Over de auteurs
A.P. van der Linden voltooide zijn opleiding aan de sociale academie, richting inrichtingswerk en maatschappelijk werk. Vervolgens studeerde hij rechten. Tijdens en na zijn studie was hij gedurende zeven jaar werkzaam als groepsleider en paviljoenhoofd in de particuliere kinderbescherming. Nog eens zeven jaar werkte hij als maatschappelijk werker in deze sector. Samenvallend met laatstgenoemde baan doceerde hij gedurende vier jaar maatschappijleer en godsdienst bij INAS en KV/JV. Sinds 1980 is hij werkzaam als wetenschappelijk medewerker familie- en jeugdrecht aan de Universiteit te Utrecht. Hij is daarnaast bestuurlijk actief op het terrein van het familie- en jeugdrecht, waaronder lid van het dagelijks bestuur van de International Society of Family Law. Voorts is hij raadsheer-plaatsvervanger in de gerechtshoven te ’s-Hertogenbosch en ’s-Gravenhage, kinderrechter in de rechtbank Amsterdam en voormalig lid van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Van zijn hand verschijnen regelmatig publicaties op het gebied van het personen-, familie- en jeugd(straf )recht. F.G.A. ten Siethoff studeerde rechten aan de Universiteit te Leiden. Na zijn doctoraalexamen werkte hij op verschillende afdelingen van het ministerie van Justitie. Van 1961 tot 1974 was hij werkzaam als adjunct-secretaris en vervolgens als secretaris van de Centrale Adoptie Raad. Vanaf 1974 werkte hij bij het Stafbureau juridische zaken van de Directie Kinderbescherming van het ministerie van Justitie, waaraan hij sinds juli 1982 als hoofd was verbonden. Van september 1995 tot medio 1998 was hij plaatsvervangend hoofd van het bureau juridische zaken van de Dienst Preventie Jeugdbescherming en Reclassering. Hij was tot september 2009 lid van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.
344
Jeugd en recht
A.E.I.J. Zeijlstra-Rijpstra studeerde Nederlands recht aan de Universiteit te Utrecht, met als keuzevak kinderrecht en kinderbescherming. Na enige jaren werkzaam te zijn geweest op het terrein van de ruimtelijke ordening is zij sinds 1976 onder andere als docent jeugdrecht en gezondheidsrecht verbonden aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies te Eindhoven. Zij is daarnaast lid van enige klachtencommissies op het terrein van de jeugdhulpverlening en de gezondheidszorg. Literatuur Algemeen Asser, C. & Boer, J. de (2006). Personen- en Familierecht. Deventer: Kluwer. Boer, T.M. de, e.a. (red.) (1992). De kant van het kind. Liber Amicorum prof.mr. Miek de Langen. Arnhem: Gouda Quint. Doek, J. & Vlaardingerbroek, P. (2006). Jeugdrecht en jeugdzorg. Studenteneditie. ’sGravenhage: Elsevier. Inspectie Jeugdzorg (mei 2008). Jaarverslag 2007. Utrecht. Langen, M. de, Graaf, J.H. de & Kunneman, F.B.M. (red.) (1989). Kinderen en recht, Wetenschappelijke reeks faculteit der rechtsgeleerdheid Universiteit van Amsterdam. Deventer/Arnhem: Kluwer/Gouda Quint. Linden, A.P. van der & Vlaardingerbroek, P. (red.) (1988). Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan prof.mr. Madzy Rood-de Boer bij gelegenheid van haar emeritaat. Deventer: Kluwer Rechtswetenschappen. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin & Ministerie van Justitie (september 2008). Landelijk beleidskader Jeugdzorg 2009-2012. Pitlo, A., Burght, Gr. van der & Doek, J.E. (2002). Het Nederlands Burgerlijk Wetboek. Deel 1: Het Personen- en Familierecht. Deventer: Kluwer. Vlaardingerbroek, P. (red.) (2008). Het hedendaagse personen- en familierecht. Deventer: Kluwer.
Hoofdstuk 1 Bartels, J.A.C. e.a. (1980). 75 jaar Kinderwetten 1905-1980. Zwolle: Tjeenk Willink. Berg, M.F.M. van den & Vlaardingerbroek, P. (2005). Jeugdzorg. De Wet op de jeugdzorg toegelicht. ’s-Gravenhage: SDU-uitgevers. Junger-Tas, J. (1983). Kinderrecht en kinderwelzijn in historisch perspectief. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht. nr. 7/8, november. Zwolle: Tjeenk Willink. Montfoort, A. van (1994). Het topje van de ijsberg, Kinderbescherming en de bestrijding van kindermishandeling in sociaal-juridisch perspectief. Utrecht: SWP. Unen, A.A.W. van (2005). Wet op de jeugdzorg. Tekst en uitleg. ’s-Gravenhage: Elsevier.
Hoofdstuk 2 Brands-Bottema, G.W. (1988). Overheid en opvoeding, Wetenschappelijke reeks faculteit der rechtsgeleerdheid Universiteit van Amsterdam. Deventer/Arnhem: Kluwer/Gouda Quint.
Over de auteurs
Bruijn, M.L.C.C. de (1994). EVRM, minderjarigheid en ouderlijk gezag, ‘A whole code of juvenile law?’ Zwolle: Tjeenk Willink. Doek, J.E. & Vlaardingerbroek, P. (2006). Jeugdrecht en jeugdzorg (studenteneditie). ’s-Gravenhage: Elsevier. Duits, N., Bartels, J.A.C. & W.B. Gunning (red.) (2004). Jeugdpsychiatrie en recht. Assen: Van Gorcum. Kampers, J. (2002). Inleiding tot de burgerlijke stand. Alphen aan den Rijn: Kluwer/ Elsevier. Langen, M. de, Graaf, J.H. de & Kunneman, F.B.M. (red.) (1989). Kinderen en recht. Wetenschappelijke reeks faculteit der rechtsgeleerdheid. Universiteit van Amsterdam. Deventer/Arnhem: Kluwer/Gouda Quint. Leenen, H.J.J. & Gevers, J.K.M. Handboek Gezondheidsrecht, (2000) Deel 1 Recht van mensen in de gezondheidszorg; (2002) Deel 2 Gezondheidszorg en recht. Wamelen, C. van (1987). Ouderschap en ouderlijk gezag na scheiding. Zwolle: Tjeenk Willink.
Hoofdstuk 3 Erasmus MC UMC, Rotterdam, (2004). Adoptiekinderen als Volwassenen, vervolgonderzoek naar het functioneren van interlandelijk geadopteerden. Commissie-Kalsbeek (2008). Rapport interlandelijke adoptie. ´Alles van waarde is weerloos´. ’s-Gravenhage: Ministerie van Justitie. Doek, J.E. & Vlaardingerbroek, P. (2006). Jeugdrecht en jeugdzorg (studenteneditie). ’s-Gravenhage: Elsevier. Evaluatieonderzoek Wobka. (2004) Een evaluatieonderzoek naar de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Woerden: Adviesbureau van Montfoort. Hoksbergen, R. (red.) (1996). Met het oog op adoptie. Utrecht: Universiteit Utrecht, adoptiecentrum. Hoksbergen, R., Walenkamp, H. (2000). Adoptie: een levenslang dilemma. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Linden, A.P. van der (2006). Adoptierecht. Den Haag: SDU Uitgevers. Meijdam-Slappendel, M. (1996). De adoptie in Nederland. Huizen. Schmidt, G.E. (1996). Sterke en zwakke adopties. ’s-Gravenhage: T.M.C. Asser instituut. Regeringsnotitie. Adoptie anders dan door een echtpaar. (Kamerstuk 20 547). Regeringsnotitie. Leefvormen in het familierecht. (Kamerstuk 22 700, nr. 5). Riagg. (1990). Jeugdzorg en adoptie, NcGv. Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht. (2003), nr. 9 (wanneer moet de rechter tegenspraak van een ouder honoreren?). Verhulst, F.C. & Versluis-den Bieman, H.J.M. (1989). Buitenlandse adoptiekinderen, vaardigheden en probleemgedrag. Assen/Maastricht: Van Gorcum. Vinke, A.J.G. (1999). Geschikt voor het adoptieouderschap? De ontwikkeling en het gebruik van een taxatie-instrument voor gezinsfunctioneren met het oog op interlandelijke adoptie. Delft: Eburon.
Hoofdstuk 4 Chin-A-Fat, B.E.S. & Steketee, M.J. (2002). Bemiddeling in uitvoering. Evaluatie experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling. Utrecht/Amsterdam: Verwey JonkerInstituut/Vrije Universiteit.
345
346
Jeugd en recht
Chin-A-Fat, B.E.S. (2004). Scheiden (ter)echter zonder rechter? Een onderzoek naar de meerwaarde van scheidingsbemiddeling. ’s-Gravenhage: SDU Uitgevers. Hermans, J. (red.) (1985). Kinderen over echtscheiding. Lisse: Swets en Zeitlinger. Hoefnagels, G.P. (1993). Samen trouwen, samen scheiden. Zwolle: Tjeenk Willink. Hoefnagels, G.P. (2001). Handboek scheidingsbemiddeling. Deventer: Tjeenk Willink. Janssen, L., Loeffen, M. & Ooms, H. (2004). Ordeningsmodel hulp bij (echt)scheiding en omgang. Utrecht: Collegio, Kennispraktijk voor de jeugdzorg. MacGillavry, D.H.D. (2002). Scheidingsbemiddeling. Over techniek, strategie en attitude. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Nijnatten, C. & Sevenhuijsen, S. (red.) (2001). Dubbelleven. Nieuwe perspectieven voor kinderen na echtscheiding. Amsterdam: Thela Thesis. Wamelen, C. van (1987). Ouderschap en ouderlijk gezag na scheiding. Zwolle: Tjeenk Willink. Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding. Staatsblad 2008, 500.
Hoofdstuk 5 Bac, J. & Linden, A.P. van der (1998). De kinderrechter 75 jaar. Reden tot vreugde!? Zwolle: Tjeenk Willink. Berge, I.J. ten (1998). Besluitvorming in de kinderbescherming. De ontwikkeling en evaluatie van een checklist voor de beoordeling van meldingen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Delft: Eburon. Doek, J.E. & Vlaardingerbroek, P. (2006). Jeugdrecht en jeugdzorg. ’s-Gravenhage: Elsevier. Groen, A. & Montfoort, A. van (1993). Kinderen beschermen en jeugd hulp verlenen. Arnhem: Gouda Quint. Junger-Tas, J., Kruissink, M. & Laan, P.H. van der (1992). Ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit en de justitie¨le jeugdbescherming: periode 1980-1990. WODC, nr. 119. Arnhem: Gouda Quint. Komen, M. (1999). Gevaarlijke kinderen. Kinderen in gevaar. De justitie¨le kinderbescherming en de veranderde sociale positie van jongeren 1960-1995. Utrecht: SWP. Linden, A.P. van der & Vlaardingerbroek, P. (1988). Enkele aspecten van de civiele rechtspleging inzake jeugdigen. In: Met het oog op het belang van het kind. Opstellen aangeboden aan prof.mr. Madzy Rood-de Boer ter gelegenheid van haar emeritaat. Deventer: Kluwer. Mertens, N.M. (1993). De ondertoezichtstelling en andere maatregelen van kinderbescherming. WODC K27. ’s-Gravenhage: ministerie van Justitie. Mertens, N.M. (1996). Gezinsvoogden aan het werk. De uitvoering van de ondertoezichtstelling in 1993. Arnhem: WODC/Gouda Quint. Savornin Lohman, J. de e.a. (2000). Met recht onder toezicht gesteld. Evaluatie herziene OTS-wetgeving. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Vlaardingerbroek, P. (red.) (2008). Het hedendaagse personen- en familierecht. Zwolle: Tjeenk Willink. Wijk, G.J. van (1999). Hoezo noodzakelijk? Rechtsgronden voor kinderbeschermingsmaatregelen. Amsterdam: Thela Thesis.
