BIJLAGEN
VeVeRa-IV Actualisatie en aanpassing ramingsmodel verpleging en verzorging 2009-2030
Evelien Eggink Debbie Oudijk Klarita Sadiraj
Bijlage A
Gebruik in het AVO/OII-bestand .......................................................................... 2
Bijlage B
Constructie van gebruik en kosten van verpleging en verzorging in 2009............ 4
Bijlage C
Vergelijking van VeVeRa-III en VeVeRa-IV ........................................................21
Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, januari 2012
1
Bijlage A Gebruik in het AVO/OII-bestand A.1
Gebruik in het AVO/OII-bestand in termen van personen
In tabel A.1 wordt het gebruik van de zorgpakketten weergegeven zoals gemeten in het AVO/OII (2007/2008). Onder de gebruikers van zorg worden de huishoudelijke hulp (bijna 24%) en kortdurende thuiszorg (ruim 20%) het meest gebruikt. Het gebruik van de overige pakketten varieert tussen de 6% en 12% in het bestand. Tabel A.1 Gebruik van pakketten in het AVO/OII-bestand 2007/2008 (n = 10.771, gewogen percentage) percentage van de percentage van de steekproef gebruikers kortdurende thuiszorg
2
20
informeel
1
11
particulier
1
12
huishoudelijke hulp
3
24
persoonlijke verzorging
1
10
verpleging
1
9
verzorgingshuiszorg
1
9
verpleeghuiszorg
1
6
totaal gebruik van zorg
11
100
geen gebruik van zorg
89
Bron: SCP/CBS (AVO’07); SCP (OII’08/’09)
A.2
Gebruik in het AVO/OII-bestand in termen van uren per gebruiker
We maken gebruik van hiërarchische pakketten. Dit houdt in dat de gebruikers naast de zwaarste zorgfunctie binnen het pakket ook lichtere zorgvormen kunnen ontvangen, maar andersom geldt dit niet. Tabel A.2 geeft voor alle pakketten een overzicht van de gemiddelde uren per gebruiker per week voor alle functies. Tabel A.2 Gemiddeld aantal uren thuiszorg per week per gebruiker in het AVO/OII-bestand, 2007/2008 functies pakketten
informeel particulier huishoudeli jke hulp 0,1
0,2
persoonlijke verzorging
verpleging
totaal
0,1
0,1
2,2
kortdurende thuiszorg
1,8
informeel
9,5
particulier
1,6
3,5
huishoudelijke hulp
0,7
0,0
3,1
persoonlijke verzorging
2,2
0,4
3,0
7,2
verpleging
2,9
0,8
3,0
2,7
9,5 5,1 3,8
12,9 4,9
14,3
Bron: SCP/CBS (AVO’07); SCP (OII’08/’09)
2
De gebruikers van het pakket ‘persoonlijke verzorging’ en ‘verpleging’ ontvangen de meeste uren zorg per week (tabel A.2). Naast gemiddeld 4,9 uur verpleging per week ontvangen de gebruikers van het pakket ‘verpleging’ zowel rond de drie uur informele zorg als huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. De gebruikers van het pakket ‘persoonlijke verzorging’ ontvangen ruim zeven uur persoonlijke verzorging. Het aantal uur dat zij gebruikmaken van informele zorg, particuliere zorg en huishoudelijke hulp is verder vergelijkbaar met dat van de gebruikers van ‘verpleging’. De gebruikers van ‘kortdurende thuiszorg’ gebruiken gemiddeld de minste uren per week. Dit komt doordat zij slechts een deel van het jaar zorg ontvangen, terwijl de uren in deze analyse zijn berekend als gemiddelde over het gehele jaar. Per saldo gebruiken zij dus (gemiddeld) minder uren zorg per week. De gebruikers van ‘kortdurende thuiszorg’ ontvangen vooral zorguren in de functie informele hulp (1,8 uur).
3
Bijlage B Constructie van gebruik en kosten van verpleging en verzorging in 2009 B.1
Gebruikers verpleging en verzorging in 2009
B.1.1 Gebruikers collectieve extramurale verpleging en verzorging 2009 In tegenstelling tot VeVeRa-III (Eggink et al. 2009) gaan we hier uit van het aantal gebruikers per jaar in plaats van per week. Dit past beter bij de meting in de enquêtebestanden, waar ook naar het gebruik in een jaar is gevraagd. Daarnaast is informatie over het aantal gebruikers per week niet openbaar beschikbaar, terwijl dat voor het aantal gebruikers per jaar wel zo is (CBS StatLine). Dit betekent wel dat de aantallen gebruikers hoger zullen uitkomen dan wanneer wordt uitgegaan van het aantal gebruikers per week. Voor 2009 rapporteert het CBS over het aantal gebruikers van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging per jaar (CBS StatLine, AWBZ/Wmo-zorg zonder verblijf). Omdat de gebruikers vaak een combinatie van deze zorgvormen gebruiken, is er sprake van overlap in de aantallen gebruikers. CBS-StatLine geeft echter ook informatie over combinaties van het gebruik van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging in 2009. Deze informatie gebruiken we om te corrigeren voor de overlap tussen verschillende gebruikscategorieën. In 2009 ontvangen volgens het CBS ruim 620.000 cliënten huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging of verpleging. De cliënten worden ingedeeld bij de zwaarste zorgvorm die zij ontvangen. Gebruikers van bijvoorbeeld huishoudelijke verzorging en verpleging delen we dus in bij het pakket verpleging. Tabel B.1 geeft de indeling van deze cliënten naar de bijbehorende pakketten, waarbij nog geen rekening is gehouden met de functie en het pakket begeleiding die in de CBS-gegevens ontbreken. Ook is er geen rekening gehouden met het kortdurende gebruik van thuiszorg. Deze functies worden later verdisconteerd. De indeling zoals hier beschreven noemen we CBS-pakket.
4
Tabel B.1 Gebruikers huishoudelijke hulp, verpleging en verzorging naar CBS-pakket, 2009 (x 1000)a bijbehorend totaal CBSfuncties CBS-pakket pakket huishoudelijke hulp totaal huish. hulp
432
alleen huish. hulp
244
huish. hulp en pers. verzorging
98
huish. hulp en verpleging
12
huish. hulp, pers. verzorging en verpleging
78
244 244
persoonlijke verzorging totaal pers. verzorging
325
179
huish. hulp en pers. verzorging
98
98
alleen pers. verzorging
81
81
pers. verzorging en verpleging
67
huish. hulp, pers. verzorging en verpleging
78
verpleging totaal verpleging
198
huish. hulp en verpleging
12
12
pers. verzorging en verpleging
67
67
alleen verpleging
41
41
huish. hulp, pers. verzorging en verpleging
78
78
totaal a
198
621 CBS-pakketten komen overeen met de SCP-pakketten waarbij geen rekening wordt gehouden met begeleiding en kortdurende thuiszorg.
Bron: CBS-StatLine (AWBZ/Wmo-zorg zonder verblijf) SCP-bewerking
Zo gebruikt ruim de helft van de gebruikers van de functie huishoudelijke hulp alleen huishoudelijke hulp en geen persoonlijke verzorging of verpleging (244.000/ 432.000 = 56%, zie tabel B.1). Zij worden ingedeeld bij het CBS-pakket huishoudelijke hulp. De andere helft van de gebruikers van de functie huishoudelijke hulp ontvangt naast huishoudelijke hulp een andere functie. Dit leidt tot een van de andere, zwaardere pakketten. Zo wordt de combinatie van huishoudelijke hulp én persoonlijke verzorging ingedeeld bij het CBS-pakket persoonlijke verzorging (98.000 cliënten). Omdat verpleging in de CBS-gegevens de zwaarste zorgvorm is, vallen alle gebruikers die de functie verpleging ontvangen onder het CBS-pakket verpleging. In totaal komen we uit op bijna 245.000 gebruikers van het CBS-pakket huishoudelijke hulp, bijna 180.000 gebruikers van het CBS-pakket persoonlijke verzorging, en bijna 200.000 gebruikers van het CBSpakket verpleging. De CBS-gegevens berusten op informatie van het CAK. Deze organisatie berekent en int eigen bijdragen over de geleverde zorg in de AWBZ. Voor de functie begeleiding hoeft geen eigen bijdrage te worden betaald. In zowel de CAK-gegevens als de CBS-gegevens ontbreekt daardoor informatie over het gebruik van begeleiding of de combinatie hiervan met 5
andere extramurale zorgvormen. Daarom wordt het gebruik van de functie begeleiding hier afgeleid uit een bestand met informatie over de afgegeven indicaties voor AWBZ-zorg (CIZ indicatiebestand 2009). Helaas ontbreekt in dit indicatiebestand de benodigde informatie over huishoudelijke hulp, aangezien deze functie niet langer een AWBZ- maar een Wmovoorziening is. De gemeenten die de verantwoordelijkheid dragen voor Wmo-zorg kunnen er echter voor kiezen de zorgindicaties door het CIZ te laten uitvoeren. Zodoende beschikt het CIZ over een klein deel van de indicaties voor de huishoudelijke hulp. Voor het totale gebruik van huishoudelijke hulp is deze informatie echter niet bruikbaar. Noodgedwongen gebruiken we voor de combinatie van huishoudelijke hulp en begeleiding gedateerde informatie over indicaties uit 2004. Tabel B.2 geeft aan hoeveel personen een indicatie ontvangen voor begeleiding (inclusief dagactiviteiten) al dan niet in combinatie met een andere extramurale zorgvorm. In de eerste kolom van de tabel is voor 2004 (GINO-CIZ indicatiebestand 2004) aangegeven welk aandeel van het CBS-pakket huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging worden geïndiceerd in combinatie met begeleiding. Zo ontvangt in 2004 6,1% van de personen met een indicatie voor huishoudelijke hulp ook een indicatie voor begeleiding. In de tweede kolom is dezelfde informatie weergegeven voor (de pakketten) persoonlijke verzorging en verpleging in 2009 (CIZ indicatiebestand 2009). De derde kolom laat zien hoe deze aandelen zijn veranderd. Tussen 2004 en 2009 blijken de pakketten persoonlijke verzorging en verpleging beide steeds vaker in combinatie met begeleiding te worden geïndiceerd: het aandeel blijkt met respectievelijk 63% en 88% te zijn toegenomen. We gaan ervan uit dat het aandeel indicaties van het pakket huishoudelijke hulp ook toeneemt, en wel met de gemiddelde groei van persoonlijke verzorging en verpleging tezamen (zie de rij persoonlijke verzorging of verpleging). Daarmee komen we uit op een groei van 76%. Tot slot wordt in het CIZ-bestand in 2009 de functie begeleiding in 16% van de gevallen zonder een andere functie geïndiceerd. Tabel B.2 Geïndiceerde personen voor begeleiding in combinatie met CBS-pakketten, 2009 (in procenten)a percentage percentage groeipercentage percdentage indicaties CBSindicaties CBSindicaties CBSindicaties CBSpakket met pakket met pakket met pakket met begeleiding, 2004b begeleiding, 2009c begeleiding, begeleiding, 2009 2004-2009 pers. verzorging
10,8
17,7
63
17,7
verpleging
12,0
22,5
88
22,5
huish. hulp
6,1
76d
10,8
begeleiding a b c d
16,1
16,1
CBS-pakketten komen overeen met de SCP-pakketten waarbij geen rekening wordt gehouden met begeleiding. GINO-CIZ-indicatiebestand 2004. CIZ-indicatiebestand 2009. Gebaseerd op de gemiddelde groei van persoonlijke verzorging en verpleging tezamen.
