Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Madelon Bakx
Het gebruik van discourse markers, modale en evidentiële partikels/bijwoorden in Afrikaanse krantentaal Vergelijkend corpusonderzoek naar het gebruik van discourse markers en modale en evidentiële partikels/bijwoorden in de Afrikaanse dagbladen Son en Volksblad
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de taal- en letterkunde Nederlands - Engels 2014 Promotor
Prof. dr. Timothy Colleman Vakgroep Taalkunde
Dankwoord
Eerst en vooral gaat mijn oprechte dank uit naar professor Colleman, die niet enkel een fantastische promotor is, maar ook een geweldige professor. Vervolgens wil ik graag de personen bedanken die mijn thesis hebben nagelezen: Frieda Bakx, Linda Coopman en Sebastiaan Van Leuven. Ik wil ook graag Hannes Meiring bedanken, mijn conversation exchange partner, die me geholpen heeft met de vertaling van een aantal moeilijke zinnen. Ook Sam Geleyn en de Afrikaanse community van Reddit wil ik graag bedanken voor hun hulp bij vertalingen. Vervolgens wil ik Tom Vandevelde bedanken, die me altijd heeft bijgestaan in mijn studies en die op alle vlakken een steun was. Ook Tom Van Steendam wil ik graag bedanken, omdat hij me een extra motivatie gaf om deze thesis af te krijgen. Zonder het presidium ’13-’14 van Filologica zou mijn laatste jaar niet hetzelfde geweest zijn. Bedankt om er samen met mij een schitterend lustrumjaar van te maken. Het was een enorm leerrijke ervaring, ik heb enorm veel vaardigheden geleerd die ik zonder Filologica niet zou opgepikt hebben. Ten slotte wil ik graag James Sweetlove bedanken, omdat hij er altijd is.
iii
Lijst van Tabellen
Tabel 1 Tabel 2 Tabel 3 Tabel 4 Tabel 5 Tabel 6 Tabel 7 Tabel 8 Tabel 9 Tabel 10 Tabel 11 Tabel 12 Tabel 13 Tabel 14 Tabel 15 Tabel 16 Tabel 17 Tabel 18 Tabel 19 Tabel 20 Tabel 21 Tabel 22 Tabel 23 Tabel 24 Tabel 25 Tabel 26 Tabel 27 Tabel 28 Tabel 29 Tabel 30 Tabel 31 Tabel 32
Classificatie op basis van Ponelis De frequentie van blykbaar, klaarblyklik, skynbaar, waarskynlik en oënskynlik in de volledige corpora De frequentie van dalk in de volledige corpora De frequentie van miskien in de volledige corpora De frequentie van darem in de volledige corpora De frequentie van glo in de volledige corpora De verdeling werkwoord-partikel in de kleinste steekproef van glo De verdeling werkwoord-partikel bij de eerste 460 resultaten van Son en Volksblad De frequentie van hoeka in de volledige corpora De distinctie tussen de verschillende functies van hoeka met betrekking tot de frequentie in de volledige corpora De frequentie van juis in de volledige corpora De frequentie van de kamma-groep in de volledige corpora De frequentie van volgens en luidens als “ander bron”-kwalificeerders in de kleinste steekproef De frequentie van luidens in de grote steekproef De frequentie van volgens en luidens in de volledige corpora De positie van volgens in de kleinste steekproef van Volksblad en Son De positie van luidens in de grote steekproef van Volksblad en Son De frequentie van moontlik in de volledige corpora De frequentie van moontlik in een vergelijking, als adjectief of als bijwoord ten opzichte van het totale aantal attestaties De frequentie van moontlik in een vergelijking, als adjectief of als bijwoord in een sample van Son en Volksblad De frequentie van mos in de volledige corpora De frequentie van nè in de volledige corpora van het Korpus Gesproke Afrikaans en Volksblad De frequentie van nê in de volledige corpora van het Korpus Gesproke Afrikaans en Volksblad De frequentie van nê in alle corpora, inclusief Son De frequentie van netnou in de volledige corpora De distinctie tussen de functies van netnou in de kleinste steekproef De relatieve frequentie van de functies van netnou in de kleinste steekproef De frequentie van regtig in de volledige corpora De frequentie van rêrig in de volledige corpora Het verschil tussen de frequentie van regtig en rêrig in de volledige corpora De frequentie van zowel regtig als rêrig in de volledige corpora De frequentie van sommer in de volledige corpora
24 33 35 35 38 40 40 41 42 42 45 47 51 52 52 53 54 54 56 56 57 60 60 61 61 62 62 65 67 68 68 69
iv
Tabel 33 De frequentie van straks in de volledige corpora Tabel 34 Classificatie op basis van het onderscheid tussen discourse marker, modaliteit en evidentialiteit Tabel 35 Categorisatie op basis van frequentie
71 74 76
v
Lijst van Afbeeldingen
Figuur 1 De distinctie tussen tabloids en kwaliteitskranten
16
vi
Lijst van gebruikte afkortingen
w
woorden
vii
Inhoudstafel
Inleiding
..................................................................................................................... 1
Hoofdstuk 1
Discourse markers ..................................................................................... 4
1.1 1.2
Inleiding ................................................................................................................... 4 Definities en kenmerken ........................................................................................... 4 1.2.1 Definities en connectiviteit ............................................................................ 4 1.2.2 Kenmerken ................................................................................................... 6
Hoofdstuk 2 2.1 2.2
De distinctie tussen discourse markers en modale partikels .................. 9
Discourse markers en modale partikels .................................................................... 9 Discourse markers en modale partikels in het Duits ............................................... 10
Hoofdstuk 3
Modaliteit en evidentialiteit ...................................................................... 13
Hoofdstuk 4
Tabloid en broadsheet journalistiek ........................................................ 15
Hoofdstuk 5
Classificatie van de linguïstische elementen onder bespreking ........... 18
5.1 5.2
5.3
Bespreking aan de hand van Conradie (1992) ....................................................... 18 Classificatie aan de hand van Ponelis (1979) ......................................................... 20 5.2.1 Stelligheidsadjunkte of kleuradjunkte .......................................................... 20 5.2.2 Classificatie ................................................................................................ 24 Mos als discourse marker ...................................................................................... 25
Hoofdstuk 6
Methodologie ............................................................................................ 28
6.1
Corpora .................................................................................................................. 28 6.1.1 Corpus Afrikaanse krantentaal .................................................................... 28 6.1.2 Corpus die Son ........................................................................................... 28 6.1.3 Korpus Gesproke Afrikaans ........................................................................ 29
6.2
Onderzoek ............................................................................................................. 29
Hoofdstuk 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
7.7 7.8
Resultaten ................................................................................................. 31
Altemit .................................................................................................................... 31 Almiskie ................................................................................................................. 31 Blykbaar, klaarblyklik, skynbaar, waarskynlik en oënskynlik ................................... 32 Dalk en miskien ...................................................................................................... 35 Darem .................................................................................................................... 37 Glo ......................................................................................................................... 39 7.6.1 Eerder onderzoek naar glo.......................................................................... 39 7.6.2 Resultaten .................................................................................................. 40 Hoeka .................................................................................................................... 42 Juis ........................................................................................................................ 45
7.9 7.10 7.11 7.12 7.13 7.14 7.15 7.16 7.17 7.18
Kamma-groep ........................................................................................................ 46 Luidens en volgens ................................................................................................ 51 Moontlik ................................................................................................................. 54 Mos ........................................................................................................................ 57 Nè .......................................................................................................................... 60 Netnou ................................................................................................................... 61 Reeds .................................................................................................................... 64 Regtig/rêrig ............................................................................................................ 65 Sommer ................................................................................................................. 68 Straks..................................................................................................................... 70
Hoofdstuk 8
Discussie ................................................................................................... 73
Conclusie
78
Bibliografie
81
Inleiding
In gesproken taalgebruik is al veel onderzoek verricht naar discourse markers; er is met name veel geschreven over hoe de elementen gedefinieerd moeten worden en wat hun precieze functies zijn, aangezien daar geen consensus over is. Illustrerend hiervoor is de verscheidenheid aan termen die gebruikt worden, zoals cue phrases, discourse connectives, discourse particles, pragmatic particles en zo verder. Discourse marker is echter de meest gebruikte term, die ook in dit onderzoek gehanteerd zal worden. Recentelijk is er ook interesse gekomen voor het gebruik van discourse markers als indicator voor registers. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Brizuela, Andersen & Stallings uit 1999, waarbij ze aantoonden dat er andere discourse markers gebruikt worden voor verschillende registers. De opzet van het huidige onderzoek manifesteert zich in dezelfde richting. Het is namelijk niet de bedoeling om te proberen een definitie op te stellen voor of functies te analyseren van discourse markers, maar om een vergelijking te maken tussen verschillende soorten registers. Hoewel verschillende auteurs discourse markers associeren met oraliteit, wordt er in Schourup (1999: 234) gesteld dat die associatie waarschijnlijk ligt aan het feit dat de focus bij vroeger onderzoek voornamelijk lag op conversationele items in gesproken taalgebruik. Het huidige onderzoek zal zich echter richten op geschreven taalgebruik; er wordt een vergelijking gemaakt tussen een Afrikaanse tabloid en kwaliteitskrant, respectievelijk Son en Volksblad. Op basis van een artikel van Conradie (1992) zijn een aantal elementen gekozen die geanalyseerd worden: almiskie, altemit, blykbaar, dalk, darem, glo, hoeka, juis, de kamma-groep, klaarblyklik, luidens/volgens, miskien, moontlik, mos, nè/nê, netnou, oënskynlik, reeds, regtig/rêrig, skynbaar, sommer, straks, waarskynlik. Voor het element mos is al eerder onderzoek verricht door Jantjies (2009), die de functies van mos als discourse marker bestudeert. Mos duidt als discourse marker algemene en/of gedeelde kennis aan tussen de spreker en de gesprekspartner. Het gebruik van mos als discourse marker is gegroeid uit zijn functie als bijwoord, volgens Conradie is mos met name een modaal bijwoord. Uit de klasse van bijwoorden evolueren veel elementen naar een functie als discourse marker en aangezien dat bij mos aldus het geval is, werd er geopteerd om met vergelijkbare elementen te werken en te analyseren of ze ook gebruikt kunnen worden als discourse marker. Bovendien wordt er een vergelijkend corpusonderzoek uitgevoerd naar de frequentie van die elementen, om na te gaan of er een verschil is tussen de twee bovengenoemde dagbladen. Daarbij werd ook een derde corpus als referentiepunt gebruikt, namelijk het Korpus 1
Gesproke Afrikaans. Aangezien vele auteurs, waaronder Schourup, beweren dat discourse markers voornamelijk in gesproken taalgebruik voorkomen, is de verwachting dat de elementen die gebruikt worden als discourse markers grotendeels voorkomen in het Korpus Gesproke Afrikaans en dat Son een hogere frequentie vertoont dan Volksblad. Dit zou aantonen dat Son een informeler taalgebruik hanteert dan Volksblad. Het doel van dit onderzoek is dus tweeledig: analyseren of bovenstaande elementen gebruikt worden als discourse markers en onderzoeken wat de frequentie van die elementen zijn met betrekking tot de drie corpora. Voor de analyse van de elementen worden prototypische kenmerken van discourse markers, op basis van Schiffrin (1987), Fraser (1990, 1999) en Schourup (1999), gebruikt: ten eerste wordt er onderzocht of een element weggelaten kan worden uit de zin zonder de grammaticaliteit ervan aan te tasten; ten tweede of het element semantisch veel toevoegt aan de propositie en ten derde of er een bepaalde connectie gelegd wordt door het element. Tijdens die analyse bleek dat veel elementen eigenlijk niet gebruikt kunnen worden als discourse marker, maar dat ze een modale of evidentiële functie vertonen. Noodzakelijkerwijze moet er dus een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen discourse markers, modale partikels en bijwoorden en evidentiële partikels/bijwoorden. Wordt een element met een evidentiële functie gebruikt, dan verwijst het naar de bron voor de propositie. Vertoont het element een modaal gebruik, dan heeft het een modaliserend effect op de propositie. Het feit dat bepaalde elementen niet gebruikt kunnen worden als discourse markers betekent echter niet dat er geen vergelijking meer gemaakt kan worden tussen de twee Afrikaanse dagbladen: ook met betrekking tot modaliteit en evidentialiteit kan er een verschil zijn. Het verloop van de analyse gaat dus als volgt: -
-
Wordt het element als discourse marker gebruikt? o Kan het weggelaten worden uit de zin zonder de grammaticaliteit ervan aan te tasten? o Voegt het semantisch veel toe aan de propositie? Kan het weggelaten worden zonder een betekenisverandering te genereren? o Maakt het element een connectie? Als het element niet als discourse marker kan functioneren, wat is dan de functie? o Wordt het element op een evidentiële manier gebruikt? Verwijst het naar de bron voor de propositie? o Vertoont het element een modale functie? Heeft het een modaliserend effect op de propositie?
Zoals hierboven vermeld, wordt ook per element de frequentie bepaald. Die frequentie wordt geanalyseerd naar zijn statistische significantie. Na de verwerving van alle resultaten, wordt er ten slotte bestudeerd of de opgestelde categorisatie (discourse markers, modale partikels/bijwoorden en evidentiële partikels/bijwoorden) gelinkt kan worden aan de verschillende frequenties. Bovendien wordt er een poging gedaan om die frequenties te verklaren. Verschillende vragen zijn dan van belang: welke frequentie is er gevonden?
2
Hebben andere, functioneel gelijkende elementen dezelfde frequentie? Waarom wel/niet? Is er een verschil tussen Son en Volksblad? Op welk vlak manifesteert dat verschil zich? Voor we de analyse en de frequentie van de elementen bespreken, is het echter noodzakelijk om een duidelijk theoretisch kader te bieden voor discourse markers, modale partikels/bijwoorden en evidentiële partikels/bijwoorden. De huidige scriptie is verder als volgt opgedeeld: in het eerste hoofdstuk worden discourse markers besproken, waarna in hoofdstuk twee het onderscheid wordt gemaakt tussen discourse markers en modale partikels. In hoofdstuk drie volgt een bespreking van modaliteit en evidentialiteit. Hoofdstuk vier behandelt de distinctie tussen tabloid en broadsheet journalistiek waarna het vijfde hoofdstuk de elementen onder bespreking behandelt; dit gebeurt zowel aan de hand van Conradie (1992) als Ponelis (1979). In het zesde hoofdstuk volgt een bespreking van de methodologie van het onderzoek, waarna in hoofdstuk zeven de behandeling volgt van het eigenlijke onderzoek: zowel de frequentie als de analyse van de elementen worden uiteengezet. Hierop volgt een discussie van de resultaten in hoofdstuk acht, waarna er wordt afgesloten met een conclusie.
3
Hoofdstuk 1 Discourse markers
1.1 Inleiding Vanuit verschillende perspectieven is al veel geschreven over discourse markers waardoor er veel ideeën circuleren over wat de elementen precies zijn. Illustrerend hiervoor is de verscheidenheid aan termen zoals (zie Fraser, 1999: 932) “cue phrases, discourse connectives, discourse operators, discourse particles, discourse signalling devices, phatic connectives, pragmatic connectives, pragmatic expressions, pragmatic formatives, pragmatic markers, pragmatic operators, pragmatic particles, semantic conjuncts, sentence connectives”. Deze lijst is niet exhaustief. Voor dit onderzoek wordt geopteerd om de term discourse marker1 te hanteren, in navolging van onder andere Schourup (1999), Schiffrin (1987) en Fraser (1990, 1999). Typische items die vaak in dit soort onderzoek geanalyseerd worden, zijn ‘conversationele partikels’ zoals well en oh, parenthetische gelexicaliseerde uitdrukkingen zoals y’know en I mean, en een variëteit aan connectieve elementen in zowel gesproken als geschreven taal zoals so, after all, moreover (Schourup, 1999: 227). Het volgende deel geeft een overzicht van een aantal vooraanstaande auteurs en hun definities.
1.2 Definities en kenmerken 1.2.1
Definities en connectiviteit
De meeste auteurs zijn het eens dat discourse markers segmenten met elkaar verbinden. Ze zijn het echter niet eens over hoe zulke elementen gedefinieerd moeten worden of hoe ze
1
Zie Schourup (1999) voor een uitweiding over de term discourse marker ten opzichte van discourse particle.
4
functioneren (Fraser, 1999: 932). Illustrerend voor de prominentie van die connectieve eigenschap is de definitie van Fraser (1999: 931), die discourse markers definieert als a class of lexical expressions drawn primarily from the syntactic classes of conjunctions, adverbs and prepositional phrases. With certain exceptions, they signal a relationship between the interpretation of the segment they introduce, S2, and the prior segment, S1. They have a core meaning, which is procedural, not conceptual, and their more specific interpretation is ‘negotiated’ by the context, both linguistic and conceptual. Discourse markers linken volgens Fraser een aspect van het discourse segment waartoe ze behoren (S2) met een aspect van een voorgaand discourse segment (S1) (1999: 938). Hij stelt dit voor in het schema <S1. DM+S2> (1999: 938). Ook volgens Schourup is connectiviteit de meest prominente eigenschap van discourse markers; hij definieert ze als elementen die gebruikt worden om uitingen te relateren aan andere discourse units (Schourup, 1999: 230). Schiffrin definieert de elementen als “sequentially dependent elements which bracket units of talk” (1987: 31). Volgens haar zijn het cohesive devices, die onderliggende connecties tussen proposities weerspiegelen. Die connecties kunnen al geïnfereerd worden door zowel de zender als de ontvanger (Schiffrin, 1987: 61). De term sequential dependance wordt door Schiffrin geïllustreerd met het volgende voorbeeld (1987: 38): Jan: now these boys were Irish. They lived different. Now kan op twee manieren gebruikt worden: als bijwoord van tijd of als discourse marker. Als het in de zin een bijwoord van tijd zou zijn, zou het verwijzen naar de tegenwoordige tijd waardoor het werkwoord in dezelfde tijd zou moeten staan. Dat is in dit voorbeeld niet het geval: now komt voor als discourse marker, waardoor de verleden tijd van het werkwoord gebruikt kan worden (Schiffrin, 1987: 38). In haar onderzoek bestudeert Schiffrin de elementen oh, well, and, but, or, so, because, now, then, I mean en y’know. Een complicatie bij haar analyse is dat bijna alle items al deel uitmaken van andere woordklassen. Zo zijn and, but en or voegwoorden, so is soms een voegwoord, soms een bijwoord en now en then zijn bijwoorden. Schiffrin weet niet hoe ze y’know en I mean moet classificeren. Volgens haar is y’know wel een zin maar I mean niet, aangezien het nog een direct object vereist2 (1987: 40). Daarnaast worden oh en well op verschillende manieren geclassificeerd; zo zijn ze al geclassificeerd als bijwoord, interjectie, partikel, en stopwoord (Schiffrin, 1987: 40). Een definitie opstellen voor discourse markers is dus extra complex, aangezien elk element ook in een andere woordklasse kan
2
Know vereist mijns inziens echter ook nog een direct object. Dit kan opgemerkt worden door het valentieschema van know: somebody knows something.
5
onderverdeeld worden, wat betekent dat elk element karakteristieken van die woordklasse zou meenemen naar de klasse van de discourse markers (Schiffrin, 1987: 40). Schiffrin en Schourup hanteren een functionele beschrijving voor hun poging tot een definitie, terwijl Fraser (1990, 1999) eerder pragmatisch werkt. Hij stelt dat pragmatische informatie 3 gesignaleerd kan worden door pragmatic markers (1990: 386), die onderverdeeld worden in drie types: basic pragmatic markers, commentary pragmatic markers en parallel pragmatic markers. Hij beweert dat “ ‘commentary pragmatic markers’ [include] what I am presently calling [discourse markers]” (Fraser, 1999: 936). Ze worden dus gegroepeerd naar hun pragmatische functie: ze dragen niet bij tot de propositionele inhoud van de zin en ze signaleren de relatie die de spreker voor ogen heeft tussen de uiting die de discourse marker introduceert en de voorgaande uiting (1999: 936). Aangezien ze geen traditionele grammaticale categorie vormen, kunnen de elementen homofone vormen hebben die een andere functie uitoefenen. Beide functies kunnen echter niet terzelfdertijd voorkomen (Fraser, 1990: 389).
1.2.2
Kenmerken
Schiffrin suggereert een aantal kenmerken die een item toestaan om gebruikt te worden als discourse marker (1987: 328): -
It has to be syntactically detachable from a sentence It has to be commonly used in initial position of an utterance It has to have a range of prosodic contours -
-
E.g. tonic stress and followed by a pause, phonological reduction
It has to be able to operate at both local and global levels of discourse, and on different planes of discourse -
This means that it either has to have no meaning, a vague meaning, or to be reflexive (of the language, of the speaker)
Ook Schourup (1999: 230) identificeert een aantal karakteristieke eigenschappen waarmee de meeste gebruiken van discourse markers vereenzelvigd worden. -
3
Connectiviteit Optionaliteit Non-truth conditionality Zwakke associatie met de zin Initiële positie Oraliteit Multi-categorialiteit
Volgens Fraser (1990) zijn er twee soorten conventionele informatie: pragmatische en inhoudelijke.
6
Elk kenmerk van Schourup zal kort besproken worden. Ten eerste kunnen discourse markers door hun connectiviteit onderscheiden worden van andere initiële elementen, zoals initiële interjecties (yipes, oops) (Schourup, 1999: 231). Ze zijn syntactisch optioneel aangezien ze uit de zin verwijderd kunnen worden zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten en bovendien zijn ze ook semantisch optioneel: er worden geen extra semantische relaties gerealiseerd door discourse markers; ze bevestigen enkel reeds aanwezige semantische relaties. Als het element dus wordt weggelaten, is de relatie die wordt aangeduid door de discourse marker nog altijd beschikbaar. Het enige verschil is dat die relatie niet meer expliciet wordt gemaakt (Schourup, 1999: 231). Met non-truth conditionality bedoelt Schourup dat ze niets bijdragen tot de waarheidscondities van de propositie (Schourup, 1999: 232). Dit onderscheidt discourse markers van inhoudswoorden zoals adverbiale woorden van wijze (sadly) (Schourup, 1999: 232). Deze eerste drie karakteristieken zijn essentieel voor de status van discourse markers en zullen ook gebruikt worden voor de analyse van dit onderzoek. Daarnaast wordt er ook vaak aangenomen dat discourse markers buiten de syntactische structuur voorkomen of er los mee verbonden zijn (een zwakke associatie met de zin) (Schourup, 1999: 232). Ook wordt er gesteld dat discourse markers vaak in initiële positie voorkomen, hoewel dit niet als een essentieel kenmerk wordt beschouwd (Schourup, 1999: 233). Ook Fraser vermeldt de initiële positie als kenmerk; hij stelt echter dat er ook tegenvoorbeelden gevonden kunnen worden van interne of zelfs finale gebruiken, zoals in de zin “He went, however” (1990: 389). Voorts wordt oraliteit behandeld: de meeste onderzochte elementen komen volgens Schourup hoofdzakelijk voor in gesproken taal. Er bestaan echter geen principiële gronden om vergelijkbare items in geschreven taal niet te classificeren als discourse markers (zoals moreover, consequently, contrariwise) (Schourup, 1999: 234). De associatie met oraliteit ligt waarschijnlijk aan het feit dat eerder onderzoek voornamelijk gefocust was op conversationele items (Schourup, 1999: 234). Zoals eerder vermeld, werkt dit onderzoek echter met twee geschreven corpora. Ten slotte vermeldt Schourup de multi-categorialiteit van discourse markers. Zoals we ook bij Schiffrin zagen is de klasse van discourse markers functioneel: een element behoudt zijn oorspronkelijke syntactische categorisatie maar verricht daarbovenop extra taken die geassocieerd zijn met discourse markers (Schourup, 1999: 234). Een belangrijke opmerking over de functie van de elementen is dat de structuur en de betekenis van de zin niet afhankelijk is van de markers die gebruikt worden; in feite kan de structuur en betekenis van argumenten zelfs behouden worden zonder markers (Schiffrin, 1987: 55). Andere linguïstische middelen kunnen zelfs dezelfde taken uitvoeren als markers (bijvoorbeeld een woord extra klemtoon geven) (Schiffrin, 1987: 57). Daarnaast wordt beweerd dat markers een betekenis hebben en dat ze een betekenisrelatie selecteren uit eender welke potentiële betekenis die aanwezig is. Als gevolg hiervan moet de betekenis van de marker compatibel zijn met de betekenissen van de context (Schiffrin, 1987: 317318). Fraser gaat op dit vlak akkoord met Schiffrin en stelt dat markers zelf geen betekenis creëren, maar enkel de luisteraar oriënteren naar een betekenis (Fraser, 1990: 390). Het zijn
7
dus nuttige gidsen om de communicatieve intenties van de spreker te verduidelijken (Fraser, 1990: 390). We zagen dus dat discourse markers op veel verschillende manieren gekarakteriseerd kunnen worden. Dit betekent dat een bepaald item geclassificeerd kan worden als discourse marker op basis van een definitie van de ene auteur, maar niet op basis van een andere definitie. Dit is zeer duidelijk als we kijken naar de elementen die Schiffrin bestudeerde: oh, well, and, but, or, so, because, now, then, y’know, en I mean. Geen enkele van deze elementen worden universeel geaccepteerd als discourse markers. Fraser sluit zowel oh, y’know, I mean, because en well uit (Schourup, 1999: 241), alsook partikels van focus (even, only, just, as), modale partikels (He did indeed do that so), interjecties (hoewel ze wel een aantal eigenschappen met discourse markers delen) en vocatieven (Fraser, 1999: 942-943 en 1990: 391-392). Het volgende onderdeel verduidelijkt het onderscheid tussen discourse markers en modale partikels.
8
Hoofdstuk 2 De distinctie tussen discourse markers en modale partikels
Het is noodzakelijk voor dit onderzoek om een distinctie te maken tussen modale partikels en discourse markers en te bestuderen wat hun precieze relatie is. Dat onderscheid is de centrale vraag in het boek van Degand, Cornillie & Pietrandrea (2013).
