Afrikaanse Nijmegenaren
Analyse van hun maatschappelijke positie
Afrikaanse Nijmegenaren Analyse van hun maatschappelijke positie
Datum: mei 2011 Colofon Gemeente Nijmegen Afdeling Onderzoek en Statistiek contactpersoon: Hans Voutz tel.: (024) 329 98 89 e‐mailadres:
[email protected] Verkrijgbaar Open Huis, Stadswinkel Mariënburg 75 6611 PS Nijmegen tel: (024) 329 24 08 of via www.nijmegen.nl (onderdeel wonen & leven > onderzoek en cijfers)
Geachte lezer, Voor u ligt het onderzoeksrapport 'Afrikaanse Nijmegenaren'. Dit rapport geeft inzicht in de maatschappelijke positie van deze nieuwe burgers van de Waalstad Nijmegen. In de periferie van de stad vertelt het Afrikamuseum over het verleden van glorie, armoede en koloniale onderdrukking. De stad van de Zevenheuvelenloop en van de Music Meeting waar hedendaagse kracht en pracht via de artiesten tot bloei komt, is ook de ontvangende samenleving van vele Afrikanen die onvrijwillig voor het geweld van oorlog en tirannie gevlucht zijn. Nijmegen zou het warme nest worden voor honderden jongens en meisjes, vrouwen en mannen uit het continent, op de loop voor de uitzichtloosheid en ellende waar het CIDIN van de Radboud Universiteit vele studies aan wijdde. Terwijl de woorden 'uitzetten', 'verplichten' en 'uitsluiten' het sociale klimaat van Nederland beheersen, hoorden we in Nijmegen toch woorden als 'welkom' en 'verleiden tot burgerschap' en 'insluiten'. Wat heeft deze Nijmeegse opstelling voor de relatief jonge en divers samengestelde groep Afrikanen betekend? Welke rol spelen deze Afrikaanse Nijmegenaren in de stad? De Adviescommissie Allochtonen (ACA) is de afdeling Onderzoek & Statistiek (O&S) van de gemeente Nijmegen zeer erkentelijk voor het verrichte onderzoek. Wij danken ook de sleutelpersonen binnen de Afrikaanse groepen die hun steun hebben verleend aan het onderzoek. Onze hoop is nu dat stadsbestuur, beleidsmakers en maatschappelijk organisaties de bevindingen van dit onderzoek grondig bestuderen en de aanbevelingen overnemen. De Adviescommissie Allochtonen zal als partner meedenken en de resultaten monitoren.
Qader Shafiq Voorzitter van de Adviescommissie allochtonen
Inhoudsopgave Samenvatting en conclusies
3
1
Aanleiding en opzet
3
1.1 1.2 1.3 1.4
Waarom deze studie? Hoe is het onderzoek gedaan? Om welke vragen gaat het? Leeswijzer
4 5 6 6
2
Samenstelling
7
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Inleiding Om te beginnen: aantallen mensen Geslacht, leeftijd en burgerlijke staat Het gaat overwegend om vluchtelingen Een paar aanvullende gegevens
7 7 9 11 12
3
De sociaaleconomische positie
13
3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding Hoge werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid Mogelijke verklaringen Ter afsluiting
13 13 15 17
4
Onderwijs en opvoeding
19
4.1 4.2 4.3 4.4
Inleiding Redelijke onderwijspositie van Afrikaans Nijmeegse kinderen Alom de ervaring van opvoedingsproblemen Problemen met bureaucratie
19 19 21 23
5
Onderzoeksbevindingen, conclusies en aanbevelingen
24
5.1 5.2 5.3 5.4
Inleiding De belangrijkste onderzoeksbevindingen Somalische Nijmegenaren: extra kwetsbaar Aanbevelingen
24 24 26 27
Samenvatting en conclusies In Nijmegen wonen ruim 2.500 mensen die van Afrikaanse herkomst zijn (Marokko niet meegerekend). Daarmee vormen zij ongeveer 12,5% van alle inwoners van niet‐westerse komaf. Met een aantal van ruim 500 zijn de Somalische Nijmegenaren de gootste groep. Anders dan gemiddeld zijn de mannen bij de Afrikaanse Nijmegenaren met ruim 60% in de meerderheid. Maar vooral betreft het een jonge bevolking. De gemiddelde leeftijd van alle Nijmegenaren is 40 jaar, die van Afrikaanse Nijmegenaren 25 jaar. In overwegende mate gaat het om vluchtelingen. Ze zijn niet vrijwillig naar Nederland (of Nijmegen) gekomen. Vaak moeten ze lang wachten op een zekere verblijfstatus. Bij veel mensen is sprake van trauma’s en als gevolg daarvan ook van psychosociale problemen. We hebben onderzoek gedaan naar de maatschappelijke positie van Afrikaanse Nijmegenaren. Uit dat onderzoek is gebleken dat die positie plus‐ en minpunten kent. Zonder meer hoopgevend is dat de kinderen het vrij goed doen in het onderwijs. Zorgwekkend zijn echter twee conclusies: hoge werkloosheid en zorgwekkende achterstand bij de Somalische Nijmegenaren. Wanneer we de maatschappelijke ontwikkeling van nieuwkomers in generatieperspectief zien, is daarbij vaak de gedachte dat de tweede generatie het beter doet dan de eerste. Die gedachte blijkt in de Nijmeegse praktijk te kloppen. Van alle kinderen van Afrikaans Nijmeegse ouders, die in het voortgezet onderwijs zitten, zit 30 à 35% op het niveau van havo of vwo (gemeten in het derde leerjaar). Dat is een uitstekende prestatie, gegeven het feit dat hun ouders nog maar kort in Nederland wonen en vaak laag zijn opgeleid. Van de volwassen Afrikaanse Nijmegenaren is ruim 25% werkloos. Dat is een heel hoog percentage, ongeveer het dubbele van de werkloosheid bij mensen van niet‐westerse komaf in het algemeen. Zorgwekkend is dat de beroepsbevolking van sommige herkomstgroepen – waaronder die van de Somalische Nijmegenaren – werkloosheidspercentages laat zien die ver boven de 30% uitkomen. Als mogelijke verklaringen voor deze toch wel schrikbarend hoge werkloosheidscijfers hebben we genoemd: lage opleiding van de betrokkenen, het nog maar korte verblijf in Nederland en geringe resultaten bij de re‐integratietrajecten. In het algemeen is de maatschappelijke positie van de Somalische Nijmegenaren over de hele linie zorgwekkend. Vooral omdat bij deze groep hoge werkloosheid bij de volwassenen gepaard gaat met grote achterstand van de kinderen in het onderwijs. Er is sprake van ernstige problemen in de sfeer van opvoeding en op psychosociaal terrein. Aanbevelingen: Verruim de opleidingsmogelijkheden voor werkzoekenden. Intensiveer de opvoedingsondersteuning. Zorg voor praktische, ‘maatjesachtige’ ondersteuning. Ontwikkel een integrale aanpak voor Somalische Nijmegenaren.
Aanleiding en opzet ‐ 3
1
Aanleiding en opzet
1.1
Waarom deze studie?
Er zijn verschillende redenen om stil te staan bij de maatschappelijke positie van Afrikaanse Nijmegenaren.1 Op een rijtje gezet: Aan het eind van 2009 komen bij Onderzoek & Statistiek (O&S) signalen binnen vanuit de Adviescommissie Allochtonen (ACA). Deze benadrukken de kwetsbare maatschappelijke positie van Afrikaanse Nijmegenaren. Aan de orde daarbij zijn vooral: de hoge werkloosheid, opvoedingsproblemen, eenzaamheid en radeloosheid als gevolg van ‘al die regels en instituties’ in ons land. Eigenlijk doet de ACA aan O&S het verzoek om nader onderzoek te verrichten naar de genoemde problemen. Hoe reëel zijn ze? Wat is in termen van cijfers bekend over de maatschappelijke positie van de mensen waarover we het in deze studie hebben? In ieder geval zijn de signalen ook voor de gemeentelijke afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling aanleiding tot zorg. Mede daarom is in het vigerende gemeentelijke onderzoeksprogramma het verzoek van de ACA, om nader onderzoek te doen naar de positie van Afrikaanse Nijmegenaren, gehonoreerd. Tot nu toe zijn Afrikaanse Nijmegenaren niet of nauwelijks zichtbaar in gemeentelijke statistieken en/of rapporten. Wanneer we onderscheiden naar herkomstgroepen, verschijnt steeds het rijtje: personen van Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse afkomst, aangevuld met andere westerse en overige niet‐westerse allochtonen. De Afrikaanse Nijmegenaren zitten dan als het ware verstopt in de grote categorie ‘overige niet‐westerse allochtonen’. Een dergelijke indeling is echter niet meer van deze tijd. Vooral omdat de samenvatting ‘overige’ veel te grof is voor de verscheidenheid qua gemeenschappen waar het feitelijk om gaat. Interessant is om na te gaan in welke mate de aangeduide signalen wijzen op specifieke problemen van specifieke herkomstgroepen. De betrokkenen komen uit Afrika en zijn in de meeste gevallen vluchteling. Voltrekt hun maatschappelijke ontwikkeling zich volgens dezelfde patronen als die we eerder zagen bij de Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse Nijmegenaren? Of zijn er verschillen? De laatste tijd is vooral de zorgelijke positie van Somalische Nederlanders via een tweetal landelijke studies in het vizier gekomen.2 In beide onderzoeken komt een uiterst somber beeld naar voren van een gemeenschap die niet of nauwelijks vooruit komt in Nederland. Hoge werkloosheid, uitkeringsafhankelijkheid, schooluitval en steeds meer jongens in de criminaliteit. In Nijmegen wonen ongeveer 500 mensen van Somalische herkomst. In Voor alle duidelijkheid: met Afrikaanse Nijmegenaren worden personen bedoeld die zelf of waarvan minstens een van hun ouders in een Afrikaans land geboren zijn. Mensen die in Marokko (ook een Afrikaans land) geboren zijn, rekenen we niet mee, aangezien zij samen men mensen van Surinaamse, Antilliaanse en Turkse herkomst behoren tot de zogeheten klassieke migrantengroepen in Nederland. 2 Het betreft Somaliërs in Nederland, een verkenning van hun maatschappelijke positie, een in juli 2010 verschenen door Regioplan uitgevoerd onderzoek. Plus de studie Vluchtelingengroepen in Nederland van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), in februari 2011 uitgekomen, waarin de maatschappelijke positie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische Nederlanders met elkaar wordt vergeleken. 1
4 ‐ Aanleiding en opzet
welke mate geldt het zojuist genoemde sombere beeld ook voor hen? En is dat beeld misschien ook herkenbaar bij andere Afrikaanse Nijmegenaren?