Hoofdstuk 6 Acker, J. van (1998). Jeugdcriminaliteit: Feiten en mythen over een beperkt probleem. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.
Over de auteurs
Blees, L.W. & Brouwers, M. (1996). Taakstraffen voor minderjarigen. Toepassing en uitvoering opnieuw belicht. ’s-Gravenhage: WODC. Bac, J.R. (1998). Kinderrechter in strafzaken. Evolutie en evaluatie. Deventer: Gouda Quint. Bac, J.R. e.a. (2004). De jeugdige verdachte en het recht. De (harde) kern van het jeugdstraf(proces)recht. ’s-Gravenhage: Elsevier. Boelrijk, M.N.A. (1997). Minderjarige zedendelinquenten en het strafrecht. De strafrechtelijke aanpak van minderjarige plegers van seksuele delicten. Amsterdam: VU Uitgeverij. Bol, M.W. e.a. (1999). Jong en gewelddadig. Ontwikkelingen en achtergronden van de geweldscriminaliteit onder jeugdigen. ’s-Gravenhage: WODC. Collot d’Escury-Koenings, A., Linden, A.P. van der & Snaterse, T. (red.) (1999). Van preventie tot straf. Naar meer sociale vaardigheden bij jongeren. Lisse: Swets & Zeitlinger. Commissie Jeugdcriminaliteit (Commissie-Van Montfrans) (1994). Met de neus op de feiten. Aanpak jeugdcriminaliteit. ’s-Gravenhage: Directie Jeugdbescherming en Reclassering, ministerie van Justitie. Doreleijers, Th.A.H. (1995). Diagnostiek tussen jeugdstrafrecht en hulpverlening. Arnhem: Gouda Quint. Imkamp, F.M.J.A. (1997). De praktijk van de alternatieve jeugdsancties. Beschouwingen en anekdotes. Deventer: Gouda Quint. Jonge, G. de & Linden A.P. van der (2007). Jeugd & Strafrecht. Een leer- en praktijkboek over het (internationale) jeugdstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht. Deventer: Kluwer. Kleiman, W.M. & Kuyvenhoven, N. (1997). Een netwerk als vangnet? Een procesbeschrijving van preventieprojecten gericht op een integrale aanpak van jeugdcriminaliteit. ’sGravenhage: WODC. Kool, R.S.B. (1999). De strafwaardigheid van seksueel misbruik. Deventer: Gouda Quint. Koops, W. & Slot, W. (red.) (1998). Van lastig tot misdadig. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Laan, P.H. van der e.a. (1998). Ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit: periode 19801996. ’s-Gravenhage: WODC. Liefaard, T. (2008). Deprivation of liberty of children in light of international human rights law and standarts. Mortsel (Belgie¨): Intersentia. Mertens, N.M. e.a. (1998). Meisjescriminaliteit in Nederland. ’s-Gravenhage: WODC. Loeber, R., Slot, N.W. & Sergeant J.A. (red.) (2001). Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie. Omvang, oorzaken en interventies. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Mijnarends, E.M. (1999). Richtlijnen voor een verdragsconforme jeugdstrafrechtspleging, ‘gelijkwaardig maar minderjarig’. Deventer: Kluwer. Ruijsendaal, D. (red.) (2002). De advocaat in jeugdstrafzaken. Deventer: Kluwer. Weijers, I. (2000). Schuld en schaamte. Een pedagogisch perspectief op het jeugdstrafrecht. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Weijers, I. & Eliaerts, C. (2008). Jeugdcriminologie. Achtergronden van jeugdcriminaliteit. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Weijers, I. & Imkamp, F. (2008). Jeugdstrafrecht. In internationaal perspectief. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Weijers, I. (2008). Justitie¨le interventies. Voor jeugdige daders en risicojongeren. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
347
348
Jeugd en recht
Hoofdstuk 7 Berg, M.F.M. van den & Vlaardingerbroek, P. (2005). Jeugdzorg. De Wet op de jeugdzorg toegelicht. ’s-Gravenhage: SDU Uitgevers. Geene, H. (1994). Jeugdbescherming en jeugdhulpverlening, met het oog op de 21e eeuw. Utrecht: SWP. Groen, A.L.M. & Verplanke, L. (1995). Tegengas: clie¨ntenorganisaties in de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming aan het woord. Utrecht. Hermanns, J. e.a. (red.). Handboek Jeugdzorg (losbladig). Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Inspectiejaarplan 2005 (maart 2005). ’s-Gravenhage: ministerie van Justitie, Inspectie voor de Sanctietoepassing. Jaarverslag 2007 van de Inspectie Jeugdzorg. (2008). Utrecht. Landelijk beleidskader jeugdzorg 2009 tot en met 2012 (september 2008). ’s-Gravenhage: ministeries voor Jeugd en Gezin en van Justitie. Mesman-Schultz, K., Gageldonk, A. van & Messing, C.T.H.M. (1993). Een toekomst voor jeugdhulpverlening. Verwachtingen over de hulpvraag van jeugdigen en aanbevelingen voor toekomstig beleid. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, DSWO Press. Scheij, E.A.M. (2006). Wet op de jeugdzorg. Deventer: Kluwer. Unen, A.A.W. van (1996). De Wet op de jeugdhulpverlening: overheid of particulier initiatief? Culemborg: Lemma. Unen, A.A.W. van (2005). Wet op de jeugdzorg. Tekst en uitleg. ’s-Gravenhage: Elsevier overheid.
Hoofdstuk 8 Albers, W.A.J. (1990). Politie en jeugdigen. Naar een probleemgerichte politiezorg voor minderjarigen. Arnhem/Deventer: Gouda Quint/Kluwer. Bac, J.R. (1998). Kinderrechter in strafzaken. Evolutie en evaluatie. Deventer: Gouda Quint. Bac, J.R. & Linden, A.P. van der (red.) (1998). De kinderrechter 75 jaar. Reden tot vreugde!? Zwolle: Tjeenk Willink. Berge, I.J. ten (1998). Besluitvorming in de kinderbescherming. Ontwikkeling en evaluatie van een checklist voor de beoordeling van meldingen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Delft: Eburon. Breekwell, G.M. (2000). Omgaan met agressief gedrag. Baarn: Intro. Commissie Jeugdcriminaliteit (Commissie-Van Montfrans) (1994). Met de neus op de feiten. Aanpak jeugdcriminaliteit. ’s-Gravenhage: Directie jeugdbescherming en reclassering, ministerie van Justitie. Diemel, S. (1999). Het volgende station. Zwerfjongeren in Nederland. Amsterdam: Thela Thesis. Haans, G. (1992). Kinderen voor onze rekening, een casuı¨stische verkenning van het (gezinsvoogdij)werk. Utrecht: SWP. Hout, A. van & Spinder, S. ( 2001). De (gezins)voogd als jongleur, een methodisch handboek voor het (gezins)voogdijwerk. Alphen aan den Rijn: Bohn Stafleu van Loghum. Justitie¨le jeugdbescherming: met recht in beweging. Een herorie¨ntatie. Nota Kosto. ’s-Gravenhage: ministerie van Justitie 1990. Tevens Kamerstuk 21 980. Montfoort, A. van (1994). Het topje van de ijsberg, kinderbescherming en de bestrijding van kindermishandeling in sociaal-juridisch perspectief. Utrecht: SWP. Rapport van de Commissie Taak en Functie Raden voor de Kinderbescherming, CommissieGijsbers. ’s-Gravenhage: mei 1990.
Over de auteurs
Rechtzetten. Rapport van de subcommissie Kinderbescherming, Commissie-Vliegenthart. ’s-Gravenhage 1990. Tevens Kamerstuk 21 818. Savornin Lohman, J. de e.a. (2000). Met recht onder toezicht gesteld. Evaluatie herziene OTS-wetgeving. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Scholte, E. (1988). Jeugd, politie en hulpverlening. Preventieve hulp aan jongeren met psychosociale problemen. Amersfoort: Acco. Stegerhoek, N.A. (1995). De publieke kant van het jeugdrecht. Publieke aspecten van het civiele jeugdrecht nader beschouwd. Zwolle: Tjeenk Willink. Stuurgroep Herorie¨ntatie Jeugdbescherming en reclassering (1992). Contourennota vernieuwing jeugdbescherming ‘Onderweg naar een nieuwe jeugdbescherming’. ’s-Gravenhage: ministerie van Justitie. Vedivo (2000). Grenzen aan de ondertoezichtstelling. Utrecht: Vedivo.
Hoofdstuk 9 Arbeid en pleegzorg in de 21ste eeuw (1999). ’s-Gravenhage: Nederlandse Gezinsraad. Baartman, H.E.M. & Zandberg, Tj. (1997). Pleegzorg. Groningen: Wolters-Noordhoff. Doek, J.E. & Vlaardingerbroek, P. (2006). Jeugdrecht en Jeugdzorg (studenteneditie). ’s-Gravenhage: Elsevier. Dijkman, T. & Terpstra, J. (1993). Besluitvorming in de jeugdhulpverlening bij plaatsing in residentie¨le voorzieningen. Nijmegen: Instituut voor toegepaste sociale wetenschappen, Katholieke Universiteit Nijmegen. Dubbeldam, J.W.E. & Knorth, E.J. (1993). Aangemeld maar niet opgenomen. Opnamebeleid en advisering (deel 1). Plaatsingproces en plaatsingsverloop (deel 2). Leiden: Vakgroep orthopedagogiek, Rijksuniversiteit Leiden. Dute, J.C.J. & Hermans, H.E.G.M. (2003). Regulering van de gezondheidszorg. Maarssen: Reed Business Information. Jansen, M.G. & Oud, J.H.L. (1993). Residentie¨le hulpverlening gee¨valueerd. Nijmegen: Instituut voor orthopedagogiek, Katholieke Universiteit Nijmegen. Kramer, M. (2005). Paraplu voor pleegouders. In de juridische praktijk. Amsterdam: SWP. Laan, P.H. van der (1992). Moeilijk plaatsbare jongeren. WODC, nr. 118. Arnhem: Gouda Quint. Ooyen-Houben, M. van (1991). De ontwikkeling van jonge kinderen na een uithuisplaatsing. ’s-Gravenhage: WODC. Pleegzorg, vervangend ouderschap? (1993). ’s-Gravenhage: Nederlandse Gezinsraad. Punselie, E.C.C. (2006). Voor een pleegkind met recht een toekomst. Een studie naar de (rechts)positie van (pleeg)ouders en (pleeg)kinderen in geval van langdurige uithuisplaatsing. Deventer: Kluwer. Quik-Schuijt, A.C. (1999). Het Arnhemse Hof en de rechtspositie van pleegouders. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, april, 75-77. Spaans, E.C., Berben, E.G.M.J. & Reeuwijk, P.C.M. (1989). Vrijwillige pleegzorg. Ervaringen van pleegouders, pleegkinderen en ouders van pleegkinderen. ’s-Gravenhage: ministerie van Justitie, reeks Jeugdbescherming en Jeugddelinquentie. Weterings, T. (red.) (1998). Pleegzorg in balans. Bestaanszekerheid voor kinderen. Leuven/ Apeldoorn: Garant.
