Vlaams Welzijnsverbond vzw • Guimardstraat 1 • 1040 Brussel • Tel: 02 511 44 70 • Fax: 02 513 85 14 • www.vlaamswelzijnsverbond.be •
[email protected] • bank 776-5935071-29 Ondernemingsnr: 466885447
Informatief 2009/027 - bijlage
20 februari 2009
Actieplan flexibele en occasionele opvang Aandachtspunten voor bijsturing In het najaar 2007 leek de voorbereiding van het actieplan eindelijk rond. De dienstverlening kon starten. Niets is minder waar gebleken. De erkende ondernemingen dienstcheques kinderopvang konden niet starten, omwille van de financiële problemen, de aanwerving van doelgroepwerknemers in de gemandateerde voorzieningen verliep moeizaam, en de organisatie van de flexibele of occasionele opvang stuitte op een aantal praktische problemen, die de start van de dienstverlening afremde. Intussen zijn we weer een jaar verder en is er weinig veranderd. Na onze eerste knelpuntennota van mei 2008 ( als bijlage) , waarin wij al een aantal voorstellen voor bijsturing formuleerden, hebben wij de werkingsproblemen van de voorzieningen samen met onze leden terug doorgelicht. Het resultaat van die oefening vindt u in deze geactualiseerde knelpuntennota. Wij vertrouwen erop dat de overheid deze knelpunten meeneemt bij de evaluatie van het actieplan en de nodige aanpassingen doorvoert, om de uitbouw van goede flexibele en occasionele opvang mogelijk te maken.
1. Dienstencheques kinderopvang (DC) Het oorspronkelijke model voor de organisatie van opvang met DC bleek niet realiseerbaar, omwille van de financiële risico’s voor de erkende ondernemingen en complexe procedure (zie knelpuntennota van mei 2008). Daarom besliste de overheid het beschikbare budget toe te wijzen aan 4 gemeenten om een proefproject op te zetten. De evaluatie eind 2009 zal bepalen of en hoe de dienstencheques in de toekomst kunnen ingezet worden voor kinderopvang. Wij hebben vragen bij deze beslissing. Het verbond betreurt dat de heroriëntering gebeurd is zonder enig overleg met de sector. Erkende ondernemingen en gemandateerde voorzieningen hadden al een jaar geïnvesteerd in de voorbereiding van het systeem. Zij hadden wellicht een nuttige inbreng kunnen hebben bij de bijsturing. Wij vrezen dat de toewijzing van de middelen aan de gemeenten wel eens een eerste stap zou kunnen zijn naar decentralisatie. Voor het verbond kadert opvang met dienstencheques in een globaal beleid kinderopvang. Dat is de bevoegdheid van en de opdracht voor de centrale administratie. Verder moeten de aansturing van de dienstverlening en de feitelijke organisatie van initiatieven onder de bevoegdheid van Welzijn/kinderopvang ressorteren. Een zuivere commercialisering van de dienstverlening moet vermeden worden. Wat na de projectfase? Een veralgemening van het systeem over heel Vlaanderen en Brussel lijkt niet haalbaar, omwille de hoge kostprijs. Zeker in het licht van sommige opties die in de voorbereidingen naar voor komen, onder meer een uitbreiding van de doelgroep. Een beperkte spreiding of een beperking van de toepassing is dan weer niet te rijmen aan de optie van algemene toegankelijkheid. Waar legt de overheid de prioriteit?