1.2
Inmiddels houdt het Nijmeegse beleid al rekening met de mogelijkheid dat er speciale aandacht nodig is voor de burgers van Somalische herkomst. In het uitvoeringsprogramma bijzondere aandachtsgroepen – dat oorspronkelijk alleen voor jongeren van Antilliaanse en Marokkaanse herkomst bedoeld was – worden de Somalische Nijmegenaren genoemd als mogelijke derde doelgroep. Weliswaar wil de gemeente Nijmegen beleid gericht op migrantengemeenschappen onderbrengen binnen de reguliere kaders, maar in uitzonderlijke gevallen – wanneer er sprake is van complexe en omvattende problemen – kan men toch (tijdelijk) kiezen voor speciale aandacht. Als die aandacht er inderdaad komt voor de Somalische Nijmegenaren, kan de onderhavige studie daarvoor relevante informatie leveren.
Hoe is het onderzoek gedaan?
In de loop van 2010 is een tweetal keren overlegd tussen O&S, de ambtelijke secretaris van de ACA en drie leden van deze commissie. Ook is er overleg geweest met de gemeentelijke afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling. Daarbij zijn de onderzoeksvragen (zie paragraaf 1.3) ontwikkeld en is de route van het onderzoek aangegeven. Besloten is om in ieder geval op een rijtje te zetten wat bekend is over de maatschappelijke positie van Afrikaanse Nijmegenaren. Tevens is ervoor gekozen om die gegevens aan te vullen met bevindingen die uit gespreksgroepen (met vertegenwoordigers uit de verschillende gemeenschappen) naar voren komen. Het onderzoek heeft dus zowel een kwantitatief als een kwalitatief kader. Van de volgende gegevensbronnen is gebruik gemaakt: Gemeentelijke statistieken en aanvullende informatie. Die statistieken betreffen bijvoorbeeld: het bevolkingsbestand, cijfers over werkloosheid en uitkeringen, de stadsgetallen van O&S, etc. De bedoelde aanvullende informatie heeft betrekking op de tweejaarlijkse stadspeiling van O&S of op eerder verricht onderzoek naar de maatschappelijke ontwikkeling van personen met een niet‐westerse herkomst in Nijmegen. Algemene landelijke studies naar de achtergronden en positie van Afrikaanse Nederlanders. Het betreft in de meeste gevallen rapporten die een beeld schetsen van: herkomst, vluchtgeschiedenis en startpositie in Nederland. Bijzondere landelijke studies naar de actuele maatschappelijke problemen van (deels) Afrikaanse Nederlanders. Hierbij moet men vooral denken aan de al genoemde onderzoeken waarin de Somalische Nederlanders onderwerp zijn. Reflectie op de gegevens. In de maanden december 2010 tot en met februari 2011 is een aantal gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit verschillende groepen van
Aanleiding en opzet ‐ 5
Afrikaanse herkomst. Bedoeld om de betrokkenen zelf aan het woord te laten en na te gaan in welke mate zij zich herkennen in de signalen die door de ACA zijn geopperd.3
1.3
Om welke vragen gaat het?
Een van de aanleidingen voor het onderzoek, zo hebben we gezien, betreft signalen die melden dat het niet zo goed gaat met Afrikaanse Nijmegenaren. Aldus is deze studie bedoeld om deze perceptie te verduidelijken. Klopt het geschetste beeld? En zo ja, in welke mate? Daarbij gaat het om de volgende (hoofd)vragen: In welke mate is qua samenstelling, herkomstgeschiedenis en migratiemotieven de positie van Afrikaanse Nijmegenaren bijzonder? In welke mate is er sprake van (grote) maatschappelijke problemen bij Afrikaanse Nijmegenaren? Hierbij zullen we vooral naar twee aspecten kijken: hun sociaaleconomische positie enerzijds en de onderwijspositie van de kinderen anderzijds. Welke verschillen komen, qua aard van de problematiek, naar voren als we letten op verschillen tussen landen van herkomst? Kan de groep Afrikaanse Nijmegenaren qua maatschappelijke ontwikkeling vergeleken worden met andere migrantengroepen? Wanneer we aannemen dat er sprake is van duidelijk aanwijsbare problemen, is het dan mogelijk om beleidsaanbevelingen te doen, opdat die problemen aangepakt of misschien wel opgelost kunnen worden? Vanuit beleidsperspectief doet zich vooral het probleem voor hoe een mogelijke speciale aandacht voor Afrikaanse Nijmegenaren zich verhoudt tot de algemene beleidskaders waarbinnen een algemene oriëntatie overheerst.
1.4
Leeswijzer
De zojuist gestelde (hoofd)vragen dienen als leidraad voor het onderzoeksverslag. De antwoorden zullen aanvankelijk niet een voor een of elkaar opvolgend aan de orde komen. Pas aan het eind van de studie keren we integraal terug naar de vragen. In de verschillende hoofdstukken komen achtereenvolgens aan de orde: samenstelling (hoofdstuk 2), sociaaleconomische positie (hoofdstuk 3), onderwijs en opvoeding (hoofdstuk 4) en conclusies met beleidsaanbevelingen (hoofdstuk 5).
3
Concreet zijn es zes bijeenkomsten geweest. Drie keer is gesproken met een delegatie personen van Somalische herkomst (een keer met mensen die in het maatschappelijk werk actief zijn en twee keer met andere, niet‐professionele burgers). Verder is gesproken met mensen die in Guinee, Sierra Leone en Soedan geboren zijn. In totaal zijn ongeveer dertig personen aan bod gekomen.
6 ‐ Aanleiding en opzet
2
Samenstelling
2.1
Inleiding
In heel Nederland wonen circa 185.000 mensen van Afrikaanse herkomst. In veel gevallen gaat het daarbij om (politieke) vluchtelingen. De grootste migratie heeft in de jaren negentig van de vorige eeuw en het begin van de huidige eeuw plaatsgevonden. Er is nu nog wel groei, maar die komt vooral door geboorte van kinderen enerzijds en huwelijksmigratie anderzijds. Alleen uit Somalië komt nog steeds elk jaar een redelijke grote groep mensen naar Nederland. Van die 185.000 mensen woont slechts een klein deel – 2.570 personen, bijna 1,5% van het totaal – in Nijmegen. We zullen in dit hoofdstuk zien dat het daarbij gemiddeld gaat om een zeer jonge bevolking, waarbij de mannen in de meerderheid zijn en het percentage ongehuwden hoger is dan gemiddeld in de stad. Bijna de helft van de Afrikaanse Nijmegenaren is jonger dan 25 jaar, ruim 90% is jonger dan 50. Veel van die jonge mensen zijn hier gekomen als alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s). In het algemeen hebben veel Afrikaanse Nijmegenaren te kampen met trauma’s als gevolg van burgeroorlogen en andere ellende in de herkomstlanden.
2.2
Om te beginnen: aantallen mensen
Zoals gezegd wonen op dit moment 2.570 mensen van Afrikaanse herkomst in Nijmegen. In 2000 waren dat er 1.825. Met andere woorden: in ruim tien jaar tijd is de groep qua aantal met ruim 40% gestegen. De laatste jaren is die stijging afgevlakt, met als gevolg dat er tussen 2010 en 2011 zelfs sprake is van een lichte daling met 10 mensen. Te midden van andere migrantengemeenschappen is het aantal Afrikaanse Nijmegenaren groter dan het aantal Surinaamse of het aantal Antilliaanse Nijmegenaren, maar kleiner dan het aantal Turkse of het aantal Marokkaanse Nijmegenaren. Van de totale groep ‘niet‐westerse allochtonen’ (20.460 personen in Nijmegen) is 12,5% van Afrikaanse herkomst. In 2000 ging het om 11,5%. Als we de vier klassieke migrantengroepen apart nemen houden we 8.170 zogeheten ‘overige niet‐ westerse allochtonen’ over. Binnen deze categorie bestaat ruim 30% uit Afrikaanse Nijmegenaren. In de volgende illustratie laten we het aantal Afrikaanse Nijmegenaren voor de jaren 2000 en 2011 zien in relatie tot een aantal andere migrantengemeenschappen.
