27 juni 2014 ADVIES NALEVING EN HANDHAVING VAN DE CAO
Vooraf De Stichting van de Arbeid heeft in het Sociaal Akkoord d.d. 11 april 2013 afspraken gemaakt met betrekking tot het voorkómen van cao-ontduiking en ter bevordering van de handhaving van cao-naleving. Het kabinet heeft deze afspraken onderschreven in zijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 11 april 2013. Vervolgens heeft het kabinet in samenwerking met sociale partners de aanpak van malafide praktijken voortgezet en geïntensiveerd1. Voorbeeld hiervan is het project Eemshaven, waar sprake is van een concentratie van werknemers uit het buitenland. In het kader van de Aanpak schijnconstructies heeft minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) d.d. 8 juli 2013 de Stichting van de Arbeid gevraagd om te reageren op een aantal vragen die betrekking hebben op de cao-handhaving en de naleving van cao-bepalingen. Ervan uitgaande dat de Aanpak schijnconstructies en bestrijding van malafide uitzendbureaus in samenwerking met sociale partners wordt voortgezet, heeft de Stichting deze vragen van de minister beantwoord. Hieronder volgt de reactie van de Stichting op deze vragen. 1. Het regelen van de private cao-naleving en -handhaving SZW verzoekt de Stichting van de Arbeid om aan te geven: wat cao-partijen, en vooral cao-partijen in sectoren die gevoelig zijn voor oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, nodig hebben om hun cao te kunnen handhaven; hoe kan worden bevorderd dat in meer cao’s afspraken over cao-naleving en caohandhaving worden opgenomen met als doel dat cao-partijen dit beleid actief ter hand nemen. Als onderbouwing voor deze vraag schrijft SZW dat: voor een goede naleving en handhaving het essentieel is dat de cao eenduidige bepalingen bevat zodat kan worden vastgesteld of een bedrijf onder de werkingssfeer van de cao valt en of de individuele cao-bepalingen correct worden toegepast;
1
Dit gebeurt onder andere via het Meldpunt Malafide Uitzendbureaus van SZW maar bijvoorbeeld ook door de SWZpublicatie Praktische handreiking aan decentrale cao-partijen over cao-handhaving.
2
ter bevordering van de naleving het van belang is dat cao-partijen, en vooral caopartijen in sectoren die gevoelig zijn voor oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, in hun cao afspraken maken over de wijze waarop de cao-naleving wordt gecontroleerd. Reactie De Stichting van de Arbeid onderschrijft het grote belang van cao-naleving en caohandhaving en daarmee het maken van (cao-)afspraken hierover, zeker in de zogeheten (potentiële) risicosectoren. Vanwege het civielrechtelijke karakter van de cao ligt de verantwoordelijkheid voor cao-naleving en -handhaving in eerste instantie bij de partijen die deze afsluiten. Voor algemeen verbindend verklaarde (ge-avv-de) cao’s heeft vervolgens ook de overheid een rol in de handhaving. Immers algemeen verbindend verklaring (avv) vindt plaats om redenen van algemeen belang en de avv-cao krijgt daarmee kracht van (semi)wetgeving. Zie in dat kader bijvoorbeeld artikel 10 van de Wet avv2. Partijen hebben in het Sociaal Akkoord afgesproken de ondersteunende rol van de Inspectie SZW (I-SZW) bij handhaving van (avv-)cao te versterken. De vergroting van de capaciteit van I-SZW met 35 inspecteurs moet ook in dat licht worden gezien. Risico op niet-naleving cao De Stichting heeft bij de beantwoording van deze vraag gebruik gemaakt van het in augustus 2013 verschenen onderzoek van A-advies Toezicht op de naleving van caoafspraken3. Hierin wordt ingegaan op de verschillende vormen van toezicht op de caonaleving en cao-handhaving in zeven zogeheten risicosectoren. Uit dit onderzoek blijkt dat het risico op niet-naleving van de cao groter is in sectoren met enkele of meerdere van onderstaande kenmerken: veel kleine bedrijven; laaggeschoolde werknemers, veelal ook tijdelijk werk; 2
Artikel 10 Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten 1. Indien een of meer verenigingen van werkgevers of van werknemers, op wier verzoek een verbindendverklaring is uitgesproken, het vermoeden gegrond achten, dat in een onderneming een of meer der verbindend verklaarde bepalingen niet worden nageleefd, kunnen zij met het oog op het instellen van een rechtsvordering, als bedoeld in artikel 3, Onze Minister verzoeken een onderzoek daarnaar te doen instellen. Onze Minister draagt het onderzoek op aan daartoe door hem aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren. Onze Minister licht de vereniging of de verenigingen, die om het onderzoek hebben gevraagd, in over hetgeen bij het onderzoek gebleken is. 2. Indien een naar het oordeel van Onze Minister in aanmerking komende rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die door een of meer verenigingen van werkgevers of van werknemers is belast of mede is belast met het toezicht op de naleving van algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, het vermoeden gegrond acht, dat in een onderneming een of meer van die verbindend verklaarde bepalingen niet worden nageleefd, kan hij met het oog op dat toezicht op de naleving Onze Minister verzoeken een onderzoek daarnaar te doen instellen. Onze Minister draagt het onderzoek op aan daartoe door hem aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren. Onze Minister licht de rechtspersoon, die om het onderzoek heeft gevraagd, in over hetgeen bij het onderzoek gebleken is. 3 M. van Essen, W. Brinkman,Toezicht op de naleving van cao-afspraken, augustus 2013. Dit rapport is op initiatief van A-advies tot stand gekomen met steun van SZW, Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging, stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche, Stichting Vakraad Metaal en Techniek, Sociaal Fonds Taxi en Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten.
