Dubbel werk Studeren en werken met een handicap aan de Universiteit Utrecht
Colofon
Woord vooraf
Dit is een uitgave van de Werkgroep Voorzieningen Gehandicapten Universiteit Utrecht (WVGUU). Exemplaren van deze brochure zijn verkrijgbaar bij Marianne Bast, secretaris van de werkgroep, tel. (030) 253 44 89 of e-mail
[email protected] blinden en slechtzienden is de tekst ook op cd-rom verkrijgbaar.
Dubbel werk, studeren of werken met een handicap, is de dagelijkse realiteit voor studenten en medewerkers met een functiebeperking. Zij werken, net als hun medestudenten en collega’s, en moeten daarbij voortdurend rekening houden met de beperkingen die hun handicap met zich meebrengt. Dit betekent dubbel werk, een dubbele belasting.
Tekst: Productie: Foto’s en interviews: Eindredactie: Opmaak: Druk:
Februari 2001
Marianne Bast, Onno Veldman en Peter Schelleman (WVGUU) Communicatie Service Centrum, Sandra van Kampen Marco van Duyvendijk, Utrecht Bert Herben, Amsterdam René Hendriks, Faculteit Sociale Wetenschappen Zuidam en Uithof, Utrecht
Zo is dubbel werk ook een dubbele aansporing voor de gehele universiteit, om in het beleid drempels weg te nemen en om de eigen drempelvrees te overwinnen. Het leveren van deze inspanning zal de hele universiteit ten goede komen: dubbel werk, dubbel resultaat. drs.W. Kardux College van Bestuur
De Universiteit Utrecht wil een bijdrage leveren aan het verminderen van die dubbele belasting en heeft daarvoor in deze brochure lijnen uitgezet. ‘Belemmeringen worden beschouwd als te overkomen’ is hierbij het uitgangspunt. Procedures, aanpak van specifieke knelpunten en functionarissen voor hulp op maat, zijn de middelen die hiervoor worden ingezet. Steeds in overleg met degene die de hulp nodig heeft en ter bevordering van zijn/haar integratie als student of medewerker. Het belangrijkste is hiermee bij lange na nog niet gezegd en gedaan. Het gaat vooral om een mentale activiteit van alle leden van de universitaire gemeenschap, namelijk om elkaar, met en zonder handicap, te behandelen zoals we zelf behandeld willen worden. Dit vergt alertheid en inlevingsvermogen. Soms moet de eigen onzekerheid worden overwonnen om een medestudent of collega met een handicap niet te negeren en te betrekken bij de studie of het werk, kortom: te behandelen zoals ieder ander.
3
Inhoud 1
Inleiding
2 Studeren met een handicap 2.1 Doelgroep aankomende studenten 2.2 Doelgroep studenten 2.3 Vijf probleemgebieden
15 15 16 16
3 Werken met een handicap
25
4 Beleid voor integratie van studenten en medewerkers met een handicap 4.1 Uitgangspunten en procedures voor de bevordering van de integratie van studenten en medewerkers met een handicap 4.2 Handleiding voor de aanpak van knelpunten in de deelname van gehandicapte studenten aan het onderwijs 4.3 Handleiding voor de aanpak van knelpunten in de uitoefening van functies door gehandicapte medewerkers.
1 2 3
4
9
Bijlagen Werkgroep Voorzieningen Gehandicapten Universiteit Utrecht (WVGUU): 1992-2000 Studieadviseurs Universiteit Utrecht Websites
27 27 31 32
37 39 43
5
‘Ik ben zoveel meer dan niet-functionerende oren’ Corrie Tijsseling (34) studeert historische en theoretische pedagogiek. Ze is tweedejaars. ‘De samenleving is sterk op geluid gebaseerd en dat is op de universiteit niet anders. Geluid is vanzelfsprekend voor mensen. Zelf vind ik het eigenlijk niet erg om doof te zijn. Ik mis geluid niet. Ik hoef niet zonodig de vogels te horen zingen als ik door het bos loop. Ik merk pas dat ik doof ben als ik met andere mensen omga, als ze onhandig of lomp op me reageren. Als ik een tolk gebarentaal kan regelen, dan ga ik graag naar colleges. Hoe studenten en docenten reageren op een tolk? Ze zijn wel nieuwsgierig. Eerst gaan ze met de tolk praten over mij. Dat het zo knap is dat ik dat kan. Dan vragen ze aan mij of het niet moeilijk is om doventaal te leren en of ik wat voor kan doen. Soms word ik daar moe van. Ik vind het niet erg als een medestudent wat vraagt over mijn doofheid, maar het komt er vaak op neer dat het alleen maar daarover gaat, terwijl
6
ik zoveel meer ben dan ‘niet-functionerende oren’. ‘Wat me van pedagogiek bevalt is dat je nadenkt over hoe de maatschappij in elkaar steekt en hoe opvoeding daarin een rol speelt. Je vormt jezelf omdat je je afmeet aan de reacties uit de omgeving, omdat je kijkt hoe de omgeving op jou reageert. Het was niet mijn bedoeling om me met mijn studie speciaal op doven te richten, maar tijdens colleges hoorde ik over doven en dovenonderwijs en dat klopte niet met mijn ervaringen. Daarom ben ik me meer in het onderwerp gaan verdiepen. Ik studeer vooral uit nieuwsgierigheid. In de Dovengemeenschap heeft iedereen zijn eigen ‘naamgebaar’. Iedere dove krijgt van anderen een naamgebaar dat vaak samenhangt met je karakter. Bij mij is dat het gebaar van ‘nieuwsgierig’ geworden.’
7
1
Inleiding
Binnen de Universiteit Utrecht bestaat er een algemeen geaccepteerde gedragslijn ten opzichte van studeren en werken met een handicap: de opleiding en het takenpakket moeten werkbaar zijn voor de betreffende studenten en medewerkers. In de praktijk betekent dit dat er maatregelen worden genomen en aanpassingen worden doorgevoerd die deze studenten en medewerkers in staat stellen om het vereiste niveau in hun studie en werk te bereiken. De Werkgroep Voorzieningen Gehandicapten Universiteit Utrecht (WVGUU) heeft een beleid ontworpen dat richting moet geven aan de praktijk. Het beleid, dat zowel centraal als decentraal binnen de universiteit uitvoering verdient, is weergegeven in deze brochure. Uitgangspunt is dat het door de handicap veroorzaakte nadeel – in de vorm van functiebeperkingen, verminderde energie, enzovoort – zo veel mogelijk gecompenseerd moet worden door voorzieningen, eigen inspanning en inspanning van derden.
