Brussel, 2 februari 2006 Gezamenlijk advies Mina-Raad en SERV
Advies Europese Thematische Strategie Luchtverontreiniging
Contactpersoon MiNa-Raad: Francis Noyen, Bert De Wel Contactpersoon SERV: Peter Van Humbeeck
Inhoud
Inhoud..............................................................................................2 1.
Inleiding ...................................................................................................3
2.
De Thematische Strategie Lucht: Situering en inhoud .......................4
2.1
Een nieuwe Europese Strategie inzake luchtverontreiniging ............................................4
2.2
Aanleiding voor de Europese strategie inzake luchtverontreiniging ................................4
2.3
Doelstellingen van de strategie.............................................................................................4
2.4
In de strategie voorgestelde maatregelen............................................................................5
2.5
Evaluatie, herziening, onderzoek ..........................................................................................6
2.6
Volgende stappen...................................................................................................................6
3.
Aanbevelingen op hoofdlijnen van SERV en MiNa-Raad....................6
3.1
Pleit sterk voor in de eerste plaats Europese maatregelen................................................6
3.2
Dring aan op bijkomende actie om de langetermijndoelstelling te realiseren .................7
3.3
Vraag aandacht voor de problematiek van fijne deeltjes (PM2,5)......................................8
3.4
Waak erover dat de mogelijkheid tot derogatie niet wordt misbruikt door de lidstaten..9
3.5
Ondersteun de geplande vereenvoudiging van de regelgeving ........................................9
3.6
Vraag blijvende inspanningen voor beleidsonderbouwing..............................................10
3.7
Zorg zelf voor een alerte en actieve houding van Vlaanderen .........................................10
2
Advies Europese Thematische Strategie Luchtverontreiniging
1. Inleiding De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur vroeg de MiNa-Raad op 19 december 2005 om advies over de Europese Thematische Strategie Lucht1. Het voorliggende advies is in samenwerking met de SERV tot stand gekomen, en betreft dan ook een gezamenlijk advies. De Raden hebben in vroegere adviezen herhaaldelijk gewezen op het grote belang van een betere betrokkenheid van Vlaanderen bij de internationale en Europese beleidsvoorbereiding 23. In een recent gezamenlijk advies hebben zij er nog voor gepleit om de procedures voor “up- en downloaden” van internationaal beleid te intensiveren, te democratiseren en beter te structureren en daarbij een meer proactieve rol te spelen4. SERV en MiNa-Raad waarderen dat daar in Vlaanderen meer werk van wordt gemaakt. Zo werd er recent binnen de Vlaamse administratie en kabinetten een Vlaams draaiboek voor omzetting van Europese regelgeving verspreid5, waarin er terecht vanuit wordt gegaan dat het omzettingsproces in wezen al start bij de debatten over Europese beleidsnota’s en strategieën en over nieuwe ontwerpen van Europese richtlijnen. Daarnaast is er het initiatief van de Vlaamse Regering om via "De Vlaamse vinger aan de Europese pols" tweemaal per jaar in de commissies van het Vlaams parlement verslag uit te brengen over de Europese dossiers. Binnen het Vlaams Parlement werd een Dienst Europa opgericht om de parlementsleden meer bewust te maken van de impact en de werking van de Europese Unie. Het voormelde draaiboek voor omzetting van Europese regelgeving stelt dat “zowel de adviesraden als de stakeholders in een vroeger stadium van de regelgeving betrokken zouden moeten worden omdat zij in staat zijn om expertise te leveren om het Vlaamse standpunt te ondersteunen. (…) Momenteel worden adviesraden pas bij het geven van advies over ontwerp van decreet of besluit erbij betrokken waardoor over de inhoud zelf van de op Europees niveau aangenomen richtlijn niet gediscussieerd kan worden.” In deze context waarderen MiNa-Raad en SERV dat er nu over de Thematische Strategie Lucht die Europese Commissie voorstelt een adviesvraag werd gesteld, in het bijzonder gezien de grensoverschrijdende dimensies van deze thematiek. Het voorliggende advies op hoofdlijnen moet mee kunnen dienen om de Vlaamse standpuntbepaling over die strategie voor te bereiden met het oog op de bijeenkomst van de Europese Raad Leefmilieu van 9 maart 2006.