349
350
Jeugd en recht
Hoofdstuk 10 Berg, van den, M.E.M. & Vlaardingerbroek, P. (2005). Jeugdzorg. De Wet op de jeugdzorg toegelicht. ’s-Gravenhage: SDU uitgevers. Scheij, E.A.M. (2006). Wet op de jeugdzorg. Deventer: Kluwer. Unen, A.A.W. van (2005). Wet op de jeugdzorg. ’s-Gravenhage: Reed Elsevier.
Hoofdstuk 11 Bedem, R.F.A. van den, Valk, H.A.G. & Tan, S.O. (1994). Toelating en opvang van AMA’s. ’s-Gravenhage: WODC. Bruijn-Lu¨ckers, M.L.C.C. de (1994). EVRM, minderjarigheid en ouderlijk gezag. ‘A whole code of juvenile law?’ Zwolle: Tjeenk Willink. Enschede´, E. (1990). Als ouders remigreren. Een onderzoek naar de verblijfrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspositie van in Nederland achterblijvende jongeren. Utrecht: Wetenschapswinkel Rechten, Universiteit Utrecht. Eppink, E. (red.) (1990). Kind in twee culturen. Deventer: Van Loghum Slaterus. Groot, G.R. de & Tratnik, M. (2002). Nederlands nationaliteitsrecht. Deventer: Kluwer. Groot, G.R. de (2003). Handboek Nieuw Nationaliteitsrecht. Deventer: Kluwer. Holterman, Th. (2002). Vreemdelingenrecht. Toelating en verblijf van vreemdelingen in Nederland. Deventer: Kluwer. Iterson, D. van (1997). Het herziene Haagse Kinderbeschermingsverdrag. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 6, 135-146. Kinderen en de asielpraktijk. De positie van het kind voor, tijdens, en na de asielprocedure – Tegen de achtergrond van het internationaal recht (2003). ’s-Gravenhage: Adviescommissie voor vreemdelingenzaken. Klaasen, H.M. & Prez, R.M. de (2004). Eindevaluatie AMA-campus. Opvangen en opvoeden van alleenstaande minderjarige asielzoekers. ’s-Gravenhage: ministerie van Justitie. Koens, M.J.C. (1993). Het verblijfsrecht van buitenlandse gezins- en familieleden en artikel 8 EVRM. Nederlands Juristenblad, 33, 1174-1180. Kokkini-Iatridou, D. (1993). De Haagse familieverdragen en het Nederlandse Internationale Familierecht. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 6, 122-134. Mijnarends, E.M. (1999). Richtlijnen voor een verdragsconforme jeugdstrafrechtspleging; ‘Gelijkwaardig maar minderjarig’. Deventer: Kluwer.
Hoofdstuk 12 Commissie-Gu¨nther (1999). Van antwoord naar vraag. Een nieuw zicht op jeugdzorg. ’sGravenhage: ministeries van VWS en Justitie. Commissie-Wiarda (1971). Rapport jeugdbeschermingsrecht. ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij. Commissie Herziening strafrecht voor jeugdigen (1982). Sanctierecht voor jeugdigen. ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij. Jaarwerkprogramma 2009 (januari (2009). Utrecht: Inspectie Jeugdzorg. Kruisink, M. (1987). Halt, een alternatieve aanpak van vandalisme; interim-rapport van een evaluatieonderzoek naar vandalismeprojecten. ’s-Gravenhage: WODC. Kruisink, M. & Verwers, C. (1989). Halt: een alternatieve aanpak van vandalisme; eindrapport van een evaluatieonderzoek naar Halt-projecten. Arnhem: Gouda Quint. Laan, P.H. van der (1987). Leerprojecten onderzocht. Reeks Jeugdbescherming en Jeugddelinquentie (nr. 10). ’s-Gravenhage: WODC.
Over de auteurs
Jaarwerkprogramma Jeugd 2009 (februari 2009). Utrecht: Stuurgroep Integraal Toezicht Jeugdzaken. ‘Jeugd terecht’, actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006 (januari 2003). ’sGravenhage: ministerie van Justitie. Junger-Tas, J. (2000). Diploma’s en goed gedrag. De maatschappelijke functie van het onderwijs vanuit justitieel perspectief. ’s-Gravenhage: WODC. Landelijk beleidskader Jeugdzorg 2009-2012 (september 2008). ’s-Gravenhage: programmaministerie voor Jeugd en Gezin & ministerie van Justitie. Nota Gezinsbeleid 2008. De kracht van het gezin. ’s-Gravenhage: programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Notitie Leefvormen in het familierecht. Tweede Kamer. Vergaderjaar 1995-1996, 22 700, nr. 6. Pels, T. (red.) (2000). Opvoeding en integratie. Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en pedagogische afstemming tussen gezin en school. Assen: Van Gorcum. Plaatsmaken (1994). Rapport van de Task Force Jeugdhulpverlening. Rijswijk: ministerie van VWS. Rapport Commissie openstelling van het burgerlijk huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht (1997). ’s-Gravenhage: ministerie van Justitie. Rapport Commissie Herziening Scheidingsprocedure (1996). ’s-Gravenhage: ministerie van Justitie. Regeringsnotitie Leefvormen. Kamerstuk 1997-1998, 22 700, nr. 23. Regeringsnotitie Rechtspositie minderjarigen. Kamerstuk 1989-1990, 21 309, nr. 2. Thomassen, W.M.E. Task Force jeugdhulpverlening. Fjr, 1994, nr. 6, p. 138 e.v. Wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen. Kamerstukken 2008-2009, 31 977 (Wettelijke basis voor de Centra voor Jeugd en Gezin).
351
Bijlagen
Rechterlijke organisatie en rechterlijke indeling
De organisatie van de rechterlijke macht is geregeld in de Wet op de rechterlijke organisatie. Hoofdstuk 2 van deze wet gaat over de rechtspraak en noemt de volgende rechterlijke colleges: de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad. Daarnaast zijn op grond van aparte wetten bijzondere rechterlijke colleges met rechtspraak belast, bijvoorbeeld de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De vroegere raden van beroep, ambtenarengerechten en kantongerechten zijn geı¨ntegreerd in de rechtbanken. De leden van de gewone rechterlijke macht verdeelt men in degenen die behoren tot de zittende magistratuur en degenen die behoren tot de staande magistratuur, ofwel het Openbaar Ministerie (parket). De leden van de zittende magistratuur zijn de rechters die belast zijn met de rechtspraak. Zij zijn onafhankelijk en worden door de Koningin voor het leven benoemd (art. 117 Grondwet), dat wil zeggen; tot het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. De leden van de staande magistratuur zijn wel van de uitvoerende macht afhankelijk, namelijk van de minister van Justitie. Zij worden niet voor het leven benoemd, op e´e´n uitzondering na, namelijk de procureur-generaal bij de Hoge Raad; dit in verband met het feit dat hij in voorkomende gevallen het initiatief moet nemen tot vervolging van ambtsmisdrijven, door onder meer ministers gepleegd. Het Openbaar Ministerie is belast, zo luidt artikel 124 van de Wet op de rechterlijke organisatie, met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken. In beginsel is in iedere civiele zaak en strafzaak eenmaal hoger beroep en eenmaal cassatie mogelijk. Nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen of een beschikking heeft gegeven, kan men in beroep (appel) bij een gerechtshof en ten slotte kan men cassatie instellen bij de Hoge Raad.
354
Jeugd en recht
1.1
Hoge Raad
De Hoge Raad is het hoogste rechtscollege in ons land. Hij oordeelt in burgerlijke zaken en in strafzaken. De Hoge Raad spreekt in het algemeen recht met vijf raadsheren en soms - als de aard van de zaak dat toelaat - met drie. Het Openbaar Ministerie bij de Hoge Raad bestaat uit de procureur-generaal en een aantal advocatengeneraal. De uitspraken van de Hoge Raad heten arresten. De Hoge Raad is in het bijzonder belast met de cassatierechtspraak. Partijen kunnen de Hoge Raad verzoeken om een uitspraak van een lagere rechter te vernietigen (casseren) op grond van verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen en op grond van schending van het recht. De procureur-generaal kan in het belang der wet een uitspraak van een lagere rechter ter cassatie aan de Hoge Raad voordragen. In heel bijzondere gevallen oordeelt de Hoge Raad in eerste instantie. 1.2
Gerechtshoven
In ons land zijn vijf gerechtshoven met de appe`lrechtspraak belast. Zij oordelen in hoger beroep over de door de rechtbanken gewezen vonnissen in burgerlijke zaken en in strafzaken. Het gerechtshof spreekt meestal recht met drie raadsheren. Over enkele verkeersmisdrijven (rijden onder invloed, weigeren van adem- of bloedproef ) mag het gerechtshof met e´e´n raadsheer oordelen. Het Openbaar Ministerie bij de gerechtshoven bestaat uit de procureurgeneraal en een aantal advocaten-generaal. De uitspraken van de gerechtshoven heten arresten of beschikkingen. In bijzondere gevallen oordelen de gerechtshoven in eerste instantie. 1.3
Rechtbanken
Er zijn negentien rechtbanken in Nederland. Zij zijn belast met de rechtspraak in eerste aanleg in burgerlijke zaken, in strafzaken, bestuurszaken en kantonzaken. De rechtspraak in socialezekerheidskwesties en ambtenarengeschillen is tot de taak van de rechtbanken gaan behoren na integratie van de raden van beroep en ambtenarengerechten. De rechtspraak in eerste aanleg in zogenaamde zaken van bestuursrecht behoort sinds 1 januari 1994 tot het takenpakket van de rechtbanken. Ten slotte zijn de kantongerechten op 1 januari 2002 opgegaan in de rechtbanken. De rechtbank spreekt recht met drie rechters of met e´e´n rechter. De taak van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank wordt uitgeoe-
355
Bijlagen
fend door een hoofdofficier van justitie, bijgestaan door arrondissementsofficieren van justitie (eerste klas), arrondissementsofficieren van justitie en substituutofficieren van justitie. De kinderrechter maakt deel uit van de rechtbank. De rechtbank is in eerste aanleg in het bijzonder belast in strafzaken met misdrijven en in burgerlijke zaken met persoonlijke verzoeken (rekwesten), zoals verzoeken tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed, toewijzing van kinderen na echtscheiding, ontzetting, ontheffing, herstel, adoptie en met zakelijke vorderingen, zoals betaling van een geldbedrag of vaststelling van eigendom. 1.4
Rechterlijke indeling in schema
De wet bevat een regeling aangaande de relatieve competentie van rechterlijke colleges. Die regeling geeft antwoord op de vraag welke van de rechtbanken bevoegd is om over een zaak te oordelen. Een van de hoofdregels in civiele zaken is dat iemand wordt gedagvaard voor het gerecht van het arrondissement waarin hij woont. Verzoekschriften moeten meestal worden ingediend bij het gerecht van het arrondissement waarin de verzoekende partij woont. In zaken betreffende minderjarige kinderen is in beginsel de rechter van de woonplaats van de minderjarige bevoegd. Een van de hoofdregels in strafzaken is dat iemand wordt gedagvaard voor het gerecht van het arrondissement waarin het strafbare feit gepleegd is. Op deze hoofdregels bestaan talrijke uitzonderingen.