Leeswijzer • Hoofdstuk 2 van deze brochure gaat over studeren met een handicap. Dit hoofdstuk geeft een indruk van de problemen die studenten door hun handicap kunnen ervaren. In het beleid gericht op studenten met een handicap worden twee doelgroepen onderscheiden en vijf probleemgebieden. • Werken met een handicap is het onderwerp van hoofdstuk 3. De Universiteit Utrecht voert een beleid dat gericht is op de bevordering van
8
gelijke kansen op arbeid van gehandicapte en niet-gehandicapte medewerkers en sollicitanten. Dit beleid is onder meer geïnspireerd door CAO-afspraken. • Hoofdstuk 4 is de kern van deze uitgave. Dit hoofdstuk bevat: – de uitgangspunten en procedures voor de bevordering van de integratie van studenten en medewerkers met een handicap; – een handleiding voor de aanpak van knelpunten in de deelname van gehandicapte studenten aan het onderwijs; – een handleiding voor de aanpak van knelpunten in de uitoefening van functies door medewerkers met een handicap. Dit hoofdstuk is bedoeld: – voor bestuurders, beleidsmakers, studieadviseurs, studentendecanen, personeelsconsulenten, arbo-medewerkers en andere functionarissen binnen de universiteit die op de een of andere wijze te maken hebben met gehandicaptenbeleid of het werk dat daaruit voortvloeit. – voor studenten en medewerkers met een handicap: als een hulpmiddel bij het maken en handhaven van afspraken over maatregelen, aanpassingen en individuele regelingen. – voor de gehele universitaire gemeenschap: als bron van informatie over de positie van studenten en medewerkers met een handicap.
Wat is een handicap?
9
In deze brochure wordt het woord ’handicap’ gebruikt als een verzamelbegrip voor: beperking, stoornis of afwijking én de nadelige positie die daarvan het gevolg is. Een handicap belemmert het volbrengen van een taak of prestatie. Er bestaan vele soorten handicaps die studeren of werken moeilijk maken: zichtbare (zoals motorische aandoeningen) en onzichtbare (zoals dyslexie, RSI en chronische ziekten).
Aantal gehandicapten Het aantal gehandicapten binnen de Universiteit Utrecht is niet bekend. Handicaps zijn tot nog toe niet geregistreerd in de studenten- en personeelsadministratie. Schattingen lopen uiteen van 2% tot 6% van de universitaire bevolking (circa 600 tot 1650 van de ongeveer 28.000 personen).
Voorrang in aandacht Aan het beleid dat de Universiteit Utrecht wil voeren ten behoeve van studenten en medewerkers met een handicap ligt het volgende beginsel ten grondslag: een persoon met een achterstand door een handicap heeft aanspraak op voorrang in aandacht. Die aandacht is ingebouwd in de uitgangspunten en procedures in hoofdstuk 4 van deze brochure. De behoeften van de gehandicapten worden door professionals – zoals studieadviseurs, studentendecanen, personeelsconsulenten en arbo-medewerkers – omgezet in oplossingen op maat. Aandacht, alertheid en inlevingsvermogen zijn de
10
bestanddelen voor een goede verstandhouding tussen studenten en medewerkers met en zonder handicap. Die aandacht mag niet verslappen en vormt een wezenlijk element van de taakopvatting van de genoemde professionals, maar ook van die van bestuurders, docenten, examinatoren en gebouwbeheerders.
Waarborging van de zorg Binnen de Universiteit Utrecht is voldoende expertise en draagvlak aanwezig voor het oplossen van de knelpunten in de deelname van gehandicapte studenten aan het onderwijs en in de uitoefening van functies door gehandicapte medewerkers. Een studentenplatform (in oprichting) zal zorgen dat alertheid hiervoor blijft bestaan. Om de benodigde zorg te blijven verschaffen en om nieuwe ontwikkelingen en inzichten in het beleid te betrekken, is het noodzakelijk dat het Studenten Service Centrum en de Arbo-dienst jaarlijks rapporteren over de zorg voor gehandicapten, over de aantallen en soorten knelpunten en over de getroffen maatregelen. Een periodieke voortgangsrapportage (monitor) en evaluatie van de nieuwe procedures – bijvoorbeeld na drie jaar – zal bijdragen aan de verankering van het beleid en zal het mogelijk maken om voort te bouwen op oplossingen die goed werken.
11
‘Ga eerst maar een echte handicap zoeken’ Helene Pulles (24) studeert sociale geografie, met de specialisatie ontwikkelingslanden. Ze is zesdejaars. ‘Ik heb mijn middelbare school in één keer doorlopen. Daar moest ik wel heel hard voor leren. In mijn eindexamenjaar heb ik er vaak nachtwerk van gemaakt. Mijn ouders wisten dat niet. Ik leerde tot een uur of elf. Dan ging ik slapen, zette mijn wekker op twaalf uur en ging weer verder met leren. Ik heb moeite met lezen. Daardoor red ik het meestal niet om alle boeken uit te hebben voor het tentamen. Op de universiteit volg ik vaak een vak minder, anders kom ik niet door de stof heen. Als ik snel moet schrijven, maak ik veel fouten. Toen ik begon met studeren, leek het me beter om mijn dyslexie te melden bij de studieadviseur. Die deed toen een beetje flauw. Hij zei zoiets als 'tegenwoordig is iedereen dyslectisch', maar gaf wel aan hoe ik extra tijd bij tentamens kon krijgen en
12
dat er daarnaast ook de mogelijkheid bestond voor een extra jaar studiefinanciering. In het begin moest ik ieder blok opnieuw een brief schrijven voor extra tijd bij tentamens. Ik merk dat mijn faculteit best moeilijk deed. Door het ontbreken van goede richtlijnen, moet ik altijd maar afwachten of een docent me wil helpen. Ik vertel mensen niet snel dat ik dyslexie heb. Het probleem is vaak dat mensen mijn dyslexie niet serieus nemen, omdat het gewoon wel goed gaat met me. Ik heb een tijdje bij een studentengroep voor gehandicapten gezeten.Toen ik het te druk kreeg met mijn studie ben ik daarmee gestopt. Een jongen in een rolstoel zei toen: ‘ja, ga eerst maar een echte handicap zoeken.’ Dan ben ik snel uit het veld geslagen. Het was als grapje bedoeld, denk ik, dus ik heb er niet op gereageerd. Ik zie zelf dyslexie ook niet zo letterlijk als een handicap. Het studeren kost me alleen veel meer tijd en moeite.’
13
2
Studeren met een handicap 2.1 Doelgroep aankomende studenten
De deelname van gehandicapten aan het hoger onderwijs is nog altijd ver beneden het gemiddelde: circa 5% van de gehandicapten in de ’studeerbare leeftijd’ studeert aan het hoger onderwijs, tegenover circa 16% van de overige personen in deze leeftijdscategorie (bron: Stichting Handicap & Studie). Gehandicapte aankomende studenten vormen nog geen bijzondere doelgroep voor de Universiteit Utrecht, terwijl een steuntje in de rug bij het betreden van de universitaire wereld juist voor deze groep wenselijk is. Studeren met (vrijwel) elke handicap is mogelijk. De Universiteit Utrecht dient hierover goede en gerichte voorlichting te geven aan aankomende studenten.
Overleg en een positieve houding Een gehandicapte aanstaande student doet er goed aan om te overleggen met een studieadviseur van de studie van zijn/haar keuze; niet alleen over mogelijke problemen bij practica en dergelijke, maar ook over beroepsperspectieven. Contact met de Stichting Handicap & Studie te Utrecht kan nuttig zijn wanneer het gaat om meer ingewikkelde problemen die tijdens en na de studie een rol kunnen spelen. De ervaring leert dat een positieve houding van alle betrokkenen van aanzienlijke waarde is bij het vinden van oplossingen voor deze problemen.