2.1 Discourse markers en modale partikels Volgens bovenstaande auteurs zijn zowel discourse markers als modale partikels multifunctionele linguïstische elementen die in cognitieve, sociale en tekstuele domeinen functioneren (Degand, Cornillie & Pietrandrea, 2013: 3). Modale partikels worden vaak beschreven als items die de relatie tussen de spreker en toehoorder specificeren, tevens als items die een inzicht signaleren met betrekking tot de argumentatieve relaties die opgebouwd worden in een situatie of ook als elementen die terugverwijzen naar een propositionele of illocutionaire entiteit (Degand, Cornillie & Pietrandrea, 2013: 3). Discourse markers worden dan weer beschreven als elementen die gerelateerd zijn aan de conversatie en als elementen die emoties en attitudes uitdrukken. Volgens sommige auteurs zou het onderzoek naar discourse markers dan deel uitmaken van het onderzoek naar modaal en meta-tekstueel commentaar. Puur functioneel zijn de distincties tussen discourse markers en modale partikels dus moeilijk te behouden (Degand, Cornillie & Pietrandrea, 2013: 3). Modale partikels worden, in tegenstelling tot discourse markers, wel als aparte woordklasse beschouwd (toch op zijn minst bij de Germaanse talen). Er is min of meer consensus over de kenmerken ervan (zie verder). De auteurs stellen dat de focus op de affectieve, attitudinele, opinievormende, illocutionaire betekenissen van deze klasse de bron kan zijn voor de vage grens tussen modale partikels en discourse markers (Degand, Cornillie & Pietrandrea, 2013: 7). Daarnaast is de verwarring ook mogelijk door de diachronische link tussen de twee categorieën. De belangrijkste oorzaak voor de verwarring ligt echter in de algemene en vage definities die aan discourse markers gegeven worden (Degand, Cornillie & Pietrandrea, 2013: 8).
9
Uit de onderzoeken in voorgaand boek bleek dat de relatie tussen modale partikels en discourse markers sterk kan verschillen per taal. Voor het Duits, onderzocht door Diewald (2013), en andere Germaanse talen blijkt dat de twee categorieën duidelijk gedifferentieerd kunnen worden. Bij andere talen is er soms een vage grens en bij nog andere talen is een overkoepelende categorie nodig waar modale partikels en discourse markers in onder te brengen zijn. Aangezien Afrikaans ook deel uitmaakt van de Germaanse talen, is het nuttig Diewalds onderzoek kort toe te lichten.
2.2 Discourse markers en modale partikels in het Duits Diewald (2013) maakt een onderscheid tussen twee scholen met betrekking tot het onderzoek naar discourse markers. De eerste school, waartoe bijvoorbeeld Schiffrin, Fraser en Schourup behoren, definieert discourse markers als items met een tekst-connectieve functie die syntactisch geïntegreerd zijn4. De tweede school daarentegen, waar Diewald zich mee lieert, beschouwt discourse markers als niet-geïntegreerd materiaal, onafhankelijk van syntactische structuur maar wel gebonden aan de structuur van een uiting (Diewald, 2013: 22). Modale partikels zijn ook syntactisch geïntegreerde tekst-connectieve elementen en dus moeten ze opgevat worden als een subgroep van de discourse markers van de eerste school. Items met een discourse-organisatorische functie (de definitie van discourse markers voor de tweede school) worden in de eerste school uitgesloten. De klasse van de discourse markers én de discourse-organisatorische elementen wordt door Fraser ‘pragmatische markers’ genoemd (zie eerder) (Diewald, 2013: 22-23). Volgens de tweede school zijn discourse markers prosodisch, syntactisch en semantisch onafhankelijk (Diewald, 2013: 23). Ze zijn onafhankelijk van syntactische structuur; hun scope is niet de zin, niet het zinsdeel en ook niet de speech act, maar de utterance. Ze kunnen in initiële positie voorkomen, finale positie, interne positie of onafhankelijk van de uiting (Diewald, 2013: 24). Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een aantal voorbeelden in het Duits (Diewald, 2013: 24): Und dann kommt der große Balken, gell? (‘and then comes the large beam, am I right?’) Ja genau, aber mach das erstmal so. (‘yes exactly, but do it this way first’)
4
De discourse markers van de eerste school noemt Diewald text-connective markers (TCMs).
10
Voor modale partikels worden de volgende erkende eigenschappen5 vermeld (Diewald, 2013: 29-31): A. Modal particles are non-inflecting (…). B. Modal particles have heterosemes in other word classes [such as] conjunctions, focus and scalar particles, so-called modal words, (…) adverbs and adjectives (…). C. Modal particles are obligatorily unstressed. D. Modal particles do not have constituent value or phrasal value. They can neither be used as sentential equivalents, nor can they appear in the first position of a German V-2 sentence. They cannot be coordinated or questioned. These features separate them from neighboring non-inflecting classes like adverbs and modal words. E. Modal particles are combinable. Though they cannot be coordinated, they may be serialized, whereby complex rules of combination and order apply (…). F. Modal particles are restricted to the middle field of the German sentence (…). Within the middle field, they may appear in various slots (…). G. Modal particles very often display an affinity with a particular sentence type, i.e. either with structural types, or with illocutionary types, or with complex constructions (….). H. Modal particles do not have referential meaning (…). I. Modal particles have sentential scope or utterance scope (illocutionary scope), i.e. they have the widest scope of all sententially integrated particles. Therefore, they cannot function as the reference point of a negation particle. Their wide scope separates them from scalar particles (…) and focus particles (…) which grade or focus individual constituents. Criterium F. (de plaatsing in het middenveld) is volgens Diewald een robuust en duidelijk te testen criterium. Het onderscheidt modale partikels van alle andere niet-geïnflecteerde woordklassen (bijvoorbeeld voegwoorden, adverbs, discourse marking particles). Al deze niet-geïnflecteerde items zijn ofwel niet beperkt tot een bepaald veld, of ze kunnen in eender welke constituentpositie voorkomen (adverbs) of ze hebben andere restricties (voegwoorden), of ze zijn syntactisch niet-geïntegreerd (discourse markers). Alle items die dus lijken op een modaal partikel, maar buiten het middenveld voorkomen, moeten behandeld worden als heteroseme elementen van een modaal partikel (Diewald, 2013: 3031). Volgens Schoonjans (2013: 134-139) is de plaatsing in het middenveld echter geen prototypisch kenmerk, aangezien er voorbeelden te vinden zijn van modale partikels die soms buiten het middenveld voorkomen. Hij gaat zelfs verder en beweert dat er bij vele andere kenmerken ook tegenvoorbeelden te vinden zijn, zoals voor onbeklemtoondheid. Hij beweert dientengevolge dat bovenstaande kenmerken gebruikt worden voor prototypische gevallen van modale partikels (Schoonjans, 2013: 144):
5
Deze eigenschappen zijn specifiek voor het Duits opgesteld.
11
[I]t has been argued that the MP category has a prototypical structure with fuzzy boundaries towards other categories. Each particular type is to a higher or lower degree a prototypical member of this category, and can at the same time be a prototypical member of different categories. Furthermore, each type itself has more and less prototypical instantiations (…). In een ander artikel vermeldt Schoonjans (2012: 792) de reden waarom modale bijwoorden op modale partikels lijken: ze hebben namelijk ook een vaste vorm en ze hebben eveneens een modaliserende functie. Het is echter mogelijk om een modaal bijwoord te beklemtonen door het in een matrix zin te plaatsen, zoals bij de volgende Duitse zin: “es ist sicher dass…” (Schoonjans, 2012: 792), waarbij het element sicher extra klemtoon krijgt. Dat is niet mogelijk bij modale partikels (alhoewel dit dus ook een prototypisch kenmerk is). We moeten er dus van uitgaan dat de kenmerken hierboven voornamelijk prototypische kenmerken zijn en dat er tegenvoorbeelden te vinden zijn. Dit betekent ook dat we in acht moeten nemen dat modale partikels overlappen met andere categorieën, bijvoorbeeld modale bijwoorden en discourse markers (Schoonjans, 2013: 146). Ook Diewald (2013: 34-35) houdt rekening met intercategorialiteit. Ze onderzoek met de stelling dat discourse markers, modale partikels en markers hun connectieve functie gemeenschappelijk hebben maar dat tussen de twee klassen in staan, aangezien er een verschil is in het soort verwezen wordt door de pointing relation (Diewald, 2013: 35).
concludeert haar tekst-connectieve modale partikels domein waarnaar
DMs relate non-propositional discourse elements which are not textually expressed, which are syntactically non-integrated (i.e. have no syntactically fixed position) and which do not have constituent value. DMs are found in a variety of formal realizations. The latter is also true for TCM, which, however, in contrast to DMs are syntactically integrated, and have functions on the propositional and conceptual level. DMs as well as TCMs are not specific word classes (…). MPs, on the other hand, are one of the acknowledged word classes of German. They are characterized by a cluster of features (high syntactic integration, topological restriction to the middle field, no constituent value, morphological particle etc.). Their function is indexical as is the function of DMs and TCMs, but it is specific insofar as it points to propositions and speech-act alternatives which are not textually expressed but treated as ‘given’. Bij bovenstaande classificatie moet dus rekening gehouden worden met intercategorialiteit: de geponeerde kenmerken zijn van toepassing op prototypische leden waardoor overlapping tussen de categorieën mogelijk is. Ook in het huidige onderzoek zal dus rekening gehouden worden met overlapping bij de toepassing van prototypische kenmerken van een bepaalde klasse. In het volgende hoofdstuk worden kort modaliteit en evidentialiteit besproken.
12
Hoofdstuk 3 Modaliteit en evidentialiteit
In dit deel worden modaliteit in brede zin en evidentialiteit duidelijk gedifferentieerd en gedefinieerd, wat noodzakelijk is voor dit onderzoek. De Haan (2001) gaat niet akkoord met verschillende auteurs die beweren dat er een noodzakelijke relatie bestaat tussen evidentialiteit en modaliteit, een redenering die volgt uit het feit dat in de Germaanse talen epistemische en evidentiële modaliteit door hetzelfde element uitgedrukt kan worden (zoals het Nederlandse werkwoord moeten) (De Haan, 2001: 201). De Haan maakt dus in zijn artikel een duidelijk onderscheid tussen de twee. Hij vermeldt daarvoor Palmer (2001: 8), die epistemische modaliteit en evidentiële modaliteit definieert als de twee hoofdtypes van propositionele modaliteit. [E]pistemic modality and evidential modality are concerned with the speaker’s attitude to the truth-value or factual status of the proposition and may thus be described as ‘propositional modality’ (Palmer, 2001: 24). Het verschil tussen de twee is dat met epistemische modaliteit de spreker een beoordeling uitdrukt over de feitelijke status van een propositie. Evidentiële modaliteit drukt echter uit welke bron de spreker heeft voor de propositie (Palmer, 2001: 8). De link tussen de twee systemen is volgens De Haan dat ze beide uitdrukken dat de spreker (geen) betrokkenheid heeft ten opzichte van de waarheid van de propositie (2001: 201). Voor epistemische modaliteit maakt De Haan een onderscheid tussen zwakke en sterke epistemische modaliteit, respectievelijk mogelijkheid en noodzakelijkheid. Zwakke modaliteit wordt bijvoorbeeld uitgedrukt door mogen en kunnen in het Nederlands, sterke epistemische modaliteit wordt uitgedrukt door moeten (De Haan, 2001: 203). Mogelijkheid en noodzakelijkheid weerspiegelen de betrokkenheid van de spreker ten opzichte van de waarheid van zijn uiting (De Haan, 2001: 203). Bij evidentialiteit wordt er gedifferentieerd tussen indirecte en directe evidentialiteit. Directe evidentiële elementen worden gebruikt wanneer de spreker de actie zelf zintuiglijk heeft meegemaakt. Indirecte evidentiële elementen worden op hun beurt gebruikt als de spreker de actie niet persoonlijk heeft meegemaakt, maar de actie heeft gededuceerd (inferentials) of ervan gehoord heeft via anderen (quotatives) (De Haan, 2001: 203).
13
Bij indirecte evidentialiteit moet volgens De Haan ook een distinctie gemaakt worden tussen bevestigde en onbevestigde informatie. Voor bevestigde informatie wordt in het Nederlands bijvoorbeeld het werkwoord moeten gebruikt en voor onbevestigde informatie de verleden tijd van het werkwoord zullen (i.e. zou(den)) (De Haan, 2001: 212). Het onderscheid tussen bevestigde en onbevestigde informatie is gelimiteerd tot registers van krantentaal. Zinnen die bevestigde informatie bevatten, blijven ongemarkeerd maar zinnen met onbevestigde informatie maken gebruik van typische indirecte evidentiële elementen (zoals zou(den)). Vaak wordt dan ook de bron voor de onbevestigde informatie weergegeven, bijvoorbeeld door de woordgroep “volgens + bron” in te schakelen (De Haan, 2001: 213-214). In dit onderzoek worden bijvoorbeeld de elementen volgens, luidens en waarschijnlijk ook glo gebruikt om onbevestigde informatie weer te geven. Volgens De Haan moeten modaliteit en evidentialiteit in tegenstelling tot de gangbare opvatting, niet noodzakelijk gelinkt worden, aangezien modale elementen als bron voor evidentiële elementen vrij zeldzaam zijn6 (De Haan, 2001: 203-204)7. Er moet dus een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen epistemische morfemen die een propositie evalueren en evidentiële morfemen, die het bewijs aanduiden waarop de propositie gebaseerd is (De Haan, 2001: 209). Volgend hoofdstuk behandelt het verschil tussen een tabloid en een kwaliteitskrant en hun specifiek taalgebruik.
6
Deze stelling geldt voor talen waarvoor plausibele inferenties gemaakt kunnen worden met betrekking tot bronnen voor evidentiële elementen (De Haan, 2001: 203). De Haan deduceert deze stelling aan de hand van een onderzoek van de WALS-data. 7 De Haan beschrijft in dit artikel enkel gegrammaticaliseerde bronnen van evidentialiteit en modaliteit, zoals het werkwoord moeten in het Nederlands. Lexicale markers zoals evidently en possibly uit het Engels, worden niet besproken.
14
Hoofdstuk 4 Tabloid en broadsheet journalistiek
Zoals eerder werd vermeld, wordt er een onderscheid gemaakt tussen tabloid journalistiek en broadsheet journalistiek, aangezien dit onderzoek een vergelijking maakt tussen een Afrikaanse tabloid en kwaliteitskrant. Volgens Sparks (2000: 10) heeft een tabloid twee belangrijke kenmerken: [I]t devotes relatively little attention to politics, economics, and society and relatively much to diversions like sports, scandal, and popular entertainment; it devotes relatively much attention to the personal and private lives of people, both celebrities and ordinary people, and relatively little to political processes, economic developments, and social changes. This is a difference within journalism, certainly involving its priorities and, arguably, its accuracy and objectivity. Hanusch (2013: 499) voegt daarbij toe dat een tabloid zijn lezers voornamelijk als consument adresseert, terwijl broadsheet kranten hun doelpubliek adresseren als burgers, met het doel ze te informeren en te onderrichten. Sparks (2000: 12) illustreert duidelijk het verschil tussen de twee soorten journalistiek in een schema. Op de verticale as focust het ene uiterste zich op gebeurtenissen uit het private leven (van zowel beroemdheden als gewone personen), terwijl het andere uiterste zich richt op het publieke leven. Op de horizontale as wordt er enerzijds gefocust op politiek, economie en de maatschappij, en anderzijds op schandaal, sport en vertier. Broadsheet journalistiek scoort dan hoog op de publieke as en op de as met betrekking tot politiek, economie en maatschappij. Tabloid journalistiek scoort hoog op de andere twee uitersten: de privé as en de as met betrekking tot schandaal, sport en vertier. De fictieve namen die Sparks gebruikt, namelijk The True Tabloid en The Journal of Record, zouden we kunnen vervangen door respectievelijk Son en Volksblad (Sparks, 2000: 12).
15
Figuur 1: de distinctie tussen tabloids en kwaliteitskranten.
Het verschil in taalgebruik bij de twee soorten kranten wordt aangehaald door Timuçin (2010: 106), die een overzicht geeft van een aantal auteurs. Zo worden Crystal & Davy vernoemd, die beweren dat tabloid en broadsheet journalistiek een ander doelpubliek voor ogen heeft waardoor ze een verschillend taalgebruik en verschillende stijl hanteren (Timuçin, 2010: 106). Timuçin vermeldt ook het onderzoek van Bagnall (1993). Volgens Bagnall is het doel van de twee soorten journalistiek anders – ondanks mogelijk overlappende functies – en dat heeft een gevolg voor het soort taalgebruik dat gehanteerd wordt (Bagnall, 1993: 23). Een verhaal kan voor beide dagbladen interessant zijn, maar de taal zal verschillen: de populaire reporter wil een verhaal dat strookt met de opvattingen van zijn lezers; hij wil die opvattingen niet ondermijnen. Bijgevolg gebruikt die reporter een overeenkomstig taalgebruik (Bagnall, 1993: 24). Dat specifieke taalgebruik noemt Bagnall (1993: 25) popspeak, en het primaire kenmerk ervan is het gebruik van clichés: “[f]or this is cliché-land. Clichés, much maligned as they are, have their place in popular news-writing”. Daarnaast is de woordenschat van popspeak beperkt, aangezien een bepaald woord veel verschillende rollen speelt (Bagnall, 1993: 26). Nog een belangrijk verschil tussen tabloid en broadsheet journalistiek is de manier waarop er omgegaan wordt met vooringenomenheid. Kwaliteitskranten kunnen ervoor kiezen een artikel een bepaalde richting uit te sturen door selectief om te gaan met quotes of door bepaalde informatie weg te laten. Dat gebeurt bij tabloids minder subtiel: hun vooringenomenheid is volgens Bagnall overduidelijk en onbeschaamd aanwezig en dat wordt duidelijk door de lezer te overvallen met emotioneel geladen woorden en zinnen (1993: 38). Het is dus duidelijk dat er een verschil bestaat in taalgebruik tussen de twee soorten kranten,
16
aangezien ze verschillende doelen en een verschillend lezerspubliek voor ogen hebben: ze hanteren dus elk een verschillend register. Een verschil in register kan worden weergegeven door verschillende soorten linguïstische elementen. Een aantal onderzoeken hebben bijvoorbeeld al melding gemaakt van discourse markers als indicator voor register, zoals het onderzoek van Brizuela, Andersen & Stallings uit 1999. Zij stellen dat sprekers hun taal modificeren in verband met hun positie in relatie tot de ontvanger en het specifieke taalevenement en dat kan door het gebruik van discourse markers (Brizuela, Andersen & Stallings, 1999: 129-130). Ook Redeker (1990) merkt een verschil op in het gebruik van discourse markers met betrekking tot register. Ze stelde vast dat vrienden die met elkaar converseren, markers op een andere manier gebruiken dan bij een conversatie tussen vreemden. Bovendien beperkte ze zich in haar onderzoek niet enkel tot gesproken taaldata, maar ze ondernam eenzelfde soort test bij krantenartikelen (1990: 379). Aangezien er dus een duidelijk verschil is tussen tabloids en kwaliteitskranten - bij uitbreiding dus ook tussen Son en Volksblad - zou er een verschil in taalgebruik en register merkbaar moeten zijn. Dit zouden we bijvoorbeeld kunnen merken in het verschillend gebruik van specifieke linguïstische middelen, zoals discourse markers en evidentiële en modale bijwoorden/partikels. Voor we echter tot het onderzoek komen, behandelen we eerst de elementen die in dit onderzoek voorkomen.
17
Hoofdstuk 5 Classificatie van de linguïstische elementen onder bespreking
5.1 Bespreking aan de hand van Conradie (1992) De elementen die in dit onderzoek worden geanalyseerd, werden gekozen op basis van een artikel van Conradie over betekenisverandering bij modale partikels in het Afrikaans (1992). Conradie bespreekt de elementen aan de hand van een semantische verdeling. Ten eerste vermeldt hij ‘mogelijkheid’, dat uitgedrukt kan worden door miskien, moontlik, altemit, aans, dalk, straks en netnou (Conradie, 1992: 224). Aans onderging een contractie vanuit aanstons (‘zo meteen’, ‘binnenkort’) en betekent nu ‘misschien’. Een vergelijkbare ontwikkeling is gebeurd met de vorm dadelik die afgekort is tot dalk, wat dezelfde betekenis heeft (Conradie, 1992: 28). Vervolgens onderscheidt Conradie het domein van make-believe en appearance, waarbij de partikels aanduiden dat een propositie geen realiteit is, maar een schijnwerkelijkheid. Die betekenis wordt bijvoorbeeld uitgedrukt door konsuis/kwansuis, maar eveneens door kamma/kammalielies/kamtig/kamstig/kastig/kammakastig, afkomstig uit het Khoi. Met de zin “hy het kastig geslaap” wordt dus bedoeld dat die persoon deed alsof hij sliep. Als laatste vernoemt Conradie ook faikonta, afkomstig uit het Portugees, nu nog zelden gebruikt in het Afrikaans (1992: 224). De groep die de waarheid van een propositie extra bevestigt, bestaat uit rêrig/regtig (‘echt’), afkomstig van de reduplicatie reg-reg, en darem, dat minder sterk is (‘per slot van rekening, immers’) en afkomstig is van het Nederlandse daarom. Een voorbeeldzin voor deze groep is de volgende (Conradie, 1992: 224): Regtig mak word hulle nooit. ‘Ze worden nooit echt tam’ Een spreker kan zijn propositie rechtvaardigen door juis (‘precisely’) te gebruiken. Daarnaast kan er ook een modale versie van reeds gebruikt worden en hoeka, een leenwoord van het
18
Xhoi. Als de spreker zijn standpunt behoudt ten opzichte van zijn geadresseerde, kan de spreker gebruik maken van almiskie/almaskie, afkomstig van het Portugese mas que. Een voorbeeld hiervan is (Conradie, 1992: 224): Jy kan nie ry nie, die pad is te sleg. – Almaskie (ek sal dit waag). ‘Je kan er niet rijden, de weg ligt te slecht. – Het maakt mij niet uit, ik waag de kans’. Conradie vermeldt ook een aantal partikels die niet onder te verdelen zijn in een semantische klasse (1992: 225). Zulke semantisch geïsoleerde partikels zijn bijvoorbeeld glo, afkomstig van het werkwoord glo (‘geloven’), mos (‘immers’), sommer (afkomstig van so maar, ‘zomaar, gewoon’) en de tag nè (‘wat, toch, nee zeg’) (Conradie, 1992: 225). Ten slotte onderscheidt Conradie de groep met blykbaar (‘blijkbaar’), klaarblyklik (‘klaarblijkelijk’), oënskynlik (‘ogenschijnlijk’), skynbaar (‘schijnbaar’) en waarskynlik (‘waarschijnlijk’), allen afkomstig van het Nederlands. Volgende betekenisveranderingen worden opgesomd per partikel (Conradie, 1992: 225): Reeds: already > purposely Straks: presently > perhaps Netnou: just now > perhaps Aans: soon > perhaps > possibly Regtig: right > really Darem: therefore > after all Glo: believe > allegedly Mos: yet > indeed Sommer: thus > merely Blykbaar: evidently > apparently Hoeka: long ago > precisely In het algemeen kan er gesteld worden dat de woorden sindsdien meer discoursegeörienteerd zijn; ze dragen bij aan de communicatieve interactie in plaats van een logische relatie te creëren en ze beschrijven eerder attitudes dan waarheden (Conradie, 1992: 225). Aan de hand van deze elementen zal onderzocht worden of sommigen of meerdere van deze elementen als discourse marker gebruikt kunnen worden en of er een frequentieverschil is tussen de verschillende corpora. Aans en faikonta worden niet besproken aangezien ze niet voorkomen in de corpora. In wat volgt zullen de partikels geclassificeerd worden aan de hand van Ponelis.
19
5.2 Classificatie aan de hand van Ponelis (1979) In zijn Afrikaanse sintaksis maakt Ponelis een semantische categorisatie8 van adjunkte (‘bijwoordelijke bepalingen’) (1979: 289). Het verschil tussen bijwoordelijke bepalingen en randbepalings is volgens Ponelis zeer duidelijk: de vooropplaatsing van bijwoordelijke bepalingen leidt tot inversie, de vooropplaatsing van randbepalings niet (Ponelis, 1970: 64). De auteur vermeldt ook dat de homonymiewerking zeer sterk is bij adjunkte. Dan kan bijvoorbeeld een adjunk van tijd zijn, van voorwaarde of een “ander bron”-kwalifiseerder. Aangezien de homonymiewerking zo sterk is, kunnen de elementen waarschijnlijk gemakkelijk als discourse marker gebruikt worden.
5.2.1
Stelligheidsadjunkte of kleuradjunkte
Onder de houdingsadjunkte onderscheidt Ponelis (1979: 294) de stelligheidsadjunkte en de oordeelsadjunkte. Enkel de stelligheidsadjunkte zullen besproken worden. Stelligheidsadjunkte of kleuradjunkte hebben een versterkende of verzachtende werking op de inhoud van de zin. Ze komen voornamelijk voor in mededelende zinnen, ook al kunnen ze soms voorkomen in vragen en bevelen/verzoeken. Zo zijn mos, glo, blykbaar en oënskynlik op zijn minst ongrammaticaal in vragen en bevelen/verzoeken, of het gebruik ervan past niet (Ponelis, 1979: 294). Volgende zinnen klinken inderdaad niet goed: Aanvaar blykbaar haar verskoning (‘aanvaard blijkbaar haar excuses’) Aanvaar glo haar verskoning (‘aanvaard vermoedelijk haar excuses’) Kleuradjunkte die wel kunnen voorkomen in bevelen en verzoeken zijn bijvoorbeeld ag toe, asseblief, sommer, tog: “Moenie sommer ’n fout maak nie” (Ponelis, 1979: 295). In vragen kunnen verzachters voorkomen zoals altemit, dalk, darem, miskien, moontlik: “Het jy dalk iets gevra?” (Ponelis, 1979: 295). Ook in negatieve stellingen kunnen zowel versterkers (“Hy is volstrek nie onmisbaar nie”) als verzachters voorkomen (“Ek is nie juis siek nie”).
5.2.1.1
Versterkers en verzachters
Bij de kleuradjunkte wordt dus een onderscheid gemaakt tussen versterkers en verzachters. Voorbeelden van versterkers zijn (Ponelis, 1979: 298): bepaald, beslis, definitief, ongetwyfeld, regtig(waar), rêrig(waar). Hetzelfde effect als het gebruik van een versterker kan men bereiken door een accent te leggen op de spil van de zin (het werkwoord dat bij inversie betrokken is) (Ponelis, 1979: 299).
