België - Belgique PB Gent X 3/8812
>]ZjmYjaeYYjl*()) ))]bYYj_Yf_'Fmee]j) N]jk[`abfllo]]eYYf\]dabck fa]lafbmfa]fk]hl]eZ]j! 9^_a^l]cYflggj?]flP H/(*(--
JONG IN DE STAD ANTWERPEN JONGERENHOOFDSTAD
IEDEREEN BEROEMD?
HET NIEUWE VLAAMS JEUGDBELEIDSPLAN
Krax, tweemaandelijks vakblad van jeugdwerk en jeugdbeleid. Krax is een initiatief van Steunpunt Jeugd. De kernredactie van Krax bestaat uit experten binnen en buiten het jeugdwerk.
PRIKBORD
—
ent
Slo
ck
JAN DE RYCK eindredactie
© V inc
ock ent Sl © Vinc
FEMKE NOORDINK hoofdredactie
BART VANHOENACKER (GRAFFITI JEUGDDIENST), BERT GYSSELS (JEUGDWERKNET), ELS MEERSSCHAERT (JINT), FRANK STEVENS (VUB, SOCIOLOGIE), KATRIEN CRISPEYN (VLAAMSE JEUGDRAAD), KRISTOF D’HANENS (JEUGDWERKNET), DOMINIQUE VERSCHUREN (IN PETTO), LEEN BARTHOLOMEUS (VVJ), LOTTE DE BRUYNE (LADDA), MIEKE NOLF (UIT DE MARGE) kernredactie
35
GINO BOMBEKE, STEFANIE VAN HOOF, SANDER SPANHOVE, KOEN SNYERS, KRISTOF D’HANENS, BERT GYSSELS, KATRIEN CRISPEYN losse en freelance medewerkers
Steunpunt Jeugd vierde samen met de jeugdsector 'Happy Nerdyear'. Proost op het nieuwe jaar!
ebben “Steden h dig: o kinderen n rtels o zij zijn de w ad, van de st rchief, eringsa het herinn creativiteit.” an een bron v lien Bouw en Lia Karsten ro zoekers Ca Stadsonder
BERT PIETERS, KATRIJN GIJSEL, MATTI VANDEMAELE medewerkers Steunpunt Jeugd — Redactieadres, reacties, aanvragen proefnummer, abonnementen: Steunpunt Jeugd - Krax Arenbergstraat 1 D, 1000 Brussel T 02 551 13 50 F 02 551 13 85 www.steunpuntjeugd.be redactie:
[email protected] abonnementen:
[email protected]
Een paar edities terug, in het juli/augustusnummer, doorkruiste Krax al de groene weilanden en de dorpen van het Vlaamse platteland. ‘It takes a village to raise a child’ wordt wel gezegd. Maar hoe zit dat in de stad? Hoe beïnvloedt de stedelijke omgeving kinderen en jongeren, en hoe beïnvloeden zij op hun beurt hun woonplaats? Steunpunt Jeugd verdiept zich dit jaar extra in het thema ‘stad en platteland’, en deze Krax is daarbij de aftrap voor een verkenning van de stad. Ook blikken we terug op de ‘themaprikkel’ van 2010: jeugd en engagement.
6 Geëngageerde Vlaamse jeugd? 9 Een strak plan 15 Dossier: De stad 30 Negentig jaar en Chirolid 35 Beroemd worden als levensdoel
— EMMA THYSSEN vormgeving
WOUTER VAN ESPEN, PHILE DEPREZ, PIETER VAN HAUTE, BERT PIETERS, ELKE SERPIETERS, WWW.FLICKR.COM, VINCENT SLOCK fotografie
15 Jongerenonderzoek over engagement Vers van de pers: het Vlaams Jeugdbeleidsplan $QWZHUSHQ-RQJHUHQKRRIGVWDGŅ6WDGVNODVVHQ +ROHELľVQDDUGHVWDGŅ3DUNRXUHQYULMHVSHHOUXLPWH 2SEH]RHNELM7DQWH'HQLVH 7RHNRPVWYLVLHVYDQNLQGHUHQHQMRQJHUHQ
EN OOK NOG...
KRIS LAMBERTS verantwoordelijke uitgever
DRUK IN DE WEER, GENT druk
+
IN DIT NUMMER...
12
4 12 27 32
Klik!
6WDGVNODVWHJDVWLQJUDIŧWLVWUDDW
Jongeren en hun gsm
Over mobiel internet en meer
Bestuurlijke verkenningen
'HWRHNRPVWYDQGHUHJLRľV
Vlaamse identiteit in het jeugdwerk
$FKWHUGHVFKHUPHQELM91-
—
24
kl
ik!
Een locatie die niet mag ontbreken bij een toeristisch bezoek aan Gent is het graffitistraatje. De Werregarenstraat, zoals deze smalle doorgang officieel heet, is de enige plek in Gent waar graffitikunstenaars zich zonder juridische gevolgen kunnen uitleven. Ook kinderen die ‘op stadsklas’ gaan bewonderen het volgespoten steegje. Op pagina 19 van deze Krax kun je meer lezen over het fenomeen ‘stadsklassen’. Foto © Phile Deprez
5 I K R AX
K RA X I 4
OPENLUCHT-GALERIE
lim
ste je
dwerk er
ug
de s
ZELF IETS WILLEN VERANDEREN JEUGD EN MAATSCHAPPELIJK ENGAGEMENT Katrijn Gijsel en Bert Pieters
2011 is het Europees Jaar van de Vrijwilliger. Steunpunt Jeugd liep op dit jaar vooruit en ging al in 2010 intensief aan de slag met jeugdig engagement. Engagement was de ‘themaprikkel’ van 2010, een jaarlijks wisselend onderwerp waar het steunpunt zich dat jaar veel mee bezig houdt. Engageren kinderen en jongeren zich in onze samenleving? En op welke manier doen ze dit? Of voelen ze zich wel betrokken, maar ondernemen ze geen concrete actie? Interessante vragen waarop Steunpunt Jeugd in het voorgaande jaar een antwoord zocht. Krax blikt terug op deze zoektocht.
Maatschappelijk engagement is geen helder begrip. Er is immers maar een dunne grens met ‘maatschappelijke betrokkenheid’. Engagement legt echter de focus op een werkelijke bijdrage tot het succes van de maatschappij, en niet alleen op de wil om iets bij te dragen. Voor Steunpunt Jeugd bleef het thema van 2010 niet beperkt tot de engagementen die veel kinderen en jongeren opnemen als vrijwilliger in tal van organisaties. Engagementen binnen het
een bos in haar buurt, jonge Lappersforters en de Kinder- en Jongerentelefoon, maar ook berichten van bekende koppen als Kim Gevaert en Sam De Bruyn. Verder deed Steunpunt Jeugd een grootschalig onderzoek naar engagement en betrokkenheid van de jeugd in de samenleving, en bestookte het Steunpunt de media met nieuws over dit thema.
Groot jongerenonderzoek jeugdwerk verdienen zonder twijfel een luid applaus, maar met dit thema wilden we de nadruk leggen op individuele engagementen van kinderen en jongeren. Zo’n engagement kan heel klein of heel groot zijn. Deelnemen aan een betoging of enkele klusjes opknappen in een rusthuis: ze vallen allebei binnen deze context.
Steunpunt Jeugd zette in 2010 verschillende initiatieven op om het thema verder uit te diepen, en zo impulsen te geven om met engagement aan de slag te gaan. Het dossier ‘Jongeren en engagement’ in Krax 10.1 vormde de aftrap, met onder meer een uitgebreid interview met Eva Hambach, leading lady van de (Europese) vrijwillige inzet, een portret van Gertie De Fraeye, jongerenambassadeur op de klimaattop in Kopenhagen, en een reportage over ‘de goede daad’. Op de startpagina van de website van Steunpunt Jeugd stonden gedurende het hele jaar geëngageerde kinderen, jongeren, jeugdwerkers en ook enkele bekende Vlamingen in de kijker. Elk met hun eigen bijzondere verhaal over jeugdig engagement. Zo waren er weblogberichten van ‘Responsible Young Drivers’, jongeren actief in een lokaal buurtcomité, een Chiro-actie voor de aardbeving in Haïti, een meisje dat op haar verjaardagsfeestje een zwerfvuilactie organiseerde in
Steunpunt Jeugd peilde in het voorjaar van 2010 bij Vlaamse jongeren naar hun engagementen in de maatschappij. Hiervoor werkte Steunpunt Jeugd samen met onderzoeksbureau Cesor, dat een webgebaseerde gestructureerde vragenlijst opmaakte, die 1.681 jongeren tussen 10 en 26 jaar hebben ingevuld. Daaruit blijkt niet alleen dat jongeren zich zorgen maken over maatschappelijke thema’s, en actie ondernemen. Hun antwoorden op de open vragen geven ook een idee van wat zij zelf concreet onder engagement verstaan. In het onderzoek werden verschillende niveaus van engagement bekeken, rond de thema’s armoede in de buurt en in de wereld, sfeer in de buurt, milieu, dierenwelzijn en ten slotte de – toen actuele – ramp in Haïti. Een eerste niveau van engagement omvat een graad van bezorgdheid over de problematiek. Ten tweede werd bevraagd in hoeverre jongeren hierover praten met anderen. Vervolgens gingen we over naar het effectief opnemen van engagement: ‘iets doen’. Dit ‘iets’ kan variëren van een financiële donatie of het actief deelnemen aan een inzamelactie tot individuele acties of handelingen, en ten slotte tot het zelf opzetten van acties (al dan niet binnen een vereniging of organisatie).
De resultaten van het onderzoek maakten we wereldkundig op 12 augustus 2010, op de internationale dag van de jeugd tijdens de Picnic Eurotastic, een evenement georganiseerd door Steunpunt Jeugd, de drie Belgische jeugdraden (Vlaamse Jeugdraad, Conseil de la Jeunesse en Rat der Deutschsprachigen Jugend) en het Europees Jeugdforum. Engagement van kinderen en jongeren stond deze dag centraal. De Franstalige katholieke Jeugdraad (CJC) stelde tijdens de ‘Picnic Eurotastic’ een soortgelijk onderzoek voor dat de raad in 2008 uitvoerde rond het vrijwillige engagement van jongeren in Wallonië en Brussel. Christophe Cocu, CJC: “Er zijn een paar duidelijke overeenkomsten tussen het engagement van jongeren in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Wat bij de Waalse jongeren vooral opvalt, is het multi-engagement. Meer dan de helft van de Waalse jongeren tussen 18 en 24 engageert zich voor verschillende zaken, en meestal voor lange termijn.” Het onderzoek ‘L’engagement volontaire des jeunes’ van de CJC lees je op www.cjc.be/L- engagement-volontaire-des-jeunes.html.
Wakker liggen van het milieu Uit het onderzoek van Steunpunt Jeugd blijkt dat Vlaamse jongeren vooral wakker liggen van het milieu en van armoede in de wereld, en dat ze hier zelf ‘iets’ aan willen veranderen. Vaak ondernemen ze actie. Jongeren liggen daarentegen opvallend minder wakker van armoede in hun eigen buurt. Ze geven aan dat ze niet weten of er armoede in hun eigen buurt bestaat, laat staan dat ze weten hoe ze er iets aan kunnen doen. Milieu blijkt het meest populaire thema om actief aan te werken. Meer dan driekwart van de bevraagde jongeren engageert zich om het milieu te verbeteren. Meestal onder de vorm van diverse kleine acties in gezinsverband of individueel, zoals afval sorteren of de fiets gebruiken in plaats van de auto. Armoede in de wereld komt op de tweede plaats: bijna de helft van de jongeren onderneemt actie om dit probleem aan te pakken. Individueel, maar vaak ook in schoolverband, of vanuit een organisatie zoals het jeugdwerk. > Bezorgd? (beetje + heel erg)
Over gepraat? (ja)
Iets doen? (ja)
Lid van vereniging?* (ja)
Armoede buurt
56,4%
32,4%
16,5%
6,9%
Armoede wereld
93,8%
74,5%
46,8%
18%
Sfeer buurt
58,8%
56,2%
34%
46%
Milieu
90,6%
77,6%
75,3%
12%
Dierenwelzijn
84,4%
48,7%
29,2%
12,6%
Haïti
84,7%
91,6%
63%
nvt
*Met ‘vereniging’ wordt een vereniging bedoeld die zich specifiek inzet voor de bevraagde problematiek. Het lidmaatschap scoort hoog bij ‘sfeer in de buurt’ omdat heel wat jongeren hier hun lokale jeugdvereniging onder verstaan.
7 I K R AX
K R AX I 6
Engagement in de kijker
Vlaamse jongeren liggen vooral wakker van het milieu en van armoede in de wereld wereld,en en willen hier ‘iets’ aan veranderen.
Mediaaandacht lijkt een belangrijke factor om jongeren aan te zetten tot het opnemen van engagementen.
Zeer weinig jongeren ondernemen actie als ze zich niet zelf aangesproken voelen door het thema en zich erbij betrokken voelen. Toch mogen we de invloed van anderen niet onderschatten. Media-aandacht lijkt een belangrijke factor om jongeren aan te zetten tot het opnemen van engagementen. Dit blijkt duidelijk uit de grote inzet van de jeugd voor de slachtoffers in Haïti en voor het milieu. Acties tegen armoede in de wereld of in de buurt worden dan weer vooral vanuit scholen gestimuleerd. Maar uit het onderzoek blijkt evenzeer dat ook ouders en verenigingen jongeren aanzetten tot het opnemen van engagementen. Jeugdverenigingen spelen hierin ongetwijfeld een bijzonder krachtige rol. Jongeren die actief zijn in het jeugdwerk nemen meer dan anderen engagementen op voor de meeste thematieken, in het bijzonder voor ‘sfeer in de buurt’. Voor de thema’s ‘milieu’ en ‘dierenwelzijn’ speelt dit minder, hier bestaan de engagementen immers vooral uit individuele acties en handelingen, gestuurd vanuit een intrinsieke motivatie van de jongeren zelf.
Meisjes actiever en bezorgder Wat opvalt, is dat meisjes nagenoeg over de hele lijn meer bezorgd zijn over de bevraagde issues, er meer met anderen over praten en regelmatiger overgaan tot actie om iets aan de problematiek te doen. En dit vaker dan jongens om intrinsieke redenen.
Ook leeftijd blijkt een bepalende factor: naarmate men ouder wordt, neemt men meer engagementen op. Al moet dat wel worden gerelativeerd. Zo lijkt het engagement voor de meeste thema’s toe te nemen tot de leeftijd van pakweg achttien tot twintig jaar, maar neemt het daarna opnieuw langzaam af. Het onderzoek ging tevens na of de bezorgdheden en engagementen van jongeren verschillen naargelang hun woonplaats. Er werden echter weinig of geen significante verschillen gevonden, zowel voor de regio waar de jongeren wonen als voor de graad van verstedelijking. Enkel voor de regio Brussel vallen enkele opmerkelijke verschillen op met de rest van Vlaanderen. Zo praten Brusselse jongeren beduidend meer over milieuproblemen dan anderen en maken ze zich bovendien meer dan andere jongeren zorgen over de sfeer in hun buurt. Daarnaast moeten we echter vaststellen dat Brusselse jongeren niet veel vaker iets doen om de sfeer in hun buurt te verbeteren. Maar deze bevindingen moeten met enige voorzichtigheid worden behandeld, aangezien er opvallend minder jongeren uit Brussel aan de bevraging deelnamen. Tot slot blijkt dat jongeren (voorlopig?) niet deelnemen aan grote virtuele campagnes. Het internet blijft in de eerste plaats een bron om informatie over een thema op te zoeken. Engagement van jongeren anno 2010 speelt zich dus vooral af in de ‘real world’. × Het volledige onderzoeksrapport kan je raadplegen via de website van Steunpunt Jeugd: www.steunpuntjeugd.be/meerthemas/engagement-van-jongeren.
wetten
fre t ter
DENKEN EN HERDENKEN TOT IN DE LATE UURTJES DE TOTSTANDKOMING VAN HET NIEUWE JEUGDBELEIDSPLAN Katrien Crispeyn
Het Vlaams Jeugdbeleidsplan is de centrale toetssteen voor het beleid van de overheid, met bijzondere aandacht voor het jeugdwerkbeleid en de rechten van het kind. Het plan komt tot stand na inspraak van de jeugd en verschillende stakeholders. In het Vlaams Jeugdbeleidsplan worden de doelstellingen van de Vlaamse Regering in alle bevoegdheidsdomeinen weergegeven, gekaderd binnen een algemene visie op de jeugd, het jeugdbeleid en de rechten van het kind. Eind januari 2011 keurde de Vlaamse Regering het Jeugdbeleidsplan 2010-2014 definitief goed. Tijd om de ‘making of’ in beeld te brengen. Krax sprak met Suzy Bleys, adviseur jeugdbeleid in het kabinet en Seppe Dams, beleidsmedewerker jeugd bij de Vlaamse overheid.