3
grote prijsconcurrentie; arbeidskosten als deze het grootste deel van de kosten uitmaken; lage drempel om tot de markt toe te treden (geen grote investeringen nodig); veel onderaanneming; onbekendheid met de cao; toenemende (internationale) concurrentie; malafide ondernemingen; werknemers die in grote mate afhankelijk zijn van de werkgever (en daardoor geen individuele procedures willen starten); ingewikkelde cao-regelingen; het ontbreken van een sterke vakbondslijn in de sector. De Stichting wijst erop dat bovenstaande opsomming niet limitatief is. Ook sectoren waar veel hoger opgeleide werknemers in flexibele arbeidsrelaties werken, lopen dit risico. En zo kan het risico op niet-naleving van de cao in sectoren waar sprake is van een opdrachtgever/opdrachtnemer-relatie via aanbesteding of uitbesteding het gevolg zijn van de aanbestedingsvoorwaarden van de opdrachtgever. Daar waar sprake is van een keten hangt het succes van de cao-handhaving en cao-naleving veelal nauw samen met de zwakste schakel van de keten. Niet-naleving van de cao kan echter ook gebeuren om geheel andere redenen dan bewust malafide handelen van de werkgever. Dit kan, zoals hierboven is aangegeven, ook een gevolg zijn van onwetendheid en/of onbekendheid met de cao, onduidelijk geformuleerde cao-afspraken, het ontbreken van afspraken over de kernvoorwaarden voor werknemers in dienst van een buitenlandse werkgever en dergelijke. Naleving kan ook onder druk komen te staan als cao’s en arbeidsvoorwaarden onvoldoende ingespeeld hebben op (maatschappelijke) veranderingen die hebben plaatsgevonden en plaatsvinden, waardoor toepassing tot knelpunten leidt. In die zin onderschrijft de Stichting de essentie van het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) Verbreding Draagvlak cao-afspraken4 dat het aanpassingsvermogen van cao’s van cruciaal belang is, waarbij flexibiliteit en maatwerk sleutelbegrippen zijn. De houdbaarheid van cao’s wordt hier mede door bepaald. Niet-naleving van de cao betekent dat werknemers niet krijgen waar zij recht op hebben, dat er oneerlijke concurrentie op het vlak van arbeidsvoorwaarden ontstaat met alle gevolgen van dien voor de bonafide werkgevers in de sector, dat sociale fondsen en pensioenfondsen mogelijk te weinig premies ontvangen en dat de sector in een kwaad daglicht komt te staan ingeval de niet-naleving publiek belicht wordt. Maatregelen tegen niet-naleving cao Al eerder heeft - zoals ook is gemeld in het rapport van A-advies - een aantal sectoren de verantwoordelijkheid op zich genomen om de naleving van de cao in hun sector te bevorderen door het inrichten van eigen toezicht op de cao-naleving. Dit betreft onder 4
SER, Verbreding Draagvlak cao-afspraken, maart 2013
4
meer de uitzendbranche, de taxibranche, de particuliere beveiliging, de schoonmaak- en glazenwassersbranche, de bouwnijverheid en het beroepsgoederenvervoer. Sommige sectoren, zoals het uitzendwezen, de taxibranche en de bouw, hebben een apart orgaan opgericht om de naleving van de cao te bevorderen. Dit orgaan doet onderzoek (zowel administratief als ter plaatse) op basis van signalen, meldingen en risicoanalyse. Andere sectoren zoals het beroepsgoederenvervoer hebben geregeld dat cao-partijen vanuit het sectorfonds geld krijgen om het toezicht zelf in te richten. Weer andere sectoren hebben een keurmerk ingesteld om op deze wijze onder andere de naleving van hun cao aan afnemers in de keten te garanderen. De mate van effectiviteit van deze sectorale toezichtorganen verschilt en is niet altijd even duidelijk. De betrokken decentrale cao-partijen hebben in het rapport van A-advies als succesfactoren die bijdragen aan de effectiviteit van het toezicht benoemd: een combinatie van toezicht met een verplicht keurmerk (via een cao-afspraak bijvoorbeeld); controle van in principe alle bedrijven in een sector - binnen een afgesproken termijn; mogelijkheden voor werkgevers(organisaties) om draagvlak te creëren onder hun leden door bijvoorbeeld ruimte te geven om (deels) een eigen invulling aan nalevingsprocedures te geven; een combinatie van ‘pakkans’ en schadevergoeding die voldoende prikkels bevat voor de werkgever om de cao na te leven; een zo optimaal mogelijke publiekprivate samenwerking met wederzijdse informatie-uitwisseling. De Stichting is van opvatting dat sociale partners van vooral (potentiële) risicosectoren vanwege de specifieke sectorale omstandigheden zelf aan zet zijn om dit probleem op te pakken. In geval van aanbesteding dient ook de wisselwerking met de opdrachtgever/opdrachtgevende partijen hierbij in acht genomen te worden. Indien cao-partijen op basis van de hierboven genoemde kenmerken van opvatting zijn dat hun sector geschaard kan worden onder de zogeheten (potentiële) risicosectoren, wordt hen geadviseerd, voor zover dat nog niet het geval is, om gepaste voorzorgsmaatregelen af te spreken met als doel een zo goed mogelijke cao-naleving en caohandhaving te borgen. De Stichting is van opvatting dat de periode die staat voor de implementatie van Handhavingsrichtlijn door de lidstaten, dat wil zeggen tot mei 2016, door deze sectoren gebruikt dient te worden om tot een plan van aanpak te komen om de cao-naleving in hun sector te verbeteren. Daarnaast gaat de Stichting ervan uit dat het periodieke overleg tussen risicosectoren en Inspectie-SZW, dat al bestaat naar aanleiding van het Kader voor handhaving bij grensoverschrijdende arbeid5, wordt gecontinueerd. Dit overleg heeft vooral betrekking op gegevensuitwisseling en wederzijdse aanpak van risico’s op cao-ontduiking.
