VERGADERING VAN 7/8 OKTOBER 2002 PUNTEN VAN BEHANDELING...........................................................................................................BLZ. 01 Ingekomen stukken .............................................................................................................................4 02 Regeling van werkzaamheden.............................................................................................................5 03 Beleidsbegroting 2003 ........................................................................................................................5 a.Voordracht van Gedeputeerde Staten van 2 juli 2002, nr. 2002-09665, F&C, betreffende de provinciale Beleidsbegroting 2003 (nummer 41/2002) b. Brief van Gedeputeerde Staten van 27 september 2002, nr. 2002-13. 177/39/A. 18, CMB, over actualisering risicoparagraaf 2003 Algemene beschouwingen PvdA-fractie ..................................................................................................6 Algemene beschouwingen CDA-fractie.................................................................................................17 Algemene beschouwingen VVD-fractie.................................................................................................30 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie ......................................................................................37 Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie...........................................................................48 Algemene beschouwingen D66-fractie ..................................................................................................55 Algemene beschouwingen SP-fractie.....................................................................................................66 Antwoord van gedeputeerde Calon ........................................................................................................72 Antwoord van gedeputeerde Bleker .......................................................................................................79 Antwoord van gedeputeerde Boertjens ..................................................................................................88 Antwoord van gedeputeerde Jansen .......................................................................................................96 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen.................................................................................................103 Antwoord van gedeputeerde Musschenga............................................................................................110 Antwoord van de Voorzitter.................................................................................................................116 Repliek van de PvdA-fractie ................................................................................................................122 Repliek van de CDA-fractie .................................................................................................................132 Repliek van de VVD-fractie.................................................................................................................137 Repliek van de GroenLinks-fractie ......................................................................................................140 Repliek van de GPV-en RPF/SGP-fractie............................................................................................145 Repliek van de D66-fractie...................................................................................................................148 Repliek van de SP-fractie .....................................................................................................................153 Inventarisatie moties en amendementen...............................................................................................155 Dupliek van gedeputeerde Calon .........................................................................................................157
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002
Dupliek van gedeputeerde Bleker ........................................................................................................161 Dupliek van gedeputeerde Boertjens....................................................................................................164 Dupliek van gedeputeerde Jansen ........................................................................................................166 Dupliek van gedeputeerde Gerritsen ....................................................................................................168 Dupliek van gedeputeerde Musschenga ...............................................................................................169 Dupliek van de Voorzitter ....................................................................................................................172 Derde termijn over moties en amendementen ......................................................................................173 Stemming over moties en amendementen ............................................................................................180 Vaststelling van de begroting c.a. ........................................................................................................182
2
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002
Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, commissaris der Koningin Griffier: de heer H.J. Bolding, griffier der staten Aanwezig zijn 53 leden, te weten: J.H. Bakker (PvdA), R.H. van Biessum (GroenLinks), H. Bleker (CDA), H.H.J. Boer (PvdA), J.R.A. Boertjens (VVD), mevrouw J.W.F. Boon-Themmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), M. Boumans (VVD), P.M. de Bruijne (PvdA), M.A.E. Calon (PvdA), A.A. van Dam (CDA), mevrouw C.A. Devere (PvdA), J.J. Dijkstra (PvdA), mevrouw A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks), J.C. Gerritsen (PvdA), mevrouw F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66), W. Haasken (VVD), H. Hemmes (SP), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), mevrouw R.G. Jansen (PvdA), F.C.A. Jaspers (PvdA), K. Jongstra (PvdA), F.B. van Kammen (VVD), mevrouw N.W.M. Klein Bleumink (PvdA), B. Kolk (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), H. Koot (D66), A. Maarsingh (CDA), J.J. van Mannekes (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), H.C. Moll (GroenLinks), T.A. Musschenga (CDA), R.C.E. Neef (VVD), mevrouw G.R. Peetoom (CDA), W. van der Ploeg (GroenLinks), J. Roggema (GPV), mevrouw C. Sciacca-Noordhuis (SP), R.A.C. Slager (GPV), mevrouw G.A. Smit-Slim (VVD), H.J.B. Spoeltman (PvdA), H. Staghouwer (GPV), mevrouw A.M.C. Stevens (GroenLinks), P.R.A. Terpstra (VVD), de heer P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw C. Visscher-Meijst (GPV), mevrouw A. Vlietstra-van Goor (CDA), mevrouw A.A. Waal-van Seijen (VVD), J. Warris (RPF/SGP), N.R. Werkman (CDA), mevrouw J. Westers-Borgesius (VVD), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), mevrouw Wortelboer (PvdA). Afwezig met kennisgeving zijn de leden: J.W. Kok (PvdA) en E.J. Luitjens (VVD).
De VOORZITTER: Ik open de vergadering van Provinciale Staten. De demonstranten tegen het Koninklijk huwelijk in 1966 hebben met hun opmerking “Claus ‘raus’ nooit gelijk gekregen. Integendeel, termen als “Prins Claus heeft de harten van het Nederlandse volk veroverd”, doen hem domweg tekort. Hij was een diplomaat en vanuit die professionaliteit heeft hij zijn eigen weg gekozen door een eigen met feiten onderbouwde mening, met doorzettingsvermogen en tact. Hij kreeg meer en meer waardering voor wie hij was, met zijn ernst en zijn humor. Deze eigenschappen hebben er waarschijnlijk voor gezorgd dat zijn Duitse verleden, dat in de beginperiode voor velen in ons land een rol speelde, hem werd vergeven. Een verblijf van een aantal jaren in Afrika heeft hem voor het leven gevormd. Het betekende voor hem het overbruggen van culturen en niet alleen die van Nederland en Duitsland. Voordat het woord “globalisering” ontstond, had hij dat al in praktijk gebracht. Het scherpe zicht op ontwikkelingsvragen vertaalde zich ook in kritische beschouwingen over de westerse opvattingen. Naar zijn mening waren deze vragen te veel gericht op hoe de rijken hun rijkdom konden vergroten en te weinig op de verdelingsvragen. De positie van echtgenoot van het staatshoofd is niet te benijden. Prins Claus heeft de grenzen van de nationale constitutionele monarchie verkend en is er soms tegenaan gelopen, maar tegelijkertijd heeft hij soms onzichtbaar voor anderen - de maximale ruimte benut. Hij heeft de monarchie nooit in opspraak gebracht, al heeft hij de gekooidheid wel eens met zijn stropdas van zich afgegooid. In vorige functies heb ik Prins Claus leren kennen als een groot betrokkene bij de Derde Wereld en ik leerde hem niet alleen kennen als betrokken, maar bovendien als deskundig. Toen ter gelegenheid van zijn
3
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Ingekomen stukken
zeventigste verjaardag het Prins Clausfonds werd ingesteld, heb ik dat toegejuicht en ik hoop dat dat fonds tot in lengte van jaren in staat zal zijn in zijn geest te handelen. Prins Claus heeft dat verdiend. Op het moment van de bekendmaking van de verloving van kroonprins Willem Alexander met Màxima sprak Prins Claus - toen al beperkt door zijn gezondheid - over zijn rol als pater famillias. Ik vermoed dat hij door velen, ook buiten zijn directe familie, als zodanig werd gezien. Wij mogen op deze dag constateren dat hij zijn betrokkenheid bij het watermanagement wist over te brengen op zijn zoon, de kroonprins. Water als symbool van duurzame ontwikkeling. Water, zowel gezien door de bril van ontwikkeling als door die van milieu; de verbeelding van de eerste levensbehoefte. Ik sta ook nadrukkelijk stil bij het verdriet van Hare Majesteit Koningin Beatrix, haar zoons, schoondochters en verdere familie, en mede namens u wens ik hen sterkte toe. Wij gedenken Prins Claus, die op geheel eigen wijze een bijzondere plaats in de Nederlandse samenleving heeft verworven en die in staat is geweest de aanvankelijke discussie rond zijn persoon te doen verstommen. Wij leven mee met Hare Majesteit de Koningin, de kinderen en familie. De aanwezigen nemen staande een minuut stilte in acht. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Ik deel u mee dat ik bericht van verhindering heb ontvangen van de heer Kok en dat de heer Luitjens zich heeft afgemeld in verband met het overlijden van zijn vader. Ook hem brengen wij onze condoleance over en wij wensen hem sterkte toe. De heer Warris heeft meegedeeld dat hij iets later aanwezig zal zijn. 01
Ingekomen stukken
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen. a.
Advies van de Raad voor het Landelijk Gebied over soortenbescherming en economische ontwikkeling
Dit advies wordt voor kennisgeving aangenomen. b.
Afschrift brief van P. Bakker e.a. te Nes van 10 juli 2002 aan Staatsbosbeheer Groningen betreffende vossenschade
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. c.
Rappelbrief van het Comité "Stop de oorlog"-Groningen van 6 mei 2002 betreffende de komst van een Anti-Discriminatie Buro in Groningen, onder verwijzing naar de antwoordbrief van het College
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen. De VOORZITTER: In reactie op de begrotingskrant hebben wij een brief binnengekregen van W. Gerritsen te Hoogkerk. Ik stel voor deze te betrekken bij de behandeling van de begroting.
4
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Regeling van werkzaamheden Provinciale Beleidsbegroting 2003
02
Regeling van de werkzaamheden
De VOORZITTER: U hebt voor het eerst voorstellen van het presidium aangetroffen. In de brief is vermeld dat wij sinds enige tijd, als uitvloeisel van onze discussie over de voorbereiding op het dualistische stelsel, werken als waren wij al in de periode dat het presidium feitelijk de bepalende factor is voor het doen van voorstellen over de behandeling van voorstellen die Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten toesturen. Er is dus niet meer sprake van toesturen aan de commissie, maar aan Provinciale Staten. Dit, met uitzondering van de subsidievoorstellen, die als gevolg van de subsidieverordening voor advies naar de commissie moeten, maar daaraan ligt de verordening ten grondslag. Vandaag treft u bij de Regeling der werkzaamheden dus voor het eerst een voorstel aan over de toedeling van de stukken, welke in ieder geval tijdens de volgende vergadering aan de orde komen en welke in de commissie zullen worden behandeld. Er is geprobeerd in overleg met de voorzitters van de commissies, die allen deel uitmaken van het presidium, ook een indicatie te geven hoe de behandeling in de commissies dan zal plaatsvinden: voor kennisgeving aannemen, discussie voeren, et cetera. Ik constateer dat dit de Statenleden geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Daaruit leid ik af dat de Staten kunnen instemmen met de voorstellen van het presidium. Daarmee hebben wij weliswaar niet geheel voldaan aan ons eigen schema om de agenda op 1 oktober 2002 mee te delen, maar u had deze rijkelijk voor het weekend, zodat u op de hoogte kon zijn van de agenda voor de komende commissievergadering. 03
a. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 2 juli 2002, nr. 2002-09665, F&C, betreffende de provinciale Beleidsbegroting 2003 (nummer 41/2002) b. Brief van Gedeputeerde Staten van 27 september 2002, nr. 2002-13.177/39/A.18, CMB, over actualisering risicoparagraaf 2003
De VOORZITTER: U hebt allen de begroting en de betreffende stukken ontvangen, evenals een brief over de actualisering van de risicoparagraaf, een brief over de procedure van de vergadering en een over de financiële consequenties van de rijksbegroting 2003. Aan u is tevens de voortgangsrapportage Provinciaal Asielzoekersbeleid gestuurd om deze bij de begrotingsbehandeling te kunnen betrekken. De laatste brief die u hebt ontvangen, heeft betrekking op de Monitor 2002. Ook dat stuk kan bij de begrotingsbehandeling worden betrokken. In de voorbesprekingen hebben wij met elkaar afgesproken hoe de procedure hier zal zijn. Niemand van u hebt tot nu toe gemeend amendementen te moeten indienen, dus u heeft waarschijnlijk de tweede zin gelezen waarin staat dat dat ook tijdens de behandeling kan. Wij hebben afgesproken dat voor de eerste termijn van de in totaal beschikbare spreektijd van 45 minuten per fractie 25 minuten beschikbaar is en dat wij ook niet direct doen aan overloop daartussen. Ik heb begrepen dat de fracties van GPV en RPF/SGP ook de begrotingsbehandeling gezamenlijk zullen doen.
5
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Ondanks het nieuws van het overlijden van Prins Claus, dat ons gisterenavond bereikte, gaan wij vandaag over tot de orde van de dag. Onze fractie sluit zich van harte aan bij de woorden die de voorzitter van deze Staten zojuist heeft gesproken. Ons werk gaat vandaag vanzelfsprekend verder en wij hebben het dan over de beleidsbegroting 2003. In de tekst van die beleidsbegroting begint het College met een evaluatie van de statenperiode die aanstonds voorbij is. Dat is een positieve evaluatie en daarbij kunnen wij ons aansluiten, want er is in de afgelopen periode veel bereikt. Het ging de provincie financieel voor de wind en daarvan zullen wij de komende jaren nog de vruchten kunnen plukken, al wordt het daarna wel een stuk somberder. In de afgelopen periode hebben wij veel bereikt en veel in beweging gezet. Op dit moment is het niet aan de orde dat allemaal op te sommen. Het belangrijkste wat ons vandaag te doen staat, is vooruit kijken en met elkaar debatteren over hoe wij verder willen. Wat mijn fractie betreft, debatteren wij vandaag over de vraag hoe de PvdA-fractie in onze provincie verder wil met het beleid dat wij hier voeren. Wij willen dus niet bij het verleden blijven stilstaan, maar vooral vanuit het hier en nu vooruit kijken. Daarbij is uiteraard de actuele, politiek-bestuurlijke kaart van Nederland van belang, die drastisch is veranderd. Er is een centrumrechtse coalitie gevormd, die de pretentie heeft een nieuwe en open politiek te bedrijven. Wat dat betekent, kunnen wij dagelijks op het televisiescherm aanschouwen, maar wij hebben hoe dan ook te maken met een nieuwe regering en zij heeft haar eerste begroting gepresenteerd. In de statenvergadering van 18 september jl. hebben wij gesignaleerd dat deze rijksbegroting verstrekkende gevolgen heeft voor het provinciale beleid. Wij vinden dat in het kader van deze Algemene Beschouwingen het moment is aangebroken om daarover een debat te voeren. Wij hopen op duidelijke stellingnamen van de fracties in deze Staten in dit debat over een aantal belangrijke punten voor de inwoners van onze provincie. Mijn fractie heeft de punten, die zij in deze Algemene Beschouwingen naar voren wil brengen, gegroepeerd. Zij hebben betrekking op drie thema’s, te weten: sociale samenhang, arbeidsmarktbeleid en veiligheid. Het kabinet-Balkenende staat voor een forse opgave. De economie glijdt af naar een recessie, de werkloosheid neemt toe en goed onderwijs, adequate zorg voor iedereen, evenals de sociale zekerheid staat enigszins onder druk. En het gevoel van onveiligheid in de samenleving neemt toe, evenals de onverdraagzaamheid. De sociale samenhang in de samenleving brokkelt af. Dat zal aanleiding moeten geven er alles aan te doen om de boel bij elkaar te houden, maar daarvan zien wij in dit kabinetsbeleid tot dusverre nog niet veel terug. Het lijkt er meer op dat men de boel in bedwang wil houden en dat men de economische crisis wil bezweren door met name op de publieke sector te bezuinigen. Dat is niet een beleid dat de voorkeur heeft van de PvdA-fractie. Tussendoor vindt er een maatschappelijke discussie plaats over waarden en normen. Deze discussie vindt eigenlijk niet echt plaats, maar daaraan wordt in de media met enige regelmaat aandacht besteed. Je zou bijna denken dat dat de aandacht een beetje afleidt van datgene waar het in dit land werkelijk om gaat. En welke waarden en normen dat precies zijn, wordt niet helemaal duidelijk. Het beperkt zich tot dusver nog een beetje tot ‘Fatsoen moet je doen’. Dat klinkt heel goed, maar is wel ietwat oppervlakkig. Wij zouden liever zien dat een discussie over waarden en normen een grotere diepgang krijgt en dat deze gaat over echte waarden, zoals solidariteit, sociale rechtvaardigheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid, in plaats van alleen over individuele verantwoordelijkheid.
6
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
Het zijn deze waarden die de PvdA-fractie in deze provincie in haar politiek handelen tracht te verwerken en het zijn ook deze waarden die ten grondslag liggen aan datgene wat wij voorstaan op het terrein van de thema’s die ik graag naar voren breng. Wij vinden dat het versterken van de sociale samenhang in stad, wijk en dorp ook in het provinciale beleid een centrale rol moet spelen. Wat ons betreft is niet zo moeilijk waar te nemen waar deze problematiek zich in hoofdzaak afspeelt. De problematiek van die afbrokkelende sociale samenhang speelt zich vooral af in wijken waar mensen wonen met een laag inkomen. Het zijn dikwijls wijken waar veel huurwoningen staan. Er zijn knelpunten op het gebied van wonen, leven en leefbaarheid in die wijken. Wij kunnen wel zeggen dat wij van iedereen verwachten dat hij met veel respect en acceptatie omgaat met alle anderen in zijn omgeving, maar in de praktijk is dat vooral lastig omdat dit wijken zijn waarin de sociale samenhang sterk op de proef wordt gesteld. Bewoners van deze wijken en buurten zagen hun wijk veranderen; er kwamen steeds meer andere mensen wonen die er niet van oudsher waren. Wij denken dat een belangrijke oorzaak daarvan is dat een differentiatie aan huishoudens wordt gehuisvest in buurten en wijken waar niet de dure woningen staan en dat het draagvlak daar sterk onder druk komt te staan. Wij praten dan over huishoudens die uit één persoon bestaan, waarmee iets aan de hand is en waarmee hulpverleningsorganisaties te maken hebben. De afgelopen jaren is er een maatschappelijk proces gaande waarbij sprake is van maatschappelijke integratie. Dat is een schone doelstelling, maar in de praktijk betekent dat wel dat cliënten die vroeger in instellingen werden begeleid, nu in hoofdzaak zelfstandig moeten wonen met hulp in de vorm van ambulante begeleiding. Dat zijn dus niet de wijken waar de koopwoningen staan, maar dat zijn de wijken waar het draagvlak het sterkst onder druk komt te staan. Tegelijkertijd moet je constateren dat allerlei instellingen die binnen die wijk actief zijn, er steeds verder vandaan komen te staan. Problemen die vroeger door deze instellingen werden gesignaleerd, komen nu meestal op een andere manier aan de oppervlakte. Het consultatiebureau wordt opgeheven. De thuiszorg is na schaalvergroting ver weg gecentraliseerd en dat geldt ook voor de GGZ en de jeugdzorg. De basisschool heeft een hoge achterstandsscore. Het verenigingsleven draait op steeds minder bestuursleden en vrijwilligers en men kan moeilijk nieuwe vinden. Het buurtcomité staat er nagenoeg alleen voor. Er is weliswaar een plaatselijke welzijnsinstelling, maar die heeft bij de gemeente een productenbegroting ingediend en voor het product Begeleiding Buurtcomité is een paar uur per week beschikbaar. In deze wijken en buurten staat de sociale samenhang het meest onder druk en wij vinden dat wij daaraan als provincie hoge prioriteit moeten geven. De heer TERPSTRA: De wijze waarop u kijkt naar het begrip ‘sociale samenhang’ en de uitwerking die u daaraan nu geeft, lijken ertoe te strekken dat er in de afgelopen vier tot acht jaar een aantal zaken is gebeurd dat tot deze situatie heeft geleid. Ik neem aan dat het u bekend is dat ook de PvdA in het Paarse kabinet mede verantwoordelijk was voor het ontstaan van die situatie. Ik verneem graag van u of u die aanleiding en ontwikkeling nu anders beoordeelt dan op het moment dat ook door de PvdA in de paarse coalitie werd bijgedragen aan het ontstaan van deze situatie. De heer DE BRUIJNE: Het probleem van de werkelijkheid van vandaag is dat er een kabinet zit dat daaraan juist steeds minder gaat doen. Dat is ons probleem.
7
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
De heer TERPSTRA: U ziet de huidige situatie dus als optimaal en u vreest dat een aantal ontwikkelingen zal verslechteren. De heer DE BRUIJNE: Nee. Als u uit mijn betoog heeft begrepen dat ik de huidige situatie als optimaal beschouw, heeft u het naar mijn idee niet goed begrepen. Of ik heb het niet goed uitgelegd. Het is zeker zo dat er problemen zijn in de wijken waarop ik doelde en dat die niet van vandaag of gisteren zijn. Zij zijn in de loop van decennia ontstaan en wij hebben daaraan allemaal een bijdrage geleverd. Dat geldt zeker ook voor de PvdA. Ik geef geen positieve beoordeling over de fouten die in het verleden zijn gemaakt op het gebied van het bij elkaar houden van de sociale structuur in die wijken. Ik geef daarover zeker geen positieve beoordeling, maar wij leven vandaag en er is alle aanleiding om ook vandaag vooruit te kijken, te bezien wat je daaraan zou kunnen doen en vooral wat je daaraan als provincie zou kunnen doen. Daarvoor zitten wij hier uiteindelijk bij elkaar. Wij denken dat daarbij een belangrijk punt is dat er hoe dan ook meer zal moeten worden geïnvesteerd in die publieke functies. Ik noem bijvoorbeeld het buurtwelzijnswerk en buurtbeheer. De bewoners moeten daarbij meer worden betrokken. Ten aanzien van de dorpen kent de provincie het project Levende Dorpen. Dat is een goed project dat lang niet volledig tot ontwikkeling is gekomen, maar daarmee is een aanzet gegeven. Het is wellicht een goede zaak dat project te verbreden en uit te breiden tot Levende Dorpen, Wijken en Buurten. Het tweede punt is het functioneren van de zorginstellingen, waarover wij als provincie niet alles te zeggen hebben. Wij kunnen daaraan wel het een en ander doen. Wij kunnen ervoor zorgen dat daar het een en ander gebeurt en wij kunnen stimuleren. Het gaat dan om de organisatie van de hulpverlening, die te ver van de mensen is georganiseerd. Wij zouden instellingen moeten stimuleren hun werk meer te organiseren op het niveau van wijken en buurten, meer te doen aan bemoeizorg en minder aan hulpverlening per spreekuur. Het komt nog steeds te vaak voor dat hulpverleningsinstellingen op signalen van buurtbewoners - dat er iets mis is bij een gezin of een bewoner in hun buurt - reageren met de opmerking: ‘Ja, wij zullen betrokkene voor het spreekuur uitnodigen’. Later blijkt dan wel dat die persoon niet verschijnt. Op dat punt moet ook bij hulpverleningsinstellingen meer worden aangedrongen op een manier van werken waardoor de mensen worden opgezocht die met problemen te maken hebben. Een derde punt is dat wij maatschappelijke integratie meer zouden moeten stimuleren. Dat zouden wij niet alleen bij nieuwkomers moeten doen, maar ook bij allochtonen die hier al langer wonen. Het gaat dan om inburgeringtrajecten, waarvoor een subsidieregeling is waarvan met nog meer enthousiasme gebruik zou kunnen worden gemaakt. Wij zouden de gemeentelijke woonplannen kritisch moeten toetsen en ons de vraag moeten stellen of wijkvernieuwingsplannen evenwichtig zijn wat de fysieke en sociale maatregelen betreft. Gemeenten die daarin positief scoren, zouden wij extra kunnen belonen. Wij vragen het College een dergelijke toetsing uit te voeren en de resultaten daarvan aan de Staten mee te delen. Wij denken dat wij het beleid ten aanzien van de bouw van sociale huurwoningen moeten overwegen. Er is in onze provincie een groot tekort aan betaalbare huisvesting. Dat tekort is er niet alleen in de stad, maar ook in de stedelijke kernen. Dat heeft ook te maken met de conjunctuur, de economie. Onze gedachte is dat er nu meer in de sociale huursector en minder in de koopsector zal moeten worden gebouwd. Het is ook altijd nog zo dat, als je nu een huurwoning bouwt, het zeker mogelijk is deze over tien jaar te
8
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
verkopen. Alles wat je nu in de koopsector bouwt, is echter niet meer bereikbaar voor starters op de woningmarkt en evenmin voor vele anderen met een relatief laag inkomen. De heer HEMMES: Is dit voortschrijdend inzicht van de PvdA-fractie, of heeft dit alleen maar met de verkiezingen te maken? Wat de heer De Bruijne nu opmerkt, zegt de SP al jaren. Toen wij opmerkten dat er meer in de sociale huursector moet worden gebouwd, werd dat constant weggewuifd. Als het voortschrijdend inzicht is, ben ik er blij mee dat dat besef uiteindelijk ook bij de PvdA-fractie is doorgedrongen. Of heeft het toch met de verkiezingen te maken? De heer DE BRUIJNE: Nee. Wij houden een politiek-bestuurlijk betoog. Wij sluiten onze ogen niet voor het feit dat er verkiezingen zijn. Dat doet u ook niet, maar laten wij ons even beperken tot de inhoud van wat ik naar voren breng. Dan is het heel duidelijk. De PvdA-fractie heeft, toen het ging om de nota Bouwen en Wonen, ook in het verleden een sterk pleidooi gehouden voor samenhang van fysieke en sociale maatregelen. Mijn voorganger heeft nog geen jaar geleden in deze Statenzaal gezegd dat het ons bij de herstructurering vooral om de mensen gaat en niet primair om de stenen. In die zin is dit helemaal geen nieuw geluid van de PvdA-fractie. Wat wij vandaag constateren - dat zien wij ook in de monitoring van de woningmarkt - is dat er een steeds oplopend tekort aan huurwoningen ontstaat en dat was een aantal jaren geleden nog niet het geval. De heer HEMMES: Daarmee ben ik het niet eens. Twee tot drie jaar terug was er vooral in de stad Groningen al sprake van die tendens. Er was toen al een tekort aan betaalbare huurwoningen. Als u zegt dat het iets is van de laatste tijd, is dat onzin. De heer DE BRUIJNE: Er is prioriteit gegeven aan een aantal wijken waar leegstand in de huursector was. Die herstructureringactiviteiten hebben wij inmiddels achter de rug, met uitzondering van Delfzijl. Nu gaat het om de actualiteit en je ziet nu dat het dringend nodig is dat wij vooral kijken naar die betaalbare huisvesting. Ik ben blij dat u het op dat punt met ons eens bent. De heer MOLL: Met de eerste zinnen van uw betoog zegt u dat u de evaluatie van het College heeft gelezen en dat u constateert dat het provinciale beleid succesvol is geweest. U zegt enerzijds dat u het daarmee eens bent. Anderzijds legt u nu uit dat er heel veel problemen zijn, ook op gebieden waarover de PvdA in het verleden uitspraken heeft gedaan. Toen heeft zij echter nooit aanleiding gezien het beleid te wijzigen. Nu ziet u die problemen. Hoe verhoudt uw beginstatement, dat u het beleid van deze provincie als succesvol beoordeelt, zich tot de statements die u nu doet over de grote problemen in de samenleving, waarvoor nu - blijkbaar niet drie jaar geleden - oplossingen moeten worden gevonden? De heer DE BRUIJNE: Er zijn zeker grote problemen in de samenleving. Wij spitsen dat toe en zeggen dat het hoog tijd wordt dat wij ook vanuit de provincie wat meer met nadruk gaan kijken naar die plaatsen waar de problemen in hoofdzaak aan de orde zijn. Die zijn namelijk niet overal aan de orde, maar op bepaalde plaatsen in bepaalde wijken en buurten. Dat mag helder zijn. Als u nu zegt dat ik zojuist heb gezegd dat ik tevreden ben over het provinciale beleid van de afgelopen drie jaar, merk ik op dat ik heb gezegd dat wij veel hebben bereikt. Dat wil echter niet zeggen dat wij over alles tevreden kunnen zijn wat wij vanuit dit provinciehuis met de huidige coalitie hebben ondernomen. Dat is niet het geval en wij zijn
9
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
dat ook nooit geweest. Het is niet zo dat de PvdA-fractie tot gisteren altijd met lovende en zelfgenoegzame taal over het beleid van dit College sprak. Vandaag, bij deze Algemene Beschouwingen, scherpen wij een aantal punten aan en dan hebben wij het vooral over het sociale beleid. Wij willen namelijk meer accent leggen op de sociale agenda in het provinciale beleid. Dat is een koers die wij met elkaar uitstippelen. Een van de aspecten die goed bij die koers past, is het initiatiefvoorstel van de fractie van GroenLinks over het armoedebeleid. Wij steunen dat initiatiefvoorstel van harte. Ik heb begrepen dat dat straks door de GroenLinks-fractie zal worden ingediend. De heer MOLL: Over de accenten die u vandaag legt, is de GroenLinks-fractie voorlopig redelijk tevreden, maar wij constateren wel dat u in uw totaalafweging, aan de hand van de problemen die u signaleert, niet tot de conclusie komt dat er in de provincie sprake is van grote problemen. Ik ben blij met uw bekering op dit punt, maar wij hebben het gevoel dat u de totaalafweging van het collegebeleid - als u deze punten de waarden zou geven die deze in onze ogen verdienen - genuanceerder zou kunnen doen. De heer DE BRUIJNE: Ik heb zojuist gezegd dat wij niet willen stilstaan bij het verleden. De heer Moll zou graag zien dat wij dat deden en dat wij een soort evaluatie zouden houden, waarbij wij zouden kunnen zeggen welke zaken voor de PvdA al dan niet zijn bereikt. Wij hebben daarvoor niet gekozen, al hadden wij dat kunnen doen. Als wij dat hadden gedaan, zou het betoog wellicht ietwat genuanceerder, althans met de blik op het verleden, zijn overgekomen. Dat hebben wij niet gedaan en ik denk ook dat dat vandaag niet zozeer aan de orde moet zijn. Ik denk dat wij met elkaar moeten nagaan waar wij naar toe gaan. Wij willen graag toe naar een provincie die een zwaarder accent legt op het sociaal beleid, met behoud van een aantal prioriteiten dat wij en u - dat ligt binnen fracties genuanceerd - ook ten aanzien van andere zaken hebben. Ik denk dat het niet te doen is in de Algemene Beschouwingen alle aspecten uitputtend te behandelen. Wij leggen hier op dit moment een accent. De heer TERPSTRA: De opmerkingen die u zojuist maakte, zijn puur toekomstgericht. U wilt niet terugkijken op het verleden, maar uw beoordeling van het staande beleid is zodanig positief dat u dat blijft volhouden. Wat er met elkaar is bereikt, dat staat en van daaruit gaat u verder in de vorm van ‘doe wel en zie niet achterom’. De heer DE BRUIJNE: Ja, ik vind het eigenlijk verrassend. Ik vind uw reactie ook wat verrassend, omdat ik niet heb gezegd dat wij niet over dat verleden willen spreken. Er is geen sprake van een bekering. De PvdA-fractie heeft absoluut geen enkele receptiviteit bij datgene wat zij de afgelopen jaren heeft gedaan, maar zij vindt wel dat wij politiek-bestuurlijk gezien een aantal zaken zouden moeten aanscherpen, opdat het provinciale beleid niet stilstaat en omdat het ons niet alleen gaat om investeringen in de fysieke infrastructuur. Wij staan daar overigens van harte achter, maar er is in onze provincie ook sprake van een sociale infrastructuur en wij vinden dat daarop meer accent zou kunnen worden gelegd. De heer TERPSTRA: Dan begrijp ik het goed. Ik had namelijk even de indruk dat wij op een rotonde aan het rijden waren en dat u niet wist waar u rechtsaf of linksaf moest slaan. De heer DE BRUIJNE: Nee, dat is niet het geval.