9 I K R AX
K RA X I 8
Jongens die een engagement opnemen, doen dit iets vaker om externe redenen, bijvoorbeeld ‘omdat de school het organiseert’. Zijn meisjes misschien meer geneigd ‘politiek correcte’ of ‘wenselijke’ antwoorden te geven op vragen in een enquête dan jongens? Of zijn meisjes van nature meer sociaal betrokken en sneller bereid iets te doen aan maatschappelijke problemen dan hun mannelijke leeftijdsgenoten?
“Het derde Vlaams Jeugdbeleidsplan gaat voor concrete en hanteerbare doelstellingen.”
Krax • Hoe komt een Vlaams Jeugdbeleidsplan tot stand? Wie schrijft er mee? Suzy • “De jeugdsector houdt van procesmatig werken, en dat laat zich ook voelen in het beleid. Bij de start van ons mandaat kreeg de minister een omstandige en boeiende omgevingsanalyse voor het Vlaams Jeugdbeleidsplan voorgeschoteld van de afdeling Jeugd. Op basis van deze omgevingsanalyse werkten we toe naar een conceptnota. Het plan van aanpak toetsten we onder meer af bij de Vlaamse Jeugdraad en onze bevoorrechte partner: het jeugdwerk. Vervolgens passeerde dit ook de Vlaamse Regering.” Krax • Hoe verhouden jullie rollen zich tot elkaar in zo’n proces? Suzy • “Seppe en ik waren de trekkers van het proces. Samen vormden we een tandem waarbij Seppe de werkgroepen opvolgde. Hij zag operationeel toe op de uitvoering van de opdrachten van het planningsteam. Ikzelf sleutelde vooral aan het politieke draagvlak. Ik zag erop toe dat de beslissingen politiek waren afgetoetst en greep in waar nodig. De eindbeslissingen nam minister Smet voor zijn rekening. Samen werkten we aan de gedragenheid binnen de Vlaamse Regering. Het was een zeer intense samenwerking. We discussieerden vaak, maar hebben ook veel plezier gemaakt. En laat ik nu het cliché van ‘de ambtenaar’ doorbreken door te zeggen dat een ambtenaar die werkt op de afdeling Jeugd echt géén nine-to-five-mentaliteit heeft. We hebben vaak tot in de late uurtjes zitten denken en herdenken.”
Krax • Hebben jongeren en het landelijk jeugdwerk hun stempel kunnen drukken op dit plan? Suzy • “In ons plan van aanpak kozen we ervoor om het jeugdwerk een belangrijke rol te laten opnemen in het proces door onder meer hun belangenbehartiger, de Vlaamse Jeugdraad, en Steunpunt Jeugd mee op te nemen in het planningsteam, maar ook door in bijna elke werkgroep een vertegenwoordiger van een jeugdwerkorganisatie te vragen. We kozen er ook zeer expliciet voor om discussies en debatten te voeren over de muur van het jeugdwerk. Het Vlaams Jeugdbeleidsplan is hét instrument voor minister Smet om werk te maken van jeugdbeleid. Naast dit instrument heeft de minister nog andere instrumenten die zich exclusief richten op het jeugdwerk. Dus lees je in het Jeugdbeleidsplan hoe jeugdwerk mee jeugdbeleid waarmaakt, maar lees je niet alle beleidsacties voor het jeugdwerk. Om te lezen wat minister Smet exclusief zal ondernemen voor de jeugdsector is het goed ook zijn beleidsbrief Jeugd te lezen, die jaarlijks verschijnt.” Seppe • “Dit plan startte ook vanuit een verzamelnota, met een combinatie van hard cijfermateriaal, maatschappelijke trends en ander straf materiaal dat een overzicht geeft van hoe kinderen en jongeren naar een bepaald thema kijken. Op die manier beogen we met het plan een antwoord te bieden op de echte noden van kinderen en jongeren. Krax • Wat zijn de belangrijkste klemtonen in dit Vlaams Jeugdbeleidsplan ? Seppe • “Het Vlaams Jeugdbeleidsplan is zijn kinderschoenen ontgroeid, en is nu klaar voor doorgroei. We kiezen ervoor om in het derde Vlaams Jeugdbeleidsplan echt werk te maken van jeugdbeleid, door weg te gaan van het conceptuele, het theoretische, en te kiezen voor concrete zaken én concrete realisaties. Daarom ligt de focus niet op het reguliere beleid van elke afzonderlijke minister, maar gingen we na hoe door intense samenwerking de Vlaamse Regering als geheel stappen vooruit kan zetten voor kinderen en jongeren in Vlaanderen.
Seppe Dams
Met het Jeugdbeleidsplan willen we vier maatschappelijke effecten realiseren: 1 Alle kinderen en jongeren met dezelfde talenten krijgen gelijke kansen; 2 De ontwikkelingskansen van kinderen en jongeren verhogen; 3 Kinderen en jongeren krijgen (meer) ruimte om onvolwassen te zijn; 4 Kinderen en jongeren participeren volwaardig aan het maatschappelijk leven.” Suzy • “We kiezen bewust voor minder doelstellingen. We doen dit onder het motto: liever een beperkt aantal doelstellingen met een concrete focus, dan een stortvloed aan doelstellingen en acties waarbij de resultaten verloren gaan. Deze manier van werken zorgt er ook voor dat we, meer dan bij andere plannen, een stevig draagvlak hebben bij zowel administraties als kabinetten. We hopen dat dit zijn weerslag heeft op de uitvoering.” Krax • Is het Vlaams Jeugdbeleidsplan een werkdocument voor minister Smet? Suzy • “Voor minister Smet is het Vlaams Jeugdbeleidsplan uiteraard een belangrijk werkdocument. We gaan er werk van maken dat dit ook opgaat voor de andere ministers. Uit de gesprekken van de afgelopen maanden bleek wel dat de ministers ervoor kiezen om geen grootse en loze beloftes te doen, maar vooral te focussen op de haalbare doelstellingen.
Suzy Bleys
Aan de hand van het Vlaams Jeugdbeleidsplan kan de minister zichzelf en zijn collega’s ook opvolgen. Hij zal het niet nalaten om op geregelde tijdstippen zijn collega’s aan te spreken op hun to-do-lijst voor kinderen en jongeren. Minister Smet heeft alvast veel zin om hier werk van te maken.” Krax • En na het plan? Wie bewaakt en evalueert de uitvoering? Seppe • “De afdeling Jeugd werkt momenteel samen met onder andere de Studiedienst van de Vlaamse Regering aan een indicatorenset. Daarnaast wordt er een opvolgingssysteem in het leven geroepen, dat het mogelijk maakt om op geregelde tijdstippen na te gaan waar de verschillende ministers staan. En dit voorjaar wil de afdeling goede afspraken maken met alle betrokken administraties rond de timing, aanpak en opvolging van het Vlaams Jeugdbeleidsplan.” Krax • Op welk luik van het plan ben je het meest trots? Seppe •”Ik ben het meest trots op het geheel. Het is echt straf wat we op een beperkte tijd met zo veel mensen en rond zo’n verscheidenheid aan thema’s hebben kunnen bewerkstelligen. Uiteraard zijn er een aantal persoonlijke voorkeuren: zo werkte ik zelf inhoudelijk mee aan de doelstellingen rond cultuur, en omdat dat een stokpaardje is, ben ik daar wel fier op. Al zal de uitvoering ook even ambitieus moeten worden.” Suzy • “Net zoals Seppe ben ik trots op het geheel, en het vele werk dat door
vele mensen is geleverd. Chapeau aan allen dus. Persoonlijk ben ik erg blij dat het Vlaams Jeugdbeleidsplan de kaart trekt van kinderen en jongeren die het moeilijk hebben. Het plan ademt engagement uit en dat is belangrijk, want het moet onze ambitie zijn om beleid te maken voor alle kinderen en jongeren, maar met een zeer sterke focus op de kinderen en jongeren die ‘uit den boot’ vallen, die ons, en wij hen, al lang hebben opgegeven. Dit plan ademt dit uit, maar is slechts één wasem… We hebben er meer nodig. Het is fijn om te merken dat er zowel binnen de eigen administratie als binnen andere administraties en kabinetten veel goesting is om samen voor kinderen en jongeren op de barricades te staan. We moeten ambitieus durven zijn voor onze kinderen en jongeren. En het eindresultaat mag er ook zijn. Ik vind dat we met zijn allen fier kunnen zijn op wat we in een relatief korte tijd hebben gepresteerd, maar dit was uiteraard alleen mogelijk met ‘a little help from friends’. En samen met Steunpunt Jeugd, de Vlaamse Jeugdraad en VIP Jeugd zal de minister van Jeugd werken aan een jongerenpact. Dit jongerenpact is een concrete overeenkomst tussen de Vlaamse Regering, de sociale partners en jongeren. Via dit plan willen we ervoor zorgen dat de kinderen en jongeren van 2010 in 2020 de gelukkige studenten, ouders, werknemers en werkgevers van Vlaanderen kunnen zijn!” ×
11 I K R AX
K R AX I 10
Seppe • “In 2000 kwam er een eerste Vlaams Jeugdwerkbeleidsplan naar analogie met wat de Vlaamse Overheid aan de gemeenten en provinciebesturen vraagt. Twee jaar later introduceerde het nieuwe decreet Vlaams Jeugdbeleid de term Vlaams Jeugdbeleidsplan. Dit eerste Vlaams Jeugdbeleidsplan had de ambitie om in alle
beleidsdomeinen een ‘jeugdaccent’ te leggen. In realiteit kwam het vooral neer op een opsomming van intenties. Het tweede plan beperkte zich tot een aantal beleidskruispunten waarbij elke betrokken minister concrete prioriteiten invulde. Binnen dit tweede plan werd het jeugdwerkbeleid ingebed als onderdeel van het bredere Vlaams jeugdbeleid van de Vlaamse Regering. Het derde Vlaams Jeugdbeleidsplan borduurt hier op verder, maar gaat voor concrete en hanteerbare doelstellingen.
© Wouter Van Espen
Krax • Waar komt het idee vandaan voor een Vlaams Jeugdbeleidsplan? Waarom is hier destijds voor gekozen en hoe verliep dit proces? Suzy • “Het Vlaamse jeugdbeleid heeft zijn fundamenten onmiskenbaar in het jeugdwerk. De laatste 150 jaar evolueerde het jeugdwerk en sinds het bestaat reageert het jeugdwerk treffend op maatschappelijke ontwikkelingen. In het spanningsveld tussen dat ‘jeugdland’ enerzijds en de brede maatschappij anderzijds zag het jeugdbeleid het licht. In de jaren tachtig kwam vanuit het jeugdwerk een grote roep om een meer samenhangend beleid te ontwikkelen voor kinderen en jongeren. Toch was het wachten tot 1999 op de eerste minister van Jeugd. Bert Anciaux werd op die manier dé ‘founding father’ van het jeugdbeleid in Vlaanderen. Hij gaf als eerste een gezicht aan het jeugdbeleid en introduceerde de term Vlaams Jeugdbeleidsplan. Alle lof voor Bert dus!”
st udi
ek
op
Jongeren worden steeds mobieler. Draagbare spelconsoles, gsm’s met mobiel internet, e-readers: ze gaan allemaal vlotjes over de toonbank. Ook gsm-operatoren spelen hier creatief op in: wanneer de ene operator een bundel gratis sms’jes in de aanbieding heeft, tovert zijn concurrent een pakketje gratis surfen of goedkoper bellen uit de hoed. Zijn alle jongeren binnenkort dan altijd en overal bereikbaar? Zullen trendwatchers 2011 beschrijven als het jaar waarin jongeren continu online zijn? Krax zocht het uit en reserveerde een zitje op de studiedag ‘Apestaartjaren Update 3.2: De Mobiele Generatie’, georganiseerd door Jeugdwerknet en Graffiti Jeugddienst. Omdat er niet zo veel cijfermateriaal voorhanden is rond het gebruik van gsm’s bij jongeren in Vlaanderen, en al zeker geen academisch onderzoek, ondervroeg doctoraatsstudente Mariek Van den Abeele van de Universiteit van Leuven in 2010 ongeveer 2500 jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Van den Abeele focuste vooral op de gsm als statussymbool en het gebruik van dat toestel om vriendschapsrelaties te ondersteunen of uit te bouwen. De verwerking van de gegevens van dit onderzoek is nog volop aan de gang. Ergens in het voorjaar zal Van den Abeele definitieve resultaten kunnen voorleggen. Al zijn er nu al wat tendensen merkbaar.
Gsm als verlengstuk van de identiteit
Sander Spanhove
Uit het onderzoek blijkt dat jongeren hun gsm beschouwen als een middel
Ook het opleidingstype blijkt een verschilfactor te zijn in het onderzoek. Leerlingen uit het TSO en het BSO hebben – in vergelijking met de leeftijdsgenoten in het ASO – duurdere gsm’s (dikwijls ook smartphones). De leerlingen hebben al vaker een gsm versleten en vinden het merk van groot belang. Ook zittenblijvers en schoolmoeë leerlingen volgen die lijn. Van den Abeele denkt dat jongeren uit het TSO en BSO door het kopen van een dure gsm een eventueel gevoel van minderwaardigheid proberen te maskeren en door dit mediagebruik een andere status of identiteit proberen op te bouwen. Nog opmerkelijk is dat die groep de gsm nog meer inzet ‘om hun leven te plannen’ en aan timemanagement te doen dan hun vrienden in het ASO. Naarmate jongeren ouder worden, verliest de gsm zijn rol als statussymbool en is personalisering minder belangrijk.