1
2
3
4
5
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Thematische Strategie inzake luchtverontreiniging. Brussel, 21.9.2005. COM(2005) 446 definitief. http://europa.eu.int/eurlex/lex/LexUriServ/site/nl/com/2005/com2005_0446nl01.pdf MiNa-Raad (2005). Advies over de Europese Lissabon-strategie. Brussel, MiNa-Raad, 14 februari 2005; MiNa-Raad (2005). Advies over de milieuprioriteiten van het Britse voorzitterschap van de Europese Unie. Brussel, MiNa-Raad, 29 september 2005. De SERV stelde in zijn advies van 30 september 1992 over het vijfde milieu-actieprogramma van de EG reeds: “het belang van een goede betrokkenheid bij de totstandkoming van internationale afspraken en wetgeving wordt tot dusver in België en Vlaanderen zwaar onderschat. Al te vaak blijft de rol van België en Vlaanderen beperkt tot de loutere omzetting van ondertekende internationale verdragen en Europese richtlijnen in het interne recht. Een meer actieve benadering door de Vlaamse overheid van de internationale dimensie in het milieubeleid is noodzakelijk, zowel vanuit politiek oogpunt als vanuit een milieuhygiënische en sociaal-economische invalshoek. De Raad hoopt dan ook dat de adviesvraag inzake het vijfde Milieu-Actieprogramma een vernieuwde opstelling van het Vlaamse beleid terzake inleidt.” SERV, MiNa-Raad (2005). Bestuurlijke aanbevelingen voor een effectieve Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling. Brussel, MiNa-Raad, SERV, 28 april 2005.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2005). Red. Ümit Oral. Draaiboek voor de implementatie van Europese regelgeving in Vlaanderen. Brussel, Administratie Buitenlands Beleid. Afdeling Buitenlands Beleid binnen Europa.
3
2. De Thematische Strategie Lucht: Situering en inhoud 2.1 Een nieuwe Europese Strategie inzake luchtverontreiniging Na intense interne discussies presenteerde de Europese Commissie op 22 september 2005 zijn Thematische Strategie Luchtverontreiniging. In deze strategie formuleert de Commissie de tussentijdse doelstellingen voor 2020 waar zij met haar beleid naartoe wil evenals de maatregelen die zullen worden ingezet om die te bereiken. De Commissie stelt tevens voor om in het kader van “better regulation” de huidige wetgeving te moderniseren, ze meer te concentreren op de schadelijkste verontreinigende stoffen en meer inspanningen te leveren om milieuoverwegingen te integreren in andere beleidsstrategieën en programma’s.
2.2 Aanleiding voor de Europese strategie inzake luchtverontreiniging De aanleiding voor de strategie is dubbel. Ten eerste is uit de analyses die werden gedaan binnen het CAFE-proces6 gebleken dat zelfs bij een effectieve uitvoering van de huidige Europese wetgeving, er aanzienlijke negatieve effecten zullen blijven bestaan op de menselijke gezondheid, de natuur en het milieu. De huidige aanpak volstaat volgens de Europese Commissie niet om de doelstellingen van het zesde Milieuactieprogramma tegen 2020 te realiseren en om luchtkwaliteitsniveaus te bereiken die geen significante negatieve effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu tot gevolg hebben. Ten tweede wil de Commissie met deze thematische aanpak een nieuwe vorm van milieubeleid introduceren. De integratie tussen verschillende beleidsaspecten staat hierbij centraal i.p.v. te werken op individuele vervuilende stoffen of economische sectoren. Daarenboven moet een Thematische Strategie uitgaan van een langetermijnperspectief met duidelijke milieudoelstellingen tegen 2020 waardoor er een stabiel beleidskader gecreëerd wordt. Tenslotte moet de strategie de meest geschikte instrumenten identificeren om de gestelde doelstellingen op de meest kosteffectieve wijze te realiseren7. De strategie inzake luchtvervuiling is dan ook een van de zeven ‘thematische’ strategieën die zijn voorgeschreven in het zesde Europese Milieuactieprogramma.8