Bron: GINO-CIZ-indicatiebestand (2004); CIZ-indicatiebestand (2009) SCP-bewerking
De eerder geconstrueerde CBS-pakketten (tabel B.3, kolom 1) kunnen nu worden gecorrigeerd voor het gebruik van de functie begeleiding. Door de aantallen CBS-pakketten te vermenigvuldigen met de percentages in kolom 2 (uit tabel B.2) vinden we het aantal 6
gebruikers dat volgens de SCP-indeling bij het pakket begeleiding hoort (kolom 3). In totaal levert dit ruim 100.000 gebruikers op van het pakket begeleiding. Daarnaast houden we er rekening mee dat 16% van de gebruikers van begeleiding geen andere functie gebruikt. Daardoor valt het aantal gebruikers van begeleiding nog eens bijna 20.000 hoger uit. Hierdoor komt het totaal aantal uit op bijna 123.000 gebruikers van het pakket begeleiding. In kolom 4 van tabel B.3 staan nu de pakketten vermeld voor de vier onderscheiden vormen van thuiszorg. Hierbij zijn de CBS-pakketten voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging gecorrigeerd voor het deel dat ook begeleiding gebruikt, maar nog niet voor het gebruik van kortdurende thuiszorg. Tabel B.3 Gebruikers van collectieve extramurale zorg, 2009 (aantallen x 1000) percentage indicaties aantal CBS-pakketten CBSmet pakkettena begeleidinga
aantal gebruikers begeleiding binnen CBS pakketten
aantal pakketten, zonder kortdurende thuiszorg
huishoudelijke hulp
244
10,8
26
218
persoonlijke verzorging
179
17,7
32
147
verpleging
198
22,5
45
154
totaal binnen CBS-pakketten alleen begeleidingb
103 16,1
20
totaal begeleiding
123
totaal pakketten collectieve thuiszorg
641
a b
CBS-pakketten komen overeen met de SCP-pakketten waarbij geen rekening wordt gehouden met begeleiding. Formule: aantal pakketten met alleen begeleiding = totaal binnen CBS pakketten *(aandeel alleen begeleiding/(1-aandeel alleen begeleiding))
Bron: CBS-StatLine; GINO-CIZ indicatiebestand (2004) SCP-bewerking
B.1.2 Gebruikers niet-collectieve extramurale verpleging en verzorging 2009 In dit rapport bestuderen we ook het gebruik van informele en particuliere zorg, samen nietcollectieve zorg genoemd. Hierover zijn geen landelijke cijfers bekend. Het enquêtebestand (AVO/OII’07/’08) bevat hierover echter wel informatie. Daarom gaan we ervan uit dat de verhouding tussen het aantal gebruikers van collectief gefinancierde extramurale zorg (thuiszorg) in het enquêtebestand en de registratiecijfers, ook weergeeft hoe het aantal gebruikers van informele en particuliere zorg in het enquêtebestand zich verhoudt tot het werkelijke aantal gebruikers (tabel B.4). Ofwel: we gaan ervan uit dat de steekproeffout voor de niet-collectieve zorg even groot is als die voor de collectieve extramurale zorg. Het blijkt dat het aantal geijkte pakketten voor huishoudelijke hulp, persoonlijk verzorging en verpleging in 2009 volgens het AVO 90% bedraagt van het aantal gebruikers. Als we hetzelfde percentage vermenigvuldigen met het gebruik van informele en particuliere zorg vanuit het enquêtebestand, komt het aantal gebruikers van deze pakketten op resp. 227.000 en 139.000. 7
Tabel B.4 Berekening gebruik pakketten, niet-collectieve zorg, 2009 (aantallen x 1000 en aandelen) verhouding cliënten cliënten collectieve volgens geijkte thuiszorg AVO AVO’07 pakketten en landelijk geijkte pakketten collectieve thuiszorg (excl. begeleiding)
578
informele zorg particuliere zorg a
518
0,90
518
253
0,90a
227
155
a
139
0,90
Op basis van ‘steekproeffout’ van collectieve thuiszorg (excl. begeleiding).
Bron: SCP (AVO’07); dit rapport: tabel B.3
B.1.3 Gebruikers kortdurende thuiszorg in 2009 In het voorgaande zijn de SCP-pakketten geconstrueerd zonder rekening te houden met het feit dat sommige gebruikers slechts kort (vanwege tijdelijke beperkingen) gebruikmaken van deze zorg. In deze paragraaf corrigeren we de pakketten daarvoor, en construeren we een afzonderlijk pakket kortdurende thuiszorg. In paragraaf 4.1.1 is weergegeven hoe in het AVO de kortdurende thuiszorg is af te leiden uit de overige (extramurale) pakketten (tabel 4.1). Informatie over gebruikers van begeleiding ontbreekt echter. We nemen aan dat alle begeleiding van langdurige aard is. Tabel B.5 geeft aan hoeveel extramurale pakketten er zijn zonder rekening te houden met de kortdurende thuiszorg (kolom 1). De constructie van deze aantallen is in tabel B.3 (collectieve thuiszorg) en tabel B.4 (niet-collectieve thuiszorg) beschreven. Kolom 2 in tabel B.5 geeft aan welk aandeel van de gebruikers van deze pakketten de zorg kortdurend gebruikt (zie ook tabel 4.2 in de hoofdtekst). Kolom 3 geeft per pakket aan hoeveel geijkte pakketten kortdurend er resulteren. Vooral onder de gebruikers van het pakket informele zorg maken veel mensen kortdurend gebruik van zorg (bijna de helft). Daardoor vormt de groep kortdurende informele zorg gebruikers bijna de helft van het totaal aan kortdurende thuiszorg. Daarnaast wordt vooral verpleging vaak kortdurend gebruikt (42.000 mensen). In totaal zijn er ongeveer 218.000 zorggebruikers die kortdurend zorg ontvangen. Kolom 4 geeft ten slotte het aantal pakketten waarin met de kortdurende thuiszorg rekening is gehouden.
8
Tabel B.5 Gebruik van kortdurende thuiszorg, 2009 (aantallen en aandelen) aantal pakketten percentage (incl. kortdurend in aantal kortdurend kortdurend) pakket in pakket kortdurende thuiszorg
pakketten met kortdurend apart 218
informeel
227
48
110
117
particulier
139
11
15
124
huishoudelijke hulp
217
10
22
195
persoonlijke verzorging
147
19
28
119
verpleging
154
27
42
112
begeleiding
122
0
0
122
Bron: SCP (AVO’07); hoofdtekst tabel 4.2; tabel B.3 en tabel B.7.
B.1.4 Gebruikers tehuiszorg verpleging en verzorging 2009 In dit rapport onderscheiden we drie vormen van tehuiszorg, ofwel zorg met verblijf: kort verblijf, verblijf lang met verzorging (verzorgingshuiszorg) en verblijf lang met verpleging (verpleeghuiszorg). Met kort verblijf bedoelen we hier het kortdurend verblijf in een verzorgings- of verpleeghuis dat volgens de regelgeving maximaal zes weken duurt (NZa 2009). Er is geen recente informatie over het aantal cliënten in de verpleeg- en verzorgingshuizen afzonderlijk,alleen over het totaal van de tehuisbewoners. Dit geldt ook voor het kort verblijf: alleen het totaal aantal dagen is bekend. Volgens het College voor zorgverzekeringen (CVZ) bedroeg het aantal dagen kort verblijf in de totale tehuiszorg in 2009 1,1 miljoen (www.zorgcijfersdata.cvz.nl). We gaan ervan uit dat kort verblijf maximaal zes weken betreft. Daarom zal er elke zes weken een andere gebruiker van een plaats voor kort verblijf zijn. Het totaal aantal dagen kort verblijf moet dus nog door 42 dagen (= 6 weken) worden gedeeld. Dit leidt tot ruim 26.000 gebruikers. We weten dan echter nog niet wat de verdeling van die dagen over verpleeg- en verzorgingshuizen is. Deze moet worden geconstrueerd op basis van gegevens over het jaar 2008. ABF rapporteert het aantal cliënten in verzorgingshuizen en verpleeghuizen over 2008 (1e kolom van tabel B.6, VWS-AZRA). Wij nemen aan dat de tijdelijke bewoners bij deze cliënten zijn inbegrepen. Van Galen et al. (2007) geven aan dat (op peildatum 1 januari 2005) 5% van de bewoners van verzorgingshuizen en 12% van de verpleeghuisbewoners daar minder dan drie maanden verblijft. In navolging van VeVeRa-III gaan we er (op basis van Van Galen et al. 2007) van uit dat de helft daarvan minder dan zes weken in het tehuis verblijft, en dus gebruikmaakt van kort verblijf (zie de 2e kolom van tabel B.6). Door met deze percentages rekening te houden kunnen we het aantal personen met kort verblijf uit het totaal aantal tehuisbewoners (verblijf lang) berekenen (zie de 3e kolom tabel B.6). Hiermee construeren we een inschatting van het aantal gebruikers van kort verblijf in 2008. Tabel B.6 laat zien dat op 1 januari 2005 iets minder dan 7000 personen gebruikmaakten van kort verblijf, van wie 37% in een verzorgingshuis en 63% in een verpleeghuis.