14
Vragenlijst De Universiteit Utrecht dient een pro-actief beleid te voeren ten aanzien van aankomende eerstejaarsstudenten met een handicap. Dit houdt onder andere in dat alle aankomende studenten – bijvoorbeeld als onderdeel van het informatiepakket van hun faculteit – een vragenlijst ontvangen waarop zij kunnen aangeven of zij in het dagelijks leven gehinderd worden door een handicap of functiebeperking. Deze gegevens worden doorgegeven aan de studieadviseur. Een brief bij de vragenlijst geeft de aankomende studenten informatie over de mogelijkheden om aanspraak te maken op voorzieningen voor gehandicapten. Met name wordt gewezen op de mogelijkheid om een gesprek aan te gaan met de studieadviseur. Duidelijk moet zijn dat een student die het formulier niet invult – omdat hij/zij op eigen kracht wil beginnen of uit vrees voor stigmatisering – later in de studie nog steeds aanspraak kan maken op de voorzieningen. Het formulier en de brief zijn bedoeld als een service van de universiteit. De student met een handicap wordt op zijn/haar rechten geattendeerd; de studieadviseurs krijgen een beter beeld van de deelname van gehandicapten aan het onderwijs en kunnen hun advisering beter hierop afstremmen; de universiteit krijgt informatie op basis waarvan zij de voorzieningen kan bieden waaraan behoefte is. Inventarisatie Op deze wijze komt de unive rsiteit op termijn tot een inventarisatie van de studenten met een handi-
15
cap en hun behoeften en tot inzicht in wat er nodig is om die behoeften te vervullen. Daarbij moet wel worden bedacht dat het beeld wellicht niet volledig zal worden omdat niet alle gehandicapte studenten zich als zodanig bekend willen maken. Ook de studenten die tijdens hun studie gehandicapt raken, blijven buiten deze inventarisatie. 2.2 Doelgroep studenten Studenten die gehandicapt zijn als zij aan een studie beginnen, zijn over het algemeen deskundig wat betreft hun handicap of beperkingen.Vaak is ’de weg wijzen’ dan voldoende. Anders ligt het wanneer de handicap tijdens de studie ontstaat. In veel gevallen verandert de leefsituatie van de betrokken student dan dramatisch, en dat vraagt om hulp. Het is in het belang van de gehandicapte student als de communicatielijnen kort zijn: de studieadviseur is voor hem/haar het aangewezen aanspreekpunt. Dit betekent ook dat deze centrale rol van de studieadviseur binnen de universiteit bekend moet zijn en uiteraard dat de studieadviseur volledig toegerust moet zijn voor het vervullen van die rol en zich actief op dit gebied inzet. 2.3 Vijf probleemgebieden De mate waarin een handicap een belemmering is, wordt in de dagelijkse praktijk voor een groot deel bepaald door de wijze waarop de gehandicapte
16
met zijn/haar beperking omgaat en door de manier waarop de omgeving hierop reageert. Een belangrijk uitgangspunt voor de communicatie over handicaps binnen de Universiteit Utrecht is dat de gehandicapte student zelf aangeeft wat hij/zij wel of niet kan en welke problemen hij/zij ondervindt die de universiteit kan verlichten of oplossen. Waar doen zich die problemen nu voor? Met andere woorden: op welke terreinen kan de Universiteit Utrecht successen boeken met een goed beleid ten behoeve van studenten met een handicap? Een analyse heeft geleid tot het inzicht dat er vijf belangrijke probleemgebieden zijn: inventarisatie en privacy; toegankelijkheid van gebouwen en roostering; deelname aan het verenigingsleven; deelname aan studiegerelateerde activiteiten; studielast. Hieronder volgt een korte bespreking van deze probleemgebieden. In hoofdstuk 4 wordt in detail beschreven hoe de problemen worden aangepakt.
Inventarisatie en privacy In paragraaf 2.1 is al aangegeven dat inventarisatie van gehandicapte aankomende studenten en hun beperkingen een eerste stap is om te komen tot goede voorzieningen voor deze groep. Echter: niet alle gehandicapten willen informatie geven over hun handicap of zich zelfs maar bekend maken als gehandicapte. Met andere woorden: de inventarisatie raakt de privacy van de gehandicapte. Het is dus zaak om gehandicapte studenten te overtuigen
van het belang en het nut van hun inbreng. De verzamelde gegevens worden overigens geanonimiseerd bewaard.
Toegankelijkheid van gebouwen en roostering Huisvesting is een belangrijk aandachtspunt voor de Universiteit Utrecht.Voor de fysieke toegankelijkheid van de universiteitsgebouwen wordt het document Toegankelijkheid van gebouwen en buitenruimten (NEN 1814) de basis (zie verder hoofdstuk 4). De toegang tot sommige gebouwen, met name de panden in de binnenstad, is voor een aantal gehandicapten echter een serieus probleem. Een grote groep studenten volgt onderwijs in een of meerdere gebouwen in de binnenstad. Deze gebouwen zijn zonder uitzondering onhandig voor studenten met een motorische handicap. Een aantal gebouwen is voor rolstoelgebruikers in het geheel niet toegankelijk of alleen toegankelijk na afspraak met een conciërge of een welwillende student of docent. Het maken van ogenschijnlijk eenvoudige afspraken (bijvoorbeeld over het openen van een deur) kan voor een student met een handicap een heel karwei worden, zeker als hij/zij meerdere locaties moet bezoeken. Het is belangrijk om zich te realiseren dat het geregel dat hiervoor nodig is een aanslag kan zijn op de onafhankelijkheid van de gehandicapte. En onafhankelijkheid is, net als voor ieder ander, voor de gehandicapte van groot belang. Deze ’kleinere problemen’ (het openen van een
deur; het ter beschikking stellen van een bureaustoel bij een college) kunnen vaak op lokaal niveau (binnen de faculteiten) worden opgelost door of met hulp van de gebouwbeheerders. Soms echter zijn de maatregelen die dan worden getroffen minder geslaagd: hoewel ze goed bedoeld zijn, hebben ze niet het gewenste effect voor de gehandicapte student. Ook hier geldt dat de student zelf kan aangeven waar de problemen liggen. In samenspraak met de studieadviseur kan er dan gezocht worden naar een oplossing (zie verder hoofdstuk 4). Het volgende voorbeeld van deeltijd Psychologiestudente Inge de Jong illustreert de problemen met toegankelijkheid die een student kan tegenkomen op weg naar college. Voor een dichte schuifdeur “Een enorme glazen pui met twee draaideuren en in het midden een mooie grote automatische schuifdeur. Ik loop vol enthousiasme richting schuifdeur, maar afgezien van een zacht klikje van de sensor boven de deur gebeurt en helemaal niks. Tweede poging, weer een zacht klikje maar geen openschuivende deur. Aan de rechterzijde van de deur bevindt zich een soort praatpaal met een bel. Ik druk op de bel en hoor in de verte een zacht geratel. Maar na vijf minuten wachten gebeurt er helemaal niets. Aangezien ik niet met mijn krukken een draaideur kan gebruiken besluit ik een omweg te nemen, ik ben hier tenslotte om college te volgen. Ik steek de weg over naar een ander gebouw en ga daar met mijn elektronische pas via de goedereningang naar binnen. Ik neem de lift naar de eerste verdieping en loop via de loopbrug naar het gebouw waar
17
ik college heb. Daar neem ik weer een lift terug naar de begane grond en na tien minuten bevind ik mij dan toch aan de andere kant van de schuifdeur. Lichtelijk uitgeput stap ik de collegezaal binnen en moet dan nog twee uur
diger om te zorgen dat gehandicapte studenten (met hun medestudenten) onderwijs krijgen in een lokaal op de begane grond dan om een lift aan te leggen.
