Actieteam Innovatie
Routekaart Innovatie Bouw
Logic will get you from A to B. Imagination will take you everywhere... Albert Einstein
TU Delft Kenniscentrum voor Bouwprocesinnovatie (CPI) Ir. R.P. Geraedts Delft, 3 februari 2014
2 | 98
Inhoud Voorwoord
5
Samenvatting
7
1. Verkenning Conclusies
9 15
2. Innovatiematrix 2.1 Innovatietypen 2.2 Innovatieschaal 2.3 Innovatieniveaus 2.4 Actoren 2.5 De Innovatiematrix
17 17 17 18 18 21
3. Belemmeringen voor innovatie 3.1 Radicale belemmeringen
23 23
4. Drivers voor Innovatie 4.1 Drivers op systeemniveau 4.2 Drivers op sectorniveau 4.3 Drivers op bedrijfsniveau
25 25 25 26
5. Actieteam Innovatie: naar dominante standaarden 5.1 Combinatie en recombinatie 5.2 Dominante Standaarden en Institutionalisering
27 27 27
6. De drie belangrijkste drijfveren 6.1 Blijvende aanpasbaarheid 6.2 Minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik 6.3 De gebruiker centraal
29 30 31 33
7. Routekaart Innovatie Bouw 7.1 Actiematrix 7.2 Acties Actieteam Innovatie
35 36 37
Bijlagen Bijlage 1: Actieteam Innovatie Bijlage 2: Samenstelling Actieteam Innovatie Bijlage 3: Innovation and interorganizational cooperation Bijlage 4: Quick Scan Bouwprocesinnovatie Bijlage 5: Innovative Solutions in Dutch DBFMO projects Bijlage 6: Exploring the drivers of firm-‐level innovation in construction Bijlage 7: Strategic innovation: the construct, its drivers and its strategic outcomes Bijlage 8: Inventory of international reforms in building and construction Bijlage 9: Voluntary arrangements for collaborative working Bijlage 10: Innovatie in de woningbouw; een innovatiesysteemanalyse Bijlage 11: Innovatie in de bouwsector: een economische analyse Bijlage 11: Systeemmodel Coöperatieve Innovatie Bijlage 12: De Innovatiematrix Bijlage 13: Naar een geleide innovatie; dominante standaarden in de bouw Bijlage 14: Voorbeeld proces-‐ en productinnovatie Bijlage 15: Koepel-‐ en brancheorganisaties
39 41 45 47 49 57 59 63 67 69 71 77 81 85 89 91 93
Bronnen
95
3 | 98
4 | 98
Voorwoord In 2012 is door bedrijven, kennisinstellingen en overheden de Actieagenda Bouw ontwikkeld: de investerings-‐ en innovatieagenda voor de woning-‐ en utiliteitsbouw in Nederland. Deze door het zogenoemde Bouwteam opgestelde agenda geeft antwoord op de vraag wat eerder genoemde organisaties gezamenlijk te doen staat om te zorgen dat de woning-‐ en utiliteitsbouwsector sterker uit de crisis komt. De Actieagenda Bouw omvat acties, waarbij het voortouw voor de uitvoering bij ondernemers en hun brancheorganisaties ligt. Kennisinstellingen, overheden en financiers moeten gezamenlijk met de ondernemers voor de juiste condities zorgen. Hierbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van al lopende initiatieven. Hiervoor zijn 17 actieteams in het leven geroepen waaronder het Actieteam Innovatie. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar bijlage 1 (Actieteam Innovatie) en bijlage 2 (Leden Actieteam Innovatie). Het doel van het Actieteam Innovatie is de versterking van het innovatieve vermogen van de woning-‐ en utiliteitsbouw in Nederland; het traceren en aangeven van drivers voor innovatie, het verhogen van kwaliteit en het verminderen van proces-‐ en faalkosten. Dit rapport Routekaart Innovatie Bouw vormt de neerslag van de werkzaamheden van het Actieteam Innovatie. Hierin zijn concrete voorstellen opgenomen op welke wijze de betrokken actoren gestimuleerd kunnen worden. Rob Geraedts
5 | 98
6 | 98
Samenvatting Actieteam Innovatie: naar dominante standaarden en institutionalisering Het doel van het Actieteam Innovatie Bouw is om een aantal acties te formuleren waarmee actoren in de Nederlandse bouwsector kunnen toewerken naar en samenwerken aan het ontstaan van een innovatierichting met een beperkt aantal, maar krachtige dominante standaarden en de institutionalisering daarvan. Standaarden die aanspreken, uitsteken en uitmuntend zijn, door de klant als zodanig worden gewaardeerd, en een positieve economische impact hebben op de gehele bedrijfstak en zijn markten. Drie belangrijkste drijfveren Het Actieteam kiest daarom voor acties die een centrale innovatierichting voor de bedrijfstak bouw ondersteunen, faciliteren, uitlokken, tot stand brengen en mogelijk maken. Hiermee kunnen de noodzakelijke dominante standaarden in de Nederlandse bouw ontstaan. Het Actieteam kiest voor een centrale innovatierichting die bestaat uit drie belangrijke sociale, maatschappelijke, ecologische en economische drijfveren. Deze drijfveren zijn: een blijvende aanpasbaarheid van gebouwen gedurende hun hele levenscyclus, de minimalisering van grondstoffen-‐ en energiegebruik, en de gebruiker centraal in alle ontwikkelings-‐ en realisatieprocessen. De actoren Het Actieteam concludeert dat voor het stimuleren van innovatie in de bouwsector de volgende partijen geadresseerd moeten worden. De overheid (op verschillende niveaus, zowel landelijk, provinciaal als gemeentelijk) in haar huidige regelgevende en goedkeurende taak, haar ruimtelijke planningstaak en haar financierings-‐ en subsidiëringsstaak. De opdrachtgevers die zich meer bewust dienen te zijn van hun belangrijke rol als katalysator van vernieuwende ontwikkelings-‐ en realisatieprocessen, zowel bij nieuwbouw als transformatieprojecten, en de wijze waarop zij hun uitvraag aan de markt stellen met invloed op de wijze waarop de aanbiedende partijen reageren, zowel met het product als met het proces. De marktaanbieders, zoals ontwikkelaars, aannemers, ontwerpers, adviseurs, producenten en leveranciers van bouwproducten, die zich bewust dienen te zijn van het grote belang van samenwerking in de keten van aanbieders. Samenwerking die gericht moet zijn op het ontwikkelen van nieuwe creatieve ideeën, op het experimenteren en testen van nieuwe producten en op de marktimplementatie die uiteindelijke moet leiden tot het ontstaan van dominante standaarden in de bouw. En last but not least de consumenten, de uiteindelijke afnemers en gebruikers van bouwprojecten, -‐producten en -‐componenten gedurende de gehele levenscyclus van gebouwen. Acties Naast het adresseren van de hiervoor genoemde actoren om te komen tot dominante standaarden in de Nederlandse bouwsector waarmee innovatie bevorderd kan worden, is de oprichting noodzakelijk van een Topconsortium voor Kennis en Innovatie in de Bouw (TKI), zoals die er ook zijn voor de 9 reeds benoemde Topsectoren (Tuinbouw, Agri & Food, Water, Life sciences & Health, Chemie, High Tech, Energie, Logistiek, Creatieve Industrie). Ondernemers en wetenschappers werken hierin samen en zoeken naar manieren om vernieuwende producten of diensten op de markt te brengen. Het onderzoek in een TKI kan puur wetenschappelijk zijn (in een laboratorium). Het kan ook heel praktisch van aard zijn, bijvoorbeeld het bouwen van prototypes. De producten en diensten die zo ontwikkeld worden, zijn nuttig voor de economie of de maatschappij.
7 | 98
8 | 98
<=&
!*#:*++.+/&
! ! 2)!8)*/5O)-F).O)-F!-.!F)!'-+)*=+66*!98)*!F)!==.<=W!8=.!-..98=+-)<*95)//).!).!F)!F==*9@*-)/! J$$LBC!A.!F-+!8)*W)..).F!O993F/+6W!;9*F).!F==*97!Y9.F)*!89'')F-QO)-F!+)!<*)+).F)*).!)).!==.+='! =/<)5+).!()/5O*)8).!F-)!=3W97/+-Q!Y-R.!6-+!)).!(*)F)!9*-c.+=+-)!9
2++",(-.*& 2)!Q*9)-).F)!()'=.Q/+)''-.Q!899*!-..98=+-)!).!F)!*)'=+-)!7)+!)59.97-/5O)!Q*9)-!O))3+!F)!'==+/+)! F)5)..-=!Q)*)/6'+))*F!-.!)).!Q*9+)!O9)8))'O)-F!Q)/<)5-='-/))*F)!'-+)*=+66*!98)*!8)*/5O-'').F)! 3=5)++).!8=.!O)+!-..98=+-)<*95)/C!a)+Y)'3F)!W=.!Q)Y)QF!;9*F).!98)*!F)!Q*9+)!8)*/5O)-F).O)-F!==.! F)3-.-+-)/!F-)!Q)O=.+))*F!;9*F).!899*!O)+!()Q*-T)-F')*VF)!&';-/!"IIKBC!A..98=+-)!93!8)*.-)6;-.Q!-.!F)!(96;/)5+9*!W=.!==.!F)!O=.F!8=.!8-)*! F-7)./-)/!()/5O*)8).!;9*F).X! ! • e=+!-/!.-)6;i!>-.O96F)'-RW)!F-7)./-)B! • `-)6;!899*!;-)i!>F9)'Q*9)<*95)/!F-7)./-)B! • :)+)W).+!8)*.-)6;-.Q!99W!/655)/i!>.9*7=+-)8)!F-7)./-)B! ! 2)!-.O96F)'-RW)!F-7)./-)!W=.!.=F)*!Q)/<)5-3-5))*F!;9*F).G!=3O=.W)'-RW!93!8)*.-)6;-.Q).!()/+==.F)! <*9(')7).!9
! <$#2&=>&8""-:"5:).;%8)$:&$5&?."%);@&)5&?.":,%*$55"74*$)&AB)$:().@:)&0('$;&CDDEF& !
$!#!$%!
!
>(4*+&.+&**+&.++",(-.*?#"1*4& :-R!F)!<*95)/F-7)./-)!-/!O)+!)*Q!()'=.Q*-RW!+)!F)3-.-c*).!;=..))*!)).!8)*.-)6;-.Q!()Q-.+!).!)-.F-Q+C! ]=.=3!O)+!))*/+)!-F))G!8-=!*)/)=*5O!d!F)8)'9<7).+!+9+!).!7)+!7=*W+-.+*9F65+-)!).!(*)F)!+9)<=//-.Q! -.!F)!7=*W+&AB)$:().@:)&0('$;&CDDEFC!\&-4;)5&$5&))5&$55"74*$)?."%); AB)$:().@:)&0('$;&CDDEF
!
7#.,*#4& j9='/!))*F)*!==.Q)Q)8).G!-/!F)!F9)'/+)''-.Q!8=.!O)+!&5+-)+)=7!A..98=+-)!F)!8)*/+)*W-.Q!8=.!O)+! -..98=+-)8)!8)*79Q).!8=.!F)!;9.-.QV!).!6+-'-+)-+/(96;!-.!`)F)*'=.F^!O)+!+*=5)*).!).!==.Q)8).!8=.! F*-8)*/!899*!-..98=+-)C! A.!F)!'-+)*=+66*!-/!*))F/!8))'!()W).F!98)*!F*-8)*/!899*!-..98=+-)C!,*!Y-R.!k-..98=+-)!/5O9').l!F-)! ;-RY).!9-.+*-./-)W)!79+-8=+-)!97!+)!8)*=.F)*).BC!,).!()'=.Q*-RW)!=.F)*)!/5O99'G!;==*98)*!99W!8))'! -.+)*.=+-9.=='!Q)<6('-5))*F!-/G!;-R/+!9@9*+)*!J$$IB!).!&./933!>&./933!J$$IBC!,).! ()'=.Q*-RW)!59.5'6/-)!8=.!O6.!;)*W!-/!F=+!F)!97Q)8-.Q!;==*-.!()F*-R8).!;)*WY==7!Y-R.!)*Q!8))'! -.8'9)F!O))3+!9-.+)*.)!).!)P+)*.)! F*-8)*/B!99W!-.!F)!(96;!O)*W).(==*!Y-R.!>E=..!"IIIBG!>e=7)'-.W!"IINBG!>:9//-.W!"IIKBC!
01-"#*+&*+&.+;"#)(-.*4-#")*+& E=..!O))3+!9.F)*Y95O+!;)'W)!F*-8)*/!).!(=**-m*)/!)*!899*!-..98=+-)!-.!F)!(96;!()/+==.C!a-R!*-5O+!Y-R! F==*(-R!7)+!.=7)!9
! ! <$#2&G>&H)55$;I&$5-"./4*$);*."/)5&)5&4%*".)5&$5&?."J)%*/4*$#&').6)5:)&K):.$J7)5&AL455&CDDDF& ! &=.!F)!O=.F!8=.!)).!*==7;)*W!/5O)+/+!E=..!F)!=5+9*).!F-)!)).!*9'!/<)').!93!W6..).!/<)').!(-R! -..98=+-)!-.!F)!<*9R)5+7=+-Q!;)*W).F)!(96;/)5+9*C!a-/+9*-/5O!Q)Y-).!O)(().!899*.=7)'-RW! +9)')8)*=.5-)*/!-.8'9)F!9
@(#:-,#((/& 2)!;-RY)!;==*9
branche. Life-‐cycle performance, duurzaamheid en de vraag om flexibiliteit vraagt om andere toekomstgerichte aanbiedingen met een andere kwaliteit/prijsverhouding (Gann 2000). Innovatie en samenwerking Bossink heeft op basis van bestaande literatuur een classificatie gemaakt, waarbij drivers opgedeeld worden in vier groepen: environmental pressure, technological capability, knowledge exchange en boundary spanning. Vervolgens onderscheidt hij drie verschillende sturingsniveaus waarop actie ondernomen kan worden om innovatie te bereiken: transferm, intrafirm en interfirm binnen het netwerk van organisaties als een kans om te ontwikkelen, te verbeteren en te vernieuwen om zodoende de positie van het bedrijf in de markt en de projecten te verbeteren (Bossink 2004).
Fig. 4: innovatiedrivers binnen het netwerk van organisaties (Bossink 2004). Net als Bossink komen Rutten, Dorée and Halman na een uitvoerige literatuurstudie tot de conclusie dat in de samenwerking tussen verschillende bedrijven een belangrijk aspect beschouwd word als het gaat om innovatie in de bouw (Rutten 2009). Rubricerende factoren bij dit onderzoek zijn geweest: • Nieuwe productontwikkeling • Strategische netwerken en allianties • Open innovaties • Bouwinnovaties Deze worden afgezet tegen de volgende factoren:
11 | 98
• • •
Het opzetten van netwerken Coördinatiefactoren van netwerken Overige afhankelijke variabelen.
Zie voor meer informatie bijlage 3: Innovation and interorganizational cooperation. Bouwprocesinnovatie De ARTB (Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid) adviseerde in het rapport 'Quick Scan Bouwprocesinnovatie' in 2002 al dat Bouwprocesinnovatie een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan de verbetering en versterking van de bouwbedrijfskolom als geheel. Op verschillende niveaus werd in alle bedrijfstakken, dus ook in de bouw, de toenemende concurrentie ervaren en dus de urgentie gevoeld om sneller in te spelen op een steeds veranderende markt en de vraag om meer consumentgerichte productontwikkeling (Geraedts 2002). Hierbij werd de richting aangegeven door de veranderingen in de vraag om huisvesting, met name als gevolg van de steeds sterkere focus op de eindgebruiker en het bedrijfsproces van de klant. De wisselwerking tussen het bouwbedrijfsleven enerzijds en kennisinstellingen en onderzoekinstituten anderzijds werden in dit verband gezien als een kritische succesfactor. De verschuiving van een meer productgerichte naar een procesgerichte invalshoek van het bouwen, leidde tot de opgave om de verschillende procesfasen en de daarin opererende partijen beter op elkaar af te stemmen. Het besef dat er beter samengewerkt moet worden, werd bouwbreed gedeeld. Dit vereiste echter een substantiële verbetering (innovatie) van het ontwerp-‐ en bouwproces en daarvoor was specifieke kennisopbouw, kennisbeheer en toegankelijkheid van die kennis nodig. Bouwprocesinnovatie is gericht op vernieuwing van de organisatie en de sturing van het integrale bouwproces. Vanaf het eerste initiatief tot nieuwbouw of aanpassing van de bestaande voorraad tot en met het beheer en de exploitatie, en met alle partijen die daarbij gedurende het hele proces betrokken zijn. Nieuwe samenwerkingsvormen in relatie tot risicoanalyse en -‐beheersing zijn noodzakelijk om in te spelen op veranderingen in de vraagzijde van de markt. Het denken in prestaties vraagt om kennisontwikkeling op en modellering van uiteenlopende functionele aspecten van gebruiksprofielen en bouwobjecten. Om een werkbaar en beperkt begrippenkader te ontwikkelen, zijn door de ARTB alle mogelijke thema’s en aspecten die onder het paraplubegrip bouwprocesinnovatie genoemd worden, geclusterd tot een zestal hoofdaspecten: 1. Procesbeheersing 2. Ketenvorming 3. Samenwerking 4. Consumentgerichtheid 5. Informatie en communicatie 6. Bedrijfstakcultuur De zes hoofdaspecten zijn elk op zich weer onderscheiden in zes deelaspecten. Het overzicht met hiervan met totaal 36 aspecten. Tevens wordt door de ARTB een aantal aanbevelingen geformuleerd richting onderzoeksinstituten, overheid en het bedrijfsleven (zie ook bijlage 4: Quick Scan Bouwprocesinnovatie). Innovatieve contractvormen Straub, Prins en Hansen hebben onderzocht in welke hoedanigheid en mate DBFMO-‐contracten innovatief zijn. Geïntegreerd contracten worden verondersteld te resulteren in lagere kosten, een betere performance en meer innovatieve oplossingen als gevolg van een betere samenwerking tussen actoren, het werken met prestatiespecificaties en langdurige overeenkomsten. Zij concluderen dat binnen de onderzochte projecten vier ontwikkelde producten en ontwerpkeuzen als succesvol kunnen worden beschouwd wanneer er een duidelijke relatie bestaat met de onderhouds-‐ en
12 | 98
energiekosten tijdens de exploitatiefase (Straub 2012) (zie ook bijlage 5: Innovatieve oplossingen in Nederlandse DBFMO projecten). Strategische drivers voor bedrijfsinnovatie in de bouw Manley en McFallan beschrijven de resultaten van een uitgebreid onderzoek naar de drivers voor innovatie bij 335 bedrijven in de (Australische) bouwsector (Manley 2006). De belangrijkste resultaten wijzen aan dat bedrijfsstrategieën belangrijker zijn dan bedrijfsomstandigheden en dat de volgende drie strategieën erg belangrijk zijn in het onderscheid tussen bedrijven als het gaat om innovatief vermogen: • Het inhuren van pas afgestudeerden (MSc en PHd) • Het introduceren van nieuwe technologieën • Het stimuleren/vergroten van de technische capaciteit. Daarnaast wordt het grote belang aangegeven van R&D en het stimuleren van de ideeën voor verbetering van de medewerkers. In het publieke domein wordt aanbevolen dat de kwaliteit van de universitaire graduates beschermd en bevorderd moet worden, evenals in de technische kwaliteiten in het private domein (zie bijlage 6: Exploring the drivers of firm-‐level innovation in the construction industry. Schlegelmilch, Diamantopoulos & Kreuz beschrijven op basis van een uitgebreide literatuurstudie het opkomende domein van strategische innovatie. Strategische innovatie wordt hierbij gedefinieerd als het fundamentele herontwerp van business modellen en het herontwerpen van bestaande markten door regels te doorbreken en de aard van de competitie te veranderen, teneinde belangrijke waarde verbeteringen te creëren voor klanten en voorspoedige groei van bedrijven (Schlegelmilch 2010). Zij identificeren vier belangrijke drivers: • (bedrijfs) culture, • process, • people • sources, Daarnaast worden twee belangrijke strategische resultaten gesignaleerd: customer value & competitive positioning. De synthese van beide aspecten wordt gevormd door een model dat hulp biedt voor de operationalisering van strategische innovatie. De uitgebreide survey met de vier drivers en twee strategische resultaten, is te vinden in bijlage 7: Strategic innovation: the construct, its drivers and its strategic outcomes. Inventarisatie internationale hervormingen in de bouw Ang, Courtney en Spekkink onderzoeken in 2004 in opdracht van de PSIBouw (Proces-‐ en Systeeminnovatie in de Bouw) en ondersteund door een uitgebreid (internationaal) wetenschappelijk onderzoeksteam, op basis van een uitvoerige survey de internationale hervormingsoperaties in de bouwsector (Ang 2004). De lessons learned zouden de input moeten vormen voor hervormingen in de Nederlandse bouwsector. Zij komen onder meer tot de volgende richtinggevende drivers: 1. Political commitment, but no permanent driver 2. Value for money & past performance 3. Public and private clients procurement principles 4. Integrated forms of procurement 5. Co-‐operation part of selection process 6. Capability of clients 7. Action by industry associations 8. Well-‐founded vision 9. Regular reports, communication and education
13 | 98
Een uitgebreidere samenvatting met deze aanbevelingen, is te vinden in bijlage 8: Inventory of international reforms in building and construction. Samenwerking in de bouwsector De Europese Commissie heeft in 2008 opdracht gegeven aan de Manchester Business School, onder-‐ steund door een internationaal onderzoeksteam, een studie te verrichten naar middelen om de bouwsector te stimuleren om te innoveren en de concurrentiekracht te vergroten. Uitgangspunt daarbij was het promoten van samenwerkingsverbanden en het koesteren van de relatie tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers. vijf typen van samenwerkingsverbanden zijn daarbij nader onderzocht, mede aan de hand van 21 case studies in 8 Europese landen (Zweden, België, Noorwegen, Denemarken, Engeland, Nederland, Finland en Italië) (Rigby 2009): • Project partnering • Strategic partnering • Framework arrangements • Alliances • Construction consortia Geconcludeerd wordt dat de belangrijkste voordelen van samenwerkingsverbanden tussen opdrachtgevers en -‐nemers zijn: • Meer betrouwbare opleveringen van projecten • Minder formele conflicten • Verbeterde communicatie, leidend tot een betere probleemoplossing en kostenbeheersing • Voortdurende prestatieverbetering en kennisoverdracht tussen projecten • Betere garanties voor betalingsschema's • Betere mogelijkheden voor toegang tot de markt • Betrouwbare opleveringen van voorzieningen zodat de gebruiksvoordelen volgens planning verlopen en verstoringen door vertragingen voorkomen worden • Vermindering van verspillingen en duurzamer bouwen Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 9: Voluntary arrangements. Het decor: invloedsfactoren omgeving In veel literatuur wordt door de auteurs melding gemaakt van het grote belang van de omgeving waarin bouwprojecten gerealiseerd moeten worden op het innovatievermogen van de betrokken actoren (Gann 2000). De modellen van Porter (Porter 1990) en Ansoff (Ansoff 1990) wijzen op het bestaan van externe drivers voor verandering en innovatie. Pries (Pries 1995) benoemt een conglomeraat van invloedsfactoren en actoren die op verschillende niveaus innovaties beïnvloeden door de omgeving waarin individuele bedrijven opereren. Kieft en Hekkert (Kieft 2013) en Van Hoek (Hoek 2013) voegen daar nog een zeer belangrijke aan toe: het grondbeleid in Nederland. Zie voor meer informatie hierover bijlage 10 (Innovatie in de woningbouw; een innovatiesysteemanalyse) en bijlage 11(Innovatie in de bouwsector: een economische analyse) voor meer gedetailleerde informatie. • De structuur bedrijfstak • Het bouwproduct • Het bouwproces • De overheid • Het grondbeleid • De markt • De aanwezige technologie • De grondstoffen
14 | 98
De structuur van de bedrijfstak De bouwnijverheid bestaat uit veel kleine bedrijven, waarbij de verschillende belangenorganisaties het vaak oneens zijn. Dit is geen klimaat waarbinnen gemakkelijk vernieuwingen optreden. Strategisch allianties bestaan er nauwelijks in Nederland. Het bouwproduct Het product (gebouwen, bruggen, wegen) is duidelijk te onderscheiden van producten uit andere sectoren. Het is plaatsgebonden, kent verhoudingsgewijs een lange levensduur en heeft een ingrijpende invloed op de kwaliteit van ons dagelijks leven. Met name de lange levensduur draagt er aan bij dat een opdrachtgever vernieuwing met terughoudendheid benadert; hij zit er immers lange tijd aan vast. Het bouwproces Het productieproces, ontwerp, toelevering en productie op de bouwplaats zijn niet bij één partij onder te brengen en dus gescheiden. De uitvoering is voor elk project weer anders. Door deze wijze van organisatie ontstaan weinig economies of scale en weinig leereffecten, hetgeen een negatieve invloed heeft op de productiviteitsontwikkeling. Naast de grote verscheidenheid aan partijen ontbreekt ook een dominante partij die voldoende macht heeft om vernieuwing af te dwingen. 40% van de bouwproductiekosten kunnen op een of andere manier gerelateerd worden aan communicatie. Hoewel er de laatste jaren veel energie gestoken wordt in het verbeteren van de informatieoverdracht in de bouw (denk aan BIM), kan toch gesteld worden dat een praktische en efficiënte informatieoverdracht nog ontbreekt. Er is nauwelijks sprake van vaste samenwerkingsverbanden tussen participanten. Contracten in de bouw worden gesloten per project.