5
Afspraak tussen SZW en Stichting van de Arbeid d.d. 31 januari 2007 Kader voor handhaving bij grensoverschrijdende arbeid
5
Toezicht op de naleving en handhaving van cao-afspraken is, zoals hierboven is aangegeven, veel meer dan alleen repressie in de vorm van het geven van boetes en dwangsommen. Belangrijker is dat er een preventieve werking van uitgaat. De Stichting wijst er, in navolging van de uitkomsten van het onderzoek van A-advies, op dat er niet één (beste) manier is om het toezicht op de naleving van cao-afspraken te organiseren. De vorm van het toezicht op de naleving van cao-afspraken is altijd een resultante van specifieke kenmerken van een sector, de doelstellingen die men stelt aan het toezicht, de mate van concurrentie en de (principiële) houding van cao-partijen. Decentrale partijen hebben de keuze uit onder meer: een toets op de uitvoerbaarheid van de cao-afspraak; een afweging of instelling van een sectoraal handhavingsorgaan meerwaarde kan bieden; een afspraak om werkgevers en werknemers in de sector actief te informeren over het belang van cao-naleving; periodiek overleg van werkgevers en werknemers en uitvoerders van de caoafspraak over de knelpunten die kunnen optreden; workshops/begeleiding bij de toepassing van cao-afspraken; de afspraak dat brancheorganisaties hun leden aanspreken. Daarnaast kan erop gewezen worden dat - in het kader van het geven van een garantie dat de cao wordt nageleefd aan belanghebbende derden - ook instrumenten als het instellen van of aansluiten bij een keurmerk of een code over verantwoordelijk marktgedrag een belangrijke rol kunnen spelen, afhankelijk van de klanten en/of opdrachtgevers. (Zie ook de reactie bij vraag 4.) De werkgeversorganisaties wijzen erop dat het maken van afspraken over bipartite private handhaving overigens tot terughoudendheid kan leiden bij werkgevers die lid zijn van een brancheorganisatie omdat de handhaving dan mede vanuit hun contributie wordt gefinancierd. Rol overheid In het verlengde van de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners waar het toezicht op naleving van cao-afspraken betreft, kan samenwerking met de overheid de effectiviteit van cao-naleving en cao-handhaving ondersteunen, vergroten dan wel bevorderen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opname in de Wet aanpak schijnconstructies van de toepassing van het werklandbeginsel met betrekking tot belasting- en premieheffing. Bovendien heeft de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid waar het grensoverschrijdende dienstverlening betreft en waar sprake is van aanbesteding door overheidsinstanties. Met inachtneming van de Europese grondrechten garandeert de wet- en regelgeving dat gedetacheerde werknemers in elk geval een harde kern van arbeidsrechten- en voorwaarden van de algemeen verbindend verklaarde cao dienen te ontvangen. Blijkens het EU-handhavingskader en de inmiddels in het Europees Parlement aanvaarde Hand-
6
havingsrichtlijn6 - die in het najaar aan de Europese Raad zal worden voorgelegd - betreft dit een gedeelde verantwoordelijkheid voor de overheid en de sociale partners. In geval van het aanbesteden van diensten door overheidsinstanties bepaalt ILO-verdrag 94 dat waar activiteiten indirect dan wel direct worden gefinancierd uit overheidsmiddelen de beste arbeidsvoorwaarden, zoals blijkt uit een gebruikelijk toegepaste cao, moeten worden gegarandeerd. Dit verdrag geeft een aantal praktische aanwijzingen hoe op de naleving toezicht kan worden gehouden. De Stichting van de Arbeid heeft bij de samenwerking met de overheid om de effectiviteit van de cao-naleving te bevorderen onder meer in gedachte: bevordering van informatie-uitwisseling en samenwerking tussen sectoren die reeds actief bezig zijn met toezicht op de cao-naleving; bevordering van kennisuitwisseling tussen sectoren en publieke organisaties zoals de I-SZW en de Belastingdienst. Dit betreft onder andere de juridische mogelijkheden om de cao-naleving en handhaving te bevorderen; bevordering van de samenwerking bij de uitvoering van controles tussen sectorale handhavingsorganen en overheidscontrole-instanties. Nagegaan dient te worden op welke wijze de