2.3 Doelstellingen van de strategie Het zesde Milieuactieprogramma formuleert als strategische doelstelling het bereiken van luchtkwaliteitsniveaus die geen significante negatieve effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu tot gevolg hebben. In de strategie worden meer operationele gezondheids- en milieudoelstellingen en streefwaarden inzake emissiereductie voor de belangrijkste verontreinigende stoffen vastgesteld. Het gaat concreet om een reductie van de PM2,5-concentratie met 75% en van ozon in de onderste luchtlagen met 60% ten opzichte van wat technisch haalbaar is tegen 2020. Bovendien zal de bedreiging voor het natuurlijke milieu door zowel verzuring als eutrofiëring worden gereduceerd met 55% ten opzichte van wat technisch haalbaar is. Om deze doelstellingen te bereiken, zullen op Europees vlak de SO2-emissies moeten dalen met 82%, NOx-emissies met 6
COM(2001)245 Website van de Europese Commissie, DG Leefmilieu, europa.eu.int/comm/environment/newprg/strategies_en.htm 8 De andere zes strategieën zijn inzake afvalpreventie en afvalrecycling (vastgesteld door de Europese Commissie op 21 september 2005, zie advies van de MiNa-Raad van ….), bescherming van het mariene milieu (vastgesteld door de Europese Commissie op 24 oktober 2005, zie advies van de MiNa-Raad van …), ,natuurlijke hulpbronnen (vastgesteld door de Commissie op 21 december 2005), stedelijk milieu (vastgesteld door de Commissie op 11 januari 2006) bodem en pesticiden (deze laatste twee werden nog niet vastgesteld). 7
4
Advies Europese Thematische Strategie Luchtverontreiniging
60%, VOS met 51%, ammoniak met 27% en primaire PM2,5 met 59% tegen 2020 ten opzichte van de emissies in 2000.
2.4 In de strategie voorgestelde maatregelen De Europese Commissie voorziet een hele reeks maatregelen om de doelstellingen van de strategie te bereiken. Veel van die maatregelen moeten door de Commissie zelf nog verder uitgewerkt worden. Andere, zoals de herziening van de richtlijnen luchtkwaliteit, zijn al verder gevorderd. Hieronder volgt een beknopt overzicht van de maatregelen:
9
-
Een vereenvoudiging van de wetgeving luchtkwaliteit. De wetgeving zal worden gestroomlijnd om de administratieve last voor de lidstaten te verminderen en om tegemoet te komen aan een aantal moeilijkheden die lidstaten momenteel ondervinden om de gestelde doelstellingen te halen. De kaderrichtlijn en de eerste drie dochterrichtlijnen worden geïntegreerd in één enkele richtlijn. Ook de meet- en rapporteringsverplichtingen worden herzien.
-
Een belangrijke wijziging in die herziening van de wetgeving luchtkwaliteit is het opnemen van bepalingen rond PM2,5. Die polluent blijkt immers zeer schadelijk te zijn voor de gezondheid. In het voorstel dat nu op tafel ligt, is een jaargemiddelde concentratiebovengrens van 25 µg/m3 opgenomen. Deze heeft tot doel om blootstelling aan (lokaal) zeer hoge concentraties aan fijn stof te vermijden. Daarnaast wordt een uniforme streefwaarde voor de reductie van de PM2,5-concentratie met 20% voorgesteld tussen 2010 en 2020.
-
Een voorstel tot herziening van de NEC-richtlijn, die aan elk van de lidstaten emissieplafonds oplegt voor SO2, NOx, VOS en NH3, is voorzien voor de tweede helft van 2006. De Commissie overweegt eveneens om streefwaarden op te nemen in de NEC-richtlijn voor fijn stof.
-
Er wordt nagegaan of de IPPC-richtlijn kan worden uitgebreid voor kleine stookinstallaties (< 50 MWth). Voor huishoudelijke branders en hun brandstoffen zullen technische normen worden uitgewerkt. Er is geen herziening van de LCP-richtlijn (grote stookinstallaties) voorzien. Ook voor VOS emissies door het tanken in pompstations worden nog maatregelen voorzien.9
-
Transport heeft een belangrijk aandeel in de emissies van fijn stof en NOx; een heel deel van de mogelijke maatregelen is dan ook hierop gericht. Enkele voorbeelden: aanmoedigen van de overschakeling naar minder vervuilende transportwijzen en brandstoffen, aanmoedigen van de internalisering van de externe transportkosten, invoeren van minimumquota voor de aankoop van nieuwe en energie-efficiënte wagens door overheden en uitwerken van een kader voor het aanduiden van lage-emissiezones. Inzake het heffen van tolgeld op wegen werden door de Commissie al voorstellen gedaan voor zware voertuigen (Eurovignet). Het Europees Parlement bespreekt die momenteel. Een voorstel om de emissies van nieuwe personenwagens verder te verminderen (EURO V) ligt op tafel om aangenomen te worden. Ook voor vrachtwagens wordt een voorstel uitgewerkt (EURO VI)10.