356
Jeugd en recht
Hoge Raad 5 gerechtshoven ’s-Hertogenbosch
Arnhem
’s-Gravenhage
Amsterdam
Leeuwarden
4 rechtbanken ’s-Hertogenbosch Breda Maastricht Roermond
4 rechtbanken Arnhem Zutphen Zwolle Almelo
4 rechtbanken ’s-Gravenhage Rotterdam Dordrecht Middelburg
4 rechtbanken Amsterdam Alkmaar Haarlem Utrecht
3 rechtbanken Leeuwarden Groningen Assen
Nevenvestigingsplaatsen (34) van de rechtbanken zijn: Eindhoven Helmond Boxmeer Tilburg Bergen op Zoom Heerlen Sittard-Geleen Venlo
Wageningen Tiel Nijmegen Apeldoorn Harderwijk Wisch Deventer Lelystad Enschede Groenlo
Delft Leiden Gouda Alphen a/d Rijn Schiedam Brielle Terneuzen Gorinchem
Hilversum Hoorn Den Helder Zaanstad Amersfoort
Heerenveen Winschoten Emmen
Tabellen
Tabel 1 jaar
Onvoorwaardelijk opgelegde straffen (12- t/m 17-jarigen in eerste aanleg afgedaan). jeugddetentie
gevangenisstraf
1997
508
15
1998
671
25
1999
583
24
2000
658
23
2001
762
14
2002
931
13
2003
901
20
Bron: Directie Justitieel Jeugdbeleid (DJJ) van het ministerie van Justitie.
Tabel 2
Onvoorwaardelijk opgelegde strafrechtelijke maatregelen.
jaar
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ)
plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling (PIBB) / jeugd-tbr
(Op 1 september 1995 zijn de PIBB en de jeugd-tbr vervangen door de PIJ.) 1995
10
22
1996
150
13
1997
147
95
1998
150
31
1999
513
40
2000
558
20
2001
547
00
2002
544
00
2003
566
00
358
Tabel 3 jaar
Jeugd en recht
Adopties. verzoeken om opneming buitenlands pleegkind
geplaatste (opgenomen) buitenlandse pleegkinderen
verstrekte beginseltoestemmingen
1995
1545
661
804
1996
1856
704
1057
1997
1784
666
907
1998
1989
825
1218
1999
2587
993
1384
2000
2428
1192
1371
2001
3066
1122
1479
2002
3049
1130
1560
2003
2714
1154
1366
2004
2474
1307
1431
2005
3135
1185
1446
2006
3197
816
1644
2007
2478
782
1546
Bron: Directie Justitieel Jeugdbeleid (DJJ) van het ministerie van Justitie (augustus 2008)
359
Bijlagen
Tabel 4 jaar
Aantal ondertoezichtstellingen per jaar en totaal aantal pupillen per 31 december. ondertoezichtstellingen
totaal aantal pupillen
1995
4 593
16 865
1996
5 108
17 715
1997
5 353
18 690
1998
5 434
19 445
1999
2 526
20 441
2000
5 543
20 955
2001
5 550
20 605
2002
5 358
20 429
2003
6 670
21 415
2004
6 745
22 243
2005
7 701
23 979
2006
8 279
26 379
Bronnen: Directie JJI van het ministerie van Justitie en het CBS
Tabel 5 jaar
Aantal onder voogdij gestelde jongeren en totaal aantal voogdijpupillen op 31 december (incl. AMA’s). onder voogdij gestelde jongeren
totaal aantal voogdijpupillen
1995
685
8 381
1996
577
8 573
1997
601
9 687
1998
636
11 491
1999
760
13 962
2000
685
16 668
2001
onb.
17 421
2002
903
15 424
2003
973
12 074
2004
823
9 911
2005
872
8 430
2006
914
7 068
Bronnen: Directie JJI van het ministerie van Justitie en het CBS.
Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Preambule de staten die partij zijn bij dit verdrag, Overwegende dat, in overeenstemming met de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde beginselen, erkenning van de waardigheid inherent aan, alsmede van de gelijke en onvervreemdbare rechten van, alle leden van de mensengemeenschap de grondslag is voor vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld. Indachtig dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens en in de waardigheid en de waarde van de mensen opnieuw hebben bevestigd en hebben besloten sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in grotere vrijheid te bevorderen. Erkennende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in de Internationale Verdragen inzake de Rechten van de Mens hebben verkondigd en zijn overeengekomen dat een ieder recht heeft op alle rechten en vrijheden die daarin worden beschreven, zonder onderscheid van welke aard ook, zoals naar ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale afkomst, eigendom, geboorte of andere status. Eraan herinnerende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben verkondigd dat kinderen recht hebben op bijzondere zorg en bijstand. Ervan overtuigd dat aan het gezin, als de kern van de samenleving en de natuurlijke omgeving door de ontplooiing en het welzijn van al haar leden en van kinderen in het bijzonder, de nodige bescherming en bijstand dient te worden verleend, opdat het zijn verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap volledig kan dragen. Erkennende dat het kind, voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip. Overwegende dat het kind volledig dient te worden voorbereid op
Bijlagen
het leiden van een zelfstandig leven in de samenleving, en dient te worden opgevoed in de geest van de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde idealen, en in het bijzonder in de geest van vrede, waardigheid, verdraagzaamheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Indachtig dat de noodzaak van het verlenen van bijzondere zorg aan het kind is vermeld in de Verklaring van Gene`ve inzake de Rechten van het Kind van 1924 en in de Verklaring van de Rechten van het Kind, aangenomen door de Algemene Vergadering op 20 november 1959 en is erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (m.n. in de artikelen 23 en 24), in het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (m.n. in artikel 10) en in de statuten en desbetreffende akte van gespecialiseerde organisaties en internationale organisaties die zich bezighouden met het welzijn van kinderen. Indachtig dat, zoals aangegeven in de Verklaring van de Rechten van het Kind, ‘het kind op grond van zijn lichamelijke en geestelijke onrijpheid bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van gee¨igende wettelijke bescherming, zowel vo´o´r als na zijn geboorte’. Herinnerende aan de bepalingen van de Verklaring inzake Sociale en Juridische Beginselen betreffende de Bescherming en het Welzijn van Kinderen, in het bijzonder met betrekking tot Plaatsing in een Pleeggezin en Adoptie, zowel Nationaal als Internationaal; de Standaard Minimumregels van de Verenigde Naties voor de Toepassing van het Recht op Jongeren (de Beijingregels); en de Verklaring inzake de Bescherming van Vrouwen en Kinderen in Noodsituaties en Gewapende Conflicten. Erkennende dat er, in alle landen van de wereld, kinderen zijn die in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden leven en dat deze kinderen bijzondere aandacht behoeven. Op passende wijze rekening houdend met het belang van de tradities en culturele waarde die ieder volk hecht aan de bescherming en de harmonische ontwikkeling van het kind. Het belang erkennende van internationale samenwerking ter verbetering van de levensomstandigheden van kinderen in ieder land, in het bijzonder in de ontwikkelingslanden. zijn het volgende overeengekomen: Deel I
361
362
Jeugd en recht
Artikel 1 Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt. Artikel 2 1 De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of haar ouder of wettige voogd. 2 De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind. Artikel 3 1 Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. 2 De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen. 3 De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht. Artikel 4 De Staten die partij zijn nemen alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen om de in dit Verdrag erkende rechten te verwezenlijken. Ten aanzien van economische, sociale en culturele
Bijlagen
rechten nemen de Staten die Partij zijn deze maatregelen in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen dit toelaten en, indien nodig, in het kader van internationale samenwerking. Artikel 5 De Staten die partij zijn eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. Artikel 6 1 De Staten die partij zijn erkennen dat ieder kind het inherente recht op leven heeft. 2 De Staten die partij zijn waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind. Artikel 7 1 Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd. 2 De Staten die partij zijn waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn. Artikel 8 1 De Staten die partij zijn, verbinden zich tot eerbiediging van het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen zoals wettelijk erkend, zonder onrechtmatige inmenging. 2 Wanneer een kind op niet rechtmatige wijze wordt beroofd van enige of alle bestanddelen van zijn of haar identiteit, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand en bescherming teneinde zijn identiteit snel te herstellen.
363
364
Jeugd en recht
Artikel 9 1 De Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedure, beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals wanneer sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of wanneer de ouders gescheiden leven en een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind. 2 In procedures ingevolge het eerste lid van dit artikel dienen alle betrokken partijen de gelegenheid te krijgen aan de procedures deel te nemen en hun standpunten naar voren te brengen. 3 De Staten die partij zijn eerbiedigen het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is gescheiden, op regelmatige basis persoonlijk betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind. 4 Indien een dergelijke scheiding voortvloeit uit een maatregel genomen door een Staat die partij is, zoals de inhechtenisneming, gevangenneming, verbanning, deportatie, of uit een maatregel het overlijden ten gevolge hebbend (met inbegrip van overlijden, door welke oorzaak ook, terwijl de betrokkene door de Staat in bewaring wordt gehouden) van e´e´n ouder of beide ouders of van het kind, verstrekt die Staat, op verzoek, aan de ouders, aan het kind of, indien van toepassing, aan een ander familielid van het kind de noodzakelijke inlichtingen over waar het afwezige lid van het gezin zich bevindt of waar de afwezige leden van het gezin zich bevinden, tenzij het verstrekken van die inlichtingen het welzijn van het kind zou schaden. De Staten die partij zijn waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijk verzoek op zich geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokkene(n). Artikel 10 1 In overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, worden aanvragen van een kind of van zijn ouders om een Staat die partij is voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, door de Staten die partij zijn met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandeld. De Staten die partij zijn waarborgen voorts dat het indienen van een
Bijlagen
dergelijke aanvraag geen nadelige gevolgen heeft voor de aanvragers en hun familieleden. 2 Een kind van wie de ouders in verschillende Staten verblijven, heeft recht om op regelmatige basis, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Hiertoe, en in overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, tweede lid, eerbiedigen de Staten die partij zijn het recht van het kind en van zijn of haar ouders welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan. Het recht welk land ook te verlaten is slechts onderworpen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de rechten en vrijheden van anderen, en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten. Artikel 11 1 De Staten die partij zijn nemen maatregelen ter bestrijding van de ongeoorloofde overbrenging van kinderen naar en het niet doen terugkeren van kinderen uit het buitenland. 2 Hiertoe bevorderen de Staten die partij zijn het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of het toetreden tot bestaande overeenkomsten. Artikel 12 1 De Staten die partij zijn verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. 2 Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht. Artikel 13 1 Het kind heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte
365
366
Jeugd en recht
vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze. 2 De uitoefening van dit recht kan aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn: a voor de eerbiediging van de rechten of de goede naam van anderen; of b ter bescherming van de nationale veiligheid of van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden. Artikel 14 1 De Staten die partij zijn eerbiedigen het recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. 2 De Staten die partij zijn eerbiedigen de rechten en plichten van de ouders en, indien van toepassing, van de wettige voogden, om het kind te leiden in de uitoefening van zijn of haar recht op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. 3 De vrijheid van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen kan slechts in die mate worden beperkt als wordt voorgeschreven door de wet en noodzakelijk is ter bescherming van de openbare veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de fundamentele rechten en vrijheden van anderen. Artikel 15 1 De Staten die partij zijn erkennen de rechten van het kind op vrijheid van vereniging en vrijheid van vreedzame vergadering. 2 De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke in overeenstemming met de wet worden opgelegd en die in een democratische samenleving geboden zijn in het belang van de nationale veiligheid of de openbare veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Artikel 16 1 Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar prive´-leven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en goede naam.