10
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
Mevrouw PEETOOM: Ik geloof dat ik wel vaker te maken heb met bekeringen en dat deze er toch wel aardig goed in past. De heer DE BRUIJNE: Ik treed niet in uw professionele kennis en verantwoordelijkheden. De heer BLEKER, gedeputeerde: U hoeft toch niet te verdedigen dat u bent bekeerd? De heer DE BRUIJNE: Nee, dat is correct. Ik heb van gedeputeerde Bleker begrepen dat er op zichzelf niets mis is met een bekering, maar ik heb geprobeerd uit te leggen dat het bij mijn fractie niet om een omwenteling in het denken gaat. Als laatste punt bij de sociale samenhang noem ik het beleid ten aanzien van de asielzoekers. De instroom neemt af vanwege de nieuwe Vreemdelingenwet - als wij het dan toch over het verleden hebben: dat is overigens een product van PvdA-bewindslieden uit het vorige kabinet - maar volgens dit kabinet mag het nog wel een tandje lager. Wij hebben de indruk dat er een beleid wordt gevoerd waarbij die lage instroomcijfers een eigen leven gaan leiden en dat die belangrijker dreigen te worden dan een zorgvuldig en rechtvaardig toelatingsbeleid. Hoe dan ook, wij constateren dat die kwantiteit vermindert. Dat biedt juist mogelijkheden om meer energie te steken in de kwaliteit van de opvang. Wij vinden dat er nu extra aanleiding is om een beleid te gaan voeren waarbij die semi-permanente gebouwencomplexen, met hekken daaromheen en een slagboom daarvoor, plaats gaan maken voor permanente centra die zijn ingepast in de gemeenschap, zowel stedenbouwkundig als qua voorzieningen. De heer BOUMANS: Betekent dat dat de heer De Bruijne er nu voor pleit semi-permanente centra met status voor vijf jaar om te zetten in permanente centra? De heer DE BRUIJNE: Ik denk dat je dat moet laten afhangen van de cijfers die er ten aanzien van de instroom liggen. Wat ons betreft, is het in het geval van tijdelijke centra zo dat contract in principe contact is. Het geeft echter wel extra aanleiding die centra te vervangen door permanente opvangmogelijkheden en dan meer binnen de bebouwde kom in plaats van aan de periferie en in die noodgebouwen. Wij vinden dus dat wij verder moeten werken aan de kwaliteit van de opvang door gemeenten en dat wij het flankerende beleid dat wij als provincie hebben ingezet - de tussentijdse rapportage wijst daar ook op met kracht moeten voortzetten. Ik kom op het arbeidsmarktbeleid. Er zijn mensen ontslagen bij Philips, in de scheepsbouw, in de ICTsector en bij de callcentra. Ondanks het feit dat de achterstand op het gebied van de werkgelegenheid in het noorden nog niet is ingelopen, wijst alles erop dat de werkloosheid de komende jaren weer zal stijgen. Er is een actief arbeidsmarktbeleid noodzakelijk, ook van de provincie. Groningen heeft nog te veel laag, of onvolledig geschoolde werkzoekenden en dan is het een fout plan te bezuinigen op WIW- en ID-banen. Wij vinden dat de Staten dat onomwonden aan het kabinet zouden moeten laten weten. Tijdens de vorige vergadering hebben wij daarover een motie ingediend, die het helaas niet heeft gehaald. Toch is het nog niet te laat. De begroting van het Ministerie van Sociale Zaken moet nog worden behandeld. Wij willen de fracties die tegenstemden graag een nieuwe kans geven en dienen deze motie daarom opnieuw in. De VOORZITTER: Door de heer De Bruijne wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 7 oktober 2002,
11
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
overwegende dat: het kabinet voornemens is fors te bezuinigen op gesubsidieerde arbeid, waardoor een groot aantal WIW- en ID-banen in onze provincie dreigt te verdwijnen; het aandeel gesubsidieerde arbeid in de Groningse werkgelegenheid relatief groot is; een WIW of ID-baan mensen de mogelijkheid biedt hun positie en kansen op de Groningse arbeidsmarkt te verbeteren, een reguliere arbeidsplaats te bemachtigen en vaak de enige uitweg en mogelijkheid is om de kwaliteit van eigen leven en welzijn te verhogen; er in het kader van het "Kompas voor het Noorden" maatregelen en middelen worden ingezet om het aantal gesubsidieerde banen te vergroten. Dat hierover in het verleden tussen het Rijk en SNN afspraken zijn gemaakt; zijn van mening dat: het sociaal-maatschappelijk niet aanvaardbaar is dat ID- en WIW-medewerkers hun baan dreigen te verliezen; ID- en WIW-medewerkers voor de Groningse samenleving, zowel in de stedelijke kernen als in het landelijk gebied, uitermate zinvol werk verrichten ten behoeve van de zorg, openbare veiligheid, sport, kinderopvang, maatschappelijke opvang, beheer, welzijn en onderwijs. Werk dat maatschappelijk gezien hard nodig is en gewaardeerd wordt; de kortingsplannen van het kabinet op de gesubsidieerde arbeid de doelstelling en de maatregelen van het Kompasprogramma ernstig in gevaar brengen en dat het kabinet hierdoor eerder gemaakte afspraken niet nakomt; dragen het College van GS op: het kabinet dringend te vragen haar beleid inzake gesubsidieerde arbeid bij te stellen en de bezuinigingsvoorstellen met betrekking tot WIW- en ID-banen in te trekken. Dit mede in het licht van de situatie en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de uitvoering van het Kompasakkoord; de leden van de Tweede Kamer in kennis te stellen van deze motie, en gaan over tot de orde van de dag". De motie is ondertekend door de heer De Bruijne, de heer Dijkstra, de heer Hemmes, mevrouw GräperVan Koolwijk en mevrouw Folkerts, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 1. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Tegen de fracties van de VVD en het CDA zeg ik dat het nooit te laat is zich te bekeren. Dat geldt ook voor dit punt. De heer HOLLENGA: Ik neem aan dat er een harde discipline is afgesproken, dus dat iedereen morgen bij de stemmingen aanwezig is. De heer DE BRUIJNE: Wij rekenen erop dat u er in ieder geval bent. Een ander punt op het gebied van dat arbeidsmarktbeleid, is de aansluiting van het VMBO. Jongeren krijgen met dat onderwijs een uitstekende basis om een plaats op de arbeidsmarkt te krijgen. Het
12
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
voortbestaan van dit onderwijs - ook als provincie zijn wij daarmee de afgelopen jaren bezig geweest - kan met name op het platteland gediend zijn bij samenwerking tussen openbaar en levensbeschouwelijk VMBO. In het Strategisch Akkoord van dit kabinet wordt echter een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van samenwerkingsscholen aangekondigd. Als het voortbestaan van de school wordt bedreigd, vinden wij juist dat samenwerking moet worden gestimuleerd. Wat vinden de andere fracties en het College daarvan? Willen zij samen met ons proberen het kabinet op andere gedachten te brengen, als die situatie zich in de provincie voordoet? De heer SLAGER: Is de heer De Bruijne alleen geïnteresseerd in de mening van de fracties die in dit College zitten, of is hij ook in de mening van de andere fracties geïnteresseerd? De heer DE BRUIJNE: Nee, ik ben absoluut niet alleen geïnteresseerd in de mening van de fracties die in het College zitten. Ik heb het als volgt geformuleerd: “Willen de andere fracties én het College hierop reageren?” Ik spreek overigens geen voorkeur in volgorde uit. Wij vinden dat een punt voor debat en zouden het op prijs stellen als ook anderen daarover hun gedachten laten gaan. De heer SLAGER: Dan heb ik de heer De Bruijne in dit geval verkeerd beluisterd, maar ik denk dat ik hem wel goed heb beluisterd toen hij zei: ‘Voor de fracties van de VVD en het CDA is het nog niet te laat zich te bekeren’. Ik neem aan dat hij ervan uitgaat dat de ChristenUnie tegen de zojuist ingediende motie stemt. De heer DE BRUIJNE: Het is beschamend, maar ik ben u vergeten! Als wij over een bekering op dit punt spreken, is het heel duidelijk dat het alle Statenleden aan de rechterzijde van het middenpad betreft. Ook op de Agenda voor de Veenkoloniën staan arbeidsmarktprojecten die wij van groot belang achten, al was het alleen maar vanwege de sombere toekomst van Avebe. Inmiddels heeft ook de NLTO de alarmbel geluid en dat vinden wij een belangrijk signaal, want tot voorkort vonden het CDA en de NLTO dat de PvdA in de Veenkoloniën doemdenken preekte. Er is wel ongerustheid over de bereidheid van het Rijk om bij te dragen aan die Agenda voor de Veenkoloniën. Het lijkt ons verstandig op dit punt eerst de reactie van het kabinet af te wachten. Er is geld beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van plannen en wij vinden dat op dit moment eerst het kabinet aan het woord moet zijn om te kijken welke bijdrage wij van het Rijk mogen verwachten. Overigens stonden en staan wij achter regionale cofinanciering wat de Agenda voor de Veenkoloniën betreft, wat ik ook bij de Voorjaarsnota heb opgemerkt. Wij zijn dus van mening dat wij meer moeten doen op het gebied van het arbeidsmarktbeleid. Wij ondersteunen het College in het continueren en uitbreiden van de taken van het BOA en wij vinden dat er met inzet van de provincie meer kan worden gedaan aan het voorkomen van jeugdwerkloosheid door het tegengaan van schooluitval, door specifieke begeleiding van allochtone jongeren en scholingstrajecten voor asielzoekers. De provincie zou bovendien nog meer een ondersteunende taak kunnen vervullen bij het stimuleren van gemeenten om werk-leerprojecten met scholingsaspecten en kansen op een baan te bevorderen. Tenslotte zijn wij van mening dat er meer energie zou kunnen worden gestoken in het KB en wat minder in de bedrijven die bijvoorbeeld op het gebied van ICT met veel moeite naar het noorden worden getrokken en vervolgens na enkele jaren zomaar weer verdwijnen als zij elders in de wereld
13
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
goedkoper kunnen produceren. Leg wat dat betreft het accent maar iets meer op het KB, want dat is de drager van de economische structuur in onze provincie en de afgelopen jaren was dat ook een banenmotor. Wij denken dat goede vestigingsvoorwaarden voor deze sector van groot belang zijn. In het verlengde van het arbeidsmarktbeleid noemen wij ook het openbaar vervoer en dus het mobiliteitprobleem. Dit kabinet gaat daarop bezuinigen en dat zullen wij merken. Wij hebben nu al de handen vol aan goed openbaar vervoer, met name in het landelijk gebied van onze provincie. In plaats van daarvoor zelf een fonds te vormen, zoals de fractie van het CDA voorstelt, zouden wij het kabinet ervan moeten overtuigen dat daarop niet zal moeten worden bezuinigd. Wellicht een gezamenlijke actie in SNNverband? Zijn er nog andere ideeën om dit tij te keren? Ik ontvang graag een reactie van dit College en de andere partijen. Het STOV heeft een hoge prioriteit in het kader van het mobiliteitbeleid. Daarover hebben wij ook op 26 juni jl. uitvoerig gesproken, op het moment dat de behandeling van het zweeftreindossier aan de orde was. Inmiddels is de Verkenningennota verschenen, waarnaar wij toen hebben gevraagd. Daarin worden de ambities ten aanzien van het STOV helder uiteengezet. Duidelijk is dat het gaat om veel geld en dat dit zonder het Rijk niet zal lukken. Dit zal evenmin lukken zonder een regionale bijdrage. Daarover hebben wij op 26 juni jl. een motie ingediend, die wij aan het eind van het debat hebben aangehouden met de mededeling dat wij daarop in het najaar zouden terugkomen. Het lijkt ons goed deze motie opnieuw in te dienen bij deze Algemene Beschouwingen over de begroting. De VOORZITTER: Door de heer De Bruijne wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten in vergadering bijeen op 7 oktober 2002, overwegende dat: Provinciale Staten in haar vergadering van 19 juni 2002 bij motie hebben uitgesproken dat er een spoedig daadwerkelijk begin gemaakt moet worden met de uitvoering van het STOV; hiertoe voor de voorfinanciering het al door de Regio Groningen-Assen gereserveerde bedrag van 80 miljoen gulden kan, resp. moet worden ingezet; er voor de uitvoering van het STOV aanvullende middelen, ook van de provincie Groningen, ten behoeve van de cofinanciering beschikbaar zullen moeten zijn; de aansluiting van het STOV op de te realiseren (snelle) Zuiderzeelijn moet zijn gewaarborgd; voor de medefinanciering van de snelle varianten van de Zuiderzeelijn de regionale bijdrage van de provincie Groningen zal bestaan uit een bijdrage die gedekt wordt door de waarde van de Essent-aandelen; het resterende deel van de waarde van deze aandelen voor andere doelen beschikbaar blijft; de aanwending van de waarde van deze aandelen overeenkomstig het Bestuursprogramma 19992003 kan plaatsvinden voor investeringen die de economische structuur versterken; besluiten een substantieel deel van het resterende deel van de waarde van de Essent-aandelen te gebruiken als dekkingsmiddel voor de cofinanciering van het STOV,
14
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door de heer De Bruijne en de heer Jaspers, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 2. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Ik vervolg mijn betoog. De heer TERPSTRA: In de begroting is sprake van planvorming op het gebied van het STOV. Door het College wordt aangegeven dat men met betrekking tot het bedrag van 80 miljoen gulden met nadere voorstellen zal komen. Er was destijds een bepaalde argumentatie voor het indienen van deze motie. De vraag is nu of de argumentatie van destijds nog geldig is, of dat de formulering in de begroting er bij de PvdA-fractie toe heeft geleid dat er sprake is van een andere argumentatie voor deze motie. De heer DE BRUIJNE: Nee, dat is niet het geval. Het gaat ons ook niet alleen om dat bedrag van 80 miljoen gulden. Het gaat er ons met name om dat wij vinden dat een substantieel deel van de opbrengst van de Essentaandelen, dat resteert na de bijdrage ten behoeve van de zweeftrein, aan het STOV moet worden besteed. Daarop heeft deze motie betrekking. Ik kom toe aan het thema veiligheid. Dat is een thema waarbij diverse invalshoeken van belang zijn. In het Sociaal en Cultureel Rapport 2002 van het Sociaal en Cultureel Planbureau wordt ook aangegeven dat uit onderzoek onder burgers - er is gevraagd waar in politiek-bestuurlijk Nederland knelpunten liggen - blijkt dat de meeste punten die naar voren worden gebracht op de een of andere manier met veiligheid te maken hebben. Wij lichten daaruit een aantal punten en wij interpreteren het begrip ‘veiligheid’ dan ook breed. In eerste instantie - daarover gaat het in de maatschappelijke discussie veelvuldig - stellen wij de criminaliteit aan de orde. Wij zijn van mening dat criminaliteit met kracht moet worden bestreden. Vele fracties zijn met ons de mening toegedaan dat er voor het niet-gedogen en het meer handhaven een forse inspanning noodzakelijk is. Ook wat dit betreft lopen wij echter aan tegen het kabinetsbeleid, waaruit blijkt de politiesterkte in onze regio ten gunste van het westen moet verminderen. Wij denken dat het Randstadkabinet te veel naar West-Nederland kijkt en dat het op andere gedachten zou moeten worden gebracht ten aanzien van het in onze regio verminderen van de politiesterkte. Maar het gaat ons niet alleen om het handhaven; er moet ook veel aandacht worden gegeven aan de oorzaken en preventie. Er moet bij de jongeren worden begonnen en dat moet niet gebeuren door hen naar een strafkamp te sturen, wat onlangs werd gepropageerd. Dat is een beetje een luchtballon à la minister Nawijn, terwijl de portefeuille van gedeputeerde Bleker zoveel betere mogelijkheden biedt dan het idee van een strafkamp voor jongeren. Versterk het vangnet van de jeugdzorg, stimuleer breedtesport ook, met name voor allochtone jongeren, en maak het werken aan sociale samenhang tot speerpunt van het welzijnsbeleid. De heer HOLLENGA: U begon uw zin heel goed door te zeggen dat u aandacht wilt schenken aan preventie. U citeerde een uitspraak van gedeputeerde Bleker over het feit dat hij het over kampen had. Toen ging het niet om preventie, maar om criminele jongeren, dus mensen die een strafblad hadden. Dat is iets anders dan datgene waarover u nu spreekt. De heer DE BRUIJNE: Ja, dat is juist, hoewel ik denk dat preventie nooit ophoudt en dat je nooit met repressie kunt volstaan, ook niet bij jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest. Ik denk dat je altijd moet doordenken over de vraag of er mogelijkheden zijn deze jongeren op een goede manier terug in de samenleving te krijgen. Wij denken dat het middel, dat door gedeputeerde Bleker werd genoemd,
15
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie
daaraan niet zal bijdragen. Bovendien is het een zaak die eerder aan de orde is geweest. De heer Lubbers kwam daar vroeger al mee. Er zijn ook al wel wat ervaringen mee opgedaan. Het blijkt dat het allemaal niet zo goed werkt. Het lijkt een gemakkelijke oplossing, maar in de praktijk brengt deze kennelijk veel meer problemen met zich mee dan dat er een oplossing komt. Mevrouw BOON-THEMMEN: Ik begrijp dat de PvdA-fractie de veiligheid als een soort speerpunt naar voren wil brengen, maar dat is al geruime tijd een speerpunt van provinciaal beleid. U kunt wel zeggen dat u dat wilt versterken, maar ik neem aan dat het niet iets nieuws is wat u verzint. De heer DE BRUIJNE: Nee, dat klopt. Het is niet zo dat wij van mening zijn dat het nu een nieuw speerpunt moet zijn, maar dat geldt in feite ook voor een aantal zaken dat ik zojuist heb genoemd. Het gaat ons er niet om dat wij plotseling vinden dat de koers als het ware volledig om moet. Wij zijn wel van mening dat er in het provinciale beleid accenten moeten worden gelegd. Het thema veiligheid is een van die accenten. Maar u hebt volstrekt gelijk als u zegt dat het niet gloednieuw is. Het zou ook niet best zijn als de provincie op het gebied van het veiligheidsbeleid nog geen enkele prestatie had geleverd. Die prestaties zijn er wel degelijk. Kijk bijvoorbeeld naar het calamiteitenbeleid en het milieubeleid, waarin allemaal aspecten zitten die met veiligheid te maken hebben. Als je dat ziet, is daaraan de afgelopen periode behoorlijk veel gedaan. Toch zijn er altijd zaken die een nader accent verdienen en die noem ik dan met name. Twee statenvergaderingen geleden hebben wij een motie ingediend over het politiekeurmerk Veilig Wonen. Het resultaat is dat er een PM-post in de begroting staat, maar wij willen daarover graag een concreet voorstel van het College zien. Als je spreekt over het veiligheidsbeleid, helpt een kerncentrale in de Eemshaven absoluut niet mee. Dat is niet zozeer een ballon van de VVD, maar meer een handgranaat die zo snel mogelijk onschadelijk moet worden gemaakt. Of is er binnen deze Statenzaal bij de andere fracties een draagvlak voor het voorstel van de VVD om de mogelijkheden te onderzoeken? Bij onze fractie is dat absoluut niet het geval. Wij spreken over het thema veiligheid in brede zin en daarbij hoort ook het voorkomen van calamiteiten in het geval van extreme wateroverlast. Daarvoor zijn waterbergingen nodig. De CDA-fractie wilde de besluitvorming uitstellen, maar daarop komt zij nu terug. Er moet voortvarend worden doorgewerkt, waarmee wij het van harte eens zijn, maar dan moet er wel een schadefonds komen van provincie, waterschappen en gemeenten. Deze drie partijen worden aangesproken alsof zij dezelfde verantwoordelijkheid hebben, wat natuurlijk niet het geval is. Het afvoeren van water is een verantwoordelijkheid van de waterschappen, die daarvoor in het leven zijn geroepen en deze verantwoordelijkheid eindigt natuurlijk niet bij een bepaalde waterstand. Integendeel, het is juist de taak van de waterschappen een hoge waterstand te voorkomen door gemalen te bouwen of door het teveel aan water tijdelijk te bergen. Het is onze verantwoordelijkheid samen met de gemeenten de planologische randvoorwaarden te scheppen en daarover met alle betrokkenen goed te communiceren. Daarvoor staat een flink bedrag op de begroting. Ons standpunt is: geen schadefonds van provincie, gemeenten en waterschappen. Wel samen optrekken om het Rijk op zijn verantwoordelijkheid in dit kader te wijzen. Ik rond af met enkele opmerkingen over de tekst en de cijfers van de begroting. Een moeilijk punt is en blijft het BTW-compensatiefonds. Daarover is nog geen duidelijkheid. De begrote daling van de uitkering uit het Provinciefonds met structureel circa 7,5 miljoen euro vanaf 2004 wordt onvoldoende toegelicht met voorstellen over de wijze waarop het College deze daling door compensabele
16
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen PvdA-fractie Algemene beschouwingen CDA-fractie
opdrachten wil opvangen. Voor onze provincie kan dat alleen in de sfeer van BTW-compensaties met het openbaar vervoer en gemeenschappelijke regelingen. Al bij de begroting 2002 en bij de Voorjaarsnota hebben wij gevraagd inzicht te verschaffen in de wijze waarop het College deze inkomstenachteruitgang denkt op te vangen, maar dat inzicht hebben wij ook bij deze begroting niet gekregen. Nog vóór het eind van deze collegeperiode wensen wij daarin inzicht te hebben en tevens willen wij weten op welke wijze het College denkt om te gaan met in- of uitbesteden. Ik maak twee opmerkingen over de risicoparagraaf. De eerste heeft betrekking op de Europese regioprogramma’s Doelstelling 2 en Liber-plus, die worden genoemd, maar in de afgelopen jaren werd een aantal ESF-projecten genoemd dat er nu niet meer in staat. Zijn de eventuele risico’s daarvan afgedekt, of zijn zij niet meer aanwezig door uitgevoerde eindafrekeningen? De tweede opmerking heeft betrekking op ICT-peoplemanagement. Voor een bedrag van circa 700.000 euro wordt een provinciale garantie gevraagd voor participatie, dan wel afname van cursussen door het bedrijfsleven. Liggen daaraan schriftelijke overeenkomsten ten grondslag? Per 1 oktober jl. wordt er een nieuw organisatiemodel, een concern, ingevoerd, met MT als team- en integraal management. Alle medewerkers zijn met ingang van dezelfde datum in hun nieuwe functie geplaatst en het dienstenmodel is dus verlaten. Wij wensen de nieuwe organisatie en de medewerkers alle succes toe en wij hopen dat de beoogde doelstellingen worden bereikt, namelijk die van een kwalitatief sterk en beter acterende organisatie. Met deze doelen werd immers gereorganiseerd. Het College van Gedeputeerde Staten zal meer moeten besturen en minder moeten managen. Wij hopen dat er ook in de beginperiode niet te veel aandacht weglekt naar allerlei problemen die met een dergelijke reorganisatie te maken hebben, zoals: de CAO, de inschalingproblematiek, functiewaarderingssystemen of bezoldigingsen beloningsdifferentiatie. Kortom, een stelsel van personeelsbeleidsinstrumenten dat in zo’n fase wel aan de orde is, maar waarnaar niet te veel energie zou moeten weglekken. Het ging en gaat ons namelijk om een reorganisatie die zou leiden tot betere prestaties van het ambtelijke apparaat. Nu kunnen wij dit nog zeggen. Straks, in het dualisme, doen wij dat niet meer, want dan gaan wij daar simpelweg niet meer over en dan is het aan de Staten het College af te rekenen op de prestaties van datgene wat met de inzet wordt bereikt van de mensen die in dit huis werken. Wij zien uit naar die periode. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Het jaar 2002 was zeker in politiek opzicht een bijzonder jaar. De gebeurtenissen rondom de Tweede-Kamerverkiezingen hebben de burgers weer meer aandacht voor de politiek gegeven, maar er was ook sprake van een dieptepunt. De moord op Pim Fortuyn was tragisch en wij konden ons niet voorstellen dat dit in ons land kon gebeuren. Tolerantie en vrijheid van meningsuiting leken in ons land vanzelfsprekend onderdeel van onze democratie uit te maken. Op 6 mei jl. bleek nog een keer dat alles van waarde weerloos is en moet worden veiliggesteld. Dat geldt ook voor het contact tussen de burger en de politiek. Dat is iets waaraan het CDA in haar oppositierol ten tijde van Paars hard heeft gewerkt en waarvan wij als christen-democraten vinden dat je wat dat betreft nooit op je lauweren mag rusten, ongeacht de verschuivingen die zich voordoen. Ook in onze provinciale politiek zullen wij moeten leren van de lessen van 15 mei 2002. Het is zaak dat wij politiek bedrijven vanuit het volk en niet over het volk. Ook als provinciaal bestuur kunnen wij op dit gebied nog wel het een en ander leren. Waar ging het mis bij de voorlichting over de waterberging? Hoe komt het dat er toch steeds weer dorpsgemeenschappen zijn die denken dat hun ontplooiing dit provinciale bestuur dwars zit? Zo is de afgelopen anderhalf jaar een forse discussie geweest met de burgers en het gemeentebestuur van Zuidhorn.
17
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
De heer DE BRUIJNE: De heer Hollenga stelt een paar vragen. Ik zou het op prijs stellen als hij deze ook zelf beantwoordt. De heer HOLLENGA: Ik kom daarop. Zo is er de afgelopen anderhalf jaar een forse discussie geweest met de burgers en het gemeentebestuur van Zuidhorn. Ook tegen het provinciale bestuur zijn harde woorden geuit als het gaat om de nieuwbouw van het Zonnehuis. Wij zijn blij dat er thans een voorstel ligt waarmee de meerderheid van de Raad kan instemmen. Het is ons ook duidelijk dat er met dit voorstel een belangrijke inspanning van de provincie wordt gevraagd. De CDA-fractie is van mening dat het College nu alles uit de kast moet halen om ervoor te zorgen dat er vóór 1 januari aanstaande voldoende duidelijkheid is over de haalbaarheid van dit voorstel, opdat de nieuwbouw in 2005 kan beginnen. Kan het College ons dit toezeggen? De heer VAN DER PLOEG: Begrijp ik dat de heer Hollenga impliciet pleit voor een financiële bijdrage voor de ontwikkeling van het Zonnehuis in Zuidhorn? De heer HOLLENGA: Daarover heb ik het niet gehad. Het is duidelijk dat de provincie in dit kader op een aantal terreinen een belangrijke taak heeft. Er zullen wegen moeten worden omgelegd. Er zal een onderdoorgang moeten komen en ook op het gebied van de ruimtelijke ordening zal een en ander moeten worden geregeld. Op basis daarvan zal er duidelijkheid moeten komen over wat er mogelijk is. Dan zal wel blijken of daaraan financiële consequenties zijn verbonden. De heer VAN DER PLOEG: U hebt het over een belangrijke inspanning, maar wij moeten dat dus niet financieel verstaan? De heer HOLLENGA: Dat weet ik niet. Als er een provinciale weg moet worden omgelegd, is dat natuurlijk ook een financiële inspanning. De heer BAKKER: Is het de heer Hollenga bekend dat er vier of vijf maanden geleden een convenant is gesloten met de gemeente Zuidhorn waarin duidelijke afspraken zijn gemaakt over wat de gezamenlijke insteek van de provincie en de gemeente is voor het oostelijke deel van Zuidhorn? Is hem bekend dat er één punt is opengelaten, namelijk de positionering van het Zonnehuis, waarover inmiddels afspraken zijn gemaakt? Wat onze fractie betreft, ligt het in lijn met de wijze waarop het nu is afgesproken en gaat het er nu om dat het wordt uitgevoerd. De heer HOLLENGA: Ja, maar ik heb begrepen dat er nog wel een en ander moet worden uitgezocht en het is van belang dat er duidelijkheid komt voor Zuidhorn over de vraag of de voorliggende plannen haalbaar zijn. Daarover willen wij graag een toezegging. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik verwijs naar een statement van de heer Hollenga aan het begin van zijn betoog: “Politiek bedrijven over het volk en niet vanuit het volk.” Dat moet dus worden gewijzigd naar aanleiding van 15 mei jl. Is de heer Hollenga van mening dat dit College te veel over het volk regeert?
18
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
De heer HOLLENGA: Nee. Daarover heb ik het niet gehad. Toen ik daarover sprak, legde ik een relatie met onze eigen partij en de situatie ten tijde van Paars. Ik heb gezegd dat wij daarvan hebben geleerd. Dat het provinciale bestuur genoeg mogelijkheden heeft om aan de burgers te laten zien waarvoor het staat, hebben wij de afgelopen jaren bewezen. Dit College heeft daarom voor de volgende werkwijze gekozen: de maatschappelijke vraagstukken die in onze regio om een oplossing vragen, evenals de kansen die zich in onze regio voordoen, zijn leidend. Het Grönnens Laid geeft goed aan waarvoor wij moeten staan. Het eerste couplet gaat over de schoonheid van het Groninger landschap. In het tweede couplet wordt ingegaan op de economische ontplooiing van de bewoners daarin en in het derde couplet komt de eigen identiteit en cultuur van de Groningers aan de orde. Het refrein geeft de samenhang en verbondenheid aan tussen de stad en het platteland. Ik heb ervoor gekozen mijn inbreng aan de hand van deze vrije interpretatie van het Grönnens Laid op te bouwen. Ik begin bij het Gronings landschap. In het landelijk gebied van onze provincie - het ommeland - zijn en blijven verscheidenheid en identiteit belangrijk. Mensen voelen zich verbonden met hun regio. Het is daarom essentieel dat geen nationale visie wordt opgelegd, maar dat wij met onze eigen POPuitwerkingen het regionale beleid invullen en uitwerken. De beleidswijziging van het huidige kabinet op dit punt past dan ook perfect in de Groningse benadering. Het invullen en uitwerken van het landelijk gebied moet gebeuren gezamenlijk met de in de regio relevante doelgroepen en organisaties. Het gaat daarbij om een ontwikkelingsgerichte benadering. Het gebruik van het landelijk gebied is in deze benadering leidend en bepalend. In de onlangs vastgestelde Landbouwvisie wordt duidelijk aangegeven hoe de vestiging en ontwikkeling van grootschalige landbouwbedrijven hier mogelijk is. Helaas is het nog niet mogelijk de door de provincie gewenste ondersteuning voor de agrarische sector in alle gevallen goed in te vullen. Zo wordt al meer dan een jaar gewacht op de goedkeuring van de subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid vanuit Brussel. Een initiatief als dat van PvdA-statenlid de heer Kok kan met deze middelen nauwelijks worden ondersteund. Kan het College aangeven wat de stand van zaken is en of er alternatieven zijn? Op initiatief van de CDA-fractie vond er een onderzoek plaats naar de effecten van natuur- en landschapsbeleid in de provincie. Vorige maand stemden wij in met de reactie en de actiepunten van het College van Gedeputeerde Staten naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek. De fractie van het CDA blijft van mening dat wij er alles aan moeten doen om de afspraken na te komen, die wij ten aanzien van het natuur- en landschapsbeleid hebben gemaakt. Voor ons gaat dit boven nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast is mijn fractie van mening dat er meer verantwoordelijkheid mag komen te liggen bij de burgers en boeren in het gebied, in plaats van bij de grote, natuurbeherende organisaties. Bij het beheer van natuurgebieden, zal de agrarische sector een belangrijke plaats kunnen innemen. Een mooi voorbeeld daarvan is de primeur in Midden-Groningen, waar boeren en Staatsbosbeheer dit jaar zijn gestart met jaarrond begrazing met Herefordrunderen. De fractie van het CDA is er voorstander van dat het College boeren en natuurbeherende organisaties uitdaagt en stimuleert om meer van dit soort initiatieven te nemen. Welke mogelijkheden ziet het College om daarmee nog dit jaar een begin te maken? Het tweede couplet heeft betrekking op de economie.