9
Tabel B.6 Aandeel kort verblijf in tehuizen 2009 (aantallen × 1000 en procenten) aantal aantal gebruikers tehuisbewoners percentage kort kort verblijf, ABF (2008)a verblijf in tehuis b,c ABF (2008)
percentage in gebruik kort verblijf naar type tehuiszorg
verzorgingshuiszorg
99
2,5
2,5
37
verpleeghuiszorg
71
6,0
4.2
63
6,7
100
totaal kort verblijf a b
CAK-BZ, VWS-AZRA 2010. CAK-BZ (Van Galen et al. 2007, figuur 12); de helft van de personen die minder dan drie maanden verblijven.
c
CIZ-GINO indicatiebestand 2004 (Jonker et al. 2007, tabel 2.1).
Door deze verdeling te combineren met de totale gebruiksgegevens van tehuiszorg (CBS) en van kort verblijf (CVZ) over 2009 kunnen we het gebruik van het pakket kort verblijf in 2009 construeren. We gaan uit van het totaal aantal gebruikers van tehuiszorg volgens het CBS (AWBZ-zorg met verblijf, 2009). In 2009 ontvingen 165.000 personen zorg in een tehuis. Om het aantal gebruikers van verzorgingshuiszorg en verpleeghuiszorg te berekenen gaan we uit van de verhouding hiervan op basis van de gegevens uit 2008 volgens ABF (kolom 2 en 3 van tabel B.7). Het aantal bewoners van de verpleeg- en verzorgingshuizen volgt dan door de percentages uit kolom 2 te relateren aan het totaal aantal cliënten in tehuizen uit kolom 1. Dit moet nog worden gecorrigeerd voor het aantal cliënten dat kortdurend in de tehuizen verblijft. In totaal maken 27.000 cliënten gebruik van kortdurend verblijf in 2009 (CVZ). Iets minder dan 10.000 cliënten (37%) verblijven kortdurend in een verzorgingshuis en ruim 16.700 (63%) in een verpleeghuis. De pakketten verzorgingshuiszorg en verpleeghuis moeten hiervoor worden gecorrigeerd om doublures te voorkomen. Het pakket verzorgingshuiszorg omvat 86.000 gebruikers in 2009 en het pakket verpleeghuiszorg 52.000. Tabel B.7 Gebruikers van verblijfspakketten, 2009 (aantallen × 1000; percentages) aantal cliënten CBS (2009)a (x 1000)
aantal bewoners aantal ABF (2008)b percentage cliënten 2009 (x 1000) cliënten ABF (x 1000)
percentage in gebruik kort verblijf naar type tehuiszorg
aantal gecorrigeerde cliënten met pakketten kort verblijf tehuiszorg (x 1000) (x 1000)
verzorgingshuiszorg
99
58
96
37
10
86
verpleeghuiszorg
71
42
69
63
17
52
27c
27c
kort verblijf totaal aantal cliënten (incl. kort verblijf) a b c
165
170
165
165
CBS (AWBZ-zorg met verblijf). CAK-BZ VWS-AZRA 2010. CIZ geeft aan dat er 1,1 miljoen dagen kort verblijf worden gebruikt. Bij een verblijfsduur van 42 dagen komt dit neer op ruim 26.500 cliënten per jaar.
B.1.5 Geijkt gebruik verpleging en verzorging in 2009 Tot slot vergelijken we de geconstrueerde landelijke gebruikscijfers met de cijfers zoals deze in het enquêtebestand (AVO/OII ‘07/’08) voorkomen (tabel B.8). De percentages in het enquêtebestand sporen over het algemeen goed met die in de geijkte cijfers. Opgemerkt 10
moet worden dat de pakketten begeleiding en kort verblijf niet in het enquêtebestand zijn opgenomen. Mede daardoor zijn de geijkte percentages gebruikers voor de huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging wat lager dan in de niet-geijkte gegevens. Tabel B.8 Gebruik van pakketten, enquêtebestand en geijkt, 2009 (personen en procenten) absoluut (× 1000) in procenten enquêtebestand (AVO/OII ‘07/08)
geijkt (2009)
enquêtebestand (AVO/OII ‘07/08)
geijkt (2009)
kortdurende thuiszorg
235
218
20
19
informele zorg
130
117
11
10
particuliere zorg
138
124
12
11
huishoudelijke hulp
273
195
24
17
persoonlijke verzorging
111
119
10
10
verpleging
100
112
9
10
begeleiding (incl. (dag)behandeling)
0
122
0
10
kort verblijf
0
27
0
2
102
86
9
7
67
52
6
4
1.156
1.171
100
100
10.316
10.316 11
11
verzorgingshuiszorg verpleeghuiszorg
totaal gebruik
bevolking percentage gebruikers in de bevolking
Bron: SCP (AVO/OII ‘07/’08); dit rapport SCP-bewerking
B.1.6 Gebruikers van Wmo Uit de combinatie van functies binnen de extramurale pakketten is af te leiden welk deel van de zorggebruikers gebruikmaakt van Wmo-zorg, ofwel huishoudelijke hulp. Dit berekenen we per pakket, omdat we op basis van de groei van het aantal gebruikers per pakket dan ook de groei van het Wmo-gebruik kunnen inschatten. Deze percentages zijn berekend aan de hand van de tabellen over de combinatie van huishoudelijke hulp, en persoonlijke verzorging en verpleging (tabel B.1), de constructie van het aantal gebruikers van begeleiding in combinatie met andere functies (tabel B.2) en de constructie van het aantal pakketten kortdurende thuiszorg (tabel B.5). Zo gebruikt volgens tabel B.1 55% van de gebruikers van het CBS-pakket persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp. Op vergelijkbare manier berekenen we het aandeel gebruikers van verpleging die ook huishoudelijke hulp gebruiken (45%). We gaan ervan uit dat het percentage gebruikers dat persoonlijke verzorging of verpleging combineert met huishoudelijke hulp, hetzelfde is onder de gebruikers van begeleiding. Dus: van de gebruikers die naast persoonlijke verzorging ook begeleiding gebruiken (en dus onder het SCP-pakket begeleiding vallen) nemen we aan dat 55% dit combineert met huishoudelijke hulp. Uit de combinatie van het gebruik van begeleiding en de andere functies
11
kunnen we nu het aandeel gebruikers van begeleiding afleiden die ook huishoudelijke hulp gebruiken. Dit komt uit op 52%. Op vergelijkbare wijze nemen we aan dat gebruikers van kortdurende zorg even vaak huishoudelijke hulp ontvangen naast andere zorgvormen als gebruikers van de overeenkomstige langdurige zorg. Op die manier vinden we dat een kwart van de mensen die kortdurend thuiszorg gebruikt hierbij huishoudelijke hulp krijgt. Door dit te vermenigvuldigen met het aantal gebruikers per pakket, volgt het aantal Wmo-gebruikers. Het totaal aantal Wmo-gebruikers spoort dan precies met het aantal gebruikers van huishoudelijke hulp volgens het CBS (zie tabel B.1). Tabel B.9 Gebruikers van huishoudelijke hulp via de Wmo per pakket, 2009 (percentage en aantal x 1000) percentage gebruik aantal gebruikers per aantal gebruikers huishoudelijke hulp pakket huishoudelijke hulp (x 1000) kortdurende thuiszorg
26
218
57
informele zorg
0
117
0
particuliere zorg
0
124
0
huishoudelijke hulp
100
195
195
persoonlijke verzorging
55
119
65
verpleging
45
112
51
begeleiding
52
122
64
totaal
0
0
0
432
Bron:tabel B.1, tabel B.2, tabel B.8 (SCP-bewerking)
B.2
Uitgaven verpleging en verzorging in 2009
Op landelijk niveau is er informatie over de uitgaven per functie voor collectieve verpleging en verzorging. Het gaat hier dus niet over de kosten per pakket, ofwel combinatie van functies, zoals wij deze hebben geconstrueerd. Deze uitgaven zijn namelijk samengesteld uit de kosten voor de verschillende functies die binnen de pakketten worden gebruikt. De uitgaven aan huishoudelijke hulp via de Wmo is bekend uit de Wmo-evaluatie van de landelijke budgetten (Van der Torre en Pommer 2010). De uitgaven voor de overige extramurale zorg is afkomstig de website van het CVZ. Uit deze bedragen kunnen de uitgaven voor de collectieve extramurale functies direct worden afgeleid (zie tabel B.10).
12
Tabel B.10 Uitgaven extramurale zorg per jaar, 2009 (mln. euro) uitgaven huishoudelijke hulp
1280
persoonlijke verzorging
1586
verpleging
481
begeleiding
302
Voor de verblijfsfuncties moeten de uitgaven worden geconstrueerd. Voor de tehuiszorg (verzorgingshuis- en verpleeghuiszorg) als geheel worden de uitgaven door het CVZ geregistreerd. De verdeling over de verpleeg- en verzorgingshuizen is daarbij echter niet bekend. Daarom verdelen we de kosten over beide typen tehuizen op basis van ABFgegevens (AZRA 2010, persoonlijke communicatie). Tabel B.11 geeft de resultaten. Zo blijkt dat volgens ABF ongeveer 40% van de uitgaven aan tehuiszorg wordt besteed aan de verzorgingshuizen en 60% aan de verpleeghuizen. Dit leidt in 2009 tot een bedrag van 2,9 miljard euro voor de verzorgingshuiszorg en 4,2 miljard euro voor de verpleeghuiszorg. Tabel B.11 Uitgaven tehuiszorg per jaar (incl. kort verblijf) 2009 (mln. euro) aandeel kosten kosten kosten volgens volgens ABF intramuraal ABF (2008)a (2008) 2009b
kosten (incl. kort verblijf)
verzorgingshuiszorg
3040
40
2817
verpleeghuiszorg
4536
60
4203
totaal
7575
a: b:
7020
VWS_AZRA 2010. CVZ 2009.