1
2. Gemandateerde voorzieningen flexibele opvang (GMV) De wijziging van het dienstencheque systeem maakt een bijsturing van de actie “gemandateerde voorzieningen” noodzakelijk. Maar het ontwerpbesluit over de GMV, dat bij de redactie van deze nota nog in voorbereiding is, gaat duidelijk verder dan het schrappen van de procedure voor DC. Alhoewel er ingrijpende wijzigingen voorliggen worden een aantal knelpunten (zie onze knelpuntennota van mei 2008) niet aangepakt. Wij zetten onze bedenkingen bij voorgestelde wijzigingen voor GMV op een rij. Opvang aan huis Wij waarderen het ten zeerste dat de opvang aan huis behouden is als mogelijkheid, niet als een verplichte dienstverlening. De doelgroepwerknemers beschikken (nog) niet over de vereiste vaardigheden en attitudes om die moeilijke opvang op een goede manier te verzekeren, en het reguliere personeel inschakelen is niet evident. Het enige alternatief, bijkomend gekwalificeerd personeel aanwerven is financieel niet haalbaar. Opdracht van GMV uitgehold Voorzieningen, die na de reglementeringwijziging zullen erkend worden in zorggebieden waar nog geen GMV is, krijgen de keuze om te werken als coördinatiepunt of als tewerkstellingspunt. Voor de eerste werkvorm is een beperkte coördinatiefunctie (0,25 VTE) voorzien, de tweede groep kan beschikken over doelgroepwerknemers met SINE- profiel die logistieke of begeleidingstaken kunnen opnemen. - Wij betreuren deze keuze, omdat daarmee de oorspronkelijke opdracht van de GMV wordt uitgehold, en er op termijn weer een nieuwe soort voorziening ontstaat. Gebruikers zien nu al het bos niet meer door de bomen! - De regelgeving zou ook van toepassing worden op DVO. Op zich geen slechte zaak. Vraag is echter of de dienstverantwoordelijken, die nu een zeer hoge werkdruk hebben, er nog de taak van trajectbegeleider kunnen bijnemen? Er is een bijkomende fractie coördinator nodig. - Het risico bestaat dat in de tewerkstellingspunten het accent op logistieke hulp zal liggen, om het gebrek aan gesubsidieerd administratief / logistiek personeel op te vangen. In diensten voor onthaalouders speelt hier ook het verschil in statuut voor een begeleidende functie: het statuut OO verschilt van het werknemersstatuut van doelgroepwerknemers. Hoe is die accentverschuiving te rijmen aan het doel van het actieplan: kinderopvang buiten de werkuren of occasionele opvang aanbieden? - Hoe verhoudt het nieuwe “coördinatiepunt” zich met de CKO -opdracht? Wij horen steeds meer stemmen opgaan om alles af te stemmen op de CKO, alsof die al een feit zijn. Wij gaan ervan uit dat de CKO nog in de projectfase zitten en dat elke optie voor verdere structurering op dit moment voorbarig is. De evaluatie moet uitwijzen of en hoe CKO kunnen geïntegreerd worden in het regelgevend kader. Problematiek van al erkende GMV Voor GMV die al een erkenning hebben zou alles bij het oude blijven. Zij hebben een informatieopdracht, de opdracht om flexibele of occasionele opvang aan te bieden en de doelgroepwerknemers waarover zij beschikken te begeleiden. De praktijk leert echter dat de implementatieproblemen een vlotte werking afremmen (zie ook onze knelpunten nota van mei 2008). a) Financiering - De klaverbladfinanciering voor de doelgroepwerknemers stelt heel wat problemen. Het systeem is ondoorzichtig, en de ondersteuning van de overheid bij de verschillende administratieve verplichtingen kan beter. De voorzieningen hebben weinig zekerheid over de subsidëring en die onzekerheid over de subsidiëring kan de dynamiek van de voorziening afremmen.
2
En niet alleen dat. Wij krijgen berichten van leden die al bijna een jaar de loonkosten van doelgroepwerknemers prefinancieren, omdat de administratieve dossiers blijkbaar niet afgerond raken, en de betrokken ambtenaren geen duidelijke informatie kunnen bieden. Er is dringend nood aan duidelijkheid en een handleiding / scenario met alle administratieve verplichtingen. En een snelle uitbetaling, anders wordt de financiële druk zo groot dat voorzieningen hun erkenning noodgedwongen dreigen in te leveren. - 1/3de coördinatiefunctie is onvoldoende voor alle bijkomende beheerstaken. Het informatiepunt uitbouwen, doorverwijzingen regelen, het publiek informeren, het administratieve werk van de bijzondere diensten rond krijgen en de begeleiding van de doelgroepwerknemers verzorgen in 12 u per week kan niet! En dat terwijl de nieuwe coördinatiepunten kunnen beschikken over een 0,25 VTE voor die informatieopdracht alleen. - De tegemoetkoming voor doelgroepwerknemers volstaat voor een tewerkstelling van 2 tot 3 jaar afhankelijk van de opvangvorm. En dan nog in een logistiek barema. Het laagste barema voor begeleiders (in kinderdagverblijven