publieke instanties ondersteuning kunnen bieden aan privaat nalevingsonderzoek; bezien hoe ervoor gezorgd kan worden dat de registratieverplichting voor de Belastingsdienst voor (nieuwe) werkgevers wordt afgestemd met de sectorindeling van UWV en de werkingssfeer van cao-sectoren zodat deze niet meer van elkaar afwijken. Hiermee wordt dan onmogelijk gemaakt dat (nieuwe) werkgevers dit als legitimatie voor de rechtbank kunnen aanvoeren waarom zij de geldende cao niet toepassen; onderzoek hoe enerzijds het recht op een zorgvuldige procedure gehandhaafd kan worden bij vermoeden van een overtreding/misdrijf en anderzijds toch sneller gegevensuitwisseling tussen I-SZW/Belastingsdienst en sectorale handhavingsinstanties tot stand kan komen. de procedure zodanig in te richten dat voorkomen wordt dat door de lengte van de procedure de preventieve werking van de afspraken verloren gaat; een effectieve overheidsaanpak van schijnconstructies7; een gezamenlijke voorlichtingscampagne van de Stichting van de Arbeid en het ministerie van SZW om werknemers en werkgevers bewust te maken van het belang van cao-naleving; in overleg met sociale partners zoeken naar oplossingen om de kernbepalingen in stand te houden tijdens avv-loze periodes. In het kader van de toekomstige Wet aanpak schijnconstructies wordt reeds aanpalende wetgeving besproken. De Stichting stelt voor om over de uitwerking van bovenstaande voorstellen het overleg in de Stichting en met SZW spoedig te starten. 6 7
De Handhavingsrichtlijn is 15 mei 2014 verschenen. Deze wordt als gevolg van de afspraken in het Sociaal Akkoord momenteel uitgewerkt in de Wet aanpak schijnconstructies.
7
De werknemersorganisaties willen tevens bespreken of de overheid: ruimte biedt bij het avv-en van cao’s waarin heldere afspraken zijn gemaakt over de inlening van werknemers. Dit betreft in eerste instantie de kernbepalingen (zie ook vraag 2) maar ook de naleving en handhaving van bijvoorbeeld caobepalingen over arbobeleid; In dit kader gaan werknemers ervan uit dat in de cao afspraken gemaakt kunnen worden over minimumtarieven waarvoor zzp’ers hun arbeid voor de opdrachtgever verrichten die voor avv in aanmerking komen; de mogelijkheid creëert van omgekeerde bewijslast (geclausuleerd) bij een gegrond vermoeden; regelt dat artikel 10 van de Wet op de algemeen verbindend verklaring opgenomen wordt in alle relevante wetgeving8. 2. Kenbaar maken van de kernbepalingen voor avv cao-bepalingen Als onderbouwing voor onderstaande vragen stelt SZW dat: het essentieel is dat kenbaar is welke cao-bepalingen gelden voor arbeidskrachten die in Nederland gedetacheerd zijn. Voor een goede naleving van de geldende cao-bepalingen is het van belang dat sectoren aangeven welke arbeidsvoorwaarden tot de zogeheten kernbepalingen behoren. Tot nu toe hebben vier sectoren hierover afspraken gemaakt en de kernbepalingen op de website van SZW geplaatst. Het ministerie wijst erop dat hiervoor budgetten voor cao-voorlichting in de caofondsen aangewend kunnen worden. SZW verzoekt de Stichting van de Arbeid in dit kader om aan te geven: hoe kan worden bevorderd dat alle relevante sectoren de kernbepalingen van hun algemeen verbindend verklaarde cao’s binnen afzienbare tijd kenbaar maken. wat de zienswijze van de Stichting is op vereenvoudiging van ingewikkelde caobepalingen zodat (kleinere) ondernemingen de cao-bepalingen beter kunnen handhaven. Reactie op het bevorderen dat alle relevante cao’s hun kernbepalingen kenbaar maken Om het maken van afspraken over cao-naleving te bevorderen, wijst de Stichting decentrale sociale partners nogmaals op het belang om kernbepalingen af te spreken voor algemeen verbindend verklaarde (avv) cao’s - het WAGA-proof maken van de cao - en deze herkenbaar in de cao op te nemen. Ingeval van avv worden de kernbepalingen overigens ook openbaar/kenbaar door publicatie op de SZW website. Vooral sectoren waar veel werknemers uit het buitenland voor een korte(re) of langere duur werkzaam zijn, hebben er belang bij dat de kernbepalingen worden afgesproken in de cao. (Zie bij vraag 1 de kenmerken van risicosectoren.) De Stichting beveelt aan dat 8
Zie noot voor tekst artikel 10 Wet AVV.