Bron: VWS_AZRA 2010; CVZ 2009. (SCP-bewerking)
De uitgaven aan tehuiszorg in tabel B.11 moeten nog worden gecorrigeerd voor de kosten van kort verblijf. De totale kosten van kort verblijf worden geregistreerd door het CVZ. De prijs voor kort verblijf hangt niet af van de plaats waar de zorg geleverd wordt (verzorgingshuis of verpleeghuis). Daarom verdelen we de uitgaven aan kort verblijf (als aftrekpost) over de verzorgings- en verpleeghuizen naar rato van het aantal tijdelijke bewoners (kort verblijf) in die typen instellingen (37% verblijft in verzorgingshuis, 63% in een verpleeghuis, zie tabel B.6). De resultaten staan in tabel B.12. Tabel B.12 Berekening uitgaven per type tehuiszorg, 2009 (x mln. euro’s) uitgaven tehuiszorg percentage (incl. kort uitgaven kort gebruikers kort verblijf) verblijf verblijf kort verblijf
uitgaven kort verblijf per type tehuis
78
uitgaven tehuiszorg 78
verzorgingshuiszorg
2817
37
29
2788
verpleeghuiszorg
4203
63
49
4153
totaal tehuiszorg
7020
7020
Bron: CVZ, tabel B.11, tabel B.6
13
Met deze berekeningen komen we uit op de volgende uitgaven per functie voor verpleging en verzorging in 2009. Voor de kortdurende thuiszorg wordt het uitgavenbedrag niet apart in de tabel opgenomen. Dit bedrag is immers opgenomen in de extramurale uitgaven van de verschillende functies. De uitgaven voor de niet-collectieve zorg worden berekend aan de hand van het aantal gebruikers en de relevante prijzen. Deze komen in bijlage B.3 aan de orde. Tabel B.13 Uitgaven per collectieve functie per jaar, 2009 (x mln. euro) kosten huishoudelijke hulp
1.280
persoonlijke verzorging
1.586
verpleging
481
begeleiding (incl. (dag)behandeling
302
kort verblijf
78
verzorgingshuiszorg
2788
verpleeghuiszorg
4.153
totaal
10.669
Bron: tabel B.10 en tabel B.12
B.3
Macro uren en prijzen van verpleging en verzorging
Voor de extramurale functies huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging geeft het CBS (StatLine) het totaal aantal gebruikte uren in 2009. Deze cijfers sporen voor persoonlijke verzorging en verpleging goed met de uren die door het CVZ worden gerapporteerd. Het CVZ geeft geen informatie over het aantal uren huishoudelijke hulp. Wel geeft het CVZ het aantal gerealiseerde uren begeleiding. Tabel B.14 geeft een overzicht van deze uren per functie. Tabel B.14 Totaal aantal uren/dagdelen per extramurale collectieve functie, 2009 (x 1000) uren huishoudelijke hulp
55,4
persoonlijke verzorging
37,3
verpleging
6,4 a
begeleiding (dagdelen) a
4,6
Hierbij gaan we uit van vier uur per dagdeel.
Bron: CVZ, CBS StatLine
Voor de informele en particuliere zorg zijn geen landelijke gegevens bekend over het aantal gerealiseerde uren. Dit leiden we af uit het geijkte aantal gebruikers (bijlage B.1), en het geijkte aantal uren per gebruiker (bijlage B.5). De prijzen van de collectieve functies zijn af te leiden uit de totale jaarlijkse uitgaven voor die functie (tabel B.13) en het gebruik (in uren voor de extramurale zorg, en in gebruikers voor de tehuiszorg, tabel B.14 en tabel B.8).
14
Voor de informele en particuliere zorg, samen de niet-collectieve zorg genoemd, zijn geen prijzen vastgesteld. We hebben echter in VeVeRa-III (Eggink et al. 2009) een inschatting gemaakt van de uurprijzen voor deze zorg voor het jaar 2005. Op basis van Van den Berg en Ferrer-I-Carbonell (2007) stelden we de prijs voor een uur informele zorg in 2005 vast op 10 euro per uur. De prijs voor particuliere zorg is bepaald aan de hand van het door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks vastgestelde maximale uurtarief voor de particuliere huishoudelijke dienstverlening (de ‘witte werkster’). We hebben het destijds voor 2005 vastgesteld op 12 euro per uur (SCP 2006, zie ook VeVeRa-III). Om tot prijzen voor het jaar 2009 te komen corrigeren we de prijzen uit 2005 voor de inflatie van 6,6% (bron: DPS) in de periode tot 2009. De prijzen voor informele en particuliere zorg komen daarmee uit op respectievelijk 10,88 en 12,71 euro per uur in 2009. Tabel B.15 bevat een overzicht van het gebruik, de uitgaven en de prijzen per functie. Tabel B.15 Constructie van prijzen per functie, 2009
eenheid
gebruik (uren, dagdelen en dagen x mln., gebruikers x 1000)
uitgaven (x mln. euro)
prijs (in euro’s)
informeel
uur
10,95
particulier
uur
12,79
huishoudelijke hulp
uur
55,4
1.280
23,10
persoonlijke verzorging
uur
37,3
1.586
42,47
verpleging
uur
6,4
481
74,92
begeleiding
dagdelen
4,6
302
65,36
kort verblijf
dag
1,1
78
2.943
verzorgingshuiszorg
jaar
86,1
2.788
32.377
verpleeghuiszorg
jaar
52,2
4.153
79.639
Bron: tabel B.8; tabel B.13, tabel B.14 en VeVeRA-III
B.4
Gebruik extramurale verpleging en verzorging per pakket in uren per gebruiker
In het enquêtebestand is per gebruiker van de extramurale pakketten, behalve voor het pakket begeleiding, aangegeven hoeveel uren zorg per week de gebruiker ontvangt voor alle functies. Dit is weergegeven in tabel A.2. Alleen voor het pakket begeleiding is hierover geen informatie beschikbaar. Het aantal uren begeleiding voor de gebruikers van het pakket begeleiding kan eenvoudig worden afgeleid uit het totaal aantal gerealiseerde uren, waarbij voor een dagdeel begeleiding vier uur wordt gerekend (tabel B.14) en het aantal gebruikers van het pakket begeleiding (tabel tabel B.8). De mensen die begeleiding gebruiken worden immers allemaal gerekend tot het pakket begeleiding door de hiërarchie in de functies. Dit levert bijna drie uur begeleiding per gebruiker per week.
15
Tabel B.16 Constructie uren begeleiding per gebruiker van het pakket begeleiding, 2009 aantal in 2009 uren begeleiding ( x mln)
18
gebruikers begeleiding ( x 1000)
122
uren begeleiding per gebruiker per jaar
151
uren begeleiding per gebruiker per week
2,9
Bron: tabel B.8 en tabel B.14 (SCP-bewerking)
Vervolgens moet het gemiddelde gebruik van de lichtere functies huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging worden bepaald voor de gebruikers van het pakket begeleiding. Hiervoor kijken we naar het aandeel mensen dat een indicatie voor begeleiding ontvangt in combinatie met een van de minder zware pakketten (CIZ indicatiebestand 2009). Deze informatie is opgenomen in de 1e kolom van tabel B.17 (zie ook tabel B.3). De gegevens combineren we met het gemiddelde aantal uren dat de gebruikers de andere functies ontvangen (tabel A.2). Zo ontvangt 21% van de gebruikers van begeleiding ook huishoudelijke hulp. En een gebruiker van het pakket huishoudelijke hulp ontvangt gemiddeld 3,1 uur van deze hulp per week (tabel A.2). Wij nemen aan dat een gebruiker van begeleiding die daarnaast alleen nog huishoudelijke hulp ontvangt, dat eveneens voor 3,1 uur per week krijgt. Uitgesmeerd over alle gebruikers van begeleiding is dit 0,7 (21%* 3,1) uur per week.1 Een gebruiker van het pakket persoonlijke verzorging ontvangt drie uur huishoudelijke hulp per week (tabel A.2). Wij nemen aan dat een gebruiker van begeleiding die naast begeleiding ook nog huishoudelijke en persoonlijke verzorging ontvangt, eveneens voor drie uur per week huishoudelijke hulp krijgt. Uitgesmeerd over alle gebruikers van begeleiding is dit 0,8 (32* 2,8) uur per week. Op eenzelfde manier zijn de andere cijfers voor gemiddelde uren per functie in tabel B.17 berekend. Tot slot nemen we aan dat iemand die begeleiding ontvangt gemiddeld evenveel uren informele en particuliere zorg ontvangt als een ontvanger van het pakket verpleging. Hierover is geen extra informatie beschikbaar.
1
Ook hierin is verdisconteerd dat niet alle gebruikers van begeleiding ook huishoudelijke hulp ontvangen.
16
Tabel B.17 Berekening ongeijkt gemiddeld gebruik per functie voor het pakket begeleiding (uren per week) 2009 uren per functieb
aantal CBSbegeleiding in pakketten combinatie met met andere functies begeleidinga
percentage CBSpakketten met begeleidinga
alleen begeleiding
informele particuliere huishoudelij persoonlijke zorg zorg ke hulp verzorging
verpleging begeleiding
16
huishoudelijke hulp
26
21
0,7
persoonlijke verzorging
32
26
0,8
1,9
verpleging
45
37
1,1
1,0
1,8
totaal begeleiding
122
2,5
2,9
1,8
a b
2,9
0,8
2,9
Zie tabel B.3. Zie tabel A.2.