college volgen.” “Gelukkig kan ik eenvoudig weer naar buiten. Met een druk op de knop gaat de deur voor mij open. Net op dat moment komt de avondportier voorbij. Ik beschrijf hem mijn alternatieve route van die avond en gelukkig weet hij een oplossing. Mijn elektronische pas kan aangepast worden zodat ik gewoon toegang krijg via deze deur. Klein probleem: de persoon die dat voor mij kan regelen is alleen overdag aanwezig. De week erop vertrek ik extra vroeg van huis. Om half zes sta ik bij de portiersloge en wordt meewarig aangekeken door twee portiers. Wat nou toegangspas. Ik kan toch gewoon aanbellen en wachten tot er iemand open komt doen. Heel rustig leg ik uit dat ik niet liever iedere keer moet wachten tot iemand tijd heeft om de deur voor mij open te doen. Dat ik graag dezelfde vrijheid heb als andere studenten. De ene portier zegt wat ik de andere zie denken: ‘kind wat zeur je nou’. Het luikje wordt voor mijn neus dicht geschoven. De volgende dag begin ik een telefonisch offensief. Het
Studielast Ook van studenten met een handicap wordt verwacht dat zij zich inspannen om een academisch werk- en denkniveau te bereiken. De weg die door een gehandicapte student gevolgd wordt, verschilt – net als binnen andere groepen studenten – van individu tot individu. De aard van de handicap en de geboden voorzieningen zijn hier bepalende factoren. Het staat vast dat handicaps in het algemeen beslag leggen op een flink deel van de beschikbare tijd en energie. De beperkingen kunnen normale dagelijkse activiteiten – zoals aankleden, boodschappen doen en schoonmaken – zeer tijdrovend en vermoeiend maken. Ook het bestuderen van literatuur voor de studie kan aanmerkelijk meer tijd en energie kosten, bijvoorbeeld doordat men concentratieproblemen heeft als gevolg van bepaalde medicijnen.
wordt duidelijk dat ik bij iemand van gebouwbeheer moet zijn. In een gezellige kamer zit een aardige man die alles voor mij in orde maakt. Zonder te vragen of het echt wel nodig is.” Uit: Binding, december 2000.
Extra aandacht van de studieadviseur is nodig op het terrein van het lesrooster voor motorisch gehandicapte studenten. Ook hier zijn praktische en creatieve oplossingen mogelijk. Het is eenvou-
18
Deelname aan studiegerelateerde activiteiten Studenten met een handicap behoren in beginsel aan alle studiegerelateerde activiteiten, zoals excursies, te kunnen deelnemen. Overleg met de studieadviseur of de organiserende studievereniging kan de meeste zich hierbij voordoende problemen oplossen.
Deelname aan het verenigingsleven Deelname van gehandicapte studenten aan het universitaire verenigingsleven is nog onvoldoende vanzelfsprekend. De in de gezelligheidsverenigingen gangbare ontgroeningen hebben op aankomende studenten met een functiebeperking geen grote aantrekkingskracht. De gezamenlijke gezelligheidsverenigingen, verenigd in de Federatie Utrechtse Gezelligheidsverenigingen (FUG), onderkennen dit en beraden zich hierover. Opvallend is de onbekendheid met de problematiek: men heeft nog niet vaak te maken gehad met studenten met een handicap. De universiteit kan hier dienen als informatieverstrekker en doorverwijzer. Ook de vereniging Onderwijs Evaluatie Rapport (OER) en de Studentenvakbond USF, die zich respectievelijk bezig houden met het onderzoeken van de kwaliteit van het onderwijs aan de Universiteit Utrecht en het behartigen van de belangen van alle Utrechtse studenten, worden niet regelmatig geconfronteerd met de problematiek van studenten met een handicap. Het OER zal een klein onderzoek naar de voorzieningen voor gehandicapten verrichten. De USF werkt mee aan de informatievoorziening voor gehandicapte studenten en bijvoorbeeld studieverenigingen, onder andere vanuit het USF-Studentensteunpunt.
19
‘Die handicap is een stukje van mijzelf’ Nico Blok (19) studeert domeingerichte ecomie. Hij is eerstejaars. Ik heb een aangeboren spierziekte, die niet progressief is. In de loop van mijn negentien jaar is het eigenlijk steeds beter gegaan. Bij mijn geboorte zeiden artsen dat ik waarschijnlijk nooit zou kunnen lopen. Het heeft ook tot mijn vierde geduurd voordat ik dat kon.Toen ik op mijn negende begon met tafeltennis kreeg ik een enorme spierontwikkeling. Je kunt nu echt zien dat ik spieren heb, terwijl je vroeger niet zou denken dat ik ooit spieren zou krijgen. Op de universiteit ondervind ik geen problemen van mijn handicap. Het enige is dat ik minder snel schrijf. Een deel van mijn vingers is spastisch en als ik mijn hand ontspannen hou, dan staan mijn vingers alle kanten op. Bij tentamens krijg ik extra tijd. Bij colleges lukt het wel om aantekeningen te maken. Er wordt meestal vrij normaal gereageerd
20
op mijn handicap.Tijdens de introductie kreeg ik veel vragen over me heen, maar daarvoor zijn die introducties er ook, zodat mensen elkaar kunnen leren kennen. Als studenten me iets vragen dan zeggen ze: 'ik vraag misschien iets heel doms of asociaals, maar wat heb je?' Dan zeg ik dat het helemaal niet dom of asociaal is en dan leg ik uit wat ik heb. Die handicap van mij zie ik eigenlijk steeds minder als een beperking en steeds meer als een stukje van mezelf. Toen ik een jaar of twaalf was heb ik me afgevraagd waarom ik deze ziekte heb, maar ik zou nu niet willen ruilen met iemand anders, want dan ben ik mezelf niet meer. Ik kan wat dingen niet, maar er zijn veel dingen die ik wel kan. Mijn passie ligt bij het tafeltennis. Drie jaar geleden ben ik opgenomen in de nationale selectie en onlangs heb ik mee gedaan aan de paralympische spelen in Sydney.
21
‘Je moet creatief zijn in oplossingen’ Karin Oostra (36) werkt als administratief medewerker op de afdeling uitleen van de Universiteitsbibliotheek in de Wittevrouwenstraat. Ze regelt het interbibliothecair leenverkeer. In de zomer van 1996 begon ik last te krijgen van mijn been. Als ik in mijn been prikte, voelde ik dat pas een paar seconden later. Er zijn toen door de neuroloog onderzoeken gedaan en daaruit bleek dat ik MS had. In het begin dacht ik: ik heb MS, maar wat heb ik nu eigenlijk? MS is een auto-immuun-ziekte, dat wist ik, maar in het begin voelde ik me niet ziek. Pas later is die moeheid gekomen. Ik had op dat moment een volledige baan bij de BCU met veel verantwoordelijkheden. In het begin zette ik door als ik moe was, maar dat werkt niet.We leven in een maatschappij van rennen en vliegen, en ik moest accepteren dat ik dat niet meer kan. Mijn collega's schrokken toen ik vertelde dat ik MS had. Ze reageerden wel goed. Ze vroegen natuur-
22
lijk ook veel. Hoe voelt die moeheid dan? Hoe ziet je dag er uit? Misschien snapt ook niet iedereen wat de ziekte inhoudt. Ik bedoel: de ene dag doe ik alles en de volgende dag moet ik afbellen omdat ik me ziek voel. Het gaat met pieken en dalen en dat lijkt me moeilijk voor andere mensen. Zelf wen je aan de ziekte. Ik moet accepteren dat ik bepaalde dingen niet meer kan. Momenteel werk ik vier halve dagen per week.Voor de rest van de uren ben ik afgekeurd. De universiteitsbibliotheek heeft me aan een nieuw functie geholpen, omdat ik niet teveel stress moet hebben. Daarnaast moet je creatief zijn in oplossingen: rondtrekken met een rugzak zal ik niet meer kunnen, maar wandelen lukt bijvoorbeeld nog wel. Eigenlijk heb ik de laatste jaren veel nieuwe dingen ontdekt en nieuwe kanten van mezelf leren kennen. Nu voelt de ziekte ook niet zo bedreigend meer.