8
cao-partijen die tot de conclusie zijn gekomen dat zij behoren tot de risicosectoren uiterlijk 1 mei 2016 - het tijdstip waarop de Handhavingsrichtlijn in de EU geratificeerd dient te zijn - de kernbepalingen van hun cao hebben aangegeven. In dit verband verwijst de Stichting ook naar de Praktische handreiking van SZW9 die decentrale cao-partijen ondersteuning kan bieden bij dit proces. De Stichting verzoekt decentrale sociale partners tevens om naast publicatie van de sectorale kernbepalingen op de website van SZW ook na te gaan of het ondersteunend is om periodiek een sectorale voorlichtingscampagne - indien van belang in meerdere talen - te houden. De Stichting wijst decentrale partijen hierbij tevens op een aantal uitgangspunten van het conceptdraaiboek van AWVN en FNV Bondgenoten voor decentrale cao-partijen om hun cao WAGA-proof te maken10. Dit betreft onder meer: een duidelijke werkingssfeerbepaling in de cao, dat wil zeggen dat helder is voor welke activiteiten en voor welke werkgevers en werknemers de cao is afgesloten; een nauwkeurige definitie van de begrippen werkgever en werknemer; een cao-afspraak die aangeeft welke arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn op de buitenlandse werkgevers en hun gedetacheerde werknemers (zie hieronder). In de regelgeving wordt op dit moment onder de kernbepalingen verstaan: maximale werktijden en minimale rusttijden; minimum aantal betaalde vakantiedagen; het wettelijk minimumloon (WML) en het minimum(cao)loon inclusief vergoedingen voor overwerk; voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers; gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk; beschermende maatregelen met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van zwangere of pas bevallen vrouwen, kinderen en jongeren; gelijke behandeling mannen en vrouwen en andere bepalingen inzake het tegengaan van discriminatie. De (Europese) discussie over uitbreiding van de WAGA-bepalingen betreft met name de sociale zekerheidswetgeving, (pre)pensioenverplichtingen en cao-afspraken over bovenwettelijke aanvullingen (WW, WIA en dergelijke). De Stichting merkt op dat met betrekking tot de juridische reikwijdte van de zeven kernbepalingen zich twee discussiepunten aandienen. Het eerste discussiepunt betreft de vraag of er meer kernbepalingen mogen worden opgelegd dan de Detacheringsrichtlijn en de WAGA thans aangeven. Een voorbeeld hiervan is het aanvullend bedrijfspensioen dat is uitgezonderd van de Detacheringsrichtlijn. Daarnaast is een discussiepunt hoe eng of ruim bepaalde kernbepalingen moeten worden uitgelegd. Een voorbeeld hiervan is de 9
Zie website Rijksoverheid/SZW waar de Praktische handreiking op is verschenen. Hier staat onder meer welke caobepalingen over cao-naleving en cao-handhaving voor avv in aanmerking komen. 10 Onder de WAGA vallen: werknemers die ter beschikking worden gesteld gedurende een bepaalde periode op een grondgebied van een lidstaat die niet de staat is waar de werknemer gewoonlijk werkt. Het gaat dan om grensoverschrijdende aanneming van werk, grensoverschrijdende intra-concernuitlening en grensoverschrijdende uitzending.
9
vraag of enkel de laagste functieschalen van een cao van toepassing zijn of ook alle hogere functieschalen. Werkgevers- en werknemersorganisaties onderkennen dat op dit moment sprake is van deze zeven kernbepalingen. Zij verschillen echter van mening over de wijze waarop deze bepalingen geïnterpreteerd moeten worden. Dat verklaart volgens de Stichting ook ten dele waarom relatief weinig cao-partijen de kernbepalingen van hun cao expliciet hebben benoemd en vervolgens als zodanig hebben aangemeld bij SZW. De Stichting wijst erop dat een nadere verduidelijking van de zijde van de overheid - hoe de zeven kernbepalingen dienen te worden begrepen - decentrale cao-partijen behulpzaam zou zijn bij het benoemen ervan. Een voorbeeld van de behoefte aan verduidelijking is dat de werknemersorganisaties van opvatting zijn dat onderstaande verdieping van de cao-bepalingen over beloning onderdeel is van de kernvoorwaarden en als zodanig ook herkenbaar benoemd dient te worden. De vakbonden zijn van mening dat deze interpretatie niet in strijd is met de richtlijn en dus de ruimte geeft om dit zo op nationaal niveau toe te passen. Ter onderbouwing hiervan verwijzen zij naar het feit dat betreffende cao-bepalingen algemeen verbindend verklaard worden. Deze noodzakelijke verdieping betreft: opname van functie-indeling en bijbehorend cao-loon; brutoloon voor normale arbeidstijd van voltijds werkende werknemers inclusief initiële loonsverhogingen en periodieken; toepassing van de arbeidsduurverkorting per week/maand/jaar/periode; alle bindend voorgeschreven toeslagen zoals overwerk, verschoven uren, onregelmatigheidstoeslag, ploegentoeslag en (on)belaste (kosten)vergoedingen; alle bindend voorgeschreven (bijzondere) beloningscomponenten zoals de vakantietoeslag of eindejaarsuitkering; loondoorbetaling bij ziekte. Ook stellen de vakbonden voor - teneinde oneigenlijke concurrentie te voorkomen en de werknemer adequaat te belonen - om een eenduidige definiëring van het loonbegrip in de wetgeving te regelen. Tot slot wijzen zij erop dat minister Asscher in reactie op Kamervragen d.d. 14 april 2014 heeft geantwoord dat bij de implementatie van de Handhavingsrichtlijn wordt bezien of uitbreiding tot de gehele cao binnen de kaders van de Detacheringsrichtlijn opportuun is11. Werkgeversorganisaties zijn echter van mening dat deze zaken niet behoren tot de kernbepalingen. Zij verwijzen ter onderbouwing hiervan naar de Detacheringsrichtlijn waarin dit is aangegeven en geven aan dat dit inmiddels ook uitgekristalliseerd is in jurisprudentie van het Hof van Justitie. Ook in het kader van de discussies over de, onlangs gewijzigde, Handhavingsrichtlijn is aangegeven dat de zeven kernbepalingen van de Detacheringsrichtlijn niet uitgebreid worden. Wel is toen besloten tot een betere handhaving van de zeven kernbepalingen. Wanneer dit wel zou worden gedaan, zou immers het even11
Reactie minister Asscher d.d. 14 april 2014 op vragen van het Kamerlid Heerma (CDA).