Conclusies De verkenning van de literatuur over innovatiebelemmerende of -‐stimulerende factoren (drivers), de aanpak van innovatieprocessen en de daarop gebaseerde modellen of systemen, is geenszins volledig en compleet. Maar een ding is wel duidelijk geworden. Er bestaat geen eenduidige definitie van begrippen. Evenmin bestaat er één universeel model dat door ieder bedrijf gevolgd kan worden op weg naar een succesvolle innovatie. Het innovatieproces is complex en variabel en gaat altijd gepaard met vele onzekerheden en risico's. Innovaties worden op verschillende niveaus beïnvloed door de omgeving waarin individuele bedrijven opereren en door actoren, zoals de overheid, de markt, de aanwezige technologie en grondstoffen. Het Actieteam Innovatie hanteert daarom binnen haar taakstelling voor het begrip innovatie in dit verband datgene wat verantwoordelijk minister Blok voor Wonen en Rijksdienst (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) op 26 april 2013 antwoordt naar aanleiding van Kamervragen over de Actieagenda Bouw: Innovatie betreft de invoering van nieuwe ideeën, goederen, diensten en processen in de bouw die moeten leiden tot een betere bediening van klanten, het verduurzamen van bouwproductieketens, producten en diensten en het verminderen van faalkosten. Belangrijk daarbij is een betere samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen, opdrachtgevers en opdrachtnemers (ketensamenwerking, ketenintegratie). Vraaggerichtheid en dus de wens van de klant en eindgebruiker dient daarbij uitgangspunt te zijn. Innovaties kunnen door het creëren van additioneel toegevoegde waarde ook een stimulans betekenen voor de economie. Opschaling en valorisatie van de verworven kennis naar en door de bedrijfstak als geheel is daarbij essentieel. De verantwoordelijkheid voor innovatie ligt primair bij de sector zelf.
15 | 98
16 | 98
2.
Innovatiematrix
Bij het ontwerpen van een overzicht van relevante en onderling gerelateerde thema's, aspecten, en invloedsfactoren om de belangrijkste belemmeringen van en drivers/prikkels voor innovatie letterlijk in kaart te brengen, en daarmee het innovatieve vermogen in de Nederlandse bouwnijverheid te kunnen stimuleren, is een zogenaamde Innovatiematrix ontworpen. Hierbij spelen de volgende aspecten een belangrijke rol: • Innovatietypen • Innovatieschaal • Innovatieniveaus • Actoren
2.1 Innovatietypen Er kan het volgende onderscheid gemaakt worden in verschillende soorten innovatie of innovatietypen (bewerking van Pries (Pries 1995) en Egbu (Egbu 2008) in (Brandon 2008): • Procesinnovatie Procesinnovatie is het verbeteren van productieprocessen (Utterback 1975). • Productinnovatie Productinnovatie is een nieuwe technologie of een combinatie van technologieën die tegemoet komt aan de gebruikerswensen (Utterback 1975). • Diensteninnovatie Diensteninnovatie is het verbeteren van aan klanten te leveren diensten. • Technologie-‐innovatie Veranderingen in het technologiesysteem die meer dan één bedrijf of organisatie kunnen beïnvloeden. • Marktinnovatie Veranderingen in het technisch-‐economisch paradigma; technische revoluties; verreikende veranderingen die invloed hebben op de gehele markteconomie in de bouwnijverheid).
2.2 Innovatieschaal Een innovatie kan betrekking hebben op de hele maatschappij, op een bepaalde bedrijfstak, op een sub-‐sector of belangrijk zijn voor één bedrijf. Egbu maakt hierbij het volgende onderscheid (Egbu 2008) in (Brandon 2008): • Radicale innovaties Drastische vernieuwingen, vaak springplank voor grote marktgroei of geheel nieuwe markten. • Incrementele innovaties Kleinschalig en meestal project-‐, proces-‐ of productgericht. Op vergelijkbare wijze wordt bij de inventarisatie en rubricering van drivers om innovaties te stimuleren een onderscheid gemaakt in radicaal en incrementeel: • Radicale drivers Drastische prikkels of incentives, vaak gericht op landelijk (markt)niveau en springplank voor grote marktgroei of geheel nieuwe markten. • Incrementele drivers Kleinschalige prikkels en meestal project-‐, proces-‐ of productgericht.
17 | 98
2.3 Innovatieniveaus Bij het inventariseren van innovatiebelemmerende of -‐stimulerende factoren (drivers) kan ook een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende (schaal)niveaus (Geraedts 2013): • Landelijk niveau Voorbeelden hiervan zijn overheidsregelgeving (zowel belemmerend als stimulerend) of de aanwezigheid van maatschappelijke problemen als de toenemende vergrijzing van de bevolking of grote structurele leegstand van vastgoed en de nog immer aanwezige grote marktvraag naar woningen voor specifieke doelgroepen. • Projectniveau Een voorbeeld hiervan is het haalbaar maken van een (budgettair) vastgelopen project door een betere prijs/kwaliteitverhouding, of een meer individueel klantgerichte houding, met name richting huidige én toekomstige gebruikers. • Bedrijfsniveau Voorbeelden hiervan zijn het verstevigen van de concurrentiepositie, de verbetering/verhoging van het bedrijfsrendement en omzet, het behoud of uitbreiding van het onderhanden werk.
2.4 Actoren De hoeveelheid en verscheidenheid in de innovatieliteratuur is zoals gezegd zeer groot, evenals de daarin genoemde betrokken actoren. Opvallend veel overeenstemming is te vinden in het grote belang van de rol van twee partijen hierin: de overheid als invloedrijke omgevingsfactor voor innovatie en de opdrachtgever/klant van bouwprojecten en hun rol in het innovatieproces. Volgens van Hoek (Hoek 2013) ligt sleutel voor meer innovatie in de bouw ligt bij institutionele verandering die meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt (ruimtelijk beleid, bouwregelgeving), het bevorderen van concurrentie in het algemeen (grondposities) het bevorderen van concurrentie op kwaliteit (gedrag opdrachtgevers, reputatiemechanismen versterken via bijvoorbeeld past performance). Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 10 (Innovatie in de bouwsector: een economische analyse). Samenvattend zijn de volgende drie partijen van belang: • Overheid Op verschillende niveaus, zowel landelijk, provinciaal als gemeentelijk. • Opdrachtgever/klant De al dan niet professionele en/of seriematige opdrachtgever. • Marktaanbieders De overige in de bouwketen betrokken aanbiedende partijen, zoals architecten, adviseurs, bouwbedrijven, toeleveranciers, producenten. Rol overheid In bijna geen enkele sector is de Nederlandse overheid zo dominant als in de bouw (Jacobs 1992). Het betreft hier de invloed op technische regelgeving, de ruimtelijke planning, de financiële regelgeving en de overige regelgevingen. Technische regelgeving Deze regelgeving betreft zowel de bouwtechnische, woontechnische en milieutechnische voorschriften. Door deze situatie ontstaat in feite een zeer uniforme vraag zodat bedrijven hun competitive advantage noodgedwongen moeten zoeken in concurrentie op prijs.
18 | 98
Ruimtelijke planning In het drukke Nederland wordt door de verschillende overheden zorgvuldig omgesprongen met de beschikbare ruimte (ruimtelijke ordening). Beslissingen op dit punt hebben een rechtstreekse invloed op de hoeveelheid beschikbare bouwgrond en dus invloed op het bouwproductievolume.
Financiële regelgeving Er is sprake van een dominante (alhoewel verminderde) rol van de overheid op financiële aspecten. de overheid verstrekte leningen en garanties, gaf objectsubsidies, subjectsubsidies, locatiesubsidies en regelt de fiscale aspecten van het wonen. Hierdoor ontstaat een zeer strakke financiële marge waarbinnen de bouwprojecten moeten worden geleverd. Ook de prijs die een consument betaalt is door fiscale maatregelen en huursubsidies vertekend. De bouw produceert zo dus niet voor de uiteindelijke afnemers, maar om te voldoen aan de kaders die door de overheid worden gesteld. Overige regelgeving Door mededingings-‐, vestigings-‐, aanbestedings-‐ en arbeidsomstandighedenbeleid heeft de overheid een grote invloed op het functioneren van de bouwmarkt. Vanuit de verschillende rollen die de overheid vervult bij de realisatie van bouwprojecten kan geconcludeerd kan worden dat de bouwmarkt hierdoor veel kenmerken vertoond van een gereguleerde markt (Pries 1995). De omvang van de bouwproductie wordt geregeld, de financiële kaders zijn gegeven en er is min of meer sprake van een centraal vastgelegd kwaliteitsniveau. Dit heeft belangrijke consequenties voor bouwbedrijven. De kwaliteitsniveaus zijn grotendeels centraal bepaald en kennen in de tijd een weinig dynamisch verloop (uniforme vraag). Op dat punt is het dus lastig om je als bedrijf te onderscheiden. Wat resteert is een zware prijsconcurrentie. Vervolgens is het van belang te constateren dat er door de overheidsbemoeienis een soort filter tussen producenten en afnemers is ontstaan. Men lijkt niet te bouwen voor de uiteindelijke afnemer, maar men voldoet aan de kaders die door de overheid worden bepaald. Vanuit de verschillende rollen die de overheid vervult bij de realisatie van bouwprojecten (ruimtelijke planning, regelgeving, financiering) kan volgens Pries geconcludeerd kan worden dat de bouwmarkt veel kenmerken vertoond van een gereguleerde markt waarin weinig ruimte bestaat voornieuwe toetreders en innovaties. Rol opdrachtgever/klant De wijze waarop opdrachtgevers hun vraag aan de markt stellen heeft invloed op de opstelling waarmee de aanbiedende partijen reageren, zowel met het product als met het proces. Opdrachtgevers die sneller of goedkoper willen bouwen geven ook een bepaalde innovatiedruk op de branche. Life-‐cycle performance, duurzaamheid en de vraag om flexibiliteit vraagt om andere toekomstgerichte aanbiedingen met een andere kwaliteit/prijsverhouding (Gann 2000). Opdrachtgevers kunnen een primaire rol vervullen waar het gaat om innovatie in de bouwsector. Bouwprocesinnovatie is het gevolg van een betere samenwerking tussen partijen in de bouw en kan bijvoorbeeld tot stand komen wanneer opdrachtgevers vragen om een geïntegreerd bouwproces, waarin de kennis van bouwtechnologie, onderhoud en beheer in een zo vroeg mogelijke fase wordt ingebracht in de ontwikkeling van een project. Er is een groeiend besef dat bouwprocesinnovatie een belangrijke bijdrage zal leveren aan de versterking van de bouwbedrijfskolom als geheel (Geraedts 2002). Egbu maakt het volgende onderscheid in de mogelijke rollen voor opdrachtgevers bij innovatie (Egbu 2008): 1. Leverancier van kennis voor innovatie. 2. Effectief leiderschap. 3. Veranderingskatalysator. Positieve invloed op project-‐, organisatie-‐ en industriestructuren, strategieën, projectcultuur, beloningssystemen, positieve invloed op de markt om innovaties te accepteren. 4. Levering van financiële incentives. De vraag om buitengewone projectresultaten en daarbij voeding geven aan innovatie
19 | 98
5. 6. 7.
Het initiëren van nieuwe aanbestedingsvormen en contractvormen. Inclusief de selectie van aanbieders op basis van een goede kwaliteit/prijsverhouding en de toepassing van prestatiemetingen en standaards. Verbeterde bekwaamheid risicomanagement kwaliteit. Inclusief het delen van risico's met andere partijen. Het uitdragen en verspreiden van innovaties. Best practices breed verspreid.
Rollen bij coöperatieve innovatie Bossink onderscheid in zijn systeemmodel voor coöperatieve innovatie van binnen naar buiten drie niveaus waarop innovatie plaatsvindt (Bossink 2013). Samenwerking en samenwerkend innoveren vormen de basis voor al deze drie niveaus (zie bijlage 11: Systeemmodel Coöperatieve Innovatie). 1. Samenwerking tussen individuen (idee-‐ontwikkeling; co-‐ideatie). Dit niveau staat voor samenwerking tussen individuen en is voornamelijk gericht op het ontwikkelen van nieuwe ideeën. De kernactoren op dit niveau zijn hier de Leider, de Kampioen en de Ondernemer. 2. Samenwerking tussen organisaties (co-‐innovation). Dit niveau staat voor de samenwerking door organisaties, waarbij de sterkste nieuwe ideeën die op het co-‐ideatie niveau worden ontwikkeld, op het co-‐innovatie niveau door samenwerkende organisaties worden omgezet in nieuwe, effectieve en kansrijke bedrijfsactiviteiten en productieketens. De kernactoren op dit niveau zijn generalisten, managers en specialisten uit verschillende organisaties die samenwerken in teams en projecten. 3. Samenwerking tussen organisaties en instituten (co-‐institutionalisatie). Dit is het niveau is het niveau waarop publieke en private organisaties en instituties, in samenwerking/interactie, en op basis van de op het co-‐innovatie niveau ontstane nieuwe, effectieve en kansrijke bedrijfsactiviteiten die succesvol blijken in de praktijk, institutionele veranderingen doorvoeren die deze nieuwe bedrijfsactiviteiten en productieketens stimuleren en faciliteren. Op dit niveau worden nieuwe bedrijfsactiviteiten en bedrijfsketens door samenwerkende publieke en private organisaties en instituties gefaciliteerd en gestimuleerd tot industriële en maatschappelijke groei.
20 | 98
E=M& 7*&2++",(-.*)(-#.F& :-R!O)+!9.+;)*8)*+-5=')!=/B! • A..98=+-)+M<).G!-..98=+-)/5O=='G!-..98=+-).-8)=6/G!=5+9*).!>O9*-Y9.+=')!=/B! ! \
! <$#2&]>&:)&355"74*$)/4*.$M& ! A.!F)!89'Q).F)!O993F/+6WW).!;9*F).!F)!O-)*-.!9
A..98=+-)7=+*-PBC!
"J!#!$%!
!
22 | 98
3.
Belemmeringen voor innovatie
Zoals beschreven in hoofdstuk 1 (Verkenning) is de opsomming van mogelijke belemmeringen voor innovatie evenals het stimuleren daarvan nagenoeg oneindig. Het Actieteam Innovatie gebruikt daarom het onderscheid tussen Radicale en Incrementele belemmeringen (en drivers) als belangrijkste onderscheidend aspect om zich in eerste instantie vooral op de eerste categorie (Radicaal) te focussen. De opsomming daarvan blijft daarom beperkt tot een viertal ingrijpende thema's: 1. Het grondbeleid in Nederland 2. De ruimtelijke planning 3. De regulerende overheid 4. De structuur van de bedrijfstak
3.1 Radicale belemmeringen Dit wordt onder meer gevoed vanuit externe bronnen, zoals een recent onderzoek van de Universiteit van Utrecht (zie bijlage 10: Innovatie in de woningbouw; een innovatiesysteemanalyse), en de bijdrage van Van Hoek (zie bijlage 11: Innovatie in de bouwsector: een economische analyse). 1. Grondbeleid Het vigerende Nederlandse grondbeleid veroordeelt partijen met grondposities tot elkaar, belemmert de toetreding van nieuwe partijen, leidt tot monopolies en alleen tot concurrentie op prijs, geen druk op innoveren en de klant staat buitenspel. Hoge toegangsbarrière voor ondernemers door (grond) bouwpoldermodel. Er bestaat nauwelijks tot weinig experimenteerruimte. De gevestigde belangen lobbyen voor behoud van het bestaande proces. 2. Ruimtelijke planning In het drukke Nederland wordt door de verschillende overheden zorgvuldig omgesprongen met de beschikbare ruimte (ruimtelijke ordening). Beslissingen op dit punt hebben een rechtstreekse invloed op de hoeveelheid beschikbare bouwgrond en dus invloed op het bouwproductievolume. 3. Regelgeving overheid De regelgevende taak van de overheid is veelzijdig en bestaat uit lokale (stedenbouwkundig), provinciale (ruimtelijk), nationale (Bouwbesluit, geluid, milieu, bodem, lucht) en Europese regelgeving (aanbesteding). Technische regelgeving betreft zowel de bouwtechnische, woontechnische en milieutechnische voorschriften. Door deze situatie ontstaat in feite een zeer uniforme vraag zodat bedrijven hun competitive advantage noodgedwongen alleen kunnen zoeken in concurrentie op prijs. Er is sprake van een dominante (alhoewel verminderde) rol van de overheid op financiële aspecten. De overheid verstrekte leningen en garanties, gaf objectsubsidies, subjectsubsidies, locatiesubsidies en regelt de fiscale aspecten van het wonen. Hierdoor ontstaat een zeer strakke financiële marge waarbinnen de bouwprojecten moeten worden geleverd. Overige regelgeving: door mededingings-‐, vestigings-‐, aanbestedings-‐ en arbeidsomstandighedenbeleid bestaat een grote invloed op het functioneren van de bouwmarkt. 4. Structuur bedrijfstak De bouwnijverheid bestaat uit veel kleine bedrijven, waarbij de verschillende belangenorganisaties het vaak oneens zijn. Dit is geen klimaat waarbinnen gemakkelijk vernieuwingen optreden. Strategisch (projectoverschrijdende) allianties bestaan bijvoorbeeld nauwelijks in Nederland.
23 | 98
24 | 98
4.
Drivers voor Innovatie
Wat geldt voor de belemmeringen voor innovatie, geldt in wezen ook voor mogelijke prikkels of drivers om innovatie te bevorderen. De opsomming van mogelijke stimuleringsmaatregelen voor innovatie is nagenoeg oneindig. Als ordeningssysteem gebruikt het Actieteam Innovatie daarom hiervoor het onderscheid tussen: 1. Drivers op systeemniveau 2. Drivers op sectorniveau 3. Drivers op bedrijfsniveau
4.1 Drivers op systeemniveau Stimuleringsmaatregelen op systemniveau voor de Nederlandse bouwsector zullen zeer ingrijpende consequenties met zich meebrengen. Het betreft maatregelen voor de verandering van: • Het huidige Nederlandse grondbeleid • De wijze van ruimtelijke planning • De regulering daarvan, en • De structuur van de bedrijfstak Het Actieteam Innovatie acht het gezien de reikwijdte hiervan binnen haar taakstelling daarom niet opportuun om hiervoor op dit moment speciale voorstellen voor te ontwikkelen.
4.2 Drivers op sectorniveau Stimuleringsmaatregelen op het niveau van de Nederlandse bouwsector worden met name gevoed vanuit een aantal belangrijke sociaal/maatschappelijke ontwikkelingen waarop de sector voor korte en middellange termijn goed zou inspelen. Het betreft onder andere: • Duurzame vastgoedontwikkeling • Structurele leegstand vastgoed • Vergrijzing bevolking • Consumentgerichte focus • Imagoverbetering bouwsector • Coördinatieproblemen en samenwerking Duurzame vastgoedontwikkeling In omvang en urgentie, zowel in Nederland als internationaal en zowel nu als in de toekomst, is duurzame vastgoedontwikkeling een buitengewoon belangrijk thema voor de gebouwde omgeving. Alle ontwikkelingsactiviteiten dienen op een of andere wijze hieraan gelinkt te worden. Structurele leegstand vastgoed Door de grote en nog steeds toenemende structurele leegstand van vastgoed in Nederland zal de transformatieopgave van de bestaande gebouwenvoorraad, zowel op gebieds-‐, portfolio-‐ als gebouwniveau de komende jaren nog meer in omvang en urgentie toenemen. Vergrijzing bevolking De vraag naar producten die de kwaliteit van leven verbeteren en de gezondheid ondersteunen neemt toe. Dit komt onder andere door de vergrijzing van de bevolking. Innovaties kunnen ertoe
25 | 98
bijdragen dat de kwaliteit van de zorg sterk verbetert. Dat werkprocessen soepeler verlopen en dat de zorg, de huisvesting, het voorzieningenniveau en de mobiliteit beter is afgestemd op deze doelgroep. Consumentgerichte focus De (toegevoegde) waarde van de bouwkundige en ruimtelijke omgeving dient voor de gebruiker en opdrachtgever centraal gesteld te worden: de mens centraal. Wat draagt huisvesting bij, welke waarde heeft huisvesting voor de gebruiker en het primaire proces waarvoor het gebouw bedoeld is? Inzicht in de mechanismen achter de waarde beleving van individuen, groepen en gemeenschappen blijkt cruciaal om voorkeuren te kunnen inschatten. Imagoverbetering bouwsector De bouw-‐ en vastgoedsector is van grote maatschappelijke waarde en staat, lang niet altijd op een positieve manier, steeds vaker in de politieke aandacht. Fraudekwesties, faalkosten, leegstand, financieringsproblematiek: het zijn slechts een paar voorbeelden. Een verlaging van de faalkosten in de voorbereiding en uitvoering, en onderzoek naar mogelijkheden om een betere prijs/kwaliteit van bouwwerken te realiseren en een grotere transparantie zijn noodzakelijk. Coördinatieproblemen/samenwerking De toenemende complexiteit van ontwikkelings-‐, bouw-‐ en beheerprocessen is onder meer het gevolg van de toename van het aantal betrokken partijen en disciplines en kan leiden tot een gebrek aan duidelijkheid, transparantie en vertrouwen. Dit vraagt om (nieuwe vormen) van integraal denken en integrale samenwerking. Partnerships voor integrale samenwerkingsopdrachten, het omgaan met onzekerheden en procesmanagement van complexe multi-‐actor systemen inclusief gebruikersinvloed, kunnen hier oplossingen bieden.