De betekenis van een sms Als er één constante is, is het wel dat kunnen sms’en voor veel respondenten heel belangrijk is. Dit is eenvoudig verklaarbaar: “Jongeren hebben sms’en als het ware uitgevonden. Toen de operatoren dit concept voor het eerst lanceerden, zagen ze het als een leuk speeltje en niet als een communicatietool. Mede dankzij de goedkope prijs van een sms en de eenvoud wordt er nu meer ge-sms’t dan gebeld door jongeren”, licht Mariek Van den Abeele toe. Het sturen van een sms zegt zoveel als ‘jij betekent iets voor mij. Ik vind het waardevol om geld te spenderen aan jou en met je te
communiceren’. Ook opmerkelijk: oudere gsm-gebruikers sturen dikwijls korte en praktische sms’en. Voor de jongste groep is real-time communicatie een evidentie en fungeert een sms-gesprek een beetje als een gesprek in een instant messenger, zoals MSN. Jongeren hebben gemiddeld honderd contacten in hun gsm. Dit aantal is een beetje vergelijkbaar met de resultaten van andere studies, waarin bijvoorbeeld werd gekeken naar het gemiddeld aantal ‘echte’ vrienden op Facebook. Ook daar schommelt dat getal rond de honderd. Een gsm biedt heel wat voordelen ten opzichte van andere communicatiemiddelen om contacten en vrienden te onderhouden. Een voor de hand liggende reden is natuurlijk het feit dat je overal bereikbaar bent (al vindt slechts 69% dat prioritair voor zichzelf). Minder duidelijke, maar daarom niet onbelangrijke voordelen zijn: het feit dat er geen ouders of anderen meeluisteren (de gsm wint van de huistelefoon), het is anoniem (de correspondent ziet je gelaatsuitdrukkingen niet) en jongeren kunnen, in geval van sms, nadenken over het antwoord dat ze willen versturen. Een onderzoek is natuurlijk niet compleet als de donkere kantjes niet worden belicht. Sexting, bijvoorbeeld. Dat is zoveel als het sturen van pikante foto’s en video’s van jezelf via de gsm. Een derde van de jongeren verstuurde al eens een seksuele boodschap via sms. Als we onderscheid in geslacht maken, zien we dat meisjes dikwijls pikante berichten sturen naar hun >
13 I K R AX
K R AX I 12
DE GSMGENERATIE
Twee procent van de ondervraagden heeft geen gsm. “Logisch!”, zegt Van den Abeele. “Jongeren zijn de superusers van de gsm. Deze bijna 100% score is helemaal conform de huidige evolutie van een samenleving waarin jonge mensen meer zelfbeschikking hebben en ook meer eigen verantwoordelijkheid moeten dragen. Een gsm is daar het ideale middel voor.”
om hun identiteit uit te drukken. De gsm fungeert als een statussymbool. En daarin spelen ook opleidingtype, geslacht en leeftijd een grote rol. Jongens geven meer geld uit aan duurdere toestellen dan hun vrouwelijke collega’s. Jongens hebben liever een coole gsm en zijn eerder geneigd om een smartphone te kopen (20% versus 11%). Bij de meisjes zijn dan weer de versieringen, ringtones en de kleuren en covers heel belangrijk (33% versus 15%). Ze vinden dat toestellen die goede foto’s kunnen nemen een enorme meerwaarde hebben.
Mobiel internet
De trends die in de toekomst wellicht het verschil zullen maken, zijn bijvoorbeeld ‘Augmented Reality’ (het toevoegen van een extra laag met informatie aan bestaande beelden: dat je bijvoorbeeld meer informatie over de kunstenaar op je gsm-scherm ziet na het fotograferen van een standbeeld), streaming (video bekijken op je toestel) en het delen van je locatie (bijvoorbeeld met Foursquare of Facebook Places). De hamvraag blijft natuurlijk: ‘Moeten wij met al deze nieuwigheden aan de slag in onze organisatie?’. “Als jouw doelgroep heel actief is met nieuwe media, is het zeker de moeite waard om te experimenteren. Het kan zelfs informatief zijn. Tot slot is het, zeker nu nog, vernieuwend. En dat brengt aandacht met zich mee.” ×
YOUTH & THE CITY Femke Noordink
Wat maakt een stad tot stad? Wordt dat bepaald door stadsrechten, inwonersaantallen, of misschien door de mentaliteit van de bevolking? In de aftrap van het dossierthema van deze Krax een poging om de aard van het fenomeen ‘stad’ te doorgronden. De stad. Plaats vol mogelijkheden, of een beperkte (speel)ruimte? Zijn stadskinderen zielig of juist bevoorrecht? Is de stad een gevaar, of een kennismaking met de veelzijdigheid van de samenleving? In Krax 10.3 kon je al lezen over de verschillen tussen het opgroeien op het platteland en in de stad. Daarin concludeerde sociologe Isabelle Pannecoucke dat de plek waar kinderen groot worden niet zoveel invloed heeft als veel mensen denken. Het onderscheid tussen steden en dorpen wordt meestal gemaakt op basis van het aantal inwoners of het voorzieningenniveau. Waar dorpen zich kenmerken door een landelijk karakter, weinig voorzieningen en een hechte(re) gemeenschap, zijn steden dichter bevolkt, bezitten ze meer voorzieningen (scholen, theaters, ziekenhuizen, openbaar vervoer) en
kennen ze een minder hechte gemeenschap. Mensen van verschillende achtergronden, rijk en arm, komen samen in stad. Verschillen zijn er groter dan op het platteland. In het middeleeuwse Europa waren steden plaatsen met stadsrechten. Steden hadden toen een stadsmuur en een eigen rechtspraak en belastingen. Tegenwoordig wordt in België de titel ‘stad’ officieel toegekend aan gemeenten via een Koninklijk Besluit. Dit kan gebeuren omwille van historische redenen of omwille van de centrumfunctie van de gemeente. Met de grootte van de gemeente heeft die toekenning weinig te maken. Maar de stad kent vele verschijningsvormen, en verandert door de eeuwen heen. Nog geen honderd jaar geleden was Londen met 6,5 miljoen inwoners de grootste stad ter wereld. Inmiddels hoort de Engelse hoofdstad niet meer bij de top twintig. De Japanse metropool Tokyo staat bovenaan met ruim 36 miljoen inwoners. Vergelijk dat eens met het West-Vlaamse Mesen, de kleinste stad van België, waar slechts 950 mensen wonen! Europa speelt niet meer mee in de top van omvangrijke steden. Toch hoort Europa tot de meest verstedelijkte
gebieden ter wereld. Ook drie op de vier Belgen wonen in de stad. En door factoren als lintbebouwing heeft de verstedelijking zich uitgebreid over het platteland. Is Vlaanderen eigenlijk niet een grootstad met zes miljoen inwoners? Volgens de definitie van ‘dunbevolkte gemeente’ van Eurostat, het statistisch bureau van de Europese Unie, heeft Vlaanderen op dit moment maar drie plattelandsgemeenten: Sint-Laureins, Alveringem en Vleteren. De Boerenbond betwist dit echter, en vindt de definitie van plattelandsgemeente te nauw, als alleen wordt uitgegaan van bevolkingsdichtheid. Volgens de bond is het karakter van een regio tevens van belang. Al met al is de enige conclusie die kan worden getrokken dat ‘de stad’ geen eenduidige definitie kent. Op de komende pagina’s belicht Krax verschillende kanten van kinderen en jongeren in een stadse leefomgeving. Daarin komen onverwachte praktijken naar voren. Zo gaan we op pad met een stadsklas, springen we al ‘freerunnend’ tegen de stadsmuren op, horen we over Antwerpen als jongerenhoofdstad en leren we meer over de trek van holebi-jongeren naar de steden. ×
15 I K R AX
Bart De Waele van het Gentse webbureau Netlash zit op dezelfde lijn. “Het is prachtig om te zien hoe de stad Gent experimenteert met dergelijke materie. Hoewel het nog onzeker is wat de technologie van de toekomst zal zijn, durft Gent toch te innoveren.” Hetzelfde verhaal merken we bij de mobiele trends. Het is nog niet duidelijk welke trend overeind zal blijven, maar er wordt al volop mee gespeeld. “Veel van de applicaties die je kan downloaden op de gsm zijn speelgoed voor de computernerds”,
• Veel jongeren hebben hun eerste gsm op hun elfde jaar. • 98% van de jongeren heeft een gsm. • 42% kan surfen op de gsm. • Jongeren geven gemiddeld € 140 uit bij de aankoop van een toestel. • Jongeren hebben ongeveer 100 belcontacten. • Een batterij met lange levensduur en de aanwezigheid van Bluetooth is volgens bijna de helft van de ondervraagden zeer belangrijk.
ier
1 5 I K R AX
K R AX I 14
Volgens de studie kan 42% van de ondervraagden surfen op internet via de gsm. 21% gebruikt het toestel om zijn of haar status te wijzigen op een sociaal netwerk. Bij 17% van de jongeren zit een smartphone in de broekzak, meer dan 75% heeft een soortgelijke goedkopere versie met multimediafuncties. “En daarop moeten wij inspelen!”, benadrukt Bart Rosseau van de dienst communicatie en inspraak van de Stad Gent. Rosseau is de regisseur van het plaatsen van de Wifi-hotspots op de Gentse Koren- en Graslei. “Wij proberen zo kort mogelijk op de bal te spelen. Mobiel internet is the next big thing. Een stad als Gent kan het zich niet veroorloven om niet mee te stappen in dergelijke projecten. In deze kennismaatschappij is het delen en verspreiden van informatie essentieel. Verder willen wij ook dat iedereen toegang heeft tot de informatie. Niet iedereen heeft internet, leest de krant of wordt geïnformeerd via ons stadsmagazine.”
“Mobiel internet en sociale media, zoals Twitter en Facebook, zijn onlosmakelijk verbonden met elkaar”, stelt De Waele. “Ze spelen beide in op dezelfde pijlers: altijd online en de nood om emoties en belevenissen met elkaar te delen.” De zin ‘op internet gaan’ zal over twintig jaar erg belachelijk klinken, voorspelt De Waele. “Internet zal zo ingebed zijn in de maatschappij: op de gsm, op de televisie”. Misschien zal de microgolf je dan via een mailtje laten weten dat je pizza klaar is.
s
lacht De Waele. “Nu en dan wordt één van die apps mainstream, terwijl andere een stille dood sterven”.
dos
eigen partner. Jongens (vaak populaire jongens) sturen die naar andere contacten of naar derden. 5,6% zou al eens aan sexting hebben gedaan. Ook hier is dit vaak binnen een relatie. “Al staan jongeren er dikwijls niet bij stil dat er nu een digitale compromitterende foto van hen bestaat en zij nu geen vat meer hebben op wat er gebeurt met dat beeld”, stelt Van den Abeele. “Als de relatie om één of andere reden wordt beëindigd, kan deze foto worden misbruikt. Verder kan ik mij ook niet van de indruk ontdoen dat jongeren het in deze tijd misschien gewoon minder erg vinden dat er foto’s bestaan van zichzelf in ondergoed.”
dos
s
ROOM TO BLOOM VOOR DE ANTWERPSE JEUGD ANTWERPEN EUROPESE JONGERENHOOFDSTAD 2011 Koen Snyers
ier
Antwerpen draagt dit jaar de titel van Europese Jongerenhoofdstad. Na Rotterdam en Turijn is Antwerpen de derde stad die deze eer te beurt valt. Op 4 en 5 maart schiet een startfeest de activiteiten van Antwerp European Youth Capital (AEYC) officieel op gang. In afwachting sprak Krax met schepen van jeugd Leen Verbist en projectcoördinator Axel Dingemans.
Vergroening en verkleuring Antwerpen vergrijst. Dat is een evolutie die de stad deelt met de rest van Vlaanderen. Aan de andere kant zien we in de Scheldestad ook een vergroening van de bevolking. Nu al is bijna één op drie Antwerpenaren jonger dan 25 jaar. En hun aantal stijgt jaarlijks. Bovendien neemt de diversiteit onder de Antwerpse jongeren toe. Steeds meer jonge Antwerpenaren hebben een andere etnische herkomst. “De vergroening en de verkleuring waren voor mij een dubbele uitdaging bij het uitstippelen van een eigentijds jeugdbeleid”, zegt schepen van jeugd Leen Verbist. “Daarom namen we ons voor om van Antwerpen nog meer een stad te maken waar de jeugd alle ruimte krijgt om zich te ontplooien. Dat impliceert dat we gaan voor een integraal jeugdbeleid, dat ruimer gaat dan de vrije tijd en het klassieke jeugdwerk. Bij het indienen van onze kandidatuur om Europese Jongerenhoofdstad te zijn in 2011 vormde die visie ook het uitgangspunt.”
Het Europees Jeugdforum koos Antwerpen uit tien steden als de Europese Jongerenhoofdstad van 2011. Voor Leen Verbist was dat toch een beetje verrassend. “We liggen niet zo ver van Rotterdam, dat zich in 2009 zelf uitriep tot eerste jongerenhoofdstad. En ons jeugdbeleid is ook een beetje vergelijkbaar met dat in Nederland. Daarom schatte ik onze kansen niet zo hoog in”, legt ze uit. Waarom viel de keuze dan toch op
Ruimte om te groeien Tijdens AEYC kiest Antwerpen voor een integraal jeugdbeleid onder de noemer ‘room to bloom’. “We willen jeugd fysieke ruimte geven om hun ding te kunnen doen”, vertelt Leen. “Over dat ruimteaspect waken we door het advies van jongeren in te winnen bij elke beslissing van de stad over projecten in het kader van ruimtelijke ordening. Maar ruimte om te groeien gaat veel breder. Het verwijst naar het feit dat we kansen willen geven aan alle jongerengroepen in onze stad om zich te ontplooien op diverse levensdomeinen.” “Jeugdbeleid is in Antwerpen duidelijk meer dan een kortebroekenbeleid”, vult Axel aan. “We willen ruimte creëren voor en door jongeren op het vlak van een elftal thema’s: jeugdwerk, media, feesten, sport en spel, cultuur, openbare ruimte, leren en werken, innovatieve en creatieve economie, wonen, ecologie en toerisme.”
Basis voor de toekomst De focus op de elf thema’s maakt duidelijk dat Antwerpen met haar jeugdbeleid het hokjesdenken van doelgroepen en domeinen wil doorbreken. Dingemans: “Inderdaad, precies daarom lieten we het stadsbestuur een facilitaire doelstelling goedkeuren. Die doelstelling zegt dat alle stadsdiensten zich engageren om mee te werken aan AEYC, hetzij via een eigen project,
“We gaan voor een integraal jeugdbeleid, dat ruimer gaat dan de vrije tijd en het klassieke jeugdwerk.” hetzij via een vorm van ondersteuning. Dat zorgt ervoor dat er in alle beleidsdomeinen aandacht is voor de jeugd en de vergroening van de stad.” Verbist vult aan: “Met de elf thema’s en de facilitaire doelstelling proberen we in 2011 de basis te leggen voor het jeugdbeleid van de toekomst. Daarin moeten dwarsverbanden tussen doelgroepen en beleidsdomeinen vanzelfsprekend worden. Op die manier kan AEYC een katalysator worden voor de toekomst.”
Met betrokkenheid van velen Het programma van Antwerpen Europese Jongerenhoofdstad werd niet vanuit een ivoren toren uitgewerkt. “Met een projectteam van een zevental mensen zijn we heel erg van onderuit begonnen”, zegt coördinator Axel. “We polsten en peilden heel sterk naar wat jongeren zelf willen, om daar dan acties rond uit te werken. Daarnaast informeerden we in het werkveld en bij de stadsdiensten wie er engagement wilde opnemen. Zo zijn we erin geslaagd om een evenwichtig programma samen te stellen, dat niet alleen bestaat uit evenementen, maar ook uit beleidsmatige acties.” >
1 7 I K R AX
K R AX I 16
Onverwacht
Antwerpen? “Verschillende elementen speelden een rol”, aldus coördinator Axel Dingemans. “Het feit dat wij jongeren inspraak gaven bij het tot stand komen van ons kandidaatsdossier was een troef. De jury was ook gecharmeerd omdat het stadsbestuur jongeren systematisch inspraak geeft in het beleid. Ten derde was de brede thematische en integrale invulling die wij geven aan jeugdbeleid doorslaggevend. Plus, niet te vergeten, ons jeugdbeleid richt zich op kinderen én jongeren, terwijl het in andere Europese landen vaak alleen een jongerenbeleid en een curatief beleid is.”