Bron: tabel B.3, tabel A.2
In de laatste rij van tabel B.17 is het totaal aantal uren zorg per functie voor het pakket begeleiding opgenomen. Dus iemand met het pakket begeleiding ontvangt gemiddeld 0,2 uur per week begeleiding, 1,8 uur verpleging, 2,9 (= 1,9 + 1,0) uur persoonlijke verzorging enzovoort. Samengevat komen we uit op de uren per gebruiker per week voor de pakketten zoals aangegeven in tabel B.18
Tabel B.18 Gemiddeld aantal uren per gebruiker per week voor de verschillende functies en pakketten, ongeijkt 2009 huishoudelijke persoonlijke informeel particulier hulp verzorging verpleging begeleiding totaal kortdurende thuiszorg
1,8
0,1
0,2
0,1
0,1
informeel
9,5
particulier
1,6
3,5
huishoudelijke hulp
0,7
0,0
3,1
persoonlijke verzorging
2,2
0,4
3,0
7,2
verpleging
2,9
0,8
3,0
2,7
4,9
begeleiding
2,9
0,8
2,5
2,9
1,8
2,2 9,5 5,1 3,8 12,9 14,3 2,9
13,8
Bron: SCP
B.5
IJken van uren verpleging en verzorging
De uren per gebruiker uit de vorige paragraaf zijn gebaseerd op ons enquêtebestand. Deze komen echter nog niet overeen met de werkelijke uren per gebruiker. Daarom ijken we het aantal uren per gebruiker. We doen dit zo dat de berekende uitgaven en de feitelijke uitgaven met elkaar overeenstemmen. Dit is de laatste stap in het ijkproces, dat ervoor zorgt dat gebruikers, uren, prijzen en uitgaven direct met elkaar in verband te brengen zijn. Voor 17
de extramurale zorg worden de collectieve uitgaven per gebruiker per jaar berekend door de prijzen (tabel B.15) te vermenigvuldigen met de gemiddelde (ongeijkte) uren per week per gebruiker (tabel B.18). Dit alles is weergegeven in tabel B.19. Deze uitgaven komen echter nog niet overeen met de feitelijke uitgaven uit tabel B.13. Gemiddeld bedragen de (ongeijkte) collectieve uitgaven van een gebruiker van het pakket huishoudelijke hulp 3.800 euro per jaar. Een gebruiker van het pakket persoonlijke verzorging gebruikt echter naast persoonlijke verzorging vaak ook huishoudelijke hulp. Gemiddeld bedragen de uitgaven aan huishoudelijke hulp 3.600 euro per gebruiker en de uitgaven aan persoonlijke verzorging 16.000 euro. In totaal bedragen de collectieve uitgaven voor een gebruiker van persoonlijke verzorging daarmee 19.600 euro per jaar. Op vergelijkbare wijze bedragen de collectieve uitgaven van gebruikers van verpleging en begeleiding respectievelijk 28.600 en 18.800 euro per jaar. Hoewel gebruikers van kortdurende thuiszorg vaak wel verschillende zorgfuncties ontvangen, liggen de collectieve uitgaven gemiddeld relatief laag op 800 euro per jaar, omdat zij de zorg slechts voor een korte periode ontvangen. Tabel B.19 Berekende collectieve extramurale uitgaven per gebruiker per pakket per jaar, 2009 (x 1000 euro) collectieve uitgaven per persoon per jaar per functie
collectieve uitgaven per pakket kortdurende thuiszorg huishoudelijke hulp persoonlijke verzorging verpleging begeleiding
huishoudelijke hulp
persoonlijke verzorging
verpleging
begeleiding
totaal collectieve uitgaven
0,2
0,2
0,4
0,0
0,8
3,8
0,0
0,0
0,0
3,8
3,6
16,0
0,0
0,0
19,6
3,6
5,9
19,0
0,0
28,6
3,0
6,3
7,0
2,5
18,8
Bron: SCP
Aan de hand van deze ongeijkte uitgaven per functie en gebruiker, en het aantal gebruikers per pakket (tabel B.8), berekenen we de totale uitgaven per onderdeel van het pakket (tabel B.20). Door de afzonderlijke onderdelen op te tellen, kunnen de (ongeijkte) collectieve uitgaven per functie worden berekend. Voor de functie huishoudelijke hulp betekent dat bijvoorbeeld een totaal aan berekende uitgaven van 1982 miljoen euro. Dat is berekend door het optellen van 49 miljoen euro binnen de kortdurende zorg, 733 miljoen euro (als alleen huishoudelijke hulp wordt ontvangen), 246 miljoen euro (huishoudelijke hulp wordt samen met persoonlijke verzorging ontvangen), 402 miljoen euro (huishoudelijke hulp wordt samen met verpleging en eventueel persoonlijke verzorging ontvangen), 373 miljoen euro (huishoudelijke hulp wordt samen met minstens begeleiding ontvangen). Op dezelfde manier berekenen we de collectieve uitgaven voor de andere functies.
18
Tabel B.20 Berekende en feitelijke collectieve uitgaven per functie per jaar, 2005 (x mln. euro) collectieve uitgaven per jaar per functie
kortdurende thuiszorg
huishoudelijke hulp
persoonlijke verzorging
verpleging
49
42
87
begeleiding
huishoudelijke hulp
733
persoonlijke verzorging
426
1908
verpleging
402
660
2123
begeleiding
373
771
850
302
totaal (x mln. euro)
1982
3380
3060
302
landelijke uitgaven (x mln. euro)a
1280
1586
481
302
ijkverhouding
0,65
0,47
0,16
1,00
a
Landelijke uitgaven uit tabel B.13.
Bron: SCP
Voor huishoudelijke hulp komen de landelijke uitgaven 702 miljoen euro lager uit dan de berekende uitgaven. Dat kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden doordat we met gemiddelden kijken en doordat we altijd te maken hebben met afwijkingen wanneer we een microbestand vergelijken met landelijke registraties. 2 De verschillen tussen de berekende en feitelijke uitgaven zijn te herleiden tot verschillen in uren per gebruiker: prijzen en aantallen gebruikers zijn immers in beide uitgavenberekeningen gelijk. Door de feitelijke uitgaven te delen door de berekende uitgaven, construeren we een ijkverhouding (laatste rij van tabel B.20). Aan de hand van deze ijkverhouding worden de gemiddelde uren per functie bijgesteld. Dus voor bijvoorbeeld alle gebruikers van huishoudelijke hulp wordt het aantal uren bijna gehalveerd (ijkverhouding 0,65). Hiermee maken we de berekende en feitelijke uitgaven geheel met elkaar in overeenstemming. Deze grote aanpassing is een gevolg van het combineren van jaargegevens (gebruikers, uren en uitgaven), en het aantal uren per gebruiker per week. Omdat de uren begeleiding per gebruiker al uit de registraties zijn afgeleid, behoeven die niet worden aangepast (de ijkverhouding is 1). Door het ijken van de uren per gebruiker corrigeren we de ‘steekproeffout’ in de uren. Voor de informele en particuliere zorg zijn echter geen landelijke bedragen beschikbaar. Daarom corrigeren we de ‘steekproeffout’ in de uren voor de informele en particuliere zorg op basis van de gemiddelde fout in de overige uren (exclusief begeleiding). De werkelijke kosten voor collectieve extramurale zorg liggen ongeveer 60% lager dan de berekende kosten (ijkverhouding voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging is 0,40). Daarom verlagen we de uren voor de niet-collectieve zorg ook met dit percentage. Dit levert de geijkte gemiddelde uren per gebruiker in tabel B.21 (ter vergelijking zie de nietgeijkte getallen in tabel B.18).
2
Overigens verschillen ook de landelijke cijfers onderling van elkaar.
19
Tabel B.21 Geijkt gemiddeld aantal uren zorg per week per gebruiker, 2009 (uren per week) functies niet-collectief
Wmo
AWBZ
totaal
informele zorg
particuliere zorg
huishoudelijke hulp
persoonlijke verzorging
verpleging
kortdurende thuiszorg
0,7
0,0
0,1
0,04
0,02
informele zorg
3,8
particuliere zorg
0,6
1,4
huishoudelijke hulp
0,3
0,0
2,0
persoonlijke verzorging
0,9
0,2
1,9
3,4
verpleging
1,1
0,3
1,9
1,3
0,8
begeleiding
1,1
0,3
1,6
1,3
0,3
begeleiding
pakketten 0,9 3,8 2,0 2,3 6,4 5,4 2,9
7,6
Bron: SCP
Om verschillende redenen hebben we ervoor gekozen om het aantal uren per gebruiker te ijken en niet de tarieven per zorgfunctie. De tarieven zijn berekend op landelijk niveau door de landelijke uitgaven en de uren zorg aan elkaar te relateren. Het gemiddelde aantal uren per gebruiker is daarentegen afkomstig uit een enquêtebestand. Door het steekproefkarakter kan een vertekening ontstaan. Op vergelijkbare wijze als bij de ongeijkte uitgaven per gebruiker (tabel B.19) berekenen we nu ook de geijkte uitgaven per gebruiker per pakket. Dit is weergegeven in tabel B.22. Aan de hand van deze bedragen kan de gebruiksraming worden omgerekend naar een volumeraming.