4.3 Drivers op bedrijfsniveau Naarmate het niveau waarop de stimuleringsmaatregel betrekking zou hebben lager is, in dit geval op bedrijfsniveau, neemt het aantal mogelijke voorbeelden van drivers voor innovatie enorm toe. Enkele voorbeelden hiervan: • Contracten/stimuli door opdrachtgevers (b.v. door prestatiecontracten, aanbesteding op basis van prijs én kwaliteit, winstdeling -‐ allianties) • Organiseren van concurrentie bij gunning projecten • Verbeteren prijs/kwaliteitverhouding • Vergroten mogelijkheden experimenteerruimte (testen met prototypen) • Vergroting afzetgaranties c.q. grotere productieseries (projectongebonden) • Klanttevredenheid (sneller, goedkoper, veiliger, duurzamer, garanties) Voor meer gedetailleerde informatie wordt o.m. verwezen naar bijlage 12 (De Innovatie matrix) en bijlage 14 (Voorbeeld proces-‐ en productinnovatie).
26 | 98
5.
Actieteam Innovatie: naar dominante standaarden
5.1 Combinatie en recombinatie Een basiskenmerk van innovatie is de combinatie en recombinatie van zowel bestaande en nieuwe kennis, technologie en onderdelen (Bossink 2014). Innovatieve bedrijven beschikken over een uitgebreid potentieel van kennis, vaardigheden en competenties. Zij passen aspecten van dit potentieel telkens op verschillende wijze toe en de uitkomst van deze toepassing is ook telkens anders. Een innovatief ingenieursbureau put bijvoorbeeld uit zijn bestaande kennispotentieel om diverse opdrachtgevers met verschillende opdrachten te adviseren en te ondersteunen. Deze werkzaamheden leiden weer tot de ontwikkeling van nieuwe kennis bij het ingenieursbureau, die samen met het bestaande kennispotentieel tot nieuwe wijzen en uitkomsten van advisering ontstaan. Dit geldt zowel voor adviesbureaus in de bouw als andere industrieën. Innovatieve bedrijven beschikken ook over de vaardigheid om bestaande en nieuwe technologieën en onderdelen te combineren en in een continu proces te recombineren tot een stroom aan nieuwe producten. Dit is een generiek fenomeen en geldt ook voor andere industrieën. Indicator voor innovatiegraad Een stevige basis van innovatie is het combineren en voortdurend recombineren van bestaande en nieuwe onderdelen, waarbij de verhouding tussen bestaande en nieuwe onderdelen kan worden gebruikt als indicator voor de innovatiegraad. Innovatieve bedrijven zijn gespecialiseerd in het combineren van bestaande en nieuwe technologie/onderdelen, en in het continu recombineren van bestaande technologie/onderdelen, waarmee zij een continue stroom van in mindere en meerdere mate innovatieve producten op de markt brengen.
5.2 Dominante Standaarden en Institutionalisering In de bouw is sprake van continue combinatie en recombinatie van bestaande en nieuwe kennis, technologieën en componenten. Het is in die zin een innovatieve bedrijfstak. Maar het ontbreekt in de bouw vaak aan een aansprekende, door de klant gewaardeerde en voor de gehele bedrijfstak geldende en karakteristieke innovatierichting. Hier wijkt de bouw af van een aantal andere industrieën zoals bijvoorbeeld de computer hardware-‐ en software-‐industrie, games-‐industrie en de auto-‐industrie, waar wel sprake is van zo’n innovatierichting. In deze industrieën resulteert het proces van combinatie en recombinatie in het ontstaan van zogenaamde dominante standaarden (Bossink 2014) en de institutionalisering daarvan. Dominante standaard Een dominante standaard is een managementconcept met een aantal specifieke technologische aspecten die de facto standaard worden in een bedrijfstak (Abernathy 1975). Een de facto standaard is een gewoonte, afsprakenstelsel, product of systeem die een dominante positie heeft verworven door grootschalige publieke acceptatie of door marktwerking, bijvoorbeeld door vroegtijdige marktintroductie. Een dominante standaard is degene die de loyaliteit en het vertrouwen wint van de markt, degene die concurrenten en vernieuwers moeten aanhangen om een aandeel in de volgende markt te verwerven (Utterback 1994).
27 | 98
Wanneer er een nieuwe technologie ontstaat (bijvoorbeeld computer operating systemen), zullen andere bedrijven een aantal alternatieve systemen introduceren (bijvoorbeeld Microsoft –Windows, Apple – Mac OS and IBM – OS/2). Vernieuwde systemen met incrementele verbeteringen zullen worden uitgebracht. Op een zeker moment wordt een bepaald ontwerp geaccepteerd als de industriële standaard. Deze standaard heeft het effect dat standaardisatie afgedwongen of versterkt wordt. Het concurrerend effect wordt alleen belangrijk na het ontstaan van een dominante standaard, wanneer de concurrentie plaatsvindt op basis van kosten in relatie tot geleverde kwaliteit (Utterback 1993). Dominante standaarden hoeven niet noodzakelijkerwijs beter te zijn dan andere standaarden. Zij bevatten eenvoudigweg een aantal belangrijke kenmerken die soms te voorschijn komen als gevolg van technologische ontwikkelingen en niet noodzakelijkerwijs uit consumentvoorkeuren. Dominante standaarden veroveren het vertrouwen van de markt als gevolg van netwerkomstandigheden, technologische superieure technologie of strategisch manoeuvreren met deelnemende bedrijven (Anderson 1990). Voorafgaand aan de fase waarin dominante standaarden ontstaan (in het verleden bijvoorbeeld de PC die draait op Windows, of de auto die loopt op een benzinemotor, of de videorecorder die VHS-‐ banden afspeelt), is er eerst een periode van competitie tussen bedrijven om aanbieder van een van de dominante standaarden te worden. Nadat de dominante standaarden zijn bepaald, waarbij de keuze en tevredenheid van grote consumentengroepen een belangrijke rol speelt, zijn de dominante standaarden een aantal jaren als zodanig actief. Er staan in deze fase bedrijven op die producten en diensten ontwikkelen die bruikbaar zijn in combinatie met deze dominante standaarden, hetgeen een nieuw proces van innovaties rondom dominante standaarden met zich meebrengt. Dominante standaarden zijn een aantal jaren krachtig en worden na verloop van tijd verdrongen door nieuwe dominante standaarden. Institutionalisering De term institutionalisering wordt gebruikt in een politiek opzicht om te worden toegepast op de creatie of organisatie van gouvernementele instituties of bepaalde lichamen die verantwoordelijk zijn voor het implementeren van beleid. In dit geval het beleid dat gericht is op de ontwikkeling en ondersteuning van, en de kennisoverdracht over dominante standaarden in de bouw ter bevordering van innovatie in de sector. Geen dominante standaarden en institutionalisering in de bouw Daar waar dominante standaarden in diverse andere sectoren uitmuntend en uitstekend zijn, bijvoorbeeld in de vorm van institutionalisering van normen, gewoontes, cultuur en standaard procedures, zijn de dominante standaarden in de Nederlandse bouwsector dit relatief in mindere mate. Er is in de bouw weliswaar sprake van veel combinatie en recombinatie van bestaande kennis, technologie en onderdelen, maar er wordt relatief weinig nieuwe kennis, technologie en onderdelen gecombineerd en gerecombineerd. De innovatierichting van de bouw leidt tot standaarden die niet aansprekend, uitmuntend en uitstekend zijn. Doel Actieteam Innovatie Het doel van het Actieteam Innovatie Bouw is om een aantal acties te formuleren waarmee actoren in de Nederlandse bouwsector kunnen toewerken naar en samenwerken aan het ontstaan van een innovatierichting met een beperkt aantal, maar krachtige dominante standaarden en de institutionalisering daarvan. Standaarden die aanspreken, uitsteken en uitmuntend zijn, door de klant als zodanig worden gewaardeerd en een positieve economische impact hebben op de gehele bedrijfstak en zijn markten.
28 | 98
6.
De drie belangrijkste drijfveren
Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven, is het doel van het Actieteam Innovatie Bouw om een aantal acties te formuleren waarmee actoren in de Nederlandse bouwsector kunnen toewerken naar en samenwerken aan het ontstaan van een innovatierichting met een beperkt aantal, maar krachtige dominante standaarden. Het Actieteam kiest daarom voor acties die een centrale innovatierichting voor de bedrijfstak bouw ondersteunen, faciliteren, uitlokken, tot stand brengen en mogelijk maken. Hiermee kunnen dominante standaarden in de Nederlandse bouw ontstaan die aansprekend, uitstekend en uitmuntend zijn. Het Actieteam kiest voor een centrale innovatierichting die bestaat uit drie belangrijke sociale, maatschappelijke, ecologische en economische drijfveren. Deze drijfveren zijn: 1. Blijvende aanpasbaarheid 2. Minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik 3. De gebruiker centraal Door voor de verschillende actoren in de bouw op deze drie drijfveren acties te formuleren, ontstaat een actiematrix. De uitvoering van deze acties faciliteren de ontwikkeling van dominante standaarden waarin blijvende aanpasbaarheid van vastgoed, minimalisering van grondstoffen-‐ en energiegebruik en de schoonheid in vormgeving kernkwaliteiten zijn.
29 | 98
6.1 Blijvende aanpasbaarheid Het aanpassingsvermogen van een gebouw -‐ ook wel het adaptief vermogen genoemd -‐ is de mate waarin een gebouw in staat is te reageren op veranderend (toekomstig) gebruik (Geraedts 2013). Het aanpassingsvermogen van een gebouw omvat alle eigenschappen die het mogelijk maken dat het gebouw op een duurzame en economisch rendabele wijze zijn functionaliteit behoudt gedurende zijn technische levensduur, bij veranderende behoeften en omstandigheden (Hermans 2013). In de afgelopen jaren is de belangstelling voor aanpasbaar bouwen toegenomen. De hoge structurele leegstand van kantoren, winkels en ander vastgoed, de economische crisis, krimpvraagstukken en stagnatie in de verkoop in de woningmarkt, maar ook de toegenomen bewustwording van en belangstelling voor duurzaamheidsvraagstukken zijn hier ongetwijfeld debet aan. Nog nadrukkelijker wordt de relatie gelegd tussen aanpasbaar bouwen en duurzaamheid. Er zijn ontwikkelingen gaande in de markt, zoals een toegenomen expliciete vraag naar zowel flexibiliteit als duurzaamheid aan opdrachtgeverszijde en een groeiend duurzaamheidsbewustzijn waarbij de nadruk niet alleen ligt op reductie, maar ook op circulaire economie. Dit expliciete duurzaamheidsmotief zorgt er voor dat er scherper wordt gekeken naar het duurzaamheidsrendement van maatregelen voor aanpasbaar bouwen (Hermans 2013). Blijvende aanpasbaarheid De blijvende aanpasbaarheid van gebouwen gedurende hun hele levenscyclus draagt bij aan de beleidsdoelstelling van de Rijksoverheid én de wens van private partijen om, bijvoorbeeld vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, al in de initiatieffase van een nieuw bouwproject of bij de herontwikkeling of transformatie van een bestaand project, rekening te houden met het langer in de keten houden van gebouwen en bouwmaterialen op basis van best beschikbare marktkennis. Gebruikswaarde op lange termijn Een gebouw, waar gedurende de gehele levensduur vanuit verschillende type gebruikers en de maatschappij behoefte blijft bestaan om het gebouw te gebruiken, is een ook duurzaam gebouw. De gebruikswaarde is dus op lange termijn een belangrijke randvoorwaarde voor duurzaamheid. Het aanpassingsvermogen van een gebouw representeert deze toekomstwaarde, deze toekomstige aantrekkingskracht van het gebouw. Hierbij is het adaptief vermogen geen doel op zich, maar een middel om het gebruik van gebouwen te verzekeren. Deze toekomstwaarde staat, in het huidige tijdsgewricht, steeds meer onder druk van rendementseisen en financieringsmogelijkheden. Maatschappelijk perspectief domineert Bij het beschouwen van het adaptief vermogen gaat het met name om de toekomstwaarde van het gebouw. Blijft het gebouw ook na het huidige gebruik in trek voor enige vorm van gebruik? Vanuit dit perspectief is dan ook niet alleen de huidige gebruiker of de huidige eigenaar het referentiepunt, maar ook de mate waarin het gebouw toekomstige gebruikers weet aan te trekken. De maatschappelijke context, als representant van, als belanghebbende bij en als voorwaardeschepper voor dat toekomstig gebruik vormt het hoger doel voor het onderzoek. De huidige eigenaars en gebruikers moeten dit hogere doel veiligstellen. Aandachtspunt hierbij is ook de huidige split incentive tussen de benodigde investeringen in adaptief vermogen en het lange termijn perspectief dat hiervoor benodigd is. Reeds in de huidige markt is een kentering zichtbaar, zeker nu de urgentie door de leegstaande gebouwen wordt benadrukt (Hermans 2013). Keuze Actieteam Innovatie Het bovenstaande is daarom voor het Actieteam aanleiding geweest om te kiezen voor blijvende aanpasbaarheid als een van de drie belangrijkste drijfveren om te komen tot dominante standaards in de Nederlandse bouwsector en waarmee innovatie bevorderd kan worden.
30 | 98
6.2 Minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik Duurzame ontwikkeling Er bestaan in de literatuur vele definities van het begrip duurzaamheid. Zo hanteren de Verenigde Naties al sinds 1987 de volgende definitie van duurzame ontwikkeling: 'Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Eveneens in 1987 verschijnt er het rapport ‘Our Common Future’ van Brundtland Hierin werd een duidelijke verbinding gelegd tussen economische groei en milieuvraagstukken. Het rapport staat beter bekend als het Brundtland rapport en hanteert de volgende definitie van duurzame ontwikkeling: duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Ministerie van VROM bewerkt de Nederlandse markt sinds 1990 met reclamespots en slogans als 'een beter milieu begint bij jezelf' waarbij bewustzijn bij de Nederlandse bevolking wordt gekweekt en duurzaamheid hoog op de politieke agenda. Op dit moment hanteert de Rijksoverheid de volgende definitie: "Duurzaam bouwen betekent dat woningen, gebouwen en andere bouwwerken ontwikkeld en gebruikt worden met respect voor mens en milieu" (Rijksoverheid.nl, januari 2014). Het gaat hier niet alleen gaat om energiebesparing, maar ook om: • Het gebruik van duurzame materialen die rekening houden het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers. • Een gezond binnenmilieu, bijvoorbeeld door goede ventilatie om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen; prettige en leefbare huizen, gebouwen, wijken en steden. • Duurzaam slopen, om de materialen die vrijkomen bij de sloop opnieuw te kunnen gebruiken (hergebruik en recycling). • Verantwoord watergebruik. • Het voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken. In directe relatie met de in de vorige paragraaf beschreven drijfveer blijvende aanpasbaarheid, wordt hier voor het begrip duurzaamheid gekozen voor de definitie van Van Rijn (in (Hermans 2013)): Duurzaamheid is het creëren van een evenwicht tussen ecologische, economische en sociale belangen, waarmee wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder toekomstige generaties te beperken. Deze definitie van duurzaamheid is veelomvattend en kan op verschillende wijzen worden geïnterpreteerd. Door echter ook de nadruk te leggen op zowel de behoeften van de huidige als de toekomstige generatie wordt hiermee het belang van het levenscyclus-‐denken benadrukt. Ook duurzaamheidsscorelijsten als Greencalc, LEED en BREEAM nemen toe in populariteit. De aandrang om duurzaamheid uit te drukken in een cijfer of score lijkt momenteel de manier om duurzaamheid door te voeren in de bouwsector. Maatschappelijke drijfveren De ambitie om duurzaam te bouwen heeft veel verschillende achtergronden. Het kan de persoonlijke droom zijn van een bevlogen opdrachtgever die voor eigen gebruik bouwt. Even goed is het mogelijk dat duurzaam bouwen logisch voortvloeit uit de maatschappelijke positie van de organisatie. Politieke en commerciële factoren kunnen ook motieven zijn om duurzaam te bouwen. De maatschappelijke drijfveer duidt op de rol die de opdrachtgever van het project vervult. Vaak komt dit neer op opdrachtgevers als woningbouwcorporaties, gemeenten, of andere non-‐profit
31 | 98
organisaties. Maar ook private partijen kunnen uit vanuit maatschappelijke motieven handelen. Steeds meer bedrijven hanteren een Corporate Social Responsibility – Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) – beleid, waarmee ze uitdrukking geven aan de waarde die ze hechten aan een gebalanceerde bedrijfsvoering. Dat betekent dat het bedrijf niet eenzijdig gericht is op het behalen van kortetermijnwinst, maar op lange termijn redeneren met oog voor natuur en maatschappij (Van Doorn 2012). Financiële drijfveren Commerciële motieven om duurzaam te bouwen hebben betrekking op meetbare revenuen door het terugdringen van de energielasten en door het verhogen van de marktwaarde en eindwaarde van het vastgoed (eigenaar en verhuurders). Het doorvoeren van duurzaamheidsmaatregelen kan ook worden ingezet om kosten de verlagen. Denk aan de kosten voor energie. Commerciële motivatie kan ook gericht zijn op het behalen van een groter marktaandeel en winst voor producenten en leveranciers. Vaak wordt duurzaamheid ook gekoppeld aan een betere verhuurbaarheid. De verhuurbare vierkante meters liggen beter in de markt en de vraag ernaar is hoger. Daarmee kan de prijs per vierkante meter ook stijgen (Van Doorn 2012). Bouwkundige en politieke drijfveren De bouwkundige drijfveren komen vaak vanuit een politieke en regelgeving-‐technische achtergrond. Zo is het steeds vaker gebruikelijk dat duurzame uitgangspunten zijn vastgelegd in stedenbouwkundige plannen, die weer de kaders vormen voor bouwprojecten. Bij het realiseren van duurzame ambities op gebouwniveau als uitwerking van de stedenbouwkundige randvoorwaarden heeft de initiatiefnemer in feite geen keus om duurzaam te bouwen. Het behoort immers tot de randvoorwaarden van het project (Van Doorn 2012). Keuze Actieteam Innovatie Het bovenstaande is daarom voor het Actieteam aanleiding geweest om te kiezen voor Minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik als een van de drie belangrijkste drijfveren om te komen tot dominante standaards in de Nederlandse bouwsector en waarmee innovatie bevorderd kan worden.
32 | 98
6.3 De gebruiker centraal De derde en laatste drijfveer om te komen tot dominante standaarden in de Nederlandse bouwsector waarmee innovatie bevorderd kan worden, is: de gebruiker centraal. Deze laatste is direct afkomstig vanuit succesfactoren in andere sectoren. De rol van deze specifieke drijfveer bij de vorming van dominante standaarden bij bijvoorbeeld de consumentenelektronica, de auto-‐ en computerindustrie is buitengewoon groot, zeker bezien vanuit het oogpunt van de consument. Perspectief vanuit de consument Waar is de consument, waar zijn de eindgebruikers in het innovatieproces van de Nederlandse bouwsector? Geavanceerde technologieën, nieuwe processen, kostenreductie, business process re-‐ engineering, publiek-‐private samenwerking, partnering met concurrenten, leveranciers en kennisproducenten, zijn allemaal belangrijk. Maar waar is de eindgebruiker? Kunnen we de eindgebruiker nog zien te midden van technology push? Wie gaat die innovatie uiteindelijk gebruiken of niet gebruiken? En waarom wel of niet? Kennen we die mensen? Welke behoeften hebben zij? Welke keuzes gaan zij maken? Deze vragen raken precies de zwakte van innovatie in de Nederlandse bouwsector. We zijn goed in kennis ontwikkelen, maar minder goed in het toepassen van die kennis – in het vertalen daarvan naar producten en diensten die mensen gaan gebruiken. Er gaapt een kloof tussen onderzoekers en ontwikkelaars aan de ene kant, en eindgebruikers aan de andere kant. Die kloof kan gedicht worden wanneer onderzoekers en ontwikkelaars samenwerken met eindgebruikers en luisteren naar hun wensen. Dit wordt ook wel 'open innovatie' genoemd en is een proces waarin onderzoekers en ontwikkelaars openstaan voor eindgebruikers en voor hun belevingswereld (Steen 2012). Ondanks de vele pogingen om de Nederlandse consument een plek te geven in met name de ontwikkeling van woningbouwprojecten -‐ sinds de opkomende participatiebeweging ingezet in de 1960-‐er jaren door architect John Habraken, en bijvoorbeeld de opkomst van het particulier opdrachtgeverschap, onder meer vastgelegd in de MVROM-‐nota "Mensen, Wensen, Wonen" (2000) -‐ is het echt rekening houden met de wensen van consumenten nog steeds niet opgenomen in het main stream denken van alle actoren in de gehele bouwketen. Schoonheid Een niet te onderschatten element bij het centraal stellen van de gebruiker bij de ontwikkeling van bouwproducten en gebouwen is het begrip schoonheid. Dit binnen de bouwsector controversiële aspect dat bovendien volgens velen niet of nauwelijks meetbaar is, is eveneens afkomstig vanuit succesfactoren in andere sectoren. Vele pogingen in het verleden om innovatieve veelal industrieel vervaardigde en projectongebonden bouwcomponenten en -‐producten te ontwikkelen zijn op dit punt niet succesvol geweest en weer van de markt verdwenen. Definities en meetbaarheid van schoonheid Aristoteles (384 v. Chr.-‐ 322 v. Chr.) en leerling van Plato, beschreef tragedies en stelde dat iets schoon of mooi is wanneer er niets aan toegevoegd of van afgehaald kan worden zonder dat het slechter wordt. Schoonheid is een objectieve en inherente eigenschap van een voorwerp en heeft te maken met de functie en proporties van het voorwerp. Naarmate een voorwerp beter lijkt (mimesis) op het af te beelden voorwerp, is het object schoner. Marcus Vitruvius Pollio (± 85 -‐ 20 v.Chr.) was een Romeins militair, architect en ingenieur. Hij is bekend als auteur van een boek over de bouwkunst en architectuur: De Architectura libri decem (De bouwkunst, in 10 delen). Ook het functionalisme is volgens de aanhangers ervan een bedenksel van Vitruvius. Het functionalisme houdt in dat bij een ontwerp of het gebruik van iets wordt uitgegaan van de functie die het voorwerp heeft. De schoonheid van een gebouw is zo, volgens Vitruvius, terug te vinden in de mate van functionaliteit (utilitas) van het gebouw. Vitruvius verbindt de utilitas niet alleen aan de firmitas (degelijkheid), maar ook aan de venustas (schoonheid).