© Phile Deprez
Een greep uit het programma
Bij een groots project als AEYC bestaat het gevaar dat middenklassedenken gaat overheersen. Dat kan de participatie van kwetsbare groepen in het gedrang brengen. Het kan de diversiteit van het jeugdwerk ook in de weg staan. “We vinden de deelname van diverse, ook kansarmere groepen aan het jeugdwerk erg belangrijk”, aldus schepen Verbist. “Dat betekent kansen geven. En kansen geven in het jeugdwerk betekent dat jongeren mogen mislukken, maar wel met de bedoeling dat ze ervan leren. Als we kansarmere groepen willen bereiken, moeten we ook naar andere vormen van creativiteit en jeugdwerk durven kijken. De ‘urban culture scene’ is daar een goed voorbeeld van. Jeugdwerk is meer dan scouts en Chiro, daar moeten we ons goed van bewust zijn. In onze verkleurende stad is dat een belangrijke uitdaging.” “We trachten op verschillende manieren te bewaken dat we rekening houden met de diversiteit van onze jeugd en van het jeugdwerk in het kader van AEYC”, verduidelijkt Dingemans. “In de programmatie zelf houden we sterk rekening met een brede doelgroep, om te vermijden dat we ons alleen maar richten tot middenklassejongeren. We stappen ook actief naar werkingen die met de meer kansarme groepen werken, om hen te informeren over het programma, maar ook om hen te betrekken bij het ontwikkelen van projecten. Zo hebben we samen met jongeren, ook kwetsbare jongeren, besproken
hoe het startfeest er zou moeten uitzien. Dat heeft er zelfs toe geleid dat enkele van die jongeren nu deel uitmaken van onze ambassadeursgroep. Wat we ook doen, is kansarme verenigingen ondersteunen zodat ook zij kunnen deelnemen aan projecten die zich op het eerste zicht eerder op onze traditionele, Vlaamse jeugdverenigingen richten. Maar het zal naar de toekomst toe ook omgekeerd moeten werken: we moeten onze eigen jeugdwerkconcepten in vraag durven stellen en naar andere concepten zoeken om de diverse jeugd aan zijn trekken te laten komen.”
Positief klimaat Kinderen en jongeren roepen in een stadscontext soms negatieve connotaties op. Hoe vaak wordt er immers niet over de jeugd gesproken in termen van overlast? Schepen Verbist countert dit: “Uiteraard zijn er soms problemen in een stad, ook problemen waar de jeugd soms de oorzaak van is. Maar net daarom is een goed jeugdbeleid, dat voldoende aandacht heeft voor ruimte voor de jeugd, in de brede zin van het woord, belangrijk. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat diverse groepen in de stad harmonieus samenleven.” “Laat AEYC ervoor zorgen dat we een positief klimaat rond jongeren kunnen creëren, dat we kunnen laten zien wat jongeren in hun mars hebben”, rondt Axel af. “Als de inspanningen die we leveren rond inspraak en participatie van een bredere doelgroep lonen en ook na 2011 hun vruchten afwerpen, dan zal ik tevreden op dit jaar kunnen terugkijken.” ×
Neem voor meer informatie over het programma een kijkje op www.AEYC2011.be.
MET DE KLAS NAAR DE STAD Kristof D’hanens
1 9 I K R AX
K R AX I 18
Kansarme groepen en divers jeugdwerk
Het programma van AEYC 2011 is enorm uitgebreid. Leen Verbist licht enkele tippen van de sluier: “Het begint allemaal met een startfeest in het centraal station. Op 4 maart is er een carnavalbal voor kinderen van tientallen scholen en op 5 maart een pop-upfestival met afterparty voor de jongeren. Er zijn tal van projecten voor kinderen. Zo is er een heus programma in en rond het Steen, dat tijdens de zomer een speel- en werkplek wordt voor kinderen. Er komt ook een kinderfeest rond buitenspelen, verspreid over de stad, en een campagne rond buitenspelen. Bij de projecten voor de jongeren zijn er onder meer de ‘sleep-ins’ of overnachtingen in de Antwerpse cultuurhuizen, die jongeren de weg naar die cultuurhuizen moet helpen vinden. Ik mag ook het ‘urban festival’ begin september niet vergeten. En er is ‘lopend vuur’, waarbij jeugdverenigingen nieuwe leden kunnen werven via een feest dat ze organiseren voor hun buurt, in ruil voor een gratis muziekaanbod en logistieke ondersteuning. Ook de districten organiseren projecten in het kader van AEYC. Een voorbeeld is het project ‘stadsmusjes’, dat kinderen in armoede kruidtuintjes laat maken in de stad. Via de facilitaire doelstelling komt er onder meer een ‘VDAB-lasopleiding’, waarin jongeren samen bouwen aan een podium voor AEYC. Verder zijn er ook projecten, door jongeren zelf ingediend en door hen uitgevoerd. Tot slot mogen we uiteraard de Europese uitwisselingen en conferenties niet vergeten.”
Wie is er als kind niet op zee- of bosklassen geweest? Ook bij plattelandsklassen kunnen we ons iets voorstellen. Maar de term ‘stadsklassen’ is de voorgaande drie jaar tevens deel gaan uitmaken van het schoolvocabularium. In Antwerpen, Brussel, Leuven en Gent kun je als leerkracht met je leerlingen enkele dagen lang op ontdekkingstocht gaan in de grote stad. Krax was nieuwsgierig wat er allemaal te beleven valt tijdens zo’n stadsklas en zocht Thomas De Vos op. Hij werkt voor het STAM (Stadsmuseum in Gent) en coördineert daar de stadsklassen voor de Arteveldestad.
Hoe is het concept van de stadsklassen ontstaan in Gent? “De stadsklassen maken deel uit van het educatief programma van het STAM”, antwoordt Thomas. “We laten klassen uit de derde graad van het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs proeven van de stad tijdens een meerdaags verblijf. Het initiatief past in het project Gent Cultuurstad. Daarmee willen we dat mensen de stad op een andere manier leren kennen. Kinderen die op het platteland wonen hebben immers vaak vooroordelen tegenover de stad.” Het programma van de stadsklas bepalen de scholen zelf. Op de website van het STAM kunnen scholen een aanvraag doen en zelf hun programma samenstellen uit 54 mogelijke activiteiten. “We overleggen wel met de leerkrachten natuurlijk,” licht de coördinator van de stadsklassen toe, “en streven
Voor het eerst met de tram Op de agenda voor de volgende weken staan stadsklassen uit Rumbeke, Bassevelde en Brussegem. Zijn het alleen scholen uit kleine plattelandsdorpjes die op stadsklassen gaan? “Nee, zeker niet”, benadrukt Thomas. “Vorig jaar hadden we bijvoorbeeld ook een klas uit Drongen, een gemeente aan de rand van Gent. Als je aan de leerlingen vroeg wat ze associeerden met Gent, kwamen ze niet veel verder dan ‘de bioscoop’, ‘de Veldstraat’ of ‘de ijspiste’. Maar verschillende kinderen hadden nog nooit de tram genomen, bijvoorbeeld.” De leerlingen krijgen vaak een heel ander beeld van de stad na het meemaken van een stadsklas. “We zetten de positieve aspecten in de kijker, maar schuwen de negatieve kanten van de grootstad ook niet”, merkt Thomas De Vos daarbij op. “Maar ‘negatief’ is
eigenlijk een foute verwoording. We proberen de ‘realistische’ kant van de stad te laten zien. Zo kan een school er tijdens een stadsklas voor kiezen om de graffititocht te doen. Graffiti wordt vaak geassocieerd met vervuiling. Maar als een stadsklas in het graffitistraatje in Gent staat, vindt iedereen het fantastisch. Ook typische grootstedelijke problemen komen aan bod, zoals wildplassen, en huisvesting. Dan leg ik uit dat er te weinig huizen op de markt zijn, waardoor de huurprijs van een huis in de stad heel hoog kan worden.”
Stadsbeleving Wat is de rol van Thomas tijdens zo’n stadsklas? “Eigenlijk komt het vooral neer op verhalen vertellen”, zegt hij. “En de kinderen zelf de stad laten beleven. We streven er bijvoorbeeld naar om na een bezoek aan het nieuwe gerechtsgebouw te picknicken voor de deur. Het gerechtsgebouw ligt in de arbeiderswijk het Rabot, die momenteel deel uitmaakt van een stadsvernieuwingsproject. Wanneer je daar zit, komen de kinderen spontaan met vragen. En dan leg ik uit waarom er in deze buurt volkstuintjes zijn.” Thomas De Vos is opgegroeid in Gent, dus hij kent de stad goed. “Maar ik ben geen historicus. Ik heb een opleiding sociaal-cultureel werk gevolgd, en dat is tevens de nadruk die we tijdens een stadsklas willen leggen. De sociaal-culturele aspecten van de stad zijn belangrijker dan de puur historische feiten.” Nu het STAM de deuren heeft geopend in oktober, is het museum de uitvalsbasis van de stadsklassen. “Dan kennen ze het verhaal van het Lam Gods al, als ze dat later gaan bekijken”, zegt Thomas. “Ook de gigantische luchtfoto van Gent waar je in het STAM over kunt lopen, is voor veel kinderen een handige kapstok om zich in de verschillende bezoeken in de stad te oriënteren. Maar de beleving staat steeds centraal. Zo is één van de activiteiten een middeleeuws dansfeest en maaltijd in de Sint-Pietersabdij.” ×
Blogklas Een aantal leerlingen en leerkrachten houdt tijdens een stadsklas een blog bij. Zo zijn de ouders meteen op de hoogte van wat hun kroost in de stad uitspookt. “Merkwaardig hoe een mens meer en meer ingeburgerd geraakt in de middeleeuwen… Toen we wakker werden, kwamen er allemaal jonkvrouwen en ridders naar het ontbijt. Zo’n pracht en praal vraagt om een middeleeuws feest. Onder veel bewondering van de toeristen trokken we naar de Sint-Pietersabdij.” (Stadsklas Beveren – 27/11/2010)
“Achteraf gingen we naar de Sint-Pietersabdij waar we een klein tv’tje kregen met een koptelefoon en we moesten doen wat die meneer zei. Dan gingen we onze lunch opeten en hebben we leuke foto’s gemaakt, echt heel tof. We gingen ook naar het Gravensteen. Er was een gids die heel veel uitleg gaf. Dat was ook een beetje vies, want er werd ook over martelingen gepraat.” (VHTI Dendermonde – 27/10/2010)
“Na het ontbijt vertrokken we richting ‘De Tinnenpot’. Dit was een grote zaal waar men soms toneelvoorstellingen geeft. We werden er warm onthaald door Fernand. Hij had een grote muziekinstallatie mee, waar we heel wat op mochten experimenteren. De beats klonken ‘vré wijs’! Pepijn had alvast zijn pet in de juiste richting gezet! We maakten zelf een rap met daarin onze bevindingen van de voorbije drie dagen!” (De Wegwijzer Wakken – 22/10/2010)
21 I K RA X
K R AX I 20
Van museum tot moskee
ernaar om een gezonde mix van cultuur, ontspanning, sport en meer in die driedaagse te steken.” Het activiteitenaanbod is heel breed. Een bezoek aan een museum zoals het SMAK, MSK of MIAT behoort tot de mogelijkheden, maar evengoed kunnen de klassen de brandweer of politie bezoeken. Een poëziewandeling is mogelijk, of een bezoek aan de moskee. Op sportief vlak kunnen ze kiezen uit klimmen, kanovaren of bowlen. En lunchen kan in een Turkse pizzeria of in het studentenrestaurant De Brug. Een stadsklas eindigt steeds met een STAM-moment. Daarin verwerken de leerlingen de ervaringen die ze tijdens die drie dagen hebben opgedaan tot een creatief product. “Bij Jeugdwerknet kunnen de leerlingen een fotocollage maken”, noemt Thomas als voorbeeld. “En bij REC Radiocentrum knutselen ze hun eigen radioprogramma in elkaar. Of de kinderen kunnen een kunstwerk maken bij het MSK, gebaseerd op hun stadservaringen.”
© Phile Deprez
s
dos
ier
dos
er si
DE STAD ALS SPEELTERREIN
OVER DE STADSSPORT ‘PARKOUR’
Bij parkour (of ‘freerunning’) bestaat een omgeving uit niets dan obstakels. Die kan je overwinnen door er overheen te springen, tegen te lopen of andere acrobatische bewegingen uit te proberen. Elke muur, elk trapje en zelfs een bankje bieden zo mogelijkheden om je kunsten te tonen. William Claessen, student bio-ingenieur in Leuven, is al enkele jaren bezig met parkour. Hij noemt het ‘l’art de déplacement’. Een vage, maar redelijk complete definitie. Je hoeft parkour niet in een stad te beoefenen, maar dit is het bekendst en, geeft hij zelf toe, het plezantst.
Bij veel mensen spelen vooroordelen als het gaat over parkour, zowel bij toeschouwers als beginnelingen. William vertelt: “Zo goed als iedereen begint aan parkour met een verkeerd idee. Alle spectaculaire stunts die je op YouTube vindt, zijn het resultaat van uren trainen. Een echte traceur, een beoefenaar van
Niet voor gemaakt Dat is daar niet voor gemaakt! “Dit horen we het vaakst als we aan het trainen zijn”, zucht William. “Dat klopt, maar dat wil toch niet zeggen dat het er niet tegen kan? Als een trapleuning bedoeld is om vast te houden, kan het toch geen kwaad als je eroverheen springt?” De mens is een gewoontedier, ook op architecturaal gebied. Jongeren die een backflip trainen op een trap, worden gezien als een bedreiging. “We worden regelmatig weggestuurd, door eigenaars van gebouwen, voorbijgangers en zelfs de politie. De agenten zijn zelf heel redelijk, maar wie hen heeft gebeld, is dat meestal niet. Zo zijn er al nieuwsgierige agenten komen kijken op een training. Ze waren positief verrast.”
Is een apart stadsgedeelte enkel voor traceurs dan een optie? William heeft daar zijn bedenkingen bij. “Onder de traceurs leven er heel wat superideeën voor gebouwen en obstakels, maar die zijn onuitvoerbaar. Het probleem is niet de plaats: muren en gebouwen zijn er altijd wel. We hebben vooral variatie in omgeving nodig. Maar als ze speciaal voor ons een terrein voorzien, wil dat dan zeggen dat de rest van de stad verboden is? Met een eigen plek vermoorden we de vrijheid van de sport een beetje.”
Onze maatschappij heeft meer en meer behoefte aan veiligheid en zekerheid. Alles moet worden voorzien. Niet meteen de ideale omgeving om jong te zijn. Veertig jaar geleden was rondhangen een normale jongerenactiviteit, nu zijn er mosquito’s die jongeren wegsturen van stadspleintjes. Die verhoogde drang naar het uitgommen van risico’s merk je zelfs in een avontuurlijke sport als parkour. Je kan ook binnen trainen, wat op een winterse dag wel eens welkom is. Maar sommige jongeren mogen die sportzaal niet uit. Te gevaarlijk buiten, vinden hun ouders. “Bij indoor trainingen ben je inderdaad voorzien van valmatten en kan je moeilijkere technieken oefenen. Maar aan het binnen trainen hangt wel degelijk een risico. Fatsoenlijk getrainde traceurs zijn buiten voorzichtiger, zich meer van de gevaren bewust. Maar wie enkel binnen traint, zoekt telkens extremere situaties op, al was het maar omdat je qua obstakels nogal beperkt bent. ‘Ik val toch op een mat’, is de gedachtegang. Binnen loopt er dus vaker iets mis dan buiten, omdat je roekelozer wordt.”
Het nut van afspraken Mooie en uitdagende plekjes worden snel opgepikt in het parkourwereldje. Op fora vind je lijstjes van plaatsen waar het leuk trainen is. Maar wat als mensen die de sport niet begrijpen je wegsturen? Dan ga je praten met de bewoners van het gebouw, legt William uit. Hij klapt uit de biecht: “De omgeving van de Camillo Torres in Leuven is een droom om parkour te beoefenen. Helaas waren de studenten van deze residentie niet echt into parkour en focusten ze vooral op de overlast. We zijn met hen gaan praten en hebben onze situatie uitgelegd. Nu mogen we er wel komen oefenen, maar bijvoorbeeld niet tijdens de blokperiode.” En als je de omwonenden mee hebt, ben je nog maar op de helft. “Nu worden we niet meer door de bewoners weggestuurd, maar wel door voorbijgangers. Gemeentewerkers zijn daar straf in. Ze veronderstellen dat de bewoners dit niet leuk vinden en jagen ons daarom weg. Ook voorbijgangers bellen soms de politie. En dat terwijl het gewoon mag van de studenten die er wonen! Traceurs vinden het heel belangrijk dat er een juist beeld geschetst wordt van hun sport. Enkel zo zullen mensen de trainingen meer aanvaarden.”
