aan en gaat zachtjes op zijn voeteneind liggen. Als mama dat ziet, zegt ze: ‘Eigenlijk mag dat niet, hè, stoute hond.’ Vlekkie drukt zijn kop op zijn poten en doet of hij slaapt. Mama glimlacht. ‘Nou vooruit dan, maar je mag Wouter
niet wakker maken.’ Mama zet het drinken neer en gaat weer weg met Rianne. Als Wouter wakker wordt ziet hij Vlekkie liggen. Hij is te moe om te spelen. Vlekkie voelt dat wel en houdt zich heel rustig. Na een tijdje begint Vlekkie te kwispelen en kijkt op. ‘Wat is er, Vlekkie?’ vraagt Wouter slaperig. Nu ziet hij het zelf ook. Angelo is op bezoek gekomen met twee vriendjes; Erik en Peter. Ze hebben prachtig gekleurde bloemen meegenomen. ‘Je bent ziek hè, Wouter?’ Wouter knikt. ‘Ik kom even kijken hoe het met je gaat,’ zegt Angelo. ‘Erik en Peter komen afscheid van je nemen. Binnenkort gaan ze ook naar de aarde. Samen in de buik van een mama als een tweeling. Ze worden dan geboren in Amerika. Dat is heel ver weg.’ Wouter ligt stil te luisteren en even zwaait hij met zijn hand boven de dekens uit. Angelo legt zijn hand weer op zijn voorhoofd, en Wouter voelt zich dan een stukje beter. Als ze weggaan, komt Marieke net binnen. Maar ze ziet het hemelse bezoek niet. ‘Kijk eens, Wouter, van alle kinderen uit de klas,’ en ze geeft hem de tekening die ze vandaag op school voor hem gemaakt hebben. ‘Ik heb je vandaag zo gemist. Helemaal niet meer leuk op school zonder jou. In de pauze was het zo saai. Zullen we spelen?’ vraagt ze. Wouter schudt zijn hoofd. ‘Wat heb je dan?’ babbelt ze druk verder. ‘Pijn,’ zegt Wouter. ‘Overal.’ ‘Word je wel gauw weer beter?’ vraagt ze als ze Vlekkie over zijn kop aait. Wouter wijst naar de bloemen van Angelo op de stoel. ‘Bloemen,’ zegt hij, ‘van Angelo.’ Marieke ziet niets. Ze haalt haar schouders op en laat hem maar praten. Ze vindt Wouter heel lief, maar van al dat gepraat over Angelo snapt ze niet veel. Ze haalt wat fruit uit haar tasje en legt dat op het kastje naast het bed van Wouter. ‘Kom je morgen weer op school?’ vraagt ze. Maar Wouter is alweer in slaap gevallen.‘Laat Wouter maar slapen, Marieke,’ zegt mama die net is binnengekomen. ‘Dan wordt hij gauw weer beter.’ Wouter mompelt wat in zijn slaap.
74
‘Goh, tegen wie praat hij nou?’ vraagt Marieke. ‘Ja,’ zegt mama, ‘als je koorts hebt ,dan droom je veel en soms praat je dan hardop.’ ‘Hij zei net ook dat Angelo op bezoek was met bloemen. Droomde hij dat dan ook?’ ‘Nee,’ zegt mama, ‘dat droomde hij niet. Angelo is echt, alleen wij kunnen hem niet zien.
75
Maar Angelo zal vast wel helpen hem snel weer beter te maken.’ Dat hoopt Marieke ook want ze mist haar vriendje heel erg. ‘Kom, Vlekkie, nu gaan we naar beneden toe. Wil jij hem even uitlaten, Marieke?’