Samenstelling ‐ 7
Herkomst
2000
2011
% groei
Afrikaans
1.825
2.570
41
Surinaams
1.460
1.520
4
Antilliaans
1.820
2.045
12
Turks
4.355
5.290
21
Marokkaans
2.660
3.440
29
Afghaans
200
530
165
Iraaks
375
710
89
Iraans
570
725
27
1.340
1.635
22
Joegoslavisch
Illustratie 1: aantallen en groei migrantengemeenschappen in Nijmegen. Bron: bevolkingsbestand en stadsgetallen.4
We zien dat vooral de nieuwste migrantengroepen procentueel fors gegroeid zijn. Qua hoogte van het groeipercentage volgen de Afrikaanse Nijmegenaren op de Nijmegenaren van Afghaanse en Iraakse herkomst. Nader bekeken, in de volgende illustratie, zien we hoe de totale groep verdeeld is over verschillende herkomstlanden. 4
Vaak in deze studie worden getallen gemakshalve afgerond op vijftallen. Alleen als het nodig is, volgen meer concrete getallen.
8 ‐ Samenstelling
Herkomstland
Aantal
Herkomstland
Aantal
Somalië
518
Algerije
83
Soedan
183
Tunesië
63
Egypte
179
Senegal
47
Angola
162
Kameroen
41
Nigeria
161
Mauritanië
39
Zuid‐Afrika
139
Liberia
37
Ghana
122
Kenia
36
Congo
116
Ethiopië
112
Rest
Sierra Leone
108
Guinee
103
Totaal
322 2.571
Illustratie 2: bevolkingsaantallen per herkomstland. Bron: bevolkingsbestand.5
In totaal gaat het om ongeveer 50 verschillende herkomstlanden. Daarvan zijn de grootste achttien apart genoemd. Dat betekent dat de overige 322 personen qua herkomst verdeeld zijn over meer dan dertig verschillende landen. De grootste groei tussen 2000 en 2011 heeft zich voorgedaan bij mensen afkomstig uit Sierra Leone, Guinee, Angola en Soedan. Bij de drie eerstgenoemde landen betreft het vooral de komst van ama’s. Het aantal mensen van Somalische herkomst is tussen 2000 en 2011 vrij fors gedaald: van 580 naar bijna 520. Dat komt vooral door de zogeheten doormigratie van Somalische mensen naar Engeland. In het begin van de aangegeven periode heeft deze doormigratie het aantal mensen van Somalische herkomst in Nijmegen flink doen dalen. Daarna is er weer sprake van een zekere stijging, enerzijds omdat een aantal ‘Britten’ is teruggekeerd, anderzijds als gevolg van nieuwe instroom uit Somalië zelf.
2.3
Geslacht, leeftijd en burgerlijke staat
Van alle inwoners in Nijmegen is 48% man en dus 52% vrouw. Maar bij de Afrikaanse Nijmegenaren is deze verdeling anders: van hen is 61% man en dus 39% vrouw. Het betreft een 5
In een aantal gevallen zijn herkomstlanden als het ware gereconstrueerd. Bij Somalië gaat het bijvoorbeeld om personen die in het bevolkingsbestand staan geregistreerd als Somalisch, Brits Somalisch en Itraliaans Somalisch. Bij Congo gaat het bijvoorbeeld om een optelsom van Zaïre, Belgisch Congo en Kongo Kinsjasja.
Samenstelling ‐ 9
herkenbaar patroon bij migrantengroepen aan het begin van hun verblijf in het nieuwe land. In principe migreren eerst de mannen en komen vrouwen (en soms kinderen) later.6 Bij de Afrikaanse Nijmegenaren gaat het gemiddeld om een heel jonge bevolkingsgroep. Hun gemiddelde leeftijd bedraagt ongeveer 25 jaar, terwijl die gemiddeld voor heel Nijmegen circa 40 jaar is. Zoals al in de inleiding van dit hoofdstuk is gesteld, is bijna 50% van de Afrikaanse Nijmegenaren jonger dan 25 en ruim 90% jonger dan 50. In absolute aantallen uitgedrukt gaat het om 1.260 0‐25 jarigen, 1.130 25‐50 jarigen, 155 50‐65 jarigen en 25 65‐plussers. In de volgende illustratie zien we de leeftijdsverdeling van verschillende herkomstgroepen in Nijmegen. Afrikaans
Joegoslavisch
Iraans
Iraaks 0-25
Afghaans
25-50 50-65
Marokkaans
65+
Turks
Antilliaans
Surinaams
Nijmegen gemiddeld 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Illustratie 3::leeftijdsverdeling verschillende herkomstgroepen. Bron: bevolkingsbestand.
70%
80%
90%
100%
Het patroon is duidelijk. Samen met Afghaanse, Iraakse en Marokkaanse Nijmegenaren hebben de burgers van Afrikaanse herkomst relatief gezien de meeste jonge mensen. Als we verder inzoomen op de afzonderlijke herkomstlanden, dan blijkt dat de Nigeriaanse en Angolese Nijmegenaren met respectievelijk 56 en 55% jonger dan 25 jaar gemiddeld het aller‐jongst zijn. Bij de Soedanese Nijmegenaren is ‘slechts’ 37% jonger dan 25. Bij de vier ‘klassieke’ migrantengroepen in Nijmegen zien we dat de tweede generatie – de mensen die hier geboren zijn – jaar in jaar uit groeit en op dit moment al ongeveer de helft vormt van de gehele populatie. Bij de Afrikaanse Nijmegenaren is nog steeds een ruime meerderheid (circa 65%) eerste generatie. Bij de Afghaanse, Iraakse en Iraanse Nijmegenaren is het percentage eerste generatie overigens nog hoger. 6
We zullen verderop in deze studie zien dat in het geval van de Somalische Nijmegenaren dit patroon enigszins anders is. De meest recente Somalische migranten blijken namelijk eerst vrouwen en kinderen te zijn en pas in tweede instantie hun mannen/vaders. Dat komt door de acute noodsituatie in Somalië, waardoor vrouwen en kinderen het land eerst verlaten.
10 ‐ Samenstelling
Terwijl gemiddeld in Nijmegen 30% van alle inwoners gehuwd is, geldt dat maar voor 15% van de Afrikaanse Nijmegenaren. Dit heeft ongetwijfeld te maken met kenmerken die we eerder zagen: jong en gemiddeld weinig vrouwen. Als we kijken naar de ruimtelijke spreiding van Afrikaanse Nijmegenaren in de stad, zien we dat deze nauwelijks afwijkt van die van migranten in het algemeen. Alleen wonen Afrikaanse Nijmegenaren ten opzichte van andere migranten relatief iets vaker in ‘Oost’ en ‘Nieuw West’ en relatief iets minder vaak in ‘Lindenholt’ en ‘Noord’.7
2.4
Het gaat overwegend om vluchtelingen
Tijdens de groepsgesprekken, die in het kader van deze studie met Afrikaanse Nijmegenaren gevoerd zijn, is gebleken dat de respondenten er erg aan hechten om niet ‘gewoon’ als migrant of allochtoon aangeduid te worden. Men is vluchteling, althans in de meeste gevallen, en daarom is er sprake van een bijzondere uitgangspositie. Waaruit bestaat die? De meeste mensen hebben er niet voor gekozen om naar Nederland te migreren. Op de eerste plaats gaat het steeds om een gedwongen vlucht uit het land van herkomst, als gevolg van (burger)oorlog of algemene perspectiefloosheid. Vaak is dat dan een vertrek in de zin van ‘hals over kop’, met achterlating van familie en andere zekerheden. Op de tweede plaats is vrijwel nooit duidelijk waar de vlucht precies naartoe gaat. Voor velen is Nederland aanvankelijk nooit het ‘beloofde’ land geweest of zag men het als tussenstation op weg naar Engeland of zelfs Amerika. Als het dan toch komt tot een asielaanvraag in Nederland, kan het vervolgens heel lang duren alvorens men daadwerkelijk wordt opgenomen in de samenleving. De periode in het asielzoekerscentrum (AZC) kan vele jaren in beslag nemen. Als men daarna mag blijven, gaat het vooralsnog in de meeste gevallen slechts om een voorlopige verblijfsvergunning. Hoe dan ook, vluchtelingen hebben te maken met een periode van eindeloos wachten, onzekerheid, stress en in sommige gevallen ook ziekte. Bovenal is er een permanente worsteling met trauma’s. Een van de deelneemsters aan onze gespreksgroepen vertelde al in 2001 een karakteristiek verhaal aan dagblad Trouw.8 In 1995 trokken milities en warlords schietend en plunderend door de buitenwijken van Mogadishu, de hoofdstad van Somalië. Aanvankelijk waande K. zich nog veilig, maar op een gegeven moment drongen mannen het huis binnen waar ze zich bevond. Haar vader werd doodgeschoten. Zij en andere aanwezigen sloegen op de vlucht. De familie viel uit elkaar, haar moeder overleed later als gevolg van verdriet, K. ging het land uit en kwam vele maanden later in Nederland aan. In de gespreksgroep vult K. aan: “De burgeroorlog blijft zich nog lang in jouw hoofd afspelen. Je vlucht naar een andere plek op aarde, maar is niets herkenbaar. Alles begint opnieuw, als een blinde moet je tastend een nieuw bestaan opbouwen, terwijl het in je hoofd blijft spoken.”