Volgens een observatieonderzoek van Kind & Samenleving is het aantal kinderen dat op publieke plaatsen speelt de laatste twintig jaar gehalveerd. Het is een vicieuze cirkel, waarbij kinderen pas buiten spelen als ze er andere kinderen bezig zien. Niet gek dat mensen parkour als storend ervaren, ze zijn het niet meer gewend dat kinderen en jongeren zich op straat amuseren. William nuanceert: “Omwonenden vinden parkour zelf niet storend, wel dat het in hun buurt gebeurt. ‘Doe maar, maar niet hier’ leeft enorm. We zouden maar eens iets kapot moeten maken, en dan zitten zij met de miserie. Op zich begrijp ik dat wel, maar begrijpen zij niet dat wij een groot respect voor de omgeving hebben? Want als er iets kapot is, kunnen wij er zelf ook niet meer trainen.”
Een training is dus onontbeerlijk, maar de afwisseling met echte obstakels is nodig om risico’s correct in te leren schatten. Laten we dat veralgemenen tot elk ongeorganiseerd spel: buiten spelen moet! ×
Spelen in de stad, hoedoededa? Goe gespeeld!? – Een project van verschillende jeugdwerkorganisaties om te pleiten voor ‘echt spelen’, met vuile kleren, avontuur en tolerantie. Ook spelen, of freerunnen, in de stad moet kunnen en mogen: www.goegespeeld.be. De ontwerpgroep ‘Speelruimte’ wil hedendaagse architectuur ‘bespeelbaar’ maken. Kinderen en jongeren moeten zich in hun leefruimtes kunnen uit-leven! Architecten, landschapsarchitecten en bouwprofessionals die zo een bijdrage willen leveren aan de leefwereld van de jeugd vind je op www.speelruimte.be. Kind & Samenleving werpt zich met de ruimtecel op als hét expertisecentrum op het vlak van ruimte en jeugd. Steden die publieke ruimte voor, door, met, van… jeugd willen voorzien, kunnen hier een kijkje nemen: www.k-s.be/ruimtecel. Brugge, het goede voorbeeld – De stad Brugge heeft een wegwijzer uitgewerkt voor stedelijke diensten en projectontwikkelaars om zo kindvriendelijk mogelijk te ontwerpen. Het gaat hier niet over risico’s beperken, maar over het buiten spelen aanmoedigen: www.brugge.be (trefwoord ‘wegwijzer’).
Inside info Speciaal voor Krax geeft William een paar speciale parkourplekjes prijs. Aanrader: “Louvain-la-Neuve is ideaal om te gaan trainen. De stad is gebouwd op een berg en dus een wirwar van hoogteverschillen. Overal trappen, leuningen, verhoogjes… Het lijkt ook alsof parkour hier meer aanvaard is. Je wordt er minder vaak weggestuurd.” Afrader: “Aan de faculteit psychologie van Gent vind je een zigzaggende trap. Wat een uitdaging! Helaas stuurt de conciërge je telkens meteen weg. Iedereen mag op de trappen lopen, maar eraf springen is blijkbaar een ander paar mouwen.” Voor parkourbeginners: “Op het forum van de parkourfederatie kan je op zoek gaan naar traceurs uit jouw omgeving. Ik heb zo iemand ontdekt die maar op 500 meter van mijn deur woont! Je vindt hier ook de info over de trainingen en de gekste filmpjes.” Het forum van de parkourfederatie vind je op www.pkfed.be. 23 I K RA X
K R AX I 22
Vooroordelen troef
parkour, zal bijvoorbeeld pas over daken springen als hij 200% zeker is dat hij de sprong kan volbrengen. Het ziet er misschien wel uit als waaghalzerij, maar dat is het zeker niet. Wie er roekeloos aan begint, zoekt zelf het gevaar op. Zonder de juiste techniek breng je schade toe aan je gewrichten en aan de naam van parkour.” Want een echt goede naam heeft parkour nog niet. Voorbijgangers die niet meteen doorhebben wat het is, bestempelen het maar al te vaak als een vorm van vandalisme.
Liever buiten dan binnen
Not in my backyard
Stefanie Van Hoof
Eerder de leuning dan de trap zelf nemen, en tegen muren lopen. Met de stadssport ‘parkour’ kom je op de vreemdste plaatsen. Maar mag dat allemaal wel? Is er voor kinderen en jongeren wel vrije beweegruimte in de stad? Krax sprong, krabbelde weer overeind en zocht het uit.
Een droomparkour?
dos
s
ier
DE GROTE TREK
WAAROM HOLEBIJONGEREN MASSAAL NAAR DE STAD VERHUIZEN
Vlaanderen: één groot dorp?
1 Sarah is om privacyredenen een gefingeerde naam.
Bram Van den Broeck studeerde eigenaardig genoeg geen sociologie of seksuologie, maar geografie. “Binnen de geografie is dit inderdaad geen alledaags thema om een thesis over te schrijven”, geeft hij toe. “Ik heb mijn promotor heel hard moeten overtuigen om met dit sociaal-geografisch onderwerp aan de slag te mogen gaan. Maar deze thematiek sprak me veel meer aan dan een thesis over bijvoorbeeld ruimtelijke ordening. Ook omdat ik als holebi zelf nauw met dit onderwerp te maken heb gehad.” Bram groeide op in Edegem, bij Antwerpen. “Een saaie slaapgemeente”, zoals hij het zelf noemt. Voor zijn studie geografie belandde hij in Gent. Ook voor Sarah was het haar opleiding die een verhuis naar een grote(re) stad inzette. Sarah groeide op in een dorp in de buurt van Diksmuide, maar ging vanaf haar zestiende naar school in Brugge, en
trok twee jaar later tevens naar Gent. “Het klikt niet echt tussen mij en het dorp waar ik ben opgegroeid”, vertelt Sarah. “Ik kan niet zeggen dat het er doods is. Je hebt er een kerk, een aantal bakkers en slagers en een paar cafés. Maar daar houdt het ook op. Ik heb er nooit een band mee gehad.”
Gelijkenissen met het buitenland? In de Angelsaksische wereld doet men al sinds de jaren zestig onderzoek naar de link tussen homoseksualiteit en geografie. “In België en Nederland zijn homostudies pas in de jaren negentig echt opgekomen”, vertelt Bram. “Dit onderzoek betrof dan voornamelijk inhoudelijk en analytisch onderzoek, waarbij grootschalig kwantitatief onderzoek uitbleef. Kwantitatief onderzoek kwam er pas na 2000,
Laten we beginnen bij het begin: wanneer is een stad een stad? Zeker in de volgebouwde lap grond Vlaanderen, waar de grote steden eigenlijk in het niets verzinken bij echte grootsteden als Parijs, Londen of New York? Als je het in het licht van Brams eindwerk bekijkt, zijn er eigenlijk maar drie grote steden in Vlaanderen: Gent, Antwerpen en Brussel. “In het buitenland zijn de verschillen tussen de stad en het platteland uiteraard veel groter”, geeft Bram toe. “Vooral omdat de aantrekkingskracht van een grootstad eigenlijk meer met het gevoel van de grootstad te maken heeft dan met de omvang van een stad. Denk bijvoorbeeld aan het verschil in mentaliteit tussen een dorp in de Kempen of de Westhoek in vergelijking met Brussel.” Sarah is het daarmee eens: “De mentaliteit is gewoon helemaal anders. In mijn dorp zijn de mensen nogal conservatief van opvatting. Zeer katholiek en traditioneel. Ze hebben schrik van iets dat ze niet kennen. En dat geldt niet alleen voor holebi’s. Als er een zwarte passeert, schrikken de mensen ook.” “Hier in Gent loop ik met mijn vriendin hand in hand over straat. In mijn geboortedorp zou ik dat nooit doen”, gaat Sarah verder. “Met de
feestdagen was ik met mijn huidige vriendin nog eens in mijn geboortedorp op familiebezoek en we gaven elkaar op straat een klein kusje. De mensen waren meteen naar ons aan het staren.”
Push versus pullfactoren Bram legt uit dat je ‘push’ en ‘pull’ factoren hebt: “Op het platteland heerst een grotere heteronormativiteit. Het traditionele rollenpatroon speelt er nog een grotere rol: een lief opdoen, trouwen, een huis bouwen en kinderen op de wereld zetten. Dat verwachtingspatroon pusht veel jonge holebi’s weg van het platteland.” Toch kun je je de vraag stellen of deze plattelandsvlucht niet iets is dat voor alle jongeren geldt, ongeacht hun seksuele geaardheid? In de stad kun je immers gemakkelijker van het ‘geijkte pad’ afwijken. Eerst kinderen en dan trouwen? Of ongehuwd samenwonen? In de stad is er niemand die daar vreemd van opkijkt. “Mijn aanvoelen is dat veel jonge heterokoppels nadien terugkeren naar het platteland, eens ze aan kinderen beginnen,” merkt Sarah op, “en dat ligt voor holebi-koppels toch wel helemaal anders. Als we ooit aan kinderen beginnen, zie ik ons niet meer terugkeren naar het platteland. De rand van Gent zal wellicht het verste zijn dat we uit de stad wegtrekken.”
The only gay in town Er zijn nog meer redenen waarom de stad zo’n aantrekkingskracht uitoefent op holebi-jongeren op het platteland. In de eerste plaats heb je er een veel grotere ‘seksuele markt’. In veel dorpen ben je echt ‘the only gay in town’. De kans dat je in je eigen dorp iemand ontmoet die je leuk en aantrekkelijk vindt, en die ook nog eens holebi is, bestaat bijna niet. “Mijn eerste serieuze lief heb ik leren kennen op school in Brugge. Dat is nu niet meteen een grootstad, maar toch was homoseksualiteit er al veel minder een taboe. Toen mijn
“In mijn dorp zijn de mensen nogal conservatief van opvatting. Zeer katholiek en traditioneel. Ze hebben schrik van iets dat ze niet kennen.” vriendin naar Gent trok om te studeren, ben ik haar gevolgd”, vertelt Sarah. “Dat had niks met die seksuele markt te maken. Ik wou gewoon bij haar zijn. Gent vond ik in het begin zelfs helemaal niet zo leuk. Maar dat is met de jaren veranderd.” Wat Sarah zegt, wordt bevestigd door de bevindingen van Bram in zijn thesis: de stad heeft een andere aantrekkingskracht voor homoseksuele mannen dan voor vrouwen. “Jongens gaan in de stad vooral op zoek naar die seksuele markt. Ze experimenteren en wisselen sneller van partner dan meisjes. Die zijn vaker op zoek naar een plaats waar ze een standvastige relatie kunnen uitbouwen in een omgeving waar ze als koppel getolereerd worden.”
De kip en het ei Bovendien heb je in de steden veel meer faciliteiten voor holebi’s: bars, clubs, fuiven, darkrooms. Al is dat natuurlijk het verhaal van de kip of het ei. Zijn er meer faciliteiten op plaatsen waar meer holebi’s zijn, of omgekeerd? “Ik heb de uit- >
25 I K RA X
K R AX I 24
Kristof D’hanens
“Migraties vormen een belangrijk onderzoeksdomein binnen de sociale geografie. Op die manier zijn ook de migraties van homoseksuelen van het platteland naar de stad een facet in deze discipline. Homostudies binnen de geografie zijn van belang, omdat de migraties van homoseksuelen een invloed uitoefenen op de economische, sociale en politieke situatie van een maatschappij”, klinkt het in de afstudeerscriptie ‘De migratie van homoseksuelen van het platteland naar de stad’ (2010, UGent). En dus zocht Krax de auteur van die scriptie, Bram Van den Broeck (24), op voor een babbel over de voorkeur van holebi-jongeren voor de stad. Ook sprak Krax met jonge holebi Sarah1 (27), die zelf van het platteland naar de stad verhuisde.
waarbij onder andere Vincke, Stevens, Dewaele en Cockx belangrijke aspecten van de homoseksuele thematieken onderzochten.” Bram baseert zich in zijn thesis niet op empirisch onderzoek. Hij deed geen interviews met holebi’s en verzamelde ook geen statistische gegevens in Vlaanderen. Zijn vertrekpunt waren buitenlandse studies over de aantrekkingskracht van de stad op holebi’s, die hij aftoetste bij bronnenmateriaal uit Vlaanderen: wetenschappelijke literatuur, maar ook andere bronnen, zoals de website van vzw Wel Jong Niet Hetero, en andere populaire holebi-websites.
“Jongens gaan in de stad vooral op zoek naar de seksuele markt. Ze experimenteren en wisselen sneller van partner dan meisjes.”
gaansplaatsen die zich specifiek op holebi’s richten in kaart gebracht voor deze thesis,” legt Bram uit, “en dan krijg je af en toe toch een opmerkelijk resultaat. Erpe-Mere heeft bijvoorbeeld een gay sauna. Al zal dat wellicht grotendeels met de anonimiteit daar te maken hebben.” Ook het politieke klimaat heeft een invloed op de beleving van homoseksualiteit in de stad. Toch gaat het in Vlaanderen meer om losstaande initiatieven en minder om echte ‘homoseksuele buurten’, zoals dat in buitenlandse grootsteden wel het geval is. Bovendien heb je in Antwerpen en Brussel meer uitgesproken faciliteiten voor homo’s dan in Gent. Mogen we daar een links-rechts tegenstelling in zien? “Het klopt dat er in Gent een veel linkser en bijgevolg verdraagzamer politiek klimaat heerst, waardoor er veel minder cafés en clubs zijn die exclusief door holebi’s bezocht worden”, stelt Bram. “In een ‘gewoon café’ kijken weinig mensen ervan op wanneer er een holebikoppel binnenkomt. En omgekeerd kun je er als hetero ook gemakkelijker een holebi-café binnenstappen.” Gent heeft met het Citadelpark dan weer wel een van de grootste openbare ontmoetingsplaatsen voor homomannen. Op deze ‘cruisingplaatsen’ ontmoeten mannen elkaar
Bram was zelf zeventien jaar toen hij openlijk voor zijn geaardheid uitkwam. “Ik merk wel dat niet alle jongeren even gemakkelijk voor hun seksuele geaardheid uitkomen. Vaak ‘outen’ ze zich pas wanneer ze in de stad wonen, omdat ze daar sneller getolereerd worden en gemakkelijker andere holebi’s leren kennen.” Ook Sarah kwam vrij vroeg voor haar seksuele voorkeur uit. “In Brugge wist iedereen dat mijn vriendin en ik een koppel waren. Daar maakte niemand een probleem van. In mijn geboortedorp lag dat anders. Een heleboel mensen daar weten het nog altijd niet. Zelfs veel familieleden weten niet eens dat ik op meisjes val en een vriendin heb. Wellicht vertel ik het hun ooit wel, als ik wat langer een vaste relatie heb. Ik heb er eigenlijk ook weinig behoefte aan om het daar overal te gaan rondbazuinen.” Bram woont intussen in Parijs. “Ik had het hier in Vlaanderen wel een beetje gezien. Onze steden verzinken in het niets bij een miljoenenstad als Parijs”, vertelt hij. “Waar ik precies ga verblijven of terechtkomen, weet ik nog niet. Ik ga werk zoeken en een appartementje, en ik zie wel. Ik kijk er in elk geval wel naar uit om nieuwe, interessante mensen te leren kennen. Via internet legde ik al wat contacten met de holebi-community daar. Dus ik ga ervan uit dat ik snel een pak mensen zal leren kennen.” × Kijk voor meer informatie voor en over holebi-jongeren op de website van vzw Wel Jong Niet Hetero: www.weljongniethetero.be.