37. Herfstvakantie Na een paar dagen is Wouter weer beter. De herfstvakantie is begonnen, en gelukkig kan hij vanmiddag mee naar het bos. Ook Marieke en Jeroen gaan mee. Vlekkie rent vrolijk blaffend voor hen uit. Ze hebben hun regenjassen en laarzen aan, want vanochtend heeft het nog flink geregend. Michiel en Jeroen doen wie het hardst in de plassen kan stampen. ‘Kom, maak je niet zo vies, jongens,’ zegt mama. Wouter en Marieke proberen de blaadjes te vangen die van de bomen waaien. ‘Hoeveel heb jij er?’ vraagt Marieke. Ze tellen wie er het meest heeft. Ook Rianne doet mee, alleen kan ze nog niet zo goed tellen. ‘Kijk eens,’ roept Michiel. ‘Beukennootjes, een heleboel.’ ‘Mm, lekker hoor.’ Jeroen peutert de schilletjes eraf. ‘Ze zijn zo klein,’ klaagt hij. Ze verzamelen een hele zak vol. ‘En daar ook nog eikeltjes.’ ‘Die kun je niet eten,’ zegt Michiel. ‘Maar we kunnen er thuis met lucifers wel poppetjes van maken.’ Ze horen iets ritselen en zien nog net een bruine staart tussen de takken wegschieten. ‘Een eekhoorntje!’ roept Wouter. Ze kijken met z’n allen omhoog. ‘Dit is eigenlijk het eten van het eekhoorntje. Hij verstopt dit en heeft dan zo een voorraadje voor de winter,’ vertelt mama. ‘We laten nog wel wat voor hem liggen,’ zegt Wouter. ‘Hier in de buurt weet ik een grote tamme kastanjeboom,’ zegt mama. ‘Zullen we kijken of we die kunnen vinden?’ Op een bospaadje zien ze nog paddenstoelen. Rode met witte puntjes. ‘Dat zijn vliegenzwammen,’ weet Jeroen. ‘Pas op, Rianne, niet aankomen, die zijn heel giftig,’ roept mama. Ze zijn bij de grote tamme kastanjeboom aangekomen. ‘Au, dat doet pijn,’ zegt Wouter als hij een ronde stekelbol probeert op te pakken. ‘Je moet er op trappen,’ roept Michiel die met zijn grote laarzen er al een paar open heeft getrapt. ‘Dan kun je ze er zo uithalen.’ Marieke vindt het leuker om de kastanjes die los op de grond liggen te pakken. ‘Bah, ze zijn bitter.’ Jeroen spuugt net een kastanje uit.
‘Nee, je moet het velletje eraf peuteren. Mm, lekker, hoor,’ zegt Marieke. ‘We kunnen ze vanavond wel gaan poffen,’ zegt mama. Als de hele zak vol is, lopen ze weer het bos uit. Op weg naar huis zien ze een grote groep vogels die in dezelfde richting vliegt. ‘Dat zijn trekvogels,’ zegt Michiel. ‘Dat hebben we op school gehad.’ ‘Dat klopt,’ zegt mama. ‘Die gaan naar warme landen in het zuiden. Ze vinden het hier in de winter te koud. ‘Blijven ze daar dan?’ vraagt Wouter. ‘Nee hoor, als het weer voorjaar wordt, komen ze hier weer terug,’ zegt mama. Thuisgekomen gaan de kinderen poppetjes maken van de eikeltjes, en een beukennootje is het hoedje. Mama poft de kastanjes bij het avondeten. ‘Het was een leuke middag, hè, mama,’ zegt Wouter slaperig als mama hem in bed welterusten kust. ‘Ja, heerlijk was het, en wat fijn dat jij ook weer beter bent. Tot morgen, lieverd,’ zegt mama en ze gaat zachtjes de kamer uit. Als Angelo hem ook nog even gedag komt zeggen, vertelt Wouter over de fijne middag in het bos. ‘Vallen bij jullie ook de blaadjes van de bomen?’ vraagt Wouter. ‘Nee, bij ons blijft het altijd voorjaar en is het altijd mooi weer,’ antwoordt Angelo. ‘Schijnt bij jullie dan altijd de zon?’ ‘Nee, er is geen zon bij ons zoals hier op aarde. De mensen zijn zelf allemaal zonnetjes en maken alles licht. Daardoor is alles zo licht en warm en mooi.’ ‘En de vogels, gaan die dan ook niet weg?’ ‘Nee, de vogels blijven heel graag bij de lieve mensen. Alleen bij de boze mensen in donkerland zijn geen vogels. Het is er koud en donker, en daar houden vogels niet van.’ ‘Zijn er dan ook geen bomen en bloemen bij de boze mensen in donkerland?’ ‘Nee, omdat hun zonnetje vanbinnen niet schijnt, kan het daar niet licht zijn. Het is daar koud en donker omdat hun hartjes koud en donker zijn.’ ‘Hoe komen die mensen dan daar?’ wil Wouter weten. ‘Toen ze nog op aarde leefden hadden ze boze
76
gedachten en deden ze gemene dingen.’ ‘Zijn die boze mensen alleen in donkerland?’ ‘Nee, deze mensen leven ook op aarde. Je ziet dat aan de donkere kleuren om hen heen. Je kunt maar beter uit hun buurt blijven.’ ‘Hoe worden hun hartjes dan weer warm en blij?’ ‘Nou Wouter, dat is een lange weg. Als ze de nare dingen, die ze andere mensen hebben aangedaan, goedmaken voelen ze zich blijer worden. Als ze anderen gaan helpen worden ze lief vanbinnen en daardoor gaat het zonnetje in hun hart weer schijnen. Welterusten, lieve Wouter.’ Maar Wouter hoort dat niet eens meer want hij slaapt al.