23
3
Werken met een handicap
De Universiteit Utrecht heeft zich in de CAO Nederlandse Universiteiten verplicht om een beleid te voeren dat gericht is op de bevordering van gelijke kansen op arbeid van gehandicapte en niet-gehandicapte medewerkers en sollicitanten. De universiteit is ook gebonden aan de Arbowet. Deze schrijft voor dat de werkgever de arbeid, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, dient aan te passen aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers. Een belangrijk uitgangspunt is dat de gehandicapte medewerker zelf aangeeft wat hij/zij wel of niet kan en welke problemen hij/zij ondervindt die de universiteit kan verlichten of oplossen.
een leidinggevende, ruimhartige (bij)scholingsen trainingstrajecten. De afspraken worden zo concreet mogelijk vastgelegd. Regelmatig vindt er een bespreking plaats van de resultaten van de aanpak in de praktijk. • Ook sollicitanten met een handicap hebben recht op een dergelijk overleg.Verder krijgt een sollicitant met een handicap die wordt afgewezen altijd op zijn/haar verzoek een mondelinge of schriftelijke toelichting op de afwijzing.
Gedragslijn De CAO en de Arbo-wet vormen de uitgangspunten voor de gedragslijn die binnen de Universiteit Utrecht wordt gevolgd met betrekking tot werken met een handicap: • Een medewerker die tijdens het dienstverband gehandicapt raakt, heeft recht op een open en reëel overleg over de beperkingen die de handicap met zich meebrengt en over de organisatorische en technische problemen die daar het gevolg van kunnen zijn. Het verminderen of oplossen van die problemen is van groot belang. De mening van de medewerker en de door hem/haar voorgestelde maatregelen of aanpassingen staan in het overleg centraal. Hierbij wordt gezocht naar een individuele aanpak en naar creatieve oplossingen, bijvoorbeeld: proefperiodes, begeleiding en beoordeling door meer dan
24
25
4
Beleid voor integratie van studenten en medewerkers met een handicap
Dit hoofdstuk is bedoeld: • voor bestuurders, beleidsmakers, studieadviseurs, studentendecanen, personeelsconsulenten, arbomedewerkers en andere functionarissen binnen de universiteit die op de een of andere wijze te maken hebben met gehandicaptenbeleid of het werk dat daaruit voortvloeit. • voor studenten en medewerkers met een handicap: als een hulpmiddel bij het maken en handhaven van afspraken over maatregelen, aanpassingen en individuele regelingen. • voor de gehele universitaire gemeenschap: als bron van informatie over de positie van studenten en medewerkers met een handicap. 4.1 Uitgangspunten en procedures voor de bevordering van de integratie van studenten en medewerkers met een handicap Algemene uitgangspunten 1. Belemmeringen worden beschouwd als te overkomen. 2. De leiding van de faculteit, c.q. van de dienst, is primair verantwoordelijk voor de integratie van studenten en medewerkers met een handicap. 3. De studieadviseur is belast met de advisering aan studenten met een handicap en met de voorlichting aan docenten over het overkomen van belemmeringen in de studie.
26
4.De personeelsconsulent is belast met de advisering aan medewerkers met een handicap en met de voorlichting aan leidinggevenden over het overkomen van belemmeringen in het werk. 5.In het Studenten Service Centrum is een studentendecaan belast met de zorg voor studenten met een handicap. 6.De Arbo- en Milieudienst zorgt voor deskundige ondersteuning van medewerkers met een handicap. 7.In de voorlichting van de universiteit en de onderdelen van de universiteit wordt gewezen op deze uitgangspunten en procedures. 8.Bij besluiten tot nieuwbouw en verbouw van universitaire gebouwen wordt gestreefd naar maximale toegankelijkheid voor mensen met een lichamelijke beperking. Daartoe wordt het aspect toegankelijkheid betrokken in de criteria die worden aangelegd bij beoordeling van investeringsprojecten en doorlopende projecten.
Procedure voor studenten 1.Student en betrokken docent(en) maken afspraken. De studieadviseur speelt hierbij een bemiddelende rol. 2.De studieadviseur legt de afspraken vast en bewaakt deze.
27
‘Men realiseert zich vaak niet meer dat ik in een rolstoel zit’ Olf Jalving (36) werkt als software-elektronicus voor de Instrumentele Groep Fysica van de Faculteit Natuur- en Sterrenkunde. ‘Ik werk op een afdeling die wetenschappelijk onderzoek ondersteunt.Wanneer er een vraag komt vanuit de wetenschap, gaan wij kijken hoe dat technisch mogelijk is en ontwikkelen we de noodzakelijke apparatuur, hardware en software. Ik zit een rolstoel, maar het werk dat ik hier doe kan ik zonder enige beperking doen. Ik merk dat de mensen in mijn omgeving zich soms niet eens meer realiseren dat ik in een rolstoel zit. Dat vind ik eigenlijk de grootste kick die er is. Dan ben je op het punt waar je wezen wil: dat je de rolstoel niet meer ziet als iets dat je beperkt, maar dat je je pas achteraf realiseert dat het even iets anders moet omdat je in een rolstoel zit. In mijn eigen gebouw kan ik zonder problemen overal komen met mijn rolstoel. In andere gebouwen is dat soms nog lastig. Er wordt wel aan voor-
28
zieningen gedacht, maar vaak door mensen die zelf niet gehandicapt zijn. Men zegt al heel snel dat een gebouw is aangepast voor gehandicapten, maar in de praktijk bestaan er vaak knelpunten. Dan is er bijvoorbeeld een hellingbaan aangelegd die zo steil is dat je er zonder hulp niet tegenop komt. Als ik op de universiteit problemen met iets heb, dan wordt er serieus meegedacht en dat vind ik positief. Ik weet dat een heleboel bedrijven nog steeds het vooroordeel hebben dat gehandicapten vaker ziek zijn of dat ze minder presteren, en dat is gewoon niet waar. Ik denk dat je zelfs met een zeer gemotiveerde groep te maken hebt die erg graag wil meedraaien in de maatschappij. Misschien dat ze zich ook extra willen bewijzen. Je bent toch vaak een uitzondering in het geheel en dan wil je laten zien dat het gewoon goed gaat.’