DE REGIO’S ALS DEUS EX MACHINA Matti Vandemaele
De Vlaamse Regering wil dat de verschillende overheden efficiënter werken. Om dit te bereiken heeft ze in haar regeerakkoord vooropgesteld een ‘interne staatshervorming’ te willen realiseren, die ervoor zorgt dat het werk op verschillende overheidsniveaus vlotter verloopt. In juni verscheen een eerste denkoefening, het Groenboek interne staatshervorming, die voor eind 2010 een vervolg zou krijgen in een Witboek. Omdat de oefening niet zo gemakkelijk bleek als gedacht en er een storm van protest kwam, onder andere uit maatschappelijke organisaties, werd besloten om meer overleg te plegen. Waarschijnlijk komt het Witboek er nu pas rond Pasen 2011. In het kader van deze oefening hield Steunpunt Jeugd – net als vele anderen – een studiedag, organiseerde het Vlaams Parlement verschillende hoorzittingen, en werden er door heel wat adviesraden adviezen uitgebracht. In veel insteken komt de laatste tijd het concept van ‘de regio’s’ naar boven. Krax staat even stil bij dat regiodenken, en de invloed daarvan op de jeugdsector. In Krax 10.4 kon je al lezen over planlastvermindering en interne staatshervorming (het artikel ‘De toekomst van het lokaal en provinciaal jeugd(werk)beleid’, na te lezen op www.steunpuntjeugd.be). De komende paragrafen gaan we nog een stap verder.
Provincies De focus van het Groenboek interne staatshervorming ligt (te?) nadrukkelijk op het beperken van de rol van de provincies. Wat het jeugdbeleid betreft, ligt het accent zowel Vlaams als lokaal. De provincies speelden in het verleden een belangrijke aanvullende rol. Een beperkte rekenoefening maakt snel duidelijk dat de provincies in hoge mate zelf instaan voor de financiering van hun jeugdbeleid. In de vijf provincies samen wordt ongeveer 6,7 miljoen euro uitgetrokken voor het jeugdbeleid. Daar zitten de kosten voor de jeugdverblijfscentra en uitleendiensten niet in verrekend, maar wel de personeelskosten van de jeugddiensten. Van die 6,7 miljoen euro is slechts 1,4 miljoen afkomstig van Vlaanderen. De vijf provincies samen leggen dus 5,3 miljoen euro zelf bij. Het spreekt voor zich dat, wil men de financiering en ondersteuning van de provincies overdragen aan een ander niveau, er een probleem is voor die eigen middelen. Hoe de werkingsmiddelen dan moeten worden (her)verdeeld, is ook nog niet duidelijk. Het is financieel onmogelijk om de bestaande subsidiesystemen te veralgemenen, want dat zou miljoenen euro’s gaan kosten. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt. Daarnaast blijkt dat heel wat jeugdwerkorganisaties in het verleden een werking hebben ontplooid op provinciale schaal. Een belangrijk deel van die organisaties, bijvoorbeeld de
werkingen voor kinderen met een beperking, hebben geen Vlaamse (koepel)structuur die het wegvallen van de provinciale middelen en ondersteuning zou kunnen opvangen, zoals door een financiële transfer. Het verschuiven van de middelen naar Vlaanderen is dus enkel een optie voor de organisaties die behoren tot een Vlaamse koepel. Wat moet er dan gebeuren met regionale en provinciaal georganiseerde organisaties?
Regio’s? Een belangrijke vraag is wie de (financiële) ondersteuning zal bieden aan deze organisaties. Zal Vlaanderen ruimte maken in haar regelgeving voor dergelijke instellingen? Is het de taak van Vlaanderen om, ter voorbeeld in Zuid-Oost-Vlaanderen, initiatieven rechtstreeks te ondersteunen? En wat zal de minimale schaal zijn waarvoor Vlaanderen wil ondersteunen? Sommige organisaties bestrijken een volledige provincie, andere een regio. Zullen er regio’s worden bepaald? En zo ja, wie zal ze op welke manier bepalen? Of zal er een ondergrens worden getrokken wat betreft activiteit in een minimaal aantal gemeenten om aanspraak te maken op Vlaamse middelen? Heel wat vragen dus. Een belangrijke opmerking bij het ontwikkelen van regio’s is of we op die manier niet gewoon een extra bestuurslaag creëren. Wat zijn de voordelen voor een jeugdwerkorganisatie die nu subsidies en ondersteu- >
27 I K R AX
K R AX I 26
In of uit de kast?
bol glazen
voor losse seksuele contacten. In alle anonimiteit. En dat brengt ons bij een derde grote pullfactor: de anonimiteit van de grootstad. “Zeggen dat iedereen iedereen kent in mijn dorp, is veel gezegd,” vertelt Sarah, “maar er wordt wel veel meer geroddeld. Mijn vader heeft bovendien een bekende zaak in het dorp, dus kent iedereen mij als ‘dochter van’. Tegen vrienden en klanten ontkent hij dat ik een lief heb, uit angst voor de reacties.”
Wat zijn de voordelen voor een jeugdwerkorganisatie die nu subsidies en ondersteuning krijgt van een provincie, en die dan zou moeten werken met wellicht vier regio’s? ning krijgt door een provincie, en die dan zou moeten werken met wellicht vier regio’s?
Sterk bestuur in een sterke regio Professor Filip De Rynck deed een verdienstelijke poging tot een studie over het werken van een regio in de toekomst, in opdracht van de intercommunale Leiedal. Het onderzoek moet leiden tot een betere organisatie van de regio waarin Leiedal vandaag actief is. Er werd vastgesteld dat er maar liefst 135 (!) samenwerkingsverbanden bestaan in deze regio, die 13 gemeenten omvat. Vooral in de laatste twintig jaar zijn er exponentieel veel samenwerkingen bijgekomen. Denk maar aan RESOC, het Welzijnsconsortium, Toerisme Leiestreek… De studie had als doel de efficiëntie van het bestuur in de regio op te krikken, het democratischer te maken en om meer geïntegreerd te gaan werken. Dat laatste blijkt vooral noodzakelijk, omdat de verkokering de laatste twintig jaar sterk is toegenomen. Ieder beleidsdomein heeft een eigen administratie, eigen regelgeving en een eigen minister met een eigen visie.
Het eerste spoor is dat van de vitale coalities tussen burgers, maatschappelijke organisaties en overheden rond strategische thema’s. Het gaat bij dit spoor over het samenbrengen van verschillende spelers (en dus niet alleen overheden), die verantwoordelijkheid willen nemen in bepaalde dossiers. Samenwerking is een eerste essentieel onderdeel om de regio te versterken. Dus kan ook het jeugd(welzijns)werk een belangrijke speler worden in dit spoor. Een tweede spoor gaat over het creëren van ‘vrijplaatsen’. Op die vrijplaatsen moet initiatief vrij kunnen worden ontwikkeld en getest, moet het debat over de verschillende visies op de regio kunnen worden gevoerd en moet dit tweede spoor zo tot nieuw initiatief kunnen leiden. Het gaat dus over vrijplaatsen waar kinderen, jongeren en hun organisaties mee kunnen participeren aan de samenleving en aan hun regio.
VITALE COALITIES: SAMENWERKING MIDDENVELDOVERHEID
NETWERKENDE EN BESTUURSKRACHTIGE OVERHEID
Het onderzoek resulteerde in een strategie op drie sporen, die zouden moeten worden gevolgd om een beter functionerende regio te krijgen.
INVESTEREN IN VRIJPLAATSEN
Drie organisatievoorstellen Met drie (theoretische) sporen kan je natuurlijk geen regio besturen. Daarom werd gepoogd om ook drie organisatievoorstellen te doen. Het onderzoek stelt dat deze aanbevelingen zeker niet voor alle regio’s haalbaar, en dus regiogebonden zijn. Het eerste voorstel heeft als doel om een strategie te vormen op regionaal niveau en om regionale projecten op te zetten. Concreet zou een ‘StatenRegionaal’ een wervend middel kunnen zijn om deze dynamieken op gang te trekken. Zo’n Staten-Regionaal moet een periodiek mobiliserend proces worden van debat en agendering, van strategie en strategische projecten, waarbij de krachten worden gebundeld. Zoals het JET-congres van 2010 de ambitie had om een Staten-Generaal voor het jeugdbeleid te zijn, zo zou de Staten-Regionaal de ambitie hebben om dat te zijn voor de regio. Als dergelijke democratische processen er komen op regionaal vlak, dan moeten de actoren uit het jeugdbeleid mee aan boord. Het is een uitgelezen kans voor het waarmaken van een geïntegreerd jeugdbeleid. Steeds meer krijgen de lokale besturen bevoegdheden die ze autonoom kunnen uitvoeren. Door een ’concern’ op te richten, zouden de gemeenten een deel van die bevoegdheden vrijwillig kunnen overdragen aan dat concern. Voor de OCMW’s gebeurt dat vandaag door het Welzijnsconcern en voor andere thema’s is het de intercommunale die dit doet. Door een dergelijke bundeling in een concern wordt de versnippering in veel verschillende structuren tegengegaan. Uit bestuurlijk oogpunt zou deze piste zeker een meerwaarde kunnen betekenen. Toch moeten we erover waken dat kinderen, jongeren en hun vertegenwoordigers een stem krijgen in dit verhaal. Een derde piste is het ontwikkelen van een federatieve samenwerking tussen
gemeentes, in samenwerking met de Vlaamse overheid. Het gaat over bevoegdheden die gemeentes (gedeeltelijk) overdragen aan Vlaanderen en ook een (gedeeltelijke) overdracht van bevoegdheden van de Vlaamse overheid. Het spreekt voor zich dat het hier gaat over ruimtelijke bevoegdheden. Voor het jeugdwerkbeleid in mindere mate belangrijk, maar als we echt werk willen maken van een geïntegreerd jeugdbeleid zal ook hier een echte participatie-inspanning nodig zijn. De studie is een gedurfde oefening om het regiodenken een eigentijdse dynamiek te geven. Het lijkt er sterk op dat de verschillende regio’s zich in de toekomst op een verschillende wijze en met een verschillend tempo los van elkaar zouden kunnen ontwikkelen. Dat biedt kans op maatwerk, maar ook op versnippering. Niet alleen de Vlaamse overheid verliest vat op de regio’s, maar ook de Vlaams georganiseerde jeugdbeleidspelers zullen zich stevig moeten aanpassen aan een nieuwe realiteit. Deze oefening is echter nog niet voor morgen, dus er is nog tijd. Meer informatie over deze razend boeiende studie kan je vinden op www.sterkeregio.be.
Regioscreening door Vlabest Vlabest, de Vlaamse adviesraad voor bestuurszaken, stelt voor om de bestuurlijke verrommeling aan te pakken door een regioscreening te doen. De voorkeur moet worden gegeven aan een oplossing die van onderaf tot stand komt binnen de bestaande structuren (lokaal – provinciaal – Vlaams). Een top-downbenadering is dus uit den boze. De regio’s zijn vandaag al een feit. We kunnen de facto al spreken van een vierde bestuurslaag. De lokale besturen gebruiken deze regio’s aan de ene kant om hun gebrek aan bestuurskracht op te vangen en aan de andere kant omdat de Vlaamse sectorale regelgeving steeds weer nieuwe regio’s vraagt. Het resultaat is de regio’s als een complexe, onduidelijke en weinig democratische vierde bestuurslaag. De regioscreening moet dat beeld scherp krijgen. In bovenstaande grafiek kan je de evolutie van het aantal regionale
samenwerkingsverbanden zien in Zuid-West-Vlaanderen (sterk besturen in een sterke regio).
bestuurlijke structuren aansluiting te doen vinden bij de socio-economische realiteit en schaal.
Er moet een doorlichting komen van het regioniveau. De bedoeling is om maatschappelijke en bestuurlijke knelpunten, opgaven en kansen op te sporen. De hoofddoelstelling van de interne staatshervorming moet erin bestaan dat vanuit het burgerperspectief het bestuurlijke landschap winst boekt op het vlak van legitimiteit, slagkracht en efficiëntie. Dat kan, volgens Vlabest, door in te zetten op twee sporen. Ten eerste moeten op het bovenlokale en regionale vlak stappen worden gezet om de bestuurlijke drukte aan te pakken. Maar ook de Vlaamse overheid moet, en dat is dan het tweede spoor, lessen trekken uit de regioscreening en streven naar een heldere toewijzing van bevoegdheden. Vlabest verwacht niet dat er één oplossingsscenario zal worden gevonden dat past voor alle regio’s. Het moet de betrachting zijn om de
Beter voor jongeren en hun organisaties Net zoals elke verandering heeft ook het regiodenken kansen en gevaren. Het uitgangspunt moet voor het jeugdbeleid zijn dat kinderen, jongeren en hun organisaties er beter van worden. Meer verschillende overheden en meer administratieve last kan het jeugdwerk missen als kiespijn. Meer maatwerk en flexibiliteit daarentegen, zijn verbeteringen waar het jeugdbeleid vragende partij voor is. Er is duidelijk nog veel studiewerk nodig voor er echt werk kan worden gemaakt van regio’s die een meerwaarde bieden voor kinderen, jongeren en hun organisaties. Misschien kan dit artikel wel de aanleiding zijn om verder op zoek te gaan naar de beste staatsstructuur waarbinnen het jeugdbeleid zich kan ontwikkelen. ×
Meer duiding nodig over dit thema? Of uitleg over de begrippen? Kijk op www.steunpuntjeugd.be/planlast.
29 I K R AX
K R AX I 28
Verschillende sporen
Het derde spoor beperkt zich tot de organisatie van de overheden in de regio. Die overheden moeten steeds op zoek gaan naar de gepaste schaal, die per dossier kan verschillen, en meer netwerkend worden ingevuld.
HET OUDSTE CHIROLID VAN VLAANDEREN VERTELT Bert Gyssels
Tante Denise’s Chirocarrière startte ‘pas’ in 1974, maar haar inzet voor de jeugdbeweging is sindsdien niet meer gestopt. Haar dochter Martine, toen hoofdleidster van de Mariakerkse Chiromeisjes, vroeg haar ouders of ze geen zin hadden om voor haar groep te koken tijdens het kamp. “En natuurlijk wilden we dat doen. Martine was nu eenmaal onze enige dochter, en we deden dat maar wat graag voor haar”,
vertelt Denise. Zelf was ze nooit lid geweest van een jeugdbeweging, maar dat hield haar niet tegen. “Door de verhalen van Martine kende ik de Chiro natuurlijk wel, maar op bivak – zoals ze een kamp bij de Chiro noemen – kon ik zelf eens beleven wat de jeugdbeweging precies betekende voor een honderdtal meisjes uit ons dorp.”
Veel lekkerder “En blijkbaar had ik de betekenis van de Chiro voor de Kaproenen nog onderschat. Zij keken allemaal zo geweldig uit naar het bivak. Dat had ik nooit verwacht. Die sfeer, dat samenspel… geweldig!”, blikt Denise terug. “De dankbaarheid ook voor wat we deden. Het doet altijd deugd als je kookkunsten geapprecieerd worden, maar tijdens die tien dagen deed het net dat beetje meer deugd. Ouders vertelden ons dat hun dochters het eten op bivak beter vonden dan thuis. Dat heeft natuurlijk alles te maken met die zo typische sfeer: samen eten, zingen en plezier maken.”
“We hadden toen een gerecht dat we ‘schijven’ noemden. Dat waren dat waren schellen hespenworst, gepaneerd en gebakken, met aardappelen en appelmoes. Een eenvoudig gerecht dus, maar enorm populair bij de meisjes. Hun ouders vroegen daarom naar het recept, maar elke keer weer vonden hun dochters dat het op kamp toch veel lekkerder was. Dat zegt niets over de kookkunst van die ouders, maar alles over de fantastische sfeer van samenzijn op kamp. En ik heb zelf al gemerkt dat je dat niet kan uitleggen aan wie nooit met een jeugdbeweging op kamp ging.”