33 | 98
De juiste verhoudingen van een gebouw moeten volgens Vitruvius aan het menselijke lichaam worden ontleend dat zelf de volmaakte proporties bezit, met andere woorden: schoonheid kan worden vastgelegd in verhoudingsgetallen. Een verder bewijs hiervoor komt uit het boek van Luca Pacioli (1497) dat geïllustreerd is door Leonardo da Vinci: De Divina Proportione (de goddelijke proportieleer). Het is met name deze leer der proporties die op de bouwkundige theorieën van de latere eeuwen zoveel invloed heeft uitgeoefend. Een voorbeeld Industrieel analist Tim Bajarin heeft onderzocht waarom Apple de laatste decennia zo succesvol is geweest (Bajarin 2012). Een van de succesfactoren heeft volgens hem te maken met het feit dat de ingenieurs die de Apple producten ontwerpen, deze eigenlijk voor zichzelf ontwerpen. Ze zijn zelf hun eigen klant en hun grootste en meest kritische klant was Steve Jobs. Het eindproduct diende aan de eigen (kwaliteits)verwachtingen als klant te voldoen. Niet alleen met betrekking tot de technische specificaties, maar vooral ook ten aanzien van schoonheid en gebruiksgemak. Steve Jobs was een perfectionist die erop stond dat de producten op alle punten beter waren dan de concurrentie. Het ontwerp en de uitvoering van elk Apple product zijn altijd kritische factoren geweest, maar als het product niet eenvoudig door de consument te gebruiken is, wordt het beschouwd als mislukt. Het gebruiksgemak wordt binnen het bedrijf nog steeds als een mantra gehanteerd door alle hard-‐ en softwareontwikkelaars. Keuze Actieteam Innovatie Het bovenstaande is daarom voor het Actieteam aanleiding geweest om te kiezen voor De gebruiker centraal als een van de drie belangrijkste drijfveren om te komen tot dominante standaards in de Nederlandse bouwsector waarmee innovatie bevorderd kan worden. Het begrip schoonheid -‐ datgene wat de consument mooi vindt -‐ vormt hierbij naast gebruiksvriendelijkheid een belangrijk punt van aandacht.
34 | 98
7.
Routekaart Innovatie Bouw
Doel Actieteam Innovatie Het doel van het Actieteam Innovatie Bouw is om een aantal acties te formuleren waarmee actoren in de Nederlandse bouwsector kunnen toewerken naar en samenwerken aan het ontstaan van een innovatierichting met een beperkt aantal, maar krachtige dominante standaarden en de institutionalisering daarvan. Standaarden die aanspreken, uitsteken en uitmuntend zijn, door de klant als zodanig worden gewaardeerd en een positieve economische impact hebben op de gehele bedrijfstak en zijn markten (zie ook hoofdstuk 5). Drijfveren Het Actieteam kiest daarom voor acties die een centrale innovatierichting voor de bedrijfstak bouw ondersteunen, faciliteren, uitlokken, tot stand brengen en mogelijk maken. Hiermee kunnen dominante standaarden in de Nederlandse bouw ontstaan die aansprekend, uitstekend en uitmuntend zijn. Het Actieteam kiest voor een centrale innovatierichting die bestaat uit drie belangrijke sociale, maatschappelijke, ecologische en economische drijfveren (zie ook hoofdstuk 6). Deze drijfveren zijn: A. Blijvende aanpasbaarheid B. Minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik C. De gebruiker centraal Actoren In paragraaf 2.4 (Actoren) wordt geconcludeerd dat voor het stimuleren van innovatie in de bouwsector de volgende partijen geadresseerd moeten worden: 1. Overheid Op verschillende niveaus, zowel landelijk, provinciaal als gemeentelijk. 2. Opdrachtgevers/klant De al dan niet professionele en/of seriematige opdrachtgever. 3. Marktaanbieders De overige in de bouwketen betrokken aanbiedende partijen, zoals architecten, adviseurs, bouwbedrijven, toeleveranciers, producenten. Bij de beschrijving van de drie belangrijkste drijfveren (hoofdstuk 6) blijkt dat daar nog een belangrijke andere actor aan toegevoegd moet worden: 4. Consumenten De consumenten, de uiteindelijke afnemers en gebruikers van bouwprojecten, -‐producten en componenten.
35 | 98
V=<& 01-.*)(-#.F& 299*!899*!F)!8-)*!=5+9*Q*9)<).!-.!F)!(96;!899*!F)!F*-)!F*-R38)*).!=5+-)/!+)!39*76')*).G!9.+/+==+!)).! =5+-)7=+*-P!>3-Q66*!SBC!2)!6-+89)*-.Q!8=.!F)Y)!=5+-)/!3=5-'-+)*).!F)!9.+;-WW)'-.Q!8=.!F97-.=.+)! /+=.F==*F).!).!F)!-./+-+6+-9.='-/)*-.Q!F==*8=.G!;==*-.!('-R8).F)!==.<=/(==*O)-F!8=.!8=/+Q9)FG! 7-.-7='-/)*-.Q!8=.!Q*9.F/+933).V!).!).)*Q-)Q)(*6-W!).!F)!Q)(*6-W)*/!W)*.W;='-+)-+).!Y-R.C! ! !
! ! ! <$#2^>&:)&4%*$)/4*.$M&/)*&:.$)&:.$J-7).)5&)5&7$).&4%*".#.")?)5& ! A.!F)!89'Q).F)!<=*=Q*==3!;9*F).!F)!8)*/5O-'').F)!/+6*-.Q/=5+-)/!F-)!O)+!&5+-)+)=7!A..98=+-)!Y96! W6..).!6-+Y)++).!==.!F)!O=.F!8=.!F)Y)!7=+*-P!.=F)*!()/5O*)8).C! ! !
HS!#!$%!
7.2 Acties Actieteam Innovatie Op basis van de voorliggende rapportage dient een korte samenvattende en informatieve brochure samengesteld te worden voor de te benaderen actoren. Hierin dient duidelijk gemaakt te worden wat het doel is, wat het te bereiken resultaat zou kunnen zijn en op welke wijze dit bereikt kan worden. Daarnaast worden voor betrokken actoren de volgende acties uitgezet: 1. OVERHEID Actie 1.0: Instelling Topconsortium Kennis en Innovatie Om het onderzoek door kennisinstituten beter aan bedrijven in de bouwsector te koppelen, dient ook voor de bouwsector een Topconsortium voor Kennis en Innovatie in de Bouw (TKI) opgericht te worden, zoals die er ook zijn voor de 9 reeds benoemde Topsectoren (Tuinbouw, Agri & Food, Water, Life sciences & Health, Chemie, High Tech, Energie, Logistiek, Creatieve Industrie). Ondernemers en wetenschappers werken hierin samen en zoeken naar manieren om vernieuwende producten of diensten op de markt te brengen. Het onderzoek in een TKI kan puur wetenschappelijk zijn (in een laboratorium). Het kan ook heel praktisch van aard zijn, bijvoorbeeld prototypes bouwen voor een nieuwe uitvinding. De producten en diensten die zo ontwikkeld worden, zijn nuttig voor de economie of de maatschappij. Het bedrijfsleven was in 2013 bereid om € 319 miljoen euro uit te trekken voor onderzoek in de TKI’s. Dit geld was afkomstig van ruim 1500 bedrijven uit 9 topsectoren. Bovenop dat bedrag legde de Rijksoverheid € 83 miljoen bij (via de zogeheten TKI-‐toeslag). Ook de onderzoeksinstellingen leveren een belangrijke bijdrage aan de TKI’s. Het kabinet wil dat in 2015 minimaal € 500 miljoen in de TKI’s omgaat. Om bedrijven te prikkelen deel te nemen aan TKI’s, heeft de overheid in 2013 een TKI-‐toeslag ingevoerd. Voor iedere euro die een bedrijf in een TKI investeert, legt de overheid 25 cent bij. Voor de eerste € 20.000 die een ondernemer bijdraagt, is de TKI-‐toeslag zelfs 40%. De toeslag gaat niet naar het bedrijf, maar naar het TKI. Elk TKI krijgt een eigen mkb-‐loket, omdat het midden-‐ en kleinbedrijf een belangrijke rol speelt bij innovaties (bron: www.rijksoverheid.nl -‐ topconsortia; 29-‐01-‐2014). Benadering brancheorganisaties en bedrijfsleven Voor een actieve adressering van de doelgroepen is een overzicht gemaakt van de belangrijkste brancheorganisaties en koepels die hiervoor in aanmerking zouden kunnen komen (zie bijlage 15: Koepel-‐ en brancheorganisaties in de bouwsector). Actie 1.1: Overheid en regelgeving Zowel de landelijke, provinciale als gemeentelijke overheid dient na te gaan wat hun invloed is op, c.q. welke belemmeringen er zijn in verband met haar huidige regelgevende en goedkeurende taak in relatie tot de drie belangrijke innovatiestimulerende drijfveren blijvende aanpasbaarheid, minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik, de gebruiker centraal, en tot welke aanpassingen in de regelgeving en procedures dit moet leiden. Actie 1.2: Overheid en ruimtelijke planning Zowel de landelijke, provinciale als gemeentelijke overheid dient na te gaan wat de invloed is op, c.q. welke belemmeringen er zijn in verband met haar huidige ruimtelijke planningstaak in relatie tot de drie belangrijke innovatiestimulerende drijfveren blijvende aanpasbaarheid, minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik, de gebruiker centraal, en tot welke aanpassingen in de ruimtelijke planning en procedures dit moet leiden.
37 | 98
Actie 1.3: Overheid en financiering Met name de landelijke overheid, maar ook de lokale overheden dienen na te gaan wat de invloed is op c.q. welke belemmeringen er zijn in verband met haar huidige financierings-‐ en subsidiëringsstaak ten opzichte van de drie belangrijke innovatiestimulerende drijfveren blijvende aanpasbaarheid, minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik, de gebruiker centraal, en tot welke aanpassingen in de financierings-‐ en subsidiëringsregelingen dit moet leiden. 2. OPDRACHTGEVERS Actie 2.1 Opdrachtgevers als veranderingskatalysator Opdrachtgevers dienen zich meer bewust te worden van hun belangrijke rol als katalysator van ontwikkelings-‐ en realisatieprocessen, zowel bij nieuwbouw als transformatieprojecten. De wijze waarop zij hun vraag aan de markt stellen heeft invloed op de opstelling waarmee de aanbiedende partijen reageren, zowel met het product als met het proces. Daarom dienen opdrachtgevers na te gaan wat de invloed is van de drie belangrijke innovatie-‐ stimulerende drijfveren blijvende aanpasbaarheid, minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik, de gebruiker centraal, op de programmering van hun uitvraag naar marktaanbieders, op de beoordeling van (de prijs-‐kwaliteitverhouding van) het aanbod van marktpartijen, op samenwerking in de hele keten en op de mogelijke nieuwe innovatiestimulerende en wenselijke organisatie-‐ en contractvormen. 3. MARKTAANBIEDERS Actie 3.1 Marktaanbieders en samenwerking Ontwikkelaars, aannemers, ontwerpers, adviseurs en producenten en leveranciers van bouwproducten dienen zich bewust te zijn van het grote belang van samenwerking in de keten van aanbieders. Samenwerking gericht op het ontwikkelen van nieuwe creatieve ideeën, bij het experimenteren en testen van nieuwe producten en bij de marktimplementatie die uiteindelijke moet leiden tot het ontstaan van dominante standaarden. Zij dienen zich te richten op de drie belangrijke innovatie-‐stimulerende drijfveren blijvende aanpasbaarheid, minimalisering grondstoffen-‐ en energiegebruik, de gebruiker centraal, bij de ontwikkeling van nieuwe producten, bouwcomponenten en projecten, zowel voor de nieuwbouwopgave als de transformatie van bestaand vastgoed naar nieuwe bestemmingen.
38 | 98
Bijlagen
39 | 98
40 | 98
Bijlage 1: Actieteam Innovatie Aanleiding In 2012 is door bedrijven, kennisinstellingen en overheden de Actieagenda Bouw ontwikkeld: de investerings-‐ en innovatieagenda voor de woning-‐ en utiliteitsbouw in Nederland. Deze door het zogenoemde Bouwteam opgestelde agenda geeft antwoord op de vraag wat eerder genoemde organisaties (gezamenlijk) te doen staat om te zorgen dat de woning-‐ en utiliteitsbouwsector sterker uit de crisis komt. Actieteams De Actieagenda Bouw omvat acties, waarbij het voortouw voor de uitvoering bij ondernemers en hun brancheorganisaties ligt. Kennisinstellingen, overheden en financiers moeten gezamenlijk met de ondernemers voor de juiste condities zorgen. Hierbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van al lopende initiatieven. Het betreft de volgende 17 actieteams: 1. Opdrachtgeverschap 2. Gemengd woningfonds 3. Herbestemming, 4. Wonen, zorg en pensioenen 5. Klantgerichte woningverbetering 6. Energiebesparing voorraad 7. Menselijk potentieel 8. Innovatie 9. Bouwcampus 10. Vakscholen 11. Praktijktoepassing bouwbesluit 12. Private kwaliteitsborging 13. Regionale kantorenprogrammering 14. Regionale woningprogrammering 15. Regionaal grondbeleid 16. Ontslakken gebiedsontwikkeling 17. Vastgoedfinanciering. Actieagenda De woning-‐ en utiliteitsbouwsector is vanwege zijn overwegend nationale oriëntatie niet aangemerkt als ‘topsector’ (sectoren waarin Nederland wereldwijd uitblinkt). Gelet op het belang van de woning-‐ en utiliteitsbouw hebben het kabinet, ondernemingen en de kennisinstellingen wel besloten om ook voor deze sector zo’n sectoraanpak te ontwikkelen. Begin 2012 kreeg het Bouwteam van Minister Spies de opdracht om met en voor de woning-‐ en utiliteitsbouwsector een Investerings-‐ en Innovatieagenda op te stellen. In mei 2012 heeft het Bouwteam deze agenda in de vorm van de Actieagenda Bouw gepresenteerd: Actieagenda Bouw. Ontwikkelingsrichtingen Samengevat schetst het Bouwteam de volgende vier samenhangende ontwikkelingsrichtingen: 1. Nieuw ondernemerschap 2. Verbetering productiviteit relatie kennis-‐ondernemerschap 3. ‘Ontslakken’ overheidsbeleid 4. Ontwikkeling nieuwe financieringsarrangementen
41 | 98
Doelstelling Actieteam Innovatie: Routekaart De doelstelling van het Actieteam Innovatie is de versterking van het innovatieve vermogen van de woning-‐ en utiliteitsbouw in Nederland; het traceren en aangeven van drivers voor innovatie. Het Actieteam Innovatie is opgenomen bij de ontwikkelingsrichting Verbetering productiviteit relatie kennis-‐ondernemerschap. Onderzoeks-‐ en onderwijsinstellingen kunnen hier samen met ondernemers invulling aan geven door de vernieuwing van de programmering en verbetering van de valorisatie van onderzoek en innovatie/ontwikkeling (o.a. Routekaart Innovatie). Het eindrapport van het Bouwteam van mei 2012 schrijft over dit Actieteam onder meer: "Kennisontwikkeling-‐ en deling in de bouwkolom is veelal fragmentarisch en sterk onderontwikkeld. Betrokken partijen formuleren in de Routekaart Innovatie hun gezamenlijke ambities en acties op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. Het doel hiervan is het versterken van het innovatieve vermogen, het verhogen van kwaliteit en het verminderen van proces-‐ en faalkosten onder meer door BIM-‐ en andere ICT-‐toepassingen. Om het onderzoek beter aan bedrijven te koppelen kan worden gedacht aan de instelling van een Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) voor de bouw, zoals die er ook zijn voor de Topsectoren". Naar aanleiding van Kamervragen over de Actieagenda Bouw antwoordt verantwoordelijk minister Blok voor Wonen en Rijksdienst (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) op 26 april 2013: "Onder innovatie versta ik de invoering van nieuwe ideeën, goederen, diensten en processen in de bouw die moeten leiden tot een betere bediening van klanten, het verduurzamen van bouwproductieketens, producten en diensten en het verminderen van faalkosten. Belangrijk daarbij is een betere samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen, opdrachtgevers en opdrachtnemers (ketensamenwerking, ketenintegratie). Vraaggerichtheid en dus de wens van de klant en eindgebruiker dient daarbij uitgangspunt te zijn. Innovaties kunnen door het creëren van additioneel toegevoegde waarde ook een stimulans betekenen voor de economie. Opschaling en valorisatie van de verworven kennis naar en door de bedrijfstak als geheel is daarbij essentieel. De verantwoordelijkheid voor innovatie ligt primair bij de sector zelf". Met betrekking tot het formuleren van een concrete doelstelling als het gaat om het terugdringen van faalkosten, schrijft de minister: "Er bestaan diverse definities van het begrip faalkosten. In zijn algemeenheid betreffen faalkosten zaken die in de voorbereiding van bouwwerken of in de bouw zelf misgaan en later moeten worden hersteld. Het kan ook om het niet halen van de planning gaan. Ik ben van mening dat het terugdringen van faalkosten primair een zaak is van de bouw zelf. Mijn ambitie ligt vooral in het uitdagen en stimuleren van de bouwsector om tot een betere, meer op de vraag afgestemde bouwkwaliteit te komen, waarmee uiteindelijk ook de faalkosten kunnen dalen". Op de vraag van de Kamerleden over de stand van zaken bij het actiepunt Innovatie antwoordt de minister: "De uitvoering van de actie, gericht op de ontwikkeling van een ‘Routekaart Innovatie' is nog niet gestart omdat de formatie van een Actieteam dat hiermee aan de slag gaat nog niet is afgerond. Inmiddels heeft de heer Van den Berg (voorzitter College van Bestuur TU Delft) zich bereid verklaard als ‘trekker’ van het Actieteam ‘Innovatie’ op te treden. Ook dit Actieteam kan hiermee op korte termijn van start gaan". Met betrekking tot het afnemend veld van de adviezen van het Bouwteam zegt de minister nog het volgende:
42 | 98
"In het advies van het Bouwteam is aangegeven dat het primaire aangrijpingspunt voor de noodzakelijke vernieuwing van de woning-‐ en utiliteitsbouw sector ligt in nieuw ondernemerschap. Daarom ligt het voortouw bij de uitvoering van de Actieagenda Bouw bij ondernemers (ondersteund door hun brancheorganisaties). Van overheden (gemeenten, provincies, Rijk), maar ook van kennisinstellingen en financiers, wordt verwacht dat ze de juiste condities creëren voor het nieuwe ondernemerschap". Routekaart Innovatie Bouw De resultaten van de activiteiten van het Actieteam Innovatie komen inclusief aanbevelingen voor mogelijke vervolgactiviteiten uiteindelijk terecht in het adviesrapport: Routekaart Innovatie Bouw. Hierin zijn concrete voorstellen opgenomen op welke wijze de betrokken actoren gestimuleerd kunnen worden. Om het draagvlak en de haalbaarheid hiervan te vergroten dient contact opgenomen te worden met (een selectie van) de actoren om de reacties van het afnemend veld te peilen en in kaart te brengen, en om onder meer de mogelijkheid van verschillende pilotprojecten, gekoppeld aan een of meer drivers, te onderzoeken.
43 | 98
44 | 98
Bijlage 2: Samenstelling Actieteam Innovatie Het Actieteam Innovatie bestaat uit de volgende leden: Dirk Jan van den Berg Voorzitter College van Bestuur Technische Universiteit Delft [email protected] Hans Wamelink Hoogleraar Design & Construction Management, TU Delft, faculteit Bouwkunde. Directeur Centre for Process Innovation in Building & Construction. [email protected] Bart Bossink Hoogleraar Science, Business & Innovation, VU Amsterdam [email protected] Margriet Drijver Partner bij De Bouwer & Partners (verbinding met Actieteam Opdrachtgeverschap) [email protected] Peter Fraanje Directeur Nederlands Verbond Toelevering Bouw [email protected] Taco van Hoek Directeur Economisch Instituut voor de Bouw [email protected] Giap Tan Senior adviseur Ministerie van BZK [email protected] Annoesjka Nienhuis Buro Nienhuis (Verbinding met Actieteam Bouwcampus) [email protected] Dolf Hulspas Ministerie van EZ [email protected] Rob Geraedts TU Delft, Architecture, CPI, Centre for Process Innovation in Building & Construction [email protected]
45 | 98
46 | 98
Bijlage 3: Innovation and interorganizational cooperation A synthesis of literature by Rutten, Dorée and Halman (Rutten 2009)
Abstract Purpose – In construction, literature interorganizational cooperation is argued to be an important aspect of construction innovation. From this perspective, several distinct bodies of literature provide relevant insights. In literature on complex product systems (CoPS), it is argued that construction industry is a CoPS industry and that in CoPS industries systems integrators set-‐up and coordinate interorganizational innovation. Furthermore, various bodies of literature provide information about factors that affect the success of innovation and interorganizational cooperation. The purpose of this paper is to integrate the findings from these bodies of literature. Design/methodology/approach – To uncover the present state of knowledge about systems integrators, a comprehensive literature review is conducted. Furthermore, the paper analyzes various fields of literature to derive an overview of factors which have been empirically related to the success of innovation and interorganizational cooperation. Findings – First, this paper structures the current knowledge on the role and characteristics of systems integrators. Subsequently, the paper translates this knowledge to the context of construction industry and discusses the basis for classifying a firm as a systems integrator in construction industry. Furthermore, the paper presents a list of relevant success factors derived from literature on new product development, strategic networks and alliances, open innovation, and construction innovation. Originality/value – By integrating various bodies of literature, this paper provides a solid base for future theory development on how firms achieve interorganizational innovation in construction industry. Keywords: Innovation, Construction industry, Knowledge management systems (Rutten 2009). Conclusions Following Schumpeter (1934), innovations can be regarded as “new combinations”. This definition of innovation seems particularly appropriate for construction innovation. In construction industry innovations do not only comprise an innovative combination of materials, but, due to the fragmentation of the value chain, also a combination of organizations. This is reflected in the argument in construction literature that interorganizational cooperation is important for achieving construction innovation, in particular interorganizational cooperation across project boundaries. This paper contributes to the extant literature by integrating knowledge from various bodies of literature in which the subject of interorganizational cooperation and innovation is addressed. First, we structure the current knowledge on the role and characteristics of systems integrators, of whom it is stated in CoPS literature that they set-‐up and coordinate interorganizational innovation. Subsequently, the authors’ translate this knowledge to the context of construction industry and discuss the basis for classifying a firm as a systems integrator in construction industry. Furthermore, the authors’ presented an overview of success factors derived from literature on new product development, strategic networks and alliances, open innovation, and construction innovation. This overview provides a solid base for future theory development on how systems integrators achieve interorganizational innovation in construction industry. Such a theory should be parsimonious (Eisenhardt, 1989; Whetten, 1989) and should also explicate the causal logic that explains why certain factors are of importance (Sutton and Staw, 1995). Since the number of factors in Table II is high, we suggest therefore identifying critical factors by uncovering causal logic during case studies.