77
38. Pas op, Marieke! In de klas van Wouter en Marieke zitten drie kaboutertjes in de vensterbank. Het zijn Pom, Pim en Puk. Pom heeft een grappige puntmuts op met twee belletjes en een mooi groen jasje aan. Pim, de oudste kabouter, heeft een heel lange puntmuts met maar één belletje en een blauw jasje. Puk is de jongste en met zijn vrolijke snuit en blauwe broekje herken je hem meteen. Elke morgen vertelt juf een verhaaltje over het vrolijke drietal. Ze zet dan de kaboutertjes bij haar op schoot en de kinderen luisteren dan muisstil naar hun vrolijke belevenissen. Vooral Puk werkt zich nog wel eens in de nesten, maar Pom en Pim helpen hem daar dan weer uit. Na het verhaaltje mogen de kinderen gaan spelen. Wouter en Marieke gaan naar de speelhoek. ‘Juf, mogen we met de kabouters spelen?’ vraagt Marieke. ‘Ja hoor, maar zetten jullie ze wel weer terug na het spelen!’ antwoordt juf. Ze bouwen van de blokken een kabouterdorpje waar de drie mannetjes wonen. ‘Ik vind Puk de leukste,’ zegt Marieke en zet hem op een stoeltje in haar kabouterhuisje. ‘Ik vind Pom aardig,’ zegt Wouter en neemt hem mee naar zijn kabouterhuis. ‘En in dat huisje woont Pim.’ ‘Kom je straks bij me op bezoek, ik maak kaboutertaart,’ zegt Marieke en ze roert druk in de kleine pannetjes. ‘Tingeling,’ klinkt het belletje. ‘Opruimen, we gaan eten,’ roept juf. ‘Hè, wat jammer. Mogen we de blokken laten staan voor morgen?’ vraagt Marieke. ‘Dat is goed,’ antwoordt juf, ‘maar zet de kaboutertjes weer terug.’ Wouter brengt Pom terug naar de vensterbank. Daarna loopt Marieke met Pim en Puk naar het raam. Ze zet Pim naast Pom, maar Puk houdt ze nog vast. Ze geeft hem een kusje op zijn wipneus. Eigenlijk wil ze Puk niet terugzetten. Ze wil hem meenemen naar huis! Haar hartje gaat sneller kloppen bij dat idee. Ze kijkt om zich heen en dan stopt ze Puk stiekem heel snel onder haar trui. Juf heeft het niet gezien en ook de kinderen niet. Snel loopt ze naar haar tafeltje om haar broodjes op te eten. Af en toe voelt ze met haar hand onder haar
trui. Puk kriebelt met zijn voetjes tegen haar buik. Het lijkt wel of die voetjes willen zeggen: ‘Zeg Marieke, breng mij eens gauw terug naar mijn broertjes!’ Na het eten zingen de kinderen in de kring nog een liedje. Daarna loopt juf naar de deur om iedereen uit te laten. Bij het raam ziet ze maar twee kaboutertjes zitten. ‘Hé, er is een kaboutertje verdwenen,’ merkt ze op. ‘Wie heeft Puk gezien? We gaan allemaal even zoeken.’ Mariekes hartje begint weer te bonzen. Ze durft juf niet te vertellen dat Puk onder haar trui zit. Ze doet net of ze ook mee zoekt achter de gordijnen, in de verkleedkist en onder de tafels. Natuurlijk kunnen ze Puk niet vinden. ‘Het wordt tijd om naar huis te gaan. De papa’s en mama’s wachten al in de gang. Ik zoek straks alleen nog wel even verder als jullie weg zijn,’ zegt juf tegen de kinderen. Bij de deur geeft ze alle kinderen een hand. ‘Tot morgen, Marieke.’ Marieke durft juf niet aan te kijken, ze kijkt naar haar schoenen. Na school spelen Wouter en Marieke buiten in de tuin. ‘Kom eens mee, Wouter,’ fluistert Marieke. ‘Ik wil je wat laten zien.’ Achter het schuurtje haalt ze Puk tevoorschijn. ‘O, Marieke!’ roept Wouter geschrokken. ‘Heb jij die meegenomen? Die is van juf, hoor.’ ‘Ik vind hem zo leuk, zullen we samen met hem spelen?’ vraagt Marieke heel lief. ‘Nee.’ Wouter schudt zijn hoofd. ‘Je moet hem teruggeven,’ zegt hij boos. ‘Je hebt hem… eh… gestolen, dan ben jij een dief.’ Marieke stopt Puk gauw weer onder haar trui. ‘Nou, dan speel ik toch alleen met hem,’ en ze rent weg. Ze verstopt zich tussen de struiken en begint te huilen. ‘Flauw hoor, Wouter,’ snikt ze. ‘Je bent mijn vriend niet meer, nu is Puk mijn vriendje.’ Ze drukt Puk stevig tegen zich aan. Maar ze heeft toch een beetje buikpijn. Is ze nu echt een dief? Als ze ’s avonds in bed ligt verstopt ze Puk goed onder de dekens. Ook mama mag hem niet zien. ‘Mama, als je iets meeneemt van iemand anders, ben je dan een dief?’ Mama knikt. ‘Ja, dan ben je een dief. En een dief maakt andere mensen heel verdrietig. Als
78
ze jouw liefste knuffel meenemen, dan ben je toch ook verdrietig?’ Marieke doet alsof ze al bijna slaapt met haar oogjes dicht. Mama geeft haar nog een kusje en doet het licht uit. De volgende morgen als Mariekes moeder hen naar school brengt, fluistert ze tegen Wouter: ‘Ik heb Puk in mijn rugzak. Ik durf hem niet terug te zetten. Wil jij dat doen?’ Wouter schudt zijn hoofd. Mariekes moeder merkt iets. ‘Wat is er?’ vraagt ze. Marieke begint te huilen. ‘Ik heb Puk meegenomen,’ snottert ze en haalt hem uit haar rugzakje.