De ‘oververtegenwoordiging’ in ‘Oost’ heeft vooral te maken met de aanwezigheid van een redelijk grote groep Somalische Nijmegenaren in de wijk Hengstdal. 8 Zie ‘Trouw’, 31 juli 2001. 7
Samenstelling ‐ 11
De opvang en vervolgens integratie van vluchtelingen is een moeizaam proces. Vooral omdat de betrokkenen nog lang last hebben van opgelopen trauma’s. Vanuit de Afrikaanse context gedacht zijn er verschillende situaties die dergelijke trauma’s veroorzaken. Denk bijvoorbeeld aan stammentegenstellingen, religieuze conflicten (vooral tussen moslims en christenen), extreme armoede, hongersnood, burgeroorlogen en roof van kostbare grondstoffen. Ter illustratie: Somalië. Het land – althans voor zover je het een land mag noemen – bestaat sociaal gezien uit verschillende stammen. In 1969 grijpt Siad Barre de macht en probeert vervolgens van Somalië een eenheidsstaat te maken, gebaseerd op de leer van het wetenschappelijk socialisme. Hoewel het aanvankelijk lukt een zekere mate van economische voorspoed te realiseren en bereikt wordt dat er betere onderwijsvoorzieningen komen voor meer mensen, groeit een kloof tussen de centrale regering en grote delen van de bevolking. In 1977 begint Barre een oorlog tegen Ethiopië, met onder andere als inzet bezit over de Ogaden (een groot woestijngebied). Somalië kan die oorlog niet winnen en komt steeds meer, vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw, terecht in een neerwaartse spiraal van armoede, oplaaiende stammentegenstellingen, geweld, corruptie e.d. Een openlijke burgeroorlog breekt uit en vanaf dat moment is in Somalië eigenlijk geen sprake meer van regulier onderwijs. Tevens groeit de invloed van radicale groepen moslims, die van het land een streng islamitische republiek willen maken. De gevolgen van dit alles zijn desastreus: van de volwassen burgers in eigen land is inmiddels 60% analfabeet, in eigen land zijn 1,5 miljoen mensen ontheemd, ook zijn al 1 miljoen Somaliërs omgekomen in de burgeroorlog en zwermen ook ongeveer 1 miljoen mensen over de wereld als vluchteling. Hoewel deze achtergrond in de andere (Afrikaanse) herkomstlanden misschien minder ernstig is, qua omvang, is het een gegeven dat, structureel gezien, voor de meeste van die landen geldt.
2.5
Een paar aanvullende gegevens
Uit de laatste stadspeiling (2009) een paar gegevens over Afrikaanse Nijmegenaren: Ruim 60% beschouwt zich als gelovig. Gemiddeld in de stad geldt dat voor ruim een kwart van de burgers, terwijl bijna 55% van de niet‐westerse migranten zegt gelovig te zijn. Terwijl 3% van alle inwoners van Nijmegen aangeven te weinig contacten (met andere mensen) te hebben, geldt dat voor ruim 10% van de Afrikaanse Nijmegenaren.
12 ‐ Samenstelling
3
De sociaaleconomische positie
3.1
Inleiding
De onlangs verschenen studie Vluchtelingengroepen in Nederland (SCP, februari 2011) spreekt, als het gaat over de sociaaleconomische positie van de vier onderzochte herkomstgroepen9, hierover in niet mis te verstane bewoordingen. ‘Er is aanleiding tot zorg’, ‘de cijfers stemmen somber’, ‘veel van de bevindingen uit deze studie stemmen somber’ en ‘het meest zorgelijk is de positie van Somalische Nederlanders’. Waar de onderzoekers vooral op doelen is de extreem hoge werkloosheid. Van de Somalische beroepsbevolking in Nederland is bijna 35% werkloos, van de Afghaanse en Iraakse beroepsbevolking is dat ruim 25% en van de Iraanse beroepsbevolking 20%. Dergelijke cijfers steken schril af tegen de werkloosheid (4%) van het autochtone deel van de Nederlandse beroepsbevolking. In dit hoofdstuk komt naar voren dat dit sombere beeld ook voor Nijmegen geldt, zeker als we kijken naar de sociaaleconomische positie van de grootste Afrikaanse herkomstgroepen. We hebben het dan over de tien gemeenschappen die elk met meer dan honderd personen in Nijmegen vertegenwoordigd zijn.10 Van deze gemeenschappen is op een rijtje gezet hoe hoog de werkloosheid is en in welke mate de betrokkenen een bijstandsuitkering hebben. Zoals al aangeduid: deze werkloosheid en deze uitkeringsafhankelijkheid zijn zeer hoog. We gaan hier nader op in, we kijken naar mogelijke verschillen per herkomstland en zoeken ook naar mogelijke verklaringen voor de kwetsbare sociaaleconomische positie van Afrikaanse Nijmegenaren.
3.2
Hoge werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid
Werkloosheid In heel Nederland is het zo dat de werkloosheid als het ware trapsgewijs verdeeld is over de verschillende herkomstgroepen. Autochtonen zijn het minst vaak werkloos, migranten van westerse herkomst zijn minder vaak werkloos dan migranten van niet‐westerse herkomst en binnen de niet‐westerse migranten zijn Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders minder vaak werkloos dan Turkse en Marokkaanse Nederlanders, terwijl de overige niet‐westerse Nederlanders – waar veel vluchtelingen toe behoren – het vaakst werkloos zijn. In Nijmegen is dat patroon niet anders. De meest recente werkloosheidscijfers (over het jaar 2010) laten zien dat Surinaamse en Antilliaanse Nijmegenaren gemiddeld drie keer zo vaak werkloos zijn als autochtone Nijmegenaren, bij Turkse en Marokkaanse Nijmegenaren is dat vier keer zo vaak en bij de overige niet‐westerse Nijmegenaren bijna vijf keer zo vaak. 9
Bedoeld worden: Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische Nederlanders. Zuid‐Afrika is qua herkomstland ook met meer dan honderd personen in Nijmegen vertegenwoordigd, maar toch niet meegenomen in de analyse, aangezien het bij Zuid‐Afrikaanse Nijmegenaren, qua sociaaleconomisch profiel, gaat om een ten opzichte van de rest van Afrikaanse Nijmegenaren afwijkende – dat wil zeggen: meer overeenkomend met de zogeheten westerse allochtonen ‐ groep.
10
De sociaaleconomische positie ‐ 13
overig niet-w esters
Marokkaans
Turks
2010
Antilliaans
2008 2006
Surinaams
2004 w esters allochtoon
autochtoon
gemiddeld 0
5
10
15
Illustratie 4 :werkloosheid in Nijmegen voor de jaren 2004, 2006, 2008 en 2010. Bron: O&S.11
20
25
In de illustratie is het zojuist geschetste patroon herkenbaar. Maar we zien ook dat bij alle niet‐ westerse herkomstgroepen de werkloosheid tussen 2004 en 2008 is afgenomen, maar tussen 2008 en 2010 (na de economische crisis dus) weer is opgelopen, terwijl dat bij autochtonen en westerse allochtonen niet het geval is. Afrikaanse Nijmegenaren vallen onder het kopje ‘overig niet‐westers’. Uit illustratie 4 blijkt dat in 2010 binnen de beroepsbevolking van alle overige niet‐westerse Nijmegenaren 23% werkloos is. Maar binnen de beroepsbevolking van de Afrikaanse Nijmegenaren – althans wanneer we daarbij kijken naar de tien grootste herkomstlanden – is dat 28%. Alleen zijn er wat dit percentage betreft grote verschillen tussen die landen. ‐Binnen de beroepsbevolking van Egyptische, Ghanese en Nigeriaanse Nijmegenaren is een relatief laag deel werkloos. Daarbij gaat het om (in het geval van de herkomstlanden Ghana en Nigeria) een met Surinaamse en Antilliaanse Nijmegenaren vergelijkbare positie of (in het geval van Egyptische Nijmegenaren) een positie die overeenkomt met mensen van Turkse of Marokkaanse herkomst. ‐Van de overige zeven herkomstlanden is bij vijf (Angola, Congo, Ethiopië, Guinee en Somalië) sprake van een werkloosheid die tussen 30 en 40% ligt, terwijl die werkloosheid bij twee landen (Sierra Leone en Soedan) zelfs hoger is dan 40%. De gemiddeld hoge werkloosheid van Afrikaanse Nijmegenaren komt overeen met de werkloosheid van Afghaanse Nijmegenaren. Iraanse Nijmegenaren zijn met 20% iets minder vaak werkloos, terwijl personen van Iraakse herkomst met ruim 35% even slecht scoren als de meeste Afrikaanse Nijmegenaren. 11
Ter verduidelijking: het werkloosheidspercentage komt tot stand door het aantal werkzoekenden te delen op het aantal personen dat tot de beroepsbevolking behoort. Tot de beroepsbevolking rekenen we alle mensen in de leeftijdscategorie tussen 15 en 65 jaar. Tot de werkzoekenden rekenen we degenen die staan ingeschreven als zoekend naar betaald werk voor minimaal twaalf uur per week.
14 ‐ De sociaaleconomische positie
De minder ongunstige positie van de beroepsbevolking van Egyptische, Ghanese en Nigeriaanse herkomst is op het eerste oog wellicht verklaarbaar vanuit het gegeven dat het bij deze drie herkomstlanden bij uitstek gaat om mensen die niet als vluchteling naar Nederland zijn gekomen, maar vanwege economische motieven. De oplopende werkloosheid tussen 2008 en 2010, als gevolg van de ingetreden economische crisis, wijst erop dat de betrokkenen – die zich juist tot 2008 in gunstige zin ontwikkelden – werkzaam zijn geweest in kwetsbare sectoren of werkzaam waren via tijdelijke, flexibele contracten.
Uitkering Van de Afrikaans Nijmeegse beroepsbevolking heeft in 2010 19% een bijstandsuitkering. Dat is ruim boven het gemiddelde in de stad (circa 4%). Net als de bij de werkloosheidscijfers komt deze positie overeen met die van Afghaanse, maar in dit geval ook Iraanse Nijmegenaren. Van de Iraakse Nijmegenaren heeft in 2010 ruim 25% van de beroepsbevolking een bijstandsuitkering. Binnen het geheel van de Afrikaans Nijmeegse beroepsbevolking zien we een soortgelijke verdeling als die we ook bij de werkloosheid zagen. Personen van Egyptische, Ghanese en Nigeriaanse herkomst hebben veel minder vaak een bijstandsuitkering dan mensen van de andere zeven herkomstlanden. Bij die laatst genoemde landen scoren Sierra Leone en Somalië het aller‐slechtste; van de beroepsbevolking uit deze twee herkomstlanden heeft ruim 35% in Nijmegen een bijstandsuitkering.