19
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
De heer DE BRUIJNE: Ik heb de indruk dat de heer Hollenga, als wij over die natuurontwikkeling praten, een beetje voorbijgaat aan het feit dat wij de wind de komende jaren niet mee zullen hebben als het gaat om verwerving van gronden voor de Ecologische Hoofdstructuur. Het ziet ernaar uit dat daarop wordt bezuinigd. De visie van dit kabinet daarop stemt ons bepaald niet gerust. Ik zou graag van de heer Hollenga weten hoe hij daar tegenaan kijkt. Hij spreekt over meer boeren en burgers en minder natuurbeheerorganisaties. Dit staat er enigszins los van, maar naar ik meen, was er altijd een goede samenwerking en een hecht verband tussen de boeren en de natuurbeheerorganisaties. Wij hebben dat bij de inspraak over het POP ook nog gezien. Is dat losse verband inmiddels achter de rug? De heer HOLLENGA: Het antwoord op de tweede vraag is nee. Het antwoord op de eerste vraag is dat ik dat zojuist heb gezegd. Als het zo zou zijn dat er minder geld zou komen voor natuurontwikkeling - wij moeten dat afwachten, maar binnen het kabinet zijn daarover uitspraken gedaan - dan ligt daar ook voor ons als provincie een belangrijke uitdaging om na te gaan hoe je dat wel zou kunnen realiseren. Op de eerste plaats zullen wij ook de landelijke overheid moeten aanspreken op de afspraken en de gelden die daarvoor nodig zijn. Ik heb zojuist aangegeven dat er, als dat er niet is, andere mogelijkheden zijn om die natuurontwikkeling en de invulling van de EHS mogelijk te maken. Je moet dan nagaan of je dat door anderen laat beheren en of dat op een andere manier kan. De heer DE BRUIJNE: Ik stel vast dat ook de heer Hollenga vindt dat daarbij als eerste punt zal moeten worden nagegaan wat je kunt doen om de bezuinigingen op de middelen voor de aankoop van natuurontwikkelingsgebieden, als het enigszins kan, te keren. De heer HOLLENGA: Ja. Ook door het kabinet is aangegeven dat er andere mogelijkheden zijn. Wij kiezen dan ook voor die andere mogelijkheden. Dat is meer natuurbeheer dan aankoop. Mevrouw STEVENS: Ik ben blij namens de fractie van GroenLinks te horen dat de fractie van het CDA wil gaan kijken hoe je de EHS, als dat nodig is, op een andere manier zou kunnen financieren, met dien verstande dat je eerst bij het Rijk nagaat wat mogelijk is. Laatst hadden wij een leuk voorstel in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen over de Natte As. Betekent dat dat de fractie van het CDA daarover nieuwe ideeën heeft in het kader van datgene wat de heer Hollenga zojuist noemde? De heer HOLLENGA: In het kader van de Natte As ging het voor een belangrijk deel over nieuwe aankopen en natuurontwikkeling. Wij hebben het hier over de bestaande afspraken binnen de EHS. Mevrouw STEVENS: Zoals u misschien wel weet, ging het ook om een manier om versnelling van de bestaande EHS te verkrijgen, die al is ingekleurd, maar die door deze andere financieringsbron een stap voorwaarts krijgt. De heer HOLLENGA: Dat klopt. De discussie in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen heeft er ook toe geleid dat er een nieuwe brief over dat punt is gekomen. Ik meen dat deze brief afgelopen week is binnengekomen en wij zullen deze uiteraard opnieuw bij onze discussie over dit punt betrekken.
20
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
Ik ga verder met het onderdeel Economie. Ook de provincie Groningen kon de afgelopen jaren profiteren van de positieve economische ontwikkelingen in ons land. De maatregelen uit de Langman-afspraken, zoals deze zijn opgenomen in het Kompas voor het Noorden, hebben dit extra ondersteund. Dit was en blijft ook nodig om de achterstand in te lopen. Nu het economische tij verandert, zullen wij extra inspanning moeten plegen om voldoende werkgelegenheid te behouden. Als CDA-fractie streven wij naar een situatie waarin jonge mensen met een opleiding in Groningen net zoveel kans hebben op een baan als elders in Nederland. Daarom moeten wij versterkt doorgaan met het Kompas, evenals met een Bureau Ondersteuning Arbeidsmarktbeleid. Wij dienen daarom versterkt in te zetten op de uitbreidingsmogelijkheden van het KB, zowel in als buiten de kernzones. Wij moeten daarom zuinig zijn op datgene wat wij verspreid over de provincie hebben, zoals de scheepsbouw, de chemie-industrie en de agro-industrie. Klopt het dat het huidige kabinet met een steunregeling voor deze scheepsbouw komt en is daarover al iets meer bekend? De fractie van het CDA vraagt speciale aandacht voor de Veenkoloniën. Ook de PvdA-fractie deed dat. Het ziet er nog niet naar uit dat er op korte termijn vele honderden miljoenen naar dit gebied vloeien. De CDA-fractie komt daarom opnieuw met het al eerder gedane voorstel om zelf aan de slag te gaan in plaats van af te wachten. Wij vinden het daarbij van groot belang het bedrijfsleven goed daarbij te betrekken. Misschien moet het College overwegen het bedrijfsleven alsnog in de stuurgroep op te nemen. Er zijn genoeg aanbevelingen van de Commissie-Hoekstra, die binnen de Kompasmaatregelen kunnen worden opgepakt. Als dit onvoldoende lukt, zullen wij het Kompas daarop moeten aanpassen bij de evaluatie van 2003. Hoe staat het overigens op dit moment met de uitwerking van de tien opdrachten van de Agenda voor de Veenkoloniën? De CDA-fractie blijft uiteraard van mening dat wij de rijksoverheid op haar verantwoordelijkheid moeten aanspreken, welke voortvloeit uit de aanbevelingen van de Commissie-Hoekstra . Ook de fractie van de PvdA heeft dat nadrukkelijk gezegd. Misschien moeten wij daarop in tweede termijn terugkomen. Het derde couplet heeft betrekking op de identiteit. De Groninger taal en cultuur stond deze collegeperiode hoog op de politieke agenda van de fractie van het CDA. Bij de Algemene Beschouwingen voor 2000 werd dat door ons aan de orde gesteld. Bij de Algemene Beschouwingen voor 2001 bleek dat het College dit onderwerp niet of nauwelijks had opgepakt. De fracties van GroenLinks en het CDA hebben daarop toen nadrukkelijk gewezen. Door het College werd een visienotitie toegezegd. De fractie van het CDA zag zich genoodzaakt zelf initiatief te nemen en kwam met een eigen beleidsnotitie over de Groninger taal en cultuur. Nadien is er een voordracht van het College gekomen en stelden wij vast dat het College de inspanningen van de CDA-fractie waardeerde. In grote lijnen werden onze voorstellen overgenomen. Dit wordt nog eens bevestigd in de provinciale begrotingskrant die wij onlangs kregen. Daaruit citeer ik het volgende: “Ook stelt het Huis subsidies beschikbaar voor activiteiten die bijdragen aan de versterking van de Groninger identiteit. Misschien wel tweetalige plaatsnaamborden, een Groninger tentoonstelling of bijvoorbeeld een opera in het Gronings over de Groningse baron Johan Willem Ripperda.” De heer BOER: U citeert het goed. Er staat inderdaad “het Huis van de Groninger Cultuur”, maar stamt dat uit de koker van de fractie van het CDA?
21
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
De heer HOLLENGA: Het Huis van de Groninger Cultuur komt uit de koker van de PvdA-fractie en dat is een invulling van datgene wat de fractie van het CDA naar voren heeft gebracht. De heer BOER: Nu wordt de PvdA vaak beschuldigd van bestuurlijke arrogantie, maar in dit geval moet de heer Hollenga naar mijn idee een aantal zaken genuanceerder bekijken. De fractievoorzitter van het CDA gaat naar mijn idee voorbij aan de initiatieven van de PvdA-fractie, welke ook nadrukkelijk zijn uitgewerkt. Wat dat betreft is het jammer. De heer HOLLENGA: Dat is een bevestiging van datgene wat ik zojuist heb gezegd. Ik kom even terug op de begrotingskrant. De heer BOER: U zegt dat er een PvdA-uitwerking is van een CDA-voorstel. Kunt u uitleggen op welke punten wij aan de haal zijn gegaan met het CDA-voorstel? Wij zijn met een eigen voorstel gekomen, dat u terecht heeft ondersteund. Ik vind het niet juist te zeggen dat de CDA-fractie daarin uniek is geweest. De heer HOLLENGA: U hoeft zich niet te verdedigen. Ik heb gewoon geconstateerd dat wij datgene wat de fractie van het CDA in haar beleidsnotitie met betrekking tot de Groninger taal en cultuur naar voren heeft gebracht, terugvonden in de voordracht van het College en in de uitwerking van het Huis van de Groninger Cultuur. Daarmee zijn wij gewoon tevreden. Het citaat uit de begrotingskrant was ook een onderdeel van de beleidsnotitie van de fractie van het CDA. Ik vond dat terug op een groene achtergrond, wat prachtig was. Daarbij stond een foto van gedeputeerde Gerritsen. Ik dacht: ‘Kijk nu eens. Het College heeft er een derde CDA-gedeputeerde bij!’ De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Daar zou ik maar niet al te veel op rekenen! De heer HOLLENGA: Voor het in stand houden en uitdragen van onze eigen identiteit, taal en cultuur, is de regionale omroep onmisbaar. Onlangs kaartte de fractie van het CDA de problematiek van de verdeling van de publieke middelen voor de regionale omroep aan. Dat deed zij samen met de collega’s in Fryslân en Drenthe. Ook andere provincies lieten al van zich horen. Zo heeft de Commissaris van de Koningin van Flevoland aangekondigd dat ook hij dit punt zal aanpakken. Inmiddels stemde het kabinet in met de nieuwe financieringsstructuur van de regionale omroepen, die in 2004 ingaat. Komt dit tegemoet aan de bezwaren die wij hebben geuit ten aanzien van de verdeling van de middelen? Voor de korte termijn is het van belang dat de aangekondigde bezuinigingen op de publieke omroep voor 2003 niet zullen gelden voor de regionale omroep. Mijns inziens is het nodig dat wij dit zo breed mogelijk oppakken. Ik dien hierover dan ook een motie in. De VOORZITTER: Door de heer Hollenga wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 7 en 8 oktober 2002 ter behandeling van de beleidsbegroting 2003, overwegende dat: publieke onafhankelijke regionale omroep van groot belang is;
22
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
-
door de landelijke verdeling van de middelen er in dunbevolkte provincies financiële tekorten ontstaan bij de regionale omroep; de index die de overheid toepast op de subsidie voor de regionale omroepen niet in de pas loopt met de autonome kostenstijgingen; het kabinet voornemens is in 2003 een bezuiniging van 30 miljoen euro door te voeren bij de publieke omroep;
zijn van mening dat: publieke regionale omroepen in staat gesteld moeten worden kwalitatieve uitzendingen te verzorgen en zeker geen verdere bezuinigingen kunnen opvangen zonder dat deze kwaliteit in gevaar komt; verzoeken het kabinet met klem de voorgestelde bezuiniging op de publieke omroep voor 2003 niet door te berekenen naar de regionale publieke omroep, vragen het College van Gedeputeerde Staten deze motie ter kennis te brengen van de staatssecretaris van OC en W de leden van de Tweede Kamer en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door de heer Hollenga en mevrouw Vlietstra-van Goor, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 3. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Ik ga over naar het refrein, Stad en Ommeland. De stad Groningen is met 176.000 inwoners de zesde stad van Nederland. In Noord-Nederland neemt Groningen daarom een bijzondere positie in en de fractie van het CDA is zich daarvan bewust. Zij vindt daarom dat ook de provincie een belangrijke verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de stad Groningen. Wij hebben nog wel eens de neiging te zeggen: ‘Die stad redt zich wel’. Op vele terreinen is dat zeker het geval, maar er zijn ook aspecten waaraan de provincie aandacht moet besteden. Daarbij valt te denken aan de ontsluiting van de stad, woningbouw in relatie tot de omliggende gemeenten en de culturele uitstraling van de stad. Ik ga in op de ontsluiting. Voor een betere doorstroming van het verkeer op de zuidelijke ringweg is dit jaar een belangrijke stap gezet. Wij spreken hier nogmaals onze waardering uit voor de wijze waarop dit is aangepakt, met een minimum aan overlast. Wij zien wat dat betreft uit naar de volgende stap die volgend jaar zal worden gezet. Ondanks de aanpassingen blijft de zuidelijke ringweg een knelpunt bij de stad Groningen. De fractie van het CDA blijft daarom aandringen op het zoeken naar alternatieven die de doorstroming moeten bevorderen. Daarnaast zal er mogelijk extra provinciale inzet moeten komen om de uitvoering van het STOV te versnellen. Inmiddels konden wij al kennis nemen van nieuwe initiatieven van het College op dit punt. Dat is prima. De heer MOLL: Wij zijn blij dat de heer Hollenga geld over heeft voor het STOV. Wat bedoelt hij met die andere maatregelen en wil hij daarvoor ook provinciale middelen inzetten?
23
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
De heer HOLLENGA: Wij hebben voor de korte termijn een aantal maatregelen afgesproken. De zuidelijke kant hebben wij gehad en de noordelijke wordt aangepakt. Ik passeer die weg ook twee keer per dag met mijn auto en ik constateer dat er nog steeds knelpunten zijn. Je kunt zeggen dat deze zijn opgelost als er ergens in de buurt van 2010-2015 een Zuidtangent komt, maar dat is nog heel ver weg. Het wil er bij mij niet in dat er misschien niet meer maatregelen zijn die op de korte termijn de toegankelijkheid van de stad verder kunnen verbeteren. Het zou best zo kunnen zijn dat er op een gegeven moment deskundigen met nieuwe ideeën komen, waarvan wij in deze Staten zeggen dat wij daarmee alsnog aan de slag moeten. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Begrijp ik goed uit de woorden van de heer Hollenga dat de CDA-fractie inmiddels al heeft besloten tot de aanleg van de Zuidtangent? U zei immers dat het mogelijk is te wachten op de Zuidtangent, maar dat deze er pas in 2010/2015 zal liggen. De heer HOLLENGA: Als deze er komt, ligt deze er pas in 2010/2015. Voor die tijd moet er nog heel veel gebeuren. De heer MOLL: Ik constateer dat de CDA-fractie voor de korte termijn nog geen concrete maatregelen in het hoofd heeft en dat zij dat graag aan de deskundigen over laat. De heer HOLLENGA: Op zichzelf niet, want op het moment dat ik een idee heb - wij kennen allemaal het ‘rechtsafje’ van ons collega-Statenlid De Vries op dit punt - zal ik dat zeker aan de gedeputeerde van Verkeer en Vervoer melden. Ik hoop dat u dat ook doet. Ik ga in op de woningbouw in relatie tot de omliggende gemeenten. Bij de vorige Algemene Beschouwingen heeft de fractie van het CDA aandacht gevraagd voor de achterblijvende woningbouw in de stad. De zorg die wij toen hadden, is helaas niet ongegrond gebleken. De stad heeft zelfs de absolute ondergrens van 1100 woningen niet gehaald. De teller bleef steken op 1053, om nog maar te zwijgen van de afgesproken taakstelling van 1350 woningen. Voor 2002 zal dat niet anders zijn. Dat betekent dat er in twee jaar tijd in de stad al een achterstand is van 500 tot 600 woningen. Dan hoeft het ons ook niet te verbazen dat het CBS onlangs met de voorspelling kwam dat de bevolkingsgroei van de gemeente Groningen fors zal afnemen. De gemeente Groningen zal zich moeten afvragen of zij de laatste paar jaar niet te veel heeft gegokt op de bovenkant van de markt. Zowel bij de discussie over de Blauwe Stad als bij de invulling van Meerstad, bepleitte de fractie van het CDA nadrukkelijk het bouwen voor mensen met lagere en middeninkomens. Ik heb zojuist geconstateerd dat ook de fractie van de PvdA zich bij dat pleidooi aansluit. Wij doen dat hier nogmaals. Vorige week heeft wethouder Smink de ernst van de situatie nogmaals onderkend. Alleen al in de stad Groningen gaat het volgens hem om 25.000 woningzoekenden. Waar is het sociale gezicht van deze stad, als zoveel mensen op zoek zijn naar een woning die bij hun situatie past? Dit heeft zeker ook invloed op de omliggende plaatsen, want als die mensen geen woning in de stad kunnen krijgen, zullen zij elders op zoek gaan. Daardoor ontstaat ook daar een probleem. Ouderen en starters op de woningmarkt moeten concurreren met deze mensen uit de stad. De starter gaat nu op zoek naar locaties met zijn aanjaagteam 2003. Voor de korte termijn zal ook het College van GS moeten nagaan welke bijdrage er door het provinciehuis kan worden geleverd aan deze woningbouwproblematiek. De
24
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
fractie van het CDA pleit voor een aanjaagteam 2003 vanuit het provinciehuis dat ook nog dit jaar in kaart brengt welke extra mogelijkheden er in de omliggende plaatsen van de stad zijn. In het Koersverhaal in de begroting geeft het College daarvoor al een voorzet. Het zal zich inzetten om te bewerkstelligen dat de omliggende gemeenten de stad zoveel mogelijk helpen bij het behalen van de nieuwbouwproductie. Wij hebben signalen ontvangen dat omliggende gemeenten dit al op korte termijn zouden kunnen doen. Wanneer gaan GS dat in gang zetten? Is het mogelijk op korte termijn 600 woningen neer te zetten binnen de Regiovisie Groningen-Assen en welke plaatsen komen daarvoor in aanmerking? In verband met de veranderende omstandigheden op de woningmarkt, komt steeds duidelijker naar voren dat er een tekort is aan huurwoningen. In 2001 zijn er slechts 446 huurwoningen bijgebouwd. Daar staat tegenover dat er 1589 huurwoningen zijn gesloopt. De fractie van het CDA vraagt zich af of wij in dit tempo moeten doorgaan. De PvdA-fractie sprak zojuist ook over dit punt en zij vroeg zich af of wij niet moeten overwegen meer huurwoningen te bouwen. Volgens mij moeten wij dat niet overwegen, maar gewoon doen. De heer DE BRUIJNE: Ik ben blij dat de heer Hollenga zich aansluit bij ons standpunt ten aanzien van de bouw van sociale huurwoningen. In onze inbreng hebben wij inderdaad die overweging gemaakt en wij hebben daarover klip en klaar gezegd dat er meer moet worden gebouwd. Wij moeten dus alleen maar constateren dat er in deze Staten in ieder geval al twee fracties zijn die op dit beleid aandringen. De heer HEMMES: Ik ben blij dat twee collegepartijen de SP-fractie volgen. Wij zeggen namelijk al enkele jaren dat er in de sociale huursector meer moet worden gebouwd. De heer HOLLENGA: Wij maken ons dan ook zorgen over de totale opgave, zoals wij die in de nota Bouwen en Wonen hebben vastgelegd. Het betreft namelijk 500 woningen per jaar tot 2006. Ik neem aan dat het College met de fractie van het CDA van mening is dat wij dit aantal moeten halen. Gelet op de realiteit van vandaag zal dit niet lukken, als er geen extra maatregelen worden genomen. De fractie van het CDA stelt daarom voor nog vóór het eind van dit jaar de nota Bouwen en Wonen op dit punt in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen te bespreken en na te gaan welke extra maatregelen nodig zijn. Ik ga in op de culturele uitstraling van de stad. Een pronkjuweel moet stralen. Dat geldt dus ook voor de stad Groningen. Daarom zijn wij voorstander van extra investeringen in cultuur voor de stad, als het gaat om de speciale positie die de stad in het noorden inneemt. Wij ondersteunen daarom grote evenementen die de uitstraling van de stad en de provincie Groningen ten goede komen. In dit verband mogen wij best trots zijn op de eerste plaats die Groningen landelijk inneemt als het gaat om het culturele gezicht. Dat bleek onlangs uit een onderzoek van Berenschot onder gemeenten tot 200.000 inwoners. Dit moeten wij vasthouden en wij moeten daarin dus blijven investeren. De fractie van het CDA is dan ook zeer benieuwd naar de uitkomsten van een haalbaarheidsstudie naar het Centrum van de Geschiedenis in de stad Groningen. Dit initiatief spreekt ons zeer aan. Wij zijn met name geïnteresseerd in de innovatieve manier van presenteren. Misschien is dit ook een oplossing voor de andere kleine musea in de stad, als deze daarin een plaats zouden kunnen krijgen. De heer BOER: Waarop doelt u precies als u spreekt over het Centrum van de Geschiedenis?
25
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
De heer HOLLENGA: Dat is het initiatief dat onlangs door de directeur van het Groninger Museum naar buiten is gebracht als zijnde een nieuw museum dat zich specifiek richt op de Groninger geschiedenis. Ik neem aan dat u als cultuurwoordvoerder daarvan kennis heeft genomen. De heer BOER: Ik ben niet de cultuurwoordvoerder. Ik ben dat wel op het gebied van de Groninger cultuur, maar dat had u al gemerkt. De heer HOLLENGA: De Groninger geschiedenis is toch met name Groninger cultuur! De heer DE BRUIJNE: Interessant is de vraag of de heer Hollenga dan wel de CDA-fractie van mening is dat de provincie Groningen zich sterk moet maken voor het initiatief waarover de heer Van Twist buitengewoon beeldend heeft gesproken. U stelt vragen aan het College, maar ik vind het ook wel aardig te horen wat u daarvan vindt. De heer HOLLENGA: Ik vind dat het provinciale bestuur zich daarvoor sterk mag maken. De heer DE BRUIJNE: Ook in financiële zin? De heer HOLLENGA: Ja, ik dacht al dat dat de vraag was. Het zou best zo kunnen zijn dat wij daarvoor ook geld over hebben. Het is een eerste plan. Er vindt nu een haalbaarheidsstudie plaats en op basis daarvan moet je opnieuw je afweging maken. Natuurlijk heb ik ook reacties van anderen gelezen die zeggen dat dit soort musea altijd marginaal zijn als het gaat om de bezoekersaantallen en dat de exploitatie zeer moeilijk is. De heer Van Twist heeft wel gezegd dat hij op zoek gaat naar een nieuwe vorm van presentatie, dus hoe je een en ander naar buiten brengt. Dat zou ertoe kunnen bijdragen dat er meer bezoekers komen. Het lijkt mij dan zinvol hieraan te gaan trekken. Ik ga in op het ommeland. Al bij de Algemene Beschouwingen 1999 stelde de fractie van het CDA het onderwerp van de voorzieningen in de dorpen nadrukkelijk aan de orde. Zij heeft gepleit voor een provinciale subsidieregeling om investeringen in dit soort voorzieningen te steunen. Dit is gerealiseerd. De CDA-fractie maakte indertijd de kanttekening dat er niet te veel tijd verloren mocht gaan met onderzoek en het opstellen van gebiedsvisies, voordat er iets kon gebeuren. Helaas moeten wij constateren dat er toch veel tijd verloren is gegaan. Pas vorige maand hebben wij de gebiedsvisies van een drietal regio’s vastgesteld. Dat wil niet zeggen dat er tussentijds niets is gebeurd, maar het duurt wat ons betreft wel lang. Wij hopen dat de initiatieven, zoals deze in de regio Noord voortvarend worden uitgewerkt, ook heel snel in de andere regio’s zichtbaar worden. Wij hebben veel waardering voor het initiatief van de Vereniging Kleine Dorpen Groningen voor de ontwikkeling van dorpsvisies. Dit sluit goed aan bij de eigen verantwoordelijkheid van mensen voor hun leefomgeving. Hier liggen ook mogelijkheden om samen met bewoners na te gaan waar in dorpen nog op een verantwoorde manier woningbouw mogelijk is. Ik heb begrepen dat het project Dorpsvisies van de Vereniging Kleine Dorpen Groningen succesvol is. Op dit moment kan men echter slechts vijf dorpen op jaarbasis bedienen. In dat tempo worden naar onze mening veel dorpen tekort gedaan. Het belangrijkste knelpunt is uiteraard de
26
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
financiering. De fractie van het CDA stelt voor dat het College binnen de budgetten voor plattelandsontwikkeling op zoek gaat naar financiën om meer dorpen de gelegenheid te bieden tot het opstellen van een dorpsvisie. Dat sluit ook een beetje aan bij datgene wat de fractie van de PvdA naar voren bracht op het gebied van dorps- en wijkvisies. De heer DE BRUIJNE: Dat is wel een zeer royale interpretatie van datgene wat wij hebben opgemerkt. De heer HOLLENGA: U bent niet voor dorpsvisies? De heer DE BRUIJNE: Laat ik zeggen dat wij primair voor wijkvisies zijn. De heer HOLLENGA: Wij willen graag beide. Bij de behandeling van de Blauwe Stad in november 2001 heeft de fractie van het CDA aandacht gevraagd voor de dorpen rond de Blauwe Stad. Door het College is toen toegezegd dat er mogelijkheden zijn voor extra woningbouw - één op één - op basis van het op te stellen woningplan. Hoe staat het daarmee? Bij de behandeling van de voordracht over de voorbereiding van het POP in december 1999 kwam de fractie van het CDA met een eigen onderzoek over en een onderbouwing van wat onder een compleet dorp moet worden verstaan. Daarmee werd de aanzet gegeven voor onze inzet voor de leefbaarheid in de dorpen in de provincie Groningen. Wij zullen daarmee doorgaan. Het verheugt ons dat ook de PvdAfractie dit de afgelopen maanden zeer nadrukkelijk naar voren brengt. Het is begonnen met een opmerking van de voorzitter. Vervolgens kwam een kandidaat-voorzitter daarmee en in de Begrotingskrant zet collega De Bruijne het ook nog eens op papier, als speerpunt voor de komende tijd. De heer DE BRUIJNE: Welk speerpunt bedoelt u? De heer HOLLENGA: Ik heb het over de leefbaarheid van de dorpen. De heer DE BRUIJNE: Ik heb het gevoel dat datgene wat wij zeggen of schrijven enigszins wordt gebruikt. Ik vraag u dan ook iets specifieker te zijn. De heer HOLLENGA: U hebt geschreven over de leefbaarheid op het platteland en in de dorpen. De heer DE BRUIJNE: U wilt toch niet suggereren dat de PvdA-fractie daarvan ooit een tegenstander is geweest? De heer HOLLENGA: U maakt er nu een speerpunt van. U wilt daaraan extra aandacht geven en wij waren daarmee al een tijdje bezig. Ik denk dat het goed is dat daarvoor een breder draagvlak komt. Dat komt de inwoners van deze provincie alleen maar ten goede. De heer DE BRUIJNE: Ik denk dat het verschil tussen de visie van de CDA-fractie en die van de PvdAfractie daarop duidelijk is. Het gaat ons vooral om zaken die niet goed gaan in wijken, buurten en dorpen als wij praten over sociale samenhang. Ik heb u vanmorgen veel horen zeggen over aantallen in de woningbouw, maar ik heb de fractie van het CDA nog geen woord horen zeggen over de sociale structuur van wijken, dorpen en buurten. Voor de PvdA-fractie ligt het accent daarop.
27
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
De heer HOLLENGA: Leest u mijn Algemene Beschouwingen van het jaar 2000 en 1999 er nog eens op na. Daarin vindt u het een en ander terug. De heer DE BRUIJNE: Nee, het is te gemakkelijk dat zo even te zeggen. Ik heb het nu over de Algemene Beschouwingen van vandaag. De heer HOLLENGA: Het is gewoon de realiteit dat de fractie van het CDA bij die Algemene Beschouwingen zowel over de sociale samenhang op het platteland als over die van de wijken heeft gesproken en dat zij daarvoor aandacht heeft gevraagd. De heer DE BRUIJNE: Dan kan ik ook de Algemene Beschouwingen van de PvdA-fractie van twee jaar geleden erbij halen. Ik heb het over datgene wat u nu en vandaag inbrengt en ik constateer dat er daar een accentverschil is tussen de fractie van de PvdA en het CDA. De heer HOLLENGA: U wilt graag dat ik dezelfde accenten leg als u. Elk jaar kiezen wij voor de Algemene Beschouwingen onze eigen thema’s. In het eerste concept van het verkiezingsprogramma van de PvdA-fractie voor de komende Statenverkiezingen vonden wij de kroon op onze inzet voor de leefbaarheid van de dorpen. Daar staat namelijk: “Misschien klinkt dit te veel als het CDA-ideaal van het herboren Dörp van Vrouge, maar een modern centrum voor een dorp in verandering misstaat toch niet in het plattelandsbeleid van de PvdA.” De heer BOER: Waaruit citeert u? De heer HOLLENGA: Ik citeer uit het maandblad. De heer BOER: Dat is iets anders dan het verkiezingsprogramma. De heer HOLLENGA: Dat is een concept, een eerste aanzet. De heer BOER: Dat is ook geen concept. Dat staat niet in het concept verkiezingsprogramma. Als u citeert, moet u dat goed doen. De heer HOLLENGA: Het woord ‘verkiezingsprogramma’ wordt gewijzigd in ‘het maandblad van de PvdA’. De heer BOER: Prima, dan hebben wij een andere discussie. De heer DE BRUIJNE: Wij hebben in onze partij mensen die nadenken en die zaken opschrijven in een maandblad. Dat lees ik ook wel eens bij het CDA, dus ik vind wel dat u correct moet citeren en dat u niet voortdurend uitspraken van onze fractie naar u toe moet halen. De heer HOLLENGA: Ik citeerde het correct. Het komt uit het maandblad van de PvdA en het is opgeschreven in het kader van de discussie die u gaat voeren over de verkiezingen.