79
‘Nou, dan zullen we die samen weer naar juf terugbrengen,’ zegt de mama van Marieke een beetje boos. Met z’n drietjes lopen ze de klas in. Mariekes moeder vertelt wat er is gebeurd. Marieke verstopt zich achter haar jas. Ze schaamt zich een beetje. Gelukkig is juf niet zo boos. ‘Ik ben heel blij dat Puk weer terug is. De andere kaboutertjes hadden hun broertje al gemist. Wil jij hem weer terugzetten, Marieke?’ Dat doet Marieke. Nu zitten ze weer alle drie vrolijk naast elkaar op de vensterbank. En Puk lacht heel blij naar Marieke.
39. Een hemelse schooldag Wouter ligt in zijn bedje en kan niet slapen. De kaboutertjes spoken nog door zijn hoofd. Hij denkt aan opa en oma en ook aan Angelo. Het is alweer zo lang geleden dat hij met Angelo op reis is geweest. Dat was nog voor de zomervakantie en nu is het al bijna winter. Hij was toen op bezoek in het prachtige huis van Angelo en zijn vrouw Miranda. Wat zou ik graag nog eens met Angelo op reis gaan, denkt hij slaperig, of zou ik daar nu te groot voor zijn. En dan opeens ziet hij zijn slapende lijfje liggen. Gek hè, denkt hij. Ik ben wakker en toch slaap ik ook. Ik heb niet gemerkt dat ik in slaap ben gevallen. ‘Hallo, Wouter,’ hoort hij achter zich. Hij draait zich om en daar ziet hij Angelo. ‘Angelo!’ roept hij blij en vliegt hem om de nek. ‘Ja, Wouter, je voelde al dat je met mij mee op reis zou gaan. Daarom dacht je zoveel aan mij. En het is inderdaad zo dat als kinderen groter worden en naar school gaan ze geen engelen meer zien. Maar bij jou is dat anders, Wouter, ook als jij groter wordt, ga je ook nog met me mee op reis.’ ‘Gaan we weer naar jouw huis, Angelo?’ vraagt Wouter. ‘Nee, ik wilde je wat anders laten zien, kijk daar maar.’ In de verte ziet Wouter een heel groot gebouw. ‘Dat is een tempel,’ vertelt Angelo. ‘Een tempel is een soort school, niet alleen kinderen maar ook grote mensen gaan hiernaartoe.’ Als ze dichterbij komen ziet Wouter hoe prachtig de tempel is. Het is net of je er zo doorheen kunt kijken, en het lijkt alsof de tempel licht geeft als een zonnetje. Overal bloeien ook prachtige bloemen in schitterende kleuren, en vogeltjes vliegen in en uit. In het midden van de tempel staat een fontein, en een paar kinderen maken een rondedansje om de fontein. Wat komen hier veel kinderen naar binnen. Zoveel kinderen heeft hij nog nooit bij elkaar gezien. Passen ze er allemaal wel in? denkt Wouter bezorgd. ‘Ja hoor, met gemak,’ antwoordt Angelo, die Wouters gedachten heeft gemerkt. ‘Hoe meer kinderen hoe groter de tempel wordt. Gek hè? Dat kan op aarde niet, hè.’ Wouter hoort prachtige muziek. ‘Zullen we daar eens gaan kijken?’ vraagt hij.