-
Omdat het aandeel van emissies door schepen steeds belangrijker wordt; werd door de EU een strategie rond emissies van schepen uitgewerkt, net als een richtlijn rond het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen. De Commissie wenst de NOx-normen nog verder te verscherpen en zal elektriciteitsvoorzieningen voor schepen aan de kade promoten.
Hiervoor is in Vlaanderen al wetgeving in voege. De EURO IV norm voor lichte voertuigen is van kracht sinds 1 januari 2005. Nieuwe zware voertuigen dienen tegen oktober 2008 te voldoen aan de EURO V-norm.
10
5
-
De strategie bevat verder maatregelen inzake landbouw, energie, structuurfondsen, internationale samenwerking met vnl. de VS en China.
2.5 Evaluatie, herziening, onderzoek De Commissie plant voor 2010 een herziening van de strategie. Zij kondigt tevens meer onderzoek aan op het gebied van emissiebronnen, atmosferische chemie en de verspreiding van verontreinigende stoffen, alsook naar de effecten van luchtverontreiniging op gezondheid en milieu, met inbegrip van Europese epidemiologische langetermijnstudies, de monetaire evaluatie van de gevolgen voor ecosystemen en de analyse van de kosteneffectiviteit van maatregelen. De CAFEstuurgroep blijft in de toekomst het belangrijkste forum voor overleg met de belanghebbenden, maar de huidige structuur van de raadgevende groepen inzake luchtverontreiniging zou worden gewijzigd.
2.6 Volgende stappen Na de vaststelling van de Thematische Strategie luchtverontreiniging door de Europese Commissie is het nu de beurt aan de Europese Raad en het Europees Parlement. Verwacht wordt dat de Europese Raad Leefmilieu van 9 maart 2006 raadsconclusies zal vaststellen over de strategie luchtverontreiniging. Op die Raad zal eveneens een eerste oriënterend debat gehouden worden over de nieuwe EURO V-normen voor personenwagens. In functie van de vooruitgang die in het Europees Parlement geboekt wordt, kan er eventueel een politiek akkoord komen over de EURO V normen en de Richtlijn Luchtkwaliteit op de Leefmilieuraad van 26 en 27 juni 2006. Het Europees Parlement moet zich nu in een eerste lezing buigen over de voorgestelde wijziging van de richtlijn betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa.
3. Aanbevelingen op hoofdlijnen van SERV en MiNa-Raad 3.1 Pleit in de eerste plaats voor Europese maatregelen Het grensoverschrijdende karakter van de luchtverontreiniging en de omvang van dit probleem vereisen in de eerste plaats een gecoördineerde Europese aanpak die de regelgeving op het niveau van de lidstaten overstijgt, zonder dat die complementaire lokale maatregelen uitsluit of verhinderd. Het uitgangspunt voor de Raden is dat een probleem best behandeld wordt op het (zo laag mogelijke) niveau waar kosten en baten van beleidsacties samenvallen. Voor vele maatregelen, en in het bijzonder voor brongerichte en productmaatregelen inzake luchtverontreiniging is dit het Europese niveau. Europees beleid en regelgeving zijn bovendien ook noodzakelijk om tot een gelijk speelveld te komen tussen de betrokken actoren (bedrijven en burgers) in de verschillende Europese lidstaten. Immers de vraag is in hoeverre lidstaten bereid zullen zijn om eenzijdige strengere en kostenverhogende maatregelen in te voeren. Het gevaar bestaat dat er door de vrees van een te sterk negatieve weerslag op de concurrentiepositie van de eigen industrieën en de angst van regeringen om onpopulaire maatregelen te nemen een impasse ontstaat of zelfs een negatieve competitieve druk op de milieukwaliteit. Voor kleine landen zoals België is het Europese niveau van bijkomend belang omdat het potentieel voor eenzijdig nationale maatregelen ter voorkoming
6
Advies Europese Thematische Strategie Luchtverontreiniging
van luchtverontreiniging soms klein en duur is, terwijl de bijdrage tot de verontreiniging uit het buitenland groot is11. Die gecoördineerde Europese aanpak van luchtvervuiling sluit echter geenszins de nood uit van complementaire nationale of lokale maatregelen. De luchtkwaliteit is niet uniform over Europa, regionaal bestaan belangrijke verschillen. Het is bekend dat de luchtkwaliteit in bepaalde regio’s zoals Vlaanderen, Noord-Italië of het Ruhrgebied slechter is dan in andere delen van Europa. Uniforme communautaire maatregelen zullen niet altijd volstaan om de luchtkwaliteit voldoende te verbeteren. Bijgevolg is een aanvullend regionaal, of lokaal beleid nodig. Naargelang de parameter moet nagegaan worden welk beleidsniveau het meest geschikt is. Luchtverontreiniging heeft immers ook een aantal zeer lokale oorzaken en bronnen waarvoor een efficiënt lokaal beleid noodzakelijk is. Voorbeelden hiervan zijn de luchtvervuiling veroorzaakt door hoge concentraties aan transport en mobiliteit in stedelijke milieus.