47 | 98
48 | 98
Bijlage 4: Quick Scan Bouwprocesinnovatie ARTB, 2002 Adviesraad voor Technologiebeleid Bouw De doelstelling van de ARTB bestaat kort samengevat uit de ontwikkeling van een visie op de maat-‐ schappij, de plaats van de bouw daarin en de benodigde kennis daarvoor, met een focus op branche-‐ overschrijdende thema’s en kennis. Deze visie dient als basis voor programmering van onderwijs en collectief onderzoek (Geraedts 2002). De ARTB heeft op basis van de geformuleerde uitgangspunten prioriteit gegeven aan de gelijktijdige uitwerking van de volgende thema’s: • Bouwprocesintegratie (de koppeling van ontwerp, uitvoering, beheer en exploitatie met een focus op de eindgebruiker); • Nieuwe samenwerkings-‐ en contractvormen, • Doorbreking van fragmentatie en verkokering met betrekking tot de kennisinfrastructuur voor de bouw en de sturing van de geldstromen en onderzoekfondsen, en tenslotte • Het in lijn brengen van het onderwijs en meer in het algemeen de personele kant van de bouw met de nieuwe vormen van werken. Bouwprocesinnovatie een belangrijke bijdrage zal leveren aan de verbetering en versterking van de bouwbedrijfskolom als geheel. Op verschillende niveaus wordt in alle bedrijfstakken, dus ook in de bouw, de toenemende concurrentie ervaren en dus de urgentie gevoeld om sneller in te spelen op een steeds veranderende markt en de vraag om meer consumentgerichte productontwikkeling. Hierbij wordt de richting aangegeven door de veranderingen in de vraag om huisvesting, met name als gevolg van de steeds sterkere focus op de eindgebruiker en het bedrijfsproces van de klant. De wisselwerking tussen het bouwbedrijfsleven enerzijds en kennisinstellingen en onderzoekinstituten anderzijds wordt in dit verband gezien als een kritische succesfactor. De verschuiving van een meer productgerichte naar een procesgerichte invalshoek van het bouwen, leidt tot de opgave om de verschillende procesfasen en de daarin opererende partijen beter op elkaar af te stemmen. Het besef dat er beter samengewerkt moet worden, wordt bouwbreed gedeeld. Dit vereist echter een substantiële verbetering (innovatie) van het ontwerp-‐ en bouwproces en daarvoor is specifieke kennisopbouw, kennisbeheer en toegankelijkheid van die kennis nodig. Daarnaast worden op verschillende niveauaccept changess in de bouw nieuwe toetreders waargenomen en wordt de toenemende concurrentie ervaren. De focus wordt steeds meer gericht op de eindgebruiker waarbij de vraagzijde van de markt centraal komt te staan. Het investeren in de noodzakelijke nieuwe kennisontwikkeling wordt steeds meer urgent. Bouwprocesinnovatie is gericht op vernieuwing van de organisatie en de sturing van het integrale bouwproces. Vanaf het eerste initiatief tot nieuwbouw of aanpassing van de bestaande voorraad tot en met het beheer en de exploitatie, en met alle partijen die daarbij gedurende het hele proces betrokken zijn. Nieuwe samenwerkingsvormen in relatie tot risicoanalyse en -‐beheersing zijn noodzakelijk om in te spelen op veranderingen in de vraagzijde van de markt. Het denken in prestaties vraagt om kennisontwikkeling op en modellering van uiteenlopende functionele aspecten van gebruiksprofielen en bouwobjecten. Bouwprocesinnovatie is het gevolg van een betere samenwerking tussen partijen in de bouw en kan bijvoorbeeld tot stand komen wanneer opdrachtgevers vragen om een geïntegreerd bouwproces, waarin de kennis van bouwtechnologie, onderhoud en beheer in een zo vroeg mogelijke fase wordt ingebracht in de ontwikkeling van een project. Er is een groeiend besef dat bouwprocesinnovatie een belangrijke bijdrage zal leveren aan de versterking van de bouwbedrijfskolom als geheel.
49 | 98
Bouwprocesinnovatie -‐ Innovatief versus traditioneel Innovatieve ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld technologische vernieuwing, zijn voor bedrijven een belangrijk wapen in de concurrentiestrijd. Er is een positief verband gesignaleerd tussen de innovatieve inzet (bijvoorbeeld R&D-‐inspanning) van bedrijven en hun prestaties op de markt. Daarnaast is er vrijwel geen enkel bedrijf in staat om gedurende meer dan een beperkte periode te teren op het succes. Innovatieve ontwikkelingen zijn van strategisch belang, maar niet eenvoudig te managen (Pries 1995). Innovatie is een kennisgoed dat helaas nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Innovatie als wetenschap is te vergelijken met een puber: niet uitontwikkeld, onzeker en haar plaats zoekend tussen de vele andere volwassen wetenschappen. Anderzijds is ze in stormachtige ontwikkeling en vol verwachting van een mooie toekomst. De bouw neemt binnen deze wetenschap in ontwikkeling een ondergeschikte positie in. De aandacht van innovatieonderzoekers is gericht op de meer spectaculaire sectoren, zoals de elektronica en de automobielindustrie. De bouw wordt als sector gezien als traditioneel, ambachtelijk en toepassingsgericht. ‘Innovatie loont niet’ is een veelgehoorde uitspraak. Evenals: ‘...er heerst binnen grote delen van de bedrijfstak een grote mate van state of the art en technologisch conservatief denken...’. Niveauonderscheid Er bestaat onduidelijkheid over de definiëring van het begrip innovatie. Sommige auteurs verbinden aan het begrip innovatie de mate van succesvolle invoering van (technologische) vernieuwing. Niet alle vernieuwingen leiden ook daadwerkelijk tot succesvol producten of diensten. Andere auteurs beschouwen iedere verandering die op de markt wordt gebracht als een innovatie. Een innovatie kan betrekking hebben op de hele maatschappij, op een bepaalde bedrijfstak, op een specifieke subsector of belangrijk zijn voor één bedrijf. Het aanbrengen van een niveauonderscheid lijkt dan ook wenselijk. Proces-‐ versus productinnovatie Procesinnovatie is het verbeteren van productieprocessen. Deze kan gericht zijn op het realiseren van een hogere kwaliteit bij gelijkblijvende kosten of het realiseren van lagere kosten bij een gelijkblijvende kwaliteit (Abernathy 1975). Bij productinnovatie ligt de nadruk op een nieuwe technologie of een combinatie van technologieën die op de markt geïntroduceerd worden om tegemoet te komen aan de wensen van klanten. Het onderscheid tussen proces-‐ en productinnovatie is in de praktijk vaak veel minder eenduidig. Immers een nieuw innovatief product (een nieuwe steiger) van bedrijf A wordt gekocht door bedrijf B om daar ingezet te worden voor de verbetering en versnelling van het productieproces (het monteren van de gevelelementen). Het een vloeit vaak uit het ander voort. Hoofd-‐ en deelaspecten bouwprocesinnovatie Een nadere uitwerking van de definitie en de ordening van het onderliggende kennisveld is op empirische wijze tot stand gekomen en geformuleerd vanuit het beschikbare materiaal van alle benaderde kennisinstituten. Een nauwe definitie van het kennisveld is bewust niet gegeven omdat dit relatief jonge kennisgebied zich niet laat vangen binnen nauwe grenzen. Ook zal de definitie bij verdere bestudering na deze Quick Scan ongetwijfeld uitbreiding en nadere ordening behoeven. Om een werkbaar en beperkt begrippenkader te ontwikkelen, zijn alle mogelijke thema’s en aspecten die onder het paraplubegrip bouwprocesinnovatie genoemd worden geclusterd tot een zestal hoofdaspecten: 1. Procesbeheersing 2. Ketenvorming 3. Samenwerking 4. Consumentgerichtheid 5. Informatie en communicatie 6. Bedrijfstakcultuur
50 | 98
De zes hoofdaspecten zijn elk op zich weer onderscheiden in zes deelaspecten. Het overzicht met hiervan met totaal 36 aspecten, ziet er als volgt uit:
BOUWPROCESINNOVATIE Hoofdaspecten
Deelaspecten
1. Procesbeheersing
1. Design-Build-Operate-Transfer 2. Prestatieconcept 3. Integraal Ontwerpen 4. Design for Change 5. Faalkostenreductie 6. Productiviteitsverbetering
2. Ketenvorming
1. Life Cycle Management 2. Ketenintegratie 3. Agile Construction 4. Lean Construction 5. Supply Chain Management 6. Industrieel Bouwen
3. Samenwerking
1. Innovatieve Contractvorming 2. Collaborative Engeneering 3. Partnering 4. PPS 5. Integrale Gebiedsontwikkeling 6. Allianties
4. Consumentgerichtheid
1. Consumentgericht Bouwen 2. IFD Bouwen 3. Particulier Opdrachtgeverschap 4. Massa Individualisering 5. Open Bouwen 6. Klantinteracties
5. Informatie & Communicatie
1. Extranet / EDMS 2. Kennismanagement 3. Productmodellering 4. Informatie/Communicatiemodel 5. Virtueel Aanbesteden 6. Virtueel Proces
6. Bedrijfstakcultuur
1. Innovatiecultuur 2. Bouwparadigma 3. Internationalisering 4. Rollen en posities Stakeholders 5. Structuurveranderingen Bouwsector 6. Netwerkeconomie
Figuur. 2.1 Overzicht van de zes hoofdaspecten van bouwprocesinnovatie, die elk op zich weer onderscheiden zijn in zes deelaspecten (ARTB 2002)
51 | 98
Aanbevelingen aan de onderzoeksinstituten • Thema's, overlap en lacunes De versnippering en onnodige overlap van verschillende onderzoekactiviteiten in Nederland op het terrein van bouwprocesinnovatie enerzijds, en het ontstaan van lacunes in de programmering anderzijds, dient voorkomen te worden door intensief samen te werken aan een gemeenschappelijke onderzoekprogrammering. • Clustering en inperking Het clusteren of inperken tot enkele hoofdthema’s per instituut dient ernstig overwogen te worden. Specialisatie enerzijds en integrale samenwerking met andere kennisontwikkelaars anderzijds zijn belangrijke voorwaarden voor succesvol onderzoek op het terrein van bouwprocesinnovatie. • Concurrentie en samenwerking Willen de Nederlandse universiteiten internationaal mee blijven tellen, dan zijn forse investeringen, onder meer in de kostbare infrastructuur maar vooral in de uitvoerbaarheid van de researchprogramma’s (gebrek aan onderzoekers), noodzakelijk. Op eigen kracht kunnen de instellingen die investeringen de komende jaren niet opbrengen. Om die reden is het verstandig de krachten te bundelen, bijvoorbeeld in de vorm van gezamenlijke onderzoek-‐ en onderwijsprogramma’s, in het vermijden van overlappingen in deze programma’s en door het opsporen van lacunes. Recentelijk zijn er initiatieven op dit vlak ontplooid door de TU Eindhoven, TU Delft en de Universiteit Twente. Anderzijds kunnen vanuit een gestructureerd internationaal kennisnetwerk over het thema bouwprocesinnovatie relaties met het internationale kennisveld aangegaan worden. Door uitwisseling kan ‘kennisimport’ en ‘kennisexport’ plaatsvinden. Zo kan vanuit het buitenland bruikbare kennis worden vergaard en beschikbaar worden gemaakt voor het Nederlandse bedrijfsleven, en kan Nederland door bijvoorbeeld goede pilotprojecten een interessantere speler worden in het internationale kennisveld. • Samenwerking met andere kennisdomeinen Aanbevolen wordt om bij de uitwerking van de onderzoeksprogrammering en het zoeken naar samenwerkingsverbanden niet alleen te kijken binnen het eigen (technische) kennisdomein, maar vooral ook naar andere instituten die vanuit niet-‐technische kennisdomeinen met aanverwante thema’s bezig zijn. Kansrijke domeincombinaties hierbij zijn onder meer de koppeling van het thema Bouwprocesinnovatie aan Bedrijfskunde, Economie, Recht, Informatiekunde en Sociologie. Aanbevelingen aan de overheid • Meer visie, sturing en coördinatie Overheidsinstellingen zouden er verstandig aan doen om hun kennisvraag vanuit een maatschappelijk kader en toekomstvisie meer expliciet te maken en gericht te communiceren naar onderzoeks-‐ en kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Daarnaast worden kenniscentra van belang geacht waarin overheid, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven investeren en zich committeren om gebundeld onderzoek te programmeren en kennis te ontwikkelen en te verspreiden, gericht op beantwoording van praktische en maatschappelijke vragen. Doordat ontwikkelaars en gebruikers van de kennis binnen de structuur van een kenniscentrum samen definiëren welke kennisthema’s en kennisproducten aan de orde moeten zijn, worden nut en noodzaak van de kennisontwikkeling gewaarborgd. • Programmering en sturing Het is met betrekking tot de beleidsvorming van de betrokken Ministeries sterk aan te bevelen meer rekening te houden met de thema’s die op zowel korte als middellange termijn van groot belang geacht worden door zowel de ARTB en de AWT (Adviesraad voor Wetenschap-‐ en technologiebeleid. Het gaat hierbij dan met name om thema's als consumentgerichtheid, de doorbreking van de bestaande bouwcultuur, andere samenwerkings-‐ en contractvormen en bouwprocesintegratie. Zie ook de Aanbevelingen voor programmering. • Stimulering en verbetering onderzoekklimaat In dit verband wordt aanbevolen een aantal (beleids)maatregelen te nemen die tot verbetering
52 | 98
kunnen leiden van het onderzoekklimaat in Nederland. Deze maatregelen dienen zich te richten op een aantal fronten tegelijkertijd: het beschikbaar stellen van ruimere (collectieve) financieringsmiddelen, het verbeteren van de marktpositie van universitaire onderzoekers en het meer (bij studenten) promoten van de mogelijkheid om onderzoeker te worden na afronden van de studie. Katalysatoren voor innovatie Ondanks jarenlange inspanningen om het imago van de bouwsector te vernieuwen, om innovatieve ontwikkelingen voor en in het bedrijfsleven te stimuleren als belangrijk wapen in de (internationale) concurrentiestrijd en om de rol van de consument in het bouwproces een centrale plaats te geven, wordt de bouwsector nog steeds gezien als traditioneel, ambachtelijk en toepassingsgericht. ‘Innovatie loont niet’ is een nog veel gehoorde uitspraak en vernieuwingen verlopen uiterst langzaam. • Om procesinnovatie in de Nederlandse bouwsector echt van de grond te tillen zijn andere maatregelen nodig. Er is grote behoefte aan een of meer interne of externe katalysatoren die in staat zijn om de vastgeroeste cultuur en gewoontes in de bouw op te schudden en te veranderen in een klimaat waarin een betere voedingsbodem ontstaat voor procesinnovaties en waarin ook de klant daadwerkelijk centraal komt te staan.. • Voorbeelden van dergelijke katalysatoren uit het buitenland zijn vaak te positioneren in het licht van ernstige bedreigingen van de markt of een marktsector. In Finland viel in korte tijd een groot deel van de Russische afzetmarkt weg. Een ander voorbeeld van een katalysator is het plotselinge ontstaan van een enorme vraag naar bouwproductie, zoals eerder in Nederland direct na de Tweede Wereldoorlog, of zoals dat op dit moment in Zuidoost China het geval is. Een derde katalysator voor procesinnovatie is een grote opdrachtgever of een groep van krachtige opdrachtgevers die de betrokken bouwpartners min of meer dwingen tot een andere meer innovatieve manier van samenwerken. Tot op heden ontbrekende dergelijke katalysatoren op de Nederlandse markt. Wellicht dat de resultaten van de parlementaire bouwenquête hiervoor mede een aanzet kunnen geven. • De overheid zou daarnaast een meer sturende en coördinerende rol op zich moeten nemen om vanuit een duidelijke beleidsvisie als een van de genoemde katalysatoren bij te dragen aan een cultuuromslag in de bouw. Een ruime meerderheid van de deelnemers aan de workshop (73%) ondersteunde een stelling die hierop betrekking had. De rol van de sterke opdrachtgever als belangrijke katalysator ligt hierbij eveneens voor de hand. • Naast deze sturende en opdrachtgevende rol van de overheid blijft de cultuur en de noodzakelijke verandering daarvan wel een verantwoordelijkheid van de bedrijven in de bouwsector. Aanbevelingen aan het bedrijfsleven • Onderzoek naar procesinnovatie in bedrijfsleven Om meer inzicht te verkrijgen in het innovatieve vermogen en capaciteit van de verschillende sectoren in het bedrijfsleven, wordt daarom aanbevolen om hiervoor een nadere gedetailleerde scan uit te voeren die specifiek gericht is op het innovatievermogen van het bedrijfsleven. Belangrijk hierbij is ook dat er onderscheid gemaakt wordt tussen de grote, middelgrote en kleine bedrijven, de wijze waarop nieuw ontwikkelde kennis al dan niet overgedragen wordt naar deze categorieën en de wijze waarop deze kennis al dan niet geïmplementeerd wordt in de praktijk. • Programmering van onderzoek vanuit de marktvraag Aanbevolen wordt om de programmering van onderzoekinstellingen in overleg met marktpartijen en overheden te laten plaatsvinden (vraaggestuurde programmering). Daartoe zullen deze partijen hun kennisvragen op een soortgelijke manier moeten willen bundelen, zodat die gericht ingebracht kan worden in het kennisnetwerk. Vanuit het bedrijfsleven zullen markt-‐ partijen binnen het netwerk ook actief bij willen dragen aan de formulering van gewenste kennisrichtingen en kennisproducten op middellange termijn. Op het vlak van bundeling van
53 | 98
•
kennisvragen, bijdragen aan onderzoeksprogrammering en verspreiding van kennisproducten ligt ook een grote rol weggelegd voor koepel-‐ en brancheorganisaties. Financiering van onderzoek Bij een kenniseconomie waarvan Nederland het in de toekomst in belangrijke mate moet hebben, dient meer geïnvesteerd te worden in Research & Development. In het licht van het onderhavige onderzoek geldt dat in bijzonder mate voor het thema bouwprocesinnovatie. Brancheorganisaties zouden hierbij in samenwerking met de overheid en het O&O-‐fonds een meer sturende rol kunnen vervullen.
Aanbevelingen voor programmering • Vraaggestuurde onderzoeksprogrammering In onderlinge overeenstemming moeten aanbieders en vragers van kennis definiëren wat de onderzoeksproblemen zijn, wat oplossingsrichtingen zijn, en wat kansrijke kennisonderwerpen zijn. In onderlinge overeenstemming kan men met betrokken partijen de nodige kennisactiviteiten formuleren en samenwerkingsverbanden opzetten met oog op ontwikkeling en verspreiding van kennis. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor koepel-‐ en brancheorganisaties om hun huidige rol scherper in te vullen. • Gemeenschappelijke programmering Onderzoeksinstituten en -‐instellingen moeten tot een gemeenschappelijke en vraaggestuurde onderzoeksprogrammering komen. Niet meer werkend met verschillende min of meer onafhankelijke programma’s naast elkaar, maar één gemeenschappelijk onderzoekprogramma, onder meer voor het overkoepelende thema bouwprocesinnovatie. Aanvullend daarop moet er meer structuur gebracht worden in de onderlinge samenwerking en in de relaties met de praktijk, met de overheid en met het internationale onderzoeksveld. Wat dit laatste betreft zou het CIB (International Council for Research and Innovation in Building and Construction) een grotere rol van betekenis kunnen spelen dan tot op heden gebruikelijk. Eveneens dient aandacht besteed te worden aan de wijze waarop de kwaliteit van de onderzoekresultaten beoordeeld wordt -‐ bijvoorbeeld op basis van de praktijkrelevantie of implementatiemogelijkheden van innovaties -‐ en de wijze waarop de ontwikkelde kennis overgedragen wordt aan relevante sectoren in de bouw. Nationaal opererende visitatiecommissies, samengesteld uit de onderzoeksector, de overheid en het bedrijfsleven, zouden deze controlerende en bewakende rol op zich kunnen nemen. • Pilotprojecten in de praktijk Er dient derhalve kennis overgedragen te worden vanuit de onderzoeksector naar de marktsector. Er dient in de bouwpraktijk in Nederland geëxperimenteerd en geoefend te worden met nieuw ontwikkelde oplossingen en verbeteringen voor het proces. Daarom wordt er ook door de ARTB bijzonder veel waarde gehecht aan het op korte termijn initiëren, realiseren, monitoren, evalueren en documenteren van proefprojecten. Hoofdthema's bouwprocesinnovatie: consumentgerichtheid, samenwerking en bedrijfstakcultuur De resultaten van de enquête als onderdeel van de Quick Scan Bouwprocesinnovatie hebben een duidelijk inzicht opgeleverd over de prioriteiten van de sectoren bedrijfsleven, overheid, onderzoek en opdrachtgevers met betrekking tot procesinnovatie in de bouw. De onderzoekprogrammeringsvraag vanuit het bedrijfsleven en de overheid is met name gericht op de thema's Consumentgerichtheid, Samenwerking en Procesbeheersing. De programmeringsvraag vanuit de ARTB en de deelnemers aan de workshop is daarnaast met name ook gericht op het thema Bedrijfstakcultuur en de verandering daarvan ten gunste van een innovatiebevorderend klimaat in de gehele bouwsector. Thema's ARTB • De verschuiving van de project-‐ of productgerichte benadering van het bouwen naar een procesgerichte invalshoek is noodzakelijk om de verschillende procesfasen beter op elkaar af te stemmen met als doel om uiteindelijk beter op de vraag afgestemde producten tot stand te brengen. De klassieke organisatie van het bouwproces maakt dat bij complexe omvangrijke
54 | 98
projecten niemand het gehele traject overziet en daarvoor de verantwoordelijkheid kan nemen. De bouw kan hierop antwoorden door integrale dienstverlening. Dit betekent multidisciplinaire samenwerking in de bedrijfskolom. In de nieuwe multidisciplinaire samenwerkingsverbanden zijn niet alleen de traditionele bouwkunde-‐ en civieltechnische ingenieurs belangrijke actoren, maar dienen met name ook de natuurwetenschappelijke-‐, milieuwetenschappelijke en menswetenschappelijke domeinen geïntegreerd te worden. •
•
De bouwregelgeving dient gericht te zijn op het formuleren van prestaties en de invulling daarvan overlaten aan de aanbieders op de markt. Een belangrijke stimulans tot nieuwe contractvormen zijn de grote opdrachtgevers die om integrale concepten vragen en het vermogen deze probleemloos te kunnen uitvoeren. Het kunnen beheersen van de technische risico’s, het maken van bindende afspraken, een transparante procesvorming waarbij de klant inspraak en zeggenschap heeft, en het kunnen afgeven van waterdichte garanties zijn daarvoor belangrijke voorwaarden. Een belangrijk verschil tussen de ARTB en de marktsectoren is het feit dat naast Consumentgerichtheid het aspect Bedrijfstakcultuur een hoge prioriteit krijgt. De verandering van deze cultuur, de historisch gegroeide wijze waarop de partijen met elkaar omgaan en welke rollen zij in het ontwikkelingsproces innemen, wordt gezien als een van de meeste belemmerende factoren voor het totstandkomen van echte procesinnovatie in de bouw, en als een belemmering voor het echt centraal plaatsen van de consument in dit proces.