Bijlagen
2 Het kind heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting. Artikel 17 De Staten die partij zijn erkennen de belangrijke functie van de massamedia en waarborgen dat het kind toegang heeft tot informatie en materiaal uit een verscheidenheid van nationale en internationale bronnen, in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn of haar sociale, psychische en morele welzijn en zijn of haar lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hiertoe dienen de Staten die partij zijn: a de massamedia aan te moedigen informatie en materiaal te verspreiden die tot sociaal en cultureel nut zijn voor het kind en in overeenstemming zijn met de strekking van artikel 29; b internationale samenwerking aan te moedigen bij de vervaardiging, uitwisseling en verspreiding van dergelijke informatie en materiaal uit een verscheidenheid van culturele, nationale en internationale bronnen; c de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken aan te moedigen; d de massamedia aan te moedigen in het bijzonder rekening te houden met de behoeften op het gebied van de taal van het kind dat tot een minderheid of tot de oorspronkelijke bevolking behoort; e de ontwikkeling aan te moedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn, indachtig de bepalingen van de artikelen 13 en 18. Artikel 18 1 De Staten die partij zijn doen alles wat in hun vermogen ligt om de erkenning te verzekeren van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ouders of, al naar gelang het geval, wettige voogden, hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg. 2 Om de toepassing van de in dit Verdrag genoemde rechten te waarborgen en te bevorderen, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand aan ouders en wettige voogden bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen, en waarborgen zij de ontwikkeling van instellingen, voorzieningen en diensten voor kinderzorg.
367
368
Jeugd en recht
3 De Staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat kinderen van werkende ouders recht hebben op gebruikmaking van diensten en voorzieningen voor kinderzorg waarvoor zij in aanmerking komen. Artikel 19 1 De Staten die partij zijn nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. 2 Deze maatregelen ter bescherming dienen, indien van toepassing, doeltreffende procedures te omvatten voor de invoering van sociale programma’s om te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind en van degenen die de zorg voor het kind hebben, alsmede procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling, zoals hierboven beschreven, en, indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties. Artikel 20 1 Een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, heeft recht op bijzondere bescherming van staatswege. 2 De Staten die partij zijn waarborgen, in overeenstemming met hun nationale recht, een andere vorm van zorg voor dat kind. 3 Deze zorg kan, onder andere, plaatsing in een pleeggezin omvatten, ‘kafalah’ volgens het islamitische recht, adoptie, of, indien noodzakelijk, plaatsing in geschikte instellingen voor kinderzorg. Bij het overwegen van oplossingen wordt op passende wijze rekening gehouden met de wenselijkheid van continuı¨teit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft de taal.
Bijlagen
Artikel 21 De Staten die partij zijn, en die de methode van adoptie erkennen en/of toestaan, waarborgen dat het belang van het kind daarbij de voornaamste overweging is, en: a waarborgen dat de adoptie van een kind slechts wordt toegestaan, mits daartoe bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetten en procedures en op grond van alle van belang zijnde en betrouwbare gegevens, bepalen dat de adoptie kan worden toegestaan gelet op de verhoudingen van het kind met zijn of haar ouders, familieleden en wettige voogden, en mits, indien vereist, de betrokkenen, na volledig te zijn ingelicht, op grond van de adviezen die noodzakelijk worden geacht, daarmee hebben ingestemd; b erkennen dat interlandelijke adoptie kan worden overwogen als andere oplossing voor de zorg voor het kind, indien het kind niet in een pleeg- of adoptiegezin kan worden geplaatst en op geen enkele andere passende wijze kan worden verzorgd in het land van zijn of haar herkomst; c verzekeren dat voor het kind dat bij een interlandelijke adoptie is betrokken waarborgen en normen gelden die gelijkwaardig zijn aan die welke bestaan bij adoptie in het eigen land; d nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat, in het geval van interlandelijke adoptie, de plaatsing niet leidt tot ongepast geldelijk voordeel voor de betrokkenen; e bevorderen, wanneer passend, de verwezenlijking van de doeleinden van dit artikel door het aangaan van bilaterale of multilaterale regelingen of overeenkomsten, en spannen zich in om, in het kader daarvan, te waarborgen dat de plaatsing van het kind in een ander land wordt uitgevoerd door bevoegde autoriteiten of instellingen. Artikel 22 1 De Staten die partij zijn nemen passende maatregelen om te waarborgen dat een kind dat de vluchtelingenstatus wil verkrijgen of dat in overeenstemming met het toepasselijke internationale of nationale recht en de toepasselijke procedures als vluchteling wordt beschouwd, ongeacht of het al dan niet door zijn of haar ouders of door iemand anders wordt begeleid, passende bescherming en humanitaire bijstand krijgt bij het genot van de van toepassing zijnde rechten beschreven in dit Verdrag en in andere internationale akten inzake de rechten van de mens of humanitaire akten waarbij de bedoelde Staten partij zijn.
369
370
Jeugd en recht
2 Hiertoe verlenen de Staten die partij zijn, naar zij passend achten, hun medewerking aan alle inspanningen van de Verenigde Naties en andere bevoegde intergouvernementele organisaties of nietgouvernementele organisaties die met de Verenigde Naties samenwerken, om dat kind te beschermen en bij te staan en de ouders of andere gezinsleden op te sporen van een kind dat vluchteling is, teneinde de nodige inlichtingen te verkrijgen voor hereniging van het kind met het gezin waartoe het behoort. In gevallen waarin geen ouders of andere familieleden kunnen worden gevonden, wordt aan het kind dezelfde bescherming verleend als aan ieder ander kind dat om welke reden ook, blijvend of tijdelijk het leven in een gezin moet ontberen, zoals beschreven in dit Verdrag. Artikel 23 1 De Staten die partij zijn erkennen dat een geestelijk of lichamelijk gehandicapt kind een volwaardig en behoorlijk leven dient te hebben, in omstandigheden die de waardigheid van het kind verzekeren, zijn zelfstandigheid bevorderen en zijn actieve deelneming aan het gemeenschapsleven vergemakkelijken. 2 De Staten die partij zijn erkennen het recht van het gehandicapte kind op bijzondere zorg, en stimuleren en waarborgen dat aan het daarvoor in aanmerking komende kind en degenen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar verzorging, afhankelijk van de beschikbare middelen, de bijstand wordt verleend die is aangevraagd en die passend is, gezien de gesteldheid van het kind en de omstandigheden van de ouders of anderen die voor het kind zorgen. 3 Onder erkenning van de bijzondere behoeften van het gehandicapte kind, dient de in overeenstemming met het tweede lid geboden bijstand, wanneer mogelijk, gratis te worden verleend, rekening houdend met de financie¨le middelen van de ouders of anderen die voor het kind zorgen. De bijstand dient erop gericht te zijn te waarborgen dat het gehandicapte kind daadwerkelijk toegang heeft tot onderwijs, opleiding, voorzieningen voor gezondheidszorg en revalidatie, voorbereiding voor een beroep, en recreatiemogelijkheden, op een wijze die ertoe bijdraagt dat het kind een zo volledig mogelijke integratie in de maatschappij en persoonlijke ontwikkeling bereikt, met inbegrip van zijn of haar culturele en intellectuele ontwikkeling. 4 De Staten die partij zijn bevorderen, in de geest van internationale samenwerking, de uitwisseling van passende informatie op het gebied van preventieve gezondheidszorg en van medische en
Bijlagen
psychologische behandeling van, en behandeling van functionele stoornissen bij, gehandicapte kinderen, met inbegrip van de verspreiding van en de toegang tot informatie betreffende revalidatiemethoden, onderwijs en beroepsopleidingen, met als doel de Staten die partij zijn, in staat te stellen hun vermogens en vaardigheden te verbeteren en hun ervaring op deze gebieden te verruimen. Wat dit betreft wordt in het bijzonder rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden. Artikel 24 1 De Staten die partij zijn erkennen het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden. 2 De Staten die partij zijn streven de volledige verwezenlijking van dit recht na en nemen passende maatregelen, met name: a om baby- en kindersterfte te verminderen; b om de verlening van de nodige medische hulp en gezondheidszorg aan alle kinderen te waarborgen, met nadruk op de ontwikkeling van de eerstelijnsgezondheidszorg; c om ziekte, ondervoeding en slechte voeding te bestrijden, mede binnen het kader van de eerstelijnsgezondheidszorg, door onder andere het toepassen van gemakkelijk beschikbare technologie en door het voorzien in voedsel met voldoende voedingswaarde en zuiver drinkwater, de gevaren en risico’s van milieuverontreiniging in aanmerking nemend; d om passende pre- en postnatale gezondheidszorg voor moeders te waarborgen; e om te waarborgen dat alle geledingen van de samenleving, met name ouders en kinderen, worden voorgelicht over, toegang hebben tot onderwijs over, en worden gesteund in het gebruik van de fundamentele kennis van de gezondheid van en de voeding van kinderen, de voordelen van borstvoeding, hygie¨ne en sanitaire voorzieningen en het voorkomen van ongevallen; f om preventieve gezondheidszorg, begeleiding voor ouders, en voorzieningen voor en voorlichting over gezinsplanning te ontwikkelen. 3 De Staten die partij zijn nemen alle doeltreffende en passende maatregelen teneinde traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen af te schaffen.