Tabel B.22 Geijkte gemiddelde uitgaven per gebruiker, 2009 (x mln. euro) huishoudelijke persoonlijke informeel particulier hulp verzorging 0,0
0,1
0,1
totaal verpleging begeleiding collectief
kortdurende thuiszorg
0,4
0,1
informeel
2,2
particulier
0,4
0,9
huishoudelijke hulp
0,1
0,0
2,4
persoonlijke verzorging
0,5
0,1
2,3
7,5
verpleging
0,7
0,2
2,3
2,8
3,0
begeleiding
0,7
0,2
2,0
3,0
1,1
totaal
0,3
0,7 2,2 1,3
2,5
2,4
2,6
9,8
10,4
8,1
9,0
8,5
9,4
Bron: SCP
20
Bijlage C Vergelijking van VeVeRa-III en VeVeRa-IV C.1
Gebruik in het enquêtebestand
Gebruik in het enquêtebestand in termen van personen Om het gebruik in het huidige enquêtebestand (AVO/OII’07/’08) te vergelijken met de situatie in VeVeRa-III (AVO/OII’03/'04) gaan we uit van de indeling in pakketten zonder rekening te houden met een afzonderlijk pakket kortdurende thuiszorg. De vergelijking laat zien dat het gebruik van persoonlijke verzorging en verpleging in de huidige steekproef veel hoger is, terwijl het gebruik van huishoudelijke hulp juist lager is (zie tabel C.1). Deels zal dit komen door de invoering van de Wmo waardoor het gebruik van huishoudelijke hulp iets is gedaald. Dit is in de registraties ook ten dele zichtbaar: het aantal gebruikers van de functie huishoudelijke hulp ligt vanaf 2007 lager dan in de voorgaande jaren (CBS-StatLine; ‘AWBZ/Wmo-zorg zonder verblijf’). Het aantal gebruikers van persoonlijke verzorging en, in mindere mate verpleging, is vanaf 2007 juist hoger dan daarvoor. De verschillen zijn wat groter dan op grond van de registraties kan worden verwacht. Dit komt door toevalsfactoren in de steekproef waarop dit bestand is gebaseerd. De onderliggende relaties tussen de persoonskenmerken en het gebruik van de verschillende pakketten worden hierdoor echter niet beïnvloed. In VeVeRa-III werden de pakketten persoonlijke verzorging en verpleging samengenomen en werd geen rekening gehouden met kortdurende thuiszorg. Tabel 4.1 in de hoofdtekst geeft aan dat het aandeel gebruikers van persoonlijke verzorging vergelijkbaar is met het aandeel gebruikers van verpleging. Tabel C.1 Gebruik van pakketten volgens de indeling in VeVeRa-III in het AVO/OII-bestand, 2003/2004 en 2007/2008 (in procenten) 2003/2004 (VeVeRa-III) 2007/2008 (VeVeRa-IV) percentage van de steekproef
percentage van de gebruikers
percentage van de steekproef
percentage van de gebruikers
informeel
2,1
21,4
1,3
11,3
particulier
1,1
11,0
1,3
12,0
huishoudelijke hulp
3,9
40,3
2,6
23,6
persoonlijke verzorging en/of verpleging
1,3
13,5
1,1
18,2
verzorgingshuiszorg
0,9
9,3
1,0
8,9
verpleeghuiszorg
0,4
4,4
0,6
5,8
totaal gebruik van zorg
9,6
100,0
11,2
100,0
geen gebruik van zorg
90,4
88,8
10.010
10.771
N=
Bron: VeVeRa-III (tabel 3.3); huidige rapport (SCP-bewerking)
21
Gebruik in het enquêtebestand in termen van uren per gebruiker Het aantal uren zorg per gebruiker per week is voor de meeste functies binnen de pakketten toegenomen ten opzichte van het enquêtebestand uit 2003/2004 (zie tabel 4.3 uit de hoofdtekst en tabel C.2) . Dit komt deels door verschillen tussen de enquêtebestanden, maar ook doordat de kortdurende thuiszorg nu apart wordt bestudeerd. Deze zorg omvat gemiddeld het minste aantal zorguren per week per gebruiker en maakte in VeVeRa-III deel uit van de overige zorgfuncties. Het gemiddeld aantal uren voor de overige zorgfuncties werd daarmee enigszins gedrukt. Door de kortdurende thuiszorg apart te bestuderen is dit in het huidige enquêtebestand niet meer het geval en is het aantal uren voor overige zorgfuncties dan ook gemiddeld iets hoger dan in VeVeRa-III. Met name de functie informele zorg binnen het pakket ‘informele zorg’ kent daardoor meer uren per week per gebruiker. Andere substantiële verschillen komen voor bij het gebruik van de functie persoonlijke verzorging binnen het pakket ‘persoonlijke verzorging’ (ander bestand) en het gebruik van de functie verpleging binnen het pakket ‘verpleging’ (zowel doordat het een ander bestand is als door het onderscheiden van kortdurende thuiszorg). Tabel C.2 Gemiddeld aantal uren per gebruiker per week, VeveRa-III en VeVeRa-IV informele particuliere huishoudepersoonlijke zorg zorg lijke hulp verzorging
verpleging
totaal
VeVeRa-III (2003/2004) informele zorg
4,5
4,5
particuliere zorg
1,0
3,1
huishoudelijke hulp
1,0
0,1
2,6
persoonlijke verzorging
1,3
0,5
2,8
2,7
verpleging
1,5
0,3
2,3
1,3
4,2 3,7 7,3 2,1
7,5
VeVeRa-IV (2007/2008) kortdurende thuiszorg
1,8
0,1
0,2
0,1
informeel
9,5
particulier
1,6
3,5
huishoudelijke hulp
0,7
0,0
3,1
persoonlijke verzorging
2,2
0,8
3,0
7,2
verpleging
2,9
0,8
3,0
2,7
0,1
2,2 9,5 5,1 3,8 13,3
4,9
14,3
Bron: SCP (AVO’03); SCP/CBS (AVO’07); SCP (OII’04 en OII’08/’09)
C.2
Verklaringsmodel van het gebruik
De resultaten zijn redelijk vergelijkbaar met het verklaringsmodel uit VeVeRa-III (zie tabel C.3 en tabel 4.4 in de hoofdtekst ). Ook daar speelden beperkingen en demografische kenmerken een belangrijke rol. De rol van opleiding was veel groter in de voorgaande rapportage, maar wordt hier overgenomen door de meer verfijnde indeling in inkomensklassen. Hierbij speelt ook mee dat de informatie over het inkomen nu uit registraties afkomstig is, en daardoor betrouwbaarder is dan de door respondenten zelf opgegeven bedragen. Opvallend is dat de rol van de beperkingen en de aandoeningen in het onderhavige verklaringsmodel minder groot is dan in VeVeRa-III. Dit komt mede door het 22
opnemen van dementie als verklarende variabele. Waar het verbeteren van de gezondheid voorheen een sterk dempende werking had op het toekomstige gebruik van zorg, zal dit effect hier dus wat kleiner zijn. Verder blijkt dat de coëfficiënten van de leeftijdsvariabelen groter zijn dan in het voorgaande model: ouderen ontvangen sneller zorg, ook al hebben ze relatief weinig aandoeningen. Ook hier kan er sprake zijn van een uitwisseling van effecten: het voorkomen van aandoeningen is immers sterk gecorreleerd met de leeftijd. Het effect van leeftijd wordt echter weer deels gecompenseerd door het opnemen van dementie, wat ook sterk is gecorreleerd met leeftijd. Tabel C.3 Significante determinanten van gebruik (coëfficiënten van multinomiale schatting), 2003/2004 (n = 10.010)a,b huishoupersoonlijke informele particudelijke verzorging of verzorgingszorgc zorg liere zorg hulp verpleging huiszorg
verpleeghuiszorg
demografische kenmerken hoge leeftijd
+
–
+
vrouw
+
+
+
+
+
–
–
–
weduwe
+
+
+
+
+
alleenstaand
+
+
+
+
+
+
+
+
–
–
+
–
–
–
+
+
–
+
–
–
fysieke beperkingen
+
+
+
+
+
+
fysieke aandoeningen
+
+
+
+/–
+/–
+/–
+/–
+
+
+
+
+
+
+
stedelijkheid
+
+
sociaaleconomische kenmerken –
opleidingsniveau hoger inkomen
+
maximale eigen bijdrage thuiszorg maximale eigen bijdrage verblijf
+
–
gezondheidskenmerken
psychische aandoeningen
overige voorzieningen hulpmiddelen mobiliteit bezoek aan medisch specialist of ziekenhuis a b c
+ +
+
+
+ = significant positief; – = significant negatief; +/–= sommige kenmerken significant positief, andere significant negatief (significant bij p < 0,05). Een lege cel geeft aan dat het effect niet significant van nul verschilt. De fit van dit model is goed: de pseudo-R2 van het model bedraagt 0,51. Voor de bespreking zijn de schattingsresultaten voor de kans op zorg in een aparte logit-analyse berekend.
Bron: VeVeRa-III
23
C.3
Gebruik in basisjaar in VeVeRa-III en VeVeRa-IV
Gebruik in basisjaar in termen van personen In de vorige rapportage was het basisjaar 2005. Sindsdien is er veel in het zorggebruik veranderd (zie tabel C.4). Dat komt ten eerste omdat de bevolking is gegroeid en de vergrijzing vier jaar verder is gevorderd. Dit resulteert in meer zorggebruikers in 2009 (1,1 miljoen) dan in 2005 (806.000). Ook heeft de invoering van de gebruikelijke zorg steeds meer vorm gekregen, is in 2007 de huishoudelijk hulp overgeheveld naar de Wmo en is in 2009 de pakketmaatregel begeleiding ingevoerd. Daarnaast onderscheiden we nu de kortdurende (thuis)zorg als aparte categorie. Het gebruik van informele zorg en huishoudelijke hulp is lager in 2009 dan het was in 2005. Dit komt omdat het in 2009 alleen de langdurige zorg betreft en door de overheveling van de huishoudelijke hulp naar de Wmo. Ondanks de pakketmaatregel is het gebruik van het pakket begeleiding volgens onze berekening groter dan in 2005. Dit is mede het gevolg van het ontbreken van voldoende registraties over het gebruik van begeleiding. Het aantal gebruikers van begeleiding is afgeleid uit het gebruik van de andere extramurale pakketten, en valt daardoor hoger uit. Zie hiervoor bijlage B. Daarnaast heeft de pakketmaatregel meer gevolgen voor het aantal uren begeleiding per gebruiker dan voor het aantal gebruikers zelf. Terwijl de verpleeghuiszorg in 2009 hetzelfde niveau heeft als in 2005, is het aantal verzorgingshuisbewoners gedaald. Dit is een direct gevolg van de doorgaande trend van extramuralisatie: mensen blijven steeds langer thuis wonen, ook als ze zorg nodig hebben. Het aantal gebruikers van de pakketten particuliere hulp, persoonlijke verzorging en verpleging is ten opzichte van 2005 eveneens gestegen.