8
Ponelis houdt in zijn categorisatie dus geen rekening met formele criteria. Een gevolg hiervan is dat er geen scherp onderscheid gemaakt kan worden tussen randstukke/disjunkte en adjunkte. Als een bijwoordelijke bepaling namelijk aan de rand van de zin verschijnt – zinsinitieel of zinsfinaal -, dan wordt ze opgevat als disjunk. In beide gevallen spreekt Ponelis dus over adjunkte (1979: 290).
20
Verzachters kunnen verder opgedeeld worden in moontlikheidsversagters en kwalifiseerders (Ponelis, 1979: 299). In onderstaande voorbeelden wordt het verschil uitgelegd. (1) bevat een versterkend adjunk, (2) en (3) maken allebei gebruik van versagters maar (2) doet dit aan de hand van een moontlikheidsversagter en (3) aan de hand van een kwalifiseerder (Ponelis, 1979: 298). (1) Bakkerye doen beslis baie moeite om ’n ordentlike produk te lewer ‘Bakkerijen doen beslist veel moeite om een behoorlijk product af te leveren’ (2) Bakkerye doen blykbaar baie moeite om ’n ordentlike produk te lewer ‘Bakkerijen doen blijkbaar veel moeite om een behoorlijk product af te leveren’ (3) Bakkerye doen in ’n sekere sin baie moeite om ’n ordentlike produk te lewer ‘Bakkerijen doen in zekere zin veel moeite om een behoorlijk produkt af te leveren’ Zin (1) en (3) stellen allebei een feit aan de orde en er wordt een standpunt ingenomen ten opzichte van de waarheid of onjuistheid van volgende propositie: “Bakkerye doen baie moeite om ’n ordentlike produk te lewer”. In zin (1) is dat een sterk standpunt (beslis), in zin (3) wordt het standpunt zachter gesteld (in ’n sekere sin). In zin (2) daarentegen, wordt er geen standpunt ingenomen ten opzichte van de waarheid/valsheid van de stelling, maar wordt de niet-feitelijkheid van de propositie geïmpliceerd. Verzachters werken dus op twee manieren: ze kunnen de feitelijkheid van de stelling volledig verzwakken en reduceren tot een zuivere mogelijkheid (blykbaar in zin (2)) of ze kunnen de feitelijkheid kwalificeren of onder voorbehoud stellen (in ’n sekere sin in zin (3)) (Ponelis, 1979: 298). Naast de moontlikheidsversagters en de kwalifiseerders zijn er een aantal verzachters ‘zonder meer’, die niet verder onderverdeeld kunnen worden, namelijk darem en sommer9 (Ponelis, 1979: 299). Voorbeelden van moontlikheidsversagters zijn: altemit(s), blykbaar, dalk, denkbaar, miskien, moontlik, oënskynlik, skynbaar, stellig, straks, sweerlik, waarskynlik… (Ponelis, 1979: 299). Kwalifiseerders korten het geldingsbereik van de stelling in; zinnen met kwalificeerders klinken minder categorisch dan zinnen zonder kwalificeerders (Ponelis, 1979: 300). Bovendien tasten ze de feitelijkheid van de stelling niet aan, in tegenstelling tot moontlikheidsversagters. Klaarblyklik is een voorbeeld van een kwalificeerder, maar het wordt volgens Ponelis ook gebruikt als moontlikheidsversagter, om de sterkste mogelijkheidsgraad bij feitelijkheid aan te geven (Ponelis, 1979: 300).
9
Sommer wordt vaak gevolgd door maar of net (Ponelis, 1979: 299).
21
5.2.1.2
Kwalifiseerders
Onder de kwalificeerders worden zes types onderscheiden (Ponelis, 1979: 300): beperkingskwalifiseerders, kontraskwalifiseerders, bekendheidskwalifiseerders, die voorbehoudsgroep, die “ander bron”-groep en subjektiewe kwalifiseerders. Hieronder worden de kontraskwalifiseerders, bekendheidskwalifiseerders en die “ander bron”-groep toegelicht, aangezien er geen elementen van het huidig onderzoek voorkomen in de andere klassen.
i)
kontraskwalifiseerders
Onder deze groep vinden we kontraskwalifiseerders en teenfeitelikheidskwalifiseerders. Kwalificeerders van contrast worden in verbanden gebruikt waar tegenstellingen expliciet/impliciet aanwezig zijn. Voorbeelden hiervan zijn: eintlik, in feite, in werklikheid… (Ponelis, 1979: 301). De teenfeitelikheidskwalifiseerders zijn volgens Ponelis (1979: 302) kastig (kamma, kwansuis etc.) oënskynlik, op die oog af, oppervlakkig. Deze kwalificeerders kunnen in verbanden samen optreden met de kontraskwalifiseerders. De teenfeitelikheidskwalifiseerders vertegenwoordigen dan een pool van het contrast (de teenfeitelikheid/schijnwerkelijkheid) en de kontraskwalifiseerders vertegenwoordigen de andere pool, namelijk de werkelijkheid. Een voorbeeld hiervan is (Ponelis, 1979: 302): Dr. H waag hom kastig nooit aan die politiek nie, maar eintlik vrek hy om parlementslid te word. ‘Dr. H. waagt zich zogenaamd nooit aan de politiek, maar eigenlijk wil hij graag parlementslid worden’
ii)
Bekendheids-/“ou nuus”-kwalifiseerders
Bekendheidskwalifiseerders worden gebruikt om aan te duiden dat de inhoud van de propositie bekend is of bekend zou moeten zijn (Ponelis, 1979: 303). Men kan hiervoor gebruik maken van mos, immers, natuurlik etc. Kwalificeerders zoals uiteraard en vanselfsprekend duiden aan dat de propositie waarin ze voorkomen logisch volgt uit andere informatie (Ponelis, 1979: 303). Kwalificeerders zoals klaarblyklik en duidelik geven te kennen dat de informatie van de propositie in hoge mate duidelijk is (Ponelis, 1979: 303).
iii)
Die “ander bron”- groep
Volgende kwalificeerders behoren volgens Ponelis tot de “ander bron”-groep (1979: 306): Dan, glo, kastig (kamma, kwansuis etc.) Na berig/beweer/verneem/verwag word Na bewering/raming/skatting/verwagting Soos-bijzinnen met mededelende werkwoorden (bijvoorbeeld inlig, sê, skryf, meedeel) Volgens, luidens De spreker laat hiermee blijken dat de bewering wordt toegeschreven aan een andere bron, zodat hij zelf niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de propositie. Bij het gebruik van
22
dan, glo en kastig kan de spreker daarbij ook uitdrukken dat hij zelfs twijfelt aan de propositie. Glo is volgens Ponelis (1979: 306) de meest typische “ander bron”-kwalificeerder, en volgens hem is de werking ervan erg verwant aan de kwalificeerders van mogelijkheid (zoals skynbaar, moontlik). We zagen al eerder dat kastig als teenfeitelikheidskwalifiseerder gebruikt kan worden, maar die functie is niet te onderscheiden van zijn “ander bron”-functie. Kastig wordt namelijk gebruikt om te kennen te geven dat een stelling aan een andere bron wordt toegeschreven en daarbovenop geeft het dan ook aan dat de bewering niet met de werkelijkheid strookt (Ponelis, 1979: 307): Die afgelope naweek het die volgelinge van die Maharisji weer bymekaargekom. Die Maharisji het die geleentheid gebruik om ’n paar uitsprake te doen. Die wêreld sal kastig binnekort ondergaan. (‘Het afgelopen weekend zijn de volgelingen van Maharisji weer bij elkaar gekomen. Ze hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele uitspraken te doen. De wereld zal zogenaamd binnenkort vergaan’.) In dit voorbeeld wordt gebruik gemaakt van kastig om aan te geven dat de stelling “die wêreld sal binnekort ondergaan” aan de Maharisji wordt toegeschreven en niet aanvaard wordt door de spreker (Ponelis, 1979: 307). Ponelis sluit zijn bespreking van die “ander bron”-groep af met een opmerking over volgens en luidens (1979: 308). Hij beweert dat luidens enkel beperkt is tot uiterst formeel taalgebruik en het zou grotere geloofwaardigheid bewerkstelligen dan volgens. Volgens wordt gebruikt om aan te duiden dat de spreker zich niet uitspreekt over de waarheid van de propositie terwijl als luidens gebruikt wordt, aanvaardt de spreker de propositie wel als waarheid. Enkel volgens zou in de spreektaal voorkomen, luidens niet (Ponelis, 1979: 308). Aangezien die bewering gemakkelijk getoetst kan worden aan de hand van de huidige data, worden volgens en luidens ook toegevoegd aan de lijst van de elementen die onderzocht worden.
23
5.2.2
Classificatie
In de onderstaande tabel worden de elementen onder bespreking geclassificeerd volgens Ponelis. Versterkers Versagters Regtig Rêrig
Darem Sommer Juis (negatie)
Moontlikheid Kwalifiseerders Altemit(s) Blykbaar Dalk(ies) Miskien Moontlik Oënskynlik Skynbaar Straks Waarskynlik Klaarblyklik Netnou
Teenfeitelikheid Bekendheid
Ander bron
Kastig/kamma etc. Kwansuis Oënskynlik
Glo Kastig/kamma etc. Kwansuis Volgens luidens
Mos Klaarblyklik
Tabel 1: classificatie op basis van Ponelis.
De volgende partikels worden niet door Ponelis genoemd in de indeling van de adjunkte: Netnou, reeds, hoeka, almiskie/almaskie, straks Netnou heeft volgens Conradie door een betekenisverandering dezelfde betekenis gekregen als dalk en miskien. Hierdoor kunnen we netnou ook onder moontlikheidsversagters plaatsen. Hetzelfde kunnen we doen voor straks. Als juis voorkomt in een negatie, vertoont het volgens Ponelis het gebruik van een verzachter: “Ek is nie juis siek nie” (‘ik ben niet echt ziek’). Volgens Conradie kan juis echter ook voorkomen als de spreker zijn propositie wil rechtvaardigen. Wellicht wordt juis dan niet gebruikt als verzachter. Daarnaast vermeldt Conradie ook het gebruik van een modale versie van reeds en het gebruik van hoeka om een propositie te rechtvaardigen (1992: 224). Het is nog maar de vraag of juis, reeds en hoeka misschien een versterkende functie hebben. Conradie vermeldt het gebruik van almiskie/almaskie als de spreker zijn standpunt behoudt ten opzichte van de geadresseerde (1992: 224). Dit gebruik wordt ook in het woordenboek vermeld (Odendal & Gouws, 2005: 43), het kan namelijk voorkomen als bijwoord met de betekenis tog, nogtans: ‘Ek sal almiskie, al wil julle nie’ (‘ik zal toch gaan, ook al willen jullie niet’) (Odendal & Gouws, 2005: 43). Waarschijnlijk heeft dit element een versterkende functie. Almaskie werd niet gevonden in het corpus, dus we zullen het verder enkel nog hebben over almiskie.
24
Voor mos is al uitgebreid onderzoek gedaan naar zijn functies als discourse marker, die verder kort besproken zullen worden.
5.3 Mos als discourse marker In een scriptie van Jantjies (2009) wordt het gebruik van mos als discourse marker besproken. De auteur werkte met een corpus gesproken niet-standaardtalig Afrikaans van de landelijke gebieden van de West-Kaap. De belangrijkste functies van mos als discourse marker worden kort toegelicht. Mos duidt als discourse marker gedeelde kennis aan. Dit is ongeveer dezelfde functie als y’know, dat als discourse marker algemene kennis aanduidt, of gezamenlijke kennis die zender en ontvanger delen (Schiffrin, 1987: 268 & Jantjies, 2009: 61). Ook Conradie (1992: 227) vermeldt die functie van mos. Mos wordt volgens Conradie gebruikt in een personele relatie tussen de participanten van de conversatie. De spreker kan solidariteit en gedeelde kennis impliceren met betrekking tot zowel de niet-geadresseerde als de geadresseerde. In onderstaand voorbeeld gebruikt de spreker mos in een uiting die informatie overbrengt waarvan hij gelooft dat de toehoorder er kennis van heeft. Hij is echter niet zeker over de kennis van de ontvanger, waardoor hij nè gebruikt, dat als verzoek kan worden opgevat aan de geadresseerde om zijn of haar kennis over het topic aan te geven (Jantjies, 2009: 61-62). B: Ja-nee nee nee, nou is hy groot. En die Teologiese skool is gesluit. Yes-no no no. It is big now. And the Theological school is closed. BM56: Ja, hulle is mos nou geskuif Stellenbosch toe, nè. Russel Bothman was saam met my. Ons was saam. Yes, they were mos moved to Stellenbosch, isn't it? Russel Bothman was with me. We were together. B: Stellenbosch toe. Ja, hulle is eintlik. To Stellenbosch. Yes, they are actually. (Jantjies, 2009: 62) Mos kan echter ook voorkomen op een manier die niet beschreven is door Schiffrin voor y’know. Zowel mos als y’know kunnen namelijk gebruikt worden voor of na statements die duidelijk geen gedeelde kennis representeren (Jantjies, 2009: 57). Als mos voorkomt in een uiting die nieuwe informatie aandraagt, wordt die informatie als noodzakelijk beschouwd voor de gesprekspartner om het verhaal te kunnen volgen. In het onderstaande voorbeeld wordt mos gebruikt in een verhaal waarbij de spreker nieuwe informatie aanvoert voor de gesprekspartner, waar hij/zij geen kennis over heeft (Jantjies, 2009: 57).
25
DM56: En partykeer as ek nou die kant gewerk het toe was hier mos nou 'n trollie toe's die lyn mos nou al toe. Die ou lyn wat ons nog gebruik dat ek soggens party oggende met die trollie gekom (het) tot hier in De Doorns. And then after a while they came to fetch me there in the mornings and sometimes if I now worked this side then here was mos a trolley, the line was mos already closed then. The old line that we still use that I came here in the morning some mornings to De Doorns in the trolley. Als tweede grote functie kunnen we opmerken dat mos een beroep doet op de ontvanger om te focussen op de informatie die gepresenteerd wordt in een uiting (of een propositie) waardoor een bepaalde interpretatie wordt beperkt. De ontvanger kan dus een conclusie infereren op basis van die uiting. Deze functie kunnen we ook vinden bij y’know (zie Schiffrin, 1987: 274 & 284). In het onderstaande voorbeeld (Jantjies, 2009: 58-59) voegt de spreker achtergrondinformatie toe aan zijn verhaal, zodat de gesprekspartner het verhaal kan begrijpen. De ontvanger duidt met zijn/haar respons aan dat hij/zij de relevantie van de informatie erkent (“O, ek sien”, ‘Oh, ik snap het’) en maakt vervolgens een inferentie: “Dan kan ’n mens darem ’n “lift” op die manier kry” (‘dan kan een persoon op zijn minst een lift krijgen op die manier’) (Jantjies, 2009: 59). (…) DM56: Dit is die ding. Dis die ding. En dan nou later van tyd het hulle my soggens kom haal daarso. En partykeer as ek nou die kant gewerk het toe was hier mos nou 'n trollie toe's die lyn mos nou al toe. Die ou lyn wat ons nog gebruik dat ek soggens party oggende met die trollie gekom (het) tot hier in De Doorns. That is the thing. That's the thing. And then after a while they came to fetch me there in the mornings and sometimes if I now worked this side then here was mos a trolley, the line was mos already closed then. The old line that we still use that I came here in the morning some mornings to De Doorns in the trolley. B: O, ek sien. Dan kan 'n mens darem 'n "lift" op die manier kry. Oh, I see. Then a person can then get a lift in a way. (…) Ten derde kan mos ook gebruikt worden om een uiting als causaal of als een reden te presenteren. Het wordt dan gebruikt om uit te drukken dat de propositie die volgt een oorzaak is waarop een logisch resultaat volgt (Jantjies, 2009: 62). (…) TF65: Nee, my my jongste, my tweede jongste. Hy's nog in die huis, want hy't ook deur siekte. Is -. Hy -. Kan hy mos nie eintlik… No, my my youngest, my second youngest. He's still in the house, because he has also suffered sickness. Is -. He -. He cannot mos actually... B: Werk nie. Work. (Jantjies, 2009: 63)
26
In dit voorbeeld geeft spreker TF65 een reden voor het feit dat haar zoon nog steeds thuis leeft. Mos wordt dus gebruikt in die uiting die de oorzaak weergeeft voor die bepaalde situatie. De relatie tussen de uitingen “hy’t ook deur siekte” (‘hij woont nog steeds thuis, want hij lijdt aan een ziekte’) en “kan hy mos nie eintlik” (‘hij kan eigenlijk niet’) is zelfs duidelijk zonder mos, maar mos kan dienen om de segmenten expliciet te verbinden en om bij te dragen aan de interpretatie van de propositie (Jantjies, 2009: 63). Een vierde grote functie van mos is om gedeelde kennis aan te duiden in argumenten zodat een opponent overtuigd kan worden in een discussie10 (Jantjies, 2009: 67). (…) BM56:Weet jy, ons het ou Ronnie Beltcher oor gehad wat. Wat het hy vir ons gegee? You know, we had old Ronnie Beltcher over who. What did he give us? B: O, ja. Seker digkuns…letterkunde. Ja, want hy het mos gedigte geskryf. Oh, yes. Probably poetry… literature. Yes, because he mos wrote poetry. BM56: Dis reg, ja. Ja, ja. (…) That's right, yes. Yes, yes (…) (Jantjies, 2009: 67) Mos wordt in dit voorbeeld gebruikt in de uiting “want hy het mos gedigte geskryf” (‘omdat hij immers gedichten schreef’). Hier kan mos aanduiden dat de ontvanger op deze informatie moet focussen als mogelijk antwoord op zijn vraag en als ondersteuning voor de positie van de spreker. Uiteindelijk stemt de ontvanger in met de positie van de spreker (“dis reg, ja”, ‘dat is juist, ja’) (Jantjies, 2009: 67-68). Hierboven zagen we een aantal functies van mos als discourse marker. In het huidige onderzoek wordt onderzocht of die functies eveneens terug te vinden zijn in de context van krantenartikels. In het volgende hoofdstuk wordt de methodologie van het onderzoek besproken.
10
Ook deze functie deelt mos met y’know (zie Schiffrin, 1987: 279 & Jantjies, 2009: 67).
27
Hoofdstuk 6 Methodologie
Voor het onderzoek worden drie verschillende corpora gebruikt, die elk een verschillend register vertegenwoordigen. Het Korpus Gesproke Afrikaans bevat informeel gesproken Afrikaans. De corpora van Son en Volksblad daarentegen bevatten geschreven taalgebruik, maar ze onderscheiden zich door hun verschillend register en taalgebruik. De twee kranten hebben namelijk een andere relatie met hun lezerspubliek en stellen andere doelen. Dit uit zich eveneens in verschillende onderwerpen die behandeld worden en in een grotere interactie met de lezers in Son dan in Volksblad, hoewel dit niet betekent dat er in Volksblad geen interactie is met het lezerspubliek. Hieronder wordt elk corpus kort besproken.
6.1 Corpora 6.1.1
Corpus Afrikaanse krantentaal
Het corpus Afrikaanse krantentaal bestaat uit verschillende kwaliteitskranten uit Zuid-Afrika: Beeld, Burger, Landbou, Rapport en Volksblad. Voor dit onderzoek werd geopteerd om te werken met data uit de krant Volksblad (voor meer informatie zie www.volksblad.com). De beschikbare jaargangen van de krant dateren van 1998 tot en met 2003. Voor het onderzoek wordt er gewerkt met de volledige jaargang 2003, aangezien die het recentst is en dus beter aansluit bij het corpus van Son. Het totale aantal woorden in het corpus Volksblad is 11 630 947.
6.1.2
Corpus die Son
Tabloids zijn niet vertegenwoordigd in het corpus Afrikaanse krantentaal, waardoor het noodzakelijk was zelf een corpus samen te stellen. De artikels van Son zijn gemakkelijk terug te vinden via het internet. Op de site van Media 2411 worden namelijk de artikels van Die Son onder Die Burger geplaatst. Door bij de zoekopdracht naar “son” te zoeken konden
11
http://www.koerantargiewe.media24.com/
28
alle artikels van Son teruggevonden worden. Die artikels werden dan via het programma tlCorpus (Joffe, 2012) van het internet gehaald en in een corpus geplaatst. Voor dit kleine corpus werden volgende maanden verzameld: september, oktober, november, december 2012 en januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober 201312. Voor meer informatie zie www.son.co.za (in het Engels) of dieson.mobi (in het Afrikaans). Het totale aantal woorden van het corpus Son is 18 043 908.
6.1.3
Korpus Gesproke Afrikaans
Het Korpus Gesproke Afrikaans werd opgesteld aan de universiteit van Potchefstroom. Door het bij dit onderzoek te betrekken, zou er een referentiepunt zijn waar het verschil tussen Volksblad en Son aan gelinkt kan worden. Als bijvoorbeeld blijkt dat het corpus Son een bepaald element meer gebruikt en dit komt min of meer overeen met het gebruik in het Korpus Gesproke Afrikaans, dan kan aangenomen worden dat Son meer gebruik maakt van informele taal dan Volksblad. Wordt een bepaald element meer gebruikt in de kwaliteitskrant, maar komt het nauwelijks of niet voor in het Korpus Gesproke Afrikaans, dan kunnen we ervan uitgaan dat dat element hoofdzakelijk zal voorkomen in formele geschreven taal. Het Korpus Gesproke Afrikaans bevat 72 395 woorden.
6.2 Onderzoek De drie verschillende corpora worden doorzocht aan de hand van Wordsmith (Scott, 2012). Per corpus wordt de frequentie van elk element onderzocht. Daarbij wordt nagegaan of deze verhoudingen statistisch significant zijn aan de hand van de chi-kwadraattest. Bovendien wordt er ook een relatieve frequentie berekend; er wordt gekeken hoeveel keer elk element voorkomt per 100 000 woorden in het volledige corpus. Aangezien het corpus Son gebruik maakt van unicode-karakters, worden diakritische tekens niet herkend. Hierdoor moest er met een tussenstap gewerkt worden voor bepaalde elementen, zoals oënskynlik, rêrig en nè. Door de diakritische codes in unicode-karakters op te zoeken, konden er toch attestaties gevonden worden voor die elementen. Zo wordt het element lê bijvoorbeeld gepresenteerd door het unicode-equivalent lê. Door te zoeken naar het unicode-equivalent, kunnen er toch resultaten bekomen worden voor het corpus Son. Hierna worden de zinnen geanalyseerd. Er wordt ten eerste gekeken of het element onder bespreking als discourse marker gebruikt kan worden. Volgende vragen, naar de definitie
12
De materiaalverzameling ging van start in november 2013, vandaar dat alles voor november 2013 verzameld kon worden.
29
van de eerste school van discourse markers13, worden gesteld om dit te bepalen: kan het element weggelaten worden zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten? Brengt het element semantisch veel bij aan de propositie van de uiting? Met andere woorden, kan de interpretatie van de propositie anders zijn zonder/met het element? Als het element weggelaten kan worden en het brengt semantisch niet veel bij aan de propositie, wordt er gekeken of het element een connectie kan maken tussen propositionele eenheden. Als ook dit bevestigd wordt, wordt ervan uitgegaan dat het element als discourse marker gebruikt kan worden. Wanneer blijkt dat het element voor een betekenisverandering zorgt en dat er geen connectieve relatie gelegd wordt, wordt er onderzocht wat de functie van het element dan wel is. Voor die elementen wordt gekeken of het in het middenveld voorkomt (modale partikels), of er verwezen wordt naar een andere bron (evidentiële partikels), of dat het element beklemtoond kan worden (modaal bijwoord). Aangezien Son en Volksblad bij de meeste elementen te veel attestaties opleveren om te analyseren, wordt er handmatig een arbitraire selectie gemaakt van artikels zodanig dat de corpora nog steeds uitgebalanceerd genoeg zijn en zodat dit minder attestaties oplevert. De steekproef voor Son omvat 492 793 woorden, voor Volksblad is dit 612 157. Als de kleine steekproef te weinig attestaties oplevert om te kunnen analyseren, wordt er gebruik gemaakt van een iets grotere steekproef, die minder dan de helft van de normale grootte van het corpus behelst. Voor Son bedraagt dit 7 612 728 woorden, voor Volksblad 2 866 439 woorden. Bij de analyses wordt er telkens duidelijk vermeld welke steekproef gebruikt wordt. Hoewel de auto remove duplicate functie altijd aanstond, werden er toch soms duplicaten gevonden in de kleinere samples van Son en Volksblad, die handmatig verwijderd moesten worden. Bij de frequenties van het volledige corpus waren de resultaten vaak te groot om handmatig mogelijke duplicaten te verwijderen, waardoor ze niet uit die frequenties gehaald zijn. Statistisch gezien zouden ze echter geen significante veranderingen teweegbrengen. Er wordt altijd duidelijk aangegeven of duplicaten handmatig verwijderd zijn. In wat volgt, zullen de items apart besproken worden met betrekking tot hun frequentie in de corpora, gevolgd door de analyse. Daarna zal er een discussie volgen waarbij een poging wordt gedaan om de categorisatie van de elementen te linken aan hun frequentie.
13
In navolging van Schiffrin (1987), Fraser (1990, 1999), Schourup (1999) en Jantjies (2009).
30
Hoofdstuk 7 Resultaten
Zoals eerder vermeld, worden aans en faikonta niet besproken, aangezien ze niet voorkomen in de corpora. In dit hoofdstuk worden sommige elementen in groep besproken maar de meeste elementen worden apart behandeld.
7.1 Altemit Als we altemit zouden vinden in een zin zoals “altemit(s) kom dit vanself reg” (‘misschien komt het vanzelf wel goed’) (Odendal & Gouws, 2005: 44) dan zou altemit een modaal bijwoord kunnen zijn. Gedurende het onderzoek bleek dat het element echter alleen nog voorkomt in de versteende uitdrukking “dis nie altemit nie” zoals in: “Dat die Bokke hoogs gemotiveerd is om hul naam in ere te herstel, is nie altemit nie” (Volksblad, 28/07/2003) (‘Er bestaat geen twijfel over dat de Bokke enorm gemotiveerd zijn om hun naam in eer te herstellen’). Hierdoor wordt altemit dus verder niet opgenomen in de categorisatie.