29
3.Onoverkomelijkheden worden door de studieadviseur voorgelegd voor besluitvorming aan de directeur van het opleidingsinstituut. 4.Onoverkomelijkheden die de mogelijkheden of bevoegdheden van de faculteit overschrijden, worden door de decaan van de faculteit voorgelegd aan het College van Bestuur. 5.Namens het College van Bestuur is de directeur van het Studenten Service Centrum dan wel de directeur van het Service Centrum Huisvesting primair verantwoordelijk voor behandeling van het voorgelegde probleem. 6.Los van deze procedure kunnen studenten zich voor advies en bemiddeling wenden tot de studentendecaan.
Procedure voor medewerkers 1.Medewerker en leidinggevende maken afspraken. De personeelsconsulent speelt een bemiddelende rol. 2.De personeelsconsulent legt de afspraken vast en bewaakt deze. 3.Onoverkomelijkheden worden door de personeelsconsulent voorgelegd voor besluitvorming aan de decaan van de faculteit dan wel de directeur van de dienst.
30
4. Onoverkomelijkheden die de mogelijkheden of bevoegdheden van de faculteit of dienst overschrijden, worden door de decaan of directeur voorgelegd aan het College van Bestuur.
4.2 Handleiding voor de aanpak van knelpunten in de deelname van gehandicapte studenten aan het onderwijs
5. Namens het College van Bestuur is de directeur van de Arbo- en Milieudienst dan wel de directeur van het Service Centrum Huisvesting primair verantwoordelijk voor behandeling van het voorgelegde probleem.
Intakegesprek bij de studieadviseur De studieadviseur zorgt voor nodige duidelijkheid op de plaats van het gesprek over: hulp bij aankomst en vertek, route door het gebouw, aanwezigheid van lift en aangepast toilet, enzovoort. Onderwerpen van het gesprek: • studie-/beroepskeuze in relatie tot de handicap; • inventariseren van knelpunten met betrekking tot de gekozen studie in grote lijnen, inclusief studiefinanciering; • opstellen van een aangepast studieprogramma voor het eerste studiejaar; • inventariseren van noodzakelijke en wenselijke voorzieningen voor studiedeelname, te onderscheiden in voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en voorzieningen voor de deelname aan het onderwijs (zie 2 en 3); • inventariseren van noodzakelijke en wenselijke voorzieningen voor deelname aan de studieinfrastructuur en sociale activiteiten (zie 4).
6. Los van deze procedure kunnen medewerkers zich voor advies en bemiddeling wenden tot de personeelsconsulent.
Procedure voor nieuwbouw en verbouw van universitaire gebouwen 1. In het programma van eisen voor de (ver)bouw van universitaire gebouwen wordt de architect gebonden aan de norm Toegankelijkheid van gebouwen en buitenruimten (NEN 1814) van het Nederlands Normalisatie-Instituut). 2. Tot afwijking van deze norm kan slechts worden besloten door de bouwgemachtigde en indien een advies van een deskundige op het gebied van toegankelijkheid voorziet in een naar het oordeel van de opdrachtgever aanvaardbaar alternatief. Alternatieven kunnen bestaan uit het voorzien in de mogelijkheid tot bouwkundige aanpassing aan toegankelijkheidseisen in de toekomst.
Toegankelijkheid en veiligheid van gebouwen Knelpunten in een gebouw of ruimte kunnen zijn: deuren, gangen, trappen, liften, toiletten, vloeren, bewegwijze-ring, verlichting of lichtval, plaats van de docent, geluidsregulatie (micro-foon en ringleiding), laboratoriuminrichting, meubilair,
bibliotheek, kantine, administratie, brandveiligheid, alarme-ring, ontruiming, enzovoort. • Per gebouw of ruimte voor aanvang van het studiejaar afspraken maken over oplosbare knelpunten met de contactpersoon (conciërge, beheerder). Denken aan: naam, telefoonnummer, faxnummer, e-mailadres. • Indien een knelpunt (in het betreffende studiejaar) onoplosbaar is: afspraken maken over alternatieve locaties en aanpas-sing van de roostering van onderwijs en tentamens (inclusief herkansingen) met de bevoegde instantie (conciërge, beheerder, roostercoördinatie, docent). Denken aan: naam, telefoonnummer, faxnummer, e-mailadres.
Deelname aan het onderwijs (met inbegrip van tentamens, examens en extracurriculaire activiteiten, colleges, practica, presentaties, stages, spreek- en luistervaardigheidstesten, tentamenduur, veldwerk, excursies, enzovoort) Knelpunten in de deelname aan het onderwijs kunnen zijn: individuele begeleiding, speciale apparatuur voor student of docent, beschikbaarheid van e-mail en Internet, tijdige verkrijgbaarheid van onder-wijs-materi-aal (dictaten, syllabi, boekenlijsten op diskette, in braille, enzovoort), aanpas-singen voor het afleggen van tentamens/examen, vervangende opdrachten, compensaties, enzovoort. • Nagaan of er ter zake facultair beleid bestaat dan wel of er precedenten zijn (bemiddeling indien door de student gewenst voor contacten met
31
medestudenten in dezelfde omstandigheden). • Afspraken maken over oplosbare knel-punten met ter zake bevoegde docent. Denken aan: naam, telefoonnummer, faxnummer, e-mailadres. • Indien een knelpunt (in het betreffende studiejaar) onoplosbaar is: afspraken maken over vervangende opdrachten en dergelijke met ter zake bevoegde instantie (examencommissie, opleidingsbestuur, hoogle-raar, docent). Denken aan: naam, telefoonnummer, faxnummer, e-mailadres.
Deelname aan de studie-infrastructuur en sociale activiteiten (introductie, breekweek, excursies, commissies, vakgroep, projectgroep, lidmaatschap studie- en gezelligheidsvereniging, enzovoort; algemene informatievoorziening) • Afspraken maken, indien mogelijk met contactpersoon, mentor of instantie (vakgroepsecretariaat, stu-dentenadmini-stratie) over gewenste voorzienin-gen. Denken aan naam, telefoonnummer, faxnummer, e-mailadres. • In ieder geval afspraken maken over naar huisadres sturen van uitslagen, uitgedeelde of algemeen verkrijgbare informatie, documentatie, studiemateriaal, post, e-mailberichten.
4.3 Handleiding voor de aanpak van knelpunten in de uitoefening van functies door
32
gehandicapte medewerkers. Inventarisatie van knelpunten bij de werkzaamheden Medewerker en leidinggevende inventariseren, na bemiddeling van de personeelsconsulent, de belemmeringen die de medewerker door zijn/haar handicap ondervindt bij het werk. De medewerker stelt oplossingen voor. Zonodig worden de arbocoördinator, de gebouwbeheerder en externe deskundigen hierbij betrokken. In ieder geval wordt aandacht besteed aan de onderwerpen: • bereikbaarheid van gebouw en werkplek; • toegankelijkheid van algemene ruimten en voorzieningen; • aanpassingen aan werkplek, meubilair, apparatuur en andere benodigdheden; • calamiteitenplan en veiligheid; • voorzieningen voor het inhoudelijk uitoefenen van de functie; • begeleiding; • opleiding en training; • werkcultuur.
De personeelsconsulent legt de afspraken vast, inclusief informatie over de verdere planning, het budget en de contactpersoon.
Afspraken over het oplossen van knelpunten Op basis van de inventarisatie onder 1 worden afspraken gemaakt door de medewerker en de leidinggevende. Gestreefd wordt naar voor de hand liggende, eenvoudige oplossingen, zoals: geen lift aanbrengen als de werkplek op de begane grond kan worden gerealiseerd.