24
Tabel C.4 Gebruik van pakketten in 2005 en 2009 (aantallen × 1000 en procenten) 2003/2004 (VeVeRa-III) 2007/2008 (VeVeRa-IV)
aantalge bruikers
percentage van totaal zorggebruik
kortdurende thuiszorg informele zorg
aantal gebruikers
percentage van totaal zorggebruik
218
19
146
18
117
10
75
9
124
11
206
26
195
17
persoonlijke verzorging
61
8
119
10
verpleging
74
9
112
10
begeleiding, (dag)behandeling
25
3
122
10
kort verblijf
56
7
27
2
103
13
86
7
61
8
52
4
806
8a
1.179
11a
9.496
92a
9.383
89a
10.302
100a
10.562
100a
particuliere zorg huishoudelijke hulp
verzorgingshuiszorg verpleeghuiszorg
totaal aantal gebruikers geen gebruik van zorg
bevolking a
Percentage van de bevolking
Bron: VeVeRa-III (tabel 3.3); huidige rapport (tabel 5.1) SCP-bewerking
Gebruik in basisjaar in termen van uren in VeVeRa-III en VeVeRa-IV In 2009 gebruiken de cliënten minder uren zorg (totaal bijna 200 miljoen uur) dan in 2005 (210 miljoen uur, zie tabel C.5). Ook binnen de verschillende zorgvormen zien we dat het aantal uren per week in 2009 lager ligt dan in 2005. In 2005 werd met name veel meer begeleiding (gemiddeld 19 uur per week) gebruikt dan in 2009 (4 uur per week). Dit is waarschijnlijk deels het gevolg van de pakketmaatregel begeleiding die in dat laatste jaar is ingevoerd. Hiermee werd het recht op begeleiding sterk beperkt. Daarnaast is in de vorige rapportage een dagdeel van de dagactiviteiten als een uur zorg meegerekend, terwijl nu de meer realistische aanname is gedaan dat een dagdeel vier uur zorg betreft.
25
Tabel C.5 Gebruik van functies in termen van uren, 2005 en 2009 2005
2009
absoluut (x 1000)
procenten
absoluut (x 1000)
procenten
informele zorg
83.800
40
57.400
30
particuliere zorg
22.300
11
14.300
7
huishoudelijke hulp
50.700
24
55.400
29
persoonlijke verzorging
23.900
11
37.300
20
verpleging
13.500
6
6.400
3
begeleiding, (dag)behandeling
16.300
8
18.500
10
210.500
100
191.200
100
totaal Bron: VeVeRa-III, bijlage A
C.4
Determinanten in basisjaar in VeVeRa-III en VeVeRa-IV
Tabel C.6 geeft de verdeling van de determinanten volgens VeVeRa-III en VeVeRa-IV. De eerste kolom bevat de gegevens voor het basisjaar van VeVeRa-III (2005). De tweede kolom geeft de verdeling zoals deze met VeVeRa-III is voorspeld voor 2009. Deze is te vergelijken met de verdeling in 2009 zoals die in VeVeRa-IV wordt gehanteerd (derde kolom). De geijkte verdeling van de determinanten in 2009 komt over het algemeen goed overeen met die uit VeVeRa-III. De mate van stedelijkheid is nu iets hoger en het voorkomen van enkele aandoeningen is iets lager (aandoeningen van het bewegingsapparaat en zenuw- en zielsziekten). Ook ligt het opleidingsniveau nu iets lager dan in VeVeRa-III. De inkomensverdeling is niet goed vergelijkbaar, omdat er andere grenzen gehanteerd zijn.
26
Tabel C.6 Determinanten in 2005 en 2009 (aandeel van bevolking van 30-plus) VeVeRa-III 2005
VeVeRa-III a 2009
VeVeRa-IV 2009
verschil 2009
demografisch bevolking (aantal 30plussers × 1000)
VeVeRa-III 2005
VeVeRa-III 2009
VeVeRa-IV 2009
verschil
gezondheid 10.302
10476
10562
< 70 jaar
84
84
84
70-74 jaar
6
6
75-79 jaar
4
5
86 beperkingen
leeftijd
68
68
70
2
0 licht
geen
17
17
15
–2
6
0 matig
10
10
9
–1
5
0 ernstig
5
5
5
0
80-84 jaar
3
3
3
fysieke 0 aandoeningen
≥ 85 jaar
2
3
3
0 ademhaling
9
9
10
1
geslacht
kanker
2
2
3
1
vrouw
51
51
51
hart- en 0 vaatziekten
8
8
7
–1
man
49
49
49
0 spijsvertering
3
3
3
0
diabetes burgerlijke staat
8
9
9
0
7
bewegings0 apparaat
30
30
23
–7
13
zenuw- en –1 zielsziekten
10
10
7
–3
80
urogenitaal 1 stelsel
7
7
5
–2
huidaandoeninge n
5
5
4
–1
sociaaleconomisch
gevolgen van ongeval
7
3
2
–1
opleiding
overige aandoeningen
3
8
8
0
7
7
5
–2
.
.
2
2
6
6
6
0
48
48
48
0
verweduwd alleenstaand samenwonend
7 13 80
7 14 79
lagere school
14
13
13
psychische 0 aandoeningen
lbo, mulo, mavo
34
33
24
psychiatrische –9 aandoeningen
29
30
37
7 dementies
23
24
26
2
havo, vwo, mms, hbs, mbo hbo, wo
gebruik van voorzieningen
netto gestandaardiseerd inkomen per maandb < 900 euro
3
4
9
5 mobiliteit medische 19 voorzieningen
900-2200 euro
46
46
65
> 2200 euro
45
44
26
–18
6
6
.
. –1
missingc stedelijkheid
a b c d
zeer sterk
17
18
17
sterk
27
27
29
2
matig
21
21
20
–1
weinig
21
21
22
1
niet
14
14
13
–1
Voorspelling volgens de micromodelbevolking voor 2009 uit VeVeRa-III. De verfijnde inkomensklassen in VeVeRa-IV zijn hier samengevoegd tot dezelfde inkomensklassen als in VeVeRa-III. In VeveRa-IV zijn alle inkomensklassen bekend. In VeveRa-III was geen informatie over dementie beschikbaar.
Bron: CBS (StatLine); OCW (2008); CBS (POLS)
27
C.5
Prijzen en uitgaven in basisjaar in VeVeRa-III en VeVeRa-IV
De totale uitgaven aan V&V in 2009 vallen iets lager uit dan de totale uitgaven in 2005 (tabel C.7); de collectieve uitgaven liggen echter hoger. Dit komt doordat de uitgaven aan informele en particuliere zorg minder snel zijn toegenomen dan de uitgaven aan de collectieve zorg. Tabel C.7 Uitgaven in 2005 en 2009 (in mln. euro’s) 2005
2009
informele zorg
0,9
0,6
particuliere zorg
0,3
0,2
huishoudelijke hulp
1,2
1.4
persoonlijke verzorging
0,9
1.6
verpleging
0,8
0,5
begeleiding
0,6
0,3
kort verblijf
0,2
0,1
verzorgingshuiszorg
2,4
2,8
verpleeghuiszorg
3,8
4,2
totaal collectief
9,8
11,5
11,0
10,7
totaal Bron: VeVeRa-III; VeVeRa-IV
De prijzen van de verschillende zorgvormen (tabel C.8) zijn zowel in 2005 als in 2009 berekend door de totale kosten per zorgvorm te delen door het gebruik. Bij de thuiszorg is een uurprijs berekend. In de meeste gevallen is de prijs in 2009 wat hoger dan in 2005. De prijs voor verpleging is veel hoger, waarschijnlijk doordat er naar verhouding meer gebruik wordt gemaakt van de duurderde vormen van verpleging. De prijs voor begeleiding is in het huidige rapport echter veel lager dan in VeVeRa-III. Dit komt doordat in de vorige rapportage een dagdeel van de dagactiviteiten als een uur zorg is meegerekend, terwijl nu de meer realistische aanname is gedaan dat een dagdeel vier uur zorg betreft. Zoals al bleek in tabel B.5 komt het aantal uren begeleiding daardoor veel hoger, en de uurprijs veel lager uit dan in de vorige rapportage. Voor de berekeningen van de volumina en de uitgaven heeft deze aanpassing echter geen consequenties.
28
Tabel C.8 Prijs per functie, 2005 en 2009 (in euro’s) eenheid gebruik
2005
2009
informele zorg
uur
10,3
10,9
particuliere zorg
uur
12,0
12,8
huishoudelijke hulp
uur
23,4
23,1
persoonlijke verzorging
uur
38,7
42,5
verpleging
uur
59,2
74,9
begeleiding
uur
37,5
16,3
kort verblijf
dag
72,8
70,1
verzorgingshuiszorg
jaar
23.300
32.600
verpleeghuiszorg
jaar
61.300
69.000
Bron: VeVeRa-III; VeVeRa-IV (bijlage A)
C.6
Trends in verklarende determinanten in VeVeRa-III en VeVeRa-IV
De trends in het huidige rapport wijken af van die in de voorgaande rapportage (tabel C.9). Een belangrijke verandering ten opzichte van de vorige raming is dat de bevolkingsprognoses van het CBS zijn geactualiseerd. Dit heeft tot gevolg dat er een iets sterkere algehele bevolkingsgroei wordt verwacht, maar nog belangrijker is de veel sterkere verwachte groei van het aantal ouderen. Met name het aantal 85-plussers groeit in de laatste CBS-prognose (2009-2050) veel sneller (met 83% i.p.v. met 62%) dan in de eerdere prognoses. Hierdoor neemt het aandeel 85-plussers in de bevolking met 17% sneller toe dan in de voorgaande rapportage.
29
Tabel C.9 Verschil in groei determinanten 2009-2030 huidige rapport vs. VeVeRa-III (in procenten) groei van aandeel demografisch bevolking (aantal 30-plussers)
groei van aandeel
gezondheid 2
leeftijd
beperkingen geen
0
licht
0
< 70 jaar
–1
70-74 jaar
0
matig
1
75-79 jaar
2
ernstig
7
80-84 jaar
5
fysieke aandoeningen
≥ 85 jaar
17
geslacht
ademhaling
30
kanker
13
vrouw
0
hart- en vaatziekten
21
man
0
spijsvertering
20
burgerlijke staat
–14
diabetes
verweduwd
–2
bewegingsapparaat
39
alleenstaand
–4
zenuw- en zielsziekten
–6
samenwonend
1
urogenitaal stelsel
5
huidaandoeningen
35
sociaaleconomisch
gevolgen van ongeval
5
opleiding
overige aandoeningen
10
lagere school lbo, mulo, mavo havo, vwo, mms, hbs, mbo hbo, wo
–7 –18 –11
psychische aandoeningen psychiatrische aandoeningen dementie
a
7 .