7.2 Almiskie Almiskie werd enkel gevonden in het corpus Volksblad, met slechts 2 resultaten. In het eerste voorbeeld wordt almiskie vermeld in een opsomming van woorden die niet veel meer voorkomen: Interessant is die gebruik van woorde van destyds wat vandag nie meer so gehoor word nie; woorde soos almiskie, ameublement, erdekommetjies, wyngaard, sooihuis en bulsakke (Volksblad, 20/10/2003) (‘Interessant is het gebruik van woorden van destijds die vandaag niet meer gehoord worden: woorden zoals almiskie, ameublement, erdekommetjies, wyngaard, sooihuis en bulsakke’)
dikwels leeftog, zo veel leeftog,
31
Almiskie komt daarnaast nog een keer voor: Die Bleekbene het mos besluit hulle vroue kan by hulle oorlsaap in die hotel daar Doer Onner tydens die Wêreldbeker en Oom Kas sê daar’s dalk nou hoop vir die Buckke as ons almiskie ‘n paar Minki’s of beter nog, ’n paar Kinki’s daar by hulle kan inwerk in die hotel (…). (Volksblad, 10/10/2003) ((…) ‘en Oom Kas zegt dat er misschien nu hoop voor de Buccke is als we toch een paar Minki’s14 of beter nog, een paar Kinki’s kunnen meenemen in hun hotel’) Bij Odendal & Gouws (2005: 43) wordt volgend voorbeeld gegeven: Ek sal almiskie gaan, al wil julle nie. (‘Ik zal toch gaan, ook al willen jullie niet’) Almiskie legt hier een connectie met de daaropvolgende zin: ‘al wil julle nie’. Die connectie is er ook als almiskie wordt weggelaten: “ek sal gaan, al wil julle nie”. Het element wordt volgens Conradie (1992) gebruikt door de spreker als hij/zij zijn standpunt behoudt ten opzichte van de geadresseerde. In dat opzicht zou almiskie een discourse marker kunnen zijn: het voegt semantisch niets toe aan de zin, het kan weggelaten worden zonder de grammaticaliteit van de zin te affecteren en er kan een connectie gevonden worden. Helaas zijn er te weinig resultaten om een argumentatie te funderen.
7.3 Blykbaar, klaarblyklik, skynbaar, waarskynlik en oënskynlik Blykbaar ondergaat volgens Conradie een shift in semantische waarde “from ‘evidently’ to ‘apparently’, i.e. from ‘clearly observable and therefore true’ to ‘that which can only be assumed to be true on the basis of appearances’” (1992: 228). Blykbaar kan dan geparafraseerd worden als: ‘it can be inferred that…’. Het element is een verandering aan het ondergaan van een synoniem van klaarblyklik naar een synoniem van skynbaar. Dit betekent dat Conradie zowel blykbaar, skynbaar als klaarblyklik beschouwt als evidentiële elementen. Als we de definitie van De Haan volgen met betrekking tot directe en indirecte evidentialiteit, dan kunnen we stellen dat blykbaar een verandering heeft ondergaan van directe evidentialiteit (observatie) naar inferentie (indirecte evidentialiteit). Klaarblyklik duidt dan directe evidentialiteit aan (observatie) en skynbaar indirecte evidentialiteit (inferentie).
Willemien ‘Minki’ van der Westhuizen, een Afrikaans model, had destijd een relatie met de kapitein van het nationale cricketteam. 14
32
Volgens Ponelis worden deze items echter allemaal gebruikt om mogelijkheid aan te duiden (zie eerder), aangezien hij ze allemaal onder moontlikheidsversagters klasseert. In onderstaande tabel15 vinden we de frequentie voor de items in de volledige corpora. De relatieve maat geeft de frequentie weer van de elementen per 100 000 woorden tekst. Om oënskynlik te vinden in Son, zochten we op “lik”, zodat we het unicode-equivalent zouden kunnen vinden dat het element representeerde. Er werden echter geen resultaten gevonden, waardoor we ervan kunnen uitgaan dat oënskynlik niet voorkomt in het corpus van Son. KGA Blykbaar
5
KGA relatief 7
Son
Volksblad
638
Son relatief 3
511
Volksblad relatief 4
Klaarblyklik
0
0
23
0,1
297
2
Skynbaar
0
0
36
0,1
258
2
Waarskynlik
2
3
529
2
2337
20
Oënskynlik
0
0
0
0
138
1
Totaal
7
10
1226
7
3541
30
Tabel 2: de frequentie van blykbaar, klaarblyklik, skynbaar, waarskynlik en oënskynlik in de volledige corpora.
Deze tabel is statistisch significant: X²: 754, df=8, p<.0001. Er werd ook een chi-kwadraattest uitgevoerd op het totaal van de elementen en op elk element apart16. Ook dat bleek telkens statistisch significant te zijn. Blykbaar komt volgens de tabel relatief gezien het vaakst voor in het Korpus Gesproke Afrikaans en het minst vaak in Son. Skynbaar is veel aanwezig in Volksblad, maar komt niet voor in het Korpus Gesproke Afrikaans en nauwelijks bij Son. Klaarblyklik heeft dezelfde verdeling als skynbaar. Waarskynlik is ten slotte ongeveer evenredig aanwezig in het Korpus Gesproke Afrikaans en Son maar komt enorm veel voor bij Volksblad. Bij de discussie zal een analyse gemaakt worden van de resultaten, maar er kan al vermeld worden dat er wellicht een verschil bestaat tussen formelere en informelere elementen. Het zou niet verwonderlijk zijn dat evidentiële elementen meer voorkomen in een kwaliteitskrant; dat zou de hoge frequentie van klaarblyklik, skynbaar en blykbaar bij Volksblad verklaren17.
15
Er waren te veel attestaties om de mogelijke duplicaten handmatig te verwijderen. Blykbaar: X²: 15,12; df=2; p<.0005; skynbaar: X²: 292,33; df=2; p<.0001; klaarblyklik: X²: 387,73; df=2; p<.0001; waarskynlik: X²: 2163,89; df=2; p<.0001; oënskynlik: X²: 214,95: df=2; p<.0001; totaal: X²: 2466,67; df=2; p<.0001. 17 Er bestaat echter ook een mogelijkheid dat Son andere elementen gebruikt om evidentialiteit aan te duiden dan Volksblad. 16
33
Wellicht worden elementen van mogelijkheid ook meer gebruikt bij kwaliteitskranten, waardoor de hoge frequentie van waarskynlik in Volksblad verklaard kan worden. Als de elementen onder bespreking in het begin van de zin worden gebruikt, kunnen ze niet worden weggelaten zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten, aangezien die beginpositie inversie veroorzaakt, zoals in de volgende voorbeelden. Blykbaar werk die DA se nominasieproses heel anders as die van die NNP. Hier gaan dit oor bekwaamheid en nie oor hoe jy die leier en onderleier se voete soen nie (Volksblad, 28/10/2003) (‘Blijkbaar werkt het nominatieproces van de DA heel anders dan dat van de NNP. Hier gaat het over bekwaamheid en niet over hoe je zoete broodjes smeert bij de leider en zijn assistent’) Klaarblyklik was sy nie tevrede met die antwoord nie en het terugge-snap: “Jy gaan uitvind” (Son) (‘Klaarblijkelijk was ze niet tevreden met het antwoord en heeft ze teruggesnauwd: “je zal het wel ontdekken”’) Volgens eigenschap J. van modale partikels (zie eerder) kunnen modale partikels in het Duits niet in de beginpositie van een V-2 zin en kunnen ze niet gecoördineerd en bevraagd worden. In deze voorbeelden staan ze echter wel op de eerste zinsplaats, met het werkwoord op de tweede plaats18. Daarentegen is het nog steeds niet mogelijk om de elementen te coördineren of te bevragen (*“klaarblyklik en blykbaar was sy nie tevrede”; *“klaarblyklik?”). Misschien worden die elementen in een beginpositie meer als evidentiële elementen gebruikt. Waarskynlik kwam bijvoorbeeld nooit in een beginpositie met inversie voor en heeft naar alle waarschijnlijkheid ook geen evidentiële betekenis. Waarskynlik kan ook als enige van de elementen beklemtoond worden in een matrix zin (zie Schoonjans 2012): “dis waarskynlik dat…”, terwijl dat bij de andere elementen niet goed klinkt: “dis blykbaar dat”, “dis klaarblyklik dat”, “dis skynbaar dat”, “dis oënskynlik dat”. De elementen zijn dus geen prototypische leden van zowel modale partikels als modale bijwoorden19. De elementen worden mijns inziens dus niet als discourse markers gebruikt, maar als evidentiële en modale partikels/bijwoorden. Als evidentieel bijwoord/partikel duiden ze aan dat er een andere bron is voor de informatie, als modaal bijwoord/partikel hebben ze een modaliserend effect op de propositie. Daar was aanvanklik bloedspatsels op die muur in die slaapkamer wat afgewas is. Dié bloed was waarskynlik Pretorius s'n (Volksblad, 24/05/2003) (‘Er waren aanvankelijk bloedspatten op de muur in de slaapkamer die afgewassen waren. Dit bloed was waarschijnlijk van Pretorius’)
18 19
Adjunkte veroorzaken inversie als ze op de eerste zinsplaats komen te staan (zie Ponelis). Door de beperkte omvang van dit onderzoek zal hier verder niet op ingegaan worden.
34
Waarskynlik wordt gebruikt om aan te geven dat men nog niet helemaal met zekerheid kan stellen dat het bloed van Pretorius was. Oënskynlik kan waarschijnlijk zowel modaal als evidentieel gebruikt worden. Hulle het toe na 'n huis in Bronkhorstspruit gery wat volgens die bestuur oënskynlik aan Malatsi behoort of sy vrou behoort het (Volksblad, 28/01/2003) (‘Ze zijn toen naar een huis in Bronkhorstspruit gereden dat volgens het bestuur ogenschijnlijk aan Malatsi of aan zijn vrouw behoord heeft’) Er wordt in dit voorbeeld een bron vermeld voor de propositie, namelijk “volgens die bestuur”. Daarnaast wordt ook oënskynlik gebruikt. Wellicht duidt dit aan dat de propositie een mogelijkheid is en/of benadrukt het extra dat er een andere bron is voor de propositie (namelijk het bestuur).
7.4 Dalk en miskien Dalk en miskien hebben dezelfde betekenis en zullen samen geanalyseerd worden20. In onderstaande tabel vinden we de frequentie van dalk in de volledige corpora21. Het element is afkomstig van het Nederlandse dadelijk, een bijwoord van tijd met referentie naar de toekomst. Het is niet verwonderlijk dat dalk ‘misschien’ betekent, aangezien referentie naar de toekomst inherent een onzekerheid in zich draagt (Conradie, 1992: 227).
KGA Son Volksblad
Absoluut 72 4154 3797
Relatief (per 100 000 w) 100 20 30
Tabel 3: de frequentie van dalk in de volledige corpora.
Volgende tabel geeft de frequentie weer voor miskien in de volledige corpora. Absoluut Relatief (per 100 000 w) KGA 31 40 Son 657 3 Volksblad 742 6 Tabel 4: de frequentie van miskien in de volledige corpora.
20
Netnou en straks kunnen ook dezelfde betekenis hebben als dalk en miskien, maar daarnaast kunnen ze ook als bijwoord van tijd gebruikt worden, vandaar dat er geopteerd is om ze niet samen met dalk en miskien te behandelen. 21 Zowel bij dalk als bij miskien waren er te veel resultaten om handmatig mogelijke duplicaten te verwijderen.
35
Voor beide tabellen zijn de gegevens statistisch significant. Het resultaat van de chikwadraattest is voor dalk namelijk X²: 384,25; df=2; p<.0001; voor miskien is dit X²: 328.47; df=2; p <.0001. Opmerkelijk aan de resultaten is dat miskien en dalk het vaakst voorkomen in het Korpus Gesproke Afrikaans, daarna bij Volksblad en het minste bij Son. Zowel dalk als miskien kunnen niet weggelaten worden als ze aan het begin van een zin voorkomen, aangezien de elementen dan inversie veroorzaken. In de volgende voorbeelden kunnen we dus dalk en miskien niet weglaten. Dalk verbind mense Bethlehem met Jesus - waar Hy gebore is (Volksblad, 24/07/2003) (‘Misschien verbinden mensen Bethlehem met Jezus, waar Hij geboren is’) Hetzelfde geldt voor miskien. Miskien is dit moeiliker vir die kinders om nie die negatiewe invloede van die lewe af te keur nie (Son) (‘Misschien is het moeilijker voor kinderen om de negatieve invloeden van het leven niet af te keuren’) Hoewel miskien en dalk dus niet altijd in het middenveld voorkomen, kunnen ze nog steeds niet gecoördineerd en bevraagd worden (*“Dit is miskien en dalk ’n illustrasie”; *“dalk?”), wat de eigenschappen zijn van modale partikels. Als we kijken naar de eigenschappen van een modaal bijwoord echter, blijkt dat beklemtoning moeilijk gaat: “dis miskien dat…”, “dis dalk dat…”. Ze hebben echter wel een modaliserend effect. In de volgende voorbeeldzin wil de spreker zijn statement minder sterk maken, waardoor hij miskien gebruikt. Dit is miskien 'n illustrasie dat om wit te wees nie noodwendig beteken dat jy beter op skool vaar as swart mense nie (Volksblad, 24/05/2003) (‘Het is misschien een illustratie dat blank zijn niet noodzakelijkerwijze betekent dat je het beter op school doet dan zwarte mensen’) Ook bij dalk vinden we een modaliserend effect. “Ek sal hom weer behandel en dalk ook akupunktuur toepas om sy ongemak te verlig,'' het Jabaar gesê (Volksblad, 28/01/2003) (‘Ik zal hem opnieuw behandelen en misschien ook acupunctuur toepassen om zijn ongemak te verlichten’) De spreker is nog niet zeker of hij accupunctuur zal toepassen maar hij overweegt het. Dalk en miskien duiden dus allebei een mogelijkheid en/of onzekerheid aan en als ze worden weggelaten, wordt de zin feitelijk. Ze kunnen enkel weggelaten worden als het werkwoord kan een mogelijkheid uitdrukt (en geen capaciteit). In de volgende zin is dat bijvoorbeeld het geval.
36
Adams wens soms sy kan Beauty aan die “strot gryp en wurg'', maar voel jammer vir haar omdat sy waarskynlik nog al die jare saamleef met die wete dat sy dalk aangekeer en vervolg kan word (Volksblad, 24/05/2003) (‘Adams wenst soms dat ze Beauty naar de ‘keel kan grijpen en wurgen’, maar ze heeft berouw voor haar omdat ze waarschijnlijk nog al die jaren in de wetenschap leeft dat ze misschien gearresteerd en vervolgd kan worden’) In de woordgroep ‘vervolg kan word’ drukt kan een mogelijkheid uit. Adams leeft namelijk in de wetenschap dat er een mogelijkheid bestaat dat ze vervolgd kan worden. Kan kan echter ook voorkomen met de betekenis ‘de capaciteit hebben om’. Hy is dadelik behandel en ons sou later in die oefening sien of hy dalk kon boul, maar Allan het self vir my gesê ons moet liewer nie 'n kans waag nie (Volksblad, 28/10/2003) (Hij is meteen behandeld en we zouden later in de oefening zien of hij misschien kon boulen22, maar Allan heeft zelf tegen mij gezegd dat we liever geen kans moesten wagen’) In deze zin heeft Allan een blessure opgelopen die meteen behandeld is, maar ze zullen pas na een tijdje kunnen zien of hij al genoeg kracht heeft om weer te kunnen spelen. Om te concluderen kunnen we stellen dat dalk en miskien eigenschappen hebben van zowel modale partikels als modale bijwoorden. Ze duiden een mogelijkheid aan en kunnen ook andere elementen die een mogelijkheid aanduiden, versterken (zoals het werkwoord kan). Ze hebben dus allebei een modaliserend effect.
7.5 Darem Conradie (1992: 228) poneert dat darem afgeleid is van daarom. Daarom ‘om die reden’ komt voor in zinnen die een reden noemen voor een situatie of gebeurtenis en het staat bijgevolg dus in een relatie met een externe propositie. Dat is bij darem niet het geval: “[it] retains the thrust of the logical relation but without requiring the causal context” (Conradie, 1992: 228). Darem markeert de propositie waarin het voorkomt als een positief of affirmatief statement die de verwachtingen overstijgt. Onderstaande tabel geeft de frequentie weer voor darem in de volledige corpora23.
22 23
Cricketterm Er waren te veel attestaties om mogelijke duplicaten handmatig te verwijderen.
37
KGA Son Volksblad
Absoluut 16 1012 789
Relatief (per 100 000 w) 20 5 7
Tabel 5: de frequentie van darem in de volledige corpora.
Deze gegevens zijn statistisch significant: X²: 46,38; df=2; p<.0001. Uit de tabel blijkt dat darem het meest voorkomt in het Korpus Gesproke Afrikaans. Bovendien komt het minder voor in Son dan in Volksblad. Bij de analyse van de resultaten wordt er geverifieerd of darem weggelaten kan worden uit de zin zonder de grammaticaliteit aan te tasten, hetgeen bevestigd wordt voor alle gegevens. Toe ek daar aankom, het hulle 'n glas huiswyn bestel. Sjoe, maar dis sleg. Net daar neem ek 'n besluit dat ek nooit weer 'n glas huiswyn in 'n restaurant sal drink nie, tensy ek weet ek sal dit darem oorleef (Volksblad, 04/10/2003) (‘Toen ik er aankwam, hadden ze een glas huiswijn besteld. Sjoe, maar dat was slecht. Ik heb op dat ogenblik een besluit genomen dat ik nooit weer een glas huiwsijn in een restaurant zal drinken, tenzij ik weet dat ik het niettemin zal overleven’) Als we darem weglaten, blijft de zin grammaticaal correct: “(…) tensy ek weet ek sal dit oorleef”. Semantisch gezien voegt darem niet veel betekenis toe aan de zin en verliest de zin niet veel betekenis als darem wordt weggelaten. Het element legt ook een connectie tussen zinnen, zoals Conradie al aangaf. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat darem geëvolueerd is uit daarom. Bekijken we het volgende voorbeeld. In Toronto is die temperatuur omtrent 17 grade onder die vriespunt, maar die span het darem twee weke om aan die toestande hier gewoond te raak (Volksblad, 28/10/2003) (‘In Toronto is de temperatuur ongeveer 17 graden onder het vriespunt, maar het team heeft toch twee weken om aan de toestanden hier gewend te raken’) In dit voorbeeld wordt er gesteld dat, hoewel het 17 graden onder nul is, dit geen probleem moet vormen voor het team aangezien ze twee weken hebben om aan de temperatuur te wennen. Meer foto’s van Jen (bl. 6, Son op Sondag, 23 Desember), asseblief. . Jen is darem sexy. Yor. Plaas haar next time op die voorblad.. (Son) (‘Meer foto’s van Jen (blz. 6, Son op zondag, 23 december), alsjeblieft. Jen is zeer sexy. Yor. Plaats haar de volgende keer op de voorpagina…’) Ook in dit voorbeeld merken we een connectie op, maar de vraag is nog maar of die connectie gelegd wordt door darem, aangezien darem hier eerder een versterkende functie heeft. De spreker richt een verzoek naar de redactie van Son, omdat hij meer foto’s van Jen 38
wil zien. Hij geeft hiervoor ook een reden, namelijk dat Jen enorm sexy is. Die connectie is zeer duidelijk zonder dat er specifieke middelen voor nodig zijn. In de Grammatica van het Afrikaans (Verdoolaege & Van Keymeulen, 2010: 98) wordt er niet gesproken over een mogelijke connectieve relatie van darem, er wordt enkel aangegeven dat darem erg veel verschillende betekenissen kan hebben en dat die meestal een versterkende werking hebben. In het handboek worden echter voorbeelden gegeven die geen context behoeven, zoals ‘Jy is darem nuuskierig vandag’ (‘jij bent erg nieuwsgierig vandaag’) (Verdoolaege & Van Keymeulen, 2010: 98). Uit het onderzoek blijkt dat darem weggelaten kan worden zonder de zin ongrammaticaal te maken, semantisch voegt het niet veel toe aan de propositie en daarnaast kan er een connectie gelegd worden met voorgaand discourse – de typische eigenschappen voor een discourse marker. Darem kan echter veel verschillende betekenissen hebben en aangezien dit onderzoek gevoerd wordt door een niet-moedertaalspreker van het Afrikaans, is het moeilijk om specifieke functies of betekenissen vast te stellen. Dit zou verder onderzocht moeten worden. In de tussentijd kunnen we er echter van uitgaan dat het waarschijnlijk wel mogelijk is om darem als discourse marker te gebruiken.
7.6 Glo 7.6.1
Eerder onderzoek naar glo
Eerder onderzoek naar glo werd verricht in Bakx (2013). Het doel van dat onderzoek was om aan de hand van vergelijkend corpusonderzoek bepaalde beweringen omtrent glo te toetsen. Er werd beweerd dat glo geëvolueerd was van werkwoord (‘geloven’) naar partikel met een evidentiële betekenis (zie bijvoorbeeld Boye 2012, Thompson & Mulac 1991). Het onderzoek werkte met oudere en meer recente taaldata. Als de beweringen zouden kloppen, zouden de oudere taaldata een groter gebruik van glo als werkwoord moeten vertonen en de meer recente taaldata zouden een groter gebruik van glo als partikel moeten vertonen. Deze hypothese werd bevestigd. Niet enkel was er een globale toename van het gebruik van glo, er was ook een duidelijke stijging in het gebruik van glo als partikel24. In het huidige onderzoek wordt niet enkel de algemene frequentie van glo onderzocht, maar wordt er ook gekeken wat de verdeling van werkwoord-partikel is per corpus.
24
Er dient vermeld te worden dat de corpora in de scriptie niet 100 % vergelijkbaar waren. Aangezien er (nog) geen corpus van krantentaal bestond voor oudere taalfasen, moest er toevlucht genomen worden tot een literair tijdschrift.
39
7.6.2
Resultaten
De onderstaande tabel geeft de frequentie weer voor glo in het huidige onderzoek, in de volledige corpora25. Absoluut 17 7 847 7 953
KGA Son Volksblad
Relatief (per 100 000 w) 20 40 60
Tabel 6: de frequentie van glo in de volledige corpora.
Volgens de chi-kwadraattest zijn de gegevens statistisch significant: X²: 836,01; df=2; p<.0001. We kunnen afleiden uit de tabel dat glo meer gebruikt wordt naarmate het corpus formeler wordt. Er moet wel opgemerkt worden dat deze gegevens zowel werkwoorden als partikels van glo omvatten. Bij het Korpus Gesproke Afrikaans komen bijvoorbeeld enkel werkwoorden voor, en geen partikels. Hoe meer resultaten er echter zijn, hoe meer partikels er waarschijnlijk ook aanwezig zullen zijn. Er werd dientengevolge ook een analyse gedaan van de verdeling werkwoord – partikel. Het corpus leverde te veel attestaties op, dus werd er gekozen om met de kleinste steekproef te werken. In onderstaande tabel wordt die verdeling uiteengezet. Werkwoord KGA
17
Relatieve frequentie 100 %
Partikel
Totaal
0
Relatieve frequentie 0%
Son
14
66,67 %
7
33,33 %
21 (100 %)
Volksblad
153
40,37 %
226
59,63 %
379 (100 %)
17 (100 %)
Tabel 7: de verdeling werkwoord-partikel in de kleinste steekproef van glo.
De chi-kwadraattest postuleert dat de gegevens statistisch significant zijn: X²: 28; df=2; p<.0001. We bemerken een stijging van het aantal partikels naarmate het corpus formeler wordt. In het Korpus Gesproke Afrikaans komt glo helemaal niet voor als partikel, in het corpus van Volksblad komt dan weer meer dan de helft van de gegevens voor als partikel. Bij het corpus Son is dat slechts 33 procent. Voor Son is de steekproef echter veel te klein om representatief te kunnen zijn. De test werd dus opnieuw gedaan in zowel het corpus van Son als Volksblad, waarbij eenzelfde aantal attestaties geanalyseerd werden. De attestaties van de twee volledige corpora werden op een willekeurige manier gesorteerd, waarna de eerste 460 resultaten geanalyseerd werden. Dit levert volgende tabel op.
25
De resultaten waren te talrijk om mogelijke duplicaten handmatig te verwijderen.
40
Werkwoord KGA
17
Relatieve frequentie 100 %
Partikel
Totaal
0
Relatieve frequentie 0%
Son
207
45 %
253
55 %
460 (100 %)
Volksblad
181
39,35 %
279
60,65 %
460 (100 %)
17 (100 %)
Tabel 8: de verdeling werkwoord-partikel bij de eerste 460 resultaten van Son en Volksblad.