B3) zou de tewerkstellingsduur nog verkorten. Dat in tegenstelling tot de vooropgestelde opleidingsperiode van tenminste 4 jaar. Bovendien zijn de werknemers gebonden door de outplacement - regeling voor oudere werknemers. De kosten hiervoor zijn niet voorzien in de subsidie. - Het verbond kreeg daarnaast ook het signaal dat het lagere logistieke barema dat de voorziening noodgedwongen moet toepassen, in sommige gevallen niet of onvoldoende opweegt tegen het statuut van uitkeringsgerechtigde werkloze. Vraag is hoe deze vaststelling te rijmen is aan de intentie van de overheid om de zogenaamde werkloosheidsval weg werken. b) Doelgroepwerknemers met SINE-profiel - Doelgroepwerknemers worden gescreend door de VDAB, die kandidaten doorverwijst naar de voorziening voor sollicitatie. De screeningprocedure op zich en de gefaseerde aanpak voor de verschillende leeftijdscategorieën vragen veel tijd. Veel gemandateerde voorzieningen hebben de vacatures pas laat kunnen invullen. Hierdoor is de extra dienstverlening pas laat kunnen starten, en kunnen de voorzieningen nog niet op kruissnelheid werken. - Verder zijn er grote regionale verschillen in de screening en de administratieve ondersteuning van de VDAB, wat in sommige voorzieningen problemen voor de financiering meebrengt, omdat de aanwervingstermijn langer duurt dan gepland was of omdat de vereiste attesten niet uitgereikt waren. c) Organisatieproblemen - Flexibele opvang blijkt in de praktijk moeilijk te organiseren met doelgroepwerknemers. Aangezien ze best niet alleen werken moet het regulier personeel mee ingeschakeld worden. De aanpassing van uurroosters, in voorzieningen die nog geen flexibele opvang aanboden stuit echter op veel weerstand. Veel begeleiders wensen niet in het systeem te stappen, zeker niet in de buitenschoolse opvang waar binnen de “gewone” werking al erg flexibel gewerkt wordt. Die weerstand speelt is er ook tegen de organisatie van flexibele opvang of ploegplaatsen in KDVen. - Bovendien zorgt de beperkte aanwezigheid van de SINE- werknemers op de werkvloer (afwezigheden voor vorming en arbeidsduurvrijstelling ) voor bijkomende organisatieproblemen, en een verhoging van de werkdruk voor de andere personeelsleden. - De drie mogelijke opleidingstrajecten, die gegroeid zijn uit de praktijk zijn een goed begin. Maar wij missen een toekomstgericht kader voor competentiedenken, dat de mogelijkheid zou bieden om meer op maat van de doelgroepwerknemers te werken en hen meer beroepsuitwegen kan bieden. Voor oudere werknemers is een tweejarige opleiding kinderzorg in het volwassenenonderwijs bijvoorbeeld erg zwaar. De opleiding begeleider BKO biedt dan weer minder uitwegen.
3
d) Hoe moet het verder? Voorzieningen die al erkend zijn als gemandateerde voorziening maken zich zorgen over de toekomst van hun doelgroepwerknemers. Als het SINE – attest niet verlengd wordt voor gekwalificeerde doelgroepwerknemers, en dat subsidieonderdeel wegvalt is het financieel onmogelijk om hen in dienst te houden. Komt daarbij nog dat zij als gekwalificeerd personeel recht hebben het hogere loon van de sector. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat zij, na de jarenlange inspanningen voor vorming moeten afvloeien, zonder vooruitzichten op een volwaardige baan? Door het programmatiebeleid en de beperkte financiële draagkracht van de voorzieningen, die meestal niet toelaat om personeel boven het subsidieerbare kader aan te werven, is een volwaardige baan vaak niet onmiddellijk beschikbaar. Voor exdoelgroepwerknemers die niet aan het werk kunnen blijven moet de overheid een betaalbaar vangnet voorzien. Anders komt het systeem van doelgroepwerknemers op termijn op de helling te staan. Als er niet snel duidelijkheid komt over de toekomst van de doelgroepwerknemers dreigt demotivatie en uitstroom, met alle gevolgen van dien voor de dienstverleningen.
3. Lokale diensten voor buurtgerichte opvang - Voor de lokale diensten is een harmonisering met de regelgeving flexibele opvang voor kinderdagverblijven en IBO wenselijk. - Er is geen tussenkomst voor infrastructuur. Voorzieningen die een LD willen oprichten staan zelf in voor de kosten, wat in veel gevallen niet haalbaar is. - In de doelgroep occasionele opvang is de kans op onregelmatige aanwezigheden groter. Daardoor is het soms moeilijk om de vereiste bezetting te halen, ondanks een voldoende aantal ingeschreven kinderen. Die vaststelling speelt ook voor de occasionele opvang in de erkende KDVen en IBO. - De samenwerking met sociale economie verloopt niet zo vlot. Het financieringsysteem is complex, en de administratieve ondersteuning is beperkt. Hierdoor zijn er heel wat vragen rond de financiering.