Voor zover het de ARTB betreft dient de programmering van de onderzoekinstellingen (onderzoekaanbod) op korte termijn met name afgestemd te worden op de procesinnovatiethema’s Consumentgerichtheid, Samenwerking en Bedrijfstakcultuur. Belangrijke steekwoorden bij de uitwerking van het thema bouwprocesinnovatie zijn verder: integrale gebiedsontwikkeling, multifunctioneel gebruik, integrale vervoersconcepten, diverse en pluriforme markt-‐ en consumentenvraag, integrale klantgerichte dienstverlening, procesgerichte invalshoek, integrale dienstverlening, multidisciplinaire samenwerking, transparante procesvorming, inspraak en zeggenschap, samenwerking en bundeling krachten, en prestatieconcept.
55 | 98
56 | 98
Bijlage 5: Innovative Solutions in Dutch DBFMO projects (Straub, Prins, Hansen 2012) Abstract Integrated building contracts are assumed to result in lower costs, better performance and more innovative solutions as a result of a collaborative environment, output specifications and long-‐time commitment. Life cycle costs can be reduced when investment and exploitation costs are brought in line with one another. The Dutch government gave some years ago the green light for the Public Private Partnership (PPP) model to be applied in the construction and renovation of government real estate. This means that market parties can become involved in renovation and new-‐build projects, but also in maintenance, facility services, operation and financing. DBFMO (Design, Build, Finance, Maintain & Operate) is the core of public-‐private partnerships. The DBFMO model covers the entire process, from the production of a design to a fully operational building with all the associated services. A study was focused on finding empirical evidence for product innovations effecting maintenance costs and energy-‐use in DBFMO office projects compared to traditional delivered office projects. It is assumed that in DBFMO contracts innovations effecting maintenance and energy-‐use are of direct benefit for the contractor and thus the most easy to find. Two DBFMO office projects were compared with five traditionally delivered office projects. Applied research methods were explorative interviews with clients and contractors about DBFMO contracting, case-‐studies focusing on maintenance costs and energy-‐use calculations and expert interviews with contracting parties. Within the DBFMO projects four products and design choices can be considered to be innovations effecting maintenance costs and energy-‐use. Besides some incremental maintenance process innovations were found. The innovations found can be considered as the successful transfer of knowledge between consortium members that would have worked separately in case of a traditional build project. Findings on Innovations Within the two DBFMO cases four design choices and products can be considered to be innovations effecting maintenance costs and energy-‐use: (1) carpet tiles, (2) ventilation concept, (3) façade case 1 and (4) façade case 2. The design choices and products perform better on maintenance costs or energy use than the traditional projects selected for comparison. The four design choices and products are new and improved solutions, related to the way the project was procured by a DBFMO model. The innovations can be considered to be rather incremental, according to the applied definition and based on the explorative part of the research. Considering the findings of the research the DBFMO construction organization has a positive influence on the development of innovations on maintenance and energy-‐use. A number of conditions could be of influence on an innovative environment of DBFMO projects: the collaborative environment, the use of performance specifications, optimizing life cycle costing and risk transfer between public and private partners. The innovations found in the case studies can be considered as the successful transfer of knowledge between departments that would have worked independently in case of a traditional procured project (Straub 2012).
57 | 98
58 | 98
Bijlage 6: Exploring the drivers of firm-‐level innovation in construction By Karen Manley and Steve McFallan (Manley 2006) Abstract A survey of 335 businesses in the Australian road industry has been carried out to ascertain those factors that make firms innovate. ‘Innovative’ is measured by adoption rates of advanced technologies and practices, and the range of innovation drivers reviewed encompasses business strategy and environment. The findings indicate that business strategies are more important than business conditions, and that the following three strategies are significant in differentiating between firms with high and low adoption rates: (1) hiring new graduates; (2) introducing new technologies; and (3) enhancing technical capabilities. The findings also highlight the importance of undertaking R&D and encouraging employee ideas for improvement. The public policy implications are that the quality of university graduates should be protected and advanced, as should technical skills within public sector client agencies. A large-‐scale mail survey was employed to investigate the research question. This innovation survey contained 12 questions which investigated innovation outcomes and determinants. The simple conceptual model underpinning the survey is shown in Figure 1.
Fig. 1: Simple model of the firm-‐level innovation process. Source: Based on Seaden et al. (2003, p. 605); Manley (2003a, p. 13).
59 | 98
60 | 98
This paper provides guidance to improve the innovation performance of the construction industry. It has identified the strategies that underpin effective adoption of technical and managerial advances by businesses in the Queensland road industry. The research findings should be instructive for construction businesses, public sector construction clients and governments internationally. The survey results suggest that businesses need not feel helpless in the face of daunting business conditions. The strategies they adopt in response to their environment will have a bigger impact on their success in adopting external advances. More specifically, businesses wishing to improve their uptake of innovations can usefully focus on employing new university graduates, perhaps in preference to apprentices and experienced staff. Also, strategies to encourage employee ideas for business improvement by developing a no-‐blame culture, are likely to promote adoption rates. These human resource strategies can usefully be augmented by technical strategies involving R&D. Marketing strategies will have a less significant impact on adoption rates, although they may be pursued to achieve other business goals. The main findings for policy makers are about the quality of university graduates, and the technical competence of public sector construction clients. Australia, for example, is currently facing a paradigm shift in the funding and management of the university sector and many observers are concerned about the possible ramifications on the quality and extent of teaching and research. The implications of this threat extend far beyond the current research, yet even in this narrow arena, falling technology diffusion rates are likely if the quality of university graduates falls significantly.
61 | 98
62 | 98
Bijlage 7: Strategic innovation: the construct, its drivers and its strategic outcomes Bodo B. Schlegelmilch, Adamantios Diamantopoulos & Peter Kreuz (Schlegelmilch 2010). Abstract Strategic innovation has been described as the fundamental reconceptualization of business models and the reshaping of existing markets by breaking the rules and changing the nature of competition, to achieve dramatic value improvements for customers and high growth for companies. This paper traces the notion of strategic innovation in the literature, offers corporate examples from Amazon.com and Swatch to illustrate key drivers and outcomes of strategic innovation, and synthesizes the insights gained in a Multiple Indicator–MultIple Causes (MIMIC) model. The model offers a formal specification of the strategic innovation construct and provides conceptual guidance for its operationalization in the context of empirical research (Schlegelmilch 2010). 1. Fundamental reconceptualization of the business model The above definition contains three key elements. The first element is the fundamental reconceptualization of the business model. Strategic innovators must ask the most basic questions about their business model: What business are we in? Who are the customers? How do we achieve value? Asking such fundamental questions forces managers to look at the tacit rules and assumptions that underlie the way business is traditionally conducted in their industry (Geroski, 1998; Hamel, 1998a; Markides, 1997, 1998). Strategic innovators take nothing for granted and guard against established mental models and tacit industry rules; they ignore what their companies are and concentrate on what they could be (Kim and Mauborgne, 1999b; Markides, 1999; Yates and Skarzynski, 1999). 2. Reshaping of existing markets The second key element is the reshaping of existing markets. Once strategic innovators are aware of the tacit rules and assumptions that underlie a certain business, they purposefully break these rules and reshape existing markets by changing the nature of competition ( Johne, 1992). Strategic innovators do not only focus on rivals within their market or on their competitive position within a strategic group; instead, they look across substitute markets and across substitute strategic groups (Kim and Mauborgne, 1999a). Thus, while conventional strategic logic focuses on fighting for market share in existing markets, strategic innovators invent new market space (Hamel, 1996; Kim and Mauborgne, 1999a; Seurat, 1999). And while conventional logic focuses on outperform-‐ ing competition, strategic innovators seek radically superior value to make competition irrelevant (Hamel, 1998a, 1999). Thus, strategic innovators do not try to adapt to external trends as they occur in their market but actively participate in shaping markets and external trends over time (Kim and Mauborgne, 1999a; Hamel, 1998b). 3. Dramatic value improvements for customers The third key element is dramatic value improvements for customers. Strategic innovation is not about making marginal or incremental improvements but about achieving quantum leaps in value (Hamel, 1998b; Kim and Mauborgne, 1997a, 1999a; Peters, 1990). Such strong emphasis on value places the customer, not the competition, at the center of strategic thinking. Whereas the conventional focus on retaining and better satisfying existing customers tends to promote hesitancy to challenge the status quo for fear of losing or dissatisfying existing customers (Johne, 1994; Markides, 1998), strategic innovators follow non-‐customers closely because they provide deep and often unusual insights into trends and changes (Geroski, 1998; Kim and Mauborgne, 1999b; Lynn, Morone and Paulson, 1996a). As a result, strategic innovators can identify new products and services to offer before existing customers even think of them (Seurat, 1999; Prahalad, 1993; Peters, 1990).
63 | 98
Because strategic innovators question everything about their particular industry, business model and competitors, they explore a far wider range of strategic options than other companies (Hamel, 2000). This broadens their creative scope, allowing them to find opportunities where other companies can see only constraints imposed by external conditions (Kim and Mauborgne, 1999b). Indeed, Hamel (1998a) considers strategic innovation to be the competitive advantage for companies intent on winning in the new economy. Company culture Researchers unanimously agree on the single most important cultural value necessary for strategic innovation: the establishment of a questioning attitude. A prerequisite to strategic innovation is the identification of an organization’s dominant mental models, as manifested in its culture, routines and unwritten rules of behavior. A company’s most dominant mental model is its perception of the business it is in, including assumptions about the competitive arena, customers, suppliers and technology (Gilad, 1994). Markides (1998, p. 34), for example, considers it essential to fundamentally question the way business is done and mentally experiment with a few ‘whys’ and a few ‘what ifs’. Similarly, according to Hamel (1998b), companies have to create a culture that permanently challenges orthodoxies, unleashes a deep sense of discovery, and encourages decision makers to look through different lenses to discover new perspectives; indeed, companies are urged to start the process of strategic innovation by identifying the 10 or 20 most fundamental beliefs that the incumbents in one’s industry share (Hamel, 1996).
64 | 98
This paper provides an in-‐depth review of the literature in the emerging field of strategic innovation and offers examples from two well-‐known companies to provide a managerial context for the arguments reported in the literature. Four antecedent drivers (i.e., culture, process, people and resources) and two strategic outcomes (i.e., customer value and competitive positioning) of strategic innovation are identified and subsequently synthesized in a formal model that provides concrete guidance for operationalizing the strategic innovation construct.
65 | 98
66 | 98
Bijlage 8: Inventory of international reforms in building and construction Ang, G., Courtney, R., Spekkink, D. (Ang 2004) The national research programme 'Process and System Innovation in Building and Construction' (PSIB) was established in 2003 as a joint initiative of industry, government and research institutes following a Parliamentary Inquiry into large-‐scale fraud which revealed an urgent need for improvement and reform of the Dutch building and construction sector. PSIB has secured substantial funding from both government and industry. This report presents the findings of the first phase of PSIB project PP1 'Inventory of International Reforms in Building and Construction'. This ‘pathfinder’ project was instituted to provide guidance for other PSIB projects by investigating other countries’ experience of construction reform and bringing to the Netherlands the lessons learned in the implementation of reform initiatives (Ang 2004). 1. Political commitment, but no permanent driver The reform process must create market structures and competitive pressures that will drive reform and improvement after the initial impetus has faded. Political commitment to reform, now evident following the Parliamentary Inquiry, is essential for the initiation of reform, but is not the permanent driver that is required. There are important lessons from Australia and Denmark, where initiatives faded away within four years as a consequence of government changes. The process of reform will take longer than the lifetime of one Parliament, and to be self-‐sustaining must in the end be based on commercial incentives. This theme runs through all the findings of the study. 2. Value for money & Past performance Procurement practices are of crucial significance in reform. Traditionally, procurement has been based on price. The introduction of 'non-‐price' factors in the award of contracts and of ‘value for money’ criteria and innovative approaches to tendering can have major impact. Registration of potential suppliers, with past performance being one of the factors taken into account, can be the basis of a transparent and accountable system of pre-‐qualification which also stimulates performance improvement. 3. Public and private clients procurement principles The public sector is a very significant client for construction and it is therefore essential that public sector procurement practices reflect the objectives of reform. It is less easy to secure a co-‐ordinated approach from the private sector but leading private sector clients in Hong Kong and Singapore have adopted the same procurement principles as the public sector and so reinforced the reform process. This should be encouraged in the Netherlands. 4. Integrated forms of procurement More integrated forms of procurement have been found to provide better value for clients. Having greater integration of design teams, and extending integration to include construction, has resulted in higher quality construction and more effective processes. The Dutch building and construction sector is fragmented, and while in part this reflects the wide diversity of activities and the variation in the scale of projects; it also leads to poor communications and inefficient processes. The reform programme in the Netherlands should, as a key issue, promote appropriate integration in order to address fragmentation of the process. 5. Co-‐operation part of selection process While procurement systems are very influential, it was widely accepted that successful projects resulted from teamwork and having the right relationships. Such relationships may be promoted by more integrated procurement systems, but there were also examples (eg in Norway and Australia)
67 | 98
where teams were specifically assessed for the quality of the co-‐operation as part of the selection process. A focus on the factors that lead to good human and organisational relationships in construction should be part of the reform programme. 6. Capability of clients The central place of procurement in reform leads naturally to much greater focus on client requirements and on the need to raise the capabilities of clients. Clubs of clients can identify and promote good practice and help to give staff confidence in new procedures. They can also participate in research. 7. Action by industry associations Industry competences and responses can similarly be enhanced through action by industry associations, particularly in promoting more integrated working through collaboration with other associations. Professional bodies have experienced some difficulties in this, partly owing to statutory restrictions, but also because of the established position of their members in the current processes. They should be encouraged to be fully engaged in reform. 8. Well-‐founded vision A clear and well-‐founded vision has formed the basis of reforms in other countries. The process of creating this vision and the subsequent commitment is a contribution to restoring trust. 9. Regular reports, communication and education Regular reports to stakeholders help to maintain commitment and momentum. The development of monitoring and reporting procedures, and the formulation of performance measures for the reform process, should be an integral part of the programme. Investment in communications is essential. The vision and the programme should be communicated effectively throughout the demand side as well as down the entire supply chain. Leaders in each part of the industry, and from government, respected for their achievements, can be 'champions' communicating the messages effectively. In the long term, reform principles are embedded in the industry through training and through the education of future entrants and reform processes should therefore involve the educational system.
68 | 98
Bijlage 9: Voluntary arrangements for collaborative working Rigby, J., Courtney, R., Lowe, D., Klepfish, G., Norvik Larsen, J., Lahdenperä, P., Geraedts, R., Wamelink, H., Ingvaldssen, T., Sandesten, S. (Rigby 2009) The European Commission’s 1997 Communication on the competitiveness of the construction sector identified issues relevant to the performance of the sector and set out an Action Plan for addressing these. Since then, a range of studies undertaken in collaboration with national administrations and industry representative bodies has enhanced understanding and provided ways forward,. This study, the latest in the series, was commissioned in support of the Lead Market Initiative which aims to stimulate innovation and enhanced competitiveness in selected market sectors, including Sustainable Construction (Rigby 2009). Concerns over the performance of the construction sector, attributed to traditional structures of responsibility, have led in some Member States to the promotion of collaborative approaches to project delivery and to the fostering of longer-‐term relationships between client and supply interests. There is now considerable evidence that such measures can lead to more successful project outcomes. These types of development enhance the competitiveness of the industry, and by extension that of the European economy. The Action Plan for the Lead Market Initiative therefore included the publication of a Guide to establishing collaborative arrangements. However, there are issues both of consistency with EU competition and public procurement policies, and of compatibility with established structures and cultures within national construction sectors. The study was therefore established to explore these issues as well as the experience of the use of collaborative arrangements, and to develop the proposed Best Practice Guide in the light of the information gained. Five types of voluntary arrangement were identified for inclusion in the study: • Project partnering – where the parties formally agree to work collaboratively in a single project. • Strategic partnering – where a client decides to work with a defined set of supply interests over a number of projects, with mutually expressed intentions. • Framework arrangements – these are similar to strategic partnering in that a client selects certain suppliers to supply services for a defined period, and there is a mutual intention to improve the quality of relationships and of performance over that time. • Alliances – a particularly strong form of project partnering in which the client and the principal supply interests create a joint organisation which has its own identity to deliver a project. • Construction consortia – where a group of supply interests come to an agreement to develop and market services jointly. Voluntary arrangements are complementary to the contractual relationships between parties to a project and do not replace these. They promote a collaborative environment in which contractual obligations are fulfilled Thus they need to be distinguished from the use of integrated forms of contract (e.g. design-‐build-‐operate) which may not include any collaborative elements. Some measures to encourage collaboration (e.g. payment arrangements which encourage mutual problem-‐ solving) may be included in contractual conditions. The benefits of collaborative relationships for clients and suppliers include: • More reliable delivery of projects • Fewer (or even zero) formal disputes or instances of conflict • Improved communications, leading to better problem-‐solving and potential cost • savings • Continuous performance improvement and transfer of knowledge between projects • Greater assurance on payment schedules • Greater ability to address markets
69 | 98
For the community, benefits include: • More reliable delivery of facilities, so that the benefits of use may be realised on schedule and the disruptions of late-‐running projects avoided • Incentives by firms for investment in skills development • Reduction of wastes and more sustainable construction The greatest benefits from collaboration on projects are achieved with larger, more complex projects where there are challenges which should be addressed jointly. Strategic partnering bring benefits when there is scope for providing a flow of work within the capabilities of the partner organisations and firms have an incentive to invest in the relationship. Construction consortia are similarly founded on a perception of market opportunities that will lead to commitment by the partners. Factors which contribute to successful collaborative relationships and outlines ways of fostering collaboration include: • The critical importance of inter-‐personal relationships • The central role of leadership, particularly by senior managers in client organisations. • The selection of partners who share a willingness and commitment to working • collaboratively • The benefits of early appointment of key members of a project team • The need to establish a common understanding of the principles and objectives of the collaboration, and to express these in an agreed, public document • The interactions between contractual provisions and measures that support collaboration • Measures which promote collaborative behaviours and good communications • The role of rigorous performance monitoring in maintaining healthy and effective relationships • Financial incentives for collaboration • Procedures that that enable disputes to be settled without recourse to legal action • The collective management of risk
70 | 98
Bijlage 10: Innovatie in de woningbouw; een innovatiesysteemanalyse Concept-‐eindrapport, september 2013 Onderzoek uitgevoerd door Copernicus Institute of Sustainable Development Faculteit Geowetenschappen, Universiteit Utrecht. Auteurs: Alco Kieft, Robert Harmsen, Frank van Laerhoven, Marko Hekkert Samenvatting RG/17-‐10-‐2013 Doelstelling onderzoek • Identificeren van de samenhang van problemen die (proces)innovatie in de richting van energieneutrale woningbouw in Nederland belemmert. • Formuleren van verbetervoorstellen om het innoverend vermogen van de nieuwbouwsector te vergroten. De Nederlandse woningbouwsector wordt vaak beschreven als conservatief en weinig innovatief. De afgelopen jaren is de innovatiesnelheid toegenomen en worden stappen gezet om de problemen die het innoverend vermogen van de sector beperken op te lossen. Voorbeelden zijn de ontwikkeling van innovatieve technologieën en bouwconcepten, innovatieve manieren van ketenintegratie en verdere automatisering van het bouwproces met bijvoorbeeld Building Information Modelling (BIM). Deze zoekrichtingen komen allemaal voort uit een eigen overtuiging van wat de huidige problemen in de bouwsector zijn. De vraag is echter wat daadwerkelijk de fundamentele problemen zijn die het innoverend vermogen van de woningbouwsector beperken. Innovatie in de woningbouw is een breed begrip. Innovatie kan bestaan uit het toepassen van nieuwe technologieën, maar ook uit het toepassen van nieuwe samenwerkingsvormen of nieuwe bouw-‐ concepten (procesinnovatie). Innovaties in de bouw kunnen ook gericht zijn op verschillende doelen waaronder goedkoper of sneller bouwen, flexibel bouwen, bouwen voor een langere levensduur of energiezuinig bouwen. In dit onderzoek staat energiezuinig bouwen centraal. Het innovatiesysteem • Complex systeem waarin actoren, regels en middelen gezamenlijk de richting en snelheid van innovatie bepalen. • Structuur van een innovatiesysteem bestaat uit vier elementen: Actoren, Interacties, Instituties en Infrastructuur. • Door oplossingen te vinden voor problemen in de structuur (structuurfouten) gaat het systeem beter functioneren. • In een goed functionerend innovatiesysteem worden zeven sleutelprocessen naar behoren uitgevoerd. De innovatiesysteemtheorie heeft als uitgangspunt dat fundamentele problemen in het innovatiesysteem, ook wel structuurfouten genoemd, altijd betrekking hebben op één van de vier structuur-‐ elementen binnen het innovatiesysteem. Door oplossingen te vinden voor de structuurfouten gaat het systeem beter functioneren. Zeven sleutelprocessen Binnen een goed functionerend innovatiesysteem dienen de volgende sleutelprocessen plaats te vinden: 1. Kennisontwikkeling, 2. Kennisuitwisseling in netwerken,
71 | 98
3. Experimenteren door ondernemers, 4. Richting geven aan het zoekproces, 5. Creëren van markten, 6. Mobiliseren van middelen en 7. Tegenspel bieden aan weerstand. Deze sleutelprocessen blijken een krachtig instrument te zijn om het functioneren van innovatiesystemen te analyseren. Functioneren woningbouwsector
Bovenstaand figuur geeft een overzicht van het functioneren van het innovatiesysteem van de woningbouwsector. Aan elk sleutelproces is een score (0-‐5) toegekend. Hoe hoger de score, hoe beter het sleutelproces functioneert.