In een grote zaal ziet hij honderden kinderen staan zingen. Sommige kinderen bespelen een muziekinstrument: een fluit en een viool en achteraan staat ook nog een harp. Vooraan staat een engel die de maat aangeeft. Wouter en Angelo staan stil te luisteren. Zulke mooie muziek heeft hij op aarde nog nooit gehoord. Zijn buik gaat ervan kriebelen, hij zou wel een dansje willen maken. Hij pakt Angelo bij de hand en gaat zo dicht mogelijk bij het kinderkoor staan. Wat zou hij graag met ze mee willen zingen. Als het zingen afgelopen is, lopen ze naar een andere zaal. ‘In deze tempel zijn ook wel kinderen van de aarde, net als jij, Wouter. Als ze wakker worden, weten ze niet meer dat ze hier geweest zijn. Ze hebben het gevoel dat ze heerlijk gedroomd hebben,’ vertelt Angelo onder het verder gaan. In een andere zaal zijn ook kinderen aan het werk. Ze zitten aan een grote tafel en maken mooie figuurtjes van een soort boetseerklei. Het is heel andere klei dan bij juf in de klas, veel lichter en zachter en het heeft allerlei kleurtjes. ‘Doe je ook mee?’ vraagt een jongetje vriendelijk aan Wouter. Dat vindt Wouter heel leuk en hij gaat bij hem aan tafel zitten. De jongen naast hem maakt een paardje. Net echt. Wat knap, denkt Wouter. En daar maakt een meisje een witte duif. Het is net of het zo kan wegvliegen. Wouter gaat een hondje maken. Het wordt Vlekkie. O, dat gaat hier veel beter, als hij echt goed aan Vlekkie denkt kan hij zijn hondje zo echt mogelijk maken. In de klas had hij het ook geprobeerd en toen lukte het niet. Marieke dacht dat hij een varkentje had gemaakt. ‘Ja,’ zegt Angelo, ‘het is net Vlekkie. Hier kunnen je handen maken wat je echt vanbinnen voelt. Maar Wouter, het wordt weer tijd om te gaan.’ Als hij buitenkomt, ziet hij dat er veel kinderen weggaan. Ook de tempel is weer kleiner geworden. ‘Veel kinderen gaan ook weer naar de aarde toe, net als jij, Wouter, weer terug naar hun eigen bed.’ ‘Ik ga morgen aan Marieke vertellen hoe leuk het op school in de hemel is. Tot ziens, Angelo.’
80
81
40 Winterpret Als Wouter ’s morgens de gordijnen opentrekt ziet hij dat alles buiten wit is. ‘Michiel, Rianne, het heeft gesneeuwd! We gaan met de slee.’ Hij stormt van de trap af en botst tegen papa op. ‘Eventjes rustig, jongeman, eerst even aankleden en ontbijten.’ Onder het eten zit Wouter te wippen op zijn stoel. ‘Straks is de sneeuw al weg,’ moppert hij. ‘Welnee,’ zegt mama. ‘Er is vannacht zoveel sneeuw gevallen, dat ligt er nog wel een paar daagjes.’ Papa haalt de slee van zolder en mama helpt de kinderen warm aan te kleden en dan eindelijk kunnen ze naar buiten. Wouter rent door de verse witte sneeuw. Pats… een rake sneeuwbal in zijn nek. ‘Die geef ik je terug, Michiel.’ En hij rent achter Michiel aan. Ook Marieke en Jeroen komen de kou in. Het wordt een echt sneeuwballengevecht. ‘Ik ga een sneeuwpop maken,’ zegt Marieke en begint een sneeuwbal te rollen voor de buik. Rianne rolt de kop. ‘Laten we een sneeuwhut maken, een iglo net als de Eskimo’s. We maken allemaal grote sneeuwballen en die stapelen we op elkaar in een kringetje,’ stelt Michiel voor. Ze rollen de ballen naar Michiel toe, die ze op elkaar stapelt en er sneeuw tussen stampt. Je kunt zijn hoofd al bijna niet meer zien. ‘Kunnen we er allemaal wel in?’ vraagt Jeroen hijgend. Even uitrusten. Heel dicht bij elkaar passen ze er net in. Papa komt ook even kijken en helpt Michiel om het dak dicht te krijgen. Als het klaar is kruipen ze door de opening naar binnen. ‘Leuk hè,’ zegt Marieke. Mama steekt ook haar hoofd door het gat. ‘Zo, hier zijn de lekkere broodjes voor de Eskimo’s.’ ‘Mmm… die gaan er wel in. Buiten schenkt mama ook nog warme chocolademelk in en een voor een geeft ze bekertjes door het gat naar binnen. Na het eten komen de kinderen uit de sneeuwhut gekropen en ze kloppen hun kleren af. ‘Ik heb het koud,’ bibbert Rianne. ‘Dan ga jij lekker mee naar binnen,’ zegt mama. ‘Zullen wij met de slee gaan?’ vraagt Michiel. ‘Ja, leuk. Bij de bosrand is een mooie bult waar je lekker af kan sjezen.’