371
372
Jeugd en recht
4 De Staten die partij zijn verbinden zich ertoe internationale samenwerking te bevorderen en aan te moedigen teneinde geleidelijk de algehele verwezenlijking van het in dit artikel erkende recht te bewerkstelligen. Wat dit betreft wordt in het bijzonder rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden. Artikel 25 De Staten die partij zijn erkennen het recht van een kind dat door de bevoegde autoriteiten uit huis is geplaatst ter verzorging, bescherming of behandeling in verband met zijn of haar lichamelijke of geestelijke gezondheid, op een periodieke evaluatie van de behandeling die het kind krijgt en van alle andere omstandigheden die verband houden met zijn of haar plaatsing. Artikel 26 1 De Staten die partij zijn erkennen voor ieder kind het recht de voordelen te genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van sociale verzekering, en nemen de nodige maatregelen om de algehele verwezenlijking van dit recht te bewerkstelligen in overeenstemming met hun nationale recht. 2 De voordelen dienen, indien van toepassing, te worden verleend, waarbij rekening wordt gehouden met de middelen en de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar onderhoud, alsmede iedere andere overweging die van belang is voor de beoordeling van een verzoek daartoe dat door of namens het kind wordt ingediend. Artikel 27 1 De Staten die partij zijn erkennen het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. 2 De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financie¨le mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. 3 De Staten die partij zijn nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in
Bijlagen
programma’s voor materie¨le bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting. 4 De Staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders of andere personen die de financie¨le verantwoordelijkheid voor het kind dragen, zowel binnen de Staat die partij is als vanuit het buitenland. Met name voor gevallen waarin degene die de financie¨le verantwoordelijkheid voor het kind draagt in een andere Staat woont dan die van het kind, bevorderen de Staten die partij zijn de toetreding tot internationale overeenkomsten of het sluiten van dergelijke overeenkomsten, alsmede het treffen van andere passende regelingen. Artikel 28 1 De Staten die partij zijn erkennen het recht van het kind op onderwijs, en teneinde dit recht geleidelijk en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, verbinden zij zich er met name toe: a primair onderwijs verplicht te stellen en voor iedereen gratis beschikbaar te stellen; b de ontwikkeling van verschillende vormen van voortgezet onderwijs aan te moedigen, met inbegrip van algemeen onderwijs en beroepsonderwijs, deze vormen voor ieder kind beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken, en passende maatregelen te nemen zoals de invoering van gratis onderwijs en het bieden van financie¨le bijstand, indien noodzakelijk; c met behulp van alle passende middelen hoger onderwijs toegankelijk te maken voor een ieder naar gelang zijn capaciteiten; d informatie over en begeleiding bij onderwijs en beroepskeuze voor alle kinderen beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken; e maatregelen te nemen om regelmatig schoolbezoek te bevorderen en het aantal kinderen dat de school vroegtijdig verlaat, te verminderen. 2 De Staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen om te verzekeren dat de wijze van handhaving van de discipline op scholen verenigbaar is met de menselijke waardigheid van het kind en in overeenstemming is met dit Verdrag. 3 De Staten die partij zijn bevorderen en stimuleren internationale samenwerking in aangelegenheden die verband houden met onderwijs, met name teneinde bij te dragen tot de uitbanning van onwetendheid en analfabetisme in de gehele wereld, en de toegankelijkheid van wetenschappelijke en technische kennis en
373
374
Jeugd en recht
moderne onderwijsmethoden te vergroten. In dit opzicht wordt met name rekening gehouden met de behoeften van de ontwikkelingslanden. Artikel 29 1 De Staten die partij zijn komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op: 1 a de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind; b het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en voor de in het Handvest van de Verenigde Naties vastgelegde beginselen; c het bijbrengen van eerbied voor de ouders van het kind, voor zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren, en voor andere beschavingen dan de zijne of hare; d de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking; e het bijbrengen van eerbied voor de natuurlijke omgeving. 2 Geen enkel gedeelte van dit artikel of van artikel 28 mag zo worden uitgelegd dat het de vrijheid aantast van individuele personen en rechtspersonen, onderwijsinstellingen op te richten en daaraan leiding te geven, evenwel altijd met inachtneming van de in het eerste lid van dit artikel vervatte beginselen, en van het vereiste dat het aan die instellingen gegeven onderwijs voldoet aan de door de Staat vastgestelde minimumnormen. Artikel 30 In die Staten waarin etnische of godsdienstige minderheden, taalminderheden of personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking voorkomen, wordt het kind dat daartoe behoort niet het recht ontzegd tezamen met andere leden van zijn of haar groep zijn of haar cultuur te beleven, zijn of haar eigen godsdienst te belijden en ernaar te leven, of zich van zijn of haar eigen taal te bedienen.
Bijlagen
Artikel 31 1 De Staten die partij zijn erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven. 2 De Staten die partij zijn eerbiedigen het recht van het kind volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven, bevorderen de verwezenlijking van dit recht, en stimuleren het bieden van passende en voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding. Artikel 32 1 De Staten die partij zijn erkennen het recht van het kind te worden beschermd tegen economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind. 2 De Staten die partij zijn nemen wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein om de toepassing van dit artikel te waarborgen. Hiertoe, en de desbetreffende bepalingen van andere internationale akten in acht nemend, verbinden de Staten die partij zijn zich er in het bijzonder toe: a een minimumleeftijd of minimumleeftijden voor toelating tot betaald werk voor te schrijven; b voorschriften te geven voor een passende regeling van werktijden en arbeidsvoorwaarden; c passende straffen of andere maatregelen voor te schrijven ter waarborging van de daadwerkelijke uitvoering van dit artikel. Artikel 33 De Staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen, met inbegrip van wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein, om kinderen te beschermen tegen het illegale gebruik van verdovende middelen en psychotrope stoffen zoals omschreven in de desbetreffende internationale verdragen, en om inschakeling van kinderen bij de illegale productie van en de sluikhandel in deze middelen en stoffen te voorkomen. Artikel 34 De Staten die partij zijn verbinden zich ertoe het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele exploitatie en seksueel misbruik. Hiertoe noemen de Staten die partij zijn met name alle passende
375
376
Jeugd en recht
nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen om te voorkomen dat: a een kind ertoe wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten; b kinderen worden gee¨xploiteerd in de prostitutie of andere onwettige seksuele praktijken; c kinderen worden gee¨xploiteerd in pornografische voorstellingen en pornografisch materiaal. Artikel 35 De Staten die partij zijn nemen alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen ter voorkoming van de ontvoering of de verkoop van of van de handel in kinderen voor welk doel ook of in welke vorm ook. Artikel 36 De Staten die partij zijn, beschermen het kind tegen alle andere vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind. Artikel 37 De Staten die partij zijn waarborgen dat: a geen enkel kind wordt onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Doodstraf noch levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar; b geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur; c ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd. Met name wordt ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft ieder kind het recht contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
Bijlagen
d ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd het recht heeft onverwijld te beschikken over juridische en andere passende bijstand, alsmede het recht de wettigheid van zijn vrijheidsberoving te betwisten ten overstaan van een rechter of een andere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit, en op een onverwijlde beslissing ten aanzien van dat beroep. Artikel 38 1 De Staten die partij zijn verbinden zich ertoe eerbied te hebben voor en de eerbiediging te waarborgen van tijdens gewapende conflicten op hen van toepassing zijnde regels van internationaal humanitair recht die betrekking hebben op kinderen. 2 De Staten die partij zijn nemen alle uitvoerbare maatregelen om te waarborgen dat personen jonger dan vijftien jaar niet rechtstreeks deelnemen aan vijandelijkheden. 3 De Staten die partij zijn onthouden zich ervan personen jonger dan vijftien jaar in hun strijdkrachten op te nemen of in te lijven. Bij het opnemen of inlijven van personen die de leeftijd van vijftien jaar hebben bereikt, maar niet de leeftijd van achttien jaar, streven de Staten die partij zijn ernaar voorrang te geven aan diegenen die het oudste zijn. 4 In overeenstemming met hun verplichtingen krachtens het internationale humanitaire recht om de burgerbevolking te beschermen in gewapende conflicten, nemen de Staten die partij zijn alle uitvoerbare maatregelen ter waarborging van de bescherming en de verzorging van kinderen die worden getroffen door een gewapend conflict. Artikel 39 De Staten die partij zijn nemen alle passende maatregelen tot bevordering van het lichamelijk en geestelijk herstel en de herintegratie in de maatschappij van een kind dat het slachtoffer is van welke vorm ook van verwaarlozing, exploitatie of misbruik; foltering of welke andere vorm ook van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; of gewapende conflicten. Dit herstel en deze herintegratie vinden plaats in een omgeving die bevorderlijk is voor de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind. Artikel 40 1 De Staten die partij zijn erkennen het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling
377
378
Jeugd en recht
die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. 2 Hiertoe, en met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van internationale akten, waarborgen de Staten die partij zijn met name dat: a geen enkel kind wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit op grond van enig handelen of nalaten dat niet volgens het nationale of internationale recht verboden was op het tijdstip van het handelen of nalaten; b ieder kind dat wordt verdacht van of vervolgd wegens het begaan van een strafbaar feit, ten minste de volgende garanties heeft: 1 dat het voor onschuldig wordt gehouden tot zijn of haar schuld volgens de wet is bewezen; 2 dat het onverwijld en rechtstreeks in kennis wordt gesteld van de tegen hem of haar ingebrachte beschuldigingen, indien van toepassing door tussenkomst van zijn of haar ouders of wettige voogd, en dat het juridische of andere passende bijstand krijgt in de voorbereiding en het voeren van zijn of haar verdediging; 3 dat de aangelegenheid zonder vertraging wordt beslist door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie in een eerlijke behandeling overeenkomstig de wet, in aanwezigheid van een rechtskundige of anderszins deskundige raadsman of -vrouw, en, tenzij dit wordt geacht niet in het belang van het kind te zijn, met name gezien zijn of haar leeftijd of omstandigheden, in aanwezigheid van zijn of haar ouders of wettige voogden; 4 dat het er niet toe wordt gedwongen een getuigenis af te leggen of schuld te bekennen; dat het getuigen `a charge kan ondervragen of doen ondervragen en dat het de deelneming en ondervraging van getuigen a` decharge op gelijke voorwaarden kan doen geschieden; 5 indien het schuldig wordt geacht aan het begaan van een strafbaar feit, dat dit oordeel en iedere maatregel die dientengevolge wordt opgelegd, opnieuw wordt beoordeeld