Ook deze uitkomst is statistisch significant: X²: 25,7; df=2; p<.0001. We bemerken dus een duidelijke stijging naarmate het corpus formeler wordt. We kunnen ons nu afvragen of glo gebruikt wordt als discourse marker. In de volgende voorbeelden bekijken we of we glo kunnen weglaten zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten. As jy 'n probleem het met, of dink jy sukkel met 'n slegte asem, wees net dankbaar dat jy nie 'n koei is wat met 'n slegte asemreuk glo boonop die aarde se osoonlaag skaad en tot aardverwarming bydra nie. Die gesamentlike asemhaling van koeie veroorsaak sowat 20% van die metaangas wat in die atmosfeer vrygestel word (Volksblad, 16/06/2003) (‘Als je een probleem hebt met, of denkt dat je last hebt van een slechte adem, wees dan slechts dankbaar dat je geen koe bent die met een slechte ademgeur vermoedelijk de ozonlaag boven de aarde schaadt en tot de opwarming van de aarde bijdraagt. De gezamenlijke ademhaling van koeien veroorzaakt ongeveer 20% van het metaangas dat in de atmosfeer uitgestoten wordt’) Als we glo weglaten, krijgen we nog steeds een grammaticale zin: “(…) wees net dankbaar dat jy nie ’n koei is wat met ’n slegte asemreuk boonop die aarde se osonlaag skaad”. Ook bij alle gegevens van Son is dit mogelijk: Dié keer is dit glo die Shottas wat teen ‘n nuwe rival gang, die Roomrots, fight (Son) (‘Dit keer is het vermoedelijk de Shottas die tegen een nieuwe rivaalbende, de Roomrots, vechten’) Als we glo weglaten krijgen we: “Dié keer is dit die Shottas wat teen ’n nuwe rival gang, die Roomrots, fight”. Het is dus geen probleem om glo weg te laten zonder de zin ongrammaticaal te maken. Semantisch voegt het echter toe dat de propositie onbevestigde informatie weergeeft. Andere middelen helpen daarbij, zoals volgens en luidens die de bron expliciteren. Een bewijs voor het feit dat glo onbevestigde informatie aanduidt, vinden we in de volgende voorbeeldzin:
41
Hoewel dit gister nie amptelik bevestig kon word nie, is hy glo óf eergister nag óf gisteroggend vroeg per vliegtuig van die Manyame-lugmagbasis reg langs die Lughawe Harare na Suid-Afrika vervoer (Volksblad, 28/10/2003) (‘Hoewel het gisteren niet formeel bevestigd kon worden, is hij vermoedelijk ofwel eergisterennacht ofwel gisterenochtend vroeg per vliegtuig vanuit de Manyameluchtmachtbasis rechtstreeks langs de luchthaven Harare naar Zuid-Afrika vervoerd’) Het eerste deel van de zin geeft duidelijk aan dat de informatie die volgt, nog niet formeel bevestigd is. Het gebruik van glo zou dan opgevat kunnen worden als een manier van de auteur om te beklemtonen dat hij/zij de informatie van andere bronnen heeft en dat hij/zij zich dus niet uitspreekt over de waarheid ervan. Glo is dus een evidentieel partikel en er is een duidelijke stijging in het gebruik van glo naarmate het corpus formeler wordt.
7.7 Hoeka Een spreker kan zijn propositie volgens Conradie (1992: 224) rechtvaardigen door het gebruik van hoeka. Daarnaast wordt hoeka gebruikt als bijwoord van tijd met de betekenis ‘lang geleden’ (Odendal & Gouws, 2005: 408). Onderstaande tabel geeft de frequentie van hoeka weer in de volledige corpora26.
KGA Son Volksblad
Absoluut 0 48 14
Relatief (per 100 000 w) 0 0,3 0,1
Tabel 9: de frequentie van hoeka in de volledige corpora.
Deze gegevens zijn statistisch significant: X²: 7,35; df= 2; p<.05. De tabel is echter niet uitgezuiverd: de bijwoorden van tijd zijn niet uit de resultaten gehaald. In onderstaande tabel is er daarom een distinctie gemaakt tussen de twee functies van hoeka. De frequentie is echter te klein om statistisch significant te zijn.
KGA Son Volksblad
Geen bijwoord van Bijwoord van tijd tijd 0 0 45 (93,75 %) 3 (6,25 %) 14 (100 %) 0
Totaal 0 48 (100 %) 14 (100 %)
Tabel 10: de distinctie tussen de verschillende functies van hoeka met betrekking tot zijn frequentie in de volledige corpora.
26
Duplicaten werden handmatig verwijderd uit de attestaties.
42
Als hoeka voorkomt met andere bijwoorden van tijd, lijkt het logisch dat hoeka niet als bijwoord van tijd voorkomt. In de onderstaande zin verschijnt hoeka bijvoorbeeld met lankal, waardoor hoeka dus niet ‘lankal’ kan betekenen. Hoe kon hy soe onnosel gewees het en Joe toe nogal met sulke dynamite info vertrou? Die gattas is hoeka lankal agter hom aan en met daai info wat Joe oor hom het, is sy kooi beslis by Pollsmoor geboek (Son) (‘Hoe kon hij zo onnozel geweest zijn en Joe toen met zulke ontvlambare informatie vertrouwen? De gattas zitten inderdaad al lang achter hem aan en met die informatie die Joe over hem heeft, is zijn slaapplek beslist al geboekt bij Pollsmoor’) Ook met andere bijwoorden van tijd komt hoeka voor. Hy het hoeka verlede maand in sy toetsdebuut uitgeblink (Son) (‘Hij heeft toch vorige maand uitgeblonken in zijn debuut’) Verlede week met die April-grappe was daar hoeka weer 'n paar uitsprake van hom wat later grappies geblyk te wees (Volksblad, 12/04/2003) (‘Vorige week met de aprilgrappen waren er toch weer een paar uitspraken van hem die later grapjes bleken te zijn’) We kunnen hoeka weglaten uit zinnen zonder dat de grammaticaliteit van de zin wordt aangetast. Die klapgeluid van 'n bofbalkolf teen 'n bal klink hoeka soos ’n geweerskoot… Terwyl generaals en politici gestry het oor die wysheid al dan nie van die oorlogsplan, het bofbalondersteuners in spanning gewag om te sien of hul spanne 'n strategie bedink het om op die vrot vertoning van die vorige seisoen te verbeter (Volksblad, 1/04/2003) (‘Het klapgeluid van een honkbalknuppel tegen een bal klinkt precies als een geweerschot. Terwijl generaals en politici gestreden hebben over de wijsheid van al dan niet een oorlogsplan, hebben honkbalsupporters in spanning gewacht om te zien of hun team een strategie bedacht heeft om de slechte vertoning van het vorige seizoen te verbeteren’) Als we hoeka weglaten, blijft de zin grammaticaal: “Die klapgeluid van ’n bofbalkolf teen ’n bal klink soos ’n geweerskoot”. Dié oorwinning het ook verseker dat die Bulldogs nie die houtlepel vir die laaste plek in die suidelike afdeling kry nie; dis hoeka nou die Arende s’n (Son) (‘Deze overwinning heeft ook verzekerd dat de Bulldogs niet de houtlepel voor de laatste plaats in de zuidelijke afdeling krijgen, het is nu inderdaad die van de Arende’) Grammaticaal wordt de zin niet aangetast als we hoeka weglaten: “Dié oorwinning het ook verseker dat die Bulldogs nie die houtlepel vir die laaste plek in die suidelike afdeling kry nie; dis nou die Arende s’n”.
43
Semantisch voegt hoeka niet veel toe aan de zin; de zinsbetekenis verandert niet drastisch als hoeka wordt weggelaten. In het vorige voorbeeld kan hoeka ook connectief werken: het is een logisch gevolg dat de Bulldogs niet de laatste plaats in de zuidelijke afdeling krijgen, maar de Arende wel. Hy moet ophou om homself so op te werk. Die dokter het hom hoeka ge-warn oor sy bloeddruk. Maar sy beste drie manne sal hom nou tot die dood toe protect (Son) (‘Hij moet ophouden om zichzelf zo op te jagen. De dokter heeft hem inderdaad gewaarschuwd voor zijn bloeddruk. Maar zijn drie beste mannen zullen hem nu tot de dood verdedigen’) Hoeka kan weggelaten worden: “Die dokter het hom ge-warn oor sy bloeddruk”. De zin met hoeka is een reden voor de eerste zin, de spreker moet zich rustig houden want anders gaat zijn bloeddruk omhoog en dat is ook precies wat de dokter heeft gezegd. Want ek beplan toe om die hele fandamily uit te vat na hul favourite seekosrestaurant daar in Blouberg om Mila se verjaardag te vier. Mila wil hoeka mos calamari eet (Son) (‘Want ik had toen het plan om de hele fandamily mee te nemen naar hun favoriete zeevruchtenrestaurant in Blouberg om Mila’s verjaardag er te vieren. Mila wil immers toch calamares eten’) Ook hier kan hoeka weggelaten worden (“Mila wil mos calamari eet”). Mos en hoeka werken waarschijnlijk samen om een connectie te leggen met de vorige zin: de spreker weet dat Mila zeevruchten wil eten (ook al kan hij haar wel iets anders aanbieden) vandaar dat hij het plan had om hen mee te nemen naar hun favoriete zeevruchtenrestaurant. Ook bij Volksblad vinden we zulke connecties: Terwyl Suid-Afrikaanse verslaggewers pres. Thabo Mbeki en die ANC-regering se optrede (of gebrek daaraan) goed dophou (volgens wat 'n mens deur die internet waarneem), word min in die Amerikaanse koerante gepubliseer oor Suider-Afrika se gelykmakingspolitiek, die vigsepidemie en Zimbabwe se ineenstorting. Afrikastories gaan hoeka by baie Amerikaners se een oor in en die ander uit (Volksblad, 02/10/2003) (‘Terwijl Zuid-Afrikaanse verslaggevers het optreden van president Thabo Mbeki en de ANC-regering (of het gebrek eraan) goed in de gaten houden (volgens wat men waarneemt op het internet), wordt er weinig in de Amerikaanse kranten gepubliceerd over Zuid-Afrika’s gelijkmakingspolitiek, de AIDS-epidemie en de Zimbabwiaanse instorting. Afrikaverhalen gaan toch bij veel Amerikanen het ene oor in en het andere oor uit’) De reden waarom er zo weinig gerapporteerd wordt over Zuid-Afrika in Amerika, ligt aan het feit dat het de Amerikanen niet interesseert. Conradie (1992: 227) vermeldt ook deze functies van hoeka. Hoeka heeft volgens Conradie een diachronische verandering meegemaakt in de richting van de bevestiging van een 44
logische relatie, resultaat enzovoort. Het wordt nu voornamelijk gebruikt om een propositie te kwalificeren als een sluitende reden, een motivatie, een argument of een voorbeeld. Mijns inziens kan hoeka zich dus gedragen als een discourse marker (als het niet gebruikt wordt als bijwoord van tijd): je kan het weglaten zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten, er wordt een connectie gelegd tussen de zinnen en semantisch voegt het niet veel toe aan de zin. Tussen de gebruiken van Son en Volksblad is er niet veel verschil gevonden, hoeka wordt bijna niet gebruikt als bijwoord van tijd. Qua frequentie merken we echter wel een groot verschil.
7.8 Juis Juis wordt volgens Conradie (1992: 224) gebruikt om een propositie te rechtvaardigen (‘precisely’). Het kan echter ook als een adjectief gebruikt worden, zoals in de zin “Prof. Lawrence Schlemmer het onlangs op 'n Akademie-simposium daarop gewys dat die juiste27 syfers anders lyk” (Volksblad, 02/07/2003) (‘Prof. Lawrence Schlemmer heeft onlangs op een Academie-symposium erop gewezen dat de echte cijfers anders lijken’). Odendal & Gouws (2005: 503) vermelden echter enkel het attributieve gebruik van juis als adjectief en geen predicatief gebruik. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat dit niet zou bestaan. Er werd een snelle analyse gedaan om te testen of juis ook voorkomt als adjectief: van de grote steekproef werden bij Son en Volksblad de eerste 200 attestaties geanalyseerd, maar er werden enkel bijwoorden gevonden. Juis zal dus voornamelijk als partikel/bijwoord voorkomen en nauwelijks als adjectief. Er zijn echter te veel resultaten om dit grondig te onderzoeken. Onderstaande tabel geeft de frequentie van juis weer in de volledige corpora28.
KGA Son Volksblad
Absoluut 12 689 1438
Relatief (per 100 000 w) 20 4 10
Tabel 11: de frequentie van juis in de volledige corpora.
Door een chi-kwadraattest uit te voeren, merken we dat deze gegevens statistisch significant zijn: X²: 727,06; df=2; p<.0001. Juis komt het meest voor in het Korpus Gesproke Afrikaans, daarna in Volksblad en het minst in Son. Het gebruik van juis in de resultaten komt overeen met wat Conradie vermeldt:
27 28
Juis wordt in dit attributieve gebruik uiteraard verbogen. Er waren te veel resultaten om mogelijke duplicaten handmatig te verwijderen.
45
Knoffel laat die asem stink en dit is juis wat so gesond is (Volksblad, 01/04/2003) (‘Knoflook laat de adem stinken en dit is precies wat zo gezond is’) De propositie ‘knoflook laat de adem stinken’ wordt gerechtvaardigd door het feit dat dit net is wat het zo gezond maakt. Juis kan weggelaten worden in de zin zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten: “Knoffel laat die asem stink en dit is wat so gesond is”. Mario Wanza, dis dan juis die drank wat armoede veroorsaak. Mense mors hul geld op drank, eerder as om kos en klere te koop (Son) (‘Mario Wanza, het is dan precies de drank die armoede veroorzaakt. Mensen verkwisten hun geld eerder aan drank, dan om eten en kleren te kopen’) In de voorbeeldzin wordt er nadruk gelegd op het feit dat het drank is die armoede veroorzaakt (en niet iets anders). Je zou juis kunnen weglaten zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten: “Dis dan die drank wat armoede veroorsaak”, waarmee er wel nog steeds een nadruk ligt op drank door de cleft-zin. Ook het bovenstaande voorbeeld van Volksblad maakt gebruik van een cleft-zin. Er zijn echter ook voorbeelden te vinden waar geen gebruik wordt gemaakt van cleft-zinnen. Dit neem tyd om deur die sake te lees omdat dit juis só volledig en professioneel uiteengesit en voorgelê word (Volksblad, 16/06/2003) (‘Het neemt tijd in beslag om de zaken te lezen, precies omdat het zo volledig en professioneel uiteengezet en voorgelegd wordt’) Toch wordt de propositie ‘dit neem tyd om deur die sake te lees’ nog steeds gerechtvaardigd doordat er een reden gegeven wordt in de vorm van een bijzin die begint met ‘omdat’. Het is moeilijk om te beweren dat juis een discourse marker is. Het kan weggelaten worden zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten, maar een echte connectie wordt door het element niet gelegd aangezien andere elementen hetzelfde doen (zoals een cleft-zin, het voegwoord ‘omdat’). Een modaal partikel/bijwoord zou het ook niet zijn, aangezien het geen modaliserend effect heeft. We zagen al eerder (cfr. Diewald) dat modale partikels niet in een negatie kunnen voorkomen, maar andere elementen wel (zoals scalar en focus particles). Aangezien juis kan voorkomen in een negatie, zoals in de zin “Akthar het nie juis goed begin nie (…)” (Volksblad, 04/10/2003) (‘Akhtar was niet echt goed begonnen (…)’), is juis waarschijnlijk eerder een focus particle.
7.9 Kamma-groep Zoals eerder vermeld kan de kamma-groep (kamma, kammakastig, kamstig, kamtig, kastig, kwansuis/kwonsuis) twee functies uitoefenen volgens Ponelis. Ten eerste kunnen de items gebruikt worden als teenfeitelikheidskwalifiseerders. Deze kwalificeerders worden gebruikt
46
om een teenfeitelikheid, een schijnwerkelijheid te markeren (Ponelis, 1979: 302). Daarnaast kan de kamma-groep ook een functie uitoefenen in de “ander bron”-groep. De spreker schrijft hiermee de bewering toe aan een andere bron en tegelijk duidt de spreker aan dat hij/zij twijfelt aan de propositie (Ponelis, 1979: 306). Kastig drukt daarbij nog uit dat de bewering niet met de werkelijkheid strookt (Ponelis, 1979: 307). Geen enkel element van de kammagroep kwam voor in het Korpus Gesproke Afrikaans. In de onderstaande tabel wordt de frequentie voor het volledige corpus van Son en Volksblad weergegeven29.
Kamma Kamstig Kamtig Kastig Kwansuis Totaal
VB absoluut 4 5 5 9 45 68
VB relatief 0,034 0,043 0,043 0,077 0,39 0,58
Son absoluut 58 21 9 36 21 145
Son relatief 0,32 0,12 0,05 0,20 0,12 0,8
Tabel 12: de frequentie van de kamma-groep in de volledige corpora.
Alle elementen, met uitzondering van kwansuis, komen meer voor in Son dan in Volksblad. Kwansuis komt drie keer zoveel voor in Volksblad in vergelijking met Son. Deze gegevens blijken statistisch significant te zijn: X²: 63,4; df=4; p<.0001. Voor het totale aantal van de partikels werd ook een chi-kwadraattest uitgevoerd: X²: 4,42; df=1; p:<.05, waaruit blijkt dat het totaal ook statistisch significant is30. Om te bestuderen of de kamma-groep gebruikt wordt als discourse marker, bekijken we of de elementen weggelaten kunnen worden uit de zin zonder de grammaticaliteit ervan aan te tasten. Dit was mogelijk voor alle elementen. Volgende voorbeelden illustreren dit. Ofskoon die olifante baie gespanne geraak en een selfs die groep kamma stormgeloop het, het die groep volgens Gaisford gelag en gesels asof dit sirkusdiere is. (Volksblad, 19/2/2003) (‘Hoewel de olifanten erg gespannen raakten, en een zelfs de groep zogenaamd bestormde, heeft de groep volgens Gaisford gelachen en gebabbeld alsof het circusdieren waren’) Wanneer we kamma weglaten, krijgen we de volgende zin: “Ofskoon die olifante baie gespanne geraak en een selfs die groep stormgeloop het (…)”
29
Mogelijke duplicaten werden hier handmatig verwijderd. Ook voor elk element apart werd een chi-kwadraattest uitgevoerd: kamstig: X²: 3,55; df=1; p>.05 (niet statistisch significant); kamtig: X²: 0, df=1, p>.05 (niet statistisch significant); kastig: X²: 6,17; df=1 en p<.05 (statistisch significant); kwansuis: X²: 22,07; df=1 en p<.0001 (statistisch significant). 30
47
Oom Kas sê hierdie toernooi het sommer vir hom verkeerd begin met die dure, dure openingseremonie wat kastig 'n beeld moes wees van onse hele land en sy mense (Volksblad, 14/2/2003) (‘Oom Kas zegt dat dit toernooi gewoon verkeerd begonnen is met de dure, dure openingsceremonie wat zogenaamd een beeld moest zijn van ons hele land en zijn mensen’) Wanneer we kastig weglaten, krijgen we volgende zin: “Oom Kas sê hierdie toernooi het sommer vir hom verkeerd begin met die dure, dure openingseremonie wat 'n beeld moes wees van onse hele land en sy mense”. Sy sê toe vir my hy moet vorms invul namens haar; dit het kamstig iets te doen met haar ID (Son) (‘Zij zei toen tegen mij dat hij formulieren moest invullen namens haar; dit had zogenaamd iets te maken met haar ID’) Als we kamstig weglaten, krijgen we de zin “Sy sê toe vir my hy moet vorms invul namens haar; dit het iets te doen met haar ID”. Het weglaten van de items zorgt er dus niet voor dat de zin ongrammaticaal wordt; de zin kan zonder het item perfect optreden. Vanuit een semantisch standpunt bekeken, is het iets complexer om de items weg te laten. Bekijken we bijvoorbeeld volgende zin. Ek kan nie dink dat hy só jags kan wees nie, want hy was kastig so naar as iemand wat na drank ruik verby hom geloop het. Hy kon nooit drinkers of die wynreuk verdra nie (Son) (‘Ik kan me niet inbeelden dat hij zo dom kan zijn, want hij was zogenaamd altijd misselijk als iemand die naar drank rook, hem voorbij liep. Hij kon nooit drinkers of wijngeur verdragen’) Dit voorbeeld komt uit een brief naar Antie Mona31. Je kan kastig weglaten in de zin, zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten: “want hy was zo naar as iemand wat na drank ruik verby hom geloop het”. Semantisch voegt het echter een specifieke betekenis toe aan de zin: de persoon waarover de spreker het heeft, deed volgens hem/haar altijd alsof hij de geur van drank niet kon verdragen. Als je kastig weglaat, dan geeft de spreker niet meer aan dat hij die persoon eigenlijk niet gelooft. Mijns inziens verandert de semantische status van de zin dus te veel voor de kamma-groep om als discourse marker gebruikt te worden. Daarnaast is het ook moelijk om te beargumenteren of de elementen een connectie leggen tussen propositionele eenheden.
31
Antie Mona is een rubriek waarbij lezers brieven kunnen sturen naar Antie Mona om hulp te vragen.
48
Tijdens de analyse viel op dat bij de resultaten veel lezersbrieven voorkwamen, zowel bij Volksblad als bij Son. We zagen al een voorbeeld uit de rubriek Antie Mona. Volgend voorbeeld is ook een brief gericht naar Antie Mona. Liewe Antie Mona. Dit is met groot kommer dat ek hierdie brief aan u skryf. Ek is al meer as vyf jaar geskei en woon saam met my verloofde. My eks is besig om my aandag af te trek. Sy bel kwansuis om te hoor hoe dit met my gaan en dan vra sy ook of sy enige bydrae kan lewer teenoor ons kind se skool. Antie, sy het nooit belanggestel terwyl ons getroud was nie (Son) (‘Lieve Antie Mona. Het is met grote bezorgdheid dat ik deze brief aan u schrijf. Ik ben al meer dan vijf jaar gescheiden en woon samen met mijn verloofde. Mijn ex is bezig om mijn aandacht te trekken. Ze belt zogenaamd om te horen hoe het met mij gaat en dan vraagt ze ook of ze een bijdrage kan leveren voor de school van ons kind. Antie, zij heeft nog nooit belangstelling getoond toen we nog getrouwd waren’) In dit voorbeeld wordt kwansuis gebruikt als teenfeitelikheidskwalifiseerder, waarbij er een focus ligt op de ex-vrouw die de man belt. De man verdenkt haar ervan enkel te doen alsof ze geïnteresseerd is in hoe het met hem gaat, hij geeft namelijk duidelijk aan dat ze dit niet deed toen ze nog getrouwd waren. Ook in Volksblad komen lezersbrieven voor, waarbij de kamma-groep ook functioneert als teenfeitelikheidskwalifiseerder, zoals in het volgende voorbeeld: BRIEWE Hieroor is ek ’n Afrikaner Watse ding is dit dat sekere mense teenswoordig vra wat die identiteit van die Afrikaner is? Of dat die Afrikaner kastig nie weet wie hy is nie? (Volksblad, 10/4/2003) ‘Brieven. Hierdoor ben ik een Afrikaner’ Wat voor iets is het dat bepaalde mensen tegenwoordig vragen wat de identiteit van de Afrikaner is? Alsof de Afrikaner zogenaamd niet weet wie hij is?’ Ook verhalen en opiniestukken komen geregeld voor in de resultaten. Het volgende voorbeeld komt uit Son, waar geregeld een vervolgverhaal gepubliceerd wordt: Het iemand al vir jou gesê dat jy vrek sexy is wanneer jy so kwaad is, he?” sê hy en byt aan my oor. En ek sit doodstil. Ek weet nie wat om te doen nie. Ek laaik nogal die gevoel wanneer hy so aan my oor byt. Ek moet myself remind om beslis weer kwaad te raak. “Is dit nou ‘n make-up byt?” vra ek kastig verveeld. (Son) (‘Heeft iemand al tegen je gezegd dat je verrekt sexy bent als je zo kwaad bent?” zegt hij en hij bijt aan mijn oor. En ik zit doodstil. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik vind het een prettig gevoel als hij zo aan mijn oor bijt. En ik moet mezelf herinneren om beslist nog eens kwaad te worden. “Is dit nu een goedmaak-beet?” vraag ik, zogenaamd verveeld’)
49
In dit voorbeeld wordt kastig ook gebruikt als teenfeitelikheidskwalifiseerder, waarbij het element aanduidt dat de vrouw doet alsof ze verveeld is. Opvallend is dus dat in lezersbrieven, verhalen en opiniestukken de kamma-groep voornamelijk gebruikt wordt als teenfeitelikheidskwalifiseerder, en minder als evidentieel element. Als bijvoorbeeld kastig een evidentiële functie vertoont, zal het eerder niet in een lezersbrief voorkomen maar in een artikel, zoals volgende voorbeelden illustreren. Die een wou nie die ander kans gee om die gaste toe te spreek nie. Hulle het kamtig ook gebaklei oor wie eerste moes optree. (Volksblad, 14//2003) (‘De ene wou de andere de kans niet geven om de gasten toe te spreken. Ze hebben ook schijnbaar ruzie gemaakt over wie als eerste moest optreden’) “Munisipale ordonnansies is nie veronderstel om mense wat werk het tot werkloosheid te dryf nie,'' het Mavundla gesê. Nog 'n klagte was dat koerantverkopers glo binne vyf meter van verkeersligte toegelaat word, maar nie ander smouse soos vrugteverkopers nie, omdat dit kwansuis te gevaarlik is (Volksblad, 21/05/2003) (‘”Gemeentelijke verordeningen worden niet verondersteld om mensen die werk hebben tot werkloosheid te drijven”, heeft Mavundla gezegd. Een andere klacht was dat krantenverkopers naar het schijnt binnen vijf meter van verkeerslichten toegelaten worden, maar andere marktkramers zoals vruchtenverkopers niet, omdat dit zogenaamd te gevaarlijk is’) De propositie wordt in deze voorbeelden toegeschreven aan een andere bron, maar de spreker twijfelt over dat statement. In het tweede voorbeeld wordt ook glo gebruikt, dat de propositie al aan een andere bron toeschrijft. Kwansuis werkt hier dus ook als evidentieel partikel en het geeft aan dat de spreker het niet eens is met het statement dat het te gevaarlijk zou zijn voor vruchtenverkopers om hun goederen bij de verkeerslichten te verkopen. Ook in het voorbeeld dat we al eerder zagen, wordt kamma gebruikt om een andere bron aan te duiden. In het voorbeeld wordt ook expliciet uitgedrukt waar de informatie vandaan komt, aangezien ‘volgens Gaisford’ in de volgende deelzin de bron aanduidt voor de propositie. Ofskoon die olifante baie gespanne geraak en een selfs die groep kamma stormgeloop het, het die groep volgens Gaisford gelag en gesels asof dit sirkusdiere is. We kunnen dus veronderstellen dat de kamma-groep elementen zijn van een informeler taalgebruik, aangezien hun gebruik in dagbladen hoofdzakelijk voorkomt in lezersbrieven, opiniestukken en verhalen. Als de partikels echter expliciet een andere bron aanduiden voor de propositie, kunnen ze in gewone krantenartikels voorkomen. Dit gegeven veronderstelt dat er een groter gebruik is van de kamma-groep in Son, aangezien de lezers op verschillende manieren in interactie staan met het dagblad. Zo kunnen lezers naast de lezersbrieven ook SMS’jes versturen en via sociale media reageren. Ook de hulprubriek Antie Mona zorgt voor veel interactie met de lezers. Dit wordt bevestigd in de resultaten, 50
want er is duidelijk een verschil tussen Son en Volksblad: in Son komen de partikels veel meer voor dan in Volksblad (respectievelijk 145 keer ten opzichte van 68).