3.3
Mogelijke verklaringen
Uitgaande van de bestaande literatuur over de geschetste problematiek – de zeer kwetsbare sociaaleconomische positie van Afrikaanse Nijmegenaren – plus bevindingen die uit de groepsgesprekken gekomen zijn, kunnen drie clusters van mogelijke verklaringen onderscheiden worden. Dat zijn: gebrekkige opleiding en taalproblemen, nog maar kort in Nederland zijn en gebrekkige re‐integratie.
Gebrekkige opleiding en taalproblemen Van de beroepsbevolking die voorkomt in de statistieken werkloosheid en bijstandsuitkering is het opleidingsniveau bekend. Daarom weten we dat van de Afrikaans Nijmeegse beroepsbevolking zonder betaald werk meer dan de helft (55%) alleen basisonderwijs (als hoogst genoten opleiding) heeft of helemaal geen opleiding. Slechts 5% van deze mensen heeft een opleiding gehad op universitair of hbo‐niveau. Het hoogste opleidingsniveau zijn we tegengekomen bij de werkzoekenden van Egyptische en Soedanese herkomst.12 De rest zit tussen die twee extremen in. Dit opleidingsprofiel komt overeen met dat van Turkse en Marokkaanse Nijmegenaren. Andere vluchtelingengroepen – voorop de mensen van Iraanse herkomst – zijn gemiddeld veel hoger opgeleid. Van alle Afrikaanse herkomstgroepen zijn de Somalische Nijmegenaren gemiddeld het laagst opgeleid: 60% alleen basisonderwijs of helemaal geen onderwijs, 4% hbo‐ of universitair onderwijs. 12
Opvallend is dat de mensen van Soedanese herkomst desondanks vaak werkloos zijn.
De sociaaleconomische positie ‐ 15
Naast de laagte van de opleiding als verklaring voor de hoge werkloosheid, kan natuurlijk ook meespelen dat een bepaalde opleiding niet aansluit op een mogelijke baan in Nederland. Al of niet in combinatie met de gemiddeld lage opleiding speelt natuurlijk ook een rol de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Er zijn geen cijfers bekend hierover. Maar afgaande op de gevoerde groepsgesprekken mogen we concluderen dat de Nederlandse taal voor veel betrokkenen een belangrijke belemmering is om zich op de arbeidsmarkt in Nederland te redden. De meeste van die gesprekken werden door slechts een paar mensen – die het Nederlands onder de knie hebben – gedomineerd, terwijl de rest tamelijk zwijgzaam was en/of zich moeilijk verstaanbaar kon maken.
Nog maar kort in Nederland zijn Onlangs13 heeft Forum nog eens op een rijtje gezet welke speciaal voor vluchtelingengroepen belemmeringen (kunnen) zijn om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Opleiding is daar een van, zie de vorige pagina. Gebrekkige bemiddeling en re‐integratie is een andere belemmering, daar komen we zodadelijk over te spreken. Maar er zijn volgens Forum nog verschillende andere belemmeringen, die op de een of andere wijze allemaal te maken hebben met het feit dat de betrokkenen nog maar kort in Nederland verblijven in combinatie met het gegeven dat het vluchtelingen zijn. Op een rijtje gezet: Als mensen al werkervaring hebben, wordt deze nauwelijks als relevant voor hier beschouwd. Of blijkt het gedane werk niet aan te sluiten bij hetgeen hier aangeboden wordt, of is de werkervaring als gevolg van gedwongen vlucht op een gegeven moment abrupt afgebroken, waardoor de betrokkenen gedurende relatief lange tijd helemaal geen werkervaring kunnen opdoen. Vandaar dat vluchtelingen, als ze werk krijgen, vooral op tijdelijke en flexibele basis ergens terecht komen. Vluchtelingen hebben hier een beperkt sociaal netwerk en beschikken vooralsnog over slechts een beperkt cultureel kapitaal. Zoals dat heet: ze beschikken over te weinig overbruggend kapitaal naar andere mensen en naar instituties toe. In sociale zin is er afhankelijkheid van de eigen netwerken, maar daarmee komt men niet veel verder in de samenleving als geheel. In culturele zin zijn er aanpassingsproblemen, omdat men de gangbare taal nog niet goed beheerst en de codes niet kent om zich maatschappelijk te etaleren. Uit een recente notitie van VON (Vluchtelingen Organisaties Nederland)14 worden deze problemen bevestigd. In de notitie staat dat het inburgeringbeleid voor vluchtelingen niet werkt. Wat de betrokkenen via de aangeboden cursussen leren is een beetje sociale zelfredzaamheid, maar zeker geen educatieve of economische vaardigheden. In veel gevallen is er sprake van stress en/of lichamelijke kwetsuren, waardoor betaald werk lang geen optie is of kan zijn. Deze belemmering komt ook naar voren in de studie Vluchtelingengroepen in Nederland. Daaruit blijkt dat binnen de gemeenschappen van vluchtelingen het aantal mensen met lichamelijke en/of psychische klachten vele malen hoger is dan binnen andere migrantengemeenschappen. 13 14
Zie Barrières op (weg naar) de arbeidsmarkt, Forum Factsheet (februari 2011). Zie Binnenlands Bestuur, 4 april 2011.
16 ‐ De sociaaleconomische positie
Een laatste belemmering kan zijn dat de betrokkenen met te hoge verwachtingen aankijken tegen hun economische perspectieven in Nederland. Men weet niet beter en denkt snel ergens, op een bepaald niveau, aan de slag te kunnen. Maar dat blijkt dan in de praktijk niet zo te werken, waardoor men teleurgesteld of zelfs gefrustreerd raakt. En als die gevoelens gaan groeien, kan dat alle andere belemmeringen verhevigen.
Gebrekkige re‐integratie In de groepsgesprekken is vooral een derde belemmering naar voren gekomen, te weten: gebrekkige re‐integratie. Er moet bij verteld worden dat het hierbij uitdrukkelijk gaat om mensen die zelf gemiddeld of zelfs hoog zijn opgeleid. Vooral zij hebben slechte ervaringen met de wijze waarop re‐integratiemiddelen worden ingezet. Men zegt: we willen een (vervolg)opleiding volgen, maar dat mag niet, want we moeten zo snel mogelijk uit de uitkering en dus akkoord gaan met baantjes in de schoonmaakbranche of met ongeschoold werk in de fabriek. Een voorbeeld: H. (uit Soedan) woont al vijftien jaar in Nederland, waarvan de eerste vier in het AZC. Van huis uit is hij geoloog. De opleiding daarvoor heeft hij in Libië gevolgd, in de hoop later in Soedan aan de slag te kunnen. Dat lukte echter niet, omdat hij, zo ontdekte H. op een gegeven moment, uit de ‘verkeerde’ familie komt. Na een paar jaar in het onderwijs gewerkt te hebben, in Soedan, vlucht H. naar Nederland. Om hier als geoloog aan de slag te kunnen, zou hij een aanvullende opleiding in Amsterdam of Utrecht moeten volgen. Maar de uitkeringsinstantie weigerde om een dergelijk traject te betalen. Aldus was H. gedwongen om ver onder zijn niveau als schoonmaker en later als fabrieksarbeider te gaan werken. Maar er was in ieder geval (soms) werk voor hem. In veel andere gevallen was en is dat laaggeschoolde werk er niet en dan zit iemand thuis en mag geen opleiding volgen. Een soortgelijk verhaal werd verteld door een mevrouw uit Sierra Leone. Zij wilde per se arts worden, maar moest natuurlijk, om die wens te realiseren, diverse vooropleidingen en taalcursussen volgen, om ooit, later, aan de medicijnenstudie te kunnen beginnen. Officiële instanties zijn echter tot het uiterste gegaan om haar van dit pad af te houden. Het zou niet kunnen, te duur zijn, etc. Uiteindelijk is het haar gelukt en studeert ze nu medicijnen (in Nijmegen). Maar alleen dankzij een enorme persoonlijke inzet en kracht om tegenslagen te overwinnen.
3.4
Ter afsluiting
Het feit dat veel Afrikaanse Nijmegenaren geen betaald werk verrichten is op zichzelf al een constatering die somber stemt. Daarbij komt dat het hierbij vooral om (relatief) jonge mensen gaat. Gemiddeld is een substantieel deel van de werkzoekenden in Nijmegen (30%) ouder dan 50 jaar, maar bij de Afrikaanse Nijmegenaren gaat het vrijwel uitsluitend om mensen die jonger dan 50 zijn. Dus overwegend mensen in de bloei van hun leven, maar vooralsnog niet in staat om kapitaal op te bouwen. Vooral mannen lijden hieronder, omdat ze opgevoed zijn om kostwinner te worden, maar als ze die rol niet kunnen waarmaken leidt dat tot egoverlies. Uit de laatste stadspeiling (2009) weten we dat Afrikaanse Nijmegenaren er financieel gezien niet goed voorstaan. Ongeveer 70% van hen heeft aangegeven te moeten rondkomen met een laag inkomen. Tevens is het percentage eigen woningbezit heel laag onder Afrikaanse Nijmegenaren: slechts 10% heeft een eigen woning. Binnen de vier klassieke migrantengemeenschappen komen alleen de Marokkaanse Nijmegenaren (met 15% eigen woningbezit) hierbij in de buurt.