28
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie
Het antwoord van de CDA-fractie op deze vraag is: nee, dat misstaat niet in het beleid van de PvdA. Wij hopen dat wij dit ook in het definitieve programma van de PvdA kunnen lezen en zien het als steun voor het CDA-beleid van de afgelopen en de komende jaren. Vandaag is een goed moment om even stil te staan bij de provinciale politiek van de afgelopen drieënhalf jaar. In 1999 is het huidige College van start gegaan met het bestuursprogramma Groningen Groeit. CDA, PvdA en VVD verbonden zich toen aan dit programma. Het is nu ook een moment om eens te kijken hoe dat dan gegaan is. Daarbij is het Bestuursprogramma voor ons een belangrijk ijkpunt, maar zeker ook ons eigen verkiezingsprogram waarop de CDA-fractie is gekozen. De CDA-fractie heeft over beide een goed gevoel. Natuurlijk, Groningen is niet af, is nooit af. Maar het provinciale bestuur, zowel GS als PS, zat de afgelopen periode niet stil. Het paste niet alleen goed op de winkel, maar zorgde er ook voor dat de winkel zich verder ontwikkelde en op een aantal belangrijke punten toekomstperspectief bood. Ook de kassa van deze winkel rinkelde en klopte steeds; kijk ook naar de begroting welke wij voor het komende jaar voor ons hebben liggen. In het meerjarig financieel perspectief gaat uw College voor de uitkering uit het Provinciefonds van een behoedzaam scenario uit door een lager accres, 1 procentpunt minder, te ramen. Dit getuigt van gezond financieel beleid. Wij hebben ook liever achteraf een meevaller dan onverhoopt geconfronteerd te worden met tegenvallers die om bijsturing vragen. Wij kunnen instemmen met het niet volledig invullen van de ruimte met nieuw beleid. Het bedrag van bijna 1,8 miljoen euro dat nog resteert, kan in de loop van het komende jaar op basis van actuele ontwikkelingen en inzichten van het nieuwe College worden ingezet. Naar verwachting neemt de reservepositie het komende jaar fors af. Behoorlijke sommen geld worden ingezet voor het doel waarvoor het is gereserveerd en waarmee de Staten instemden. Wel blijft ons uitgangspunt dat de algemene reserve een omvang behoudt van ruim 22 miljoen euro, teneinde als buffer te dienen voor het opvangen van risico’s. Wel moet ons van het hart dat een groot aantal reserves in feite immobiel is, omdat de bespaarde rente ten gunste komt van de exploitatie. Aanwending van deze middelen betekent onmiddellijk een gat in de exploitatiebegroting. Wij zien graag dat de financiële effecten van onttrekkingen aan reserves daarom in de toekomst nadrukkelijk in de financiële paragraaf van een voordracht worden vermeld. Hoewel er sprake was van een collegiaal bestuur, kan zeker niet gezegd worden dat het een stelletje grijze muizen was dat hier zat. Op gezette tijden lieten de partijen die het College vormen, zien dat zij wel degelijk een eigen standpunt hadden. Zo liet de PvdA-fractie een heel eigen geluid horen toen het ging om extra geld voor Justitie in de Buurt en Opsporing Noord. Zij deden even niet mee. De VVD-fractie dreigde zelfs helemaal af te haken toen wij met ons allen een integraal asielbeleid gingen vaststellen. De CDAfractie lag behoorlijk dwars toen er in de nota Bouwen en Wonen in eerste instantie te weinig ruimte was voor woningbouw in de dorpen. Daarnaast was de CDA-fractie ook bereid om op enkele beleidsthema’s andere coalities aan te gaan. Zo hebben wij samen met de fractie van GroenLinks succesvol getrokken aan het concept van zorgboerderijen. De SP-fractie steunden wij toen die met een motie kwam tegen de sollicitatieplicht van bijstandsmoeders. En nog de vorige maand koos de CDA-fractie in het debat over de Melkertbanen samen met de fracties van de VVD en de ChristenUnie voor een ombuiging van het beleid in het belang van de mensen die er werken, in plaats van het vasthouden aan het oude beleid en de banen. Voorzitter, ik rond af. Zo gemakkelijk als iedereen het eerste couplet van het Grönnens Laid meezingt, zo onbekend is voor velen het derde. Toch citeer ik dat nu op deze plek, met een Fries accent uiteraard:
29
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen CDA-fractie Algemene beschouwingen VVD-fractie
Daar woont de dege degelkhaaid, De wille vast as stoal, Doar vuilt het haart, wat tonge sprekt, In richt- en slichte toal. De heer HOLLENGA: De CDA-fractie stelt dat als motto voor zichzelf. Betrouwbare politiek, met volksvertegenwoordigers die weten wat ze willen. Die eerlijk zeggen waar het op staat, problemen van burgers onderkennen, in een taal die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Dat zijn inderdaad hoge ambities. Maar daarmee willen wij het nieuwe politieke jaar in en straks de verkiezingen. Voor Stad en Ommeland. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering. De vergadering wordt van 10.45 tot 11.05 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Zoals u dat treffend hebt verwoord, rust boven deze vergadering toch de schaduw van het overlijden van Prins Claus. De VVD-fractie heeft veel waardering voor de woorden die u hebt gesproken. Wij hebben boven onze Algemene Beschouwingen gezet: liberaal, gedreven en slagvaardig. Dat menen wij omdat wij vanuit onze positie van deelnemen aan dit College deze Algemene Beschouwingen wederom zien als een tussenstop in het beleid dat dit College voert. Bij de jongste verkiezingen zijn de politieke verhoudingen drastisch gewijzigd. De paarse formule lijkt uitgewerkt en de economische omstandigheden en de financiële randvoorwaarden zijn verslechterd. Het signaal van de kiezers is duidelijk: geen wollige praat meer, maar kleur bekennen. Naast werk, welvaart en welzijn, zijn veiligheid, normen en waarden, transparantie en integriteit hoofdpunten van beleid geworden. Aangezien dit zeker ook voor het openbare bestuur geldt, spreekt de VVD-fractie zich uit voor het opnieuw invoeren van de ambtseed bij onze provincie. Deelt het College ons standpunt en zo ja, wat is de stand van zaken? In deze collegeperiode is en wordt getracht de positie van de provincie als regisseur en initiatiefnemer uit te buiten. De kern van deze werkwijze is bestuurlijke samenwerking en betrokkenheid van de inwoners. De invoering van het duale stelsel zal hierbij een verdere stimulans zijn. Maar ook onder de nieuwe bestuurlijke verhoudingen blijft de VVD-fractie van mening dat de overheid zich steeds weer dient af te vragen wat zij wel, wat zij deels en wat zij niet moet doen. De politieke nuance van een liberaal overheidsoptreden zit hem immers in het begrip selectiviteit. Kenmerkend voor de samenwerking is ook de integrale gebiedsgerichte aanpak. Het College stelt op blz. 26 van de beleidsbegroting in algemene termen dat op onderdelen een nadere visievorming nodig is en kondigt aan dat vastlegging hiervan in een eventuele formele planvorm, bijvoorbeeld een streekplanuitwerking van het POP, wordt overwogen. Op welke concrete zaken wordt hier gedoeld? Inzichtelijkheid van de plannen is voor het draagvlak van alle betrokkenen - overheden en burgers - van
30
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen VVD-fractie
het grootste belang. Een duidelijk voorbeeld is, zoals blijkt uit de voortgangsrapportage, het asielzoekersbeleid. De provincie is gevraagd zoekruimten aan te geven voor de vestiging van permanente centra. De vraag is welke criteria hierbij worden gehanteerd? De VVD-fractie vindt dat lokaal gemaakte afspraken over de tijdelijke centra - vijf jaar is vijf jaar - moeten worden nagekomen. De daling van het aantal asielzoekers zal bij het bepalen van de omvang en het aantal van deze permanente centra moeten worden betrokken. De noordelijke samenwerking in SNN-verband heeft, getuige het Kompas, de MZM en de veel gebezigde uitdrukking ‘Het Noorden staat weer op de kaart’, tot nu toe goede resultaten voortgebracht. Doordat het Rijk onder invloed van de gewijzigde financieel-economische omstandigheden de tering naar de nering moet zetten, lijkt de toekomst minder rooskleurig te worden. Het gegeven dat het kabinet geen verdere invulling aan de ICES wil geven en de onzekerheid over de landsdeelcontracten zijn zorgelijk. Toch zal het noorden vanuit een positieve grondhouding zaken moeten blijven doen met het nieuwe kabinet. In bestuurlijk opzicht werkt het dualisme ook door in het SNN. De VVD-fractie vraagt zich met name af hoe de controlefunctie van de IPSC ten opzichte van het dagelijks bestuur kan worden versterkt. Een volwassen noordelijk parlement als vierde bestuurslaag is voor ons geen optie. Wij zien dan meer in een gezamenlijke, opiniërende vergadering van de drie Provinciale Staten met daarna afzonderlijke besluitvorming in elk van deze Staten. Voor alle duidelijkheid: wij streven niet naar een autonoom landsdeel Noord. De heer VAN DER PLOEG: De heer Terpstra spreekt over de controlefunctie van het IPSC en vervolgens heeft hij het over een opiniërende vergadering. Hoe denkt hij vanuit een opiniërende vergadering de controlefunctie te versterken? De heer TERPSTRA: Wij zijn op dit moment in afwachting van de review van SNN. Wij hebben, als het gaat om het dualisme, heel duidelijk te maken met twee zaken. Aan de ene kant is dat meningsvorming en aan de andere kant controle. Hier staat dus niet dat het IPSC wordt opgedoekt, maar het gaat mij erom een noordelijk verband in het vormen van ideeën vanuit een gezamenlijke opiniërende vergadering te bereiken en de besluitvorming in elk der Staten te doen. De heer VAN DER PLOEG: Het is u toch bekend dat het bij dualisering met name een controlerende taak wordt van de volksvertegenwoordiging, c.q. de Staten, dan wel een commissie als IPSC? De heer TERPSTRA: En u weet ook dat, voorafgaand aan die controlerende functie, met name bij de bespreking van de programma’s en het vormen van meningen daarover om de aanzetten te geven voor beleid, het eerste speerpunt ligt. Dat zit niet in de controle. De heer VAN DER PLOEG: Ja, maar u vroeg zich af hoe de controlefunctie van de IPSC versterkt kon worden. Dan is de vraag dus: hoe denkt u dat te bereiken? De heer TERPSTRA: De VVD-fractie vraagt zich met name af hoe de voorbereiding op de programma’s en de controlefunctie van de IPSC moet worden versterkt. Had u het zo willen lezen?
31
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen VVD-fractie
De heer VAN DER PLOEG: Nee, ik had graag voorstellen gehad om het daadwerkelijk voor elkaar te krijgen. De heer TERPSTRA: Dat snap ik. De heer DE BRUIJNE: Is het correct als ik concludeer uit wat er is gezegd over dit onderwerp dat de VVD-fractie geen voorstander is van een IPSC met gemandateerde bevoegdheden vanuit de drie Staten? De heer TERPSTRA: In afwachting van wat er komt, dient u hier te lezen wat er staat. Wij hebben nooit gezegd dat wij geen IPSC met gemandateerde bevoegdheden willen. Wij hebben ons in deze Staten altijd sterk gemaakt voor een vérstrekkend voorstel in die richting. Het enige probleem is dat er in noordelijk verband verschillend over wordt gedacht. Men legt dan wel eens iets anders op tafel in de hoop daarmee ook gezamenlijk verder te kunnen blijven optrekken zonder dat daarvoor een autonoom landsdeel Noord nodig is, want dan komen wij er nooit, behalve als bij deze verkiezingen partijen tot heel andere uitslagen komen dan de samenstelling zoals wij hier nu zitten. Door het dualisme krijgen Provinciale Staten te maken met een programmabegroting. De nieuwe Staten zullen de programma's vaststellen. Wat nu voorligt, is een begroting die zich richt op het laatste jaar van deze collegeperiode. Financieel is het de afgelopen jaren voor de wind gegaan. Er kon en kan veel worden bereikt. Naast hogere uitkeringen van het Rijk zijn ook de inkomsten uit de opcenten van de motorrijtuigenbelasting gegroeid. Behalve door meer en grotere auto’s komt dit ook doordat de afgesproken verhoging met vier opcenten jaarlijks wordt geïndexeerd, zoals terecht in de begroting staat. Voordracht 46/2002 rept van een verhoging van de opcenten met 1,5 tot 65,8 per 1 april 2003. De VVDfractie vraagt zich af waarom deze indexering na afloop van de collegeperiode wordt voortgezet. Het BTW-compensatiefonds leidt tot een uitname van 7 miljoen euro uit het Provinciefonds, te compenseren door te declareren BTW. Hoort deze onzekerheid niet thuis in de risicoparagraaf? Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2002 schuift het College een bedrag van 738.000 euro door. Voor welke problemen is de circa 394.200 euro bestemd? Onder het behoedzaamheidscenario wordt een accres van 2,5 procent gehanteerd. Is de op te bouwen buffer naar de jongste gegevens nog voldoende? Uit de laatste brief die het College heeft gestuurd blijkt naar mijn gevoel dat dat wel het geval is. Uitgaande van de gedachte dat niet alles kan en hoeft, zal de VVD-fractie een sober en solide financieel beleid blijven nastreven. Dat er taken worden overgeheveld van het Rijk naar de provincie is op zichzelf toe te juichen. Alleen wanneer dit gaat zonder of met maar gedeeltelijke financiële compensatie, hebben wij daaraan zeker ook vanuit het gezichtspunt van de te leveren kwaliteit van beleid geen behoefte. Bij het begin van deze collegeperiode stonden het vernieuwen van de Provinciale Cultuurnota, de regionale cultuurplannen en de te leggen relatie met andere beleidsterreinen op het programma. De positie van de Groninger taal en cultuur krijgt concreet vorm in het Huis van de Groninger Cultuur. De vernieuwing van de cultuureducatie wacht nog op een afronding en de verhouding tot het Kunstencentrum wordt herzien. De zienswijze van het College over de positie van RTV Noord wachten wij met belangstelling af. Wij gaan ervan uit dat de uitwerking van de meerjaren-budgetovereenkomst tussen de provincie en RTV Noord de nodige continuïteit voor de komende jaren zal verzekeren. Een extra inzet van provinciale middelen is voor de VVD-fractie echter hier zeker geen automatisme, net zo min als bij andere instellingen waarmee de provincie een financiële relatie heeft. In dit verband verwondert de VVD-fractie
32
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen VVD-fractie
zich over de aangekondigde wettelijke zorgplicht. Hoe wordt het voorzieningenniveau 2001 vastgesteld en wat zijn daarvan de financiële gevolgen? Cultuurbeleid heeft in al haar veelzijdigheid een stimulerende rol voor de welvaart en het welzijn van onze Groninger bevolking. Het culturele actieplan voor de gemeente Groningen past hierin. De VVD-fractie tekent hierbij aan dat het echter om de inhoud gaat en niet om een substituut voor andere wegvallende financieringsbronnen. De VVD-fractie steunt de gedachte dat welzijn en zorg gebaat zijn bij een integrale aanpak en het ontschotten van de subsidies. Waar nodig dient de provincie het initiatief te nemen tot clustering van verschillende zorgvoorzieningen. Een belangrijk speerpunt is het ontwikkelen van het vrijwilligersbeleid. De vrijwillige thuiszorg en de ondersteuning van de mantelzorg vragen extra aandacht, evenals initiatieven op het gebied van de palliatieve zorg. Gezondheidszorg moet voor iedereen bereikbaar zijn. Het expertteam voor de huisartsenzorg zoekt naar oplossingen voor het tekort. De gemeenschappelijke doktersdiensten komen van de grond maar het vervoer van en naar deze diensten, evenals de medicijnverstrekking, is voor ons nog een bron van zorg. De ontwikkeling van het nieuwe Bureau Jeugdzorg wordt door ons nauwlettend gevolgd. Het Meldpunt Kindermishandeling moet snel hulp kunnen geven. Preventieve jeugdzorg vergt samenwerking en daadkracht. Problemen door privacybescherming moeten middels een denktank of een werkconferentie worden aangepakt. Goede werkgelegenheid is de basis voor het welzijn en de welvaart van alle Groningers. In de afgelopen jaren is er in onze provincie op het gebied van de werkgelegenheid een stevige inhaalslag gemaakt. De VVD-fractie wil op de ingeslagen weg doorgaan. Faire concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie zijn daarbij essentieel. Heeft het College al een afspraak kunnen maken met de nieuwe minister van Economische Zaken om te wijzen op de problematiek van de scheepsbouw en de wijze waarop de regering moet handelen als de EU het toekomstige structuurbeleid zal stoelen op de cohesiebenadering? De heer JASPERS: Dan moet deze minister wel bij de vergaderingen blijven, anders kan hij het niet weten. De heer TERPSTRA: Daar ga ik niet over. De VVD-fractie vraagt het College dringend het bevorderen van een innovatieve, toekomstgerichte bedrijvigheid als speerpunt te zien in het economische beleid. Kenniscentra, ICT, biomedische wetenschappen, nanotechnologie, energie en vele andere voorbeelden zijn wel aanwezig. Maar de doorwerking zoals die tot uiting moet komen in de verbreding van de economische structuur gaat ons te langzaam. Met als gevolg dat de Groninger economie nog sterk rust op de traditionele sectoren. Duurzame bedrijfsterreinen zien wij als een goed voorbeeld van het in positieve zin samengaan van economie en ecologie. Op de arbeidsmarkt staan de loonvormende arbeidsplaatsen centraal. Scholing, vorming en bemiddeling dienen daarop te zijn gericht. Hoe beoordeelt het College in dit verband de CWI’s en de regionale platforms? Daar waar de provincie actief deelneemt in ondernemingen, bijvoorbeeld Seaports, Essent, Luchthaven Eelde of het Waterbedrijf, wil de VVD-fractie nadrukkelijk de positie van de provincie heroverwegen. Het is immers niet de taak van de provincie om de rol van ondernemer te spelen.
33
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen VVD-fractie
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Wat bedoelt de heer Terpstra precies met ‘loonvormende arbeidsplaatsen’? De heer TERPSTRA: Loonvormende arbeidsplaatsen zijn arbeidsplaatsen die in de markt tot stand komen. Dat zijn in principe banen die, zoals je dat noemt, echte banen zijn. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Wat heeft de provincie daar dan mee te maken? Ik snap niet helemaal wat daarmee bedoeld wordt. De heer TERPSTRA: U zou bijvoorbeeld kunnen denken aan de activiteiten zoals die door BOA worden verricht en aan de wijze waarop wij proberen structuurversterking in de economie in deze provincie tot stand te brengen. U zou ook kunnen kijken naar de problematiek die ik hiervoor aan de orde heb gesteld, namelijk het feit dat er, als de economie in Groningen te lang op de structurele en/of alleen op de sterk traditionele sectoren rust, grote kans is dat er arbeidsplaatsen verdwijnen, terwijl wij toch eigenlijk hoopten dat er meer zouden komen. Hoe staat het met de initiatieven die het College in deze periode op dit gebied zou willen ontplooien? Dat slaat dan even terug op mijn opmerkingen waar de provincie actief deelneemt in ondernemingen. Op het gebied van het openbaar vervoer zijn diverse zaken tot uitvoering gebracht zoals het afsluiten van contracten met vervoersmaatschappijen en het CVV, de afronding van de Verkenningenstudie STOV en de voortgang van de MZM. Zeer zorgelijk zijn de aangekondigde bezuinigingen op de exploitatie van het openbaar vervoer. Kan het College al aangeven wat de gevolgen zijn voor de dienstverlening? Voor het STOV worden nadere voorstellen aangekondigd voor een snelle uitvoering. Blijft dit door de vermindering van de rijksbijdrage mogelijk? Om de stad Groningen bereikbaar te houden gaat de VVDfractie ervan uit dat de verdere verbetering van de Zuidelijke en de Westelijke Ringweg op schema worden uitgevoerd. Is deze veronderstelling juist? Ook voor de bereikbaarheid van diverse andere delen van de provincie zal in de toekomst het nodige werk moeten worden verzet. Verkeersveiligheid beschouwen wij als een integraal onderdeel waaraan permanent aandacht moet worden besteed. De heer DE BRUIJNE: Als de heer Terpstra het heeft over het STOV, zou ik het op prijs stellen als hij in zijn betoog wil meenemen wat de VVD ervoor over heeft. Dat blijkt mij tot nu toe nog niet uit zijn verhaal. De heer TERPSTRA: Wij hebben gelezen in de begroting dat er een voorstel wordt uitgewerkt. Dat voorstel heeft onder andere betrekking op de inzet van 180 miljoen euro, zoals in het kader van het STOV en de regiovisiemiddelen zou worden ingezet. Die verdere uitwerking wachten wij af. Ik ga niet op voorhand een blanco cheque voor het STOV aan u overhandigen. De heer DE BRUIJNE: Dat lijkt mij ook niet mogelijk. Ik doel natuurlijk op het voorstel van de PvdA dat al eerder is gedaan en dat nu opnieuw is ingediend, namelijk om het STOV meer kansen te geven door zelf als regio te beginnen en daarvoor middelen die vrijkomen bij de Essentaandelen, voor een deel te gaan gebruiken. Dat is onze visie, omdat wij denken dat, als wij niet zelf beginnen met het STOV, het er niet voldoende van komt. Wij willen onze nek uitsteken en wijzen daar ook een dekkingsbron voor aan. Ik ben benieuwd naar het standpunt van de VVD in dezen.
34
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen VVD-fractie
De heer TERPSTRA: Het standpunt van de VVD-fractie in dezen is heel duidelijk. U wijst een dekkingsbron aan die op dit moment nog vrij hypothetisch is. Ik weet niet wat de laatste stand van zaken is, maar ik had begrepen dat de minister van Economische Zaken in september jl. een voorstel zou indienen in de Tweede Kamer hoe verder te gaan met de Essentaandelen en de verkoop daarvan. Afhankelijk daarvan zal zeker de waardebepaling een belangrijk element zijn. U weet dat wij sterk hechten aan de uitvoering, zoals ik net heb gezegd, de voortgang van de NZM. Wij zullen daarin in eerste instantie de opbrengst van de Essentaandelen gebruiken, maar gezien alle discussie, gezien de onzekerheid over de waardering ervan en over de mogelijkheden tot verder gebruik, moet ik u eerlijk zeggen dat ik op dit moment niet geneigd ben voorstellen te doen waarvan de dekking kan worden gezocht in deze, voor mij volledig diffuse en niet duidelijke bron. Stel u voor: wat moet er gebeuren als wij het pakket moeten overhandigen aan het Rijk in relatie tot het wel of niet aanleggen van de NZM? Dan is er verder niets. In de totaliteit van de afweging van dit soort middelen wil ik graag de feitelijke opbrengst en de feitelijkheid van die middelen betrekken. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Ik heb een vraag aan de heer De Bruijne. De Essentmiddelen vormden onderwerp van discussie toen het ging om de bijdrage vanuit deze Staten bij de magneetzweefbaan. Met name bij onze fractie is toen ook aan de orde geweest wat er zou kunnen gebeuren met het restant van de middelen, zo dit er is. De PvdA-fractie zegt een substantieel deel voor het STOV te willen reserveren. Kan de heer De Bruijne dat concretiseren in een bedrag? Of zegt hij: de overblijvende middelen vanuit de Essentaandelen willen wij voor bijvoorbeeld 25 procent inzetten voor het STOV? Dan weten wij ongeveer waar wij over praten. Dan hebben wij nog geen bedrag, maar wel een aanwijzing wat u onder substantieel verstaat. De VOORZITTER: Ik neem aan dat de heer Terpstra er geen bezwaar tegen heeft dat de heer De Bruijne antwoordt? De heer TERPSTRA: Nee, Voorzitter, in het geheel niet. Het Groninger lied heeft meerdere coupletten. De heer DE BRUIJNE: Twee deuntjes voor één cent. Het antwoord lag al in de vraag van de heer Hollenga besloten. Het gaat om een substantieel deel en dan praat je inderdaad over 75 procent tot 80 procent van die middelen. Anders is het niet substantieel. De heer HOLLENGA: Ik noemde 25 procent. De heer DE BRUIJNE: Vandaar dat ik even iets duidelijker word. Wij hebben vorige keer ook gezegd dat het ons in eerste instantie niet om een bedrag gaat. De heer Terpstra heeft ook gelijk als hij zegt: ‘dat bedrag kennen wij nog niet’. Het gaat ons in eerste instantie erom een richting aan te geven voor de besteding van deze middelen. Wij vinden – en hebben het College daartoe ook uitgenodigd op 26 juni jl. – dat daar, ook in relatie tot het maken van een start met het STOV, concrete voorstellen voor moeten komen. Naast die voorstellen leg ik dan ook een bedrag. De heer TERPSTRA: Voorzitter! In het provinciale beleid op het gebied van toerisme en recreatie staan het cultureel en landschappelijk erfgoed centraal. De VVD-fractie steunt deze aanpak, maar doet dit wel
35
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen VVD-fractie
vanuit een economisch-dynamisch perspectief. Naast het behoud moet er ook ruimte zijn voor vernieuwing. Toerisme bevorderen is ook promotie bedrijven. Wij achten een NNBT hierbij noodzakelijk en zullen haar verrichtingen dan ook kritisch volgen. Subsidies dienen een zo optimaal mogelijk resultaat te hebben. De VVD-fractie verzoekt het College om in dit verband een vergelijkende evaluatie te maken van de impact van respectievelijk de midden- en grote evenementen. Een gezonde, innovatieve en moderne land- en tuinbouw is en blijft voor de VVD-fractie een eerste vereiste voor een welvarend platteland. De provincie zal vernieuwende ontwikkelingen ondersteunen en stimuleren, de agrarische ondernemer moet het echter doen. Aanpassing van bouwblokken of het opschalen daarvan zal mogelijk moeten zijn als de ontwikkeling daarom vraagt. Dit vereist maatwerk en afweging tussen economische ontwikkeling, cultuur en landschap. Of kort gezegd: integrale ruimtelijke afweging, remmen waar nodig en gas geven waar mogelijk. Samenwerking bij ruimtelijke plannen is een centraal thema. Toch is er ook sprake van beoordeling en handhaving. Hoe staat het in dit verband met de Handleiding bestemmingsplannen? De uitwerking van het POP in de vorm van POP-UP is begonnen . Een belangrijk punt daarbij is de samenhang tussen maatschappelijke ontwikkelingen en de ruimtelijke voornemens. Een punt van zorg in dit verband is de ontwikkeling van de woningbouw. Het lijkt er op dat de stedelijke gemeenten hun nieuwbouwtaakstelling niet halen. Daardoor ontstaan er ook problemen met de aanpassing – sloop en nieuwbouw – binnen de bestaande voorraad. Hierdoor komt het doorschuiven van contingenten naar de regio in beeld en daarmee mogelijk een spanning ten opzichte van het POP. Onderkent het College dit probleem en op welke wijze denkt het te kunnen komen tot een andere verdeling van de contingenten? Het thema water is gekoppeld aan thema’s als veiligheid, ruimtelijke ordening en natuurontwikkeling en staat op alle overheidsniveaus volop in de belangstelling. Het centrale uitgangspunt daarbij is de indeling in stroomgebieden en, in het verlengde daarvan, de discussie over de verdeling van verantwoordelijkheden en taken tussen de territoriale en de functionele overheden. Was er vroeger slechts sprake van de trits belang-betaling-zeggenschap tegenwoordig gaat het daarnaast ook om schoonhouden-scheiden-zuiveren en vasthouden-bergen-afvoeren. Een belangrijk aspect daarbij is de problematiek van de verstening: toenemende verharding door woningbouw, bedrijventerreinen en infrastructuur. Ziet het College hierin aanleiding om op termijn het bekostigingsstelsel aan te passen? De VVD-fractie ziet multifunctioneel grondgebruik als een goede aanpak. Toch zal ook serieus moeten worden gekeken naar de noodzakelijke bemalingscapaciteit. Veel is er al gesproken over de noodbergingsgebieden. De VVD-fractie handhaaft haar standpunt aangaande het tot stand komen van een deugdelijke wettelijk verankerde schadevergoedingsregeling alvorens de aanwijzing haar beslag krijgt. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Wat vindt de heer Terpstra van het idee van het CDA om een fonds te gaan vormen met provinciale middelen, gemeentelijke middelen en waterschapsmiddelen? De heer TERPSTRA: Daarbij is het heel duidelijk dat een rijksbijdrage in de regionale waterproblematiek onontkoombaar zal zijn. Fondsvorming op voorhand lijkt mij daarbij niet het meest aantrekkelijk. Voorts heb ik het idee dat het niet gaat om een fondsvorming die ervoor moet zorgen dat alles van de grond komt. Ik ken de plannen van het CDA echter nog niet helemaal, want die zitten volgens mij nog in een ontwerpprogramma. Het zou best kunnen dat er straks niet meer sprake is van zo’n fondsvorming. Op zichzelf zie ik dat niet op voorhand. De heer DE BRUIJNE: Als ik het correct samenvat, zegt u: ‘ik vind het niet zo’n goed idee’.