Kok, verpleegster, psychologe Na negentien kampen moesten Tante Denise en haar man begin jaren negentig afscheid nemen. Haar man werd ziek en haar leeftijd liet toen niet meer toe om tien dagen lang bezig te zijn met eten koken en nog zoveel meer. “We waren uiteraard niet alleen maar kookouders. Mijn man was ook
Al dat werk moet in die tijd zeer arbeidsintensief zijn geweest. Was er tijd voor ontspanning? “Niet veel, nee, maar we waren altijd midden het jonge geweld, en daar fleur je meteen van op”, zegt Denise. “We waren dus wel altijd bezig. De eerste jaren ging het er in vergelijking met vandaag heel primitief aan toe. Nu hebben de kamphuizen volledig uitgeruste keukens, maar toen moesten we ons behelpen met een paar grote ketels en wat gasvuurtjes. Je gaat me niet horen zeggen dat het vroeger beter was. Zeker niet! Veel van mijn leeftijdsgenoten hebben de gewoonte het verleden te verheerlijken en in één beweging ook af te geven op het jonge volk, maar ik ben zo vaak met hen samen dat ik weet dat dat gewoon niet klopt.”
“Ouders vertelden ons dat hun dochters het eten op bivak beter vonden dan thuis.”
Verkleedkoffer Nadat ze stopte als kookouder bleef ze immers actief. Na een zware operatie, vijf jaar geleden, lukt alles niet meer zo vlot als Denise het zelf zou willen, maar dat houdt haar niet tegen om nog zo veel mogelijk paraat te staan. Bij vergaderingen van het oudercomité zorgt ze voor de catering en op tijd en stond wat wijze raad. En de leiding weet dat Tante Denise alles bewaart, en in al die jaren een gigantische verkleedkoffer heeft bijeengespaard. Daarom zetten ze haar, samen met alle leden en een grote groep oudleidsters, eind 2010 welverdiend in de bloemetjes. “Het werd een fantastisch feest waar ik heel goede herinneringen aan heb. De leden deden een dansje, maar het allerleukste vond ik het weerzien met de oud-leiding. Velen van hen had ik al jaren niet meer gezien. Als ik daar nu aan terugdenk, dan springt mijn hart altijd weer een beetje op”, lacht Denieske nog eens haar meisjeslach. ×
31 I K R AX
K R AX I 30
Voor de burgerlijke stand is ze nog altijd Denise De Zutter, maar in en rond Kolegem, een wijk in Mariakerke bij Gent, kent iedereen haar als Tante Denise of Denieske. Ondanks haar hoge leeftijd (90 jaar!) is ze nog altijd heel actief in het verenigingsleven: OKRA, KAV, de kaartersclub, maar ook in het oudercomité van Chiro De Kaproenen. Dat maakt Tante Denise ongetwijfeld tot het oudste (en misschien wel het uitbundigste) nog actieve Chirolid – voorwaar geen geringe prestatie.
manusje-van-alles. Hij heeft heel wat voor de meisjes geknutseld. Ik herinner me onder andere een materiaalkoffer voor alle afdelingen van de Kaproenen. En ik was niet alleen kok, maar ook verpleegster voor eerste hulp bij ongelukken, de psychologe bij wie ze terecht konden met moeilijke momenten en heimwee, ik waste vuil beddengoed en verstelde kapotte kleren.”
© Pieter Van Haute
OP BEZOEK BIJ TANTE DENISE
© Pieter Van Haute
u leu
co
e
ocal r l
re t
VLAAMSGEZINDE JEUGD
EEN GESPREK MET HET VNJ Bert Pieters
Bij het grote publiek is het VNJ niet zo bekend, maar het is op zijn minst een beruchte organisatie. Zo stuit je als je even googlet op Jaak Van Haerenborgh, die het VNJ in 1961 stichtte en er ook verbondsleider van bleef tot in 1985. Van Haerenborgh was in de Tweede Wereldoorlog lid van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen en liep vanwege dat lidmaatschap na de oorlog enkele
Krax • Hoeveel van jullie activiteiten krijgen zo’n Vlaamse inslag? maanden gevangenisstraf op. Voor de 28-jarige Elke Serpieters, die sinds 2006 als verbondsleidster aan het hoofd van de vereniging staat, is dat geschiedenis: “Ik denk niet dat daar nog iets van overblijft. Het wordt vermeld in de biografie van onze stichter-verbondsleider, maar meer doen we daar niet mee.” Hoe dan ook, het VNJ is een jeugdbeweging die een duidelijk politiek standpunt inneemt: ze wil een onafhankelijk Vlaanderen. Politieke actie maakt een onderdeel uit van de werking. Zo neemt het VNJ deel aan de IJzerwake, het Vlaams Nationaal Zangfeest en de herdenking van Oostfrontsoldaten. Toch is dat niet de essentie van de organisatie, meent Elke. Elke Serpieters • “Mensen beschouwen ons nogal vaak als een politieke organisatie. Al zijn we in de eerste plaats een jeugdbeweging. Het is onze hoofdtaak om jeugdbewegingactiviteiten met kinderen te organiseren. Daar komt dan wel regelmatig een Vlaamse inslag bij, maar dat betekent niet dat we niet gewoon ‘schipper mag ik overvaren’ kunnen spelen. Als in de
krant iets verschijnt over de Vlaamse beweging, wordt het VNJ daar dikwijls ten onrechte bij gesleurd. Mensen zien ons niet als een van de vele jeugdbewegingen, maar wel als een onderdeel van de Vlaamse beweging. Wat uiteraard goed is, als ze ons maar tevens zien als een jeugdbeweging.” Krax • Wat mogen we verstaan onder jeugdbewegingactiviteiten met een Vlaamse inslag? Elke • “In grote lijnen komen onze activiteiten overeen met die van andere jeugdbewegingen. We spelen, we bieden activiteiten aan op maat van de jongeren. Maar we proberen alles een beetje in een thema te gieten, opdat onze jongeren zich iets meer bewust worden van de Vlaamse geschiedenis en zodat ze weten wat de vervlaamsing van de maatschappij inhoudt. Zo kan het gebeuren dat we in een bosspel waar leventjes worden overgebracht iets steken over de geuzen en Tijl Uilenspiegel. Door bepaalde zaken in een thema te gieten, hopen we dat we de kinderen iets meegeven voor later.” Krax • Jullie hebben ook vormingsactiviteiten. Op welke manier krijgen die vorm?
Elke • “Dat weet ik niet goed, maar ik zou zeggen: de helft. Aan veel tradities zitten fantastische verhalen vast en het is leuk om daar iets mee te doen. We moedigen wel aan om zoveel mogelijk spellen in een thema te kaderen, al zal niet elke afdeling dat iedere week kunnen waarmaken. Het is ook niet altijd Vlaams. Zo was er onlangs een piratenkamp. Je kan moeilijk zeggen dat dit een typisch Vlaams thema is. Maar met dit onderwerp kan je de oudere jeugd misschien iets bijbrengen over ontdekkingsreizigers of Kaapvaarders. Je hebt zelfs de mogelijkheid om het te koppelen aan de actualiteit, door het te hebben over de hedendaagse piraten in Afrika.” Krax • Jullie zijn nationalistisch. Nationalisme heeft een negatieve bijklank, zeker tot voor kort… Elke • “En nu nog, denk ik. Het wordt in elk geval niet met gejuich onthaald. Dat is een beetje zo met alles -ismes. Men heeft nogal de neiging om nationalisme over eenzelfde kam te scheren met ik weet niet welke andere -ismes. Nationalisme gaat over een voeling met je volk. Het mag geen scheldwoord worden. Er zijn een aantal zaken die een groep mensen samen-
houden: een gemeenschappelijke geschiedenis, een gemeenschappelijke taal, het vormen van een geografisch geheel, gewoontes, cultuur. Als VNJ proberen we een aantal tradities en culturele zaken in stand te houden. Zo leren we bijvoorbeeld enkele typische Vlaamse liedjes aan, doen we aan volksdansen en houden we een meiboomplanting, een traditie die afstamt van de Kelten. Persoonlijk vind ik het ook belangrijk om enkele tradities mee te nemen in de hedendaagse maatschappij. De kinderen zien het trouwens vooral als een leuke activiteit, iets wat ze elders niet doen. En natuurlijk zijn er dan ook duidelijke verschillen met anderen. Voor ons land gaat het dan zeer concreet over Vlamingen en Walen, en ook de Duitstalige gemeenschap die daar wat aanhangt. Ik denk dat ondertussen wel is bewezen dat het niet goed klikt tussen de verschillende groepen en dat er zeer verschillende visies bestaan.” Krax • Betekent dit dat jullie nietVlaamse dingen bannen? Elke • “Niet echt. Waar we wel op letten – en dat is misschien lachwekkend – is het vloeken in het Engels. Vloeken in het algemeen mag natuurlijk niet, maar het valt op dat jongeren toch snel de neiging hebben om ‘fuck you’ of ‘shit’ te roepen en dan proberen we daar iets grappigs op te vinden. Op den duur vloeken ze dan niet meer in het Engels. We bannen niets, maar het is soms goed om hen er op te wijzen. Zo viel ons vorige week nog op dat er op een winkelruit ‘rebajas’ stond in het Spaans. De jongeren vroegen zich af waarom dat er niet gewoon in het Nederlands kon staan. Dan konden ze het tenminste verstaan. Naar aanleiding daarvan hebben we dan foto’s genomen van winkels en inderdaad: bijna alles is in andere talen aangeduid.” Krax • Jullie zijn een Vlaamse beweging. Bereiken jullie dan ook allochtonen? Elke • “Er zijn er een paar. Al zullen dat er niet veel zijn, om de eenvoudige reden dat je natuurlijk met dat Vlaamse zit. Allochtonen zullen zich dus minder snel geroepen voelen om bij ons aan te kloppen. Maar als ze geïnteresseerd zijn in onze Vlaamse jeugdbeweging, zijn ze meer dan welkom.”
“Het VNJ is een jeugdbeweging die een duidelijk politiek standpunt inneemt: ze wil een onafhankelijk Vlaanderen.” Krax • Hebben jullie iets gevoeld van de overwinning van de Vlaams-nationalistische partijen in de laatste verkiezingen? Zijn er nu ook meer leden bij de Vlaams-nationalistische jeugdbeweging? Elke • “We merken toch wel dat ons aanvraagformulier op de website de laatste tijd meer gebruikt wordt. Mensen zoeken steeds vaker informatie over ons op. En we merken dat het steeds vaker gaat om mensen van buiten de Vlaamse beweging. Vroeger had het VNJ nogal de neiging om vooral met gelijkgezinden samen te werken en waren onze leden kinderen van mensen die actief waren in andere organisaties binnen die Vlaamse beweging. Daar zit een uitdaging in. Mensen met hetzelfde ideeëngoed overtuigen is eenvoudig, maar anderen overtuigen…” >
33 I K R AX
K R AX I 32
Vlaanderen lijkt steeds meer Vlaamsgezind. Een groot deel van Vlaanderen stemde bij de laatste verkiezingen op partijen met Vlaams-nationalistische idealen. Deze evolutie heeft geen grote invloed gehad op het Vlaamse jeugdwerklandschap. Jeugdverenigingen vertrekken immers steeds minder vanuit een politieke ideologie. Een uitzondering daarop is het Vlaams Nationaal Jeugdverbond (VNJ), dat zich expliciet een Vlaams-nationalistische jeugdbeweging noemt. Een jeugdverbond dat dit voorjaar alweer vijftig jaar bestaat. Tijd om eens een blik achter de schermen te werpen.
© Bert Pieters
po
rt
Elke • “We hebben bijvoorbeeld onze animatorcursus. Deze bevat alle inhouden die elke animatorcursus erkend door de Vlaamse overheid moet hebben, maar we proberen die aan te vullen met enkele specifieke VNJaspecten. Waarvoor staat het VNJ? Wat betekent die Vlaamse onafhankelijkheid, waar zo vaak over wordt gesproken? Waarom kiezen wij daar voor? Dit zijn enkele van de vragen waar we een antwoord op proberen te geven. Uiteraard niet bij de kleinsten, maar eens ze zestien zijn, mogen ze daar zeker over nadenken. Zestienjarigen bieden we ook enkele informatieve, interactieve avonden aan. Zo gaan we een eerste avond dieper in op geschiedenis, hebben we het een tweede avond over het VNJ zelf, focussen we een derde keer op nationalisme en andere -ismes en leggen we een vierde avond een link met de actualiteit. Deze vormingsmomenten zijn niet verplicht, maar de meeste van onze jongeren komen er wel op af.”
krax
Elke • “Ik ben eigenlijk te jong om daar echt iets over te zeggen. Maar het is inderdaad zo dat het VNJ een klap heeft gekregen, ergens eind jaren ‘90. Dat kwam voornamelijk – niet iedereen zal dit even graag horen – omdat onze jeugdbeweging niet jeugdig genoeg was. Aan de top stonden oudere mensen die alles strak leidden, vol goede bedoelingen, maar dan is het natuurlijk niet evident om nieuwe, jonge mensen aan te trekken. We hebben geprobeerd dat recht te trekken, de fakkel is doorgegeven aan de jonge garde.”
Krax • Bart De Wever, in zijn jonge jaren lid van jullie organisatie, zei ooit in een interview op ATV dat het VNJ niet meer van deze tijd is. Zijn jullie een ouderwetse organisatie? Elke • “Wat maakt een jeugdbeweging ouderwets? In elk geval hebben we er een aantal jaar geleden bewust voor gekozen om te verjongen: we willen jeugdig zijn en een jeugdig imago hebben. En dat hadden we tot voor enkele jaren misschien niet, omdat we toen met oudere mensen in een jeugdbeweginguniform naar buiten kwamen. Dat vloekt wat, hé. We hebben onthouden wat Bart De Wever heeft gezegd en we hebben eraan gewerkt. Zo is ons uniform bijvoorbeeld veranderd. Het ziet er niet meer exact hetzelfde uit als vijftig jaar geleden. Het heeft nog wel dezelfde kleuren. Daar heeft onze stichter dan ook grondig over nagedacht in zijn ontwerp. Zo verwijst de oranje das bijvoorbeeld naar Willem van Oranje, wat dan weer verwijst naar de eenheid van de Nederlanden. Maar ondertussen hebben de jongens een moderne broek en de meisjes een moderne rok. Dat zijn misschien details, maar het is wel van belang omdat je toch van deze tijd moet zijn. Anders heb je geen reden van bestaan.” ×
Het VNJ: gegevens op een rij • VNJ heeft ongeveer 1100 leden, en is daarmee de kleinste jeugdbeweging in Vlaanderen. • Meisjes zijn ingedeeld in de takken Kerlinnen (5 - 9 jaar), Meeuwen (10 – 13), Gudruns (14 - 16), Adels en Leidsters (vanaf 16 jaar). • Jongens zijn ingedeeld in de takken Knapen (5 – 9 jaar), Jongkerels (10 – 13), Kerels (14 - 16), Stormers en Leiders (vanaf 16 jaar). • Wikipedia over VNJ: V staat voor Vlaams in haar betekenis van het huidige gewest Vlaanderen, welk het VNJ wil zien evolueren naar een zelfstandig Vlaanderen. Het natiebegrip vormt de kern van de levensbeschouwing bij het VNJ. Men wil de eigen aard en cultuur bewaren en bevorderen. Een jeugdbeweging die met eigen middelen het nationalisme aan zijn leden wil doorgeven. Zo wil het VNJ kinderen opvoeden tot Vlaams-bewuste jongeren.
OM VAN TE DROMEN
Gino Bombeke
3 5 I K R AX
K R AX I 34
Krax • Jullie zijn de kleinste jeugdbeweging in Vlaanderen. Ooit waren jullie veel groter. Hoe komt het dat jullie zo klein geworden zijn?
© Elke Serpieters
“Ik denk dat ondertussen wel is bewezen dat het niet goed klikt tussen de verschillende taalgroepen.”
s -te t
Titels als ‘Belg onzeker over werkzekerheid en toekomst’, ‘8 op 10 Belgen pessimistisch over loon en werkomstandigheden’ en ‘65% kan jeugddromen niet waarmaken’ zijn de regelmatige krantenlezer niet onbekend. Uit de dagelijkse berichtgeving blijkt het kortetermijnperspectief van de (jonge) werkende burger niet echt optimistisch. Omdat vragen over toekomstverwachtingen eigen zijn aan de start van een nieuw jaar, trok Krax de Leuvense binnenstad in om de toekomstperspectieven van een vijftigtal jongeren te polsen. Wat ligt er voor hen in het verschiet? En hebben nieuwe fenomenen, zoals het intensieve gebruik van digitale media, invloed op hun kijk op de toekomst? Dromen ze van rijkdom en roem? Hopen ze misschien op een doorbraak via YouTube?