72 | 98
Problemen in sleutelprocessen
1. Het sleutelproces Kennisontwikkeling lijkt grotendeels goed te functioneren. 2. Kennisuitwisseling op het gebied van nieuwe technologie en bouwconcepten functioneert voldoende tot goed, terwijl kennisuitwisseling tussen projecten en opdrachtgevers, andere sectoren en het buitenland ondermaats is. 3. Het sleutelproces Experimenteren door ondernemers functioneert slecht door een gebrek aan ruimte voor nieuwe partijen om de (grond)markt te betreden en een beperkte ruimte voor marktpartijen om binnen projecten te experimenteren. 4. Voor het sleutelproces Richtinggeven geeft Het Lente-‐akkoord richting, ook al staat de rol van de EPC hierin ter discussie. Ondanks de richting die het Lente-‐akkoord geeft wordt de sector nog overheerst door zeer uiteen-‐ lopende visies waarbinnen het toepassen van innovatieve technologieën en bouwwijzen vaak niet past. Voordelen van nieuwe innovaties, zoals bouwconcepten, worden niet snel onderdeel van wet-‐ en regelgeving. 5. Bij het Creëren van een markt voor energiezuinige woningbouw zijn nog grote problemen te overwinnen. Partijen zijn van mening dat het probleem bij toekomstige bewoners ligt die niet vragen naar innovatieve en energiezuinige woningen. Doordat bewoners niet aan tafel zitten aan het begin van het bouwproces zijn ze namelijk niet in de gelegenheid om de investeringskeuze te maken. De toekomstige bewoner staat door het bestaan van het ‘bouw-‐poldermodel’ bijna volledig buiten spel en ruimte voor particulier opdrachtgeverschap is er nauwelijks. 6. Bij het mobiliseren van middelen lijkt genoeg potentie te zitten in een slimme herverdeling van de huidige middelen. 7. Bij het sleutelproces tegenspel bieden wordt de lobby voor innovatie en energiezuinige woningbouw sterker, maar heeft het nog zwaar tegenover de lobby voor het in stand houden van de status-‐quo. De lobby voor het in stand houden van het projectgebonden bouwproces en het gebruiken van bestaande technologieën is vooralsnog sterker dan de lobby door innovatieve partijen. Gevestigde partijen in de vorm van opdrachtgevers, adviseurs en architecten hebben belang bij bouwen volgens een projectgebonden aanpak.
73 | 98
Zeven probleemthema’s
Om in staat te zijn de problemen in het bouw-‐ innovatiesysteem te vertalen naar een set van samenhangende verbetervoorstellen, zijn de geconstateerde problemen in de 7 sleutelprocessen samengebracht binnen 7 probleemthema’s. Overwegingen verbetervoorstellen • Verbetervoorstellen richten zich op de fundamentele problemen binnen de structuur van het innovatiesysteem. • Op het eerste gezicht logisch lijkende oplossingen voor problemen blijken vaak andere problemen in stand te houden of vervelende consequenties te hebben elders in het systeem. Bij het bepalen van de verbetervoorstellen is hier rekening mee gehouden door het verkregen inzicht in de dynamiek van het innovatiesysteem te gebruiken. • We presenteren de verbetervoorstellen bewust in een bepaalde volgorde, waarbij hoger orde problemen naar verwachting meer effect hebben. • De verbetervoorstellen richten zich op de problemen waarvoor naar onze mening nog te weinig activiteiten plaatsvinden om deze te boven te komen. Prioritering We presenteren de verbetervoorstellen per probleemthema en zetten de probleemthema’s hierbij bewust in een bepaalde volgorde. We zijn van mening dat de beste resultaten gehaald worden als in ieder geval de hoogste orde problemen worden opgelost. Mocht dat politiek of praktisch niet haalbaar blijken kan de focus worden verplaatst naar lager orde problemen. Het kiezen voor het oplossen van alleen lager orde problemen heeft wel direct effect op de effectiviteit van het beleid. De hiërarchie is gebaseerd op drie criteria. Ten eerste zijn problemen die zich vroeg in het proces manifesteren belangrijker geacht dan problemen later in het proces. Problemen vroeg in het proces beïnvloeden vaak de rest van het proces op een negatieve manier. Ten tweede is prioriteit gegeven aan het oplossen van problemen gerelateerd aan de slecht functionerende sleutelprocessen binnen het innovatiesysteem. Als laatste is een hogere prioriteit gegeven aan oplossingen die binnen de invloedsfeer en mandaat van de Rijksoverheid liggen. Verbetervoorstellen
74 | 98
Vier structuurelementen innovatiesysteem woningbouwsector
75 | 98
Dynamiek in innovatiesysteem
Internationale vergelijkingen
Problemen uiten zich in bouwproces
76 | 98
Bijlage 11: Innovatie in de bouwsector: een economische analyse Van Hoek, 2013 Betrokken actoren Bouwwerken moeten tot stand komen in de gebouwde omgeving en hierbij zijn altijd meerdere partijen betrokken. Bij een typisch wat groter woningbouwproject zijn doorgaans architecten, private ontwikkelaars, corporaties, installatie-‐ en bouwbedrijven en gemeenten de ’actieve actoren’ met op de achtergrond nog een aantal andere actoren, zoals bijvoorbeeld de provincie. Bijzonder is ook dat sommige actoren meerder rollen vervullen, c.q. meerdere petten op hebben. Dit speelt met name bij de gemeenten die beleidsmatige doelstellingen rond wonen en de ruimtelijke ordening hebben, die financiële belangen hebben en vaak ook risico dragen bij de ontwikkeling en die daarnaast ook ander publieke belangen (rond veiligheid, duurzaamheid, hinderbeperking voor omwonenden etc.) moeten borgen. In de marktsector zelf is een dergelijke situatie van meervoudige rollen in beginsel niet aan de orde, maar de bouwkolom is wel lang met vele disciplines die hier bij zijn betrokken en een uitgebreide praktijk van aanneming en onderaanneming. Dit vergroot het aantal actoren, het aantal transacties en de bijbehorende aspecten van coördinatie. Zo hebben we uiteindelijk vele actoren en sub-‐actoren met soms ook nog meerdere rollen die zij moeten vervullen. Relatie met regelgeving De relatie met de gebouwde omgeving en de grond is een bijzondere kwestie voor de bouw. Dit verklaart ten minste deels de omvangrijke regelgeving die op diverse niveaus aan de orde is. Zo is er nationale regelgeving ten aanzien van geluid, geurhinder, bodem en luchtkwaliteit vanuit het omgevingsrecht. In de nationale regelgeving worden ook de Europese (milieu)regels opgenomen. In aanvulling op de nationale regelgeving is er met name ruimtelijke regelgeving vanuit provincies en gemeenten. Naast de ruimtelijke dimensie is er ook sprake van een omvangrijke objectgerichte regelgeving middels het bouwbesluit, waar een groot aantal voorschriften en technische eisen zijn opgenomen rond veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en gebruik van het object. Relatie met grondposities De relatie met de grond heeft ook belangrijke consequenties in de sfeer van eigendom en financiën. Bouwwerken vereisen percelen om op te bouwen. Grondposities brengen weer nieuwe actoren in beeld, al of niet met dubbele petten. De belangrijkste grondeigenaren zijn gemeenten, private bellegers, private ontwikkelaars en bouwers en woningbouwcorporaties. Er zijn ook nog bijzondere vastgoedposities van partijen, zoals van de NS rond stations of die van het Rijk (domeinen) bij Almere. Op grotere ontwikkellocaties is meestal sprake van meervoudige grondposities. Een deel is dan bijvoorbeeld in handen van de gemeente, een ander deel is van een private belegger (bijvoorbeeld ING-‐vastgoed), weer een ander deel is eigendom van een woningbouwcorporatie en een stukje rond de stationsomgeving is van NS. Deze grondposities brengen spelers in het veld met hun eigen wensen en met vaak grote financiële belangen. In het bijzonder de herbestemming van grond zorgt voor grote financiële veranderingen en iedere partij wil (tenminste) zijn of haar deel en bij meerder rollen spelen ook nog andere belangen mee. Gaat de beoogde ontwikkeling bijvoorbeeld niet ten koste van andere belangen van de grondeigenaren, bijvoorbeeld andere grondposities of andere lopende woningbouwprojecten waar ze in participeren? Decor voor innovatie Dit is het decor waarbinnen innovatie in de bouw doorgaans moet plaatsvinden, waarbij we de bijzonderheden van het aanbestedingsproces dan nog moeten betrekken. Uiteraard is niet ieder project even complex en voor kleinere, meer incrementele verbeteringen is het landschap overzichtelijker, maar voor echte vernieuwing, voor innovatie, is schaal nodig en dan belanden we min of meer n bovengenoemd decor. Bij de analyses en discussies over innovatie in de bouw moet
77 | 98
dit in het achterhoofd worden gehouden. Ook bij iedere vergelijking met innovatie in de industrie moet dit in de beschouwing worden betrokken. Hoe zou het met de innovatie bij laten we zeggen ASML zijn gesteld als ze deze zou moeten verrichten in bovengenoemd decor? Aan de hand van een (niet geheel) hypothetisch voorbeeld kunnen de problemen worden verduidelijkt. Case: de innovatie IKEA-‐woning Het warenhuisconcern IKEA wil een nieuw type woningen op de markt brengen. Aangemoedigd door het succes van de lifestyle-‐producten willen ze nu de woningmarkt op. Ze richten zich op jonge mensen die van natuurlijke materialen en kleurrijke designs houden en die een nog niet al te diepe beurs hebben. Het gaat om woningen die overwegend geprefabriceerd worden op de werkplaats en die nog maar beperkte afwerking vergen op de bouwplaats. Dit is kostentechnisch een belangrijk voordeel dat IKEA ook kan realiseren door zijn schaalgrootte en uitstekende toegang tot financiering. De grote marketingkennis van IKEA moet vervolgens de juiste kwaliteiten en belevingswaarde oproepen voor de doelgroep. Ten slotte worden allerlei slimme leerprocessen toegepast om de productie steeds efficiënter te laten verlopen. Dit gebeurt via de typische werknemer-‐betrokkenheid die IKEA eerder met succes heeft toegepast en waar slimme combinaties worden toegepast intrinsieke en financiële beloning voor behaald resultaat. Voor alle duidelijkheid zij nog vermeld dat IKEA geen maatschappelijke onderneming is, maar een beursgenoteerd bedrijf dat geld moet verdienen voor zijn aandeelhouders. Het gaat om een bedrijf dat geld weet te verdienen met nieuwe producten en nieuwe processen en marktleider is op een aantal belangrijke gebieden in de ‘lifestyle industrie’. Nadat het sein op groen is gegaan voor een onderzoeksfase heeft IKEA geconstateerd dat er inderdaad muziek in zit. De kostprijs van de woningen lijkt direct al concurrerend te kunnen zijn met die van de traditionele bouw in de meeste landen en IKEA weet uit ervaring dat tijdens het productieproces nog diverse slimme optimalisaties zullen kunnen plaatsvinden. Na enig marktonderzoek heeft IKEA Nederland gekozen als lanceerbasis voor de IKEA-‐woning. De kwaliteit die IKEA kan bieden wordt hier als relatief sterk onderscheidend gezien, de omvang van de doelgroep is groot genoeg en de reputatie van IKEA op het gebied van duurzaamheid en betaalbaarheid onder Nederlanders is goed. Bovendien hebben Nederlanders de reputatie van calculerende burgers en IKEA denkt een betere prijs/kwaliteitsverhouding te kunnen bieden dan tot nu toe in Nederland wordt geboden. De beoogde locatie voor de woningen is een studentenstad, een locatie die dicht tegen de binnenstad aanligt of net in de groene ruimte rond de stad ligt. Hier kan het landelijk wonen in of tegen de stad aan worden neergezet en is een flinke pool van jonge professionals waar IKEA zich op richt. Een adviseur die IKEA heeft ingeschakeld adviseert het bedrijf om eerst eens kennis te gaan nemen van de stedenbouwkundige eisen in de betrokken gemeenten. Ter ontnuchtering en vermaak heeft deze de stedenbouwkundige eisen van de gemeente Amsterdam aan IKEA gezonden. Nadat de bestuurders de documenten met encyclopedische dimensies hadden gezien, besloot men maar eens een rondje lange de relevante gemeenten te organiseren om te kijken op welke locaties men terecht zou kunnen. Dat bleek niet mee te vallen. Het eerste dat IKEA moest constateren was dat op veel locaties stedenbouwkundige eisen van toepassing zijn en dat deze de landelijke woningen van IKEA, die onder meer een puntdakje hebben, uitsluiten. De puntdaken van IKEA passen niet in de ‘robuuste stedelijkheid’ die de stedenbouwkundigen voor ogen hebben. Hierdoor vallen heel wat geschikte locaties af. Bij de locaties die resteren ontdekt IKEA het volgende obstakel: het mengen. Op vrijwel iedere relevante stedelijke locatie moet rond de 30% sociale woningbouw worden gerealiseerd. De corporaties die deze sociale woningbouw ontwikkelen hebben hun eigen beleid en visie op wat er moet gebeuren. Zo passen de woningen met twee via een trap verbonden verdiepingen van IKEA niet in het ‘nultredenbeleid’ van de corporatie en ook de bouwstijl heeft weinig gemeen met de landelijke stijl van de IKEA-‐woning. Zo wordt het heel moeilijk om de landelijke belevingswaarde die IKEA wil oproepen te bereiken. Bovendien blijken de gemeenten op deze locaties eisen te stellen aan de dichtheden die moeten worden bereikt. Dit laatste vooral om de beoogde grondopbrengst te
78 | 98
realiseren. Dit beleid maakt het voor IKEA echter vrijwel onmogelijk om de woningen nog van een bescheiden tuin te voorzien. Dit is een concessie die IKEA dan nog wel wil doen – stedelingen in Nederland hebben niet vaak een tuin -‐ maar ze begrijpen niet dat ze nu worden gedwongen om een balkon aan te brengen. Dit vloeit echter voort uit het bouwbesluit. Het bouwbesluit heeft helaas nog meer verrassingen in petto. Zo blijken de materialen die in Zweden als voldoende brandveilig worden beschouwd niet in bouwbesluit in Nederland voor te komen. Een moeizame tocht om ‘gelijkwaardigheid’ aan te tonen is het gevolg en dat in iedere gemeente waar IKEA aan de slag zou willen telkens opnieuw. Het is voor IKEA al met al onmogelijk om de schaal te realiseren die nodig is om de belangrijke kostenvoordelen te realiseren. Ook is duidelijk dat er flinke concessies moeten worden gedaan aan het marketingconcept op die locaties waar nog wel woningen kunnen worden ontwikkeld. In feite is een echte aanpak gericht op een specifieke doelgroep nauwelijks De regelgeving zorgt ten slotte voor onverwachte kostenverhogingen en risico’s. IKEA blaast de zaak af, in ieder geval voor de Nederlandse markt. Conclusies Met dit voorbeeld -‐ waar nog vele andere complicaties aan toe te voegen zijn – heb ik het volgende getracht duidelijk te maken: • Het decor De notie dat een gebrek aan innovatie vooral een kwestie van houding en cultuur zou zijn van bouwers en ontwikkelaars gaat voorbij aan de institutionele context (‘het decor’) waarbinnen het bouwproces moet plaatsvinden. In bijgaand voorbeeld gaat het zelfs niet eens om een bouwbedrijf dat de woningen wil bouwen. • Vergelijking met andere sectoren De vergelijking met innovatie in de industrie gaat niet of nauwelijks op. Stel je eens voor dat IKEA bijvoorbeeld een innovatie door zou wil voeren met een nieuw springsysteem in bedden. Een nieuwe slaapsensatie met een fraaie belevingswaarde gericht op een specifieke doelgroep. IKEA heeft vervolgens alles in eigen hand. Het productieproces, het ontwerp, het product en hoe dat in de markt te zetten. De schaal hangt dan alleen nog af van hoe het bij de consument aanslaat. Op eerste successen kan worden voortgebouwd. De concurrenten zitten dan ook niet stil, want zij verliezen marktaandeel door het succes van IKEA. Dit leidt tot kopiëren en overtreffen van de oorspronkelijke innovatie. Een dergelijk decor is ook bij een slimmere inrichting van zaken in de bouw en ruimtelijke ordening niet mogelijk, al moet het wel een stuk beter kunnen dan nu het geval is. • Gemeente als opdrachtgever In de wereld van bouwers en ontwikkelaars is de opdrachtgever – althans bij de woningbouw – materieel vaak de gemeente. In een wereld van ruimtelijke schaarste – en dat was de situatie tot aan de crisis – gaat het dan om de bouwtitel te bemachtigen en vervolgens dat te bouwen wat de gemeente acceptabel vindt. Vele gemeentelijke wensen en eisen hebben zo hun weg gevonden naar de woningbouwprojecten. • Concurrentiebeperking door grondposities De concurrentie wordt beperkt als grond in handen is van bouwers en ontwikkelaars of van consortia van beleggers en ontwikkelaars. Bijzonder is de positie van corporaties die ook vaak grondposities innemen en ontwikkelen tegen de achtergrond van niet-‐marktconforme huren en rantsoenering (wachtlijsten). • Vrijheid versus regelgeving Innovatie is gebaat bij vrijheid en dat is in de gereguleerde wereld van de ruimtelijke ordening en het bouwen een heel lastige opgave. Als je alle restricties en randvoorwaarden op een rij zet, dan is het optreden van innovatie misschien wel meer verrassend dan het uitblijven ervan. • Institutionele verandering De sleutel voor meer innovatie in de bouw ligt bij institutionele verandering die meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt (ruimtelijk beleid, bouwregelgeving), het
79 | 98
•
•
bevorderen van concurrentie in het algemeen (grondposities) het bevorderen van concurrentie op kwaliteit (gedrag opdrachtgevers, reputatiemechanismen versterken via bijvoorbeeld past performance) en het stimuleren van oplossingen om coördinatieproblemen in de keten aan te pakken (aanbesteding, opdrachtgeverschap). Pre-‐competitieve samenwerking Een interessant vraagstuk waar ik nog geen beeld bij heb zijn de mogelijkheden c.q. wenselijkheid van pre-‐competitieve samenwerking. Voor de bouwmaterialen industrie is de regelgeving weer belangrijk: nieuwe materialen moeten soms weer in vele verschillende gemeenten worden geaccepteerd, ook als het bijvoorbeeld al in een ander EU-‐land als Duitsland is toegelaten. Ruimte om te innoveren voor bedrijven Bedacht moet worden dat de innovatie van bedrijven moet komen. Van bouwers, ontwikkelaars, installateurs, architecten en de toeleverende industrie. Het gaat vaker om procesinnovatie dan om productinnovatie. Het moet bedrijfseconomisch lonend zijn om te innoveren en bedrijven die star zijn en niet meebewegen richting nieuwe manieren om de klant beter te bedienen moeten de gevolgen hiervan ook in negatieve zin ervaren. Dit vereist ruimte om te innoveren (het moet mogen en er moeten geen onnodige belemmeringen worden opgeroepen) voldoende concurrentie (bij voorkeur geen afgeschermde posities, dubbele petten en een gebrek aan transparantie) en mogelijk een steviger plek voor procesinnovatie in het R&D-‐beleid dat vooral op de industrie is gericht.
80 | 98
A.96(/*&<<3&'G4-**))"%*6&D"L?*#(-.*,*&2++",(-.*& :9//-.WG!"IJH! ! ! ! a)+!/M/+))779F)'!899*!59_<)*=+-)8)!-..98=+-)!9.F)*/5O)-F+!F*-)!.-8)=6/!;==*9Y-)![-Q66*!JBC!! !!
!
<$#,,.&=>&B+;*))//":)(&7"".&%"e?).4*$)7)&$55"74*$)& ! 2)!F*-)!.-8)=6/!Y-R.X!59V-F)=+-)G!59V-..98=+-)!).!59V-./+-+6+-9.='-/=+-)C!T=7).;)*W-.Q!).! /=7).;)*W).F!-..98)*).!89*7).!F)!(=/-/!899*!='!F)Y)!F*-)!.-8)=6/C! ! TM/+))779F)'!899*!59_<)*=+-)8)!-..98=+-)X!8=.!(-..).!.==*!(6-+).! a)+!/M/+))779F)'!W=.!;9*F).!8=.!(-..).!.==*!(6-+).!;9*F).!()/5O96;F^!8=.!59V-F)=+-)G!.==*!59V -..98=+-)G!.==*!59V-./+-+6+-9.='-/=+-)C!! ! D"R.%*(-.*& a)+!59V-F)=+-)!.-8)=6!/+==+!899*!F)!/=7).;)*W-.Q!+6//).!-.F-8-F6).!).!F)Y)!/=7).;)*W-.Q!-/! 899*.=7)'-RW!Q)*-5O+!9
Co-‐innovatie Het co-‐innovatie niveau staat voor de samenwerking door organisaties, waarbij de sterkste nieuwe ideeën die op het co-‐ideatie niveau worden ontwikkeld, op het co-‐innovatie niveau door samenwerkende organisaties worden omgezet in nieuwe, effectieve en kansrijke bedrijfsactiviteiten en productieketens. Co-‐institutionalisatie Het co-‐institutionalisatie niveau is het niveau waarop publieke en private organisaties en instituties, in samenwerking/interactie, en op basis van de op het co-‐innovatie niveau ontstane nieuwe, effectieve en kansrijke bedrijfsactiviteiten die succesvol blijken in de praktijk, institutionele veranderingen doorvoeren die deze nieuwe bedrijfsactiviteiten en productieketens stimuleren en faciliteren. Samenvattend: op het co-‐ideatie niveau worden nieuwe ideeën ontwikkeld door samenwerkende individuen; op co-‐innovatie niveau worden deze nieuwe ideeën door samenwerkende organisaties omgezet in nieuwe bedrijfsactiviteiten en productieketens; op co-‐ institutionalisatie niveau worden deze nieuwe bedrijfsactiviteiten en bedrijfsketens door samenwerkende publieke en private organisaties en instituties gefaciliteerd en gestimuleerd tot industriële en maatschappelijke groei. Systeemmodel van buiten naar binnen Het systeemmodel kan daarnaast ook worden beschouwd van buiten naar binnen; van co-‐ institutionalisatie, naar co-‐innovatie, naar co-‐ideatie. In deze volgorde ontwikkelen samenwerkende publieke en private organisaties en instituties op het co-‐institutionalisatie niveau kaders die organisaties op het co-‐innovatieniveau aanzetten tot het gezamenlijk ontwikkelen van nieuwe bedrijfsactiviteiten en productieketens. De op het co-‐innovatieniveau ontwikkelde nieuwe bedrijfsactiviteiten en productieketens vormen op hun beurt weer nieuwe activiteiten-‐ en denkkaders op basis waarvan op het co-‐ideatieniveau nieuwe ideeën worden ontwikkeld door samenwerkende individuen. Kernactoren op de drie niveaus in het systeemmodel Het co-‐ideatie niveau wordt in Figuur 1 gesymboliseerd door de binnenste gestippelde ring. Op dit niveau zijn de belangrijkste individuen/rollen die gezamenlijk nieuwe ideeën ontwikkelen: de leider, de kampioen en de ondernemer. De leider is de persoon die de formele en informele invloed heeft om innovatieve ideeën te verwerkelijken. De kampioen is de creatieve geest die de nieuwe ideeën bedenkt en uitdraagt. De ondernemer is de persoon die de mogelijkheden ziet om omzet en geld te genereren met deze ideeën. Gezamenlijk zijn deze individuen, of individuen die één of meer van deze rollen vervullen, in staat om nieuwe ideeën tot wasdom te brengen. Op het co-‐innovatieniveau -‐ de middelste gestippelde ring -‐ worden de ideeën omgevormd tot nieuwe bedrijfsactiviteiten en productieketens. Leiders, kampioenen en ondernemers werken daarvoor samen met anderen, generalisten, managers en specialisten, in diverse organisaties. Deze samenwerkingen vinden plaats in de volgende organisatievormen: teams, projecten, organisaties en publiek-‐private samenwerkingen. Onder team wordt hier verstaan een kleine samenwerkende groep mensen. Onder project wordt verstaan een in tijd afgebakende, doelgerichte activiteit, waarbij een of meer teams, uit (mogelijk) verschillende organisaties samenwerken. Onder organisatie wordt verstaan een zelfstandige organisatievorm. En een publiek-‐private samenwerking wordt gezien als een collectief van publieke en private organisaties die samen een project of zelfstandige organisatie oprichten, ontwikkelen en draaiend houden. Op het co-‐institutionalisatieniveau, de buitenste gestippeld ring, wordt de industriële en maatschappelijke groei van de nieuwe bedrijfsactiviteiten en productieketens gefaciliteerd en gestimuleerd door samenwerkende/interacterende publieke en private organisaties en instituties, zoals: markt & maatschappij, kennis & technologie, en beleid & regulatie. Markt & maatschappij staat daarbij model voor ontwikkelingen en veranderingen in de markt en in de maatschappij. Kennis & technologie staat voor de stand der techniek, technologie en kennisniveau in zowel industrie als
82 | 98
maatschappij. Beleid en regulatie staat voor de overheidsinitiatieven om vernieuwing te stimuleren en mede richting te geven. Origine van het systeemmodel Het systeemmodel is een abstracte weergave van entiteiten en relaties in het gezamenlijke innovatieproces in industriële sectoren. Het is afgeleid van onderzoek naar duurzame innovatie in de Nederlandse woningbouw in de periode 1989-‐2008 (Bossink, 2011) en een tiental studies naar systeeminnovatie in andere bedrijfstakken, zoals de metaalindustrie, het bankwezen, de handelssector, bloemenbranche en de voedingsmiddelenindustrie (Bossink, 2013). Gebruik van het systeemmodel Geschetst systeemmodel kan dienen als kapstok voor het benoemen en ordenen van innovatieacties voor de bouw. Het kan tevens dienen als raamwerk voor het inzichtelijk maken van hoe deze innovatieacties zich tot elkaar verhouden in termen van innovatieniveau, actor, en onderlinge invloed/afhankelijkheid. Referenties Bossink, BAG (2011) Managing Environmentally Sustainable Innovation; Insights from the construction industry. New York: Routledge, pp. 192. Bossink, BAG (2013) Eco-‐innovation and Sustainability Management. New York: Routledge, pp. 1
83 | 98
84 | 98
A.96(/*&<E3&7*&2++",(-.*)(-#.F&
!