36
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen VVD-fractie Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
De heer TERPSTRA: Het is altijd wat moeilijk om je eigen gedachten te horen samenvatten door een ander, maar u weet dat dat in de pers ook vaak gebeurt. Wij hebben hier vaker een discussie gehad over een samenvatting. Het verlenen en handhaven van milieuvergunningen heeft terecht permanente en grote aandacht. De één-loketbenadering en de korte realisatietermijnen zijn van grote betekenis voor het bedrijfsleven en de veiligheid van de omgeving. Juist op het gebied van de veiligheid zijn integraliteit, coördinatie en duidelijkheid noodzakelijke voorwaarden. In dit verband spreekt de VVD-fractie zich ook uit voor een provinciale politie met de commissaris van de Koningin als korpsbeheerder. De omvangrijke provinciale taken vergen veel van de medewerkers. Een moderne organisatie en een daarop afgestemd personeelsbeleid horen daarbij. In de afgelopen jaren is het personeelsbestand mondjesmaat weer gegroeid. Ondanks alles wat wordt bereikt willen wij toch waarschuwen voor de mogelijke negatieve financiële gevolgen die dit in de toekomst zou kunnen hebben. De VVD-fractie zal zich vanuit haar liberale visie blijven inzetten voor onze provincie Groningen, in al haar aspecten. Wij danken het hele ambtelijke apparaat voor zijn inzet en wensen alle deelnemende partijen goede verkiezingen toe. Mevrouw BOS: Voorzitter! Drie jaar provinciale politiek ligt achter ons en nog een jaar te gaan voor de volgende Provinciale Statenverkiezingen. Dat betekent voor deze Algemene Beschouwingen terugblikken en vooruitzien. Maar eerst de landelijke politiek. Mijn fractie maakt zich ernstig zorgen over de koers van het huidige kabinet en over de gevolgen daarvan voor het noorden. De kiezers hebben in mei gesproken en de winnende partijen hebben het nu terecht voor het zeggen. Maar soms is het net of je naar een klucht in drie bedrijven zit te kijken: opkomst, teloorgang en einde. Een heleboel zaken die met veel moeite en inzet tot stand zijn gekomen, dreigen nu in korte tijd de nek om te worden gedraaid. Daarbij worden de zwaarste lasten op de zwakste schouders gelegd. Op het groene terrein is het helemaal kommer en kwel. Het is toch niet te geloven dat dit kabinet de fileproblemen wil oplossen door de aanleg van nog meer wegen en door te bezuinigen op het openbaar vervoer? En wat te denken van gasboringen in de Waddenzee, het afschaffen van de fiscale groenregeling en de OZB, korten op de Melkertbanen en het bestraffen van gemeenten die dakloze asielzoekers onderdak willen verlenen? Deze maatregelen roepen op tot burgerlijke en bestuurlijke ongehoorzaamheid! Daar bovenop wil de VVD in Groningen de bouw van een kerncentrale in de Eemshaven weer op de agenda zetten! Voorzitter, wat ons betreft worden de komende provinciale Statenverkiezingen belangrijker dan ooit tevoren! In dat verband merk ik op dat wij blij zijn met de woorden van de PvdA over de sociale samenhang. Die hebben wij soms wel eens gemist. Dat biedt perspectieven. GroenLinks is geen partij die vanaf de kantlijn roept wat er allemaal fout gaat. Kennelijk spreekt dat veel mensen aan, gezien de uitslag van de provinciale Statenverkiezingen in 1999: GroenLinks was de grote winnaar! Ook nu blijkt uit de monitor dat mensen weten waar GroenLinks voor staat. Vanaf het begin hebben wij ervoor gekozen constructief mee te denken en zonodig met haalbare alternatieven te komen. De ruimte die wij daarvoor nodig hadden, werd ons niet altijd gegund. Het bestuurlijke klimaat waarin de provinciale politiek zich de afgelopen jaren afspeelde, draaide in de eerste plaats om het College en de coalitiepartijen. Er werden vooral politieke keuzes gemaakt, veel minder inhoudelijke. Meerdere keren hebben wij de arrogantie van de macht ervaren; de coalitiepartijen die, als het erop aankwam, altijd weer de gelederen sloten en er zelfs niet voor terugdeinsden om de oppositie het spreken te belemmeren. Dit
37
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
heeft tot wrevel en ongeduld geleid. Als deze politieke cultuur niet verandert, heeft het dualisme weinig zin. Het bestuursprogramma heeft de fractie van GroenLinks niet ondersteund: een echte visie ontbrak, extra inspanningen voor Oost-Groningen werden nauwelijks genoemd en de inzet voor zorg, natuur en landschap vonden wij niet concreet genoeg. Wat is er inmiddels van alle collegevoornemens terechtgekomen? De afgelopen jaren zijn wij bedolven onder plannen, brieven, nota’s, voorstellen, onderzoeksrapporten. Heel veel mooie woorden op papier, maar de uitvoering liet en laat soms heel lang op zich wachten. Als enthousiaste politici hebben wij daar moeite mee. Daar waar toetsing mogelijk is, constateren wij dat het College toch een eind is gekomen met het bestuursprogramma. De werkloosheidscijfers zien er beter uit. Het beleid op het gebied van duurzame energie lijkt nu eindelijk van de grond te komen, mede dankzij het initiatiefvoorstel van de fracties van GroenLinks en D66. Het convenant met Essent blijkt achteraf toch wel heel duur en niet zo succesvol. Op het gebied van welzijn en zorg is heel wat tot stand gebracht. De herstructurering van woonwijken is in gang gezet, waarbij de GroenLinks-fractie zich inzette voor de sociale aspecten en voor de volgorde: eerst bouwen, dan slopen. De sociale woningbouw – ook de fracties van PvdA en het CDA hebben er iets over gezegd – noopt tot een heldere uitspraak. Maar wij zijn er nog lang niet: de situatie in verpleegtehuizen is nog steeds erbarmelijk, er zijn wachtlijsten, er is een gebrek aan ouderenwoningen, het verschil tussen arm en rijk is gegroeid en nog altijd klagen omwonenden over stankoverlast in Delfzijl – ESD- en over de emissies van PPG in Westerbroek. Daarnaast is de kwaliteit van natuur en landschap er niet beter op geworden. Dat komt mede door het versnipperd beleid. De afgelopen periode heeft GroenLinks steeds geprobeerd de collegevoorstellen bij te sturen in een richting die beter bij onze groene en sociale denkbeelden paste. En daar gaan wij mee door! Deze Algemene Beschouwingen gebruiken wij om te laten zien hoe onze moties, amendementen en initiatiefvoorstellen invloed hebben gehad op het provinciale beleid, soms op geheel onverwachte wijze. Tijdens de bespreking van het bestuursprogramma heeft de fractie van GroenLinks een motie ingediend om proefboringen naar en winning van aardgas in de Waddenzee te verbieden zolang de maatschappelijke en economische noodzaak niet is aangetoond. Die noodzaak is nog steeds niet aangetoond, maar de kans bestaat dat het huidige kabinet dit aan zijn laars lapt. Mijn fractie verzoekt de partijen die de motie hebben ondersteund, ook het CDA, voet bij stuk te houden en deze standvastigheid over te brengen aan hun politieke vertegenwoordigers in Den Haag. Wij horen het antwoord graag in tweede termijn. Een van de eerste daden van het nieuwe College was een einde maken aan de wildgroei van windturbines. Hoewel er van de beloofde maatschappelijke discussie niet veel terecht was gekomen, was de fractie van GroenLinks met het College van mening dat de nieuwe hoge windturbines in een industriële of daarop lijkende omgeving thuishoorden. Gediscussieerd is er achteraf wel, voornamelijk over alternatieve terreinen en participatiemogelijkheden en –onmogelijkheden voor particulieren. Veel verder zijn wij niet gekomen. Mijn fractie blijft pleiten voor duurzame energieopwekking en voor het opstellen van heldere landschappelijke toetsingscriteria op basis waarvan gezocht kan worden naar geschikte terreinen. Het is alweer twee jaar geleden dat GroenLinks bij de Algemene Beschouwingen de nota Belvédère op de agenda zette. Tijdens de POP-discussies hebben wij het College, tevergeefs, gevraagd een voortrekkersrol te vervullen om een van de Belvédèregebieden, het noordelijke dijk- en wierdengebied, op de voorlopige Werelderfgoedlijst van UNESCO te plaatsen. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek had daar toen al een begin mee gemaakt. Wij willen graag van het College weten hoe ver de procedure nu is. Het inbedden van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid blijkt een moeizaam proces. Rijk en provincies zijn
38
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
er wel mee bezig, maar onderzoek wijst uit dat het met name de gemeenten ontbreekt aan visie, kennis en deskundigheid. Omdat de Stimuleringsregeling Belvédère in veel gevallen niet voldoende uitkomst biedt, wordt op rijksniveau gedacht aan een Belvédèrefonds, analoog aan het Groenfonds en het Restauratiefonds. Er is sprake van het oprichten van een bestuurlijke Regiegroep Belvédère. Is het College hiervan op de hoogte, hoe staat het College tegenover deze plannen en wil het hierin een actieve rol spelen? Tijdens de bespreking van het POP is het gelukt duurzaamheid een prominentere plaats op papier te geven. Wij verwachten dan ook dat bij de evaluatie de uitvoering van het POP wordt getoetst op duurzaamheid. Hoe denkt het College hierover? De fractie van GroenLinks heeft veel tijd en energie in het POP gestoken, bij de bespreking ervan dienden wij vijf moties en dertig amendementen in. Deze werden in hoofdzaak verworpen. Wij hebben toen de, politiek moeilijke, keuze gemaakt tegen het plan te stemmen. Maar soms zijn doelen te bereiken zonder motie of amendement! Een van onze bezwaren tegen het POP waren de vage doelstellingen. Inmiddels heeft het College, naar aanleiding van de bevindingen van de beleidscommissie Natuur en Landschap, beloofd te kijken of de POP-doelstellingen concreter kunnen worden verwoord. Wanneer zien wij de resultaten daarvan? De heer BAKKER: Voorzitter! Wij zijn nu twee jaar verder na het vaststellen van het POP. Er zijn gebiedsvisies uitgewerkt. Hoe beoordeelt mevrouw Bos nu die afgelopen twee jaar? Mevrouw BOS: De gebiedsvisies zijn uitgewerkt, maar daar komt nog een uitvoering, een plan van aanpak, van alles achteraan. Wij vinden dat het heel lang duurt voordat iets tot uitwerking komt. Wij hebben nog steeds geen zekerheid of het wel gebeurt. De heer BAKKER: Het gaat mij niet zozeer om het procedurele antwoord, maar om het inhoudelijke antwoord. Mevrouw BOS: Daar is duidelijk nog niet genoeg aan gedaan. Wel concreet benoemd zijn de doelstellingen van het Rijk voor het verkleinen van het areaal verdroogde natuurgebieden, met in 2000 een reductie van 10 procent, en in 2010 van 40 procent, referentie 1985. De provincie Groningen zal deze doelstellingen niet halen met het huidige beleid. Wij vinden dat het College hier te weinig aan doet en dat de Staten niet goed worden geïnformeerd. Wij vragen ons af hoe het College denkt de doelstellingen wel te halen en wanneer. Een prima manier om de biodiversiteit te vergroten is extensief bermbeheer: maaien en afvoeren. In de jaren ’70 was de provincie Groningen een van de eerste provincies die daarmee begon en de resultaten waren veelbelovend. Veel wegbermen zijn later overgedaan naar de gemeenten, die het extensieve regime niet hebben vervolgd. De provincie had daar beter op moeten toezien: een gemiste kans! Inmiddels vragen wij ons af hoe de bermen van de provinciale wegen nu worden beheerd en of deze structureel worden geïnventariseerd. Volgend jaar komt er weer een provinciale Toestand van Natuur en Landschap en de conclusie zal opnieuw zijn dat de kwaliteit onverminderd achteruitgaat. Om een gedetailleerd beeld te krijgen van gebieden die waardevol zijn voor vogels en planten en om de ontwikkelingen in de tijd beter te kunnen volgen, zou de hele provincie om de tien jaar moeten worden gekarteerd op vogels en planten. Het huidige
39
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
meetnet geeft daartoe te weinig mogelijkheden. In Noord-Brabant, Limburg en Noord-Holland wordt al op deze manier gewerkt. Is het College bereid een dergelijk karteringssysteem op te zetten? Natuur en landschap zijn van oudsher onlosmakelijk verbonden met de landbouw. Tijdens de vorige Statenvergadering is de nieuwe provinciale landbouwnota behandeld. Concrete voorstellen zullen nog komen. Wij willen alvast een voorzet geven. In de notitie wordt heel weinig aandacht aan de benarde positie van de akkerbouw geschonken. Dat is de vorige vergadering ook al verwoord, onder meer door de fracties van GroenLinks en PvdA. Toch is akkerbouw een voorwaarde voor een duurzame landbouw in de provincie Groningen. Door samenwerking van akkerbouw en veeteelt kan de gemengde bedrijfsvoering en daarmee het kringloopprincipe weer in ere worden hersteld. Veel akkerbouwers zijn op zoek naar alternatieve gewassen, sommige boeren proberen het met traditionele landbouwgewassen. Dit gebeurt echter sporadisch en over de toekomstperspectieven is weinig bekend. De GroenLinks-fractie stelt daarom een werkgroep voor die de mogelijkheden van bijvoorbeeld karwij, witte klaver, meekrap, vlas, hennep en spelt onderzoekt. Ik noem maar wat. Zo'n initiatief past ook goed in het provinciale beleid om lokale producten te stimuleren. Als voorbeeld kan het Plan-Ortolaan in Westerwolde dienen en ook het project met spelt in Pieterburen. Bij het Plan-Ortolaan worden boeren gestimuleerd rogge te verbouwen, waardoor de ortolaan ook weer terug kan komen. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Ik krijg een beetje de indruk dat mevrouw Bos suggereert dat de provincie de rol en de taak van de landbouworganisaties zou moeten overnemen. Mevrouw BOS: Nee, dat is niet de bedoeling. Voor de akkerbouw is het niet vijf voor twaalf, maar vijf over twaalf. Die zit in een moeilijke positie. U weet dat ook. Ook de PvdA-fractie heeft de vorige Statenvergadering hier haar zorgen over uitgesproken. Wij hebben al eens eerder voorgesteld de biologische landbouw te stimuleren. Daar was uw fractie ook voor. Ik denk dat dit misschien een verbreding kan zijn, want er kan sprake zijn van een bevordering van de duurzame landbouw, waarbij ook de consulent Biologische Landbouw een coördinerende rol kan spelen. Dat gaat dan ook samen met landbouworganisaties. De heer DE BRUIJNE: Wij zullen in tweede termijn hierop terugkomen en er nog even naar kijken. De eerste indruk van dit betoog is dat de provincie op de stoel moet gaan zitten van organisaties die tot taak en functie hebben het wel en wee van hun leden met betrekking tot alternatieve gewassen goed te volgen en te evalueren. Mevrouw BOS: Dat is beslist niet het geval. Wij hadden gehoopt hierover samen met de PvdA-fractie, misschien in tweede termijn, een motie in te kunnen dienen. De heer DE BRUIJNE: Wij sluiten op dit punt niets uit. Mevrouw BOS: Iedereen is het erover eens dat wij anders met water om moeten gaan. Dit heeft geleid tot nieuw beleid: de prioriteit moet liggen bij het vasthouden van water, vervolgens bij het bergen van overtollig water in noodgevallen; het afvoeren komt op de laatste plaats. De provincie Groningen is voortvarend aan de slag gegaan met de aanwijzing van noodbergingsgebieden, maar heeft daarbij verzuimd om van tevoren de bevolking te raadplegen. Dit is dan ook meteen een antwoord op de vraag die de CDA-fractie stelde: ‘hoe komt het toch dat het is misgegaan’. De fractie van GroenLinks vindt dat er
40
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
inderdaad voor de korte termijn - tien jaar - tijdelijke oplossingen moeten worden bedacht voor plotselinge wateroverlast, maar wel in goed overleg met de bevolking. Daarom is het goed dat er nu zoveel geld voor maatschappelijke discussie is gereserveerd in de begroting. In die tien jaar moeten dure inrichtingsmaatregelen zoveel mogelijk achterwege blijven, want tegelijkertijd moet er voor de langere termijn intensief worden gewerkt aan mogelijkheden voor het vasthouden van water. Hiertoe moet eerst met burgers en doelgroepen worden gediscussieerd en moeten meerdere alternatieven op een rijtje worden gezet. Op basis daarvan kunnen er keuzes worden gemaakt. Daarnaast zijn er meer inspanningen nodig om de waterkwaliteit te verbeteren. College, er is nog heel wat te doen op dit gebied. Provinciale bijdragen aan een schaderegeling zijn wat ons betreft niet aan de orde zolang er geen goede regeling van het Rijk is. De heer HAASKEN: U gebruikt hier de term ‘vasthouden van water’. Ik neem aan dat u dat bewust zegt en dat u hier niet bedoeld hebt ‘bergen van water’. Mevrouw BOS: U hebt het heel goed begrepen. Ik zeg precies hetzelfde wat uw eigen fractievoorzitter zojuist heeft genoemd. De volgorde vasthouden, bergen en afvoeren is belangrijk. Dat is net door de VVD verwoord. De heer HAASKEN: Mag ik daaruit concluderen dat uw partij ook kennis heeft genomen van de mogelijkheden van het vasthouden van water in deze provincie? Mevrouw BOS: Daar zijn verschillende voorstellen van natuurbeschermingsorganisaties voor ingediend. Zij zullen, voor zover ik weet, door het College worden uitgewerkt. De heer HOLLENGA: De benadering van de fractie van GroenLinks om op korte termijn oplossingen te zoeken voor plotselinge wateroverlast spreekt onze fractie aan. Wij kunnen ons daar goed in vinden. Mevrouw Bos sluit de paragraaf af met de opmerking ‘provinciale bijdragen aan een schaderegeling zijn wat ons betreft niet aan de orde’. Mevrouw BOS: Zolang er geen goede regeling van het Rijk is. Dat mist er nu nog aan. De heer HOLLENGA: Die goede regeling van het Rijk is er nog niet. Betekent dit dat u zegt: ‘de provincie hoeft ook voor die korte termijn niets te doen’? Hoe moet je dan als provincie werken? Mevrouw BOS: Ik denk dat wij ook als provincie bij het Rijk erop moeten aandringen dat er zo snel mogelijk een goede regeling komt. De heer HOLLENGA: Natuurlijk. Mevrouw BOS: Dat lijkt ons de eerste prioriteit. Of wij dan iets bijdragen, is een tweede. In die volgorde. De heer HOLLENGA: Die prioriteit komt bij u eerst voordat u iets wilt doen aan het probleem van wateroverlast?
41
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
Mevrouw BOS: Ja, dat hebt u goed begrepen. De heer HOLLENGA: Wij gaan dus eerst met de bedrijven onderhandelen, wachten tot wij overeenstemming hebben en gaan dan pas iets doen aan de wateroverlast die eventueel de komende tien jaar kan ontstaan. Mevrouw BOS: U hebt het goed begrepen. Het is schandalig hoe het Rijk die regeling uitvoert. Het duurt veel te lang en er zijn nog steeds problemen over. In 1998 hadden wij die wateroverlast en nog steeds zitten mensen met vragen. Dat lijkt ons niet normaal. Ik vind het een taak van de provincie om dat eerst in orde te maken. De heer TERPSTRA: Ik dacht net dat ik het begreep, namelijk dat mevrouw Bos zegt: ‘De GroenLinksfractie wil voor de korte termijn snel maatregelen treffen en later constateren dat de schaderegeling er nog niet is’. Als de fractie van GroenLinks eerst wil wachten tot de schaderegeling tot stand is gekomen, is die periode van tien jaar voor je het weet voorbij. Wilt u in de komende tien jaar plekken vinden waar je in noodgevallen water kunt bergen zonder daarbij inrichtingsmaatregelen te hoeven nemen, want die zijn te duur op dat moment? En de schaderegeling staat daar los van? Mevrouw BOS: Die schaderegeling staat daar los van, maar u moet mijn tekst nog maar even goed lezen. Dan begrijpt u het wel. De heer TERPSTRA: Ik heb die tekst voor mij, maar ik kan twee dingen doen: of letten op degene die spreekt, of de techniek van begrijpend lezen toepassen. Ik prefereer het eerste. Mevrouw BOS: Voorzitter! Het platteland heeft nieuwe impulsen nodig. Met lede ogen zien wij hoe de ene voorziening na de andere uit de dorpen verdwijnt. Eerst waren het de winkels, de postkantoren en de scholen, nu verdwijnen ook de banken, de huisartsen en de consultatiebureaus. Als het dorpshuis de exploitatie niet meer voor elkaar krijgt, is het laatste bindende element in een dorp verdwenen. Daarom heeft de fractie van GroenLinks zich altijd ingezet voor de bouw of inrichting van multifunctionele dorpshuizen die de verloren voorzieningen enigszins kunnen opvangen. Ook het College is hier voorstander van, maar wij zien te weinig resultaten. Wat is de stand van zaken en wat zit er nog in het vat? Ons is gebleken dat dorpsbewoners vaak niet weten bij wie zij terecht kunnen met hun vragen en problemen. De fractie van GroenLinks stelt daarom voor een onafhankelijke ombudsman voor het platteland aan te stellen. Deze treedt op als belangenbehartiger, vraagbaak, spreekbuis en wegwijzer. Tijdens een discussieavond van de VKDG twee weken geleden werd dit idee positief ontvangen. De heer HAASKEN:Voorzitter! Ik ben op diezelfde avond aanwezig geweest, maar ik krijg nu het gevoel dat ik op een andere avond aanwezig was. Waar concludeert mevrouw Bos uit dat het idee positief is ontvangen? Daar werd door iedereen ervaren dat de VKDG als ambassadeur voor de kleine dorpen in Groningen optreedt. Het lijkt een beetje autistisch om op deze manier door te drammen alsof vanuit de GroenLinks-fractie deze ombudsman zo’n prominente rol kan gaan spelen in deze provincie.
42
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
Mevrouw BOS: Ik denk dat het de eerste keer was die avond dat u over de provinciale ombudsman hoorde. Dat drammen lijkt me wat overdreven. Ik zal uw vraag beantwoorden. U was inderdaad ook aanwezig die avond. Ik weet niet wat u in de pauze en erna hebt gedaan, maar ik heb met verschillende mensen gesproken die zeiden: ‘dat lijkt me een goed idee’. Zo doen wij dat meestal. De heer DE BRUIJNE: Ik heb de tekst van mevrouw Bos voor mij en ik heb geprobeerd met haar mee te lezen. Ik begrijp dat ik moet lezen: ‘tijdens de pauze van een discussieavond van de VKDG werd het idee positief ontvangen’. Mevrouw BOS: Dat mag u eruit begrijpen. De stemming was zo dat niemand zei: ‘dat doen wij niet’. In gesprekken met de VKDG en met mensen die daar aanwezig waren, kreeg ik de indruk dat het idee goed is ontvangen, precies zoals ik vertelde. Wij hebben ook een idee waar die provinciale ombudsman zou kunnen worden ondergebracht. Dat zou kunnen bij het Loket Levende Dorpen, zoals dat in Warffum is opgericht. Wij vragen het College dit idee voor een onafhankelijke ombudsman voor het platteland uit te werken in een concreet voorstel. Wanneer krijgen de regio’s Oost en West een Loket Levende Dorpen? Gelukkig spreken veel mensen op het platteland nog Gronings, zelfs de fractievoorzitter van het CDA doet een poging, maar hij heeft wel een cursus nodig. De heer HOLLENGA: Mijn tongval zal ik in een cursus niet kwijtraken. Dat is een probleem! Mevrouw BOS: Dat is zo. Hun aantal neemt af en de kwaliteit van het Grunnegers laat te wensen over. Zoals bekend was de fractie van GroenLinks fel gekant tegen de bezuinigingen op het Bureau Groninger Taal en Cultuur. De argumenten daarvoor sloegen nergens op en er is terecht veel commotie over ontstaan. Hoewel een motie van de GroenLinks-fractie de bezuiniging niet kon tegenhouden, is er gelukkig wel iets gebeurd. Er komt nu een Huis van de Groninger Taal en Cultuur. Die taal moet er wel bij, want iedereen heeft het over een Groninger Huis van Cultuur, maar de taal wordt dan vergeten. Dat dit wordt ondergebracht bij de Groninger Archieven en dat historici als taalconsulenten worden aangenomen, brengt het risico met zich mee dat het accent te veel wordt gelegd op de historische kant van de taal en cultuur. Mijn fractie vraagt vooral aandacht voor de levende streektaal en cultuur, in scholen bijvoorbeeld, en voor de kwaliteit daarvan. Wij willen van het College weten hoe het staat met de opname van het Nedersaksisch Deel 3 in het Europees Handvest van regionale of Minderheidstalen. Wordt daar nog wel eens over gesproken? De kwestie is nu in handen van minister Remkes. Ik heb gehoord dat hij een taalliefhebber is, dus misschien kan hij de zaak wat versnellen. Dat brengt mij op een volgende vraag. In Zeeland is binnenkort een dialectendag. Daar zou de heer Balkenende ook een woordje doen, zo heb ik gehoord. Is het misschien een idee om, als het huis wordt geopend, een Groninger dialectendag te organiseren? De heer BLEKER, gedeputeerde: Ook met de heer Balkenende? Op 10 maart volgend jaar, lijkt mij. De heer TERPSTRA: Zou ik de gedeputeerde mogen vragen of het CDA het exclusieve recht heeft op de premier?
43
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
De heer BLEKER, gedeputeerde: Zeker niet! De heer TERPSTRA: Dus wij kunnen hem ook uitnodigen op 10 maart? Mevrouw BOS: Voorzitter! Ik ga verder. Geen Algemene Beschouwingen zonder kunst en cultuur en zonder RTV Noord! Wij hebben veel waardering voor het werk van RTV Noord. Men levert kwaliteit en er is sprake van hoge kijkcijfers. Kortom: deze voorziening mag niet verdwijnen. De fractie van GroenLinks is bereid zonodig incidenteel voor 2003 middelen beschikbaar te stellen, maar dan wel op basis van een discussie over de huidige financiële situatie, over structurele oplossingen, over de achtergronden van een provinciaal productiefonds en eventueel andere mogelijkheden. Zoals al is aangekondigd, wil onze fractie het budget voor de post middenevenementen in 2003 verhogen. Daartoe hebben wij een amendement ingediend. Het voorstel is om het budget met 35.000 euro te verhogen. Een punt waar de GroenLinks-fractie de afgelopen jaren steeds de aandacht voor bleef vragen was de verbetering van de werkgelegenheid voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Wij blijven dan ook knokken voor het behoud van de WIW/ID-banen! Wij zullen de moties dus opnieuw ondersteunen. Wij hebben voorstellen ingediend in verband met het Kompas voor het Noorden en het BOA. Het BOA heeft inmiddels zulke goede resultaten dat men in noordelijk verband ook een dergelijk bureau wil opstarten. Wij vragen ons af of dat nu al is gebeurd. In juli gaven de cijfers aan dat het verschil in werkloosheid tussen Noord-Nederland en de rest van Nederland steeds kleiner wordt. Nog steeds is de werkloosheid in het noorden hoger dan elders en van de drie noordelijke provincies heeft Groningen het hoogste werkloosheidspercentage. Waar wij ook onze zorgen over blijven houden, zijn de gehandicapten op de arbeidsmarkt. De afgelopen tien jaar zijn er, ondanks de speciale regeling Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten, nauwelijks meer gehandicapten aan werk geholpen. Van de mensen tussen 16 en 35 jaar met een lichamelijke handicap heeft slechts 38 procent een baan. Dat percentage moet de komende jaren omhoog! Het werk dat het BOA in dit opzicht doet, steunen wij van harte. De komende periode wil mijn fractie dit onderwerp, samen met anderen, als speerpunt houden en initiatieven ontwikkelen. De economische vooruitzichten zijn sinds vorig jaar wat somberder, dat kun je zien aan een aantal sluitingen van bedrijven in onze provincie. Toch is er in Nederland nog altijd sprake van grote welvaart. Juist in tijden van overvloed behoren de onderwerpen armoede en ongelijke kansen op de politieke agenda te staan. De fractie van GroenLinks heeft het College vorig jaar per motie gevraagd een conferentie over dit onderwerp te organiseren. De motie werd verworpen, maar de conferentie kwam er toch, georganiseerd door GroenLinks en in de Statenzaal! Uit de discussie kwamen voldoende signalen om de fractie ervan te overtuigen dat de conferentie een vervolg moest krijgen. Het was duidelijk dat de gemeentelijke sociale diensten niet op één lijn zaten wat de financiële ondersteuning aan de minima betreft. Deze ongelijke behandeling schept een ongewenste ongelijkheid. Daarom dienen wij samen met de PvdA-fractie een initiatiefvoorstel in. Het doel hiervan is de verschillen in gemeentelijke aanpak te verkleinen en cliëntenraden van sociale diensten te ondersteunen. Bovendien willen wij dat organisaties die zich inzetten
44
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
voor uitkeringsgerechtigden worden ondersteund, zoals de Arme Kant van Nederland, waar veel vrijwilligers actief zijn. Mevrouw Bos overhandigt de voorzitter het Initiatiefvoorstel Armoede en provinciaal beleid. De VOORZITTER: Ik heb zojuist in ontvangst genomen een initiatiefvoorstel van de fracties van GroenLinks en PvdA. Het zal worden vermenigvuldigd en rondgedeeld. Mevrouw BOS: Voorzitter! Ik sprak daarnet over De arme kant van Nederland, waar veel vrijwilligers actief zijn. Dankzij vrijwilligerswerk heeft onze samenleving nog een redelijk sociaal gezicht. Veel georganiseerde medemenselijkheid wordt door vrijwilligers uitgevoerd. Mijn fractie vraagt met name extra aandacht voor de talrijke vrijwilligers die zich inzetten voor de opvang van vluchtelingen in ons land. Deze vrijwilligers hebben een zware taak, zij begeleiden mensen in vaak problematische en traumatische omstandigheden en staan tegenover een overmacht aan beroepskrachten van het COA - 4.000 betaalde krachten -, de IND - 3.500 betaalde krachten - en de Vreemdelingendienst. Stichting Vluchtelingenwerk beschikt lang niet altijd over voldoende menskracht -daar werken slechts 240 betaalde krachten - om deze vrijwilligers te begeleiden. Daarvoor zijn extra middelen noodzakelijk. Wij stellen voor, dit vrijwilligerswerk tot extra aandachtsgebied te maken binnen het provinciale speerpunt vrijwilligersbeleid. Dit komt overeen met de doelstelling van de VVD, want die fractie wil ook extra aandacht voor het vrijwilligersbeleid. Wij zijn benieuwd naar haar reactie. Wij dienen een motie in. De VOORZITTER: Door mevrouw Bos wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 7 en 8 oktober 2002 en gehoord de discussie, overwegende dat: grote aantallen mensen in de Nederlandse samenleving zich geheel vrijwillig inzetten als steun en toeverlaat van anderlandse mensen die hier asiel vragen; zij daarbij geconfronteerd worden met zeer uiteenlopende problematiek en vaak getraumatiseerde mensen; dit vrijwilligerswerk grote waardering en voldoende ondersteuning verdient, verzoeken GS: dit specifieke vrijwilligerswerk als extra aandachtspunt op te nemen in het speerpunt vrijwilligerswerk van het provinciale welzijnsbeleid, neergelegd in "Werken aan sociale duurzaamheid"; hier zo nodig extra middelen voor beschikbaar te stellen en gaan over tot de orde van de dag". De motie is ondertekend door mevrouw Bos en mevrouw Folkerts, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 4.