10
wicht tussen vrije mededinging, versterking van de Europese binnenmarkt, vrij verrichten van diensten en bescherming van de werknemers verstoord worden. Dit staat haaks op het belang van het bedrijfsleven om internationaal zaken te kunnen doen, waarbij vrij verkeer van werknemers en diensten een cruciale voorwaarde is. Reactie op vereenvoudiging van ingewikkelde cao-bepalingen zodat (kleinere) ondernemingen de cao-bepalingen beter kunnen handhaven Wat betreft toegankelijkheid en handhaving wijst de Stichting cao-partijen op het belang van heldere en niet voor meerdere uitleg vatbare cao-bepalingen. De Stichting wil hierbij wel opmerken dat in veel sectoren al wordt afgesproken om de cao-tekst te screenen op toegankelijkheid en actualiteit. Volgens de AWVN zijn in 2013 in de cao’s waar deze werkgeversorganisatie bij betrokken is voor 51 cao’s afspraken gemaakt over de tekstredactie. Overigens maakt de Stichting hierbij geen onderscheid tussen cao’s voor grote en kleine(re) ondernemingen. Het belang van heldere, leesbare en eenduidig uitlegbare caoteksten geldt voor alle sectoren. Bovendien moeten naast werkgevers van (buitenlandse) ondernemingen ook werknemers de cao-teksten kunnen begrijpen. 3. Het eventueel instellen van een intersectoraal privaat cao-handhavingsorgaan Als onderbouwing voor de onderstaande vragen stelt SZW dat: voor een goede cao-handhaving expertise en menskracht nodig is. Bundeling van expertise en menskracht zal een krachtige cao-handhaving ten goede komen. SZW verzoekt de Stichting van de Arbeid om aan te geven: of de Stichting van de Arbeid in overweging wil nemen of het wenselijk en haalbaar is om te komen tot een intersectoraal handhavingsorgaan, zo mogelijk in combinatie met een intersectoraal handhavingsfonds; indien sociale partners een dergelijk orgaan wenselijk achten, is de vraag welke mogelijkheden sociale partners zien voor private financiering van een dergelijk orgaan; of de Stichting meerwaarde ziet in het instellen van een centrale geschillencommissie voor cao-naleving. De Stichting acht instelling van een intersectoraal cao-handhavingsorgaan met een eigen controleapparaat en daarbij behorend fonds niet wenselijk. Dit is primair ingegeven vanwege de diversiteit aan sectoren en de kans dat het een (potentiële) risicosector betreft. Bovendien is er discussie over de vraag of handhaving bipartiet of via de vakbond vorm en inhoud moet krijgen. Wel zien de vakbonden meerwaarde in de oprichting van een intersectoraal orgaan dat de sectorale handhavingsorganen ondersteunt door: gegevensuitwisseling tussen sectoren. Sectorale handhavingsorganen zijn minder gefocust op datgene wat er tussen cao-gebieden gebeurt. Gegevensuitwisseling is
11
bijvoorbeeld van belang op een bouwplaats waar zowel de cao metaal en techniek als die van de bouwsector van toepassing is; een voortrekkersrol in en coördinatie van de samenwerking tussen sociale partners en hun sectorale handhavingsorganen en I-SZW en Belastingdienst; het opstellen van een agenda met prioriteiten voor I-SZW en Belastingdienst; het doen van (tri- en bipartiete) aanbevelingen op het gebied van cao-naleving en -handhaving aan decentrale cao-partijen; het opstellen van een agenda met de prioriteiten op het vlak van controle; periodiek na te gaan wat de kritische succesfactoren zijn voor effectieve caonaleving. Dit orgaan - dat mogelijk bij de Stichting van de Arbeid gepositioneerd kan worden zou zich ook bezig moeten houden met de naleving van arbo-afspraken en arbowetgeving. De vakbonden wijzen er nog eens op dat in het Sociaal Akkoord is afgesproken dat ten behoeve van een grotere rol voor I-SZW er een of meerdere paritaire (intersectorale) cao-nalevingsbureaus ingericht moeten worden die, in samenwerking met I-SZW, naleving van cao’s moeten controleren en bevorderen. Betere informatie uitwisseling tussen I-SZW en cao-partijen is hierbij noodzakelijk (2.5.2. Ad2). Op de vraag of er behoefte is aan een centrale geschillencommissie moet de Stichting van de Arbeid ontkennend antwoorden. Ervaringen uit het verleden, toen de Stichting een dergelijke rol had, heeft de Stichting tot dit antwoord gebracht. Het bestaan van een geschillenprocedure leidde in het verleden ertoe dat over het algemeen geschillen langer bleven bestaan omdat een van de betrokken partijen vaak meer baat had bij het rekken van de procedure dan bij het oplossen van het geschil. 