33
‘Kun je zelf niet lezen? Nou, nee dus.’ Suzanne van den Bercken (21) studeert onderwijskunde. Ze is derdejaars. ‘Ik had eigenlijk de journalistiek in gewild, maar ze zagen het daar helemaal niet zitten om een blinde aan te nemen. Bij onderwijskunde staan ze wel achter me, daar heb ik een goede studieadviseur bij wie ik terecht kan. Het Centrum Gebouw Zuid is voor mij redelijk goed te doen. De portier is behulpzaam en de logica in het gebouw is helder. De etages en afdelingen kan ik zelf vinden en studiegenoten helpen me vaak met het laatste stukje naar het lokaal. Zelf vind ik het Educatorium een ramp van een gebouw. Ze zijn er zo trots op, met hun internationale toegankelijkheidssymbool, maar voor mij is het geen gebouw waar ik zelfstandig rond kan lopen. Alles loopt scheef. De acoustiek is zo slecht dat ik me niet kan oriënteren op geluiden. Het is onlogisch ingedeeld. Het is funest voor me als ik eens een keer in een ander gebouw les krijg. Ik heb de weg leren ken-
34
nen in het Van Unnik-gebouw en CGZ, maar als ik één keer ergens anders les heb, kan ik vaak het gebouw niet eens vinden. Als ik ergens college heb, moet ik dat minstens een dag van tevoren regelen: moet ik iemand bellen of kan ik het zelf vinden? Hoeveel zoektijd heb ik nodig? Over het algemeen zijn de mensen van mijn studie vriendelijk, maar op de rest van de universiteit gaat het nog wel eens mis. Als ik soms aan mensen vraag of ze weten waar een bepaald lokaal is, antwoorden ze 'nee' en lopen gewoon door. Het zou leuker zijn als iemand dan zegt: 'sorry, ik heb geen tijd'. Of als ik aan iemand vraag: 'kun je zien of er een berichtje op het bord staat?' en mensen zeggen: 'ja, kun je zelf niet lezen?' Nou, nee dus. En dan lopen mensen gewoon weg zonder iets te zeggen. Dat gebeurt vrij vaak. Maar goed, kwetsen dat laat je doen, door je aan te trekken wat een ander zegt. Dat is eigenlijk het hele kwetsen. Je probeert je daar tegen te verzetten, het lukt alleen niet altijd.’
35
Bijlagen 1:
Werkgroep Voorzieningen Gehandicapten Universiteit Utrecht (WVGUU): 1992-2000
De WVGUU werd door het College van Bestuur ingesteld in oktober 1992 met als hoofdtaak: de integratie van de student en medewerker met een handicap in de universitaire gemeenschap. In december 1993 rapporteerde de werkgroep over een verrichte inventarisering: op dat moment waren er enkele tientallen ernstig gehandicapte studenten (visueel, auditief en/of motorisch) en enkele honderden met een onzichtbare handicap (waaronder dyslectici). Het aantal medewerkers met een handicap werd op minder dan 1% geschat. De werkgroep heeft veel aandacht besteed aan klachten over de toegankelijkheid van universitaire gebouwen (inclusief de bereikbaarheid) en aan het in een vroeg stadium toetsen van bouwplannen. De werkgroep bleef in dezelfde samenstelling tot medio 1998 als platform actief en hield de vinger aan de pols bij aanpassingen bij nieuw- en verbouw. Met ingang van juni 1998 werd onder voorzitterschap van drs. P.J. Schelleman MBA het einddoel van de werkgroep geformuleerd: • structuur aanbrengen in de wijze waarop binnen de Universiteit Utrecht voorzieningen worden getroffen voor de integratie van studenten en medewerkers met een handicap; • in de faculteiten en diensten de verantwoorde-
36
lijkheid van organen en functionarissen voor deze beleidstaak benoemen; de eindverantwoordelijkheid op centraal niveau vastleggen. Desgevraagd heeft de werkgroep ook geadviseerd over bouwkundige voorzieningen en aspecten van inrichting van gebouwen die belemmeringen opleverden.Tot einde 2000 heeft de werkgroep zich intern en extern georiënteerd bij betrokkenen, deskundigen en zusterinstellingen en het voorwerk voor deze eindrapportage besproken. Tot uitgangspunt van het beleid is verklaard: ‘belemmeringen worden beschouwd als te overkomen’.Voor (bijna) alle knelpunten is een oplossing of een alternatief te vinden.Voor studenten betekent dit beleid: aanspraak op een goede intake bij de studieadviseur en op voorzieningen voor deelname aan het onderwijs en de studie-infrastructuur; voor medewerkers: een belangrijke stem in de voor hen noodzakelijke aanpassingen en een faire behandeling bij de sollicitatie. En bij beslissingen tot nieuwbouw en verbouw van universitaire gebouwen (en hun inrichting) wordt het aspect toegankelijkheid zwaar meegewogen. De werkgroep spreekt de verwachting uit dat deze beleidslijnen zich in de praktijk zullen bewijzen. Samenstelling van de werkgroep, november 1992 - juni 1998: • drs.W. Koning directeur faculteit Farmacie, voorzitter • mw. drs. I.B.A. Jansen studentendecaan, secretaris • drs. A.L. Korteweg
37
• • • •
•
• •
• • • • •
bedrijfsarts B. van Blijswijk student faculteit Biologie dr. J.H. Boonman hoofddocent faculteit Sociale Wetenschappen A.W. Hoogenberk medewerker AV-dienst faculteit Geneeskunde drs. R. van Rossen medewerker Huisvesting en Complexbeheer Samenstelling van de werkgroep, juni 1998 - januari 2001: drs. P.J. Schelleman MBA directeur faculteit Letteren (sinds mei 1999: directeur ICT), voorzitter mw. mr. M.B.N.A Bast-Huls medewerker Bestuurssecretariaat, secretaris mw. drs. I.B.A. Jansen studentendecaan (sinds maart 1999: vertrouwenspersoon personeel) ing. R.P.M. Leenaars directeur Arbo- en Milieudienst O.Veldman student faculteit Rechtsgeleerdheid dr. J.H. Boonman hoofddocent faculteit Sociale Wetenschappen A.W. Hoogenberk medewerker AV-dienst faculteit Geneeskunde ing. H.A. van Daal medewerker Service Centrum Huisvesting
2:
Studieadviseurs Universiteit Utrecht
Letteren Taal en cultuurstudies, Geschiedenis: Matty Kleine, tel. (030) 25653, Kromme Nieuwe Gracht 66 / 3512 hl,
[email protected] Communicatie- en informatiewetenschappen, Nederlandse taal en cultuur, Keltische talen en cultuur (bovenbouw), Engelse taal en cultuur : Dorothee Luykx, tel. (030) 253 62 91,Trans 10 / 3512 jk,
[email protected] Taalwetenschap: Afke van der Velden, (030) 2536032,Drift 8 / 3512 bs,
[email protected] (vervangt vanaf augustus 2000) Arabische, Nieuw-Perzische en Turkse talen en culturen, Duitse taal en cultuur: Susan Freriks, (030) 253 60 32, Drift 8 / 3512 bs,