45
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
Mevrouw BOS: Voorzitter! Op initiatief van de fractie van GroenLinks ligt er nu wel een provinciale notitie Mondiale Bewustwording, maar concreet beleid blijft uit. Zelfs de voorbeeldfunctie gaat zo nu en dan weer de mist in: wij drinken in het provinciehuis Pickwickthee in plaats van Max Havelaarthee. Dat moet vandaag nog veranderen! De thee bied ik straks aan. Wij zijn blij met de inspanningen die onze CdK heeft verricht om de bouw van asielzoekerscentra te bevorderen. Ook hebben wij met instemming de voortgangsrapportage Provinciaal Asielzoekersbeleid gelezen. Wij maken ons zorgen over het harde uitwijsbeleid, dat geen mogelijkheden geeft om uitgeprocedeerde asielzoekers, die niet terug kunnen naar het land van oorsprong, op te vangen. Steeds meer gemeenten vinden dit een onmenselijke situatie en proberen, samen met particuliere organisaties, toch een vorm van opvang te bieden. Wij vinden dat dergelijke organisaties extra ondersteuning moeten krijgen. Er is een verzoek ingediend uit het Samenwerkingsverband Drenthe/Groningen om ondersteuning en het College heeft toegezegd dit in overweging te nemen. Wij hebben een amendement ingediend om daarvoor 50.000 euro uit het budget asielbeleid te halen. Tot schrik van gemeenten is het kabinet van plan de OZB af te schaffen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de consequenties ernstig kunnen zijn. Veel gemeenten zijn bang een artikel 12-status te krijgen. De gemeenteraad van Groningen heeft door middel van een motie geprotesteerd tegen de plannen. Wij overwegen ook met een motie van protest te komen in de tweede ronde. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Mevrouw Bos stelt voor eventueel met een motie te komen over de afschaffing van de OZB. Heb ik dat goed begrepen? Mevrouw BOS: Om daartegen te protesteren, ja. De fractie van GroenLinks heeft gevraagd een onderzoek in te stellen naar de aanbestedingspraktijken in de bouwsector van de provincie. De CdK heeft vervolgens tijdens een commissievergadering de resultaten van het onderzoek kort en globaal toegelicht. Na de parlementaire bouwenquête zal de provincie er niet aan ontkomen haar aanbestedingenbeleid aan een nadere analyse te onderwerpen. Om eventuele toekomstige onduidelijkheden te voorkomen, pleit mijn fractie voor de instelling van een extern onafhankelijk normatief calculatiebureau. De gemeente Amsterdam schijnt al een paar jaar gebruik te maken van een dergelijk bureau. Het lijkt ons goed als wij dat ook gaan doen. Wat vindt het College van dit voorstel? Verder willen wij graag dat de Staten jaarlijks ter controle een aanbestedingenrapportage krijgen toegestuurd. Dan nog even over het STOV. De regiogelden van 80 miljoen gulden liggen op de plank om te gebruiken voor de voorfinanciering. Over de rest, die gezien het huidige kabinet nodig lijkt, moet nog worden nagedacht. De fractie van GroenLinks weet de oplossing: stoppen met de magneetzweefbaan en het Rijk laten betalen voor een snelle Zuiderzee-intercity tussen Groningen en het westen. Met de aandelen van Essent kunnen wij dan de voorfinanciering en de opvulling van de witte vlekken betalen. De komst van de magneetzweefbaan komt steeds meer op losse schroeven te staan, er is nog een financieel gat en het nieuwe kabinet heeft besloten niet bij te dragen aan eventuele, onverhoopte overschrijdingen. De ervaring heeft geleerd dat dergelijke grote infrastructurele projecten altijd duurder uitvallen dan was begroot. Dat betekent dat de overschrijdingen moeten worden opgehoest door de lagere overheden en private partijen. Doet het College dat of haakt het College dan ook af? Volgend jaar zijn er weer verkiezingen en is het weer tijd voor een nieuwe politieke agenda. GroenLinks wil een agenda waarin kwaliteit van kwantiteit wint, duurzaamheid van kortzichtigheid, zorgvuldigheid
46
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie
van efficiency, openheid van achterkamertjes, betrokkenheid van afzijdigheid en het publieke van het private. Dat betekent kiezen voor een echte vergroening van de economie, kiezen voor een volwaardige publieke sector, kiezen voor echte gelijkwaardigheid van mensen en kiezen voor een open blik naar de wereld. Mevrouw Bos overhandigt de voorzitter een pakje Max Havelaar-thee. De VOORZITTER: Ik zal de thee doorgeven aan gedeputeerde Musschenga. De VOORZITTER: Door mevrouw Bos wordt het volgende amendement voorgesteld: "Amendement op de Beleidsbegroting 2003 van de Provincie Groningen Productgroep 1604 verhoging van 35.000 euro structureel ten behoeve van de programmakosten voor middenevenementen Ten laste van de beschikbare flexibele budgetten." Het amendement is ondertekend door mevrouw Bos, krijgt letter A en maakt deel uit van de beraadslaging. De VOORZITTER: Door mevrouw Bos wordt het volgende amendement voorgesteld: "Amendement op de Beleidsbegroting 2003 van de Provincie Groningen Productgroep 8002 verhoging van 50.000 euro incidenteel ten behoeve van het opvangbeleid van asielzoekers Ten laste van het beschikbare flexibele budget voor het jaar 2003." Het amendement is ondertekend door mevrouw Bos, krijgt letter B en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer SLAGER: Voorzitter! Vandaag is het de laatste keer. En een laatste keer roept toch vaak speciale gevoelens op. Dat kan een plezierig gevoel zijn, omdat iets écht voorbij is. Je kunt iets achter je laten en met een schone lei opnieuw beginnen. Maar soms roept het ook trieste gevoelens op: het is nu echt gebeurd en het komt niet weer terug. Vroeger hadden wij nog…., konden wij nog…., maar het is gebeurd en het komt niet weer. Maar wat is er dan aan de hand? Hebben wij het over de toestand in de wereld, waar wij zien dat geweld en terrorisme toenemen, met als gevolg dat velen het gevoel krijgen in hun vrijheid te worden belemmerd door intensievere controles en veiligheidsmaatregelen? Zomaar in een vliegtuig stappen is er niet meer bij en dat zal voorlopig ook niet weer terugkomen. Of bedoel ik met de eerste zinnen dat Nederland niet meer is wat het geweest is? Politiek bijvoorbeeld: Paars II moest wijken voor een kabinet waar voorlopig nog weinig kleur aan is te bespeuren. Maar Paars II is wél voorbij, tot groot genoegen van de PvdA die nu weer ongeremd kritiek mag hebben op wat er in
47
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie
Den Haag gebeurt. En die van schrik doorslaat naar een conservatieve houding die in mijn beleving niet bij die partij past, in ieder geval niet de houding is, die bij mijn partij past. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Misschien kan de heer Slager deze laatste stelling nog even toelichten? De heer SLAGER: U bedoelt dat conservatisme niet bij mijn partij past? De heer DE BRUIJNE: Dat neem ik zonder meer voor waar aan en ik vind dat een verheugende mededeling. Daarvoor had u echter een kwalificatie over het betoog van de PvdA waarin ik het woord ‘conservatisme’ hoorde en daarop vroeg ik een toelichting. De heer SLAGER: Ik heb afgelopen zaterdagavond geluisterd naar Wouter Bos, die achterom keek naar de verkiezingsuitslag en vervolgens zei: ‘dat ligt achter ons en nu gaan wij als PvdA verder’. Hier in de Staten van Groningen kom ik een PvdA tegen die achterom kijkt, achterom blijft kijken, zich steeds maar verheugt in wat er onder Paars II tot stand is gebracht en daarmee blijkbaar niet verder kan komen. Ik denk dat de PvdA vooruit moet kijken, het andere achter zich moet laten en gewoon haar eigen beleid moet uitvoeren en niet te veel terug moet kijken. Ik wil dat de PvdA graag meegeven. De heer DE BRUIJNE: Ik zal de heer Slager, voor zover hij dat nog niet weet, op de hoogte stellen van de eerste termijn bij deze Algemene Beschouwingen. Ik heb namelijk precies datgene beweerd wat de heer Slager nu zelf heeft gezegd en dus niet het tegendeel, zoals hij suggereert. De heer SLAGER: Ik geloof niet dat hier iets staat waar u zich aan moet storen. Voorzitter! Gaat het misschien om normen en waarden? De tijd dat Nederland een christelijke natie kon worden genoemd, is voorbij. Wel wordt er opeens weer meer gesproken over normen en waarden, maar van een terugkeer naar de Bijbelse Tien Geboden is geen sprake, al komt men in de praktijk er toch steeds weer in grote lijnen bij uit, of men wil of niet. Nee, er is iets anders: het is de laatste keer dat wij een begroting behandelen in deze Statenperiode en de laatste keer met monistische verhoudingen. Ook worden er steeds meer namen bekend van Statenleden die er vandaag voor de laatste keer bij zijn. Maar eigenlijk bedoelen wij met ‘de laatste keer’ nog iets heel anders. Ik kom er straks nog op terug. Uit verschillende publicaties is gebleken dat het de afgelopen jaren goed is gegaan met de werkgelegenheid in de provincie Groningen. Het aantal banen is aanzienlijk toegenomen. Er is zelfs een inhaalslag gemaakt ten opzichte van andere delen van Nederland. Dit lijkt op het eerste gezicht positief. Maar zijn wij er nu en blijft dit zo doorgaan? Nee, zeer zeker niet, volgens ons. De jongste cijfers van het Centraal Planbureau geven ons dan ook grote reden tot zorg. Toen Nederland een aantal jaren geleden uit het dal klauterde, duurde het in het noorden een paar jaar langer voor het herstel begon, maar het kwam wel. Zou het dan nu niet voor de hand liggen dat ook de teruggang van de conjunctuur hier iets later plaatsvindt dan in andere delen van het land? Of werpen de Kompasinspanningen hun vruchten af? Wie het weet, mag het zeggen, maar als wij kijken naar de ontwikkelingen in de ICT-sector, de ontwikkelingen bij KPN, Philips en Avebe, een onverkoopbare Aldel, naar de voortgaande veranderingen bij de Gasunie,
48
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie
om eens een paar namen te noemen, en als wij kijken naar de scheepsbouw, moeten wij constateren dat het in deze sectoren niet allemaal naar wens gaat. Met name de scheepsbouw is in zwaar weer terechtgekomen en niet voor de eerste keer, onder andere doordat stimuleringsregelingen in Nederland achterwege blijven. Dit kan een enorm stuk werkgelegenheid gaan kosten, niet alleen direct maar ook indirect. Wij spreken dan over meer dan 10.000 banen. Is het misschien verstandig te kijken, wellicht in SNN-verband, wat wij hieraan als provincie kunnen doen? Moeten wij misschien een duidelijk signaal afgeven naar het kabinet, dat, als het zo doorgaat, het met de scheepsbouw in het noorden snel gedaan is? Ontwikkelt het College in dezen nog plannen? U merkt: wij formuleren het heel voorzichtig, maar het is naar onze mening alle aandacht waard. Is het dan allemaal kommer en kwel? Nee, laten wij vooral die indruk niet wekken, want dat geeft een verkeerd beeld. Er zijn ook veel positieve zaken te melden, zoals de ontwikkelingen in Delfzijl. Dit jaar maken wij een positieve opmerking over Delfzijl, dat is wel eens anders geweest. De chloorproductie daar blijft en wordt zelfs uitgebreid, evenals andere delen van het Chemiepark. De ontwikkelingen in de Eemshaven gaan ook voorspoedig. Er worden steeds meer bedrijfsterreinen uitgegeven. Bedrijven zijn bereid tot uitbreiding. De terminals moeten worden vergroot en de kades verruimd en verlengd. Die uitbreidingen gaan niet allemaal in recordtempo, maar de positieve ontwikkeling is er wel. Niet spectaculair, maar wel gestaag. En zo zijn er veel meer ondernemingen, groot en klein, waar wij misschien niet alle dagen iets van horen, maar die zich wel positief ontwikkelen. Bij de bedrijven waar wij iets over horen, is vaak iets aan de hand: sluitingen, inkrimpingen, overplaatsingen. Het zijn juist de bedrijven waar wij niet van horen waar wij trots op moeten zijn. Laten wij dat vooral niet vergeten! Wat ons wel enige zorgen baart, is de privatisering van Groningen Seaports. Die komt nog steeds niet goed van de grond. Wij hebben in onze Staten het besluit genomen dat deze organisatieverandering op korte termijn handen en voeten moet krijgen, maar wij krijgen een beetje de indruk dat er niet veel haast mee gemaakt wordt. Het wordt naar onze mening nu toch echt tijd dat dit gaat veranderen. Denkt het College dat dit nog kan worden gerealiseerd in deze Statenperiode of moeten wij er langer op wachten? Velen maken zich zorgen over de betrokkenheid van de burgers bij de provinciale politiek. Naar onze mening is blijvende aandacht nodig voor de promotie van de taken en de rol van de provincie. De begrotingskrant is in dit kader een uitstekende mogelijkheid om eens per jaar het doen en laten van de provincie aan een breed publiek bekend te maken. Een (jaar)rekeningkrant, om nog eens terug te kijken naar wat in de afgelopen periode werd bereikt, kan daarop een waardevolle aanvulling zijn. Wel vragen wij ons af wie de krant echt aandachtig leest. Ik heb wel veel reacties gekregen in de zin van: ‘Ik zag jouw foto laatst ook nog ergens in de een of andere krant’. Maar op de vraag of men zich nog herinnerde in welke krant dat was en waar het bijbehorende verhaal over ging, moest vrijwel iedereen het antwoord schuldig blijven. Met alle waardering die wij hebben voor de begrotingskrant maakt dat je dan toch weer voorzichtig, al beweert een redelijk percentage deelnemers aan de provinciale monitor dat men de begrotingskrant wel heeft gezien. Voorzitter! Even een vraag tussendoor. Kunt u ons uitleggen op welke wijze de volgorde van fracties in de provinciale documenten wordt bepaald? Diezelfde vraag is ook van toepassing op onze prachtige vernieuwde provinciale website. Voortdurend onderzoek naar de mening van de burger over de provincie blijft voor ons van groot belang. Wij gaan ervan uit dat met het oog op de komende Statenverkiezingen ook weer de nodige plannen en
49
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie
voorlichtingsmaterialen zullen worden ontwikkeld. Maar de burgers dwingen om dat te lezen kunnen wij niet, dus zal de aandacht moeten uitgaan naar een aantrekkelijke vorm. Af en toe hoor je stemmen opgaan die verkondigen dat het straks allemaal beter gaat worden met de belangstelling van de burgers voor het werk dat wij hier met veel anderen in dit Provinciehuis doen. Wij krijgen straks immers dualistische verhoudingen! En het doel daarvan is de burger weer meer te betrekken bij de politiek, zo zeggen sommigen. Maar automatisch zal het niet gaan. Willen wij de politiek weer aantrekkelijk maken voor de burger, dan is daar al onze aandacht en inzet voor nodig de komende jaren. Het wennen aan de nieuwe verhoudingen zal wel even tijd vragen. Wat de aandacht van het publiek betreft, kunnen wij een voorbeeld nemen aan de LPF. Hoe het in ieder geval niet moet, bedoel ik dan. De ChristenUnie gaat de uitdaging van andere politieke verhoudingen in dit huis graag aan, maar als het even kan in goed overleg met andere fracties en het College. Liever niet met holle frasen en veel retoriek, wel graag met de kracht van argumenten, waar wij het samen wel of niet over eens kunnen zijn. Aan recreatie en toerisme in onze provincie is de laatste jaren terecht veel aandacht besteed en met positieve resultaten. Wij hebben als fractie, maar misschien ook wel als Staten, lange tijd de indruk gehad dat dit bij het NNBT in goede handen was. Maar het blijkt anders te zijn. Onze fracties zijn zeer bezorgd over de ontwikkeling, maar willen met betrekking tot dit onderwerp eerst de rapportage van de beleidscommissie afwachten. Daarna kijken wij wel hoe het verder moet. Ik kom bij het onderwerp Wonen. Het provinciale uitgangspunt bij het onderdeel wonen is kort maar krachtig samen te vatten als: ‘concentratie in stedelijke centra en de dorpen onaangetast’. Dit uitgangspunt is neergelegd in het POP en heeft zijn uitwerking gekregen in de nota Bouwen en Wonen. Het mag bekend zijn dat onze fractie deze lijn, zij het niet blindelings, heeft ondersteund. Er is en was sprake van een hoog ambitieniveau, maar dat is op zichzelf niet verkeerd. Kijken wij naar de voortgang van de zo noodzakelijke herstructurering, dan bespeuren wij aan de andere kant ook een snelle afbraak, toenemende onrust en een afnemend draagvlak, ook in financiële zin. Het is een lastige opgave. Woonplannen, vliegende brigades en stimuleringscontingenten zijn prima instrumenten, maar of de provincie daarmee de beoogde effecten realiseert, moet nog blijken. De praktijk is veelal weerbarstiger dan de theorie. De dorpen een heel klein beetje aantasten en niet helemaal afschermen, een ietsje meer ruimte voor bouwen, natuurlijk binnen scherpe kwaliteit- en kwantiteitsvoorwaarden, zou wel eens een betere remedie kunnen zijn om dorpen leefbaar te houden. Ook hier druk ik mij nadrukkelijk heel voorzichtig uit, maar het is het overwegen waard, naar onze mening. De heer DE BRUIJNE: Is het de heer Slager bekend dat er in de nota Bouwen en Wonen en ook in het POP nadrukkelijk ruimte wordt geboden aan de dorpen om te bouwen voor eigen behoefte? De heer SLAGER: Dat is mij bekend. De heer DE BRUIJNE: Ik krijg uit uw betoog de indruk dat u dit wellicht over het hoofd heeft gezien, vanwege uw scherpe tegenstelling tussen het niet aantasten van de dorpen en de stedelijke concentratie. Zo haarscherp heeft deze tegenstelling nooit gelegen in het POP en ook niet in de nota Bouwen en Wonen. De heer SLAGER: Vandaar ook dat ik mij zo voorzichtig uitdruk in dezen. Daarbij kan het verstandig zijn de bouw van meer sociale huurwoningen in dit geheel te betrekken. De signalen uit de samenleving doen sterk vermoeden dat wij geconfronteerd worden met een grotere
50
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie
behoefte aan deze categorie woningen. Regelmatig horen wij dat starters - en in dit geval zijn dat meestal jonge mensen die een gezin willen stichten en op zoek zijn naar passende huisvesting - eigenlijk niets kunnen vinden dat bij de inhoud van hun portemonnee past. Dat kan niet de bedoeling zijn. Een tussentijdse evaluatie van de nota Bouwen en Wonen binnenkort lijkt ons wenselijk. De hooggespannen ambities van het College komen ook tot uitdrukking bij de forse ruimtelijke ingrepen die noodzakelijk zijn om enkele grote projecten te realiseren. Wij denken hierbij aan de Blauwe Stad, Meerstad, Buinerhorn - bij Stadskanaal - en het nieuwe Grensdorp bij Bellingwedde. Ik merk dat ik de neiging krijg grensoverschrijdende beschouwingen te houden, dus ik keer weer snel terug naar mijn eigen provincie. Wanneer je alles wilt, is het risico groot dat je je vertilt. Aangezien er tussen deze omvangrijke projecten veel overeenkomsten te bespeuren zijn, vragen wij ons af of deze grote projecten concurrenten van elkaar zijn of dat er juist door die overeenkomsten een versterkend effect over en weer nu al waarneembaar is, dan wel op termijn moet ontstaan. Graag verneem ik de visie van het College hierop. Ook horen wij graag welke rol het College bij deze grote projecten voor de provincie ziet, als het gaat om concurreren of versterken. De heer TERPSTRA: De problematiek van de veronderstelde concurrentie tussen een aantal grote projecten, zoals de Blauwe Stad en Meerstad, is bij de bespreking en vaststelling van het POP al uitvoerig aan de orde geweest. Ik vraag mij af of deze gedachte bij u nu opnieuw opkomt of dat het de eerste keer is dat u signaleert dat er sprake zou kunnen zijn van concurrentie. De heer SLAGER: Ik constateer iets anders. Wij hebben ooit gesproken over de Blauwe Stad. Toen kwam Meerstad erbij, en nu hebben wij Buinerhorn en het Grensdorp. Het aantal projecten van grote omvang neemt dus steeds toe. Vandaar de vraag: zijn wij bezig met projecten die elkaar beconcurreren of elkaar versterken? Dat is de achtergrond. In dit verband zijn wij ook benieuwd hoe het College tegen het nieuwe kabinet in Den Haag aankijkt. Met name denken wij dan aan de reeks van speerpunten die voor de Veenkoloniën zijn geformuleerd. Het kan toch niet zo zijn dat dit het zoveelste plan voor dit gebied is, dat in de bekende stoffige onderste la of in het al even bekende ronde archief verdwijnt. Met betrekking tot de Blauwe Stad vermoeden wij dat een belangrijk deel van het plan op korte termijn gerealiseerd moet zijn, teneinde de komende concurrentie met Meerstad niet te verliezen. Want is het College niet met ons van mening dat Meerstad veel aantrekkelijker is als woongebied, alleen al uit het oogpunt van voorzieningen zo dicht bij de stad Groningen? De afwikkeling van de EHS-gronden lijkt wel een zaak die begin noch eind in zich heeft. Wat is in dit verband de koppeling tussen de EHS-gronden, de Blauwe Stad en de uitspraak op blz. 60 over het mogelijk niet budgettair neutraal houden van de plannen? Dat hebben wij niet helemaal kunnen volgen. Hebben voorts de kabinetsplannen met betrekking tot de EHS nog gevolgen voor onze provincie? De aandacht voor het milieu lijkt in het algemeen de laatste tijd wat te verslappen, maar dit is volgens ons geheel ten onrechte. Ter voorkoming van een misverstand: dit is geen verwijt aan het College, maar een opmerking in zijn algemeenheid. De rol van de provincie is naar onze waarneming niet drastisch veranderd en ook op het terrein van de handhaving is die rol nog duidelijk aanwezig. De provincie zal in voorlichtende zin de inwoners moeten blijven attenderen op hun gedrag, te beginnen met soms heel kleine alledaagse dingen als sigarettenpeuken, kauwgom en bierblikjes.
51
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie
Wij willen hier nu niet al te uitgebreid op ingaan, maar als wij zien welke investeringen de laatste jaren nodig zijn om bijvoorbeeld het water van een acceptabele kwaliteit te houden, is wel duidelijk dat op dit punt onze integrale aandacht blijvend nodig is. Wij hebben kunnen constateren dat het met de natuurontwikkeling in onze provincie goed is gesteld. Een groot aantal doelstellingen is gehaald en de voortgang van projecten met betrekking tot de EHS is aantoonbaar. Mevrouw BOS: Voorzitter! Welke doelstellingen zijn gehaald bij het natuurbeleid? De heer SLAGER: Ik heb de begroting nu niet bij mij, maar ik wil u straks met alle plezier een aantal bladzijden aanwijzen waar voorbeelden worden genoemd. Mevrouw BOS: Gelooft u dat zomaar, als dat er staat? De heer SLAGER: Ik geloof niet zonder meer alles wat er staat, maar ik neem ook waar en ik spreek ook in pauzes van vergaderingen met mensen en dan hoor ik ook het een en ander. De provincie zag zich voor de taak gesteld de Flora- en faunawet uit te voeren en dat is zeker geen eenvoudige zaak. Na een uitgebreide discussie hierover is de afspraak gemaakt met het College dat er op korte termijn een faunabeheereenheid zou worden ingesteld, maar dit is tot nu toe nog niet gebeurd. Natuurlijk zijn hiervoor tal van redenen aan te wijzen, maar de praktijk wijst uit dat een goede regeling op dit gebied van belang is. Met name van de kant van weidevogelbeheerders is de teleurstelling groot. Op korte termijn is nader onderzoek gewenst om verdere schade zo veel mogelijk te beperken. Voor wij het weten is het weer voorjaar en dan moet alles wel gerealiseerd zijn. In onze beide buurprovincies, maar met name in Drenthe, is het beleid wat ruimer geformuleerd dan bij ons. Wij vragen ons nog steeds af of de beperkingen die Groningen kent, wel evenwichtig zijn. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Mag ik in dit verband een vraag aan het College stellen? Er zijn door mijn fractie vragen gesteld en als die antwoorden nu ter beschikking zijn, zouden wij daar graag over willen beschikken in het kader van de begrotingsbehandeling. De VOORZITTER: Die antwoorden staan vanavond op de agenda van het College van GS en zullen dus morgen beschikbaar zijn. De heer TERPSTRA: Dank u. De heer SLAGER: Ik kom bij zorg en welzijn. De patiënten- en consumentenorganisaties worden door de provincie gesubsidieerd. Met ingang van het jaar 2003 krijgen de koepelorganisaties er een flink bedrag bij. Het kabinet wil de positie van zorggebruikers, als partij op de markt, verder versterken. Verzekeraars krijgen nog duidelijker dan voorheen de rol van zorginkoper, maar weten zij wel wat de klant wil? De patiënten- en consumentenorganisaties zullen naar onze mening de vinger goed aan de pols moeten houden.
52
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie
Moet het SPC, als samenwerkingsverband van patiënten- en consumentenorganisaties, zich niet veel meer profileren en aan public relations doen? Het is een belangrijke organisatie in onze provincie, maar nog heel onbekend bij het publiek, zo ervaren wij regelmatig. Aan bepaalde takken van sport is de laatste jaren veel provinciaal geld besteed, meer soms dan aanvankelijk de bedoeling was en zeker meer dan ons lief is. Wij laten deze oude koeien nu maar in de sloot. Volgens het gezegde horen zij daar, al is het uit milieuoverwegingen niet zo verstandig. Wij kunnen ons beter vinden in het breedtesportbeleid van de provincie. Met name vragen wij hier aandacht voor de participatie van gehandicapten en chronisch zieken. Het is een goede zaak wanneer sportverenigingen een G-team oprichten, een gehandicaptenteam. Het oprichten van een G-team brengt echter nogal wat kosten met zich mee. Zijn er middelen beschikbaar of beschikbaar te stellen voor verenigingen wanneer zij een G-team oprichten, als aanmoedigingsbijdrage bijvoorbeeld? De afgelopen week zagen wij daar in de besluitenlijst van het College een voorbeeld van. Per 1 januari 2003 moet het Bureau Jeugdzorg operationeel zijn, is de bedoeling. Is dat ook inderdaad het geval, nu de Wet op de jeugdzorg nog niet in werking is getreden? Wachttijden en wachtlijsten moeten worden voorkomen. Maar hoe moeten die worden voorkomen? Er is nu al een wachtlijst bij het AMK, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Wat wordt er op dit moment aan gedaan om deze wachtlijst weg te werken? Afgelopen zomer is er in Roermond een drama gebeurd met een gezin dat in de hulpverlening zat. Achteraf werd duidelijk dat de hulpverleningsinstanties niet op een goede manier met elkaar communiceerden. Hoe is de samenwerking en afstemming tussen de verschillende instanties in onze provincie? Met betrekking tot de extra middelen voor de culturele infrastructuur van de stad houden wij vooralsnog een slag om de arm. Wij begrijpen dat het de bedoeling is om dit bedrag eerst apart te zetten en dat een nadere invulling nog moet volgen. In afwachting daarvan houden wij op dit punt een voorbehoud. Onder het kopje Cultuur willen wij ook een opmerking maken met betrekking tot RTV Noord. Wij zijn van mening dat zowel Radio Noord als TV Noord een belangrijke rol vervullen in de Groningse samenleving. Niet onbelangrijk is de rol op het gebied van de Groningse taal en cultuur, maar de rol is nog veel breder. De kijk- en luisterdichtheid zijn van een zodanig hoog niveau, dat men in andere delen van het land vervuld is van jaloezie. Zonder nu uitvoerig in te willen gaan op de financiële problemen, zijn wij van mening dat een zekere financiële ondersteuning van de zijde van de provincie bespreekbaar moet zijn. Geen blanco cheque, maar een bepaalde bijdrage is voor ons zeker bespreekbaar. Als wij zien wat er op dit gebied in andere provincies gebeurt, moet ook in Groningen iets mogelijk zijn, al weten wij dat alle provincies niet zonder meer vergelijkbaar zijn. Wij zijn benieuwd naar de mening van andere fracties op dit punt. Van een aantal fracties hebben wij inmiddels hun standpunt vernomen. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Ik ben benieuwd naar de mening van de heer Slager over het voorstel van het CDA, dat wij in de krant konden lezen, om de opzet voor de motorrijtuigenbelasting te verhogen en daarmee een structurele bijdrage aan RTV Noord te kunnen verstrekken. De heer SLAGER: Ik heb begrepen dat dat een van de plannen is van de CDA-fractie die te maken hebben met het nieuwe verkiezingsprogramma. Ik weet niet of dat inmiddels al tot plannen is omgebouwd bij de
53
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie
CDA-fractie. Het is naar mijn gevoel een voorstel, ik weet niet of dit het meest gelukkige voorstel is om het op deze manier in te vullen. Ik denk dat er andere mogelijkheden zijn. De eerste fase van onderhoud aan de Zuidelijke Ringweg heeft de afgelopen zomerperiode plaatsgevonden. Als alles volgens de planning kan worden uitgevoerd, zal de doorstroming zodanig verbeteren dat het aantal stilstaande auto’s behoorlijk afneemt. Voordat alle doorstroommaatregelen effect hebben moet er nog wel het een en ander gebeuren en zijn wij een aantal jaren verder. Met betrekking tot de vaak door onze fractie - en andere fracties - bepleite verdubbeling van de N33 is de vooruitgang wat moeilijker te herkennen. Wij gaan ervan uit dat het College het nieuwe kabinet blijft bestoken met argumenten. Op blz. 58 van de begroting worden wij geconfronteerd met een tegenvaller, ofwel een niet-voorziene mogelijkheid van meerkosten met betrekking tot de N33. Hoe staat dit in verhouding tot de eerder gemaakte afspraken en hoe groot is het onvoorziene bedrag? Het is voor ons nog de vraag of dit echt onvoorzienbaar was of dat het eerder te maken heeft met een onjuiste planning of onjuiste berekeningen. Bijna hadden wij over de financiën deze keer geen opmerkingen gemaakt. Wij beperken ons nu tot alleen deze: de degelijkheid die uit de begroting spreekt, het je niet rijker rekenen dan je bent, niet alvast geld uitgeven, dat misschien ooit, als alles meezit, nog eens binnenkomt en niet alleen aan vandaag denken, maar ook iets verder kijken dan je neus lang is, dat beleid spreekt ons aan. Dat lijkt mij voldoende voor dit moment. Ik kom tot een afsluiting. Het was de laatste keer. Misschien niet voor mij persoonlijk, al moet ik dat nog afwachten, net als de andere leden van de fractie. Het duurt nog een aantal weken voordat de nieuwe volgorde van de kandidatenlijst bekend is. Maar het was wel de laatste Algemene Beschouwing van het GPV en van de RPF/SGP-fractie in de Staten van Groningen. Ongeveer een halve eeuw lang heeft het GPV zijn bijdragen geleverd, RPF/SGP wat minder lang. Het is hiermee uit. Ik heb de geschiedenisboeken er niet op nageslagen, maar Groningen was een van de eerste provincies, zo niet de allereerste, waar het GPV in de Staten was vertegenwoordigd en Groningen is ook een van de laatste provincies, zo niet de allerlaatste. Maar geen reden om te treuren, want de naam mag dan veranderen van GPV en RPF/SGP in ChristenUnie, inhoudelijk zal er niet veel veranderen aan onze huidige werkwijze. Ook in 2003 hopen wij weer de kracht te ontvangen om, samen met alle andere fracties, besluiten te nemen die in het belang zijn van de inwoners van onze mooie provincie. Wij wensen het complete provinciale bestuur en allen die daarbij betrokken zijn, Gods zegen toe, voor nu, voor de toekomst en voor het begrotingsjaar 2003. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering. De vergadering wordt van 12.44 tot 13.30 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan mevrouw Gräper. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! De laatste Algemene Beschouwingen van deze periode, en de laatste begrotingsbehandeling in een monistisch stelsel. Twee redenen om even extra stil te staan bij wat wij vandaag en morgen doen. Na drie jaar zou het gesneden koek moeten zijn, maar met de overgang naar het dualisme gaat er veel veranderen. Dat zal voor iedereen wennen zijn.