27
inkomen
gebruik van voorzieningen
< 900 900-2200 > 2200
–3
hulpmiddelen mobiliteit
19
–11
medische voorzieningen
–2
19
stedelijkheid zeer sterk sterk
–3
matig
–3
weinig
0
niet a
4
7 In VeveRa-III was geen informatie over dementie beschikbaar.
Bron: VeVeRa-III; CBS (StatLine); OCW (2008); CBS (POLS)
De verwachtingen over de verdeling tussen mannen en vrouwen zijn hetzelfde gebleven. Het aandeel verweduwden en alleenstaanden zal volgens de huidige inzichten echter wat achterblijven bij de eerder geraamde groei. Het aandeel inwoners van zowel zeer stedelijke als van niet-stedelijke gebieden groeit volgens de huidige verwachting sneller dan in de voorgaande rapportage.
30
De trends in het opleidingsniveau zijn nu afkomstig uit een andere bron, wat een forse toename van het aandeel hoger opgeleiden oplevert. In de huidige modellering is gebruikgemaakt van de onderwijsraming van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor de 65-minners (OCW 2008). In de vorige modellering was het toekomstige opleidingsniveau voor de Nederlandse beroepsbevolking in het basisjaar afgeleid uit een reeks van Enquêtes beroepsbevolking (EBB) van het CBS, door het opschuiven van de leeftijdscohorten in de tijd. Voor de 65-plussers zijn we genoodzaakt deze methode opnieuw te gebruiken. Er is helaas nauwelijks andere informatie over het opleidingsniveau van deze leeftijdsgroep bekend, laat staan een raming. De methode van het doorschuiven van cohorten is voor deze groep in principe geschikt om de trends in het opleidingsniveau te bepalen. Opleidingen worden immers over het algemeen op jonge leeftijd al voltooid, en het opleidingsniveau zal met toenemende leeftijd niet meer wijzigen.3 Dit is een andere situatie dan bij bijvoorbeeld gezondheidskenmerken, die wel samenhangen met de leeftijd. Tot slot levert de inkomensverdeling die meeloopt met de andere determinanten een ander beeld op. Het aandeel hogere inkomens groeit sneller dan voorheen. Dit komt onder meer door de veranderde leeftijd- en opleidingsverdeling, die sterk gecorreleerd zijn met het inkomen. Bij de aandoeningen vinden we grote verschillen in vergelijking met de voorgaande rapportage. Dit komt doordat de trends op een andere manier zijn geconstrueerd. De trends in de huidige rapportage hebben we geschat op basis van een reeks van POLS-enquêtes (zie bijlage A Gebruikte bestanden voor de thuiswonende bevolking, aangevuld met OII-gegevens voor de tehuisbevolking). De trends in de prevalentie van aandoeningen zijn geanalyseerd met een eenvoudige regressie, die rekening houdt met verschillen in leeftijd en opleidingsniveau, waaruit rechtstreeks de autonome trend in prevalentie volgt. In VeVeRa-III werd uitgegaan van trends van het RIVM, die losstaan van de demografische ontwikkelingen en voor de gehele bevolking gelden. De prevalentie van aandoeningen hangt echter sterk samen met leeftijd. Dementie kon in de analyses van de vorige rapportage niet worden meegenomen, maar is nu wel toegevoegd. C.7
Trends in prijzen in VeVeRa-III en VeVeRa-IV
In tabel C.10 vergelijken we de prijsstijging in dit rapport met de prijsstijging die in het vorige rapport werd gehanteerd. Terwijl de jaarlijkse prijsstijging van de thuiszorg wat lager uitkomt dan in de vorige rapportage, stijgen de prijzen in de tehuizen wat harder. Dit heeft verschillende oorzaken. Ten eerste gaan we nu bij de thuiszorg uit van de prijs per cliënt (zie hoofdtekst § 4.2) , waar we voorheen de prijs per uur per type zorg hanteerden. De ontwikkeling van de zorgzwaarte (het aantal uur per cliënt) komt nu dus deels tot uitdrukking 3
Theoretisch gezien is doorschuiven niet helemaal goed, omdat de hogere opleidingsniveaus langer zullen leven dan de lagere. De verhouding hoog-/laagopgeleid zou daarom eigenlijk (nog!) sneller moeten stijgen dan nu al in de ramingen gebeurt. Anderzijds kunnen we beargumenteren dat onderwijsniveaus van de toekomstige ouderen een andere interpretatie moeten krijgen dan huidige niveaus van de huidige ouderen, door onderwijsinflatie en doordat vrouwen vergeleken met vroeger veel vaker voortgezet onderwijs volgen. Onze aanpak, het constant houden van de opleidingsniveauverdeling, kiest dus de middenweg. Hij bevat enerzijds een onderschatting (door levensverwachting) en anderzijds een overschatting (meer mensen hebben een hoge opleiding maar hun denk- en gezondheidsniveau is niet navenant veranderd).
31
in de ontwikkeling van de prijs per cliënt. Omdat we in de ramingen van het zorggebruik uitgaan van een constant aantal uren per gebruiker, levert dit geen problemen op. Tabel C.10 Aanname over jaarlijkse prijsontwikkeling in huidig rapport en VeVeRa-III huidig rapport (1984-2008) VeVeRa-III (1985-2005) thuiszorg
1,0
1,3
verzorgingshuizen
2,5
2,0
verpleeghuizen
2,5
2,3
Bron: SCP (DPS)
C.8
Geijkte ramingen in VeVeRa-III en VeVeRa-IV
De geijkte ramingen zijn wat betreft groei gelijk aan de ongeijkte ramingen. De vergelijking van beide ramingen is in de hoofdtekst opgenomen (tabel 7.2). Het verschil zit in het beginniveau van het zorggebruik, dat is geijkt naar het niveau van 2009. De verschillen tussen de ramingen in dit rapport en die uit VeVeRa-III als gevolg van andere groeicijfers zijn besproken in bijlage C.6. De overige verschillen worden veroorzaakt door de veranderingen in het zorggebruik tussen 2005 en 2009 (zie tabel C.4).
C.9
Raming zorgvolume in VeVeRa-III en VeVeRa-IV
In VeVeRa-III groeide het zorgvolume van collectief gefinancierde zorg met 34% tussen 2009 en 2030, ofwel 1,4% per jaar (zie tabel C.11). De collectieve uitgaven stegen daarmee harder dan het aantal gebruikers. Dit werd veroorzaakt door de toenemende uitgaven per cliënt. In de huidige raming blijven de uitgaven per cliënt echter constant, omdat we uitgaan van een constant aantal uren per gebruiker. Daarnaast groeide het pakket met de meeste uitgaven per gebruiker (verpleeghuiszorg) ook het snelst in termen van gebruikers. In deze rapportage groeit het zorgvolume voor de collectief gefinancierde zorg nog iets harder dan in het voorgaande rapport (51%, ofwel 2% per jaar). Dit komt vooral doordat het aantal gebruikers nu wat sneller stijgt. Ook hier neemt het aantal gebruikers van de (relatief dure) tehuiszorg sneller toe dan gemiddeld. Tabel C.11 Ontwikkeling van het zorgvolume in huidig rapport en VeVeRa-III VeVeRa-III
VeVeRa-IV
index 2030, 2009 = 100
jaarlijkse groei 2009-2030
index 2030, 2009 = 100
jaarlijkse groei 2009-2030
niet-collectief
128
1,2
132
1,3
collectief thuiszorg
131
1,3
134
1,4
tehuiszorg
136
1,5
159
2,2
totaal
134
1,4
150
1,9
totaal collectief
134
1,4
151
2,0
Bron: VeVeRa-III; VeVeRa-IV
32
C.10
Raming uitgaven in VeVeRa-III en VeVeRa-IV
Wanneer we niet alleen rekening houden met de tarieven en het aantal uren zorg zoals in het zorgvolume, maar ook met de veranderingen in de prijzen van zorg, ontstaat een beeld van de uitgavenontwikkeling tot 2030 (tabel C.12). Doordat de prijsstijging van de extramurale zorg (collectief en niet-collectief) in het huidige rapport achterblijft bij de prijsstijging uit de vorige rapportage, valt ook de uitgavenontwikkeling daar wat lager uit. Dit ondanks de snellere toename van het gebruik in termen van gebruikers en volume. Voor de tehuiszorg geldt juist het omgekeerde: de prijsstijging is in dit rapport hoger dan voorheen, en leidt daardoor tot een grotere uitgavenstijging. Tabel C.12 Ontwikkeling van de zorguitgaven in huidig rapport en VeVeRa-III VeVeRa-III
VeVeRa-IV
index 2030, 2009 = 100
jaarlijkse groei 2009-2030
index 2030, 2009 = 100
jaarlijkse groei 2009-2030
niet-collectief
168
2,5
162
2,3
collectief thuiszorg
172
2,6
165
2,4
tehuiszorg
214
3,7
267
4,8
totaal
197
3,3
227
4,0
totaal collectief
200
3,4
232
4,1
Bron: VeVeRa-III; VeVeRa-IV
33
Literatuur
Berg, Bernard van den, Ada Ferrer-i-Carbonell (2007). Monetary Valuation of Informal Care: The Well-being Valuation Method. In: Health Economics, jg. 16, p. 1227–1244. Eggink, Evelien, Jedid-Jah Jonker, Klarita Sadiraj en Isolde Woittiez (2009). VeVeRa-III. Ramingen verpleging en verzorging 2005-2030. Modelbeschrijving. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-special 43). Galen, Jaap van, Arjen van der Meer, Jan Brouwer en Gabriëlle Sogelée (2007) AZRA, een AWBZRamingsmodel: beschrijving model en gebruikte bronnen. Delft: ABF Research. Jonker, J., K. Sadiraj, I. Woittiez, M. Ras, M. Morren (2007). Verklaringsmodel verpleging en verzorging 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2007/31). NZa (2009). Beleidsregel CA-306. Prestatiebeschrijvingen intramurale zorg. Utrecht: Nederlandse Zorgautoriteit. Torre, A. van der en E. Pommer (2010). Definitief advies voor het Wmo budget voor huishoudelijke hulp voor 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2010-31). SCP (2006). Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel rapport 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
34