4. Occasionele plaatsen in kinderdagverblijven en initiatieven buitenschoolse opvang Uitsluiting van BKO bij een kinderdagverblijf De buitenschoolse opvang bij een kinderdagverblijf (BOKDV, art 5§5) valt buiten de regeling. Voor ouders met kinderen jonger dan drie en schoolgaande kinderen betekent dit een extra belasting, omdat zij een beroep moeten doen op verschillende voorzieningen. En er is de principiële vraag over discriminatie tussen soortgelijke opvangvoorzieningen, aangezien IBO wel occasionele plaatsen kunnen organiseren. De beperkte verblijfsduur in de occasionele opvang (max. 6 maanden) stelt heel wat problemen. - Sommige cursussen duren langer dan 6 maanden. De kans bestaat dat ouders hun opleiding vroegtijdig (moeten) stoppen omdat er geen opvang meer is. - Na 6 maanden kinderen doorverwijzen naar dagopvang is meestal niet mogelijk. Door het heersende plaatsgebrek kunnen de meeste voorzieningen geen plaatsen vrijhouden om de instroom uit de occasionele op te vangen. En zelfs als zij enkele plaatsen ter beschikking houden, zijn die binnen de kortste keren voor een lange periode ingenomen. Ouders die na een vorming aan het werk kunnen krijgen daarmee een nieuw probleem toegeschoven. - Het stopzetten van de occasionele opvang na 6 maanden emotioneel belastend voor de ouders en de voorziening. Op die tijd is er immers al een vertrouwensrelatie gegroeid, die de voorziening dan noodgedwongen moet beschamen.
4
Subsidiëring - Er zijn vragen over de subsidiëring van occasionele opvang op basis van de bezettingscijfers van in de reguliere opvang. Die combinatie biedt dan wel meer zekerheid over de inkomsten van de bijzondere dienstverlening (occasionele opvang is minder beheersbaar dan dagopvang) Maar de betrokken verantwoordelijken vrezen dat er op termijn een negatief effect kan zijn op de reguliere subsidie. Dat heeft onder meer te maken met de structuur van de enveloppe. Zo kan de verjonging van het personeelskader door de bijkomende aanwerving een subsidiedaling meebrengen, die onvoldoende gecompenseerd wordt door de gunstige voorwaarden de gunstige bezettingsberekening. Bijkomend knelpunt is dat de occasionele plaatsen in de praktijk gerealiseerd worden binnen de leefgroepen van de dagopvang. De occasionele korte opnames zouden ten koste kunnen gaan van de gewone opvang en zo de bezettingscijfers beïnvloeden. - De subsidiëring houdt geen rekening met het administratieve meerwerk van occasionele opvang (groot aantal kinddossiers per plaats, meer planning, meer en intensievere oudercontacten, meer doorverwijsdossiers…) . Het bijkomende takenpakket is zware belasting voor de toch al overvraagde staf. En bijkomend personeel ten laste van de voorziening is financieel onhaalbaar. Vooral in het licht van de uitbreiding van de reguliere dagopvang, waar een zelfde aantal plaatsen wel een uitbreiding van de staf kan meebrengen, voor relatief minder meerwerk, is dit moeilijk te aanvaarden. - Bij de bekendmaking van de regeling was aangekondigd dat IBO’s die door de toegezegde occasionele plaatsen nood hadden aan bijkomend personeel een aanvraag voor weerwerkgesco’s konden indienen bij sociale economie. Daarbij is niet expliciet gemeld dat voor deze bijkomende tewerkstelling niet de gangbare norm (1/14 kinderen) geldt. Omdat met een gesloten budget gewerkt wordt is de “norm” in overleg met K&G vastgelegd op 0,125 VTE per 8 plaatsen. En dat was niet gemeld. Door deze communicatiefout hebben enkele voorzieningen nu onverwacht een niet - subsidieerbare meerkost. Het risico bestaat dat zij hierdoor de occasionele opvang op termijn zullen moeten afbouwen of opzeggen.