54
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen GPV- en RPF/SGP-fractie Algemene beschouwingen D66-fractie
Deze Algemene Beschouwingen zouden er een van terugkijken kunnen zijn, maar de fractie van D66 besteedt haar aandacht liever aan de toekomst. Wat zijn de keuzes, de onderwerpen die wij het College willen meegeven? Wat de D66-fractie betreft kunnen deze keuzes worden onderverdeeld in vier thema’s; een democratisch Groningen, een duurzaam Groningen, een ontwikkeld Groningen en, als belangrijkste, een menselijk Groningen. In een democratische samenleving telt iedereen mee, doet iedereen mee. Stemmen is de basis van deze democratie, maar democratie is meer dan eenmaal per vier jaar naar de stembus gaan. Democratie is ook tussentijds meedenken en meedoen in een interactief proces met gekozen bestuurders. Democratie is de mogelijkheid hebben om de handrem erop te gooien door middel van een referendum. Democratie is niet alleen de Staten kiezen maar ook het boegbeeld van de provincie, namelijk de Commissaris van de Koningin. In een democratische samenleving is verantwoording afleggen essentieel voor het vertrouwen in de overheid in het algemeen en de politiek in het bijzonder. Om die reden heeft de fractie van D66 twee jaar geleden het voorstel gedaan om door middel van een camera en zendtijd de Statenvergadering live uit te zenden. Dat stuitte toen velen tegen de borst. Wij vinden en vonden het de moeite waard om de Groninger te laten zien wat er met zijn of haar stem is gebeurd. En wij zijn en waren niet bang voor de openbaarheid die daarbij hoort. Wij hebben dan ook een poging ondernomen om de Statenvergadering van vandaag en morgen live uit te zenden, deze keer via onze eigen website. Dit bleek om technische redenen niet mogelijk. De capaciteit van de internetverbinding in het provinciehuis is niet toereikend om bewegende beelden op het net te zetten. Het is triest te constateren dat menig slaapkamer in de Verenigde Staten openbaarder is dan de vergaderingen in een democratisch orgaan als Provinciale Staten in Groningen. Wij roepen het College dan ook met klem op de nog aan te leggen digitale ring een aftakking in de Statenzaal te laten hebben, zodat de Staten in de toekomst ook HOT – helder, openbaar en transparant - kunnen zijn. En hopelijk kunnen wij in de toekomst deze webcam dan wel gebruiken! Omdat de fractie van D66 niet voor één gat te vangen is, hebben wij een digitale camera meegenomen. De beschouwingen van onze fractie worden opgenomen en zullen vanavond op het Internet worden gezet en voor alle Groningers te zien zijn op www.d66statengroningen.nl. Alle fracties die ook graag HOT willen zijn worden uitgenodigd ons voorbeeld te volgen en kunnen ‘zendtijd’ op onze website krijgen. Met de komst van het dualisme verandert er veel in de wijze waarop het College van Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten met elkaar om zullen gaan. Het budgetrecht wordt belangrijker, maar maakt ook dat de Staten minder flexibel op actuele situaties kunnen reageren. Immers, op vaste momenten in het jaar zal er over financiën worden gesproken, terwijl de actualiteit zich maar zelden aan die kalender zal willen houden. Daarnaast zullen wij als Staten onze initiërende rol invulling moeten zien te geven. Om deze twee redenen dient de D66-fractie het volgende amendement in, waarmee wij pleiten voor de invoering van een Budget Actualiteit en Stateninitiatief, ook wel BAS genoemd. De VOORZITTER: Door mevrouw Gräper wordt het volgende amendement voorgesteld: "Amendement op de Beleidsbegroting 2003 provincie Groningen Hoofd/subfunctie c.q. productgroep 1001/0300 Bladzijde(n): 86/87 en 316/317
55
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
Voorstel: 1001: bijdrage ten behoeve van het instellen van het budget Actualiteit en Stateninitiatief (BAS), plus 500.000 euro 0300: onvoorzien; in te vullen nieuw beleid 2003, min 500.000 euro" Het amendement is ondertekend door mevrouw Gräper, krijgt letter C en maakt deel uit van de beraadslaging. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Het bijzondere aan het BAS-budget is dat slechts de Staten met voorstellen kunnen komen voor de besteding van dit budget. Op deze manier behouden wij flexibiliteit en hopelijk zal het BAS-budget ertoe bijdragen dat, nog meer dan op dit moment, de Staten zelf met initiatieven zullen komen. Ik kom op mijn tweede thema; een duurzaam Groningen. Een chic woord, maar wat betekent het nu eigenlijk? Wat de D66-fractie betreft, is iets duurzaam wanneer het ertoe leidt dat de samenleving in de toekomst van minimaal dezelfde kwaliteit is als de huidige samenleving. Omdat een samenleving altijd in beweging is, is duurzaamheid per definitie een ontwikkeling. Daarom spreken wij in de ogen van onze fractie beter niet van ‘statische duurzaamheid’, maar van ‘dynamische duurzame ontwikkeling’. Daarnaast is duurzame ontwikkeling integraal en kenmerkt het zich het sterkst door een economische, ecologische en sociale component. Duurzame ontwikkeling in een economisch perspectief streven wij allen na. Iedereen wil immers zijn welvaart behouden. De huidige economische ontwikkelingen lijken een bedreiging voor deze duurzame ontwikkeling. De midterm review van het Kompas laat zien dat het met name te danken is aan de vliegende start van de eerste jaren dat wij nog enigszins op koers liggen, maar dat het steeds moeilijker wordt om goede projecten van de grond te krijgen. Daarnaast leren ons de ervaringen van SCI/HewlettPackard dat het binnenhalen van grote projecten geen garanties voor de toekomst geeft. Duurzame ontwikkeling vanuit een economisch perspectief is het best gebaat bij gebiedsgebonden, maatschappelijk betrokken ondernemingen. Het Groninger KB is dit bij uitstek. 99 Procent van de bedrijven in Groningen valt onder het KB. Vaak zijn het bedrijven die al generaties lang een onderdeel van de gemeenschap vormen en heel honkvast zijn. Het KB wordt echter ook door andere zaken gekenmerkt. MKB'ers zijn in de eerste plaats ondernemers en geen subsidieaanvraagschrijvers, platformorganisatoren, brancheoverlegvoorzitters, langetermijnstrategen, arbeidsmarktspecialisten, werkendlerenstagebegeleiders. Het zijn mensen die het al druk genoeg hebben met waar ze goed in zijn, namelijk ondernemen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Zou mevrouw Gräper het laatste voorbeeld, de leerstagebegeleiders, niet beter van het rijtje kunnen uitsluiten? Ik denk dat leerstagebegeleiders juist in het kader van de arbeidsmarkt binnen het KB uitermate nuttig zijn. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik geef ook niet aan dat zij dat per definitie niet zijn, ik geef aan dat zij dat in de eerste plaats niet zijn. Zij zijn in de eerste plaats ondernemers en daar hebben zij het heel druk mee. Dat is mijn punt in dit verband. Het is dus als overheid te gemakkelijk om te zeggen dat de ondernemers zelf maar met projectvoorstellen moeten komen. Het belang is daarvoor te groot. Immers, indien er bij iedere twee van de drie MKBbedrijven één arbeidsplaats zou bijkomen, wordt de doelstelling zoals vermeld in het Kompas ruimschoots gehaald.
56
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
Waar gaat het dan mis? MKB'ers hebben geen idee wat er allemaal aan mogelijkheden is. Wij als Statenleden kunnen het woud aan regelingen en mogelijkheden niet eens goed onderscheiden. Waarom zou de MKB'er dat dan wel kunnen? Gedeputeerde Jansen heeft vorig jaar aangekondigd bij boeren aan de eettafel aan te schuiven om hen de weg te wijzen door het woud van regelingen. Misschien is het een idee dat ook de gedeputeerde van Economische Zaken bij de MKB'ers huiskamergesprekken gaat voeren. Waar gaat het nog meer mis? Niet bij de goede ideeën! De MKB'er is heel goed, ja zelfs het best, in staat om te zeggen wat goed is voor zijn of haar branche. Het ontbreekt de MKB'er echter vaak aan tijd en de organisatorische capaciteit om ideeën te vertalen in projectvoorstellen. Indien wij als overheid gebiedsgebonden banen willen, zodat de duurzame ontwikkeling ook in de toekomst gegarandeerd is, zullen wij moeten investeren in het organisatorische vermogen van de MKB'er. Om die reden wil de fractie van D66 het College een notitie overhandigen met het verzoek dit voorstel te onderzoeken en uit te werken, en hierop in de Commissie voor Economische Zaken terug te komen. De heer JONGSTRA: Is dit niet een rol van de Kamer van Koophandel in dit gebied, die het midden- en kleinbedrijf ondersteunt in het uitwerken van ideeën tot haalbare projecten? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: De Kamer van Koophandel kan daar wel een rol in spelen, maar wij als zouden daarin als overheid, als wij dat willen – en die wens hebben wij bij het Kompas allen uitgesproken –ook zeker een actieve rol moeten spelen. Mevrouw Gräper overhandigt de voorzitter de Notitie KB. De VOORZITTER: Deze notitie KB zal worden vermenigvuldigd en rondgedeeld. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Duurzame ontwikkeling kenmerkt zich ook door de wijze waarop wij met onze omgeving omgaan. Om de kwaliteit in de toekomst te garanderen leggen wij sommige activiteiten aan banden en zijn milieuvergunningen nodig om ervoor te zorgen dat deze activiteiten gecontroleerd en met zo min mogelijk risico’s verlopen. Hierbij kan de provincie wat de fractie van D66 betreft niet streng genoeg zijn. Naast de kwaliteitseisen zoals die verwoord worden in landelijke en Europese richtlijnen ten aanzien van milieuvergunningen moeten wij als provincie onze eigen milieukwaliteitseisen stellen. Onze provincie is op een aantal aspecten uniek in Nederland. De relatieve rust, ruimte en duisternis die wij nu nog kennen, moeten ook voor de toekomst bewaard blijven. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Mag ik uit het betoog van de fractie van D66 begrijpen dat zij bovenop de normale milieuregelingen en –vergunningen extra kwaliteitseisen wil stellen die ten opzichte van de concurrentiepositie van Noord-Nederland een probleem kunnen zijn? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik geloof niet dat dat een probleem hoeft te zijn. Wij hebben die kwaliteitseisen nu al voor ogen, maar gebruiken die nog te specifiek. Op het moment dat dit tot een algemeen geldende milieukwaliteitseis wordt gemaakt die verankerd is in het POP, kan de huidige praktijk hard gemaakt worden. De heer TERPSTRA: Dus u ziet geen probleem voor de concurrentiepositie van Noord-Nederland en de provincie Groningen in relatie tot elders, omdat er geen extra eisen worden gesteld?
57
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Er worden extra eisen gesteld, maar die zijn dusdanig belangrijk voor de kwaliteit van het unieke landschap dat wij hier in het noorden hebben, en wij zijn en zozeer van overtuigd dat het unieke landschap zoveel aantrekkingskracht heeft, dat het op kan tegen de extra eisen die daarvoor nodig zijn. De heer TERPSTRA: Dus ik mag constateren dat u extra concurrentieproblemen oproept voor bedrijven in Noord-Nederland? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Als u het goed vindt, ga ik verder. Door voor onze provincie algemeen geldende milieukwaliteitseisen te formuleren, kunnen wij deze rust en ruimte beschermen. Alle actuele vergunningen zouden hier vervolgens aan getoetst moeten worden. Daarnaast moet er nu echt werk van worden gemaakt dat alle vergunningen iedere vijf jaar op een overzichtelijke wijze worden herzien. Alleen op die manier kunnen wij nu en in de toekomst schone lucht, schoon water en schone grond blijven garanderen! In Groningen wordt een groot deel van het landschap bepaald door groene ruimte. De invulling van deze groene ruimte is continu een bron van discussie en inspiratie. Ook de duurzame ontwikkeling van het landschap is dynamisch, niet statisch. Het is meer dan ‘houden wat je hebt’; het gaat om behoud en gebruik van de natuurlijke omgeving. Unieke natuurwaarden moet je beslist beschermen en in een uiterst geval ook afschermen. Maar naast de eigen waarden van de natuur moet er ook oog zijn voor de gebruiken belevingswaarde ervan. Natuur zou vooral toegankelijk en bruikbaar moeten zijn. ‘Afblijven en wegwezen’ is geen uitnodigende benadering. Voor het draagvlak van milieu- en natuurbehoud is niet alleen de fanatieke vogelaar of de doorgewinterde milieubeweger van belang, maar evenzeer de weekendfietser, de sportvisser, de kanoënde stadjer of de agrarische natuurbeheerder. Activiteiten die afhankelijk zijn van een goede natuur- en milieukwaliteit, zoals verschillende vormen van recreatie, leiden tot bescherming van natuur en milieu, goed begrepen door economisch eigenbelang. De fractie van D66 is daarom voorstander van maximale toegankelijkheid van de Groningse natuur en voor bevordering van creatieve benaderingen die duurzaam economisch en sociaal gebruik van de natuur niet in de weg staan. Duurzame ontwikkeling is ook zuinig omgaan met wat je hebt. Zuinig omgaan met energie bijvoorbeeld. Het initiatiefvoorstel van de fracties van GroenLinks en D66 dat twee weken geleden is aangenomen hier in de Staten, is een goed begin. Het komt nu aan op de uitwerking. Hierbij mag wat onze fractie betreft de taakstelling zoals afgesproken in het convenant als uitgangspunt worden genomen, maar niet als einddoel. Bijvoorbeeld voor de winning van windenergie ligt wat ons betreft de ambitie hoger. Duurzame ontwikkeling gaat ten slotte met name over mensen. Wij zijn één maatschappij. Om die reden moeten wij er alles aan doen om een tweedeling in deze maatschappij te voorkomen, omdat dan immers de sociale samenhang onder de maatschappij wegvalt. Deze samenhang kan en zal voortdurend veranderen, maar mag nooit verdwijnen. Als gevolg van de economische ontwikkelingen dreigt echter een groep mensen die nu net aansluiting bij de arbeidsmarkt heeft gevonden, weer buiten de boot te vallen. En dat terwijl werken voor deze groep aansluiting betekende bij de samenleving. Deze aansluiting mag niet verloren gaan. Voor een deel gaat het daarbij om de WIW- en ID-banen. Alle kritiek die er op dit moment op dit soort banen is, bedreigt indirect de sociale samenhang. Natuurlijk blijft de doorstroming achter bij de verwachtingen, maar dat is niet zo vreemd. De kwalificaties om in te stromen zijn dusdanig anders dan de kwalificaties om door te stromen dat het gewoon niet voor
58
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
iedereen mogelijk is om door te stromen. ID- en WIW-banen hebben echter ook een duidelijke maatschappelijke betekenis. De D66-fractie pleit er daarom ook voor, voortaan te spreken van IM-banen Instroom en Maatschappij. Het gaat in de eerste plaats om het maatschappelijke belang voor iedereen, denk maar aan de klassenhulp of de stadswacht; om extra handen aan het bed, de draaiende spil op de sportvereniging, maar ook om het maatschappelijke belang voor de mensen, werkzaam in deze banen. Zij krijgen weer de kans om mee te doen, te participeren in de samenleving. Doorstroming is een onderdeel van dit maatschappelijke belang, maar niet per se voor iedereen een einddoel. Er zal dus ook een duidelijk onderscheid moeten worden gemaakt tussen mensen die een reële kans hebben om door te stromen en diegenen voor wie de IM-baan een doel op zichzelf is. Diegenen die een reële kans maken om door te stromen, zouden vanuit het BOA actief en intensief moeten worden begeleid naar een niet-gesubsidieerde baan. Het beleid voor de andere groep zou een plek moeten krijgen in het provinciale welzijnsbeleid. De heer JAGER: Voorzitter! Ik begrijp dat mevrouw Gräper nu wil voorstellen - aan de Tweede Kamer neem ik aan, want die schijnt daarover te gaan - om de doelstellingen van het instrument gesubsidieerde arbeid zoals wij dat nu kennen los te laten, namelijk dat het zou gaan om additionele arbeid, instroom en doorstroming, en dat zij een nieuw instrument wil toevoegen, dat meer op maatschappelijk gebied ligt om problemen in de publieke sector op te lossen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Wij pleiten ervoor een onderscheid te maken, waarbij niet bij voorbaat de ID-banen zoals die nu bestaan worden afgeschaft, want voor een deel van de mensen, werkzaam in de ID- en WIW-banen is doorstroming zeker een doel en zou dit ook een doel en mogelijkheid moeten zijn. Wij vragen alleen extra aandacht voor de rol die ID- en WIW-banen op dit moment in de huidige samenleving hebben. Wat ons betreft moeten wij dat doel absoluut voor ogen houden, zowel vanuit het belang van de maatschappij als vanuit het belang van de mensen die daar werkzaam zijn. De heer JAGER: Maar dan niet zozeer als een additionele baan, maar meer als een structurele oplossing van de problemen in de publieke sector, waar wij allemaal naar zoeken. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voor een deel wel, ja. Ik kom bij een ontwikkeld Groningen. ‘Stilstand is achteruitgang’ is een algemene wijsheid, en ook een open deur. De ontwikkelingen in Delfzijl en Hoogezand laten echter zien dat de traditionele sectoren niet langer de pijlers kunnen zijn van een gezonde lokale economie. Nieuwe sectoren ontwikkelen is daarom noodzakelijk om de kwaliteit van de samenleving te kunnen handhaven en te verbeteren. Nieuwe sectoren, nieuwe pijlers zijn bijvoorbeeld de ICT-sector en de biotechnologie. Mede om die reden stimuleert het College de ontwikkeling van Groningen door het aanleggen van een digitale ring. Zoals de fractie van D66 heeft aangegeven in haar ICT-nota, is het aanleggen van een kabel één, het benutten van die kabel is een tweede en misschien wel een veel belangrijker aspect. Het stimuleren van het gebruik zou bijvoorbeeld kunnen beginnen met het vermelden van de e-mailadressen van de fractievoorzitters in de begrotingskrant. De komst van de digitale ontwikkeling levert echter ook een bedreiging op. Het gat tussen gebruikers en niet-gebruikers van ICT wordt namelijk steeds groter en er tekent zich een tweedeling af, die min of meer langs dezelfde lijnen loopt als die van de sociale tweedeling. Dit vormt een bedreiging voor de
59
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
eerdergenoemde, zo belangrijke sociale samenhang en mag niet onderschat worden. Daar waar nu nog sprake is van een sociale tweedeling, zijn de economische gevolgen voor deze groep voor de toekomst van groot belang. Zo wordt het zelfs voor een ervaren productiemedewerker steeds moeilijker om werk te vinden wanneer hij geen kennis heeft van computers. Veel productielijnen worden immers inmiddels door een computer aangestuurd. De klappen als gevolg van de economische ontwikkelingen zijn traditioneel het eerst te voelen in de groep van lager opgeleiden. Wanneer bovendien uit de provinciale monitor blijkt dat bij deze groep slechts 40 procent aansluiting heeft op het Internet, is investeren in het gebruik van ICT juist nu belangrijk. De ontwikkeling van de Veenkoloniën verdient apart aandacht. De fractie van D66 maakt zich grote zorgen over de uitvoering van de Agenda voor de Veenkoloniën. Geluiden uit Den Haag versterken dit gevoel. Kan het College aangeven welke stappen het onderneemt om ervoor te zorgen dat de Agenda voor de Veenkoloniën volgens afspraak wordt uitgevoerd? Ook op het gebied van de bereikbaarheid van de provincie zijn het de geluiden uit Den Haag die onze fractie zorgen baren. De mate waarin Groningen zich kan ontwikkelen is onder meer afhankelijk van de bereikbaarheid van onze provincie. De indruk is gewekt dat voor het gebied boven Amersfoort investeringen in de infrastructuur nog wel een tijdje op de plank zullen blijven liggen. Wij vragen ons dan ook af in hoeverre de aanpassingen aan de huidige Zuidelijke Ringweg –dan bedoelen wij niet alleen het opknappen, maar ook de volgende Langman-ontwikkeling zoals die is afgesproken - als gevolg hiervan in gevaar komt. Daarnaast hebben wij met interesse de nieuwste plannen rondom het STOV gevolgd, maar ook hiervan vraagt onze fractie in hoeverre dit nog reële plannen zijn. Wat ons betreft, zijn ze heel reëel. Is er dan niets wat wij zelf kunnen doen? Wat de fractie van D66 betreft wel. Versneld aanleggen van transferia bijvoorbeeld. In combinatie met een goede OV-verbinding door de stad zal dit de eerste drukte kunnen opvangen, dat heeft het transferium bij de Sontweg wel bewezen. Maar er is meer. Onze fractie heeft er in het verleden voor gepleit dat het College met NoordNed in gesprek blijft over de invoering van de fietshopper op het treintraject Groningen-Leeuwarden en het College heeft aangegeven hier met dezelfde passie mee bezig te zijn. Er kan echter meer. Zo blijken er in de Randstad bussen rond te rijden waarbij de fiets kan worden meegenomen, de zogenaamde Interbikers. De fractie van D66 wil met de volgende motie het College oproepen te onderzoeken of een dergelijk systeem ook in onze provincie kan worden ingevoerd. De VOORZITTER: Door mevrouw Gräper wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten bijeen op maandag 7 en dinsdag 8 oktober 2002, overwegende dat: het belang van stimulering van openbaar vervoer en met name de ketenmobiliteit; voor een groot deel van de provincie de inwoners aangewezen zijn op de bus wanneer ze gebruik willen maken van het openbaar vervoer constaterende dat: de interbiker een waardevolle bijdrage kan leveren aan de stimulering van het openbaar vervoer en het optimaliseren van ketenmobiliteit;
60
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
verzoekt het College: de invoering van de interbiker in Groningen te onderzoeken en te kijken of met een pilotproject de interbiker in een behoefte voldoet, en gaan over tot de orde van de dag". De motie is ondertekend door mevrouw Gräper, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 5. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Niet alleen de bereikbaarheid van de stad is belangrijk voor de ontwikkeling van Groningen, maar ook de bereikbaarheid van het platteland. Het openbaar vervoer op het platteland heeft zijn benedengrens bereikt. De rek is eruit. Onze fractie maakt zich dan ook grote zorgen om de leefbaarheid op het platteland wanneer ook deze voorziening dreigt te worden wegbezuinigd. Zoals bekend, is de fractie van D66 bereid te overwegen of provinciale middelen noodzakelijk zijn om het openbaar vervoer in onze provincie op het huidige niveau in de benen te houden. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Het klinkt op zichzelf heel sympathiek dat mevrouw Gräper middelen over heeft uit eigen provinciale middelen. Kan zij ook aangeven welk dekkingsvoorstel daarbij zou passen? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik heb daar op dit moment geen dekkingsvoorstel voor, maar wij hebben al meerdere malen aangegeven dat wat ons betreft het College eens kan kijken welke mogelijkheden er binnen de huidige begroting zijn om tot een voorstel te komen, waarbij provinciale middelen worden gebruikt om het openbaar vervoer, met name op het platteland, in de benen te houden. Ik ben geen financieel specialist. Ik probeer de begroting ieder jaar te begrijpen, maar ik doe nog steeds mijn best. Ik geloof dat het College heel goed in staat is samen met het ambtelijke apparaat eens te kijken of er ruimte binnen het budget is. De heer TERPSTRA: Dan vraag ik aanvullend of u enig idee hebt van de omvang van de middelen die een zinvolle bijdrage vanuit provinciale middelen ten opzichte van het openbaar vervoer zou kunnen bewerkstelligen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Nee, dat heb ik niet. De mate waarin het platteland zich kan ontwikkelen is mede afhankelijk van de leefbaarheid op het platteland. Het rigide beleid dat dit College heeft gevoerd ten aanzien van het bouwen op het platteland is een bedreiging voor deze ontwikkeling. Al eerder heeft onze fractie ervoor gepleit om door middel van de invoering van de BER – de Bouweffectrapportage - de woningbouw op het platteland af te wegen ten opzichte van elkaar. Ieder voorstel tot bouw van woningen, zowel in de kleine kernen als in de kernzones, kan zo worden beoordeeld op dezelfde randvoorwaarden en dezelfde criteria. Zaken als duurzaam bouwen, aantasting van het landschap, levensloopbestendigheid van de woningen en de effecten voor de woningbouw in omliggende plaatsen kunnen hierin worden meegenomen. Om de ontwikkeling ook in de kleine dorpen in de toekomst te kunnen garanderen dient de fractie van D66 hierbij de motie opnieuw in.
61
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
De VOORZITTER: Door mevrouw Gräper wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten bijeen op maandag 7 en dinsdag 8 oktober 2002, overwegende dat: de behoefte om te bouwen in dorpen aanwezig is; de algemeen heersende opvatting dat het karakteristieke van het Groninger landschap behouden moet blijven; de wens dat het voorzieningenniveau op het platteland optimaal moet zijn; de leefbaarheid in de dorpen gewaarborgd moet worden; constaterende dat: het lastig is om een generieke maatregel te treffen die het bouwen in dorpen onder bepaalde voorwaarden toestaat; het wenselijk is om een voor alle gevallen identiek toetsingskader te hanteren;
verzoekt het College: de mogelijkheid te onderzoeken tot het opnemen van een bouweffectrapportage (BER) in het provinciale beleid ten aanzien van woningbouw in de provincie, waarmee woningbouw in dorpen kan worden toegestaan indien deze BER aantoont dat de plannen in het landschap en dorpsgezicht niet aantasten, een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het dorp en de voorzieningen in de regio en bestaande woningbouwplannen in de regio niet doorkruisen, en gaan over tot de orde van de dag". De motie is ondertekend door mevrouw Gräper, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 6. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Ten slotte een menselijk Groningen. Als laatste, maar zeker niet als minste. Het menselijke Groningen is wat het leuk maakt om in Groningen te wonen, te werken en te leven. Het is de jus op de Groningse aardappel. Mensen zijn hierbij zélf het best in staat om te bepalen wat leuk is en wat niet, en wat het leuk maakt om hier te wonen en te leven. Om die reden pleit de fractie van D66 ervoor dat bewonersparticipatie standaard wordt opgenomen in de woonplannen en dat bij het beoordelen van de woonplannen het betrekken van bewoners als belangrijkste criterium wordt meegenomen. Plezierig wonen en leven is ook afhankelijk van de aanwezigheid van voorzieningen. Dit wordt juist op het platteland steeds moeilijker. Om de voorzieningen op peil te houden ontstaan er op diverse plekken initiatieven die de moeite waard zijn. Zo is er in het blad van de VKDG een plan gelanceerd onder de naam van de lusbus. Deze bus is een combinatie van een groot aantal voorzieningen. Het idee erachter is
62
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
dat een lusbus lussen maakt tussen het multifunctionele centrum in een hoofddorp en de verschillende dorpshuizen in de omliggende dorpen. De VOORZITTER: Er was enige onduidelijkheid. De heer TERPSTRA: Misschien was dat geassocieerd aan de HOT en de slaapkamer, maar dat was niet helemaal duidelijk. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Behalve voor het vervoeren van mensen kan de lusbus ook gebruikt worden voor het vervoeren van goederen. Op die manier vergroot de lusbus het voorzieningsgebied van ondernemers in de kerndorpen en daarmee de kans dat ondernemers langer het hoofd boven water kunnen houden. Diverse andere functies kunnen worden aangesloten bij de lusbus. Zo kan de lusbus bibliotheekboeken meenemen, mensen op en neer naar de huisarts brengen, de levendigheid in buurthuizen vergroten. Een initiatief dat een vervolg verdient volgens de D66-fractie. Om die reden willen wij graag het College de notitie Lusbus op het platteland aanbieden. Mevrouw Gräper overhandigt de voorzitter de notitie Lusbus op het platteland. De VOORZITTER: De notitie zal worden vermenigvuldigd en rondgedeeld zodat zij bij de beraadslaging kan worden betrokken. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Met deze notitie verzoekt de fractie van D66 het College dit voorstel verder uit te werken en in de provincie door middel van een pilot-project te bezien of dit initiatief een vervolg verdient. Financiering hiervan kan naar ons inzicht plaatsvinden door het project integraal te benaderen. Middelen uit de reserve Cofinanciering economische en sociale infrastructuur zouden kunnen worden gecombineerd met middelen uit welzijnsprojecten, nieuwe ontwikkelingen op het gebied van openbaar vervoer en plattelandsontwikkeling. De heer JAGER: Voorzitter! Dient dit plan ter vervanging van initiatieven die er nu in allerlei dorpen worden genomen om zorgposten te creëren, steuntjes en allerlei harde fysieke infrastructuur? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Naar mijn mening kan dit juist aanvullend werken op dit soort voorstellen. Immers, niet op elke plek zal zo’n zorgplek komen en door middel van zo’n lusbus kunnen juist ook de kleine dorpen worden aangesloten op een zorgpost in de grotere dorpen. Ik denk dus dat het juist heel aanvullend kan werken. Groningen is uniek om wie wij zijn. Zo hebben wij een regionale omroep in de provincie met de hoogste kijk- en luisterdichtheid van alle regionale omroepen in het land. Een kijk- en luisterdichtheid waar bovendien een aantal landelijke omroepen jaloers op zouden zijn. Zoals verwacht heeft de fiscalisering geen positief effect gehad op de beschikbare middelen voor de regionale omroep in een dunbevolkte provincie als Groningen. Daarom blijft onze fractie ervoor pleiten dat er extra middelen worden vrijgemaakt om RTV Noord structureel te ondersteunen, zodat zij ook in de toekomst een onafhankelijke functie kan blijven vervullen.
63
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Mag ik mevrouw Gräper dezelfde vraag stellen als ik ook aan de heer Slager heb gesteld? U wilt provinciale steun voor RTV Noord, extra provinciale steun. Het is u ongetwijfeld bekend dat er door de CDA-fractie een suggestie is gedaan om hiervoor de opcenten motorrijtuigenbelasting te verhogen. Wat vindt u van die suggestie? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Zoals ook de heer Slager aangaf, is het volgens mij een voorstel in het kader van het verkiezingsprogramma en geen voorstel dat hier ter tafel ligt. De heer DE BRUIJNE: Ik begrijp van u dat wij dergelijke voorstellen niet serieus hoeven te nemen? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Zij worden absoluut wel serieus genomen, maar worden op een ander moment besproken. Ik wil wel aangeven dat wat D66 betreft structurele steun aan RTV Noord een goede zaak is, maar wij kiezen er niet voor om daar een verhoging van de motorrijtuigenbelasting aan te koppelen voor de financiering. De heer DE BRUIJNE: Maar misschien hebt u dan een andere suggestie voor de financiering? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Volgens mij hebben wij nog een redelijk bedrag openstaan aan flexibel budget. Voor het komende jaar kan het in ieder geval daaruit gefinancierd worden en eventueel kan er vervolgens bij de collegeonderhandelingen gekeken worden naar te maken keuzes. Daar heeft dit, wat ons betreft, de voorkeur. Een menselijk Groningen is ten slotte een van de leuke extra’s die het leven de moeite waard maken. Recreatieve en culturele voorzieningen zijn er niet alleen voor de toeristen, maar ook voor de inwoners van de provincie. Om die reden alleen al zijn investeringen in culturele en recreatieve instellingen meer dan de moeite waard. Wat ons betreft hoort de Hortus thuis bij de voorzieningen die wij in onze provincie moeten zien te behouden. Wat de fractie van D66 betreft blijft dit dan ook een provinciale verantwoordelijkheid. Wij waren dan ook verrast dat wij de Hortus niet konden terugvinden in de begroting. De heer JAGER: Voorzitter! Mevrouw Gräper zegt: ‘wat ons betreft blijft dat dan een provinciale verantwoordelijkheid’. Hoe verhoudt zich dat ten opzichte van de Hortus, waar tot nu toe niet zozeer een provinciale verantwoordelijkheid lag, maar een gemeentelijke? De provincie kijkt mee en is eventueel onder voorwaarden bereid iets te doen. In uw ogen is het dus een provinciale verantwoordelijkheid. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: In onze ogen is de Hortus een provinciale verantwoordelijkheid en wij hebben in elke discussie die tot nu toe over de Hortus is gevoerd, benadrukt dat de provincie daar een actievere rol in zou moeten spelen. De heer JAGER: Dat is het standpunt van de D66-fractie en niet het standpunt dat op dit moment gangbaar is in de provincie Groningen.