3.2 Dring aan op bijkomende actie om de langetermijndoelstelling te realiseren De Raden stellen vast dat de operationele doelstellingen van de strategie tegen 2020 zijn gebaseerd op een uitgebreide effectbeoordeling12 en analyse van de kosten en baten van verschillende ambitieniveaus, teneinde het kosteneffectiefste niveau te vinden dat consistent is met de Lissabonstrategie en de strategieën inzake duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap. Uit die analyses bleek dat wanneer al de beschikbare technische maatregelen, ongeacht de kosten, zouden worden uitgevoerd, de doelstellingen van het zesde Milieuactieprogramma nog niet zouden kunnen worden bereikt. Er werd dan ook een beleidskeuze gemaakt voor het beschermingsniveau voor gezondheid en milieu dat tegen 2020 zou moeten worden gehaald, rekening houdend met de daaraan verbonden kosten en baten. Dat neemt niet weg dat blijkt dat, zelfs als de doelstellingen van de strategie worden bereikt, er in 2020 nog luchtverontreiniging zal zijn met een aanzienlijke negatieve impact voor de volksgezondheid, de gebouwen, de natuur en het leefmilieu. De strategie zal onvoldoende emissiereducties opleveren om de langetermijndoelstelling van het zesde Europese Milieuactieprogramma te realiseren tegen 2020, d.w.z. om luchtkwaliteitsniveaus te bereiken die geen significante negatieve effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu tot gevolg hebben. Daarom is het volgens de Raden nodig dat de Commissie minstens in grote lijnen reeds een langetermijnvisie ontwikkelt over hoe na 2020 verder zal gewerkt worden. Daarnaast is het nodig dat er in de periode tot 2020 blijvend wordt gezocht naar nieuwe maatregelen, van technische en andere aard, om verdergaande emissiereducties te kunnen realiseren, rekening houdend met de kosten en baten ervan. De Raden denken hierbij aan: -
Snelle vaststelling en invoering van de EURO V-norm voor lichte voertuigen die mede zorgt voor een gelijk speelveld op internationaal (mondiaal) niveau. Dit betekent onder andere dat de momenteel voorgestelde NOx-norm te hoog is en de EURO V-norm dus moet worden aangescherpt, rekening houdend met technische en economische aspecten. De Raden menen dat de EURO V-norm geen eindpunt kan zijn en dat er gestreefd moet worden naar een verdere verlaging van de emissies van voertuigen.
11
In dit verband verwijzen de Raden naar een studie die de gevolgen van de strategie voor Nederland in kaart brengt. R.J.M. Folkert et al. (2005) Consequences for the Netherlands of the EU thematic strategy on air pollution. MNP, Bilthoven. 12 Europese Commissie, Commission staff working document, The Communication on Thematic Strategy on Air Pollution and The Directive on “Ambient Air Quality and Cleaner Air for Europe”. SEC(2005) 1133
7
-
Vaststelling van een EURO VI-norm voor zware voertuigen met grenswaarden die zorgen voor een gelijk speelveld op internationaal niveau.
-
Toestemming van de Europese Commissie om de verkoop van dieselvoertuigen met roetfilter te stimuleren.
-
Toestemming van de Europese Commissie voor maatregelen om het bestaande voertuigenpark aan te passen (indien dit kostenefficiënt is) of versneld te vernieuwen.