7.10 Luidens en volgens We zagen al eerder dat Ponelis poneert dat luidens beperkt is tot uiterst formeel taalgebruik en dat het een grotere geloofwaardigheid bewerkstelligt dan volgens. Enkel volgens zou volgens Ponelis voorkomen in de spreektaal, in tegenstelling tot luidens (1979: 308). We kunnen dit verifiëren aan de hand van de onderzoeksresultaten van de kleinste steekproef van het corpus. Niet alle resultaten duiden een andere bron aan, dus eerst moesten alle voorbeelden onderzocht worden of ze een evidentiële betekenis vertoonden. In Son komt volgens bijvoorbeeld 25 keer voor, maar 9 keer met een andere functie dan bronaanduiding: Uit die lig van die feite wat uit die ondersoek sou kom, sal die maatskaplike werker volgens wet verplig wees om enige misdaad by die staat aan te meld (Son) (‘Uit het licht van de feiten die voortkomen uit het onderzoek, zal de maatschappelijke werker volgens de wet verplicht zijn om om het even welke misdaad aan de staat te melden’) In dit voorbeeld wordt bedoeld dat de maatschappelijke werker zich moet gedragen naar de wet en dat hij/zij dus verplicht is om misdaden te melden aan de staat. Onderstaande tabel geeft de frequentie weer van volgens en luidens als “ander bron”-kwalificeerders in de kleinste steekproef32. KGA
Volksblad
Son
Luidens
0
52
0
Volgens
(1)33
478
16
Tabel 13: de frequentie van volgens en luidens als “ander bron”-kwalificeerders in de kleinste steekproef.
Uit de tabel34 kan afgeleid worden dat luidens niet voorkomt in de steekproef van Son. Dit betekent echter niet dat luidens helemaal niet voorkomt in het corpus van Son. In de grotere steekproef van het corpus komt luidens namelijk 172 keer voor, terwijl het 309 keer voorkomt bij Volksblad. Volgende tabel somt de resultaten op van luidens in de grote steekproef35.
32
Duplicaten zijn handmatig verwijderd. Volgens komt vier keer voor in het Korpus Gesproke Afrikaans, maar drie keer duidt volgens geen andere bron aan. Een attestatie, namelijk “volgens my”, kan om verschillende redenen geclassificeerd worden als een “ander bron”kwalificeerder of als subjektiewe kwalificeerder. 34 De steekproef was te klein om statistisch significant te zijn. 35 Duplicaten zijn handmatig verwijderd. 33
51
Relatief 0 161 304
KGA Son Volksblad
Relatief (per 100 000 w) 0 2 10
Tabel 14: de frequentie van luidens in de grote steekproef.
Dit verschil is statistisch significant: X²: 343,85; df=2; p<.0001. Het valt dus meteen op dat luidens in de kleinste steekproef enkel aanwezig is in Volksblad en dat in de grotere steekproef luidens voornamelijk aanwezig is in het corpus van Volksblad. Hieruit kan afgeleid worden dat Volksblad als kwaliteitskrant formeler taalgebruik zal hanteren dan Son. Het feit dat zowel luidens als volgens niet of nauwelijks voorkomen in het Korpus Gesproke Afrikaans zal waarschijnlijk te maken hebben met de topics die aan bod komen tijdens de opgenomen conversaties. Er werd bijvoorbeeld vaak naar de mening gepeild van de studenten, waarbij het logisch lijkt dat er niet veel naar andere bronnen moet gerefereerd worden. In onderstaande tabel wordt nog eens het totale aantal keer dat volgens en luidens voorkomen in de volledige corpora in kaart gebracht36. Volgens
Volgens relatief
Luidens
KGA
4
5
0
Luidens relatief 0
Son
9192
50
459
2
Volksblad
10937
90
1746
10
Tabel 15: de frequentie van volgens en luidens in de volledige corpora.
Per partikel werd een chi-kwadraattest uitgevoerd. Voor volgens was dit: X²: 1981,74; df=2; p<.0001; voor luidens was dit: X²: 879,23; df=2; p<.0001. Dit betekent dat het niet toevallig is dat zowel volgens en luidens meer voorkomen in Volksblad vergeleken met Son. We kunnen dit linken aan de oplopende formaliteit. Daarnaast werd er ook een chi-kwadraattest uitgevoerd voor zowel volgens als luidens: X²: 501; df=2; p<.0001. Ook deze gegevens zijn dus statistisch significant. Uit de tabel kunnen we afleiden dat, voor zowel volgens als luidens de frequentie toeneemt bij een formeler corpus. Daarnaast kunnen we ook afleiden dat luidens minder gebruikt wordt dan volgens in de beide corpora. Dit bevestigt de bewering van Ponelis, die stelde dat enkel volgens in de gesproken taal voorkomt; er zijn geen resultaten voor luidens in het Korpus Gesproke Afrikaans. Volgens kwam daarentegen wel voor in het Korpus Gesproke Afrikaans, ondanks dat het niet veel met de functie van “ander-bron”-kwalificeerder was.
36
Het corpus leverde echter te veel attestaties op om te kunnen analyseren en om duplicaten handmatig te verwijderen.
52
Tijdens de analyse viel op dat beide elementen vaak op dezelfde plaats voorkwamen. Het zou interessant zijn om te kijken of er een groot verschil is in positionering tussen de twee. Onderstaande tabel vertoont de positie van volgens in de kleinste steekproef van de corpora. VB absoluut Initieel
389
VB procentueel 81,4 %
Son 14
Son procentueel 87,5 %
Mediaal
89
18,6 %
2
12,5 %
Finaal
0
0
0
0
Totaal
478
100 %
16
100 %
Tabel 16: de positie van volgens in de kleinste steekproef van Volksblad en Son.
Volgende zinnen werden als initieel beschouwd, omdat de woordgroep met volgens inversie veroorzaakt en omdat de woordgroep meteen op een nevenschikkend voegwoord volgt. Maar volgens haar het die Micra diesel die (lang) toets met onderskeiding geslaag (Son) (‘Maar volgens haar is de Micra diesel met onderscheiding geslaagd op de (lange) test’) Maar volgens die Britse kamer van koophandel het 30% van die ondernemings wat by die opname betrek is, gesê hulle oorweeg dit om in reaksie personeellede af te dank (Volksblad, 1/4/2003) (‘Maar volgens de Britse kamer van koophandel heeft 30% van de ondernemingen die bij de opname betrokken waren, gezegd dat ze overwegen om als reactie personeelsleden af te danken’) Ook in de volgende voorbeelden is dat het geval. Die plek staan bekend as ‘n dwelmpos en volgens die inwoners hang die Ah Shenebende daar uit (Son) (‘De plek staat bekend als een drugspost en volgens de inwoners hangt de Ah Shenebende er uit’) Amin is volgens Moslem-tradisie kort ná sy dood in Jeddah begrawe, maar volgens berigte wou sy familie sy lyk na Uganda terugbring (Volksblad, 18/8/2003) (‘Amin is volgens Moslimtraditie kort na zijn dood in Jeddah begraven, maar volgens berichten wou zijn familie zijn lijk naar Uganda terugbrengen’) Het blijkt uit de tabel dat de beginpositie de primaire positie is van volgens, zowel in Son als in Volksblad. Ook de resultaten van luidens werden onderzocht naar positionering. Omdat luidens niet meer voorkwam bij Son in de kleinste steekproef, werd de grotere steekproef gebruikt voor de analyse. Onderstaande tabel geeft de positionering voor luidens weer.
53
Initieel Medial Finaal Totaal
Volksblad absoluut 253 47 4 304
Procentueel
Son absoluut
Procentueel
83.2 % 15.5 % 1.3 % 100 %
133 27 1 161
82.6 % 16.8 % 0.6 % 100 %
Tabel 17: de positie van luidens in de grote steekproef van Volksblad en Son.
Ook hier is er ongeveer een gelijke verdeling tussen Volksblad en Son met betrekking tot zijn positie. Er is echter een verschil in vergelijking met volgens. Volgens komt namelijk niet voor in finale positie, terwijl dat bij luidens wel mogelijk is, ook al is het in mindere mate in vergelijking met de initiële positie. Een voorbeeld hiervan is: Metodes soos nuwe wetgewing in Brittanje en onderwysersopleiding in Suid-Afrika word reeds ingespan, luidens die verslag (Volksblad, 29/5/2003) (‘Methodes zoals de nieuwe wetgeving in Groot-Brittannië en onderwijzersopleiding in Zuid-Afrika worden al ingezet, volgens het verslag’) We zagen dus dat volgens meer gebruikt wordt dan luidens en dat luidens niet voorkomt in het Korpus Gesproke Afrikaans, wat de stelling van Ponelis bevestigt. Daarnaast bemerkten we ook dat luidens en volgens meer voorkomen bij formelere corpora. Qua positionering lagen de resultaten bij volgens en luidens ongeveer gelijk voor zowel Volksblad en Son: de initiële positie blijkt de geprefereerde positie. Het enige verschil is dat luidens wel in finale positie wordt gevonden in de twee corpora, terwijl volgens niet voorkomt in finale positie.
7.11 Moontlik Moontlik drukt volgens zowel Ponelis als Conradie mogelijkheid uit (zie eerder). Onderstaande tabel geeft de frequentie van moontlik weer in de volledige corpora37.
KGA Son Volksblad
Absoluut 8 1603 3887
Relatief (per 100 000 w) 10 9 30
Tabel 18: de frequentie van moontlik in de volledige corpora.
De chi-kwadraattest toont aan dat de gegevens statistisch significant zijn: X²: 2305,69; df=2; p<.0001. We kunnen bemerken dat in Volksblad moontlik veel meer voorkomt dan in Son en
37
Er waren te veel resultaten om mogelijke duplicaten handmatig te verwijderen.
54
het Korpus Gesproke Afrikaans. Bij Son en het Korpus Gesproke Afrikaans ligt de relatieve frequentie ongeveer gelijk. Opvallend bij de resultaten is dat moontlik veel als adjectief gebruikt wordt en als tweede deel in vergelijkingen, en dus niet weggelaten kan worden. In de volgende voorbeelden wordt moontlik gebruikt als predicatief adjectief. Alvin, hoewel ek altyd probeer help, is dit nie altyd moontlik nie (Son) (‘Alvin, hoewel ik altijd probeer te helpen, is dat niet altijd mogelijk’) DIT is seker moontlik dat meesleurender sport as dié naweek se vier wêreldbekerkrieketwedstryde, ses Super 12- en drie Sesnasie-rugbywedstryde regstreeks op televisie uitgesaai kan word (Volksblad, 21/02/2003) (‘Het is zeker mogelijk dat meeslepende sporten zoals de vier wereldbeker cricketwedstrijden van dit weekend, zes Super 12- en drie Zesnatie-rugbywedstrijden rechtstreeks op televisie uitgezonden kunnen worden’) In de volgende voorbeelden wordt moontlik als tweede deel in een vergelijking gebruikt. Die wenners sal so gou as moontlik in Volksblad bekend gemaak word (Volksblad, 17/03/2003) (‘De winnaars zullen zo snel mogelijk in Volksblad bekend gemaakt worden’) De “as” van de vergelijking kan ook wegvallen: Ons is besig om die probleem uit te sorteer, want ons wil hê die kinders moet so gou moontlik eksamen skryf (Son) (‘We zijn bezig met het probleem op te lossen, want we willen dat de kinderen zo snel mogelijk het examen afleggen’) Aangezien er te veel attestaties waren om te analyseren, werd de kleine steekproef gebruikt om te onderzoeken hoeveel keer moontlik voorkomt als adjectief of in een vergelijking. Bovenstaande tabel vertoont dus alle attestaties van moontlik, inclusief de adjectieven en vergelijkingen. In de onderstaande tabel38 zien we de absolute en relatieve frequentie van moontlik wanneer het gebruikt wordt als adjectief of in een vergelijking ten opzichte van het aantal keer dat moontlik voorkomt.
38
Duplicaten werden handmatig verwijderd.
55
KGA
Relatief
Son
Relatief
Volksblad
Relatief
Vergelijking
4
50 %
8
61,5 %
52
29,21 %
Adjectief
2
25 %
3
23,1 %
38
21,35 %
Bijwoord
2
25 %
2
15,4 %
88
49,44
Totaal
8
100 %
13
100 %
178
100 %
Tabel 19: de frequentie van moontlik in een vergelijking, als adjectief of als bijwoord ten opzichte van het totale aantal attestaties.
De tabel bestaat echter uit te weinig gegevens om statistisch significant te zijn. Het valt wel op dat bij Volksblad ongeveer de helft van de resultaten een bijwoord is, terwijl dat bij Son veel minder is. Bij Son zijn er echter te weinig resultaten om geldige uitspraken te doen. We deden de analyse voor Son dus opnieuw, waarbij de volgorde van de resultaten van het volledige corpus willekeurig werden gesorteerd. Er werd geopteerd om de eerste 180 resultaten te analyseren, aangezien dit min of meer overeenkomt met de 178 resultaten van Volksblad.
Vergelijking Adjectief Bijwoord ZN Totaal
Son 52 55 71 2 180
Relatief 28,9 % 30,6 % 39,4 % 1,1 % 100 %
Volksblad 52 38 88 0 178
Relatief 29,21 % 21,35 % 49,44 0 100 %
Tabel 20: de frequentie van moontlik in een vergelijking, als adjectief of als bijwoord in een sample van Son en Volksblad.
Twee resultaten waren zelfstandige naamwoorden, namelijk moontlikhede. Toch blijkt dus meer dan de helft van de resultaten (59,5 %) bij Son uit vergelijkingen en adjectieven te bestaan. Bij Volksblad is dat net de helft van de resultaten. Er kan dus gesteld worden dat een groot deel van de resultaten bij beide corpora een vergelijking of adjectief van moontlik inhoudt. Moontlik kan, net zoals blykbaar, skynbaar, dalk, miskien etc., niet weggelaten worden als het in het begin van de zin staat en inversie veroorzaakt: Exelon het hom aan die projek onttrek, en moontlik kan BNL ook kop uittrek (Volksblad, 24/07/2003) (‘Exelon heeft zich teruggetrokken uit het project, en mogelijk kan BNL zich ook terugtrekken’) Bij de andere resultaten kan moontlik wel weggelaten worden zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten, maar semantisch bekeken, krijgt de gehele propositie met moontlik de betekenis van ‘mogelijkheid’ in plaats van ‘feitelijkheid’. De propositie zou dus een andere betekenis krijgen als je moontlik weglaat.
56
Die uitslag van lykskouings wat op die kinders uitgevoer is, sal moontlik vandag bekend gemaak word (Volksblad, 01/04/2003) (‘De uitslag van de lijkschouwing die op de kinderen is uitgevoerd, zal mogelijk vandaag bekend gemaakt worden’) Terwijl de propositie met moontlik aangeeft dat er een kans bestaat dat de uitslag vandaag bekend gemaakt zal worden – dat kan dus ook de volgende dag zijn -, betekent de propositie zonder moontlik dat de uitslag vandaag bekend gemaakt wordt; er is dus geen kans dat dat ook de volgende dag zou kunnen zijn. Volgens de definitie van Schoonjans (2012) kan moontlik ook beklemtoond worden door het in een hoofdzin te plaatsen: DIT is moontlik dat die bruto binnelandse produk (BBP) van die Suid-Afrikaanse ekonomie jaarliks teen meer as 5% kan toeneem (…) (Volksblad, 21/02/2003) (‘Het is mogelijk dat het BBP van de Zuid-Afrikaanse economie jaarlijks meer dan 5 % kan toenemen’) Moontlik is dus naar de definitie die gehanteerd wordt, geen discourse marker, aangezien het een betekenis toevoegt aan de zin die er niet zou zijn als het element wordt weggelaten. Het is daarentegen een modaal bijwoord aangezien het beklemtoond kan worden en een modaliserend effect heeft op de zin. Bij de resultaten zien we dat moontlik voornamelijk voorkomt in het corpus van Volksblad. Dit suggereert dat een kwaliteitskrant meer gebruik zal maken van modale partikels/bijwoorden dan een tabloid.
7.12 Mos Onderstaande tabel geeft de frequentie van mos in de volledige corpora weer39.
KGA Son Volksblad
Absoluut 71 3010 645
Relatief (per 100 000 w) 100 20 5
Tabel 21: de frequentie van mos in de volledige corpora.
De gegevens zijn volgens de chi-kwadraattest statistisch significant: X²: 1124,21; df=2; p<.0001.
39
Er waren te veel attestaties om mogelijke duplicaten handmatig te verwijderen.
57
Wat meteen opvalt aan de tabel is dat de frequentie van mos afloopt naar de formaliteit van het corpus. Het komt dus het minst voor in het meest formele corpus. Het is duidelijk dat mos voornamelijk gebruikt wordt in gesproken taal, en daarnaast wordt mos ook meer gebruikt in het informeler geschreven taalgebruik van Son dan in het formelere taalgebruik van Volksblad40. Mos kan weggelaten worden zonder de grammaticaliteit van de zin te schenden, zoals in de onderstaande voorbeelden. Aan die ander kant moet ons maar seker ons monde hou. In Zimbabwe gaan dit mos heelwat slegter (Volksblad, 24/05/2003) (‘Aan de andere kant moeten we maar zeker onze mond houden. In Zimbabwe gaat het immers heel wat slechter’) Als we mos weglaten, krijgen we de grammaticale zin: “In Zimbabwe gaan dit heelwat slegter”. Dis mos nie hoe dinge moet verloop nie, Antie (Son) (‘Dit is immers niet hoe dingen moeten verlopen, Antie’) Laten we mos weg, dan krijgen we de zin: “Dis nie hoe dingen moet verloop nie, Antie”. De functies die Jantjies al aangaf voor mos, vinden we ook terug in de resultaten, zowel in Son als in Volksblad. Zo kan mos aanduiden dat de propositie algemene kennis veronderstelt, zoals in onderstaand voorbeeld. Hy skud sy kop en trek sy mond so half skeef. “Nee, eers so 20 jaar ná die tyd. Tyd maak dinge mos meer aanvaarbaar.'' (Volksblad, 16/06/2003) (‘Hij schudt zijn hoofd en trekt zijn mond half scheef. “Nee, pas zo 20 jaar na datum. Tijd maakt dingen immers meer aanvaardbaar”’) Aan het woord is een muzikant waarvan de vader in de politiek zat. De interviewer vraagt of het moeilijk was om muziek te maken met familie in de politiek, waarop de spreker antwoordt dat het pas echt aanvaard werd na 20 jaar. Hierbij voegt hij toe dat tijd dingen meer aanvaardbaar maakt, waarbij hij dus een beroep doet op de algemene kennis van de interviewer en het geïntendeerd lezerspubliek. Waar is die studenteraad? Laat van julle hoor, julle verteenwoordig mos die massa (Volksblad, 10/09/2003) (‘Waar is de studentenraad? Laat van jullie horen, jullie vertegenwoordigen immers de massa’)
Mos kan ook nog voorkomen als zelfstandig naamwoord met de betekenis van ‘mos’ (het organisme dat op bomen groeit). Bij de analyse van de kleine steekproef kwam mos twee keer als zelfstandig naamwoord voor in het corpus van Volksblad. Daarnaast kwam het nog een keer voor als afkorting voor Mosambiek. 40
58
In dit voorbeeld wordt een oproep gedaan aan de studentenraad om van zich te laten horen. Er wordt een beroep gedaan op de kennis van iedereen, en voornamelijk van de studentenraad, dat ze de massa vertegenwoordigen. Dat weet de studentenraad maar al te goed, maar ze moeten zich er ook naar gedragen. Mos kan ook een reden of een causaal verband aanduiden, wat geïllustreerd wordt in het volgende voorbeeld. Ek sal later check. Ek is mos nou met jou. Dis ongeskik om heeltyd op jou foon te wees as jy in mense se geselskap sit (Son) (‘Ik zal het later checken. Ik ben nu immers met jou. Het is ongepast om de hele tijd op je GSM te kijken als je in gezelschap bent’) De reden waarom de spreker pas later zijn berichten zal bekijken, is dat hij nu samen is met de geadresseerde en dat het dus ongepast is. De functie van mos om mensen te overtuigen in een argument, wordt ook gevonden in het corpus. Asseblief, mense, hou op vir Sassa blameer! Dis nie by Sassa wat julle moet wag nie, maar by CPS. Dis mos die mense wat julle betaal, en nie meer AllPay nie. So, vergeet asseblief van AllPay en Sassa en bel vir CPS (Son) (‘Alsjeblieft mensen, hou op met Sassa te beschuldigen! Het is niet Sassa waar jullie moeten wachten, maar bij CPS. Het zijn immers die mensen die jullie betalen, en niet meer AllPay. Dus, vergeet alsjeblieft AllPay en Sassa en bel CPS’) In dit voorbeeld probeert de spreker mensen te overtuigen dat ze naar CPS moeten bellen, want het zijn die mensen die hen betalen, en niet meer AllPay en Sassa. Een laatste functie van mos, het gebruik om informatie aan te duiden die noodzakelijk is voor een goed begrip van een verhaal, werd niet gevonden bij Son en bij Volksblad, maar enkel bij het Korpus Gesproke Afrikaans. Dit betekent echter niet dat die functie niet zou kunnen voorkomen. Mos wordt dus ook gebruikt als discourse marker in dagbladen: het kan weggelaten worden zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten, semantisch voegt het weinig toe aan de propositie en mos legt een connectie tussen propositionele eenheden. De functies die Jantjies had beschreven voor mos gelden hier dus ook. Het grote verschil in frequentie tussen Son en Volksblad zal liggen aan het feit dat het lezerspubliek bij Son meer interactie bewerkstelligt dan bij Volksblad, waardoor informeler taalgebruik in de krant opduikt. Het is dus niet verwonderlijk dat mos meer voorkomt in Son dan in Volksblad, aangezien het ook voornamelijk voorkomt in het Korpus Gesproke Afrikaans. In Volksblad komt mos voornamelijk voor in opiniestukken, interviews en lezersbrieven, maar aangezien die wellicht beperkter aanwezig zijn in Volksblad dan in Son, is het niet verwonderlijk dat mos minder voorkomt in Volksblad.
59
7.13 Nè Zoals hierboven vermeld, wordt nè niet herkend in het corpus van Son. Hieronder wordt de oplossing voor dit probleem besproken. Tijdens het onderzoek bleek dat er meerdere schrijfwijzen van nè waren, waardoor ook op de schrijfwijze nê werd gezocht. De volgende tabel geeft de frequentie weer voor het volledige Korpus Gesproke Afrikaans en Volksblad41. nè KGA Volksblad
Absoluut 2 3
Relatief (per 100 000 w) 3 0,03 %
Tabel 22: de frequentie van nè in de volledige corpora van het Korpus Gesproke Afrikaans en Volksblad.
nê KGA Volksblad
Absoluut 100 4
Relatief (per 100 000 w) 130 0,03
Tabel 23: de frequentie van nê in de volledige corpora van het Korpus Gesproke Afrikaans en Volksblad.
Het is duidelijk uit de gegevens dat nè/nê meer gebruikt wordt in gesproken taalgebruik dan in geschreven taalgebruik. Dat is op zich niet verwonderlijk, aangezien nè/nê een tagquestion is (zie ook Conradie, 1992: 225). Volgens Jantjies (2009: 54) kan nè gebruikt worden door de spreker zodat de ontvanger gestimuleerd wordt om aan te geven dat hij/zij de informatie heeft ontvangen en begrepen. Hierdoor kan de spreker immers checken of de informatie gekend is bij de ontvanger. We kunnen nè/nê weglaten uit de zinnen zonder de grammaticaliteit aan te tasten, aangezien het in een finale positie staat. Bovendien, zoals hierboven vermeld, zorgt nè voor een connectie tussen propositionele eenheden: de spreker geeft aan dat hij wil checken bij de ontvanger of de informatie gekend is. Nè kan dus opgevat worden als een discourse marker. Nè/nê wordt dan in krantentaal gebruikt om informele situaties zoals interviews na te bootsen, zoals in het volgende voorbeeld uit Volksblad. Min42 sê buiten haar bekering en al die hoogtepunte in haar godsdienslewe was haar optrede in Hoor my lied 'n hoogtepunt in haar lewe. Dit was ook die hupstoot na sterstatus. Ek karring 'n bietjie: Gé was darem 'n aantreklike man, nê? "Jaaa . . ." (Volksblad, 25/10/2003)
41 42
Duplicaten werden zowel bij nè als bij nê handmatig verwijderd. Min Shaw is de artiestennaam van Wilhelmina Jacoba Viviers, een Zuid-Afrikaanse zangeres.
60
(‘Min zegt dat naast haar bekering en al de hoogtepunten in haar godsdiensleven, haar optreden in Hoor my lied een hoogtepunt was in haar leven. Het was ook de doorbraak voor haar sterrenstatus. Ik probeer wat los te krijgen: “Gé was toch een aantrekkelijke man, is het niet?” “Jaaa…”’) Het is aannemelijk dat nè/nê meer voorkomt in het corpus Son dan bij Volksblad, aangezien Son waarschijnlijk meer interactie heeft met zijn lezerspubliek; maar eveneens door bepaalde rubrieken die gesproken taal proberen te imiteren, zoals het vervolgverhaal. Zoals al eerder werd toegepast bij oënskynlik, wordt het corpus opnieuw doorzocht op het unicodeequivalent van nè/nê. We weten namelijk door lê dat de ê gerepresenteerd wordt door ê waardoor we toch een poging kunnen doen om nê op te zoeken. Dit resulteert in onderstaande tabel, waarin de resultaten voor Son zijn opgenomen. nê KGA Son Volksblad
Absoluut 100 3 4
Relatief (per 100 0000 w) 130 0,02 0,03
Tabel 24: de frequentie van nê in alle corpora, inclusief Son.