[email protected] Literatuurwetenschap, Franse taal en cultuur, Italiaanse taal en cultuur, Spaanse taal en cultuur, Portugese taal en cultuur: Bernadette de Zeeuw, (030) 2536340, Kromme Nieuwe Gracht 29 / 3512 hd,
[email protected] Kunstgeschiedenis: Miek Krol, (030) 2536385, Kromme Nieuwe Gracht 29 / 3512 hd,
[email protected] Muziekwetenschap,Theater-, film- en televisiewetenschap: Anneriek van Bommel, (030) 253 62 84, Kromme Nieuwe Gracht 29 / 3512 hd,
[email protected], Theologie Godgeleerdheid: Machteld van Wilpe-van Maarle, (030) 253 24 95, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] Deeltijd: Riemada Hament, (030) 253 29 40, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] Kerkelijke opleiding: Gerda van Markesteijn, (030) 253 5740, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] Frederike Bunjes, (030) 2535740, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] K.T.U.: Theo van Amerongen, (030) 253 18 50, Heidelberglaan 2 / 3584 CS,
[email protected] Filosofie Wijsbegeerte: Erna Kas, (030) 253 20 97, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected]
38
39
Bèta-cluster Aardwetenschappen: Pim van Wamel, (030) 253 51 04, Budapestlaan 4 / 3584 c d, w.vanwa m e
[email protected] Fysische geografie: Ton Rijken, (030) 253 26 44, Heidelberglaan 2 / 3584 cd,
[email protected] Jos Bierbooms, (030) 253 32 51, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] Biologie: Stella Efdé (propedeuse), (030) 253 32 53, Sorbonnelaan 16 / 3584 ca,
[email protected] Frans Warnaar (differentiatiefase), (030) 253 69 62, Sorbonnelaan 16 / 3584 ca,
[email protected] Dorinne Raaimakers (specialisatiefase), (030) 253 28 22, Sorbonnelaan 16 / 3584 ca,
[email protected] Biomedische wetenschappen: Jacco de Fockert, (030) 253 84 78, Universiteitsweg 100 / 3584 cg,
[email protected] Cognitieve kunstmatige intelligentie: Maria Derksen, (030) 253 14 26, Heidelberglaan 8 / 3584 cs,
[email protected] Farmacie: Dicky van Heuven, (030) 253 73 15, Sorbonnelaan 16 / 3584 ca,
[email protected]. Manon Thijssen, (030) 253 79 18, Sorbonnelaan 16 / 3584 ca,
[email protected] Informatica: Corine de Gee, (030) 253 28 18, Padualaan 14 / 3584 ch,
[email protected] Informatiekunde: Prof.dr. J. van den Berg, (030) 253 64 15, Padualaan 14 / 3584 ch,
[email protected] Milieu-natuurwetenschappen: Ton Rijken (b/a: Jos Bierbooms), (030) 253 26 44, Heidelberglaan 2 / 3584 c s ,
[email protected] Natuurkunde & sterrenkunde: Joke van Dijk, (030) 253 10 19, Leuvenlaan 4 / 3584 c e, j.vandijk@p hys.uu.nl Toine Arts, (030) 253 23 25, Leuvenlaan 4 / 3584 ce,
[email protected] Natuurwet. & innovatiemanagement: Marijke Laurense, (030) 253 78 29, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] NWBB: Jan Faber, (030) 253 16 25, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] Scheikunde: Jos Koeckhoven, (030) 253 37 94, Sorbonnelaan 16 / 3584 ca,
[email protected] Wiskunde & statistiek: Piet Lemmens, (030) 2531426, Budapestlaan 6 / 3584 cd,
[email protected] Marian Brands, (030) 253 14 21, Budapestlaan 6 / 3584 cd,
[email protected] Gezondheid Geneeskunde: Jacco de Fockert, (030) 253 84 78, Universiteitsweg 100 / 3584 cg,
[email protected] Manou Lambeck, (030) 253 84 51, Universiteitsweg 100 / 3584 CG,
[email protected] Diergeneeskunde: Hanneke Bakker, (030) 253 48 66,Yalelaan 1 / 3584 cl,
[email protected] Trudy Miltenburg, (030) 2534864,Yalelaan 1 / 3584 cl,
[email protected]
40
Economie Economie: Huub Klein Schiphorst, (030) 253 79 43, Kromme Nieuwe Gracht 22 / 3512 hh
[email protected] Voor de studierichtingen: Sociale en institutionele economie: studieadviseurs Sociale wetenschappen. Economische en historische studies: studieadviseur Letteren Internationale Economie en economische geografie: Bierbooms, Rijken Recht en economie in bedrijf en maatschappij: studieadviseurs Rechten Sociale Wetenschappen Culturele antropologie: Roos Strootman, (030) 253 49 02, Heidelberglaan 1 / 3584 cs,
[email protected] Pedagogiek: Paul Appel, (030) 253 49 02, Heidelberglaan 1 / 3584 cs,
[email protected] Sociologie en Onderwijskunde: Gusta Bouman, (030) 253 49 32, Heidelberglaan 1 / 3584 cs,
[email protected] Algemene sociale wetenschappen: Ellen Janssen, (030) 253 45 06, Heidelberglaan 1 / 3584 cs,
[email protected] Psychologie: Carolien Smulders-Steenkamer, (030) 253 47 10, Heidelberglaan 1 / 3584 cs,
[email protected] Bestuur Bestuurs- en organisatiewetenschap: Annie Tummers, (030) 253 96 96, Bijlhouwerstraat 6 / 3511 zc,
[email protected] Ruimtelijke Wetenschappen Sociale geografie & planologie: Jos Bierbooms, (030) 253 32 51, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] Ton Rijken, (030) 253 26 44, Heidelberglaan 2 / 3584 cs,
[email protected] Milieu-maatschappijwetenschappen: Ton Rijken (b/a: Jos Bierbooms) Rechten Nederlands recht: Sven Mettivier Meijer, (030) 253 70 16, Janskerkhof 3 /3512 bk,
[email protected] Internationaal en Europees recht: Bram van Iterson, (030) 253 73 28, Janskerkhof 3 / 3512 bk,
[email protected]
41
Notarieel recht: Anny de Geer, (030) 253 70 16, Janskerkhof 3 / 3512 bk,
[email protected] Overig University College: Jeanette Gels, (030) 253 99 00, Campusplein 1 / 3584 ed,
[email protected] Universiteit voor Humanistiek: Hans Peijen, (030) 239 01 00, Kromme Nieuwe Gracht 66 / 3512 hl,
[email protected] IVLOS: G. Rippen, (030) 253 33 73, Heidelberglaan 8 / 3584 cs,
[email protected]
3:
Websites
De Universiteit Utrecht zal na het verschijnen van deze brochure, ook via haar website informatie aanbieden over dit onderwerp. Deze informatie zal vanaf voorjaar 2001 te vinden zijn op: www.uu.nl
Hieronder is een aantal internetsites van derden weergegeven. Informatie voor studenten met een handicap Stichting Handicap & Studie, Utrecht: www.handicap-studie.nl Studentenvereniging Vademecum: www.stichtingvademecum.nl Wetten & regels Informatie Beheer Groep: www.ib-groep.nl GAK Nederland: www.gak.nl Wetwegwijzer: www.wetwegwijzer.nl Algemene informatie voor mensen met een handicap Leefwijzer: www.leefwijzer .nl
42
43