4. Het komen tot een algemene code voor verantwoordelijk aanbesteden Als onderbouwing voor deze vragen stelt SZW dat: de wijze waarop aanbesteding plaatsvindt een belangrijke rol speelt bij de naleving van cao’s. Wanneer een werkgever onder druk staat om te offreren voor een zeer lage prijs dan heeft dit een negatieve invloed op de cao-naleving. een algemene code voor verantwoordelijk aanbesteden een bijdrage kan leveren aan betere naleving van cao’s. Een dergelijke code dient binnen de grenzen van het mededingingsrecht te blijven. De Code Verantwoordelijk Marktgedrag schoonmaak- en glazenwassersbranche kan als voorbeeld dienen. Aanvullend heeft SZW d.d. 3 februari 2014 aan de Stichting de concept Code Verantwoordelijk Marktgedrag d.d. 3 oktober 2013 gestuurd, die bedoeld is voor niet alleen de schoonmaaksector en glazenwassersbranche maar ook de beveiligingssector, de cateringsector en de uitzendsector. Deze conceptcode is afgeleid van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag in de schoonmaak- en glazenwassersbranche die al wordt toegepast in de schoonmaak- en glazenwassersbranche.
12
Concreet vraagt SZW: de visie van de Stichting op de mogelijke meerwaarde van een dergelijke code voor de goede naleving van cao’s in aanbestedingsketens. indien de Stichting van mening is dat een dergelijke code van betekenis kan zijn de visie van de Stichting op de totstandkoming ervan. indien de Stichting een andere vorm dan een code voor ogen heeft, de visie van de Stichting hierop. De Stichting van de Arbeid onderkent dat een op sectoraal niveau afgesproken code kan leiden tot verbetering van de arbeidsverhoudingen, een hechtere relatie met klanten en leveranciers, een beter profiel van de betreffende sector waardoor deze niet alleen voor klanten en leveranciers maar ook voor werkzoekenden aantrekkelijker wordt. Inmiddels is de Code Verantwoord Marktgedrag op initiatief van een aantal opdrachtgevers, waaronder de AWVN, UWV, Rijksoverheid, NS en Schiphol, en opdrachtnemers, vakbonden en bemiddelaars d.d. 1 mei 2014 tot stand gekomen. Deze nieuwe Code is niet meer alleen ondertekend door de schoonmaak- en glazenwassersbranche maar ook door de cateringbranche, beveiligingsbranche, opdrachtgevers en opdrachtnemers. De ondertekenende partijen vinden dat bij een uitvraag allereerst gekeken moet worden naar de kwaliteit van de uitvoering, waar goede werkomstandigheden ook onder vallen. Vervolgens kan gekeken worden tegen welke prijs dit kan12. (Zie bijlage 3 voor persbericht en 3A voor de Code.) De Stichting van de Arbeid staat positief tegenover de uitgangspunten van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag. Decentrale cao-partijen wordt aanbevolen om te besluiten of men de uitgangspunten wil effectueren via deze Code en vervolgens uit te werken op het sectorale niveau. Zij dienen ook af te wegen of deze uitgangspunten alleen via (het ondertekenen van) een geformaliseerde code geëffectueerd kunnen worden. Discussie over de effectiviteit van een dergelijke code wordt door de werknemersorganisaties onder meer gevoerd vanuit de ervaren noodzaak om toegang op de werkvloer te krijgen voor vertegenwoordigers van vakbonden met als doel naleving van de cao ter plaatse te kunnen controleren, ook bij bedrijven waar ingeleende werknemers werkzaam zijn. Zij willen tevens - ook in het kader van de ketenverantwoordelijkheid en aansprakelijkheid - bij de inlenende werkgever actief zaken aan de orde kunnen stellen die te maken hebben met de cao-naleving en naleving van de arbeidsomstandigheden. Het gaat dan bijvoorbeeld over de vraag of de opdracht van de inlenende opdrachtgever wel kwalitatief verantwoord kan worden uitgevoerd binnen de gestelde tijd. De toegang voor vertegenwoordigers van de vakbond tot de werkvloer is als volgt verwoord in de Code Verantwoordelijk Marktgedrag: “Die afspraken gaan over paritaire controle naleving cao, faciliteiten voor vakbonden om kaderleden te kunnen scholen en om naleving van de code te kunnen controleren en toegang tot de werkvloer voor vakbonden die cao partij zijn om met werknemers te kunnen spreken.”13. Het is aan de verschillende cao-partijen om in hun eigen cao te regelen hoe de toegang tot de werkvloer geregeld wordt en welke afspraken hierbij horen. 12 13
Persbericht op website Veneca, d.d. 2 mei 2014. Code Verantwoordelijk Marktgedrag, Inleiding. 1 mei 2014.