-
Introductie van strengere emissienormen voor NOx, SO2 en PM voor scheepvaart (zeeen binnenvaart). De Raden wijzen er in deze context op dat met de in de strategie voorgestelde maatregelen, het relatieve aandeel van de emissies van de internationale scheepvaart zal blijven stijgen, en in 2020 de totale emissies van op land gebaseerde bronnen zouden overtreffen13. Voor een land als België heeft dit belangrijke consequenties voor het al dan niet kunnen verbeteren van de luchtkwaliteit.
-
Aanpassing van de emissienormen in de Richtlijn Large Combustion Plants zodat deze overeenkomen met de beste beschikbare technieken.
-
Opmaak van een BREF voor fijn stof voor kleine stookinstallaties in het kader van de Europese IPPC-Richtlijn (Integrated Pollution Prevention and Control).
-
Invoeren van een systeem van tarificatie voor het gebruik van transportinfrastructuur (zie terzake de resultaten van het recente maatschappelijk debat in Vlaanderen dat werd georganiseerd door de SERV14 en de oriëntatienota inzake de invoering van een heffingsysteem voor het wegverkeer in Vlaanderen van de MiNa-Raad 15).
Er is daarnaast ook een expliciete koppeling nodig tussen de voorgelegde luchtstrategie enerzijds en de initiatieven van de Europese Unie op het vlak van stimulering van innovatie anderzijds. Op die manier moet het mogelijk zijn om in de context van de geplande herziening van de strategie in 2010 ook de vooropgestelde doelstellingen te evalueren.
3.3 Vraag aandacht voor de problematiek van fijne deeltjes (PM2,5) Fijne stofdeeltjes (PM2,5) zijn gevaarlijker dan grotere (deeltjes met een diameter van 2,5 tot 10 µm) en blijken zeer belangrijke effecten te hebben op onder andere de gezondheid. Problematisch voor een efficiënt Europees beleid ter zake is dat de huidige kennis nog te beperkt is, en dat er te weinig gegevens zijn over de huidige PM2,5-waarden in de lucht in de Lidstaten. Daarom wordt momenteel geen grenswaarde maar enkel een uniforme streefwaarde voor alle lidstaten voorgesteld, namelijk een reductie met 20% tussen 2010 en 2020. Deze streefwaarde zal worden herzien wanneer meer monitoringgegevens over de luchtkwaliteit voorhanden zijn. Daarbij zal in het bijzonder worden onderzocht of de streefwaarden naar gelang van de luchtverontreinigingssituatie in de individuele lidstaten moeten worden gedifferentieerd en of zij juridisch bindend moeten worden gemaakt. Volgens de Raden kan de vaststelling van een Europese PM2,5-grenswaarde slechts gebeuren na gedegen onderzoek naar de bronnen, concentraties, risico’s en effecten op de ruimtelijke en eco13
14
15
8
Emissies van SO2 en NOx door zeeschepen in de EU-zeegebieden zullen waarschijnlijk tegen 2010 respectievelijk meer dan 75% en 68 % van de emissies van alle bronnen op het vasteland in de Europese Unie bedragen. Het aandeel voor CO2, VOS en primair PM is respectievelijk 5 %, 19% en 4%. SERV(2005). Betalen voor infrastructuur: eindverslag van het maatschappelijk debat georganiseerd door de SERV in opdracht van de Vlaamse Regering. Brussel, SERV. MiNa-Raad (2005). Oriëntatienota inzake de invoering van een heffingsysteem voor het wegverkeer in Vlaanderen. Brussel, MiNa-Raad, 22 november 2005.
Advies Europese Thematische Strategie Luchtverontreiniging
nomische ontwikkelingen in de EU. Dit is dringend. Er zijn op korte termijn dan ook bijzondere inspanningen nodig om in elk geval de huidige PM2,5 waarden nauwgezetter en via een geharmoniseerde methodologie in de lidstaten te meten en te rapporteren. Verder moet volgens de Raden de invoering van een Europese PM2,5- grenswaarde gepaard gaan met de vaststelling van een verstrekt en ambitieus Europees bronbeleid. . Een gezamenlijk communautair bronbeleid lijkt immers een significante voorwaarde voor het behalen op relatief korte termijn van ambitieuze doelstellingen voor fijn stof en ter ondersteuning van nationaal beleid van de lidstaten.