Jeroen en Michiel rennen met de slee vooruit. Op weg naar de sleekuil komen Wouter en Marieke langs een vijvertje. ‘Zou het ijs al hard genoeg zijn?’ vraagt Marieke. Even proberen. ‘Kom, hou me even vast, Wouter.’ Met een voet op de kant schuift ze voorzichtig met de andere over het ijs. En dan… kraak… er schiet een grote scheur in het ijs en haar laars erdoorheen. ‘Nee, nog niet hard genoeg, laten we maar achter de jongens aan gaan om te sleeën.’ Michiel zwaait al boven op de bult. ‘Gaat lekker, joh.’ Met zijn buik op de slee racet hij naar beneden. Marieke gaat liever zitten. ‘Zullen we met z’n tweeën?’ vraagt Wouter. Daar gaan ze dan. Zo gaat-ie lekker en samen trekken ze de slee weer omhoog. Na een tijdje begint het al een beetje donker te worden. ‘Ik ben hartstikke nat, zullen we naar huis gaan,’ zegt Michiel. Ze zijn niet alleen nat maar ook heel moe. Onder het eten valt Wouter al met zijn hoofd op zijn arm in slaap. Papa tilt hem naar zijn bed, waar hij heerlijk verder slaapt. Als hij al een tijde heeft geslapen komt Angelo hem halen. ‘Gaan we weer een reisje naar de hemel maken?’ vraagt Wouter. ‘Nee, we gaan nu op aarde een wandelingetje maken,’ antwoordt Angelo. ‘Ga je mee naar buiten?’ ‘Hé, dat is gek Angelo, we zijn net door de muur van mijn slaapkamer gelopen,’ zegt Wouter verbaasd. ‘Ja, Wouter, met je aardse lijf is dat gek, maar met ons engellijf kunnen we dat.’ Als ze samen buiten zijn gekomen schijnt de maan over de witte, stille wintertuin. Wouter ziet de slee tegen het tuinhek staan en ook de sneeuwpop met zijn scheve neus. ‘Ik zie geen voetstappen van ons in de sneeuw, Angelo.’ ‘Nee,’ zegt Angelo glimlachend, ‘met ons engellijf kunnen we geen voetstappen maken.’ Ze lopen langs de sneeuwhut en zien de poes van Marieke. Als de poes hen ziet blijft ze plotseling staan en draait zich om en rent vlug terug naar haar eigen tuin. ‘Hé, de poes heeft ons gezien,’ fluistert Wouter.
82
‘Ja, net als honden kunnen poezen ons ook zien. Kijk Wouter,’ wijst Angelo naar de bomen. ‘Ze zijn kaal.’ ‘Ze zijn dood,’ zegt Wouter. ‘Nee,’ lacht Angelo, ‘de boom is niet echt dood, alleen de blaadjes zijn eraf gevallen, vanbinnen leeft de boom nog. En in de lente krijgt hij weer een nieuw jasje van bladeren. Weet
83
je nog toen Toby doodging, toen trok hij ook zijn hondenjasje uit. Die heb jij toen begraven, maar hij was springlevend in de hondenhemel. En ook opa zijn aardse jasje is begraven. Als we het ene jasje uitdoen trekken we het andere weer aan. Zo gaat het altijd maar door.’ Wouter voelt Angelo’s warme hand in de zijne en kijkt heel blij naar zijn hemelse vriend.
41. Een nare droom Wouter en Marieke rennen samen over de stoep. Steeds harder gaat het. Het lijkt wel of Wouters voetjes de grond niet meer raken. Het gaat allemaal vanzelf. Wat een rare huizen zijn dat, denkt Wouter. Hier ben ik nog nooit geweest. ‘Marieke, kijk eens, die huizen staan helemaal scheef!’ hijgt Wouter. Maar hij ziet Marieke niet meer naast zich. Marieke rent vooruit de straat over en ziet niet dat er een grote vuilnisauto de bocht om komt rijden. ‘Pas op, Marieke!’ gilt Wouter op zijn hardst… Van schrik valt Wouter uit zijn bed, de dekens zitten helemaal om hem heen gedraaid. ‘Marieke, kijk uit voor die auto!’ schreeuwt hij nog eens. ‘Wouter, wordt eens wakker, je droomt.’ Mama tilt hem voorzichtig op, zodat ze hem uit de dekens kan bevrijden. Hij kijkt haar met grote verschrikte ogen aan. ‘Mama, er was een grote auto en Marieke kwam eronder,’ snikt hij. ‘Het was een droom, Wouter, het is gelukkig niet echt gebeurd.’ Mama geeft hem een kusje en streelt hem zachtjes over zijn hoofd. ‘Ga maar weer lekker slapen, ook Marieke ligt thuis lekker in haar bedje.’ Mama wacht tot Wouter weer rustig in slaap is gevallen. De volgende morgen komt Marieke binnen met een mandje rozenbottels. ‘Zullen we hiermee gaan spelen, Wouter?’ In de tuin bij Marieke bouwen ze een tent. ‘Dit is ons eethuisje’ zegt Marieke. ‘Daar kunnen de mensen lekker komen eten. En dit wordt de soep.’ Ze stampt de rozenbottels tot een lekker oranje prutje. ‘Maak jij de pudding Wouter?’ Samen prakken, stampen en roeren ze dat het een lieve lust is. Wie zal van al dat lekkers nou gaan smullen? Ze zien Vlekkie in de tuin rondscharrelen.