13
De vakbonden wijzen erop dat de toegang tot de werkvloer voor vertegenwoordigers van vakbonden inmiddels is geregeld in de ILO-verdragen 1102 tot en met 1109. (Voor de tekst zie bijlage 2.) Bovendien is in het Sociaal Akkoord overeengekomen dat er versterking van de wettelijke bevoegdheden voor vakbonden in het kader van de cao-naleving en ter voorkoming van situaties van illegale arbeid moet komen. Wettelijke verankering van de toegang tot de werkvloer om vervolgens bij de inlenende werkgever actief zaken aan de orde te kunnen stellen, is noodzakelijk. De vakbonden vinden dit een logische toepassing van de afgesproken versterking van de bevoegdheden voor vakbonden. Tot slot verwijzen zij naar het SER-advies over IMVO-Convenanten14: “Onafhankelijke vakbonden moeten de werknemers kunnen vertegenwoordigen. Essentieel daarbij is toegang tot de werkvloer, zodat vakbonden zelf zich op de hoogte kunnen stellen van eventuele risico’s. Ook voor bedrijven heeft dat toegevoegde waarde. Eventuele corrigerende actie kan dan worden ondernomen voordat het risico een kwestie wordt in de media en de reputatie van het bedrijf schade oploopt.” Werkgeversorganisaties daarentegen vinden een verwijzing naar deze ILO-verdragen niet opportuun aangezien de toegang tot de werkvloer (“access to the workplace”) in dit kader betrekking heeft op het kunnen uitvoeren van hun (vakbondsrepresentanten) vertegenwoordigende functie richting (potentiële) leden. De toegang tot de werkvloer heeft daarbij niet de functie om bijvoorbeeld de naleving van de cao ter plekke te kunnen controleren en bij de (inlenende) werkgever actief zaken aan de orde te kunnen stellen wat betreft cao-naleving en naleving van de arbeidsomstandigheden
14
SER, IMVO-convenanten, april 2014.
Bijlage 2 ILO: Access to the workplace 1102. The Committee has drawn the attention of governments to the principle that workers’ representatives should enjoy such facilities as may be necessary for the proper exercise of their functions, including access to workplaces. (See the 1996 Digest, para. 957; 304th Report, Case No. 1852, para. 493; 333rd Report, Case No. 2255, para. 131; and 334th Report, Case No. 2316, para. 505.)
1103. Governments should guarantee the access of trade union representatives to workplaces, with due respect for the rights of property and management, so that trade unions can communicate with workers in order to apprise them of the potential advantages of unionization. (See the 1996 Digest, para. 954; 309th Report, Case No. 1852, para. 338; 327th Report, Case No. 1948/1955, para. 358; 330th Report, Case No. 2208, para. 604; 332nd Report, Case No. 2046, para. 446; 333rd Report, Case No. 2255, para. 131; 334th Report, Case No. 2316, para. 505; 335th Report, Case No. 2317, para. 1087; and 336th Report, Case No. 2316, para. 58, and Case No. 2255, para. 112.)
1104. Workers’ representatives should be granted access to all workplaces in the undertaking where such access is necessary to enable them to carry out their representation function. (See 318th Report, Case No. 2012, para. 426.)
1105. Trade union representatives who are not employed in the undertaking but whose trade union has members employed therein should be granted access to the undertaking. The granting of such facilities should not impair the efficient operation of the undertaking concerned. (See 334th Report, Case No. 2316, para. 505.)
1106. For the right to organize to be meaningful, the relevant workers’ organizations should be able to further and defend the interests of their members, by enjoying such facilities as may be necessary for the proper exercise of their functions as workers’ representatives, including access to the workplace of trade union members. (See 334th Report, Case No. 2222, para. 220.)
1107. The denial of access by trade union leaders to the premises of enterprises on the grounds that a list of dispute grievances had been presented constitutes a serious violation of the right of organizations to carry out their activities freely, which includes the presentation of grievances even by a trade union other than that which concluded the collective agreement in force. (See the 1996 Digest, para. 955.)
1108. The necessary measures should be taken to ensure that access is granted freely to farmworkers, domestic workers and workers in the mining industry by trade unions and their officials for the purpose of carrying out normal union activities although on the premises of employers. (See the 1996 Digest, para. 956.)
1109. Access to the workplace should not of course be exercised to the detriment of the efficient functioning of the administration or public institutions concerned. Therefore, the workers’ organizations concerned and the employer should strive to reach agreements so that access to workplaces, during and outside working hours, should be granted to workers’ organizations without impairing the efficient functioning of the administration or the public institution concerned. (See 334th Report, Case No. 2222, para. 220.)