Bijlagen
door een hogere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie overeenkomstig de wet; 6 dat het kosteloze bijstand krijgt van een tolk indien het de gebruikte taal niet verstaat of spreekt; 7 dat zijn of haar prive´-leven volledig wordt gee¨erbiedigd tijdens alle stadia van het proces. 3 De Staten die partij zijn streven ernaar de totstandkoming te bevorderen van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen die in het bijzonder bedoeld zijn voor kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, en, in het bijzonder: a de vaststelling van een minimumleeftijd onder welke kinderen niet in staat worden geacht een strafbaar feit te begaan; b de invoering, wanneer passend en wenselijk, van maatregelen voor de handelwijze ten aanzien van deze kinderen zonder dat men zijn toevlucht neemt tot gerechtelijke stappen, mits de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden gee¨erbiedigd. 4 Een verscheidenheid van regelingen, zoals rechterlijke bevelen voor zorg, begeleiding en toezicht; adviezen; jeugdreclassering; pleegzorg; programma’s voor onderwijs en beroepsopleidingen en andere alternatieven voor institutionele zorg, dient beschikbaar te zijn om te verzekeren dat de handelwijze ten aanzien van kinderen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat zowel tot hun omstandigheden als tot het strafbare feit. Artikel 41 Geen enkele bepaling van dit Verdrag tast bepalingen aan die meer bijdragen tot de verwezenlijking van de rechten van het kind en die zijn vervat in: a het recht van een Staat die partij is; of b het in die Staat geldende internationale recht. Deel II Artikel 42 De Staten die partij zijn verbinden zich ertoe de beginselen en de bepalingen van dit Verdrag op passende en doeltreffende wijze algemeen bekend te maken, zowel aan volwassenen als aan kinderen. Artikel 43 1 Ter beoordeling van de voortgang die de Staten die partij zijn boeken bij het nakomen van de in dit Verdrag aangegane ver-
379
380
Jeugd en recht
2
3
4
5
6
7
plichtingen, wordt een Comite´ voor de Rechten van het Kind ingesteld, dat de hieronder te noemen functies uitoefent. Het Comite´ bestaat uit tien deskundigen van hoog zedelijk aanzien en met erkende bekwaamheid op het gebied dat dit Verdrag bestrijkt. De leden van het Comite´ worden door de Staten die partij zijn gekozen uit hun onderdanen, en treden op in hun persoonlijke hoedanigheid, waarbij aandacht wordt geschonken aan een evenredige geografische verdeling, alsmede aan de vertegenwoordiging van de voornaamste rechtsstelsels. De leden van het Comite´ worden bij geheime stemming gekozen van een lijst van personen die zijn voorgedragen door de Staten die partij zijn. Iedere Staat die partij is, mag e´e´n persoon voordragen, die onderdaan van die Staat is. De eerste verkiezing van het Comite´ wordt niet later gehouden dan zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, en daarna iedere twee jaar. Ten minste vier maanden vo´o´r de datum waarop een verkiezing plaatsvindt, richt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de Staten die partij zijn een schriftelijk verzoek hun voordrachten binnen twee maanden in te dienen. De Secretaris-Generaal stelt vervolgens een alfabetische lijst op van alle aldus voorgedragen personen, onder aanduiding van de Staten die partij zijn die hen hebben voorgedragen, en legt deze voor aan de Staten die partij zijn bij dit Verdrag. De verkiezingen worden gehouden tijdens vergaderingen van de Staten die partij zijn, belegd door de Secretaris-Generaal, ten hoofdkantore van de Verenigde Naties. Tijdens die vergaderingen, waarvoor tweederde van de Staten die partij zijn het quorum vormen, zijn degenen die in het Comite´ worden gekozen die voorgedragen personen die het grootste aantal stemmen op zich verenigen, alsmede een absolute meerderheid van de stemmen van de aanwezige vertegenwoordigers van de Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen. De leden van het Comite´ worden gekozen voor een ambtstermijn van vier jaar. Zij zijn herkiesbaar, indien zij opnieuw worden voorgedragen. De ambtstermijn van vijf van de leden die bij de eerste verkiezing zijn gekozen, loopt na twee jaar af; onmiddellijk na de eerste verkiezing worden deze vijf leden bij loting aangewezen door de Voorzitter van de vergadering. Indien een lid van het Comite´ overlijdt of aftreedt of verklaart om welke andere reden ook niet langer de taken van het Comite´ te kunnen vervullen, benoemt de Staat die partij is die het lid heeft voorgedragen een andere deskundige die onderdaan van die Staat
Bijlagen
is om de taken te vervullen gedurende het resterende gedeelte van de ambtstermijn, onder voorbehoud van de goedkeuring van het Comite´. 8 Het Comite´ stelt zijn eigen huishoudelijk reglement vast. 9 Het Comite´ kiest zijn functionarissen voor een ambtstermijn van twee jaar. 10 De vergaderingen van het Comite´ worden in de regel gehouden ten hoofdkantore van de Verenigde Naties of op iedere andere geschikte plaats, te bepalen door het Comite´. Het Comite´ komt in de regel eens per jaar bijeen. De duur van de vergaderingen van het Comite´ wordt vastgesteld en, indien noodzakelijk, herzien door een vergadering van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, onder voorbehoud van de goedkeuring van de Algemene Vergadering. 11 De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties stelt de nodige medewerkers en faciliteiten beschikbaar voor de doeltreffende uitoefening van de functies van het Comite´ krachtens dit Verdrag. 12 Met de goedkeuring van de Algemene Vergadering ontvangen de leden van het krachtens dit Verdrag ingesteld Comite´ emolumenten uit de middelen van de Verenigde Naties op door de Algemene Vergadering vast te stellen voorwaarden. Artikel 44 1 De Staten die partij zijn nemen de verplichting op zich aan het Comite´, door tussenkomst van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, verslag uit te brengen over de door hen genomen maatregelen die uitvoering geven aan de in dit Verdrag erkende rechten, alsmede over de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van het genot van die rechten. a binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag voor de betrokken Staat die partij is; b vervolgens iedere vijf jaar. 2 In de krachtens dit artikel opgestelde rapporten dienen de factoren en eventuele moeilijkheden te worden aangegeven die van invloed zijn op de nakoming van de verplichtingen krachtens dit Verdrag. De rapporten bevatten ook voldoende gegevens om het Comite´ een goed inzicht te verschaffen in de toepassing van het Verdrag in het desbetreffende land. 3 Een Staat die partij is die een uitvoerig eerste rapport aan het Comite´ heeft overgelegd, behoeft in de volgende rapporten die deze Staat in overeenstemming met het eerste lid, letter b, overlegt, basisgegevens die eerder zijn verstrekt, niet te herhalen.
381
382
Jeugd en recht
4 Het Comite´ kan Staten die partij zijn verzoeken om nadere gegevens die verband houden met de toepassing van het Verdrag. 5 Het Comite´ legt aan de Algemene Vergadering, door tussenkomst van de Economische en Sociale Raad, iedere twee jaar rapporten over aangaande zijn werkzaamheden. 6 De Staten die partij zijn dragen er zorg voor dat hun rapporten algemeen beschikbaar zijn in hun land. Artikel 45 Teneinde de daadwerkelijke toepassing van het Verdrag te bevorderen en internationale samenwerking op het gebied dat het Verdrag bestrijkt, aan te moedigen: a hebben de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere organen van de Verenigde Naties het recht vertegenwoordigd te zijn bij het overleg over de toepassing van die bepalingen van dit Verdrag welke binnen de werkingssfeer van hun mandaat vallen. Het Comite´ kan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere bevoegde instellingen die zij passend acht, uitnodigen deskundig advies te geven over de toepassing van het Verdrag op gebieden die binnen de werkingssfeer van hun onderscheiden mandaten vallen. Het Comite´ kan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere organen van de Verenigde Naties uitnodigen rapporten over te leggen over de toepassing van het Verdrag op gebieden waarop zij werkzaam zijn; b doet het Comite´, naar hij passend acht, aan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere bevoegde instellingen, alle rapporten van Staten die partij zijn toekomen die een verzoek bevatten om, of waaruit een behoefte blijkt aan, technisch advies of technische ondersteuning, vergezeld van eventuele opmerkingen en suggesties van het Comite´ aangaande deze verzoeken of deze gebleken behoefte; c kan het Comite´ aan de Algemene Vergadering aanbevelen de Secretaris-Generaal te verzoeken namens het Comite´ onderzoeken te doen naar specifieke thema’s die verband houden met de rechten van het kind; d kan het Comite´ suggesties en algemene aanbevelingen doen gebaseerd op de ingevolge de artikelen 44 en 45 van dit Verdrag ontvangen gegevens. Deze suggesties en algemene aanbevelingen worden aan iedere betrokken Staat die partij is toegezonden, en medegedeeld aan de Algemene Vergadering, vergezeld van eventuele commentaren van de Staten die partij zijn.
Bijlagen
Deel III Artikel 46 Dit Verdrag staat open voor ondertekening door alle Staten. Artikel 47 Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Artikel 48 Dit Verdrag blijft open voor toetreding door iedere Staat. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
383
Register
aanbieder van zorg 230 aanhouding 157 aanspraak 30 aanspraak op jeugdzorg 261 aansprakelijkheid 47 aanwijzingen 247 accommodaties van een zorgaanbieder 259 actieprogramma Jeugd terecht 30 adoptie 25, 41, 45, 67, 71, 74, 76, 84 Adoptiewet 84 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) 38, 193, 232, 331 adviesbureaus voor jeugd en gezin 32 advocaat 134, 181, 182, 204, 208, 209 afstamming 41 afstamming door geboorte 42 afstammings- en adoptierecht 28 afstammingsmogelijkheden 28 afstandsbemiddeling 239 Agentschap SZW 101 alimentatie 64 alimentatieverdragen 310 alleenstaande minderjarige asielzoeker (AMA) 146, 253, 318 alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV) 317 alternatieve sancties voor jongeren 27 ambtenaar van de burgerlijke stand 43, 60, 66, 67, 69, 75, 111, 119 arbeidsovereenkomst 49 armenzorg 21 arreststraf 26 asielzoeker 315 Beginselenwet justitie¨le jeugdinrichtingen (Bjj) 29, 264 Beginselenwet voor de kinderbescherming 34 beginseltoestemming 91