3.4 Waak erover dat de mogelijkheid tot derogatie niet wordt misbruikt door de lidstaten Op grond van de kaderrichtlijn en de dochterrichtlijnen zijn de grenswaarden voor de luchtkwaliteit van toepassing op het hele grondgebied van de lidstaten. De Strategie stelt dat uit ervaring is gebleken dat er gebieden zijn die te kampen hebben met acute en uitzonderlijke problemen. Er wordt voorgesteld dat, wanneer lidstaten kunnen aantonen dat zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om deze wetgeving ten uitvoer te leggen, de termijn voor de naleving van de voorschriften in de betrokken gebieden kan worden verlengd, mits aan strenge criteria wordt voldaan en mits is voorzien in plannen om de naleving te bespoedigen. De Raden erkennen dat derogatie in specifieke gevallen nodig kan zijn. Wel zou voorzichtig moeten worden omgesprongen met het verlenen van dergelijk uitstel aan de lidstaten. Het uitstel kan gemakkelijk een verkeerd signaal geven. Zij menen dan ook dat de derogatie in de praktijk daadwerkelijk beperkt moet blijven tot de acute en uitzonderlijke probleemgevallen waarvoor die is bedoeld. In elk geval mag het niet worden aangegrepen om al geplande maatregelen uit te stellen of niet te nemen. De Raden vragen daarom dat de nader vast te leggen procedure en criteria mee vanuit Vlaanderen worden bewaakt. Zo moet er over gewaakt worden dat de redelijke maatregelen niet mogen beperkt worden tot uitsluitend technische maatregelen en dat ook sociale en economische maatregelen meegenomen moeten worden.
3.5 Ondersteun de geplande vereenvoudiging van de regelgeving De Raden verwelkomen het voornemen van de Commissie om de Europese wetgeving inzake luchtkwaliteit te stroomlijnen en de administratieve lasten te verminderen. Het samenvoegen van de bestaande kaderrichtlijn over luchtkwaliteit met de dochterrichtlijnen moet leiden tot meer overzichtelijke regelgeving en bestaande onduidelijkheden wegwerken. Een voorbeeld is de onduidelijkheid over waar de normen gelden (enkel in bewoonde gebieden, of ook daarbuiten). Het is echter belangrijk dat de regelgeving eveneens op inhoudelijk vlak verbeterd wordt, vooral in het licht van de moeilijkheden die de lidstaten vandaag hebben met de uitvoering van de bestaande richtlijnen. Dit kan onder meer door meer en duidelijke maatregelen te nemen op Europees niveau die tegelijk voldoende rekening houden met specifieke regionale factoren. De Raden stellen verder vast dat is voorzien dat lidstaten fijn stof van natuurlijke oorsprong in rekening mogen brengen. Dat is ook wenselijk, maar de Raden vragen dat wordt opgelet dat daardoor geen overmatige complexiteit ontstaat. De Raden vragen dan ook dat Vlaanderen vanuit de eigen ervaring en bekommernissen actief participeert aan de geplande vereenvoudiging van de Europese regelgeving.
9
3.6 Vraag blijvende inspanningen voor beleidsonderbouwing Een belangrijk element in het debat zijn de kosten en de baten die gerelateerd zijn aan de doelstellingen en maatregelen van de Thematische Strategie. Niettemin zijn er nog heel wat vragen en opmerkingen bij de berekening van de kosten en de baten. De Raden vragen dat Vlaanderen aandringt op blijvende inspanningen op het vlak van informatie en kennisontwikkeling en modelbouw zodat kosten en baten nauwkeuriger in beeld worden gebracht. In eerdere adviezen hebben de Raden al gewezen op enkele tekortkomingen van de gebruikte modellen. In aanvulling daarop kunnen volgende opmerkingen worden geformuleerd: -
Bij het bepalen van de kosten zou geen rekening gehouden zijn met de bijdrage van structurele maatregelen als energie-efficiëntie. Nochtans zijn dit dikwijls maatregelen met een terugverdientijd op korte of middellange termijn. Die maatregelen zijn dikwijls veel goedkoper dan de technologische ingrepen die wel meegerekend zijn. Bovendien zou er weinig aandacht zijn voor de impact van technologische innovatie op de ontwikkeling van de kosten in de tijd.
-
Ook de reductiemaatregelen van broeikasgassen in uitvoering van het Kyotoprotocol en het Klimaatverdrag hebben mogelijks een impact op het behalen van de luchtkwaliteitsdoelstellingen.
-
In de vooropgestelde scenario’s werd gerekend met onrealistische data uit het PRIMES energiemodel. Door een onderschatting van de emissies gelinkt aan het toekomstig energieverbruik zijn deze scenario’s te optimistisch. Voor de uitwerking van de nationale energieplafonds moet gerekend worden met realistische Belgische energiescenario’s.