Een traject over rozen
Of hen een gelukkige toekomst te wachten staat? De meesten antwoorden positief, met een gamma van ‘uiteraard’ tot ‘niet, toch?’ in de ogen. Uit de gesprekken blijkt dat jongeren zich bewust zijn van scheidingen en geldmoeilijkheden, maar op een
Iedereen beroemd In mei 2009 publiceerde Marion Duimel (in opdracht van de stichting Mijn Kind Online) het onderzoeksrapport Onbewerkt beroemd, met daarin de resultaten uit een representatieve bevraging van ongeveer 500 Nederlandse tieners. Een van de uitgangspunten was de vraag hoeveel jongeren ervan droomden ooit een ster te worden en waarom ze dit deden. Duimel onderzocht hiernaast of er een verband was tussen deze droom en de mediaconsumptie van jongeren of de
De hedendaagse jongeren hopen op een gezonde combinatie van carrière en vrienden, willen veel reizen en dromen van vrijheid en welstand.
manier waarop ze online gebruik maakten van bewerkte en gecorrigeerde foto’s. De resultaten komen goed overeen met de niet-representatieve steekproef die wij op straat uitvoerden. Het rapport vermeldt dat 61% van de jongeren ervan droomt beroemd te worden. Opleidingsniveau of geslacht gaven geen aanleiding tot significante verschillen. Wel zagen jongens zich eerder als beroemde wetenschapper of sporter, terwijl meisjes droomden van een carrière als zangeres, actrice of fotomodel. Op de vraag ‘Wil je beroemd worden?’ antwoordde slechts 22% expliciet dit niet te willen. Een stijgend aantal niet-celebrityresultaten hier toont aan dat jongeren een sterke link leggen tussen beroemd zijn en de entertainmentsector. Anna (15 jaar) bevestigt dit: “Er is een verschil tussen bekend en beroemd. Je bent beroemd als mensen foto’s van je in hun schoolagenda steken. Dat kan bij sporters of filmsterren, maar ik zie het nog niet direct gebeuren bij wetenschappers.” Sofie (17 jaar) • “Ik snap wel waarom zo veel mensen beroemd willen worden. Een groot stuk van je vrije tijd gaat naar film en muziek, dus je bent er veel mee bezig. Ook gaan veel tijdschriften en sites over sterren en komen vragen als ‘Wil je beroemd worden?’, ‘In welke film wil je meespelen?’ en ‘Wie is je favoriete celeb?’ terug in gesprekken met vrienden en in schoolboeken.” De belangrijkste achterliggende reden die jongeren in het onderzoek gaven voor hun sterrendroom was anderen blij maken (32%). Ook wij tekenden reacties op als “Dan zijn je ouders en vrienden trots op je!” (Ellen, 14 jaar)
en “Dan kun je iets betekenen voor andere mensen” (Sien, 16 jaar). Hiernaast kwamen op de tweede en derde plaats: rijk zijn/ in een mooi huis wonen (29%) en gelukkig zijn (17%). Voor de Leuvense jongeren was de materiële reden het meest doorslaggevend. Thomas (16 jaar) • “In films, maar ook in documentaires, hebben sterren een luxueus leven: ze wonen groot, hebben niet echt zware dagen en kunnen veel aanschaffen.” Of de roem ook automatisch geluk met zich meebrengt, blijkt een moeilijkere kwestie; de meningen waren dan ook sterk verdeeld. Heel wat jongeren twijfelden eraan of bekende mensen gelukkiger zijn.
Realistisch? De talloze talentenshows op tv, de bereikbaarheid van populaire figuren en de mogelijkheid om online content te verspreiden, lijken tegemoet te komen aan deze bekendheidsdroom. In tegenstelling tot vorige generaties zijn camera’s gemeengoed en is het relatief eenvoudig om digitale opnamen te maken en online te zetten. Toch lijken deze ontwikkelingen niet zo veel invloed te hebben. Opvallend is dat alle ondervraagde jongeren heel realistisch blijven over hun doorbraakkans. Hoewel een enkeling toegeeft met die ambitie ooit te hebben deelgenomen aan een talentenjacht, blijkt het leeuwendeel van de jongeren zeer terughoudend tegenover de kansen die nieuwe media bieden. Annelies (15 jaar) • “Iedereen droomt er wel van om bekend te worden. Maar de kans dat je een filmpje online zet
zoals Esmée Denters en zo een platencontract binnenhaalt is toch heel klein.” Vooral talentenshows op televisie worden kritisch benaderd. Jongeren vinden deze heel leuk om naar te kijken, maar ze geloven niet in de geclaimde doorbraakkansen. Ruben (17 jaar) • “Shows als Britain’s Got Talent of destijds Idool zijn er eigenlijk niet op uit een ster te zoeken, maar om een programma te maken. Rare mensen worden veel meer in beeld gebracht dan mogelijke artiesten.” Om effectief aan de weg te timmeren, zien de ondervraagde jongeren meer heil in lokale dansstudio’s en toneelgroepen. Hier krijgen ze een persoonlijke begeleiding en komen ze met hun kwaliteiten naar buiten op vaste toonmomenten. Kaat (17 jaar) • “Via een dansstudio kom je direct met mensen in contact. Mensen kennen en actief opzoeken is belangrijk om door te groeien. Gezelschappen kijken naar wat je kunt voorleggen, of komen langs bij optredens. En dan helpt het zeker als je contacten hebt.”
Wees jezelf, onder vrienden Uit de gesprekken komt duidelijk naar voren dat jongeren gretig gebruik maken van digitale opnames. Ze richten zich sterk op hun peers om de resultaten te delen. Sociale netwerksites als Facebook of Netlog worden boven YouTube verkozen om beeldmateriaal te delen. Isa (16 jaar) • “Het is leuk om iets te
maken en dat te tonen aan vrienden. Het gaat meestal om dingen die je samen gedaan hebt, bijvoorbeeld op een cultuuravond. Eigenlijk zijn die opnames alleen interessant voor mensen die daar waren.” Dit sluit aan bij een observatie van Duimel in het bovenvermelde rapport: jongeren (meisjes iets meer dan jongens) bewerken graag digitale foto’s van zichzelf. Toch willen ze te allen tijde als zichzelf overkomen. Als de foto genomen wordt, hechten ze belang aan hun houding. Achteraf passen ze lichte bewerkingen toe als bijsnijden, zwart-wit maken en tekst bij de afbeelding plaatsen. Anton (17 jaar) • “Het is fun om een foto wat bij te kleuren of er een quote bij te plaatsen, maar echt gaan bijwerken is triestig. Foto’s waar veel aan gesleuteld is, zie je zelden. De makers krijgen ook harde commentaren en de afbeeldingen staan vaak niet lang online.” Zowel het onderzoeksrapport van Marion Duimel als de straatantwoorden bewijzen dat jongeren veel bezig zijn met nieuwe media. Voor velen lonkt ook stiekem het sterrendom. Toch blijven deze twee elementen gescheiden. Weinig jongeren plaatsen materiaal online om op te vallen of door te breken. Ze houden er eerder van hun digitale foto’s en opnamen met vrienden te delen via netwerksites. Uit de antwoorden die de Leuvense jongeren gaven, bleek ook een overwegend positieve toekomstvisie. Voor 2011 wenst Krax alle jongeren dan ook de moed en inspiratie om hun dromen op een gezonde manier na te jagen! ×
3 7 I K RA X
K RA X I 3 6
Het toekomstbeeld dat jongeren voor zichzelf schetsen, is alleszins positief te noemen en bevat weinig verrassende resultaten. In het gemiddelde traject dat jongeren schetsen, worden ze 81 jaar en krijgen ze 2 à 3 kinderen. 80% van de jongeren wil trouwen (gemiddeld rond 26 jaar) en nagenoeg allemaal dromen ze van een eigen huis. Het maakt niet echt uit of deze stek zich nu in de stad of op het platteland bevindt.
enkeling na denken ze allemaal deze problemen te kunnen ontlopen. De hedendaagse jongeren hopen op een gezonde combinatie van carrière en vrienden, willen veel reizen en dromen van vrijheid en welstand. Waarschijnlijk komt daarom net hun grootste onzekerheid naar boven in de antwoorden over hun professionele toekomst. Voor de jongste tieners is dit heel ver weg: zij hebben nog niet beslist wat ze later willen doen. Jongeren vanaf zestien jaar hopen dat ze snel een job zullen vinden. Hoewel ze er nagenoeg allemaal van uitgaan dat dit in orde komt, denkt slechts een derde snel werk te vinden na de opleiding. Een opvallende vrees die ongeveer 40% van de jongeren deelt , is te moeten werken in een sector die niet aansluit bij hun interesse en vooropleiding. Janne (17 jaar) • “Na mijn middelbaar ga ik verder studeren. Op zich ga ik graag naar school, maar ik moet er ook echt voor werken. Het lijkt me vreselijk om drie jaar hard te werken voor een diploma en dan te merken dat dit je niet verder helpt.”
phip
p
HIP HIP HIP
SCHOOLPLEINDOKTER MAAKT PLEINEN BETER
VOORLEZEN BIJ DE BUREN
JEUGDWERK EN ARBEIDSMARKT
Het Nederlandse initiatief www.schoolpleindokter.nl maakt schoolpleinen beter. De website ondersteunt je bij het maken van keuzes voor de inrichting van schoolpleinen en buitenruimten bij kinderdagverblijven, peuterspeelplaatsen of buitenschoolse opvang. De schoolpleindokter biedt handvatten aan schoolbesturen, gemeenten en ouders voor het bespreken van mogelijkheden voor het bruikbaar maken van de buitenruimte voor alle kinderen. Het speelplein bij een school is voor kinderen de plek om informeel samen te komen. Om kinderen te stimuleren in hun spel, is het van belang dat het plein uitdagend en prikkelend is ingericht. Een goed schoolplein heeft speelmogelijkheden voor ieder kind. Er kan rustig gespeeld en gezeten worden, er kan gesport worden, geklommen, verstopt, gepraat en teruggetrokken. Er is ruimte om regelspelletjes te spelen of om je fantasie de vrije loop te laten. Door ruimte te bieden voor de verschillende typen van spel leren kinderen conflicten hanteren, samen spelen, rekening houden met elkaar en te luisteren naar anderen. Neem voor meer informatie over speelpleinen een kijkje op de site.
‘Bij de buren’ is een bijzonder voorleesproject in Leuven waarbij vertellers komen voorlezen aan huis en het verhaal tot leven brengen. Twee vertellers/acteurs vertellen een verhaal aan een gemengd publiek van kleuters, kinderen, ouders en begeleiders. De kinderen krijgen per twee een groot prentenboek op schoot, waarin ze de belevenissen van de hoofdpersonages kunnen volgen. Die prenten worden het decor van de voorleessessie. De vertellers lezen voor uit de boeken die zij op schoot hebben, maar spelen tegelijk het verhaal met kostuums, attributen en muziekinstrumenten. De boeken die dit jaar aan bod komen zijn ‘Stuur die duif op tijd naar bed!’ van Mo Willems en ‘De kindereter’ van Mathilde Stein. Om het project voor te stellen aan kinderen, ouders en leerkrachten loopt er een lanceerweek van 7 tot en met 11 maart. Nadien kunnen Leuvense gezinnen tot eind maart voorlezers aan huis ontvangen. Samen met buren, vrienden, klasgenootjes en familie beleef je een gezellig voorleesmoment. Lees meer over het project op www.artforumvzw.be.
Jeugdwerk versterkt de competenties van jongeren. Ze leren er verantwoordelijkheid nemen, zaken organiseren, in een groep werken en meer. Het gaat om inzichten, attitudes en vaardigheden die kinderen en jongeren in staat stellen om meer doordachte persoonlijke en sociale keuzes te maken, om als jonge burger te participeren in de maatschappij. En dit kan eventueel van pas komen op de arbeidsmarkt. Het probleem begint als we deze gang van zaken omdraaien: als we competentieverwerving in het jeugdwerk in functie zetten van de mogelijke behoeften op de arbeidsmarkt. En als het beleid competentieontwikkeling voorop stelt in het jeugdwerk. Jeugdwerk staat of valt met vrijwilligheid en met de opbouw van een vertrouwensrelatie van de jeugdwerker met de kinderen en jongeren, niet met het aanleren van bepaalde technieken. Maar de arbeidsmarkt is veeleisend. Moet na het onderwijs nu ook het jeugdwerk buigen voor die ijzeren logica? Op dinsdag 22 februari organiseert Uit De Marge een studiemoment over de overgang van onderwijs naar arbeid en de rol van het jeugdwerk hierin. Kids vzw, Jong vzw, ROJM en KAJ - winnaar van de Ceraprijs van het jeugdwelzijnswerk 2010 - stellen elk een project voor over hoe het jeugdwerk een brede rol heeft ten opzichte van de arbeidsmarkt. Ook geven enkele experts hun kritische beschouwing bij het ‘werken aan competenties’. Hou voor details en nieuwe informatie de website van Uit De Marge in de gaten: www.uitdemarge.be.
SNOEPJES DELEN Kinderen van drie delen spontaan snoepjes met elkaar als ze die hebben verkregen door samenwerking. Als ze de lekkernij zomaar krijgen, delen ze die niet. Dat blijkt uit een onderzoek van de Amerikaanse universiteit Harvard onder enkele tientallen driejarigen dat in het wetenschappelijke tijdschrift Psychological Science is gepubliceerd. Twee kinderen konden in een proefopstelling een bakje met snoepjes veroveren als ze tegelijk aan een touw trokken. Wanneer dat was gelukt, deelde 70 procent van de peuters spontaan het schaaltje met snoepjes. Het kindje dat als eerste bij het bakje kon, pakte meestal de helft en spoorde soms zijn compagnon zelfs aan de andere helft te pakken. Hetzelfde experiment werd eerder al eens bij chimpansees gedaan. Die gingen altijd met elkaar op de vuist om de snoepjes. Een mens of dier dat kan rekenen op een deel van de opbrengst, is volgens de onderzoekers eerder geneigd tot samenwerking.
GEEF TALENT EEN BOOST Ken je allochtone jongeren die in Brussel wonen? Wil je hun een kans geven hun talenten te ontplooien? Wijs ze dan op het Boost-project van de Koning Boudewijnstichting. De stichting zoekt 25 jongeren (geboortejaar 1995-96) om drie jaar actief te begeleiden en te ondersteunen. Elke jongere kan meedoen aan activiteiten zoals het bezoeken van bedrijven, ontmoetingen met professionals, en opleidingen, om een boost te geven aan zijn of haar talent. Alle deelnemers krijgen een computer met internet en een maandelijkse beurs. Jongeren kunnen zich kandidaat stellen op www.kbs-frb.be (project: Boost) voor 24 maart 2011.
3 9 I K R AX
K R AX I 38
hi
hi
Verantwoordelijke uitgever: Kris Lamberts I Arenbergstraat 1D I 1000 Brussel
ABONNEMENTEN Krax verschijnt vijf maal per jaar. Wil je Krax (blijven) ontvangen, neem dan zo vlug mogelijk een abonnement of hernieuw je abonnement. Vervalt je abonnement, dan ontvang je automatisch een overschrijving of factuur. Een abonnement (5 nummers) kost 20 euro voor individuen en voor organisaties. Een groepsabonnement (vanaf 10 personen) kost 15 euro per persoon. De voorwaarden vind je op www.steunpuntjeugd.be/krax Het overnemen van artikels is toegelaten mits de bron volledig wordt vermeld.