‘Vlekkie, Vlekkie, kom eens hier, lekker eten,’ lokt Wouter. Het hondje komt braaf aanlopen en snuffelt aan de vreemde potjes. Hij haalt zijn neus op voor al die rare puddinkjes en soepjes en maakt gauw dat hij weg komt. ‘Dat is echt lekker, hoor,’ zegt Wouter boos tegen zijn hond. ‘Wouter, we gaan naar de straat. Daar lopen wél mensen die bij ons willen eten.’ Ze pakken hun kleed met lekkers en slepen het naar het hekje. O jee, de overheerlijke rozenbottelsoep valt om. Op de stoep richten ze hun eethuisje opnieuw in. Het kleed is een beetje vies geworden. ‘Ik maak wel weer nieuwe soep. Pas jij even op ons eethuisje, Wouter?’ vraagt Marieke. Aan de overkant van de weg staan de rozenbottels voor de soep. Ze wil met haar pannetje de weg oversteken. Maar ze ziet alleen de rozenbottels en niet dat er om de bocht een grote vuilnisauto aan komt rijden. Wouter ziet het wel. Het is net als in zijn droom. Hij staat stijf van schrik. ‘Pas op, Marieke die auto!!!’ schreeuwt hij heel hard. Marieke kijkt verschrikt om en gaat gauw terug op de stoep. ‘Je had wel onder die auto kunnen komen, stommerd!’ roept Wouter geschrokken. ‘Ik zag die auto helemaal niet,’ zegt ze met een zacht stemmetje. Ze vinden het niet leuk meer op straat. ‘Zullen we maar geen eethuisje meer spelen?’ Wouter gooit alle potjes leeg. ‘Laten we maar naar onze tent gaan. Dan gaan we ziekenhuisje spelen,’ zegt hij. ‘Ja en dan heb jij een gebroken been en dan ben ik de zuster,’ bedenkt Marieke. Ziekenhuisje spelen is leuker dan echt in het ziekenhuis liggen.
84
85
42. Novas en Angelo Na zo’n drukke dag is Wouter ’s avonds algauw in slaap gevallen. Zijn aardse lijfje ligt al lekker te slapen als hij een zachte lieve stem hoort fluisteren: ‘Wouter, ga je mee?’ Angelo staat voorovergebogen bij zijn bed. Wouter is meteen wakker. Hij is dolblij om zijn grote vriend weer te zien. ‘We gaan bij Novas op bezoek. Bij Novas, de hoofdengel,’ lacht Angelo terwijl Wouter hem stevig omhelst. Wouter heeft Angelo onderweg veel te vertellen. ‘Vandaag is er bijna iets heel ergs gebeurd, want Marieke kwam bijna onder een auto. Weet je, Angelo, het gekke was dat ik dat al eerder gedroomd had.’ Angelo knikt. ‘Die droom had ik jou gegeven, zodat je Marieke kon waarschuwen.’ ‘Kom je dan ook al bij me in mijn droom? Maar ik heb je helemaal niet gezien,’ zegt Wouter verbaasd. ‘Ik was ook niet in je droom, maar geef je wel het gevoel ervoor,’ antwoordt Angelo. ‘Kijk hier, we zijn er bijna.’ Samen zijn ze op een heel mooi plekje aangekomen. Het is hier nog mooier dan bij Angelo in de bloementuin. Alles lijkt wel van goud. De bloemen stralen een heel mooi licht uit… En het is alsof de vogeltjes zachtjes in koor fluiten… ‘Dag lieve Wouter…’ Wouter staat stil te luisteren. Dan ziet hij tussen de bloemen door een heel mooie engel naar hen toe wandelen. Hij draagt een zacht lila gewaad en zijn haar lijkt wel van zilver. ‘Dag Wouter, wat fijn dat je er bent’ hoort Wouter een lieve stem zeggen. Zo’n lieve engel heeft Wouter nog nooit gezien. ‘Wie ben jij?’ vraagt Wouter zachtjes, hij durft niet zo goed naar de engel te kijken. ‘Ik ben Novas. En ik heb Angelo gevraagd of jullie bij mij op bezoek willen komen.’ ‘Ben jij hier de baas van de hemel?’ vraagt Wouter. Novas lacht. ‘Nee Wouter, ik help Angelo en een andere engel helpt mij weer. Zo helpen we elkaar. Hoe meer we elkaar helpen, hoe mooier en fijner het wordt waar we wonen.’ ‘Dus jij woont niet bij Angelo in de bloementuin?’ ‘Nee, ik woon hier in mijn eigen hemel. Wij zeggen sfeer. Hier zijn allemaal sferen, die