Deze tabel is statistisch significant: X²: 38295,58; df=2; p<.0001. Bovenstaande tabel houdt geen rekening met de schrijfvorm representatie van nè geen resultaat oplevert in het corpus, was equivalente schrijfwijze op te stellen. De hypothese dat nè en voorkomen, kan dus niet gecorroboreerd worden aangezien er voorhanden zijn.
nè. Aangezien de juiste het niet mogelijk om een nê samen meer zouden geen gegevens voor nè
7.14 Netnou Zoals we eerder zagen heeft netnou volgens Conradie (1992: 224) een betekenisverandering ondergaan van een bijwoord van tijd (‘daarnet’) naar een partikel dat mogelijkheid aanduidt (‘misschien’). Straks onderging dezelfde verandering (zie verder). Onderstaande tabel representeert de frequentie van netnou in de volledige corpora43.
KGA Son Volksblad
Absoluut 5 35 24
Relatief (per 100 000 w) 7 0,2 0,2
Tabel 25: de frequentie van netnou in de volledige corpora.
43
Duplicaten werden handmatig verwijderd.
61
Uit de tabel blijkt dat netnou het meest voorkomt in het Korpus Gesproke Afrikaans. Het komt evenredig voor in het corpus van Son en Volksblad. Een chi-kwadraattest geeft aan dat de gegevens statistisch significant zijn: X²: 151,08; df=2, p<.0001. We kunnen dus een onderscheid maken tussen het gebruik van netnou als bijwoord van tijd en als partikel van mogelijkheid. Dit verschil wordt snel duidelijk, zoals in de volgende zin: En netnou word die Tweetoringkerk die Eentoringkerk of erger nog, die Geentoringkerk (Volksblad, 17/10/2003) (‘En misschien wordt de Tweetoringkerk de Eentoringkerk, of nog erger, de Geentoringkerk’) Netnou als bijwoord van tijd duidt aan dat een situatie zich heeft voorgedaan in het nabije verleden. Dit betekent dat het de verleden tijd van het werkwoord met zich zou moeten meebrengen, wat in bovenstaand voorbeeld niet het geval is, aangezien de zin een mogelijke situatie in de toekomst beschrijft. In de onderstaande tabel bekijken we hoeveel keer netnou voorkomt als bijwoord van tijd en met de betekenis van ‘misschien’ in de kleine steekproef van de corpora.
KGA Son Volksblad
‘misschien’ 1 28 23
Tijd 4 7 1
Totaal 5 35 24
Tabel 26: de distinctie tussen de functies van netnou in de kleinste steekproef.
In het Korpus Gesproke Afrikaans was een resultaat moeilijk te analyseren, maar het lijkt erop dat een betekenis van mogelijkheid bedoeld werd: ek dink jy moet hom afsit sit hom af hy gaan netnou in (onhoorbaar) (onhoorbaar) (‘Ik denk dat je hem moet afzetten, zet hem af, hij gaat misschien in (onhoorbaar)’) Procentueel levert dit volgende tabel op:
KGA Son Volksblad
Tijd 80 % 20 % 4,2 %
Mogelijkheid 20 % 80 % 95,8 %
Tabel 27: de relatieve frequentie van de functies van netnou in de kleinste steekproef.
Uit de chi-kwadraattest blijkt dat de gegevens statistisch significant zijn: X²: 15,7; df=2; p<.0001. Er is een duidelijk verschil te bemerken tussen het gesproken corpus en het geschreven corpus. In het gesproken corpus wordt netnou voornamelijk als bijwoord van tijd gebruikt, terwijl dat net omgekeerd is bij het geschreven corpus. Son en Volksblad hebben
62
ongeveer een gelijkaardige distributie, al toont Volksblad toch een lichte neiging om netnou meer te gebruiken met de betekenis van mogelijkheid. We proberen weer dezelfde criteria uit op netnou om te verifiëren of het als discourse marker gebruikt kan worden. We kunnen opmerken dat netnou op twee manieren kan voorkomen. Als het in het begin van de zin wordt gebruikt, genereert het inversie. Dit betekent dat we netnou niet kunnen weglaten zonder dat het de zin verandert: de zin zal van een mededelende zin veranderen naar een vraagzin. Bekijken we het volgende voorbeeld. “Ons mag nie nou al sê wat die idee is nie, want netnou steel iemand ons briljante idee,'' skerts Lize-Mari, 'n gr. 9-leerling aan die Hoërskool Sentraal (Volksblad, 09/06/2003) (‘We mogen nu nog niet zeggen wat het idee is, want misschien steelt iemand ons briljante idee’ schertst Lize-Mari, een groep 9-leerling aan de Hogeschool Sentraal’) Als we netnou zouden weglaten, krijgen we de volgende zin: “ons mag nie nou al sê wat die idee is nie, want steel iemand ons briljante idee”. Dit zou zonder context een vraagzin kunnen zijn, met de context erbij is het echter duidelijk dat dit niet mogelijk is. Zoals we al eerder zagen kunnen modale partikels in het Duits niet in de beginpositie van een V-2 zin staan en kunnen ze niet gecoördineerd en bevraagd worden. In dit voorbeeld staat netnou echter wel op de eerste zinsplaats, met het werkwoord op de tweede plaats. Daarentegen kan het element niet gecoördineerd en bevraagd worden (“want netnou en miskien steel iemand ons briljante idee”; “netnou?”). In de volgende zin kan netnou wel weggelaten worden: Ek dink ons is nou lank genoeg weg en jou mense kry netnou ‘n ander indruk van my (Son) (‘Ik denk dat we nu lang genoeg weg zijn en jouw mensen krijgen misschien een andere indruk van mij’) Als we netnou weglaten, verandert er grammaticaal niet veel aan de zin: “Ek dink ons is nou lank genoeg weg en jou mensen kry ’n ander indruk van my”. Semantisch verandert het de zin daarentegen wel. De zin met netnou verwoordt dat er een kans is dat jou mense een andere indruk krijgen, terwijl zonder netnou die kans niet bestaat. Als we Schoonjans volgen met betrekking tot de eigenschappen van modale bijwoorden, zou netnou een modaal bijwoord kunnen zijn als het beklemtoond kan worden door het in een hoofdzin te plaatsen. Dit lijkt echter moeilijk te gaan: “dis netnou dat…”. We kunnen dus concluderen dat netnou niet als discourse marker gebruikt wordt. Het is echter moeilijk om het te classificeren als modaal partikel of als bijwoord, aangezien het eigenschappen van beide klassen heeft. Het heeft sowieso een modaliserend effect, aangezien de zin feitelijk wordt als netnou wordt weggelaten.
63
7.15 Reeds Reeds zou op een modale manier gebruikt kunnen worden volgens Conradie (zie eerder): “a speaker may justify his proposition by means of juis (‘precisely’) as in Dutch, but also by a modal version of reeds and the Xhoi loan hoeka” (1992: 224). Volgens Conradie is de betekenis bij reeds geëvolueerd van ‘already’ naar ‘purposely’44 (1992: 225). Het gebruik van reeds dat voornamelijk gevonden werd in het corpus, was het gebruik als bijwoord van tijd met de betekenis ‘al’, ‘alreeds’. Reeds wordt dus niet opgenomen in de categorisatie, al zou Conradie het modale gebruik ervan onder de modale partikels indelen. De onderstaande voorbeelden illustreren de temporele betekenis van reeds. Ek is nie kwaad vir jou nie. Nie oor dit nie. Soos ek reeds vir jou gesê het, ek sal wag (Son) (‘Ik ben niet kwaad op je. Niet voor zoiets. Zoals ik al tegen je gezegd heb, ik zal wachten’) Die proses om 'n gesiene en gekwalifiseerde buitelandse telekommunikasiegroep op te spoor om die beherende belang van 51% in die SNO op te neem, het reeds vir die regering probleme gegee (Volksblad, 1/04/2003) (‘Het proces om een geziene en gekwalificeerde buitenlandse telecommunicatiegroep op te sporen om het controlerende belang van 51 % in de SNO op te nemen, heeft de regering alreeds problemen opgeleverd’) Er zijn slechts een paar dubieuze gevallen waarbij het niet duidelijk is of reeds een temporeel aspect aanduidt of een modaal gebruik vertoont. Vanuit die staanspoor was dit duidelik dat Rheinhaldt Moagi (tenoor) reeds 'n spesialisaanslag ten opsigte van sy werk toon, 'n kwaliteit wat hom nie alleen as 'n ster laat uitstaan het in sy weergawe van Questa o quella uit Verdi se Rigoletto nie, maar ook in die glinsterende ensemble Bella figlia dell'amore uit dieselfde opera (bygestaan deur Bull, Goldberg en bariton Linda Zitha) (Volksblad, 17/03/2003) ‘Vanaf het begin was het duidelijk dat Rheinhaldt Moagi (tenor) al een specialist-aanslag ten opzichte van zijn werk vertoont (….)’ ‘Vanaf het begin was het duidelijk dat Rheinhaldt Moagi (tenor) precies een specialistaanslag ten opzichte van zijn werk vertoont (…)’ Reeds zal dus niet opgenomen worden in de discussie.
44
Volgens Conradie is die betekenisverandering mogelijk aangezien de temporele betekenis van reeds refereert naar een actie die volbracht is in het verleden. Daarbij wordt geïmpliceerd dat de verwezenlijking van die actie eerder gebeurde dan verwacht. Als ‘voorafgaand’ wordt opgevat als semantische kern van reeds, dan kunnen niet-temporele betekenissen gerelateerd aan ‘anticipatie’ en ‘voorzorgsmaatregelen’ afgeleid worden (Conradie, 1992: 227).
64
7.16 Regtig/rêrig De waarheid van een propositie wordt extra bevestigd door het gebruik van rêrig en regtig (‘echt’) (Conradie, 1992: 224). Volgens Verdoolaeghe & Van Keymeulen is regtig een bijwoord van graad (2010: 95). In de onderstaande tabel vinden we de frequentie van regtig terug in de volledige corpora45.
KGA Son Volksblad
Absoluut 43 1291 705
Relatief (per 100 000 w) 60 7 6
Tabel 28: de frequentie van regtig in de volledige corpora.
De chi-kwadraattest stelt dat deze gegevens significant zijn: X²: 304,62; df=2; p<.0001. De tabel toont dat regtig het meest voorkomt in het Korpus Gesproke Afrikaans en ongeveer evenredig in Son en Volksblad, hoewel Son toch net een iets grotere frequentie vertoont. In de resultaten werden twee plaatsingswijzen voor regtig gevonden. Soms kwam het net voor een adjectief voor, zodat het scope had over het adjectief. Daarnaast kan het ook scope hebben over de gehele zin. In het volgende voorbeeld staat regtig voor een adjectief. Enige kritikus sou dan ook moes toegee dat die repliek - 'n omvattende antwoord waarin hy in besonderhede op vele van die belangrike kwessies gereageer het - regtig baie netjies was as mens in ag neem hoe kort ná die ander sprekers hy dit gelewer het (Volksblad, 21/02/2003) (‘Om het even welke criticus zou dan ook moeten toegeven dat de repliek – een omvattend antwoord waarin hij in het bijzonder op veel van de belangrijke kwesties reageerde – echt heel netjes was als men in acht neemt hoe kort na de andere sprekers hij het leverde) In dit voorbeeld staat regtig voor ‘baie netjies’, en dus gradeert regtig die woordgroep. Daarnaast kan regtig dus ook een groter bereik hebben, zoals in de volgende zin. "Haar wonderlike houding oor die ongelukkige voorval, die duisende oproepe na ons oproepsentrum en duisende fakse en e-pos-boodskappe met goeie wense is regtig vir ons 'n riem onder die hart." (Volksblad, 01/07/2003) (‘Haar wonderlijke houding over het ongelukkige voorval, de duizenden oproepen naar ons oproepcentrum en duizenden faxen en e-mailberichten met goede wensen zijn voor ons echt een hart onder de riem’) Regtig benadrukt in deze propositie nog eens extra dat alle goede wensen de spreker veel moed brengen.
45
Mogelijke duplicaten werden niet verwijderd, aangezien er te veel attestaties waren.
65
Als we bekijken of we regtig kunnen weglaten uit de zin zonder de grammaticaliteit van de zin te beïnvloeden, lukt dat in alle gevallen, zoals in de volgende voorbeelden. Antie, ek hoop regtig Antie kan my raad gee, want die besigheid hou my nou al nagte aan mekaar wakker (Son) (‘Antie, ik hoop echt dat Antie mij raad kan geven, want de zaak houdt mij nu al nachten na elkaar wakker’) Als we regtig weglaten, krijgen we de zin: “Antie, ek hoop Antie kan my raad gee (…)”. Mnr. Wilfred Mmakola, 'n taxibestuurder van Siyabuswa, het gister gesê hy is regtig bly die volle boerpot van R3,2 miljoen is nou weer syne (Volksblad, 1/04/2003) (‘Dhr. Wilfrek Mmakola, een taxibestuurder van Siyabuswa, heeft gisteren gezegd dat hij echt blij is dat de volle jackpot van 3,2 miljoen Rand weer de zijne is’) Ook hier blijft de zin grammaticaal als we regtig weglaten: “Dhr. Wilfred Mmakola (…) het gister gesê hy is bly die volle boerpot van R3,2 miloen is nou weer syne”. Semantisch zijn er echter subtiele verschillen. Bekijken we het volgende voorbeeld. NIEMAND hou regtig van die koue nie. Dié wat sê dis nie so nie, praat nie heeltemal die waarheid nie. En wanneer dit koud daar buite is, wil almal snoesig onder die komberse of voor 'n kaggelvuur wees (Volksblad, 16/06/2003) (‘Niemand houdt echt van de kou. De personen die zeggen dat dit niet zo is, vertellen niet helemaal de waarheid. Wanneer het buiten koud is, wil iedereen gezellig onder een dekentje of voor een kachelvuur zitten’) Als we in dit voorbeeld regtig weglaten, verandert de semantiek van de zin op een subtiele wijze. Als de propositie “niemand hou van die koue nie” wordt geuit, wordt er bedoeld dat iedereen een aversie heeft van de koude. De zin zou dan ook betekenen dat werkelijk iedereen zegt dat ze niet van de koude houden. Daarentegen, als de propositie “niemand hou regtig van die koue nie” wordt geuit, dan wordt er bedoeld dat er ten eerste mensen zijn die zeggen dat ze niet van de koude houden, maar daarnaast zijn er ook mensen die beweren dat ze wél van de koude houden. De spreker meent echter dat die personen niet helemaal de waarheid vertellen, aangezien ze van de kou houden om binnen te kunnen zitten voor een kachel of onder een dekentje. Ook in het volgende voorbeeld is er een subtiele verandering waarneembaar. Dit is erg soos dinge hier aangaan. Jy weet nooit wanneer die skietery gaan begin nie. Die polisie moet regtig nou die skuldiges begin vasvat. En die gemeenskap moet ook met die polisie saamwerk om die skieters te identifiseer (Son) (‘Het is erg hoe de dingen hier gaan. Je weet nooit wanneer de vuurgevechten gaan beginnen. De politie moet nu echt de schuldigen gaan oppakken. En de gemeeschap moet ook met de politie samenwerken om de schutters te identificeren’)
66
Uit deze zin blijkt dat de spreker niet tevreden is over het werk van de politie, hij/zij heeft het gevoel dat er tot nu toe slechts halfslachtige pogingen uitgevoerd zijn om de schutters op te pakken. Als we regtig echter weglaten, zou de propositie kunnen betekenen dat de politie zelfs nog geen enkele poging gedaan heeft om de schutters op te pakken en dat de spreker de politie wil aanmoedigen om daar eindelijk eens werk van te maken. Zulke subtiele veranderingen zijn niet in elk voorbeeld aanwezig. Soms wordt regtig gewoon gebruikt om de waarheid van de propositie extra te benadrukken, zoals Conradie al zei. Antie wil regtig nie hoor dat een van julle agter tralies of dalk albei in ‘n graf beland nie (Son) (‘Antie wil echt niet horen dat een van jullie achter tralies belandt, of dat jullie misschien allebei in een graf belanden’) Antie legt de nadruk in deze zin op het feit dat ze niet wil te horen krijgen dat de geadresseerden in de gevangenis belanden of zelfs erger. Ze benadrukt hiermee dat de geadresseerden er alles aan moeten doen om te zorgen dat dit niet gebeurt. Regtig kan dus op verschillende manieren gebruikt worden. Mijns inziens is regtig echter geen discourse marker, aangezien er bij de meeste gebruiken een subtiele betekenisverandering te bemerken is. Het wordt echter wel voornamelijk in gesproken taalgebruik gehanteerd. Misschien heeft dit te maken met het feit dat, als een spreker overtuigd is van zijn standpunt, dat sneller zal benadrukken door regtig te gebruiken. In krantentaal zal zo’n element waarschijnlijk ook meer in lezersbrieven en opiniestukken verschijnen, aangezien de auteur in gewone beschrijvende artikels de situatie op een neutrale en objectieve manier moet beschrijven. Zoals bij oënskynlik en nè/nê zijn er tevens varianten van rêrig gezocht in het corpus van Son. Dankzij de zoekterm ‘rig’, vinden we vrijwel meteen de representatie van rêrig, namelijk rêrig. Onderstaande tabel geeft de frequentie weer voor rêrig in de volledige corpora46.
KGA Son Volksblad
Absoluut 73 222 63
Relatief (per 100 000 w) 100 1 0,5
Tabel 29: de frequentie van rêrig in de volledige corpora.
De gegevens zijn statistisch significant: X²: 6013,78; df=2; p<.0001. De verdeling van rêrig is dezelfde als bij regtig: het element wordt het meest gebruikt in het Korpus Gesproke Afrikaans, daarna in Son en vervolgens in Volksblad. Dit betekent dat rêrig duidelijk de neiging heeft om in gesproken taalgebruik voor te komen en dat het daarenboven ook sneller
46
Aangezien bij regtig de mogelijke duplicaten niet waren verwijderd, werd dat voor rêrig ook niet gedaan.
67
zal voorkomen in een informeler dagblad dan in een formele kwaliteitskrant. We kunnen wel een verschil met regtig opmerken, hetgeen gevisualiseerd wordt in onderstaande tabel.
KGA Son Volksblad
Regtig 43 1291 705
Relatief 60 7 6
Rêrig 73 222 63
Relatief 100 1 0,5
Tabel 30: het verschil tussen de frequentie van regtig en rêrig in de volledige corpora.
Hoewel zowel regtig als rêrig allebei meer worden gebruikt in het Korpus Gesproke Afrikaans, kunnen we waarnemen dat rêrig meer wordt gebruikt dan regtig in het Korpus Gesproke Afrikaans, maar dat regtig meer wordt gebruikt in Son en Volksblad dan rêrig. Deze gegevens zijn ook statistisch significant: X²: 238; df=2; p<.0001. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat rêrig een groter uitspraakgemak heeft dan regtig. Rêrig wordt op dezelfde manier gebruikt als regtig. In de onderstaande tabel worden de frequenties voor de volledige corpora dus gecombineerd.
KGA Son Volksblad
Absoluut 116 1513 768
Relatief 200 8 7
Tabel 31: de frequentie van zowel regtig als rêrig in de volledige corpora.
Ook deze gegevens zijn statistisch significant: X²: 6013,78; df=2; p<.0001. Hieruit blijkt dus dat regtig en rêrig meer gebruikt worden in gesproken taalgebruik dan in geschreven taalgebruik. Aangezien Son een informeler dagblad is, waar ook meer nagebootst gesproken taalgebruik in voorkomt, is het logisch dat Son een grotere frequentie voor regtig/rêrig vertoont dan Volksblad.
7.17 Sommer Volgens Conradie komt sommer van so maar (1992: 225) en betekent het ‘gewoon, zomaar, louter’. Ponelis stelt dat sommer een verzachter is (1979: 299). Onderstaande tabel geeft de frequentie van sommer weer in de volledige corpora47.
47
Er waren te veel attestaties om mogelijke duplicaten handmatig te verwijderen.
68
KGA Son Volksblad
Absoluut 33 2522 1147
Relatief (per 100 000 w) 40 10 10
Tabel 32: de frequentie van sommer in de volledige corpora.
Deze gegevens zijn statistisch significant: X²: 160,29; df=2; p<.0001. De frequentie toont aan dat sommer meer voorkomt in het Korpus Gesproke Afrikaans dan in Son en Volksblad, waar sommer evenredig voorkomt. We kunnen hieruit afleiden dat sommer waarschijnlijk voornamelijk in gesproken taalgebruik gehanteerd wordt. We bekijken ten slotte of sommer weggelaten kan worden uit een zin zonder de grammaticaliteit ervan aan te tasten. Dit hou my baie besig ook, so ek slaan sommer twee vlieë met een klap (Volksblad, 01/07/2003) (‘Dit houdt me ook erg bezig, zo sla ik gewoon twee vliegen in een klap’) Sommer weglaten verandert niets aan de zin: “(…) so ek slaan twee vlieë met een klap”. Kan iemand asseblief sê hoeveel keer moet ek nog die munisipaliteit bel om ‘n gebarste pyp voor my huis te kom regmaak? Jinne, die water mors. En sommer die stukkende lamppaal ook waaroor ek nou al amper ‘n jaar bel (Son) (‘Kan iemand mij alsjeblieft zeggen hoeveel keer ik nog de gemeente moet bellen om een gebroken pijp voor mijn huis te komen maken? Jinne, het water lekt. En gewoon de kapotte lantaarnpaal ook waar ik nu al bijna een jaar voor bel’) Ook hier kan sommer zonder problemen weggelaten worden: “En die stukkende lamppaal ook (…)”. We kunnen zelfs stellen dat er een link is tussen de eerste zin en de laatste zin; de spreker vraagt zich namelijk af hoe lang het nog gaat duren voor de gebroken pijp wordt gemaakt. Bovendien voegt de spreker daaraan toe dat de pijp lekt. In de laatste zin wordt er echter teruggekeerd naar het topic, waarbij de spreker vermeldt dat de lantaarnpaal eveneens kapot is. Sommer kan echter ook een betekenis toevoegen aan de zin, namelijk ‘zomaar, zonder enige reden’. Hulle kan mos nie sulke goed sonder evidence sê nie! Hulle kan mos nie ‘n kind sommer so van rape aankla nie (Son) (‘Ze kunnen immers zulke dingen niet zonder bewijs zeggen! Ze kunnen immers niet een kind zo zonder reden voor verkrachting aanklagen’) De spreekster in dit voorbeeld is bezorgd om haar zoon, die van verkrachting wordt aangeklaagd. Er is echter geen bewijs gevonden, en de moeder vindt het onterecht dat ze haar zoon toch aanklagen zonder bewijs, dus zonder reden.
69
Wat ook opvalt bij de resultaten van sommer, is dat sommer voornamelijk voorkomt in proposities uit lezersbrieven, hulprubrieken, opiniestukken en vervolgverhalen, met andere woorden, rubrieken waar de lezer inspraak heeft en waar gesproken taalgebruik geïmiteerd kan worden. Als sommer dus weggelaten kan worden zonder de zin ongrammaticaal te maken, als het geen betekenis toevoegt aan de propositie en als er een connectie teweeggebracht wordt, kan sommer waarschijnlijk als discourse marker gebruikt worden. Sommer is dus een element dat voornamelijk voorkomt in gesproken taalgebruik, wat we merken aan de hoge frequentie bij het Korpus Gesproke Afrikaans. Zoals aangetoond, komt het echter ook voor in Son en Volksblad, en dan voornamelijk in de rubrieken waar gesproken taalgebruik geïmiteerd wordt.
7.18 Straks Net zoals netnou kan straks niet enkel gebruikt worden om tijd aan te duiden, maar kan het ook de betekenis van ‘misschien’ hebben. Volgens Conradie (1992: 227-228) zijn de temporele betekenissen van enkele lexicale elementen die een betekenisverandering ondergaan hebben van ‘toekomst’ naar ‘onzekerheid’, al archaïsch geworden. Hieronder valt naast aans, ook straks. Het gebruik van straks als bijwoord van tijd zou dus in mindere mate aanwezig moeten zijn in de corpora. Dit wordt bevestigd, aangezien alle attestaties van straks de betekenis ‘misschien’ vertonen. Dit is voornamelijk erg duidelijk in zinnen waar andere bijwoorden van tijd gebruikt worden. MET Moeneeb Josephs se kontrak wat volgende jaar verstryk en hy tans tweede viool speel vir Orlando Pirates se Senzo Meyiwa in die doelhok, kan Ajax straks in 2013 sy nuwe span word (Son) (‘Door het contract van Moeneeb Josephs dat volgend jaar verstrijkt en doordat hij op dit ogenblik tweede viool speelt voor Senzo Meyiwa van Orlando Pirates in het doel, kan Ajax misschien in 2013 zijn nieuwe team worden’) En met gesoute Vasco-legendes soos Kenny Gertse en Carlos das Neves om hom leiding te gee, is die Fish & Chips Boys straks binnekort weer die flavour om te savour (Son) (‘En met gezoute Vasco-legendes zoals Kenny Gertse en Carlos das Neves om hem leiding te geven, zijn de Fish & Chips jongens misschien binnenkort weer de smaak om van te genieten’) Die veelbesproke Luis Suarez is straks in Mei in die Kaap in aksie (Son) (‘De veelbesproken Luis Suarez komt misschien in mei in de Kaap in actie’) Hy rig dié versoek nie net omdat môre se wedstryd op Goodyearpark in Bloemfontein straks sy laaste internasionale wedstryd voor sy tuisskare sal wees nie (Volksblad, 21/02/2003)
70
(‘Hij richt dit verzoek niet enkel omdat de wedstrijd van morgen op Goodyearpark in Bloemfontein misschien zijn laatste internationale wedstrijd voor zijn thuisploeg zal zijn’) Aangezien er al een bijwoord van tijd wordt gebruikt in de voorbeeldzinnen, lijkt het voor de hand liggend dat straks hier geen bijwoord van tijd kan zijn. Onderstaande tabel48 geeft de frequentie weer van straks in de volledige corpora, waarbij dus blijkt dat straks niet voorkomt als bijwoord van tijd.
KGA Son Volksblad
Absoluut 0 140 344
Relatief (per 100 000 w) 0 0,8 3
Tabel 33: de frequentie van straks in de volledige corpora.