5. Flexibele urenpakketten in kinderdagverblijven en initiatieven buitenschoolse opvang BOKDV integreren in de regelgeving. Buitenschoolse opvang bij een kinderdagverblijf is uitgesloten. Kinderen in de flexibele opvang die overstappen naar school kunnen niet doorstromen naar de BO, met alle problemen van dien voor de ouders. Er is een wervingsprobleem voor deze dienstverlening. er zijn weinig kandidaten te vinden om op ongewone uren te werken, onder meer omwille van de eigen gezinssituatie, en de geïsoleerde werkomstandigheden. Dat laatste komt na de dramatische gebeurtenissen in Dendermonde nog meer in de focus. Inschakelen van regulier personeel zou een alternatief kunnen zijn, maar dat stuit in de praktijk op weerstand en een eenzijdige aanpassing van de uurroosters door de werkgever is onmogelijk. Subsidiëring - Zoals voor de occasionele plaatsen worden de werkingsmiddelen berekend op basis van de bezetting van de dagopvang. Ook hier is er bezorgdheid over de "vermenging" van subsidie voor flexibele opvang en dagopvang (zie punt 3 van deze nota). - De berekening van het aantal flexurenpakketten bij de aanvraag is complex. Ondanks de informatie van Kind en Gezin hierover bleek het erg moeilijk om de personeelsbehoefte voor de geplande uitbreiding correct in te schatten. In sommige gevallen is de bezetting onderschat, met als gevolg dat de voorzieningen nu onverwacht hun regulier personeel moeten inschakelen. Wat op heel wat problemen stuit en het alternatief, extra personeel ten laste van de voorziening is financieel onhaalbaar.
5
Of de bezettingsraming blijkt een overschatting, waardoor het moeilijk is om de vereiste bezettingsnorm te eisen. Er is nood aan een eenvoudiger berekeningsysteem en soepelere bezettingseisen. - Onderbezetting wordt gesanctioneerd. Overbezettingen (> capaciteit) worden niet gehonoreerd terwijl die toch een indicatie zijn van een grote lokale behoeften en een maximaal gebruik van de toegekende plaatsen. Een minder strakke subsidiegrens, eventueel voor piekmomenten zou toelaten meer gezinnen te bedienen. Registratie en bezetting - De registratie van de flexibele opvang brengt veel meerwerk, zowel voor de begeleiders die binnen de flexibele uren herhaaldelijk moeten tellen, als voor de staf, die alle gegevens moet samenbrengen voor het ADO -dossier. Om nog niet te spreken van de bijkomende dossiers en de planning. Voor deze extra taken is geen bijkomend gesubsidieerd personeel voorzien. - Cumul van flexibele en occasionele opvang voor een zelfde kind is reglementair niet mogelijk. In voorzieningen die beide diensten aanbieden kunnen kinderen uit de occasionele opvang aansluitend wel terecht in de flexibele opvang, maar de aanwezigheid komt daar niet in aanmerking voor de bezetting / subsidiëring. Het probleem stelt zich vooral op flexdagen. Hierdoor kunnen de bezettingscijfers in de flexibele opvang een vertekend beeld geven.
6. Flexibele opvang in diensten voor onthaalouders - De regelgeving heeft lang op zich laten wachten. Hierdoor hebben een aantal onthaalouders, die aanvankelijk wel interesse hadden afgehaakt. - De vergoeding flexibele opvang voor onthaalouders (2,5 €) is laag, in verhouding tot de inspanning die het vraagt. Vroege en/ of late opvang, bovenop de reguliere opvang is erg zwaar voor de onthaalouder en kan ook een extra belasting voor haar eigen gezin inhouden. - Bovendien is de regeling flexibele opvang in de erkende sector niet afgestemd op de IKG regeling voor zelfstandigen. Die voorziet in een dagvergoeding voor lange aanwezigheden (van 2,5 € voor opvang tussen 10 en 11 u., tot 5€ voor opvang tot 12u.). Voor onthaalouders kan dit, naast de hogere capaciteit en de hogere dagvergoeding voor zelfstandigen in het IKG-systeem een bijkomende reden zijn op over te stappen naar de zelfstandige sector. Het verloop van onthaalouders naar de zelfstandige opvang kan een bedreiging vormen voor de leefbaarheid van erkende diensten.
7. Ploegplaatsen - De ploegplaatsen kennen niet het verhoopte succes. De meeste voorzieningen hebben te weinig potentiële gebruikers voor deze dienstverlening en /of kunnen het financiële risico niet aan. Vooral omdat een totaaloplossing voor ouders die in ploegen werken zowel vroege als late ploegplaatsen vraagt. - Wervingsproblemen. Er zijn weinig kandidaten om in het ploegensysteem te stappen (zie ook punt 5 van deze nota). - De subsidie dekt de loonkosten niet. Zeker voor ervaren personeelsleden, die enige anciënniteit hebben kunnen de loontoeslagen hoog oplopen. - Kinderen die gebruik maken van ploegplaatsen hebben andere noden dan kinderen in de dagopvang, of kortdurende flexibele opvang. Dat vraagt niet alleen een andere personeelsinzet, er zijn ook kosten voor een aangepaste uitrusting en materiaal. Die zijn kostenintensief en worden niet gesubsidieerd. De meeste voorzieningen kunnen die investering niet aan, zonder tussenkomst van de overheid.
6