steeds mooier worden omdat de mensen die er wonen steeds meer licht uitstralen.’ Wouter zit tussen Novas en Angelo in en voelt zich heel stil en rustig vanbinnen. ‘Woont Jezus hier ook?’ vraagt Wouter zachtjes. Novas glimlacht. ‘Jezus woont nu in de allerhoogste hemel, maar heel lang geleden woonde hij hier ook. Hij heeft net als jij ook heel vaak op aarde geleefd.’ ‘Heb jij ook op aarde geleefd, Novas?’ vraagt Wouter. ‘Ja heel vaak, zo vaak kun jij niet op je handen natellen,’ antwoordt Novas. ‘Maar nu blijf ik hier om de mensen te helpen. Ik heb ook aan Angelo gevraagd om jou te helpen als je weer naar de aarde bent. En omdat jij hemel-ogen hebt weet jij nog wat je op je hemelreis gezien hebt. Niet alle mensen weten dat nog. Jij mag ze dat weer gaan vertellen. Dan weten de mensen dat ze niet alleen zijn, maar dat hun eigen engel altijd bij hen is als ze bang of verdrietig zijn. Soms komen kinderen of grote mensen ook ’s nachts naar onze sfeer. Als ze wakker worden zijn ze het weer vergeten, maar jij weet het nog wel.’ Wouter knikt, hij houdt Angelo’s hand stevig vast. ‘Als jij later groot bent ga je hier een boek over schrijven. De mama’s en papa’s die dan jouw boek voorlezen over Angelo en de bloementuin weten het dan ook weer,’ gaat Novas verder. ‘Als jij later groot bent ga je ook mensen beter maken, gewoon door ze vast te houden. Angelo helpt je daarbij en ik help Angelo weer.’ Wouter is bij Angelo op schoot gaan zitten. Het is zo heerlijk hier, hij zou hier altijd wel willen blijven. Hij hoort de stem van Novas heel ver weg. Dan valt hij tegen de schouder van Angelo in slaap. Angelo streelt hem zacht over zijn haar. ‘Wouter heeft al heel veel beleefd op aarde, zijn zonnetje vanbinnen straalt al heel mooi.’ Als Wouter de volgende morgen weer wakker wordt kriebelt de zon al op zijn neus. Hij heeft heerlijk geslapen en opgewekt begint hij weer aan een heerlijke nieuwe dag.
86
87
Jozef Rulof De inhoud van Wouter en zijn hemelse vriend is gebaseerd op de kennis uit de boeken van Jozef Rulof (1898-1952). Jozef was een helderziend en helderhorend medium. Onder leiding van zijn geestelijke gids Alcar ontving hij zevenentwintig boeken over het leven na de dood. Hij diende als een open en zuiver kanaal voor de lichtuitstralende persoonlijkheid van Gene Zijde, die hem begeleidde. Zijn boeken bevatten een schat aan informatie over metafysische onderwerpen als reïncarnatie, geestelijke sferen, het hiernamaals, het leven na de dood, geestelijke gaven, inspiratie, het ontstaan van het heelal, enzovoort Ze werpen een helder licht op talrijke levensvragen.
Mocht u erin geïnteresseerd zijn om meer over zijn inzichten te weten te komen, dan kunt u deze informatie vinden op de website www.rulof.nl van de stichting die zijn werk beheert, Stichting GWG De Eeuw van Christus. De inhoud van dit kinderboek is vooral gebaseerd op de volgende boeken van Jozef Rulof: Een Blik in het Hiernamaals
(ISBN 978-90-70554-54-5)
Zij, die terugkeerden uit de Dood
(ISBN 978-90-70554-56-9)
De Kringloop der Ziel
(ISBN 978-90-70554-55-2)
Jeus van Moeder Crisje Deel 1 Jeus van Moeder Crisje Deel 2 Jeus van Moeder Crisje Deel 3
(ISBN 978-90-70554-28-6) (ISBN 978-90-70554-29-3) (ISBN 978-90-70554-30-9)
88
Wouter is een bijzondere kleuter. Hij is helderziend, hij heeft ‘hemel-ogen’ en kan daardoor zijn beschermengel Angelo zien en met hem spreken. Als hij slaapt wordt hij door zijn engel Angelo meegenomen op verschillende ‘hemelreizen’. Angelo laat hem zo het hiernamaals zien, waarin Wouter zijn overleden opa weer kan omhelzen en met hem praten. Ook zijn hondje Toby die dood is, mag hij in de hemel weer opzoeken. Zo merkt Wouter dat hij niet meer verdrietig hoeft te zijn. Door zijn geestelijke uittredingen met Angelo leert hij heel veel over het leven na de dood. Maar ook op aarde helpt zijn hemelse vriend hem als Wouter bang, verdrietig of verdwaald is. Angelo laat hem soms wat zien uit zijn vorige levens, waardoor Wouter beter begrijpt waarom hij ruzie heeft met zijn broertje of waarom hij bang is voor water. www.hemelsevriend.nl
ISBN 978-90-484-2129-9
9
789048 421299