-
De berekening van de baten houdt nog geen rekening met de verminderde verzuring van de bodem en het water, de verminderde eutrofiëring, de lagere schade aan het cultureel patrimonium, of de hogere productiviteit in de bosbouw.
-
De berekeningen hebben zich geconcentreerd op de kosten en baten voor de EU-25, met een uitsplitsing per lidstaat. Er is echter nog weinig aandacht geweest voor andere verdelingseffecten, zoals de impact op de verschillende maatschappelijke sectoren en bedrijfstakken.
-
De Thematische Strategie gaat niet in op PM10 waardoor er geen bijkomende informatie is over de kosten en baten voor het behalen van de grenswaarden van PM1016.
3.7 Zorg zelf voor een alerte en actieve houding van Vlaanderen De Raden wensen de bijzondere positie van Vlaanderen/België in de Thematische Strategie te beklemtonen. Uit de kosten-batenanalyses die door de Europese Commissie uitgevoerd werden, blijkt dat voor België zowel de baten als de kosten per capita zich boven het Europese gemiddelde situeren. Op Luxemburg na zouden de kosten per hoofd van de bevolking in België zelfs de hoogste zijn van alle lidstaten, en merkelijk hoger dan in onze andere buurlanden. Ook de baten per hoofd zouden voor België bij de hoogste van alle lidstaten zijn. Het is evenwel niet evident of en in welke mate die kosten en baten zich zullen realiseren (zie in dat verband onder andere de in de vorige paragraaf geformuleerde opmerkingen). Daarnaast worden in het huidige systeem reductieverplichtingen per land opgelegd. Dat betekent dat er in het huidige systeem geen garantie is dat
16
AMINAL (2005). Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen. Brussel, 23 december 2005.
10
Advies Europese Thematische Strategie Luchtverontreiniging
de emissiereducties in onze buurlanden die mee voor baten in België zorgen (bv. in NoordFrankrijk) ook effectief op die plaats zullen gebeuren. De Raden wijzen er verder op dat met de reeds geldende doelstellingen voor België voor verschillende polluenten (VOS en PM2,5) ongeveer het maximum technisch haalbare wordt nagestreefd. Voor SO2 en NOx liggen de doelstellingen er erg dichtbij. Zij stellen tevens vast dat het referentiejaar voor de reducties op Europees vlak voor SO2, NOx, VOS, ammoniak en primaire PM2,5 niet langer 1990 is maar 2000. De Raden begrijpen dat de immissie- en emissiegegevens voor 2000 vollediger en nauwkeuriger zijn. Zij vragen zich echter af of de verschuiving van het referentiejaar geen bevoordeling inhoudt voor Lidstaten die nagelaten hebben om tussen 1990 en 2000 emissiereductiemaatregelen te nemen. MiNa-Raad en SERV vragen in het licht van het voorgaande dat Vlaanderen een zeer alerte en actieve houding inneemt in de verdere besprekingen van de strategie en bij de verdeling van de inspanningen over de lidstaten. Er moet worden vermeden dat België onrealistische doelstellingen aangaat die achteraf niet haalbaar blijken of in vergelijking met andere landen tot zeer hoge kosten leiden. De Raden dringen er dan ook op aan dat de Vlaamse onderhandelaars beroep kunnen doen op verder onderbouwend studiemateriaal en voor de standpuntbepaling kunnen terugvallen op een overlegd en zo breed mogelijk draagvlak. SERV en MiNa-Raad doen daarom het voorstel om de noodzakelijke onderbouwing en overleg te organiseren rond de opmaak van een impactanalyse. In het nieuwe Vlaamse draaiboek voor omzetting Europese regelgeving is immers voorzien dat ook RIA’s zullen worden opgemaakt over ontwerpen van Europese richtlijnen met een mogelijk belangrijke impact op Vlaanderen. Die moeten de Vlaamse onderhandelaars beter in staat stellen om goed onderbouwd en geïnformeerd aan de Europese besluitvorming deel te nemen. Dit heeft tevens het voordeel dat de methodiek aansluit bij die van de geplande Europese effectbeoordelingen. De Raden vragen tot slot dat afspraken worden gemaakt om aanvullende of complementaire maatregelen van aangrenzende regio’s beter op elkaar af te stemmen.
11