%L!#!$%!
&=.86'').F)!(*9..).X!>D6++).!"IJHBG!>,)WO96+!"IJHBG!>]9'()*F=BC!
%S!#!$%!
87 | 98
!
%%!#!$%!
Bijlage 13: Naar een geleide innovatie; dominante standaarden in de bouw Bossink, 2014 Combinatie en recombinatie Een basiskenmerk van innovatie is combinatie en recombinatie van zowel bestaande en nieuwe kennis (Cohen en Levinthal, 1990), technologie en onderdelen (Arthur, 2009). Innovatieve bedrijven beschikken over een uitgebreid potentieel van kennis, vaardigheden en competenties. Zij passen aspecten van dit potentieel telkens op verschillende wijze toe en de uitkomst van deze toepassing is ook telkens anders. Een innovatief ingenieursbureau put bijvoorbeeld uit zijn bestaande kennispotentieel om diverse opdrachtgevers met verschillende opdrachten te adviseren en te ondersteunen. Deze werkzaamheden leiden weer tot de ontwikkeling van nieuwe kennis bij het ingenieursbureau, die samen met het bestaande kennispotentieel tot nieuwe wijzen en uitkomsten van advisering ontstaan. Dit geldt zowel voor adviesbureaus in de bouw als andere industrieën. Innovatieve bedrijven beschikken ook over de vaardigheid om bestaande en nieuwe technologieën en onderdelen te combineren en in een continu proces te recombineren tot een stroom aan nieuwe producten. Zo combineren projectontwikkelaars bestaande technologie/onderdelen -‐ bijvoorbeeld betongegoten vormen -‐ met nieuwe technologie/onderdelen -‐ bijvoorbeeld slimme energiesystemen die zijn gebaseerd op sensoren. Dit is een generiek fenomeen en geldt ook voor andere industrieën. Indicator voor innovatiegraad Zo combineert de computerindustrie veelal oude technologie en daarop gebaseerde onderdelen – bijvoorbeeld ventilatoren voor koeling – en nieuwe technologie en daarop gebaseerde onderdelen – bijvoorbeeld de nieuwste chip om rekencapaciteit te vergroten – om te vernieuwen. Een stevige basis van innovatie is het combineren en voortdurend recombineren van bestaande en nieuwe onderdelen, waarbij de verhouding tussen bestaande en nieuwe onderdelen kan worden gebruikt als indicator voor de innovatiegraad. Innovatieve bedrijven zijn gespecialiseerd in het combineren van bestaande en nieuwe technologie/onderdelen, en in het continu recombineren van bestaande technologie/onderdelen, waarmee zij een continue stroom van in mindere en meerdere mate innovatieve producten op de markt brengen. Dominante Standaarden In de bouw is sprake van continue combinatie en recombinatie van bestaande en nieuwe kennis, technologieën en componenten. Het is in die zin een innovatieve bedrijfstak. Maar, het ontbreekt in de bouw vaak aan een aansprekende, door de klant gewaardeerde en voor de gehele bedrijfstak geldende en karakteristieke innovatierichting. Hier wijkt de bouw af van een aantal andere industrieën zoals bijvoorbeeld de computerhardware-‐ en software-‐industrie, games industrie en de auto-‐industrie waar wel sprake is van zo’n innovatierichting. In deze industrieën resulteert het proces van combinatie en recombinatie in het ontstaan van zogenaamde dominante standaarden (Abernathy 1975). Voorafgaand aan de fase waarin dominante standaarden ontstaan (bijvoorbeeld de PC die draait op Windows, of de sedan die loopt op een benzinemotor, of de videorecorder die VHS-‐banden afspeelt, is er eerst een periode van competitie tussen bedrijven om aanbieder van een van de dominante standaarden te worden. Nadat de dominante standaarden zijn bepaald, waarbij de keuze en tevredenheid van grote consumentengroepen een belangrijke rol speelt, zijn de dominante standaarden een aantal jaren als zodanig actief. Er staan in deze fase bedrijven op die producten en diensten ontwikkelen die bruikbaar zijn in combinatie met deze dominante standaarden, hetgeen een
89 | 98
nieuw proces van innovaties rondom dominante standaarden met zich meebrengt. Dominante standaarden zijn een aantal jaren krachtig en worden na verloop van tijd verdrongen door nieuwe dominante standaarden. Geen dominante standaarden in de bouw Daar waar dominante standaarden in diverse industrieën uitmuntend en uitstekend zijn, zijn de dominante standaarden in de bouw dit relatief in mindere mate. Er is in de bouw weliswaar sprake van veel combinatie en recombinatie van bestaande kennis, technologie en onderdelen, maar er wordt relatief weinig nieuwe kennis, technologie en onderdelen gecombineerd en gerecombineerd. De innovatierichting van de bouw leidt tot dominante standaarden die niet aansprekend, uitmuntend en uitstekend zijn. Doel Actieteam Innovatie Het doel van het Actieteam Innovatie Bouw is om een matrix aan acties te formuleren waarmee bedrijven in de bouw kunnen toewerken naar en samenwerken aan het ontstaan van een innovatierichting waarin een beperkt aantal, maar krachtige dominante standaarden die aanspreken, uitsteken, uitmuntend zijn, door de klant als zodanig worden gewaardeerd en een positieve economische impact hebben op de gehele bedrijfstak en zijn markten. De werkwijze is door te kiezen voor acties die een centrale innovatierichting voor de bedrijfstak bouw ondersteunen, faciliteren, uitlokken, tot stand brengen, mogelijk maken; waarmee dominante standaarden kunnen ontstaan die aansprekend, uitstekend en uitmuntend zijn. Het Actieteam Innovatie Bouw kiest voor een centrale innovatierichting die bestaat uit drie belangrijke sociale, maatschappelijke, ecologische en economische drijfveren. Deze drijfveren zijn: • continue aanpasbaarheid • minimalisatie middelengebruik • schoonheid in vormgeving Door voor de participanten in de bouw: [x.y.z.] op deze drie drijfveren acties te formuleren ontstaat een actiematrix. Uitvoering van deze acties faciliteren de ontwikkeling van dominante standaarden waarin continue aanpasbaarheid, minimalisatie van middelen gebruik en schoonheid in vormgeving kernkwaliteiten zijn. Abernathy, W., Utterback, J. (1975) A dynamic model of product and process innovation. Omega, 3(6): 639-‐656. Arthur, W.B. (2009) The Nature of Technology; What it is and how it evolves. New York: Free Press. Cohen, W.M., Levinthal, D.A. (1990) A new perspective on learning and innovation. Administrative Science Quarterly, 35(1): 128-‐152.
90 | 98
Bijlage 14: Voorbeeld proces-‐ en productinnovatie
Voorbeeld procesinnovatie
In het rapport 'Proces-‐ en productinnovatie bij hoogbouw; een analyse van kansen en bedreigingen' van RRBouw (Scheublin 2004) wordt melding gemaakt van een aantal procesinnovaties bij hoogbouwprojecten in Nederland. Driver Industriële productie van gebouw(delen) onder geconditioneerde omstandigheden voor een betere gegarandeerde kosten-‐kwaliteitverhouding voor de eigenaar/eindgebruiker. Innovatie: verplaatsing productie van de bouwplaats naar de fabriek De meest ingrijpende procesinnovatie is de innovatie die het bouwproces geheel of gedeeltelijk naar een fabriek verplaatst. In de achter ons liggende decennia zijn grote delen van de productie van de bouwplaats naar een fabriek verplaatst. Vooral de prefabbetonindustrie heeft een grote vlucht genomen. Maar ook daken voor eengezinswoningen en gevelelementen worden in fabrieken gemaakt. Een extreem voorbeeld is het kantoorgebouw De Bolder van Mammoet in Schiedam. Dit 10 verdiepingen hoge gebouw werd in zijn geheel in een constructiewerkplaats van Grootint in Zwijndrecht gebouwd. Vervolgens werd het door Mammoet zelf over land en water naar een gereedliggende fundering, niet ver van de kade in Schiedam, vervoerd. Hoewel dit nog als een eenmalig incident kan worden opgevat is wel aangetoond dat de verplaatsing van het bouwproces naar een vaste inrichting niet uit te sluiten is. Stimuleringsacties -‐ wegnemen belemmeringen/risico's • Om bovenstaande driver bij aannemers/producenten te ondersteunen/stimuleren is het voorwaarde om garanties te kunnen geven voor grotere productieseries van gebouw(onderdelen). • Om procesinnovatie te stimuleren moeten bouwbedrijven/leveranciers beschermd worden tegen de risico’s van mislukkingen. Daartoe dienen bij eerste toepassing een risico-‐analyse en een fall-‐back scenario te worden gemaakt en moet voldoende voorbereidingstijd beschikbaar zijn. • Opdrachtgevers en bouwondernemers zouden de ontwikkelaars van innovatieve processen met een winstdeling bij toepassing moeten stimuleren (conform de principes bij Allianties).
Voorbeeld productinnovatie
Nieuwe of verbeterde producten kunnen bijdragen aan een optimalisatie van een bouwproject. De meeste productontwikkeling vindt plaats in de toeleverende industrie. Maar ook bouwbedrijven ontwikkelen wel nieuwe producten. Drivers • De aanleiding tot productinnovatie is vaak de noodzaak om een project haalbaar te maken. Het gaat dan dus veelal om een eenmalige, projectgebonden behoefte. • Bestaande producten voldoen niet meer aan nieuwe regelgeving, zoals Bouwbesluit, Bouwprocesbesluit en Energieprestatie eisen. • Behoefte aan sneller en goedkoper bouwen. • Behoefte aan veiligere of duurzamere producten.
91 | 98
Innovatievoorbeelden Enkele voorbeelden van productinnovatie zijn: • De Bubble Deckvloer, toegepast in de Millennium toren te Rotterdam; • De wingvloeren, prefab vloerplaten voorzien van leidingstroken; • Prefabbetonvloeren waarin leidingsystemen fabrieksmatig zijn geïntegreerd, zoals toegepast in de Waterstadstoren; • Van binnenuit te plaatsen doosgevels zoals toegepast in de Kennedytoren in Eindhoven; • Zelfreinigend gevelglas; • Duoliften, bestaande uit twee boven elkaar geplaatste cabines; • Hoge sterkte beton; • Het schuifveld in het Vitessestadion in Arnhem. Stimuleringsacties -‐ wegnemen belemmeringen/risico's • Garanties kunnen geven voor grotere productieseries van gebouw(onderdelen). Het financiële voordeel van een innovatief product valt vaak tegen. Bij de eerste toepassing van een innovatie moet door de aannemer vrijwel altijd leergeld worden betaald. Daardoor gaat een deel van de te verwachten winst verloren. Dit zou aanvaardbaar zijn als een innovatief product vaker kan worden toegepast. • Risico-‐analyse De bruikbaarheid van een innovatief product dient voorafgegaan te worden door een risico-‐ analyse. Daarin moet dan een afweging worden gemaakt tussen de kans op een beter of goedkoper project enerzijds, en de kans op een vertraagd proces anderzijds. Daarbij wordt onderkend dat aannemers vaak pas in een laat stadium betrokken raken bij een bouwplan. Het grondig analyseren van innovatieve producten leidt dan al snel tot vertraging op het kritieke pad. • Testen met prototypes Innovatieve producten worden onvoldoende getoetst. Er bestaat een behoefte om prototypes van constructies in een laboratoriumopstelling te testen. En dat bij voorkeur op een samenstelling van elementen. • Fall-‐back scenario Als gekozen wordt voor de toepassing van een innovatief product, dan dient een fall-‐back scenario beschikbaar te zijn. Er moet altijd een mogelijkheid blijven om snel terug te vallen op een meer traditionele, bewezen techniek. Dit geldt in het bijzonder voor innovatieve technieken en voor producten die laat in het projectontwikkelingsproces -‐ dus onder tijdsdruk -‐ worden voorgesteld. • Winstdeling De toepassing van nieuwe producten draagt vaak bij aan het haalbaar maken van een project. De innovatie leidt dan tot een lagere prijs voor de opdrachtgever die zijn project daarmee haalbaar maakt. De beloning voor de innovatieve productontwikkelaar blijft beperkt tot het feit dat het werk doorgaat. Winstdeling bij innovatieve inbreng zou de industrie kunnen aanzetten tot een grotere innovatieve inzet. • Design and Build proces De meeste productinnovaties komen niet van aannemers, maar van leveranciers. Het verdient aanbeveling om deze innovatieve bedrijven duidelijker te betrekken bij planontwikkelingen. In een Design and Build proces zouden innovatieve leveranciers deel uit kunnen maken van het team van de aannemer. Zo’n leverancier kan dan ook zelf als een co-‐maker de ontwerpverantwoordelijkheid dragen. • Co-‐makership -‐ werkgarantie Om een leverancier te motiveren tot meedenken moet hem een werkgarantie worden gegeven. Nog te vaak wordt een leverancier geraadpleegd en worden zijn kennis en innovatief denken misbruikt, om daarna zonder hem maar met zijn ideeën verder te gaan. Voor een optimale inbreng van de industrie is een werkgarantie voor meedenkers vereist.
92 | 98
Bijlage 15: Koepel-‐ en brancheorganisaties Overheid • PIANOo; Expertisecentrum Aanbesteden publieke sector (www.pianoo.nl) • RGD; Rijksgebouwendienst (www.rgd.nl) • VNG; Vereniging Nederlandse Gemeenten (http://www.vng.nl) Opdrachtgevers • Opdrachtgeversforum; Kring van (semi) publieke opdrachtgevers in de bouw en infrastructuur (www.opdrachtgeversforum.nl) • VNO-‐NCW; Werkgeversorganisatie (www.vno-‐ncw.nl) • AEDES; Branchevereniging woningcorporaties (www.aedes.nl) • NEPROM; Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (http://www.neprom.nl) Marktaanbieders/ontwikkelaars • Bouwend Nederland; brancheorganisatie voor bedrijven in de bouw-‐ en infrastructuursector (www.bouwendnederland.nl) • BNA; Bond van Nederlandse Architecten (www.bna.nl) • UNETO-‐VNI; Organisatie voor de installatiebranche en technische detailhandel (www.uneto-‐ vni.nl) • NVB; Nederlandse Vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers (www.nvb-‐bouw.nl) • MKB-‐Nederland: Organisatie voor het midden-‐ en kleinbedrijf (www.mkb.nl) • NLingenieurs (voorheen ONRI); Branchevereniging van Nederlandse adviesbureaus en ingenieursbureaus (www.nlingenieurs.nl) • Booosting; Platform voor koplopers in bouwinnovatie (www.booosting.nl) • AFLN; Aannemersfederatie Nederland (www.aannemersfederatie.nl) • BFBN; Bond van Fabrikanten van Betonproducten (www.bfbn.nl) • AB-‐FAB; Organisatie voor prefab betonnen bouwelementen (http://www.ab-‐fab.nl) • BOVATIN; Bond voor Aannemers in Tegelwerken (www.bovatin.nl) • SNS; Samenwerkende Nederlandse Staalbouw (www.staalbouw.net) • VEBIDAK; Vereniging Dakbedekkingsbranche (vebidak.nl) • Ketensamenwerking; Platform voor ketensamenwerking in de bouw (www.ketensamenwerking.nl) Gebruikers • Consumentenbond; Vereniging voor consumentenbelangen (www.consumentenbond.nl) • Vereniging Eigen Huis; Belangen woningbezitters (www.eigenhuis.nl) • Stichting Klantgericht Bouwen (http://www.klantgerichtbouwen.nl) • NVM; Nederlandse Vereniging van Makelaars (www.nvm.nl)
93 | 98
94 | 98
Bronnen Abernathy, W., Utterback, J., (1975). A dynamic model of product and process innovation. Anderson, P., Tushman, M., (1990). "Technological discontinuities and dominant designs: a cyclical model of technological change." Administrative Science Quartely 35(4). Ang, G., Courtney, R., Spekkink, D. (2004). Inventory of international reforms in building and construction. Gouda, PSIB: 153. Ansoff, H., McDonnel, E. (1990). Implanting Strategic Management. New York, Prentice Hall. Bajarin, T. (2012). "Six reasons Apple is so successful." Time Magazine(Time Tech). Bossink, B. (2004). "Managing Drivers of Innovations in Construction Networks." Construction Engineering and Management: 337-‐345. Bossink, B. (2013). Eco-‐innovation and Sustainability Management. New York, Routledge. Bossink, B. (2014). Naar een geleide innovatie. Delft: 2. Brandon, P., Lu, S. (2008). Clients Driving Innovation. Chichester, UK, Blackwell Publishing. Eekhout, M., Brouwer, J., Lichtenberg, J. (2013). Glimpses of the Future: Booosting kijkt naar de toekomst, Booosting. Egbu, C. (2008). Clients' roles and contributions to innovations in the construction industry. Clients Driving Innovation. P. Brandon, Lu, S. Chichester, UK, Blackwell Publishing. Gann, D., Salter, A. (2000). "Innovation in project-‐based, service-‐enhanced firms: the construction of complex products and systems." Elsevier Science, Research Policy 29. Geraedts, R. (2002). ARTB Quickscan Bouwprocesinnovatie. DenHaag, Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid: 73. Geraedts, R. (2013). Drivers voor innovatie in de bouw -‐ Routekaart. Geraedts, R. P. (2013). Adaptief Vermogen Rapport 2 Literatuurstudie. Adaptief Vermogen. R. P. Geraedts. Delft, TU Delft. Hermans, M., Geraedts, R., Van Rijn, E., Remoy, H. (2013). Bepalingsmethode Adaptief Vermogen van gebouwen ter bevordering van flexibel bouwen. Leidschendam, Brink Groep: 86. Hoek, T. v. (2013). Innovatie in de bouwsector; een economische analyse Amsterdam, EIB: 4. Jacobs, D., Kuijper, J., Broes, B. (1992). De economische kracht van de bouw. 's Gravenhage, SMO. Kieft, A., Harmsen, R., Laerhoven, F. van, Hekkert, M. (2013). Innovatie in de woningbouw; een innovatiesysteemanalyse. Utrecht, Copernicus Institute of Sustainable Development, Facuklteit Geowetenschappen, Universiteit van Utrecht. Manley, K., McFallan, S. (2006). "Exploring the drivers of firm-‐level innovation in the construction industry." Construction Management and Economics 6: 911-‐920. Porter, M. (1990). The Competitive Advantage of Nations. New York, Free Press. Pries, F. (1995). Innovatie in de Bouwnijverheid. Rigby, J., Courtney, R., Lowe, D., Klepfish, G., Norvik Larsen, J., Lahdenperä, P., Geraedts, R., Wamelink, H., Ingvaldssen, T., Sandesten, S. (2009). Voluntary arrangements for collaborative working in the field of construction services. Manchester, Manchester Business School University of Manchester: 166. Rutten, M. (2013). Van 'Kan nie' naar Passie; succesvol vernieuwen in de bouw-‐, installatie-‐ en vastgoedsector, Constructief. Rutten, M., Dorée, A., Halman, J. (2009). "Innovation and interorganizational cooperation: a synthesis of literature." Construction Innovation 9(3): 285-‐297. Scheublin, F. (2004). Proces-‐ en productinnovatie bij hoogbouw; een analyse van kansen en bedreigingen. RRBouw. Gouda, RRBouw: 55. Schlegelmilch, B., Diamantopoulos, A., Kreuz, P. (2010). "Strategic innovation: the construct, its drivers and its strategic outcomes." Strategic Marketing 11:2: 117-‐132. Seidler-‐de Alwis, R., Hartmann, E., Gemünden, H. (2004). The role of tacit knowledge in innovation management. 0th Annual IMP Conference. Copenhagen: 23. Steen, M. (2012) "Open voor eindgebruikers." 49-‐55.
95 | 98
Straub, A., Prins, P., Hansen, R. (2012). "Innovative Solutions in Dutch DBFMO projects." Architecture Science 5: 49-‐66. Utterback, J. (1994). Mastering the Dynamics of Innovation. Boston, Harvard Business School Press. Utterback, J., Abernathy, W. (1975). "A dynamic model of process and product innovation." The International Journal of management Science 3, nr. 6: 639 -‐ 656. Utterback, J., Suarez, F. (1993). "Innovation, competition and industry structure." research Policy 22(1). Van Doorn, A. (2012). Het duurzame ontwerpproject. Amsterdam, SUN. Volberda, H., Bosma, M. Innovatie 3.0; slimmer managen, organiseren en werken. Amsterdam, Mediawerf. Wamelink, J., Pries, F. (2007). Innovating the Dutch construction industry: how to change? 2nd International Conference World of Construction project Management. Delft, TU Delft.
96 | 98
97 | 98
98 | 98