De sociaaleconomische positie ‐ 17
In de groepsgesprekken is vaak ook de problematiek van schulden genoemd. Men leent geld om basale producten te kunnen kopen. In Afrika denken ‘ze’ dat je schatrijk bent, want je woont immers in het westen, waardoor constant een beroep op je wordt gedaan om geld over te maken. Etc.
18 ‐ De sociaaleconomische positie
4
Onderwijs en opvoeding
4.1
Inleiding
De slechte sociaaleconomische positie van Afrikaanse Nijmegenaren correspondeert met het beeld zoals dat ook landelijk bestaat ten aanzien van vluchtelingengroepen in het algemeen. De paradox is echter dat uit landelijk onderzoek blijkt dat de kinderen van deze groepen het opvallend goed doen in het onderwijs. Terwijl bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders een zwakke sociaaleconomische positie correspondeert met een (relatief) zwakke positie van hun kinderen in het onderwijs, is dat bij de zogeheten overige niet‐westerse migranten absoluut niet het geval. In dit hoofdstuk zal naar voren komen dat de onderwijspositie van Afrikaans Nijmeegse kinderen inderdaad vrij goed is, zeker wanneer we bedenken dat de betreffende ouders nog maar kort in Nederland zijn. Alleen voor kinderen van Somalisch Nijmeegse ouders geldt dat hun onderwijspositie even kwetsbaar is als de zwakke sociaaleconomische positie van hun ouders. Ook dit beeld correspondeert met wat we weten uit landelijk onderzoek. In paragraaf 4.2 kijken we naar de onderwijspositie zelf, in paragraaf 4.3 reflecteren we op die positie, vooral aan de hand van informatie die uit de verschillende groepsgesprekken is gekomen. Het blijkt namelijk dat veel ouders opvoedingsproblemen ervaren en bang zijn dat ze hun kinderen cultureel gezien ‘kwijtraken’.
4.2
Redelijke onderwijspositie van Afrikaans Nijmeegse kinderen
Op dit moment zitten bijna 500 kinderen van Afrikaanse Nijmegenaren in het basisonderwijs, circa 250 leerlingen in het voortgezet onderwijs en een moeilijk te schatten kleiner aantal op mbo‐ of hoger niveau.
Aanwezigheid op havo of vwo Een goede indicatie van de onderwijspositie is de plek van kinderen die in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs zitten. Wanneer ze op havo of vwo zitten, is dat een indicatie van goed presteren in het onderwijs. Als we het gemiddelde nemen voor de schooljaren 2006‐2007, 2007‐ 2008, 2008‐2009 en 2009‐2010 – namelijk het percentage dat op havo of vwo zit – zien we dat er qua herkomstgroepen in Nijmegen een soort driedeling zichtbaar wordt. Kinderen van autochtone ouders zijn het vaakst op havo of vwo aanwezig, kinderen van klassieke migrantenouders het minst vaak, terwijl kinderen van zowel westerse als overige niet‐westerse migrantenouders in het midden zitten, maar dichter bij de hoge dan bij de lage score.
Onderwijs en opvoeding ‐ 19
overig niet-w esters Marokkaans Turks Surinaams/Antilliaans w esters allochtoon autochtoon gemiddeld 0
10
20
30
40
50
60
Illustratie 5: percentage met havo/vwo‐advies derde leerjaar. Bron: O&S. Wanneer we binnen de categorie ‘overig niet‐westers’ inzoomen op de afzonderlijke herkomstgroepen zien we de volgende verdeling:
Somalisch
Iraaks
Afrikaans
Afghaans / Iraans 0
5
10
15
Illustratie 6: percentage havo/vwo derde leerjaar. Bron: O&S.
20
25
30
35
40
45
‐Van de kinderen van Afghaans en Iraans Nijmeegse ouders zit ruim 45% op het niveau van havo of vwo. ‐Van de kinderen van Afrikaans Nijmeegse ouders zit gemiddeld 30 à 35% op het niveau van havo of vwo. ‐Kinderen van Iraaks Nijmeegse ouders ‘scoren’ lager; van hen zit 25 à 30% op het bedoelde niveau. ‐Kinderen van Somalisch Nijmeegse ouders blijven ver achter, van hen zit circa 10% in het derde leerjaar op havo of vwo. Het gegeven dat Afrikaans Nijmeegse kinderen gemiddeld redelijk vooruit komen in het middelbaar onderwijs is op zichzelf een enorme prestatie, aangezien hun ouders meestal nog niet zo heel lang in Nederland wonen. De vergelijking met kinderen van Turkse en Marokkaanse herkomst dringt zich op en dan valt de balans ten gunste van de Afrikaans Nijmeegse kinderen
20 ‐ Onderwijs en opvoeding
uit. Hoe is dat mogelijk? Deze vraag is voorgelegd aan twee leden van de ACA (die zelf van Afrikaanse herkomst zijn). De volgende mogelijke antwoorden zijn toen geformuleerd: Mensen van Afrikaanse herkomst in Nederland wonen gemiddeld veel minder dan de klassieke migrantengroepen in besloten gemeenschappen. Omdat het vluchtelingen zijn, afkomstig uit kleinere gemeenschappen (in Nederland) en na hun verblijf in het AZC verspreid over het hele land gehuisvest, zijn ze eerder dan die andere migrantengroepen ‘gedwongen’ om te integreren. Daardoor zullen ze bijvoorbeeld eerder Nederlands spreken en contacten over de grenzen van de eigen gemeenschap heen ontwikkelen.15 Het zou kunnen dat de ouders van de kinderen die het goed doen in het onderwijs zelf hoger dan gemiddeld zijn opgeleid en/of afkomstig zijn uit een stedelijke omgeving.
Leerweg ondersteunend onderwijs (lwoo) Wanneer leerlingen in het voortgezet onderwijs moeite hebben om mee te komen kunnen zij via het lwoo geholpen worden. Als een beroep op het lwoo gedaan wordt, kan men dat zien als een indicatie van onderwijsachterstand. Van alle leerlingen in het voortgezet onderwijs in Nijmegen blijkt iets meer dan 10% lwoo te volgen. Maar dat percentage is ongelijk verdeeld over de verschillende herkomstgroepen. Leerlingen van Turkse, Marokkaanse en Iraakse herkomst volgen in 20 à 25% van de gevallen lwoo. Alle andere leerlingen van niet‐westerse herkomst (dus ook de kinderen van Afrikaanse Nijmegenaren) volgen gemiddeld in 15% van de gevallen lwoo. Ook hier geldt een uitzondering voor de leerlingen van Somalische herkomst; van hen volgt ruim 30% lwoo.
Voortijdig schoolverlaters Aangezien het om in absolute zin kleine aantallen (in het voortgezet onderwijs) gaat, heeft het weinig zin om per Afrikaans herkomstland te bekijken welke percentages voortijdig schoolverlaters er zijn. Alleen voor de grootste herkomstgroep – de Somalische Nijmegenaren – heeft dat wel enige zin. Eind 2010 bleek dat in Nijmegen van alle scholieren in het voortgezet onderwijs (tot 23 jaar) in het schooljaar 2009‐2010 circa 4% voortijdig schoolverlater was. Bij de migrantenkinderen liep dat percentage soms op tot 6%. Maar bij de kinderen van Somalisch Nijmeegse ouders ging het om 16% voortijdig schoolverlaters. Aanzienlijk boven het stedelijk gemiddelde, maar in absolute zin praten we dan over zeven personen.
4.3
Alom de ervaring van opvoedingsproblemen
In de groepsgesprekken is naar voren gekomen – voor een deel zelfs onafhankelijk van de feitelijke schoolprestaties van de kinderen – dat veel Afrikaanse Nijmegenaren problemen ervaren om hun kinderen op te voeden. Die problemen hebben te maken met het snijvlak tussen de herkomstcultuur enerzijds en de cultuur die hier domineert anderzijds. Ouders willen niets liever dan dat hun kinderen het goed doen op school, maar ze willen ook dat de Afrikaanse traditie in tact blijft. Om het in de woorden van een betrokkene uit te drukken: “Natuurlijk moeten mijn kinderen het Nederlands beheersen, maar ik wil ook dat ze met hun oma en opa (in 15
Let wel: bij de kinderen van Nijmegenaren van Somalische herkomst openbaart zich een opvallend grote onderwijsachterstand, maar juist in hun geval gaat het om een redelijk omvangrijke gemeenschap die weinig open naar de buitenwereld is.
Onderwijs en opvoeding ‐ 21
Afrika) kunnen praten.” Dus spreekt men thuis de herkomsttaal, maar mede daardoor blijft de ontwikkeling qua beheersing van het Nederlands achter. Dit probleem verwijst breder naar culturele verschillen en beelden die daarbij horen. De betrokken ouders geven aan: in Afrika is het onderwijs puur cijfermatig gericht. Je leert voor een voldoende, over je gedrag wordt niet gesproken. In Nederland is de mentale ontwikkeling belangrijker dan het halen van hoge cijfers, lijkt het. In Afrika geef je je kinderen als het ware af aan school. Je verwacht dan dat het onderwijzend personeel al het werk doet. Hier, in Nederland, moet je er steeds bij betrokken blijven, moet je meedoen. In Afrika zijn jongetjes kleine prinsjes, die lang van hun vrijheid mogen genieten, terwijl meisjes juist opgevoed worden om binnen te blijven en hun moeder te helpen. In het westen lijkt het wel omgekeerd. Meisjes voelen zich vrij, praten terug, lijken brutaal. Jongens zien hun vrije rol botsen met feitelijke onmacht en raken gefrustreerd of agressief.