Door een chi-kwadraattest uit te voeren, bemerken we dat de gegevens statistisch significant zijn: X²: 208,08; df=2; p<.0001. We bemerken een stijging van het aantal keer dat straks gebruikt wordt in vergelijking met de formaliteit van het corpus. Met andere woorden, hoe formeler het corpus, hoe meer straks wordt gebruikt. Straks komt helemaal niet voor in het Korpus Gesproke Afrikaans, ook niet als bijwoord van tijd. Straks kan worden weggelaten uit de zinnen zonder de grammaticaliteit van de zin aan te tasten. WIE is die mense wat so in die donker, of is dit straks in helder sonlig, ronddwaal in ons begraafplaas? (Volksblad, 24/07/2003) (‘Wie zijn de mensen die zo in het donker, of is het misschien in helder zonlicht, ronddwalen op onze begraafplaats?’) Als we straks weglaten, krijgen we de zin: “wie is die mense wat so in die donker, of is dit in helder sonlig, ronddwaal in ons begraafplaas?”. De zin wordt dus niet ongrammaticaal als straks wordt weggelaten. Semantisch brengt straks echter de betekenis van mogelijkheid met zich mee. Als straks weggelaten zou worden, wordt de propositie als feitelijk opgevat, en niet meer als mogelijkheid. In de volgende zin bijvoorbeeld, Hulle was bereid om die liberale ark op te neem in 'n land waar liberale waardes straks nooit die meerderheid sal bekoor nie (Volksblad, 10/09/2003) (‘Ze waren bereid om de liberale ark op te nemen in een land waar liberale waarden misschien nooit de meerderheid zullen bekoren’)
48
Duplicaten werden handmatig verwijderd.
71
kan straks wel weggelaten worden, maar dan verliest de zin zijn specifieke betekenis. Het is de auteur die zijn onzekerheid uitspreekt over het feit dat liberale waarden misschien nooit de meerderheid zullen bekoren. De auteur mag dit niet als een zekerheid stellen, want hij kan zich er niet over uitspreken. Als gevolg hiervan moet hij zijn toevlucht nemen tot straks. We kunnen analyseren of straks als modaal bijwoord of als partikel gebruikt wordt. Als het beklemtoond kan worden, is het waarschijnlijk een modaal bijwoord. Dit klinkt echter niet echt goed: “dit is straks dat…”. Als straks een modaal partikel zou zijn, zou het echter altijd in het middenveld voorkomen (zie Diewald), maar ook dit is niet altijd het geval, zoals in de krantenkop: “Straks is Kempson en Skinstad nie in groep” (‘misschien zitten Kempson en Skinstad niet in de groep’). Het is dus moeilijk om straks in een van de twee groepen onder te delen. Het is echter wel zeker dat straks een modale betekenis heeft. Er is ook een verschil gevonden met betrekking tot de frequentie van straks: bij Son wordt het minder gebruikt dan bij Volksblad. Hieruit kunnen we afleiden dat kwaliteitskranten waarschijnlijk meer gebruik maken van modale partikels/bijwoorden.
72
Hoofdstuk 8 Discussie
Zoals hierboven vermeld, is er een verschil in register en taalgebruik tussen tabloids (Son) en kwaliteitskranten (Volksblad). Dit zou weerspiegeld kunnen worden met betrekking tot specifieke linguïstische elementen, zoals discourse markers en modale en evidentiële bijwoorden/partikels. De onderzochte elementen, blijken niet allemaal als discourse marker gebruikt te worden, maar vertonen een modaal of evidentieel gebruik. Ook voor die elementen kunnen we dus analyseren of er een verschil is tussen Son en Volksblad. Er werd eerder een onderscheid gemaakt tussen discourse markers, modale partikels/bijwoorden en evidentiële partikels/bijwoorden. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen partikels en bijwoorden, aangezien tijdens de analyse bleek dat sommige elementen zowel eigenschappen van modale partikels als bijwoorden vertoonden; het zijn dus geen prototypische leden van een van de twee klassen volgens de definities van Schoonjans en Diewald. Hierdoor wordt er geopteerd om te werken met beide termen. Onderstaande tabel classificeert de items dus op basis van bovenstaand onderscheid.
73
Discourse marker
Modaal partikel/bijwoord
Mos
Dalk
Evidentieel partikel/bijwoord Glo
Sommer
Waarskynlik
Volgens
Darem
Straks
Luidens
Hoeka
Netnou
Skynbaar
Moontlik
Blykbaar
Miskien
Klaarblyklik
Blykbaar
Kamma-groep
Skynbaar
Oënskynlik
Klaarblyklik Oënskynlik Tabel 34: classificatie op basis van het onderscheid tussen discourse marker, modaliteit en evidentialiteit49.
De term “discourse marker” wordt in bovenstaande tabel gebruikt voor discourse markers volgens de eerste school. We volgen zowel Schourup, Schiffrin, Fraser als Jantjies hierin, aangezien Jantjies mos classificeert als een discourse marker naar de definitie van de eerste school. Diewald daarentegen zou deze elementen vermoedelijk classificeren als tekstconnectieve elementen: “TCMs [are] in contrast to DMs syntactically integrated and have functions on the propositional and conceptual level” (Diewald, 2013: 35). Er werden enkele elementen gevonden die voldoen aan de prototypische eigenschappen van discourse markers, namelijk mos, sommer, darem en hoeka. Er moet hier vermeld worden dat ze niet enkel gebruikt worden als discourse marker, maar ook nog andere functies kunnen beoefenen. Conradie (1992) vermeldde bijvoorbeeld dat hoeka hetzelfde gebruik had als juis. In de resultaten vonden we echter ook voorbeelden van hoeka waarbij er een connectie gelegd werd tussen proposities. Die connectie vermeldt Conradie (1992: 227) als de bevestiging van een logische relatie en/of resultaat. Dit is ook precies hoe discourse markers werken: er is al een onderliggende relatie tussen bepaalde elementen, maar die wordt extra duidelijk gemaakt/benadrukt door een discourse marker. De modale partikels/bijwoorden worden onderscheiden van evidentiële partikels/bijwoorden aangezien ze een modaliserend effect hebben. Ze verzachten de feitelijkheid van de propositie, zodat het uiteindelijk een mogelijkheid wordt, zoals in het volgende voorbeeld. Die uitslag van lykskouings wat op die kinders uitgevoer is, sal moontlik vandag bekend gemaak word (Volksblad, 01/04/2003)
49
Reeds wordt niet opgenomen in de classificatie aangezien er niet genoeg gegevens zijn: het wordt voornamelijk gebruikt als bijwoord van tijd. Conradie zou het echter als modaal partikel classificeren. Rêrig/regtig en juis horen mijns inziens in geen enkele van de drie categorieën thuis. Daarnaast waren er voor nè/nê te weinig gegevens voorhanden.
74
(‘De uitslag van lijkschouwingen die op de kinderen zijn uitgevoerd, zal mogelijk vandaag bekend gemaakt worden’) De feitelijke propositie zou zijn: “Die uitslag van lykskouings wat op die kinders uitgevoer is, sal vandag bekend gemaak word”. Geparafraseerd betekent de propositie met moontlik dat er een mogelijkheid bestaat dat de uitslag van de lijkschouwingen vandaag bekend gemaakt wordt maar dat kan dus ook de volgende dag zijn. Zonder moontlik stelt de propositie dat de uitslag effectief vandaag bekend gemaakt wordt en dat er geen kans bestaat dat dit pas de volgende dag gebeurt. Evidentiële partikels vervolgens, worden gebruikt om de propositie toe te schrijven aan een andere persoon en om de bron aan te duiden die voor de propositie gebruikt werd. De meest duidelijke elementen in deze categorie zijn volgens en luidens. De woordgroep waarin ze voorkomen vermeldt expliciet de bron voor de propositie. Daarnaast kunnen ook andere elementen gebruikt worden die aangeven dat de informatie van een andere bron komt en onbevestigd is: glo, de kamma-groep, skynbaar, blykbaar. Deze elementen kunnen nog extra betekenissen krijgen, zoals de kamma-groep, waarbij de spreker dan aanduidt dat hij/zij niet akkoord gaat met de informatie. Skynbaar, blykblaar, klaarblyklik en oënskynlik komen zowel in de modale als de evidentiële categorie voor, aangezien Ponelis ze bij modaliteit klasseert en Conradie ze onder evidentialiteit plaatst. Het is goed mogelijk dat die items zowel modaliteit als evidentialiteit kunnen uitdrukken. De vraag is nu of de frequentie van de elementen onder bespreking gelinkt kan worden aan bovenstaande categorisatie. Er zijn veel verschillende frequenties gevonden, wat niet verwacht werd. Vandaar dat alle verschillende frequenties duidelijk in kaart worden gebracht in onderstaande tabel en voor de leesbaarheid worden die frequenties opgedeeld in categorieën50. De categorieën zijn opgesteld volgens aflopende frequentie; zo komen de elementen in de eerste categorie bijvoorbeeld het meest voor in het Korpus Gesproke Afrikaans, daarna in Volksblad en ze komen het minst voor in Son. De pijltjes duiden de aflopende frequentie aan, behalve in de zesde categorie, waar de elementen het meest voorkomen in het Korpus Gesproke Afrikaans, maar evenredig in Son en Volksblad. Die gelijkaardige distributie wordt aangeduid door een koppelteken.
50
Let op, die categorieën mogen niet opgevat worden als een semantische of formele classificatie van de elementen!
75
Categorie 1 Categorie 2 KGA VB VB SON SON KGA Blykbaar Klaarblyklik Dalk Skynbaar Miskien Glo Darem Kamma-groep Juis Volgens Luidens Straks (Oënskynlik)51 Netnou52
Categorie 3 VB KGA SON Waarskynlik Moontlik (Oënskynlik)
Categorie 4 Categorie 5 Categorie 6 SON VB KGA SON KGA SON KGA VB VB Hoeka Mos Sommer Regtig/rêrig Tabel 35: categorisatie op basis van frequentie.
Wat meteen opvalt is dat de elementen die een evidentiële betekenis kunnen hebben, zijnde klaarblyklik, skynbaar, glo, de kamma-groep, volgens en luidens dezelfde verdeling hebben: ze komen het meest voor in Volksblad, daarna in Son en het minst in het Korpus Gesproke Afrikaans. Hieruit kunnen we afleiden dat evidentiële partikels/bijwoorden vaker voorkomen in kwaliteitskranten dan in tabloids. Het kan echter ook zijn dat Son gebruik maakt van andere manieren om evidentialiteit uit te drukken. In categorie 2 vinden we naast de evidentiële partikels/bijwoorden ook twee modale partikels/bijwoorden, namelijk straks (‘misschien’) en netnou (‘misschien’), die beiden een mogelijkheid aanduiden. Waarschijnlijk bestaat er een distinctie bij de modale partikels/bijwoorden tussen formelere en informelere elementen. Je hebt inderdaad altijd linguïstische elementen die vaker voorkomen in een formeel register dan in een informeel register en omgekeerd. Schourup (1999: 234) stelt bijvoorbeeld dat sommige markers informeler zijn dan andere, zoals het Engelse also dat informeler is dan moreover. We kunnen dit waarschijnlijk doortrekken naar het veld van de modale partikels/bijwoorden: zo kunnen dalk en miskien informeler zijn dan moontlik. Dit zou de verdeling kunnen verklaren van categorie 1, 3 en 6, die alle drie modale partikels bevatten. Het valt op dat in categorie 1 en 3 de elementen het minst voorkomen in Son en dat er verder een verschil is tussen het Korpus Gesproke Afrikaans en Volksblad. Categorie 1, waar de elementen het meest
51
Oënskynlik wordt zowel in categorie 1 als categorie 3 geplaatst, aangezien het enkel voorkomt in Volksblad en niet voorkomt in het Korpus Gesproke Afrikaans en Son. 52 Voor de categorisatie van netnou wordt er niet uitgegaan van de totale frequentie, maar wordt er gewerkt met de frequentie van netnou als modaal bijwoord/partikel.
76
voorkomen in het Korpus Gesproke Afrikaans, zou dan informelere elementen bevatten dan categorie drie, waar de elementen het meest voorkomen in Volksblad. Misschien kunnen de elementen uit categorie 1 ook gehanteerd worden als politeness strategies in gesproken taalgebruik, wat zou kunnen verklaren waarom dalk en miskien zo vaak voorkomen in het Korpus Gesproke Afrikaans. Straks en netnou zouden dan de meest formele elementen zijn, aangezien hun hoogste frequentie bij Volksblad ligt, daarna bij Son en daarna pas bij het Korpus Gesproke Afrikaans. Waarschijnlijk maakt een krant als Volksblad meer gebruik van modale en evidentiële partikels/bijwoorden om aan te duiden dat de auteur niet verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn artikel. Het lijkt erop dat een tabloid zoals Son dat dus veel minder doet. De elementen die gebruikt kunnen worden als discourse markers (darem, mos, sommer) komen voornamelijk voor in het Korpus Gesproke Afrikaans. Darem komt daarna het meest voor in Volksblad, mos komt het meest voor bij Son en sommer komt evenredig voor bij Son en Volksblad. Mos is dus een discourse marker die voornamelijk in informele contexten gebruikt wordt. Darem kan gebruikt worden als discourse marker, maar ook als versterkend element, wat waarschijnlijk een andere verdeling qua frequentie opgeleverd heeft in vergelijking met mos. Dit zou echter uitgebreider onderzocht moeten worden. Sommer wordt ook voornamelijk in gesproken taalgebruik gehanteerd en er is niet echt een verschil te vinden tussen Son en Volksblad. Het viel op in de resultaten dat sommer voornamelijk voorkwam in lezersbrieven en dergelijke rubrieken. Die evenredige verdeling tussen Son en Volksblad zal waarschijnlijk te maken hebben met ongeveer hetzelfde aantal rubrieken waar gesproken taalgebruik geïmiteerd wordt. Ook hoeka kan, zoals we eerder zagen, op verschillende manieren gebruikt worden. Het kan namelijk ook voorkomen als bijwoord van tijd. Als we het aantal keer dat hoeka voorkomt als bijwoord van tijd echter weglaten uit de frequentie, blijft die nog steeds dezelfde: hoeka komt niet voor in het Korpus Gesproke Afrikaans, het komt het meest voor in Son en minder bij Volksblad. We zouden kunnen beweren dat hoeka een element is dat in geschreven taalgebruik voorkomt, maar met een hogere frequentie in informeel geschreven taalgebruik dan in formeel geschreven taalgebruik. Dit zou echter uitgebreider onderzocht moeten worden, aangezien er niet veel attestaties waren. Ten slotte blijven juis en regtig/rêrig nog over. Deze twee elementen kunnen in geen enkele categorie onderverdeeld worden maar ze worden wel allebei op een versterkende manier gebruikt: hun betekenis is ‘echt, werkelijk, precies’. Als juis in een negatie gebruikt wordt, heeft het echter een verzachtende werking. Juis komt voor in categorie 1 en regtig/rêrig in categorie 5. Ze komen allebei hoofdzakelijk voor in het Korpus Gesproke Afrikaans. Regtig/rêrig komt echter meer voor in Son dan in Volksblad, terwijl juis meer voorkomt in Volksblad dan in Son. Aangezien ik hier geen verklaring voor kan bieden, geeft dit aanleiding tot verder onderzoek.
77
Conclusie
Het doel van het huidige onderzoek was om bepaalde elementen te analyseren met betrekking tot hun gebruik en hun frequentie in twee Afrikaanse dagbladen, Son en Volksblad. De volgende elementen werden onderzocht: almiskie, altemit, blykbaar, dalk, darem, glo, hoeka, juis, kamma-groep, klaarblyklik, luidens/volgens, miskien, moontlik, mos, nè/nê, netnou, oënskynlik, reeds, regtig/rêrig, skynbaar, sommer, straks, waarskynlik. Eerder onderzoek, zoals van Brizuela, Andersen & Stallings (1999) gaf hier een aanleiding toe. Zij kwamen tot de conclusie dat discourse markers een indicator zijn van register. Daarnaast was het onderzoek van Jantjies (2009) naar de functies van mos als discourse marker eveneeens een motivatie voor het huidige onderzoek. Aangezien het gebruik van mos als discourse marker evolueerde uit zijn functie als bijwoord, zou dat bij vergelijkbare items ook het geval kunnen zijn. Bovenstaande twee onderzoeken motiveren zowel de keuze voor de twee dagbladen, Son en Volksblad alsook de keuze van de te onderzoeken elementen. De analyse van de elementen was tweeledig: ten eerste werd onderzocht of de elementen gebruikt kunnen worden als discourse markers, ten tweede werd de frequentie in de corpora per item onderzocht. De verwachting daarbij was dat de elementen die als discourse markers gebruikt kunnen worden een hogere frequentie in het gesproken en het informele geschreven corpora zouden hebben ten opzichte van het corpus van de kwaliteitskrant, Volksblad. De werkwijze voor de elementen ging als volgt: -
-
Wordt het element als discourse marker gebruikt? o Kan het weggelaten worden uit de zin zonder de grammaticaliteit ervan aan te tasten? o Voegt het semantisch veel toe aan de propositie? Kan het weggelaten worden zonder een betekenisverandering te genereren? o Maakt het element een connectie? Als het element niet als discourse marker kan functioneren, wat is dan de functie? o Wordt het element op een evidentiële manier gebruikt? Verwijst het naar de bron voor de propositie? o Vertoont het element een modale functie? Heeft het een modaliserend effect op de propositie?
Tijdens de analyse bleek dat de meeste items niet gebruikt worden als discourse marker, maar dat ze een modale of evidentiële functie vertonen. Daarenboven vertonen de elementen met een modale functie zowel eigenschappen van modale partikels als modale
78
bijwoorden. Aangezien er geen strikt onderscheid gemaakt kan worden tussen de twee categorieën, worden de elementen ook niet strikt onder een van de twee categorieën geplaatst. Ook voor de evidentiële elementen wordt dit onderscheid niet strikt toegepast. Voor de elementen onder bespreking werd dus volgende classificatie opgesteld: Discourse marker
Modaal partikel/bijwoord
Mos
Dalk
Evidentieel partikel/bijwoord Glo
Sommer
Waarskynlik
Volgens
Darem
Straks
Luidens
Hoeka
Netnou
Skynbaar
Moontlik
Blykbaar
Miskien
Klaarblyklik
Blykbaar
Kamma-groep
Skynbaar
Oënskynlik
Klaarblyklik Oënskynlik Tabel 34: classificatie op basis van het onderscheid tussen discourse marker, modaliteit en evidentialiteit.
Reeds wordt niet opgenomen in bovenstaande categorisatie aangezien er niet genoeg gegevens voorhanden waren: het element wordt voornamelijk gebruikt als bijwoord van tijd. Voor nè/nê zijn er te weinig gegevens voorhanden om het element te categoriseren. Juis en rêrig/regtig horen mijns inziens in geen enkele van de drie categorieën thuis. Daarna werd een poging gedaan om de opgestelde categorisatie te linken aan de gevonden frequenties. Om dit overzichtelijk te maken, werd een tabel opgesteld waarin alle aanwezige frequenties geschematiseerd worden: Categorie 1 Categorie 2 KGA VB VB SON SON KGA Blykbaar Klaarblyklik Dalk Skynbaar Miskien Glo Darem Kamma-groep Juis Volgens Luidens Straks (Oënskynlik) Netnou
Categorie 3 VB KGA SON Waarskynlik Moontlik (Oënskynlik)
79
Categorie 4 Categorie 5 Categorie 6 SON VB KGA SON KGA SON KGA VB VB Hoeka Mos Sommer Regtig/rêrig Tabel 35: categorisatie op basis van frequentie.
Opvallend is dat de evidentiële partikels/bijwoorden allemaal dezelfde frequentie vertonen: ze komen het meest voor in het corpus van Volksblad, daarna in Son en het minst komen ze voor in het Korpus Gesproke Afrikaans. Dit is een duidelijke indicatie dat Volksblad meer gebruik maakt van deze evidentiële items. De modale partikels/bijwoorden vertonen daarentegen niet allemaal dezelfde frequentie. Er bestaat echter een mogelijkheid dat er een distinctie gemaakt kan worden tussen formelere en informelere elementen; zoals Schourup ook beweerde dat sommige markers informeler zijn dan anderen. Dit zou doorgetrokken kunnen worden naar modale partikels/bijwoorden en zou dan de verschillende frequenties verklaren. Het lijkt bijvoorbeeld logisch dat miskien een informeler modaal partikel/bijwoord is dan straks. Ook bij de categorie van de discourse markers vinden we verschillende frequenties terug; maar ook dat zou dan gelinkt kunnen worden aan het verschil tussen meer formele en meer informele markers. Mos vertoont als enige discourse marker de verwachte frequentie: het komt het meest voor in het Korpus Gesproke Afrikaans, daarna in Son en het minst in Volksblad. Verschillende onderzoekers (cfr. Sparks, Hanusch, Bagnall, Timuçin) kwamen al eerder tot de conclusie dat het taalgebruik bij tabloids en kwaliteitskranten verschillend van aard is; de twee soorten dagbladen behandelen andere onderwerpen, hebben een ander lezerspubliek voor ogen en stellen ook andere doeleinden. Dit manifesteert zich dan in hun stijl en taalgebruik. Het huidige onderzoek heeft die conclusie doorgetrokken naar het gebruik van specifieke linguïstische elementen, waarbij een duidelijk verschil zich aftekende tussen het tabloid (Son) en de kwaliteitskrant (Volksblad). Dit onderzoek dient gekaderd te worden in de context van een niet-moedertaalspreker van het Afrikaans. Dit zorgt soms voor een minder optimale analyse van de elementen. Het zou dus interessant zijn voor volgend onderzoek om per item een grondigere en uitgebreidere analyse te verrichten. Desondanks bleek toch dat er duidelijk een verschil is tussen Son en Volksblad qua frequentie van specifieke linguïstische elementen.
80
Bibliografie
Corpora Korpus Gesproke Afrikaans: opgesteld aan de universiteit van Potchefstroom. Volksblad: jaargang 2003. Met dank aan dr. Gilles-Maurice Den Schryver voor het ter beschikking stellen van het corpus Afrikaanse krantentaal. Referenties Bagnall, Nicholas (1993). Newspaper language. London : Focal press. Bakx, Madelon (2013) : Vergelijkend corpusonderzoek Afrikaans: de grammaticalisatie van glo. Bachelor scriptie, Universiteit Gent. Boye, Kasper (2012). Epistemic meaning, a crosslinguistic and functional-cognitive study. Göttingen: Hubert & Co. GmbH & Co. Brizuela, Maquela; Andersen, Elaine & Stallings, Lynne (1999). ‘Discourse Markers as Indicators of Register’. In: Hispania 82, 128-141. Conradie, C.J. (1992). ‘Beating about the truth; on the development of modal adverbs in Afrikaans (Om die waarheid heen; oor die ontwikkeling van modale bywoorde in Afrikaans)’. In: South African Journal of Linguistics 10, 224-229. Degand, Liesbeth; Cornillie, Bert & Pietrandrea, Paola (red.) (2013). Discourse markers and modal particles: categorization and description. Amsterdam: John Benjamins BV. De Haan, Ferdinand. (2001). ‘The relation between modality and evidentiality’. In: Müller, Reimar. & Reis, Marga (red.). Modalität und Modalverben im Deutschen. Hamburg: Buske, 201-216. Diewald, Gabriele (2013). ‘Same same but different: Modal particles, discourse markers and the art (and purpose) of categorization’. In: Degand, Liesbeth; Cornillie, Bert & Pietrandrea, Paola (red.). Discourse markers and modal particles: categorization and description. Amsterdam: John Benjamins BV, 19-45.
81
Fraser, Bruce (1990). ‘An approach to Discourse Markers’. In: Journal of pragmatics 14, 386-395. Fraser, Bruce (1999). ‘What are Discourse Markers?’. In: Journal of Pragmatics 31, 931952. Goffman, Erving (1981). Forms of talk. Philadelphia: University of Pennsylvania press. Hanusch, Folker (2013). ‘Sensationalizing death? Graphic disaster images in the tabloid and broadsheet press’. In: European Journal of Communication 28, 497-513. Jantjies, Wesley (2009). ‘The discourse marker mos in rural varieties of Afrikaans in the Western Cape: A descriptive study of syntactic patterns and pragmatic function’. MA scriptie, Universiteit Stellenbosch. Joffe, David (2012). TlCorpus Concordance Software. Gordon’s Bay: TshwaneDJe Software and Consulting. Odendal, F.F., & Gouws, R.H. (red.) (2005). Verklarende handwoordeboek van die Afrikaanse taal. Kaapstad: CTP Boekdrukkers. Palmer, Frank Robert (2001). Mood and modality. Cambridge: Cambridge University Press. Ponelis, F.A. (1979). Afrikaanse sintaksis. Pretoria: Nasionale Boekdrukkery. Ponelis, F.A. (1968). Grondtrekke van die Afrikaanse Sintaksis. Pretoria: J.L. van Schaik Bpk. Redeker, Gisela (1990). ‘Ideational and pragmatic markers of discourse structure’. In: Journal of Pragmatics 14, 367-381. Schiffrin, Deborah (1987). Discourse markers. Cambridge: Cambridge University Press. Schoonjans, Steven (2012). “The particulization of German complement-taking mental predicates”. In: Journal of Pragmatics 44, 776-797. Schoonjans, Steven (2013). ‘Modal Particles: Problems in defining a category’. In: Degand, Liesbeth; Cornillie, Bert & Pietrandrea, Paola (red.) Discourse markers and modal particles. Amsterdam: John Benjamins BV, 133-161. Schourup, Lawrence (1999). ‘Discourse Markers’. In: Lingua 107, 227-265. Scott, Mike (2012). WordSmith Tools version 6. Liverpool: Lexical Analysis Software. Sparks, Colin & Tulloch, John (red.) (2000). Tabloid Tales: Global Debates Over Media Standards. Boston: Rowman & Littlefield Publishers, inc. Thompson, Sandra & Mulac, Anthony (1991). ‘A quantitative perspective on the grammaticization of epistemic parentheticals in English’. In: Traugott, Elisabeth and Heine, Bernd (red.). Approaches to grammaticalization volume II. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company, 313-329.
82
Timuçin, Metin (2010). ‘Different Language Styles in Newspapers: An Investigative Framework’. In: Journal of Language and Linguistic Studies 6, 104-126. Verdoolaege, A. & Van Keymeulen, J. (2010). Grammatica van het Afrikaans. Gent: Academia Press.
83