behandelinrichtingen 173 Belangenvereniging Minderjarigen (BM) 32 Beleidskader Wet op de jeugdzorg 331 beperking van het gezag 126 Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 73 Bestuurs Akkoord Nieuwe Stijl (BANS) 250 Beter Beschermd 340 bevel tot medebrenging 169 Bewust alleenstaande moeder (BAM) 123 Bewust ongehuwde moeder (BOM) 90 bijzondere bijstand 298 bijzondere curator 76 bijzondere omstandigheden 92 biologisch vaderschap 42 biologische ouders 41 biologische vader 41 blokkaderecht 26, 142, 246, 283 Boddaerthuizen 263, 267 Bureau Jeugdzorg 38, 59, 108, 110, 126, 127, 128, 137, 138, 143, 145, 148, 162, 193, 195, 197, 204, 209, 234, 247, 261, 262, 268 Bureau Vertrouwensartsen 38 Bureaus Jeugdzorg 140, 334 Burgerlijk Wetboek 23 burgerlijke stand 75 campussen 332 casemanager 138, 139 Centra voor Jeugd en Gezin 335 Centrale Autoriteit 98, 309 clie¨ntenraad 28, 202 clie¨ntenraden 274 clie¨ntenvertrouwenspersoon 204 clie¨ntvolgsysteem jeugdcriminaliteit (cvs-jc) 187
385
Register
club- en buurthuiswerk 237 Collegio 38 Commissie Financiering Jeugdzorg 290 Commissie Herstructurering Landelijke Organisaties 37 Commissie herziening strafrecht voor jeugdigen 27 Commissie Jeugdcriminaliteit 250, 332 Commissie Marokkaanse Jeugd 333 Commissie-Anneveldt 27 Commissie-Kalsbeek 91, 325 Commissie-Overwater 26 Consultatiebureaus 235 contra-expertise 117 Cort Van der Linden 23 CRIEM-nota 333 Dag van het Gezin 335 dagvaarding 168, 169 datieve voogdij 61 deel-bemiddeling 98 Deltaplan 248 diversie 155 draagmoeder 141 draagmoederschap 104 echtscheiding 111, 112 eenouderadoptie 87 embryotransfer 41 erkenning 43, 67, 74 Erkenningscommissie Gedragsinterventies Jeugdigen 251 Europees Verdrag 307 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) 26, 302 familierechtelijke betrekking 40, 41, 43, 45, 87, 100 familierechtelijke betrekkingen 42, 58, 121, 144 family life 123 financieringskaders 289 Fiom 239 Forensische Diagnostiek Jeugdzorg (FDJ) 334 forensische observatie- en begeleidingsafdeling (FOBA) 269 geboorte 71 geboorteakte 43, 67, 69 gedragsinterventie 176
gedragsmaatregel 176 gedragswetenschapper 135 gedwongen 19 gedwongen ontheffing 148 geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 230 geldboete 174 Gemeentelijke basisadministratie (GBA) 101 Gemengde interdepartementale werkgroep jeugdwelzijnsbeleid 33 geneeskundige behandelingsovereenkomst 133 gerechtelijke vaststelling van het vaderschap 44, 67, 71, 74 geregistreerd partnerschap 28, 52, 70, 106, 118, 119 geslachtsnaam 42, 44, 45, 65, 66 geslachtsnaamswijziging 68 gesloten inrichting voor jeugd en gezin 134, 275 gesloten jeugdzorg 31, 275 gestichten voor verwaarloosde kinderen 21 gestichtsopvoeding 23 gezag 43, 44, 46, 50, 60, 125 gezag over minderjarige kinderen 24 gezagsontneming 141 gezagsregister 51, 52, 56 gezagswijziging 55 gezamenlijke voogdij 58, 60, 62 gezinscoach 193 gezinsvoogd 126, 131, 132, 138, 183 gezinsvoogdij 128, 130 gezinsvoogdij-instelling 31, 181 gezinsvoogdijwerker 126 Haags Adoptieverdrag 29 Haags Kinderbeschermingsverdrag 305, 321 Haags Verdrag 308 Halt-afdoening 159, 251 Halt-bureau 28 Halt-projecten 155 handelings(on)bekwaamheid 47, 48, 78 handlichting 48 herroeping 103 herstel 146 herzieningsverzoek 95 hoorrecht 26, 76 huis der gemeente 109
386
Jeugd en recht
hulpverlening 22 hulpverleningsplan 199, 201, 255, 266 huwelijk 52, 106 huwelijkse voorwaarden 111 huwelijksgoederenregister 118 IBO-profiel 93 indicatie 261 indicatiebesluit 135, 138, 198, 231, 262, 263 Informatie- en documentatieafdeling 37 Inspectie Jeugdzorg 96, 201, 210 Inspectie voor de sanctietoepassing 211 Interdepartementale werkgroep residentiele voorzieningen 33 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) 169, 318 inverzekeringstelling 163 in-vitrofertilisatie 41, 42, 45 inzagerecht 202, 274 ITB-hardekerntraject 333 jeugdagenda 325 jeugdbeleid 34 jeugdbescherming 18 Jeugdbescherming en justitie 32 jeugddetentie 27, 173, 178, 262 jeugdhulp 231 jeugdhulpverlening 19, 26 Jeugdige vreemdelingen 313 jeugdrecht 17 jeugdreclassering 167, 180, 193, 256 jeugdstrafprocesrecht 24, 27 jeugdstrafrecht 24, 27, 28 Jeugdwelzijn en justitie 33 Jeugdwelzijn, op weg naar een samenhangend beleid 34 jeugdwelzijnszorg 19 jeugdzorg 20, 189 Jeugdzorgbrigade 325 Jongerenadviescentra (JAC) 32 juridische moeder 41 juridische ouders 41 juridische vader 41 Justitie in de buurt 332 justitie¨le inrichting 215 justitie¨le jeugdbescherming 18 Justitie¨le jeugdbescherming, met recht in beweging 35
justitie¨le jeugdinrichting 134, 145, 166, 179, 195, 202, 205, 210, 211, 264 justitie¨le jeugdinrichtingen 173, 176 kantmelding 69 kantonrechter 48, 54, 56, 58, 60, 61, 62, 78, 110, 144 kernwaarden 290 Kinderbeginselenwet 23 kinderbeschermingsmaatregel 41 Kinderombudsman 232 kinderrechter 25, 46, 49, 52, 55, 61, 78, 80, 82, 95, 125, 127, 128, 130, 132, 134, 137, 138, 144, 145, 146, 148, 154, 164, 165, 167, 168, 170, 173, 184, 201, 215, 217, 284 kinderstrafrecht 26 Kindertelefoon 231 Kinderwetje van Van Houten 23 Kinderwetten van 1901 23, 31 kinderzorg 22 kinderzorg een staatsaangelegenheid 24 klachtrecht 28, 274 Knelpunten-nota 33 Koninklijk Besluit 65, 69, 72 Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) 249 kostgezin 282 kunstmatige donorinseminatie 42, 45 Kwaliteitskader 25 Kwaliteitskader interlandelijke adoptie 30 kwaliteitsregels 199 landelijk beleidskader 194 Landelijk Overleg Kindertelefoon (LOK) 231 leeftijdsgrens 26 Leerplichtwet 57 leerstraf 171, 173 Leids Model 121 levensonderhoud 64 logeerfunctie 236 Maatschappelijk Ondernemersgroep (MO-groep) 38, 231 Maatschappij tot Nut van het Algemeen 36 machtiging gesloten jeugdzorg 135 machtiging tot uithuisplaatsing 136 mediation 335 medische behandeling 62, 78, 133 meerderjarig 46, 59, 72
387
Register
meerderjarigheid 42, 46 meerderjarigverklaring 55 meerjarenprogramma jeugdbeleid 35 minderjarige 43, 60, 64 minderjarige vreemdeling 71, 145 minderjarigen 46, 48 minderjarigheid 42, 46 minister voor Jeugd en Gezin 229, 289 moderne voortplantingstechnieken 41 modules 229 Mulock Houwer Bibliotheek 37 naamrecht 28 naamswijziging 65, 76 Nationale Federatie de Bond tot Kinderbescherming 36 Nationale Federatie voor Kinderbescherming 36 nationaliteit 70 nationaliteitsbeginsel 70 naturalisatie 70, 71, 72 Nederlanderschap 74, 104 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) 37 Nederlands Jeugdinstituut (Nji) 37 Nederlandse Bond tot Kinderbescherming 23, 36 nee, tenzij-principe 93 nota De jeugd verdient de toekomst 35 Nota gezinsbeleid 2008 334 notarie¨le akte 43, 60 observatie 231 officier van justitie 44, 128, 143, 154, 159, 160, 161, 163, 170, 178, 182, 183 omgangshuizen 335 omgangsrecht 116 omgangsregelingen 132 onderhoudsbijdrage 45, 115 onderhoudsplicht 64, 144 ondertoezichtstelling 25, 27, 31, 76, 125, 126, 128, 142, 148, 284 ontheffing 25, 59, 61, 76, 125, 128, 137, 139, 144, 146, 148 ontheven 41 ontkenning 42 ontzetting 25, 59, 61, 76, 125, 139, 142, 144, 146, 148 Openbaar Ministerie 67, 129, 136, 147 Operatie Jong 325 opsporingsonderzoek 156 optie 71 opvanggezin 282
opvanginrichtingen 173 opvoedingsondersteunende maatregelen 335 opvoedingsvoorlichting 232 ouderlijk gezag 48, 50, 52, 53, 60, 61, 118 ouders 46, 63, 64 ouderschapsplan 30 outreaching 235 particulier initiatief 24, 31, 215, 216 PIJ-maatregel 257 Plaats maken 330 plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling 26 plaatsing in een inrichting voor jeugdigen 171, 175, 178, 262 pleegcontract 284 pleeggezin 21, 58, 190, 263, 281, 282 pleegkind 60, 61, 67, 84, 97 Pleegkinderenwet 285, 286 pleegouders 45, 50, 60, 61, 62, 67, 84, 88, 89, 131, 143, 201, 202, 284 pleegzorg 278 politie 158 Pro Juventute 23 proces-verbaal 169 proefherstel 146 programmaminister voor Jeugd en Gezin 35 Programmeringscollege Onderzoek Jeugd en Jeugdwelzijnsinformatie 37 Projectgroep toegang 331 provinciaal beleidskader 196 Raad voor de Kinderbescherming 25, 49, 55, 59, 60, 61, 63, 69, 90, 93, 99, 104, 117, 128, 129, 136, 137, 141, 143, 147, 162, 174, 178, 183, 187, 193, 195, 205, 206, 210, 215, 218, 222, 240, 248, 264, 285, 321, 334 Raad voor het Jeugdbeleid 37 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) 95, 211 recht op afschrift 202 rechtbank 43, 56, 58, 60, 147 rechten van pleegouders 26 rechter-commissaris 163, 165 rechtshandelingen 47 rechtsmiddel 184 rechtspersoon 216 rechtspositie van de minderjarige 28
388
Jeugd en recht
rechtswinkel 238 rechtzetten 329 Regie in de jeugdzorg 29, 35, 228, 330 Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG) 230 registers van de burgerlijke stand 114 Release 32 residentie¨le voorziening 190 Richtlijnen voor de kinderbescherming 36 Rijkswet op het Nederlanderschap 29 samenlevingsvormen 28 scheiding van tafel en bed 111, 118 scholings- en trainingsprogramma 180 scholings- en trainingsprogramma’s 29, 167 Schoolartsdiensten 235 schorsing van het gezag 146 schriftelijke aanwijzingen 131 selectiefunctionaris 264 semi-residentie¨le instelling 263 seponeren 162 sociaal ouderschap 89 sociale wetgeving 23 Sosjale Joenit 32 Staatscourant 48 stichting 216 Stichting Adoptie Voorzieningen (SAV) 94 Stichting Nidos 129, 140, 145, 193, 210, 263, 268, 318 Stichting Overleg Jeugdvoorzieningen Nederland 38 stiefkind 64, 67 stiefouder 131 stiefouderadoptie 87 stiefouders 64 stiefouders en pleegouders 139 Stop-reactie 159, 251 Stop-reacties 28 straathoekwerk 238 -strafprocesrecht 26 taakstraf 171, 173 tegenspraak 85 tenlastelegging 169 terbeschikkingstelling van de regering voor jongeren 24 territorialiteitsbeginsel 70 testament 43, 48
testamentaire voogdij 55, 60 therapeutisch pleeggezin 282 tuchtschoolstraf 24 Tussenbalans 329 twaalf-minners 333 tweedelijnsvoorziening 242 uithuisplaatsing 255 vaderschapsactie 45 Veldnota 33 verblijf 231 Verdrag inzake de Rechten van het Kind 40, 303, 335 verdragen 302 vereniging 216 Vereniging tot Bescherming van het ongeboren Kind (VBOK) 239 Vereniging van Ondernemers in de Gepremieerde en gesubsidieerde sector 38 vergunning tot verblijf 314 vergunning voor onbepaalde tijd 314 vergunninghouder 96 verlaging van de meerderjarigheidsgrens 26 verlies van het Nederlanderschap 74 vertrouwensartsen 233 vertrouwenspersoon 292 vervangende jeugddetentie 174 verwekker 41, 43, 44 vluchteling 315 vondeling 58, 67, 71, 72, 100 voogd 46, 49, 50, 55, 59, 60, 63 voogdij 48, 51, 53, 58, 61, 143 voogdij-instelling 59, 60, 61, 62, 217 voogdijraden 24, 25 Voorlichting Interlandelijke Adoptie (VIA) 94 voorlichtingsrapport 169 voorlopige hechtenis 164 voorlopige maatregelen 28 voorlopige ondertoezichtstelling 130, 146 voorlopige voogdij 110, 142, 146, 148 voornaam 65, 66 voornaamswijziging 66, 100 voortgangsrapportage 291 voortgezette hulpverlening 149 vreemdeling 70 Vreemdelingen Voorschrift 319 vreemdelingenbewaring 315 vreemdelingenrecht 312
389
Register
vrijwilliger 131 vroeghulp 183, 244 vroeghulprapport 249 vruchtgenot 58 weglopen 63 welzijnsbeleid 19 werkplan 200 werkstraf 171, 173 Werkverband Adoptie Nazorg (WAN) 94 Werkverband Integratie Jeugdwelzijnswerk Nederland (WIJN) 37 Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding 30 Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) 82 Wet conflictenrecht adoptie 29 Wet Forensische Zorg (WFZ) 341 Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) 296 Wet Mulder 152 Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst 79
Wet op de jeugdhulpverlening 28, 34, 38 Wet op de jeugdzorg 29, 30, 34, 59, 131, 189, 229 Wet openstelling huwelijk 29 Wet opneming buitenlandse pleegkinderen 26 Wet studiefinanciering 65 Wet taakstraffen in 2001 28 Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WVGGZ) 341 Wet werk en bijstand 73, 298 Wetboek van Strafrecht 23 Wetboek van Strafvordering 23 wettelijke aanspraak op jeugdzorg 30 woonplaats 63 Workwise 181 zaaddonor 41 zo, zo, zo beleid 293 zorgaanbieder 201, 204, 209 zwakke adoptie 89