Opvoedingsproblemen en onderwijsachterstand In het geval van onderwijsachterstand – vooral, zoals we gezien hebben, bij kinderen van Somalische herkomst – staan opvoedingsproblemen breder in het teken van sociaaleconomische en sociaal‐culturele problemen.16 De betreffende gezinnen kampen met verschillende problemen, met als gevolg dat de opvoeding van de kinderen in het gedrang komt. Allereerst is de algemene situatie problematisch. Er is sprake van armoede, meestal zijn er schulden, zijn er psychische problemen bij de ouders (als gevolg van herkomst en vlucht) en hebben deze ouders in Somalië geen of slechts heel summier opleiding gevolgd. Vaders zijn of afwezig of beperkt aanwezig. Vooral bij families en gezinnen van Somalische herkomst zijn ze later dan de rest van het gezin naar Nederland gekomen, waardoor ze steeds achter de feiten aanlopen. Nog denkend in een traditionele vaderrol (de baas zijn in het gezin, kostwinner zijn), kunnen ze in Nederland feitelijk hun rol als vader niet waarmaken. Vaak vervreemden ze van hun vrouw en kinderen. In veel gevallen zijn moeders alleen met veel kinderen. Ze moeten zorgen dat er geld in de kas zit, dat er te eten is en dat de kinderen op tijd naar school gaan en ook weer gehaald worden. In de praktijk overheerst nogal eens de chaos. Eten niet op tijd, huiswerk niet af, concentratieverlies bij de kinderen, etc. Samenvattend zijn uit de groepsgesprekken de volgende zes mogelijke verklaringen ten aanzien van de onderwijsachterstand (vooral van Somalisch Nijmeegse kinderen) geopperd: ‐botsende culturele systemen (zie eerder); 16
Zie bijvoorbeeld het project van Pharos: Je wilt je kind niet kwijtraken; methodiek opvoedingsondersteuning Somalische ouders in een asielzoekerscentrum (najaar 2010).
22 ‐ Onderwijs en opvoeding
‐overdreven verwachtingen bij de ouders; ‐beperkte vaardigheden bij de ouders (qua taal en kennis van de Nederlandse samenleving); ‐afwezige vaders; ‐overbelaste moeders; ‐docenten die onvoldoende tijd en begrip hebben voor de specifieke situatie van Afrikaanse / Somalische Nijmegenaren.
4.4
Problemen met bureaucratie
Uit de groepsgesprekken is ook en vooral naar voren gekomen dat de betrokkenen moeite hebben met de bureaucratie in ons land. Wanneer we bedenken dat de uitgangssituatie van veel mensen al niet geweldig is – denk aan: armoede, gebroken gezinnen, psychische problemen – is het vrijwel ondoenlijk om een weg te vinden door het woud van regels en regeltjes. We zijn tal van bureaucratische verschijnselen tegengekomen, waardoor degenen die er tegenop lopen zich in hun ontwikkeling gedwarsboomd zien. Een voorbeeld (uit vele): Een mevrouw uit Guinee, met twee kinderen (waarvan een in de leeftijd van dertien maanden), kan eindelijk, na jaren onzekerheid over haar verblijfstatus, gaan inburgeren. Daartoe krijgt ze van een ambtenaar bij de gemeente toestemming om haar jongste kind bij kinderopvang onder te brengen. Dat doet ze, maar dan blijkt, later, dat kinderopvang niet akkoord gaat, waardoor mevrouw opeens 700 euro (vanwege het verblijf van haar kind) moet terugbetalen. Dat geld heeft ze niet, maar vooral raakt ze in paniek en wordt ze heen en weer geslingerd tussen drie instanties (gemeente, inburgering en kinderopvang). Gevolg: voorlopig geen inburgering.
Onderwijs en opvoeding ‐ 23
5
Onderzoeksbevindingen, conclusies en aanbevelingen
5.1
Inleiding
In deze studie over de maatschappelijke positie van Afrikaanse Nijmegenaren is gebleken dat het overwegend om jonge mensen gaat, dat de sociaaleconomische positie van de betrokkenen zeer kwetsbaar is, dat de onderwijspositie van de kinderen gemiddeld genomen hoop biedt en dat er specifiek bij Somalische Nijmegenaren sprake is van een complexe en omvattende problematiek. In dit slothoofdstuk zullen we deze bevindingen in de vorm van (hoofd)conclusies aan de orde stellen. Daarna volgt een aantal aanbevelingen. Bij deze aanbevelingen zijn opmerkingen en aanvullingen van leden van de ACA – die dit onderzoek begeleid hebben – meegenomen.
5.2
De belangrijkste onderzoeksbevindingen
Een jonge gemeenschap Uit de leeftijdsopbouw van de Afrikaanse Nijmegenaren blijkt dat het om een jonge bevolking gaat. Dat is logisch, aangezien de betrokkenen nog niet zo lang in Nijmegen zijn en relatief jong waren toen ze in Nederland aankwamen. Bijna de helft van de mensen is jonger dan 25 jaar en ruim 90% jonger dan 50. Op dit moment behoort ongeveer 35% van de Afrikaanse Nijmegenaren tot de tweede generatie, dat wil zeggen: is in Nederland geboren. Naast het feit dat het overwegend om jonge mensen gaat, gaat het vooral ook om mannen. Ook dat is logisch, omdat het bijna altijd zo is dat migratie – in dit geval: gedwongen vlucht uit de herkomstomgeving – begint met mannen en jongens, die vervolgens, na verloop van tijd, vrouwen en meisjes laten volgen. Het gegeven dat het bij Afrikaanse Nijmegenaren overwegend om vluchtelingen gaat maakt de gemeenschap kwetsbaar. Er zijn trauma’s en psychische spanningen vanuit het verleden. Verder hebben de betrokkenen in de meeste gevallen, tijdens hun asielprocedure, lang moeten wachten tot het verkrijgen van zekerheid over legaal verblijf in ons land.
Zeer kwetsbaar in sociaaleconomisch opzicht We hebben gezien dat de werkloosheid van Afrikaanse Nijmegenaren heel hoog is. Van hun beroepsbevolking is 28% werkzoekend. Dat is vele malen hoger dan de percentages bij autochtone Nijmegenaren, maar ook andere migrantengemeenschappen. Wel zijn er duidelijke verschillen tussen de afzonderlijke herkomstgroepen. Mensen van Egyptische, Ghanese en Nigeriaanse herkomst – die overwegend niet als vluchteling naar Nederland zijn gekomen – hebben een positie op de arbeidsmarkt die vergelijkbaar is aan die van Surinaamse en Antilliaanse Nijmegenaren. Alle overige Afrikaans Nijmeegse beroepsbevolkingen kennen werkloosheidspercentages die boven de 30% liggen. Een van de mogelijke verklaringen voor de zeer hoge werkloosheid is de lage opleiding van de betrokkenen. Gebleken is dat van de werkzoekende Afrikaanse Nijmegenaren 55% alleen basisonderwijs heeft genoten.
24 ‐ Onderzoeksbevindingen, conclusies en aanbevelingen
Veel werkzoekende maar ook werkende Afrikaanse Nijmegenaren klagen over het feit dat ze meestal verwezen worden naar de laagste segmenten van de arbeidsmarkt. Voor een aantal (dat hoog opgeleid is) is dit onder hun niveau, voor een ander aantal wordt er te weinig gezocht naar scholing op maat. Extra probleem is dat de werkloosheid zich – omdat het een jonge beroepsbevolking betreft – vooral voordoet bij mensen die qua leeftijd in de bloei van hun leven zijn.
Perspectieven in het onderwijs (van de kinderen) Ondanks de slechte sociaaleconomische situatie is de ontwikkeling in het onderwijs (van de betreffende kinderen en leerlingen) hoopgevend. We hebben gezien dat in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs ruim 30% van de kinderen van Afrikaanse Nijmegenaren als schooladvies (voor verder onderwijs) havo of vwo krijgt. Dat betekent dat deze kinderen qua niveau op dezelfde hoogte zitten als kinderen van Surinaamse en Antilliaanse ouders, terwijl ze gemiddeld zelfs vaker een hoger schooladvies krijgen dan kinderen van Turkse en Marokkaanse ouders. Deze hoopgevende conclusie geldt echter niet voor de kinderen van Somalische Nijmegenaren. Deze krijgen in minder dan 10% van de gevallen een hoger schooladvies voor havo of vwo. Bovendien heeft ruim 30% van hen in het voortgezet onderwijs extra ondersteuning van het lwoo. Veel ouders van schoolgaande kinderen blijken opvoedingsproblemen te ervaren. Zij zien een kloof tussen hun herkomstcultuur, met nadruk op gezag en religie, en de cultuur die in het westen domineert, met nadruk op vrijheid en geloof in het eigen ik. Vooral bij Somalische Nijmegenaren blijken deze algemene opvoedingsproblemen verergerd te worden als gevolg van sociaaleconomische kwetsbaarheid en verstoorde gezinsrelaties.
Antwoorden op de hoofdvragen van het onderzoek Impliciet zijn drie van de hoofdvragen van het onderzoek (zie paragraaf 1.3) al beantwoord.17 Samengevat: Het bijzondere van de groep Afrikaanse Nijmegenaren – bekeken als aparte migrantengemeenschap – bestaat vooral uit drie aspecten: het gaat om een jonge bevolkingsgroep, er zijn meer mannen dan vrouwen en in de meeste gevallen gaat het om vluchtelingen. Is er sprake van (grote) maatschappelijke problemen? Ja, in zoverre dat Afrikaanse Nijmegenaren gemiddeld vaak werkloos en uitkeringsafhankelijk zijn. Als gevolg daarvan moeten de betrokkenen rond zien te komen van lage inkomens en is het particulier huizenbezit uiterst laag. Daar staat tegenover dat hun kinderen gemiddeld goed presteren in het onderwijs. Qua niveau komen die prestaties overeen met die van Surinaams en Antilliaans Nijmeegse leerlingen. Dit geldt niet voor de kinderen van Somalisch Nijmeegse ouders. Somalische Nijmegenaren – iets meer dan 500 personen, 17
De laatste vraag (ten aanzien van beleidsaanbevelingen) komt apart in paragraaf 5.4 aan de orde.
Onderzoeksbevindingen, conclusies en aanbevelingen ‐ 25
daarmee de grootste Afrikaanse herkomstgroep – kampen over de hele linie met grote maatschappelijke problemen. Daarom gaan we hier in een aparte paragraaf (5.3) nog iets verder op in.
5.3
In de context van een vergelijking met andere migrantengemeenschappen lijkt het erop dat de Afrikaanse Nijmegenaren qua maatschappelijke ontwikkeling een klassiek migratiepatroon volgen. De eerste generatie staat er sociaaleconomisch gezien uiterst kwetsbaar voor. Maar de tweede generatie, vooral gelet op de onderwijsprestaties, doet het heel wat beter. Dat betekent dat er in de tijd gezien eigenlijk sprake is van een enorme ontwikkeling. De conclusie: sociaaleconomisch zwak, maar potentieel sterk qua ontwikkeling in het onderwijs, geldt voor bijna alle vluchtelingengroepen, in Nijmegen en ook Nederland als geheel. De studie Vluchtelingengroepen in Nederland (SCP, februari 2011) concludeert: “Het heeft er alle schijn van dat de integratie van de 2e generatie Iraanse, Afghaanse en Iraakse Nederlanders veel sneller zal verlopen dat bij de Turkse en Marokkaanse groepen in Nederland.” In wezen geldt dit, op de personen van Somalische herkomst na, ook voor de Afrikaanse Nijmegenaren.
Somalische Nijmegenaren: extra kwetsbaar
Binnen de groep Afrikaanse Nijmegenaren vormen de mensen van Somalische herkomst met iets meer dan 500 personen de grootste gemeenschap. Recent is landelijk veel aandacht voor de Somalische Nederlanders; vanwege het hoge werkloosheidspercentage, maar ook omdat jongeren op school uitvallen en deels in de criminaliteit terechtkomen. Dit sombere beeld is in Nijmegen niet anders. Het begint al bij de herkomst. Grote delen van het land Somalië liggen in puin. Anderhalf miljoen mensen zijn binnenlands ontheemd, een miljoen Somaliërs zijn op de vlucht. Het land is verscheurd door een burgeroorlog, al geruime tijd is er geen sprake meer van regulier onderwijs, 60% van de volwassen bevolking is analfabeet. Van de Somalisch Nijmeegse beroepsbevolking is 35% werkloos en heeft ook 35% een bijstandsuitkering. Deze percentages komen overeen met de percentages zoals die landelijk bekend zijn. Van de Somalisch Nijmeegse beroepsbevolking heeft 60% alleen een opleiding op basisniveau en minder dan 5% een opleiding op hbo‐ of universitair niveau. Ook de Somalisch Nijmeegse kinderen in het onderwijs zijn kwetsbaar. Minder dan 10% van hen weet in het voortgezet onderwijs havo of vwo te bereiken, terwijl meer dan 30% te maken heeft met lwoo (leerweg ondersteunend onderwijs). Binnen de gezinnen van Somalische Nijmegenaren is sprake van verwarring en opvoedingsproblematiek. Vaders zijn vaak afwezig of kampen met hun rol. Moeders, die eigenlijk de leiding hebben in het gezin, gaan gebukt onder een te zwaar takenpakket en psychische en sociale spanningen van allerlei aard. Jongeren van Somalische herkomst blijken steeds vaker in de statistieken die criminaliteit registreren voor te komen. Voor Nijmegen zijn geen exacte cijfers bekend, maar voor heel Nederland wel. Daarbij gaat het dan om het gegeven dat 60 van de 1.000 Somalische
26 ‐ Onderzoeksbevindingen, conclusies en aanbevelingen
Nederlanders van 12 jaar en ouder als verdachte staat geregistreerd. Dit aantal komt overeen met het aantal verdachten in dezelfde leeftijdsgroep bij Nederlanders van Marokkaanse herkomst. Voor Nijmegen is wel bekend – vanuit diverse jongerenprojecten – dat jongens van Somalische herkomst steeds vaker opduiken in straatgroepn van jongeren die voor overlast zorgen of die crimineel zijn. Net als in de studie Vluchtelingengroepen in Nederland wordt ook in het rapport Somaliërs in Nederland, een verkenning van hun maatschappelijke positie18 in uiterst sombere bewoordingen gesproken over Somalische Nederlanders. De aanduiding ‘bijna een stilstaande integratie’ is daarbij veelzeggend. Vooral de combinatie van sociaaleconomische kwetsbaarheid en achterstand in het onderwijs stemt somber. Maar ook het feit dat mede door deze combinatie mensen van Somalische herkomst eigenlijk voortdurend onder spanning staan. Op een gegeven moment zijn relatief veel Somalische Nederlanders naar Engeland verhuisd, vanuit de gedachte dat daar meer mogelijkheden zijn19, maar inmiddels is een deel daarvan weer teruggekeerd naar Nederland. Uit de groepsgesprekken, maar ook uit landelijke rapporten en de landelijke netwerkbijeenkomst20 is gebleken dat het moeilijk is om Somalische Nederlanders te bereiken en zeker om effect te bereiken met sociale interventies. Niet alleen zijn de problemen complex en veelvoudig, maar is de gemeenschap verdeeld en niet goed georganiseerd.21
5.4
Aanbevelingen Gezien de hoge werkloosheid van Afrikaanse Nijmegenaren, in combinatie met de perceptie bij de betrokkenen dat er qua re‐integratie nauwelijks gebruik wordt gemaakt van scholing op maat, verdient het aanbeveling om de opleidingsmogelijkheden te verruimen. Er zou meer gekeken moeten worden welke de uitgangspositie, qua opleiding, is en hoe een al in gang gezet opleidingstraject (bijvoorbeeld in het land van herkomst) gecontinueerd kan worden. Daarmee zouden de personen in kwestie hun sociale kapitaal aanmerkelijk kunnen vermeerderen. Gezien de opvoedingsproblematiek die Afrikaans Nijmeegse ouders ervaren verdient het aanbeveling om programma’s opvoedingsondersteuning te ontwikkelen en aan te bieden. Specifieke gericht op Somalisch Nederlandse ouders zijn deze programma’s al gemaakt en toegepast.22
Gezien de constatering dat veel Afrikaanse Nijmegenaren moeite hebben met regels, formulierenkwesties, bureaucratie e.d. verdient het aanbeveling om op elementair sociaal niveau praktische ondersteuning te bieden. Dat kan bijvoorbeeld door middel van
Regioplan, in opdracht van het ministerie van VROM, juli 2010. De taal is gemakkelijker, is de gedachte daarbij, maar ook dat er in Engeland meer mogelijkheden zijn om een eigen zaak te beginnen. 20 Hiermee wordt bedoeld een periodiek overlegorgaan van het rijk met de tien grootste ‘Somalische gemeenten’ plus diverse maatschappelijke organisaties. 21 Deze conclusie komt ook naar voren in een bijdrage aan het blad Binnenlands Bestuur van 11 april 2011. Zie het artikel Grote kloof tussen gemeenten en Somalische nieuwkomers. 22 Zie Je wilt je kind niet kwijtraken; methodiek opvoedingsondersteuning Somalische ouders in een asielzoekerscentrum. Pharos, najaar 2010. 18 19
Onderzoeksbevindingen, conclusies en aanbevelingen ‐ 27
maatjesprojecten, waarbij iemand die in onze samenleving ‘thuis’ is wordt gekoppeld aan iemand voor wie die samenleving (grotendeels, nog steeds) een mysterie is.
Gezien de omvattende sociale problematiek binnen de gemeenschap van Somalische Nijmegenaren verdient het aanbeveling om voor deze groep aanvullend, integraal beleid te ontwikkelen. De studie Somaliërs in Nederland, een verkenning van hun maatschappelijke positie heeft op dit punt geconstateerd dat de Somalische Nederlanders eigenlijk nog te weinig in beeld zijn bij de overheid. Daarom een speciale aanpak, maar die kan in belangrijke mate bestaan uit speciale aandacht binnen reguliere sociale interventies. Zoals de inzet van gezinscoaches, aandacht binnen de Zorg Advies Teams in het onderwijs en eventueel speciale trajecten taal en inburgering.
28 ‐ Onderzoeksbevindingen, conclusies en aanbevelingen
Bijlage: overzicht gebruikte literatuur ‐‐Barrières op weg naar de arbeidsmarkt. Forum Factsheet, februari 2011. ‐‐artikel Binnenlands Bestuur, 4 april 2011. ‐‐artikel Binnenlands Bestuur, 11 april 2011. ‐‐Je wilt je kind niet kwijtraken; methodiek opvoedingsondersteuning Somalische ouders in een asielzoekerscentrum. Pharos, najaar 2010. ‐‐Somaliërs in Nederland; een verkenning van hun maatschappelijke positie. Regioplan, juli 2010. ‐‐Somaliërs in Nederland. Forum Factsheet, februari 2011. ‐‐artikel Trouw, 31 juli 2001. ‐‐Uitvoeringsprogramma 2011 bijzondere aandachtsgroepen. Gemeente Nijmegen, maart/april 2011. ‐‐Vluchtelingengroepen in Nederland. Sociaal Cultureel Planbureau, februari 2011. ‐‐Vluchtelingen in Amsterdam. Gemeente Amsterdam (dienst Onderzoek & Statistiek), februari 2011.
Onderzoeksbevindingen, conclusies en aanbevelingen ‐ 29