64
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen D66-fractie
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Dat is het standpunt van de D66-fractie en D66 is op dit moment nog niet de grootste fractie in de Staten, maar wie weet wat er kan komen! Een menselijk Groningen is ook een zorgzaam Groningen. Vorig jaar zijn er veel woorden gesproken over de Wet op de Jeugdzorg. De laatste tijd is er een radiostilte. Dat de invoering van de wet in 2003 naar alle waarschijnlijkheid geen doorgang zal vinden mag duidelijk zijn, maar de intentie achter de Wet Jeugdzorg steunen wij nog steeds wel. Eén loket voor alle jeugdzorg in de provincie moet de weg naar Jeugdzorg makkelijker en overzichtelijker maken. Kan het College aangeven wat op dit moment de stand van zaken is? Ik heb geprobeerd in mijn Algemene Beschouwingen op hoofdlijnen te blijven. Er is echter één detail uit de begroting dat dusdanig onze aandacht trok dat wij vonden dat het toch genoemd moest worden. Op blz. 47 van de begroting wordt gesproken over het verminderen van het bedrag dat moet worden doorgeschoven naar 2003, omdat het College verwacht dat er nog dusdanige problemen in dit jaar op ons afkomen dat daarvoor extra geld nodig is. Het gaat hierbij om bijna 400.000 euro. Kan het College duidelijkheid geven over de problemen die het verwacht waarvoor dit grote bedrag achter de hand moet worden gehouden? Ik kom tot het slot van mijn Algemene Beschouwingen. Groningen is een provincie om trots op te zijn. Groningen is een ontwikkelde, duurzame, democratische provincie, waar het voor mensen goed wonen, werken en leven is. Groningen is een provincie met unieke ruwe diamanten van waaruit de duurzame ontwikkeling vorm kan krijgen. Kortom, Groningen is een pronkjewail met Golden Rand en al dat mooie ligt op een platina dienblad klaar om te worden gepresenteerd aan de wereld. De heer HEMMES: Voorzitter! Mijn bijdrage heet ‘Groningen anders’. Ik zou het als volgt willen doen: ik vraag of iedereen de tekst heeft gelezen. Zijn er nog vragen? Nee, dan kan ik weer gaan zitten. De heer TERPSTRA: Nee, want dan missen wij de voorstellen. De heer HEMMES: Precies, daarom zal ik toch maar beginnen. Voorzitter! Vorig jaar ben ik mijn beschouwingen begonnen met de woorden ‘wie niet voor ons is, is tegen ons’, de uitspraak van president Bush vlak na de verschrikkelijke aanslagen van 11 september 2001, een gebeurtenis die de samenleving toch behoorlijk heeft veranderd, niet alleen in de Verenigde Staten maar wereldwijd, dus ook in ons land. Nu, iets meer dan een jaar later, doen de woorden ‘wie niet voor ons is, is tegen ons’ nog steeds opgeld. Stonden wij toen aan de vooravond van de aanval op Afghanistan, nu is er een meer dan reële dreiging op een volgende oorlog, nu is Irak aan de beurt en opnieuw dreigen er vele onschuldige burgers het kind van de rekening te worden. Wat ons als SP dan verbijstert, is dat ook dit kabinet evenals het vorige weer gedwee aan de leiband van Amerika loopt. Gelukkig gaan steeds meer mensen inzien, dat het levensgevaarlijk is ons te laten leiden door een cowboy uit Texas. Dat bewijzen de massabetogingen die her en der reeds plaatsvinden. Wij kunnen vaststellen dat de 11e september veel gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft. Het heeft ons mede een kabinet opgeleverd, waar wij nog veel misère aan zullen beleven, als het zichzelf tenminste niet binnen de kortste keren opblaast. En die kans is reëel, gezien de ontwikkelingen die zich voordoen bij de grote winnaar van de verkiezingen, de LPF. De erfgenamen van Pim Fortuyn vliegen dagelijks rollebollend over straat en dat is een weinig verheffend schouwspel.
65
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen SP-fractie
Nog veel erger is dat het de politiek in een daglicht stelt, iets waar wij bij de komende Statenverkiezingen waarschijnlijk de prijs voor zullen betalen middels een tegenvallende verkiezingsopkomst. Uit de monitor die ook dit jaar weer door de provincie is gehouden, blijkt nog steeds dat de provinciale politiek niet echt leeft bij de mensen. Dit, opgeteld bij het gehannes in Den Haag, doet ons het ergste vrezen. Aangeland bij de Statenverkiezingen, kom ik op het volgende. Aan alles komt een eind – de heer Slager had het daar ook al over, maar in een andere context – dus ook aan deze collegeperiode. Het is nog niet zo ver, maar 11 maart nadert met rasse stappen, en dat is maar goed ook, want het wordt tijd voor iets anders, vandaar de titel van onze bijdrage, vrij naar ‘Groningen Groeit, Groningen Anders’. Zijn wij dan niet tevreden? Nee dus. Wij hebben dit College in 1999 het voordeel van de twijfel gegeven, maar dat is in de afgelopen jaren omgeslagen in onvrede. Onvrede over tal van zaken die dit College volgens de SP-fractie heeft laten liggen en onvrede ook over zaken die men wel heeft aangepakt, maar waar van wij juist zeggen: had die maar laten liggen. Wij willen deze Algemene Beschouwingen voornamelijk benutten om terug te kijken naar de afgelopen periode en natuurlijk ook alvast om een beetje vooruit te kijken, ook al zegt het College niet over het graf heen te willen regeren. Nu, dat vinden wij wel een goed standpunt, omdat er volgens ons veel anders moet. Als het aan ons - en hopelijk met ons de kiezer - ligt, gaat het ook anders. De aandachtspunten moeten worden verlegd. Dat heeft de uitslag van de landelijke verkiezingen ons ook wel duidelijk gemaakt. De mensen in ons land zijn ontevreden over de politiek en over veel beslissingen die over hun hoofden heen worden genomen. Er moet weer naar de mensen worden geluisterd en als er één partij is die dat doet, is het de SP, en niet alleen in verkiezingstijd. Wij voeren dagelijks strijd, wekelijks is er wel ergens een actie in het land met of onder auspiciën van de SP. Opkomen voor mensen die het nodig hebben, ageren tegen onrecht en ons sterk maken voor een solidaire maatschappij, opkomen voor de zwakkeren en de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten en niet andersom. Als wij dan op de afgelopen jaren terugkijken, heeft dit College ons teleurgesteld. Ik noem zomaar wat punten: woningbouw, openbaar vervoer, leefbaarheid in de dorpen en het Groninger landschap. Op deze en andere punten kom ik nog kort terug. Heeft dit College dan volledig gefaald? Nee, dan zou ik het College onrecht aandoen. Op een aantal terreinen is er best iets tot stand gebracht, bijvoorbeeld met betrekking tot het vrijwilligerswerk en de breedtesport. Ook zijn er moedige pogingen gedaan om de provinciale politiek en het werk dat de provincie allemaal doet, onder de aandacht te brengen van de Groninger bevolking, onder andere door de POP-avonden en het uitbrengen van de begrotingskrant. Van de begrotingskrant vrees ik toch dat die te weinig gelezen is, gezien de reacties die zijn binnengekomen. Normaal krijgen wij een lijstje van reacties, maar dat heb ik nu niet gekregen. Zelf heb ik een paar telefoontjes gekregen naar aanleiding van de begrotingskrant. Wij moeten erover denken om het volgende jaar bij de bezorging iets anders te gaan doen. Wat de SP-fractie betreft wordt hier in ieder geval een vervolg aan gegeven. Over het feit dat het met name wat de breedtesport betreft nog veel beter kan en ook moet, kom ik nog te spreken. Waar dit College ook in opvalt, is dat het aan de ene kant boven op de penningen zit, wat soms goed kan zijn, en aan de andere kant bakken met geld over de balk gooit. Wat ons betreft zal dit College de geschiedenisboeken ingaan als het prestigecollege. Dol is het op prestigieuze plannen: Blauwe Stad, Meerstad, Euroborg, Giro en, als allesovertreffende trap, de magneetzweefbaan. Een deel van deze plannen zal zeker in de komende bestuursperiode nog regelmatig langskomen en ik vrees voor een aantal ervan, als de plannen niet worden bijgesteld of afgeblazen, dat zij ons nog generaties lang dwars zullen zitten.
66
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen SP-fractie
Nu naar de beleidsbegroting zelf. Zoals u van mij gewend bent zal ik kort een aantal zaken tegen het licht houden. Andere partijen hebben al veel gezegd en op al te veel herhalingen zit niemand te wachten. ‘De provincie zwemt in het geld maar vreest toch barre tijden’: deze kop in de krant één dag na de presentatie van de begroting, kon wel eens worden bewaarheid, door de beleidsvoornemens van het kabinet en door het College zelf. Dan doel ik met name op het voornemen om ons hele reservepotje beschikbaar te stellen voor de zweeftrein. Nu blijkt tot overmaat van ramp dat het Rijk niet wil opdraaien voor overschrijdingen, die zeker te verwachten zijn; in het verleden is dat meer regel dan uitzondering geweest bij dit soort grote projecten. Zoals bekend is de SP-fractie een actie begonnen tegen de zweeftrein. Er is ter ondersteuning van de actie een krant uitgebracht, die ik u hierbij met veel genoegen aanbiedt. U staat er zelf trouwens prominent in afgebeeld. De heer Hemmes overhandigt de voorzitter een exemplaar van de genoemde krant. De VOORZITTER: Dank u wel. Het was mij zelfs al opgevallen. Ik geloof dat de krant op grote schaal verspreid is, maar heeft u eventueel ook een krant voor de leden? De heer HEMMES: Er is voor alle leden een krant aanwezig, die straks zal worden rondgedeeld. Het is een krant met een volgens ons een meer realistische kijk op het noorden. De SP-fractie is heel nadrukkelijk niet tegen een snelle verbinding met de Randstad. Te eenzijdig wordt echter de nadruk gelegd op de zweeftrein. Het ene na het andere onderzoek wordt in opdracht van de provincie gedaan om een zo positief mogelijke uitkomst te krijgen. Nu wij zo duidelijk in economisch zwaarder weer dreigen te geraken, is een pas op de plaats wat betreft de zweeftrein verstandig. Ons is gebleken dat de bevolking slecht geïnformeerd is over alternatieven. Velen denken: het wordt de zweeftrein of niets. De SP-fractie verwacht dat op korte termijn wordt begonnen met een brede maatschappelijke discussie of nog beter: een referendum. De politiek wil nu toch echt naar de burger luisteren! Dat zeggen ze tenminste. Er moet een goede verbinding met de Randstad komen, maar wel anders en als Noorden moeten wij zeker niet voor de kosten op draaien. Voor dat geld heeft de SP-fractie veel betere bestemmingen. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Is de heer Hemmes op de hoogte van de procedure die nu ingezet wordt in de planvorming rond de zweeftrein, de snelle verbinding? Ik doel dan op het tegen het licht houden van een aantal varianten in het prijsvraagmodel en het starten van inspraak- en MER-procedures om te kijken welke variant de voorkeur geniet. Ik heb het idee dat u daar toch aan voorbijgaat. Volgens mij is het bij de SP de zweeftrein of niets. Dat is helemaal niet het geval bij de procedure die is ingezet. De heer HEMMES: Laten wij elkaar niet voor de gek houden. Deze provincie heeft zich bijna uitsluitend sterk gemaakt voor de snelste variant en daar zijn wij het niet mee eens. Wij gaan ons daartegen verzetten. Wij hebben nu deze actie, maar ik denk dat die actie al bijna overbodig is. Gezien het beleid van het kabinet moet u mij maar eens vertellen of deze provincie kan opdraaien voor de overschrijdingen die ons staan te wachten. Wat dat betreft is het voor ons een gelopen koers, maar dit is nog een zetje in de rug. De heer DE BRUIJNE: Volgens mij zijn de feiten helder. In de besluitvorming die wij in deze Staten hebben gehad, is uitgegaan van een voorkeur voor de snelste variant, maar overigens blijven alle varianten uitdrukkelijk in beeld en worden nog nader afgewogen.
67
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen SP-fractie
De heer HEMMES: Dat ben ik volkomen met u eens. Alleen verandert dat niets aan ons standpunt dat wij aan welke variant ook niet willen meebetalen. De heer DE BRUIJNE: Het is mij duidelijk en ik doe ook geen poging u verder te overtuigen. De heer HEMMES: Dat heeft ook weinig zin. Het ziet ernaar uit dat dit kabinet fors gaat bezuinigen op het openbaar vervoer, inmiddels zijn er al forse prijsverhogingen aangekondigd voor zowel trein als bus en als er met name op de toch al minimale dienstregelingen op het platteland nog meer wordt wegbezuinigd, blijft daar helemaal niets meer over. Dit kan en mag niet en wij vinden het dan ook een verantwoordelijkheid voor het provinciale bestuur niet alleen fors te protesteren in Den Haag, maar ook de mensen de garantie te geven dat wat er nu nog is, in elk geval wordt gehandhaafd, dan maar met provinciale middelen. Hoe kijkt het College hier tegenaan? Eigenlijk moeten wij medelijden hebben met gedeputeerde Musschenga, nu het er eindelijk op lijkt dat het STOV van de plank wordt gehaald. Wij vragen daar al jaren om, en het kan zo weer de kast in omdat deze regering, gedomineerd door zijn eigen CDA, liever geld in asfalt steekt dan in OV. Op het gebied van bouwen en wonen dreigt er nu iets te gaan gebeuren waar de SP-fractie al tijden voor waarschuwt. Overal in Groningen wordt gesloopt in het kader van de herstructurering, maar wat wij nu zien, is dat er veel te weinig wordt gebouwd en dan met name in de huursector, de betaalbare huursector. Nu het economisch allemaal wat minder gaat, valt te vrezen dat er nog meer stagnatie optreedt, ook al omdat de macht in veel gemeenten ligt bij een oppermachtige woningstichting. Als voorbeeld noem ik Pekela: wel slopen, maar niks bouwen. Dit brengt bij de mensen onvrede en onzekerheid die niet langer te tolereren zijn. Wij vragen het College alle invloed aan te wenden om dit te veranderen. De gemeente Scheemda is zelf al tot inzicht gekomen dat het herstructureringsbeleid moet worden bijgesteld en dat betekent minder slopen, iets wat wij al tijden roepen. Door de teruglopende economie vrezen wij trouwens ook gevolgen voor de Blauwe Stad. Hoe ziet het College dit? En geldt dat niet ook voor Meerstad? Al mag dat voor ons best een beetje minder Meerstad, maar dat weet het College. Een ander belangrijk item voor de SP-fractie is welzijn en zorg. Ook dit is iets wat als eerste onder druk komt te staan als er wordt bezuinigd. Het is al jaren een ondergeschoven kind in de landelijke politiek, ook in de jaren dat er geld plenty was. De lange wachtlijsten in de gezondheidszorg zijn onder andere een reden geweest voor de mensen om af te rekenen met Paars. Dat wij er dit voor in de plaats hebben gekregen, een kabinet dat pimpelpaars is, zal bij de meeste mensen wel rauw op het dak zijn gevallen. Het beleid dat dit kabinet voorstaat, zal juist die mensen treffen die het nu net niet kunnen hebben. Dus ook hier ligt een taak voor het College om het geld niet in prestigeprojecten te steken, maar om gaten te dichten die er vanuit Den Haag worden ingeschoten. Anders met de middelen omgaan dus. De leefbaarheid in de dorpen baart ons grote zorgen. Zoals ik het zie, leeft die zorg statenbreed. Het voorzieningenniveau in de dorpen wordt steeds meer uitgehold. Huisartsen, consultatiebureaus, postkantoren en banken, het al eerder aangehaalde OV en zelfs de kroeg verdwijnen. Het provinciale bestuur moet wat ons betreft alles in het werk stellen en plannen ontwikkelen om dit tegen te gaan. Het moet anders. En misschien, ik weet het haast wel zeker, moet de strikte bouwstop voor de kleine kernen op de helling. Verder kan de provincie het initiatief nemen om samen met gemeenten huisvesting aan te
68
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen SP-fractie
bieden, een soort verzamelgebouwen, waar tal van voorzieningen betaalbaar onderdak kunnen vinden, zodat het nog rendabel is om in de kleine dorpen te blijven. Maar de bezuinigingsdrift van het kabinet-Balkenbrij - de prijswinnende naam van onze website - op gesubsidieerde arbeid valt te vrezen. Die mensen doen vaak werkzaamheden ten gunste van de leefbaarheid in de dorpen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Dit is tot nu toe de tweede keer dat er iemand wordt genoemd bij een naam die zijn naam niet is. Het is meer een typering. Ik doel dan op de strofe ‘een cowboy uit Texas’ en ‘Balkenbrij’. Beide situaties zijn mijns inziens zodanig dat ik of aan de heer Hemmes moet vragen om hier een gewone naam in te voegen of aan u vraag om in de Handelingen in ieder geval te zorgen dat daar een adequate omschrijving komt, waarbij het normale fatsoen in acht wordt genomen. De heer HEMMES: De heer Balkenende vond het zelf wel een leuke naam. Hij vond het zelf passen bij het CDA en had daar niet veel problemen mee. De VOORZITTER: Begrijp ik het goed dat net de heer Hemmes, in afwijking van de tekst, wees op het feit dat dit de aanduiding is van een website? De heer HEMMES: Op de SP-website was een wedstrijd uitgeschreven om een leuke naam voor het nieuwe kabinet te bedenken en daar is dit winnaar van geworden. De VOORZITTER: Overigens begrijp ik best wat de heer Terpstra opmerkt. Aan de andere kant stel ik vast dat ik de citaten elders ook gehoord heb, namelijk in ’s lands vergaderzaal. Het is een keuze die gemaakt is om het aan te duiden en het is uw recht daarop te reageren zoals u dat doet. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Het feit dat in 's lands vergaderzaal iets wel of niet gebruikt wordt, is wat mij betreft niet richtinggevend voor de wijze waarop wij hier met onze eigen Handelingen omgaan. De VOORZITTER: Daar sloeg mijn laatste opmerking ook op. Ik kan mij goed voorstellen dat u uw opmerking maakt. Alleen de vraag of het geschrapt moet worden of anderszins, is moeilijk te beantwoorden. Daarom zei ik dit. De heer HEMMES: Voor de gemoedsrust van de heer Terpstra, ik ben ook de minste niet: de bezuinigingsdrift van het kabinet-Balkenende valt te vrezen. Nu er waarschijnlijk ook geen geld komt om de plannen voor de Veenkoloniën uit te kunnen voeren, zal de leegloop alleen maar toenemen, met alle nare gevolgen van dien. Even een paar puntjes over sport en onderwijs. Vorig jaar is ons door het College bij monde van de toen verantwoordelijke gedeputeerde de toezegging gedaan met betrekking tot zwemles op scholen om te bezien of er een stimulans kon worden gegeven om iedereen te leren zwemmen. Er zijn in onze provincie veel allochtone kinderen en ook volwassenen die het zwemmen niet beheersen. Dat geldt ook nog voor veel Nederlandse kinderen, omdat zwemles in het onderwijs is wegbezuinigd. Gezien de verdrinkingsgevallen die er ook dit jaar helaas weer zijn, willen wij toch dat dit op de agenda wordt geplaatst en dat het College de nodige inspanningen pleegt om hier iets mee te doen. Er is ons, kort voor
69
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen SP-fractie
het weekend, een brief over gestuurd, maar die lost het probleem ook niet helemaal op. Inmiddels is er een ruime Kamermeerderheid voor om verplicht schoolzwemmen te gaan invoeren, maar het kabinet wil er nog niet aan. Misschien kan wat druk vanuit de provincies dat verhelpen. Wij spreken vandaag over de grote lijnen, maar toch moet ik een, naar het lijkt, klein punt aan de orde stellen. Het gaat om het Provinciaal Studiefonds, productgroep 8101. Een fonds dat sinds 1950 bestaat door een erfenis. Het is een fonds voor studerenden buiten de gemeente Groningen voor een tegemoetkoming in de studie- en reiskosten. Dat dit fonds bestaat, is vrijwel onbekend. Scholen weten er niets van, laat staan mensen die er eventueel een beroep op zouden kunnen doen. Men houdt het ook stil, omdat er niet genoeg geld is. De laatste jaren is er ingeteerd. Voorzitter, dit kan niet. Wij stellen dan ook voor om in eerste instantie het fonds aan te vullen en in tweede instantie, na overleg met gemeenten, vanaf het schooljaar 2003/2004 structureel te verhogen. Het Huis van de Sport loopt nu al een tijdje. Het is een goed initiatief van dit College geweest en uit eigen ervaring kan ik melden dat het er veelbelovend uitziet. Ik heb zelf de afgelopen tijd een paar cursussen gevolgd en er wordt enthousiast gewerkt. Dat is prima, maar er zijn ook knelpunten in de amateursport waar het Huis voor de Sport niets mee kan. Dat is het accommodatieprobleem dat veel verenigingen hebben. Door de privatisering die veel gemeenten hebben doorgevoerd met betrekking tot de accommodaties, zijn er veel clubs in financieel zwaar weer terechtgekomen. Zij houden maar amper de lippen boven water. Zij hebben nu wel een eigen sportcomplex, maar de lasten om dit in stand te houden zijn voor veel clubs niet op te brengen. En als er dan ook nog groot onderhoud of vervanging moet plaatsvinden, staan ze vaak machteloos. Daarom pleit de SP-fractie ervoor om het PAF in te voeren. Dat heeft niets met roken te maken, wat wij steeds buiten moeten doen, maar het staat voor het Provinciaal Accommodatie Fonds. Hieruit kunnen verenigingen bijvoorbeeld renteloze kredieten krijgen om zo noodzakelijke verbouwingskosten en groot onderhoud te financieren om de vereniging in stand te kunnen houden, want de ramp is niet te overzien als er clubs zouden verdwijnen omdat zij geen fatsoenlijke accommodatie meer hebben. Kan dit op enige respons van het College rekenen? Hier steken wij in elk geval veel liever geld in dan in profsport of in het instandhouden van het haast failliete profvoetbal. Wij kunnen niet alle punten in de beschouwingen meenemen. Wij hebben gekozen voor die items die voor ons het belangrijkst zijn, zonder daarmee andere zaken tekort te willen doen. En er is nog een tweede termijn. Ik heb nog twee punten en dat zijn heel verschillende maar wel heikele. Ten eerste de discussie over kernenergie en kerncentrales die weer is opgelaaid. Ook onze provincie is wat de VVD betreft weer in beeld. Ik kan daar heel kort over zijn: voor ons is dit onbespreekbaar en om dit te onderstrepen dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: Door de heer Hemmes wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 7/8 oktober 2002, besprekende de voordracht Provinciale Beleidsbegroting 2003, constaterende: dat de discussie om te komen tot de bouw van een kerncentrale weer is opgelaaid, dat in dat verband de Eemshaven nadrukkelijk in beeld is gekomen;
70
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Algemene beschouwingen SP-fractie
spreken uit dat: de bouw van een kerncentrale in de provincie wordt afgewezen, zolang er, voor de diverse daaraan verbonden problemen, zoals afval en risico's, geen verantwoorde oplossingen zijn gevonden, en gaan over tot de orde van de dag". De motie is ondertekend door de heer Hemmes en mevrouw Sciacca, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 7. De heer HEMMES: Voorzitter! Dan hebben wij nog het probleem RTV Noord en dan met name bij de televisie. De SP-fractie is van mening dat RTV Noord een zeer belangrijke positie in onze provincie inneemt, met een grote kijk- en luisterdichtheid, en een goede waardering. Kortom, dit is belangrijk genoeg om in stand te houden en ook op een kwalitatief hoog niveau. Het laatste dreigt door de financiële tekorten een haast onmogelijke klus te worden. Daarom – en gezien het feit dat andere provincies wel extra geld in de regionale omroep steken - pleiten wij ervoor om extra middelen beschikbaar te stellen. Misschien ligt hier ook een taak voor de stad Groningen. Die is dan wel niet rechtstreeks verantwoordelijk, maar als provincie en stad financieren wij vaker gezamenlijk zaken, denk maar aan de Giro en Euroborg. Over de vraag hoe ver wij moeten gaan met extra geld, het zal om een fors bedrag gaan, maar er ligt wat ons betreft wel een grens. Ik sluit af met eenieder in dit huis te bedanken voor de goede samenwerking en de goede verzorging. Als allerlaatste spreek ik de hoop uit dat er genoeg tegenwind opsteekt om het tij dat op ons dreigt af te komen, te kunnen keren. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering. De vergadering wordt van 14.24 tot 15.40 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan gedeputeerde Calon. De heer CALON, gedeputeerde: Voorzitter! Toen ik hier naar toe liep, dacht ik: ‘lusten of lasten’. Daar kom ik straks nog op. De heer Hollenga begon met het College een pluim op de hoed te geven dat er veel gebeurd was, dat het goed bezig was en dat er in eenheid verscheidenheid was, is en moet blijven, iets wat vanuit het CDA natuurlijk heel goed gevonden wordt en wat het College trouwens ook onderschrijft. Hij noemde een aantal concrete projecten waar wij mee bezig zijn geweest, terwijl de fractie van GroenLinks in haar bijdrage met name de hoofdlijn aanroerde, die ik samenvat als: ‘er worden wel visies gemaakt, er worden wel plannen gemaakt, maar er gebeurt zo weinig, de hele handel gaat achteruit en als je nu maar had gedaan wat GroenLinks had gewild, was het allemaal beter geworden’. Ik vat maar even heel kort mijn emotionele indruk totnogtoe samen. Bij zo’n samenvatting doe ik natuurlijk veel mensen onrecht en het is heel generaliserend en ongenuanceerd, maar zo kent u mij ook. Je moet een aantal vooroordelen toch ook weer bevestigen op zo’n dag.
71
Ik citeer Collega Bleker, die ooit heeft gezegd: “Dit College kenmerkt zich door een optredende, aantredende…” en – zoals ik daar zelf bij voeg –faciliterende “…houding”. Dat is in het verleden zo geweest en dat zullen wij de komende tijd tot aan de verkiezingen ook proberen zo te houden. Wij hebben niet alleen maar plannen en visies gemaakt, zoals mevrouw Bos zegt, wij hebben ook heel veel gedaan. Als u kijkt naar de regiovisie – iemand zei: ‘laten wij nu eens opschieten, want voor die andere gebieden moeten ook visies gemaakt worden’ –wordt voor Noord een regiovisie gemaakt. Ik switch nu even over naar het gebiedenbeleid, maar er is een enorme diversiteit in gebieden. Wij weten allemaal dat er in het gebied Centraal-Groningen een regiovisie was, de regiovisie Groningen-Assen, waarin de visie voor de langere termijn al stond en waar nu concreet een aantal grote projecten uit wordt uitgevoerd. Dan spreken wij over de Verkenningennota Stadsgewestelijk Openbaar Vervoer. Het STOV is niet in de la blijven liggen, er is hard aan doorgewerkt. Collega Musschenga zal daarover straks nog meer vertellen. Transferia zijn of worden geïmplementeerd. Ik noem de noord- en zuidkant van Hoogkerk. Aan de oostkant wordt Meerstad gerealiseerd, een project dat er zonder regiovisie niet zou zijn en het Zuidlaardermeer wordt ook gerevitaliseerd. Zo zie je in het gebiedenbeleid heel grote verschillen. In een bepaald gebied, Noord, zijn wij nog bezig met visieontwikkeling. Overigens neemt dat op sommige punten concrete vormen aan. Nog afgelopen week is door ons College een gesprek gevoerd met de Colleges van Delfzijl, Appingedam en Eemsmond, om echt voor een gebiedsconvenant te gaan, dus een contract voor alle concrete projecten die daar uitgevoerd worden. Dat doet recht aan datgene wat Jan Köller deze Staten heeft ingebracht, die een aparte regiovisie voor dat gebied wilde. Wij hebben toen gezegd dat wij dat in het kader van de POP-uitwerking zouden doen en dat blijkt ook zo te kunnen. De heer Slager vroeg of die grote projecten nu tot concurrentie leiden tussen die projecten, of leidt het tot versterking van die projecten? De discussie over Blauwe Stad en Meerstad hebben wij eerder gehad. Het zijn verschillende marktsegmenten. De Blauwe Stad zit op een hoog marktsegment, Meerstad zit op een middenmarktsegment, dus op een ander segment en in een andere tijdschaal. De Blauwe Stad is al klaar als Meerstad nog in volle gang is. Hoe gaat het met de Blauwe Stad? Het CDA vraagt hoe het zit met de woonplannen, er was toch afgesproken één op één? Inderdaad, in het kader van de Blauwe Stad was afgesproken om ook daar weer woonplannen te maken, bijvoorbeeld in de gemeente Scheemda, en één slopen is één bouwen. Ik heb begrepen dat de laatste stand van zaken is dat de woonplannen door de gemeenten klaar zijn, dat de convenanten met de woningbouwcorporaties daar zijn, ook in Scheemda – daar is het niet zo makkelijk geweest – en dat de sloop in verhouding tot de bouw zou kunnen plaatsvinden. Overigens: slopen en bouwen is een apart onderwerp in mijn antwoord. Om op de vraag van de heer Slager in te gaan: ik denk dat het een versterking van elkaar is. Kennis die wij in de Blauwe Stad hebben opgedaan, kennis over procesmanagement, samenwerken met marktpartijen en bouwers, maar ook vakinhoudelijke kennis als het gaat over de waterproblematiek, werkt heel goed door in een nieuw project als Meerstad. Ook de manier van met elkaar omgaan: niet als provincie – en dat slaat dan weer terug op mijn openingszin – als een stelletje oude regenten, wat in een ver verleden wel het geval was, het beleid dat hier langskwam, toetsen, maar optreden, aantreden, faciliteren en in veel gevallen ook samenwerken. Dat vind je niet alleen bij grote projecten terug, zoals het Stadsgewestelijk Openbaar Vervoer, maar ook bij kleinere projecten. Er is door de CDA-fractie gevraagd hoe het zit met Zuidhorn. Wij weten dat Zuidhorn een vooraanvraag had gedaan om eventueel in een gebied waar het absoluut, ook volgens uw Staten die het omgevingsplan hebben vastgesteld, niet zou mogen, een uitbreiding van een verzorgingstehuis mogelijk te maken. In samenspraak met het College van B en W van Zuidhorn hebben wij gezegd: er spelen zo veel problemen. Of het nu om braggelstort gaat, om een benzinestation in een woonwijk, om een asielzoekerscentrum, om verplaatsing van het Zonnehuis of om de uitbreiding van Zuidhorn zelf - Zuidhorn-Oost zoals dat in de gemeentelijke structuurvisie staat - daar zijn zo veel kansen en problemen bij elkaar: laten wij dat als provinciaal bestuur en gemeente Zuidhorn samen doen. Het gemeentebestuur heeft dat ingezien en heeft een voorstel in de raad gebracht, dat het met ruime stemmen heeft gehaald. De ochtend daarna zaten collega Musschenga en ik namens u en ons College te praten met het College van B en W om ook voor 1 januari 2003 al een plan van aanpak te maken hoe wij dat gaan regelen. Die visies en plannen zijn er
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Calon
allemaal en er moet een mannetje of vrouwtje mee aan het werk. Niet praten maar poetsen, om het maar eens beleefd te zeggen. Op nog kleinere schaal zijn wij ook in overleg met het College van B en W van de Marne over Zoutkamp en over een maand zullen wij overleg met Winsum hebben. Het antwoord op de vraag van de heer Slager is dus: die grote projecten leiden mijns inziens niet tot onderlinge concurrentie, maar meer tot versterking. Dan spreek ik nog niet eens over Borger en Odoorn, waar een prachtige nieuwe naam voor wordt verzonnen. Ook daar kun je zien in het proces dat kennis in dit provinciehuis tot versterking leidt. Meer samen doen, meer integraal doen en meer kansen en problemen in één grote soeppot gooien, flink roeren met elkaar. Mensen met gezond verstand gaan met elkaar aan tafel zitten en zeggen: ‘dit en dat gaan wij met elkaar doen, in die volgorde, jij doet er zo veel geld bij en ik zo veel’. Dat hoort er natuurlijk wel bij: als je een plan maakt of een convenant afsluit, kun je niet zeggen: ‘ik doe er per definitie niets bij’. Per project zullen wij ons af moeten vragen hoeveel geld daarbij moet. Over het wonen is heel veel gezegd vandaag. Er werd gezegd dat de bevolkingsaantallen van de stad Groningen zullen dalen – het CBS geeft dat meen ik aan – doordat er te weinig woningen zijn. Ik vraag mij dat eerlijk gezegd af. Er wordt gedaan alsof je bij alle dorpen maar grote nieuwbouwwijken moet bouwen, waardoor je de leefbaarheid in stand kunt houden en waardoor de bevolkingsontwikkeling kan doorzetten. Er is gevraagd wat de provincie daaraan doet en er is gevraagd om de nota Bouwen en Wonen tussentijds te evalueren. Wij hadden afgesproken – ik meen een of twee Statenvergaderingen geleden, met name naar aanleiding van de inbreng van het CDA – om dat begin 2003 te doen. Wij zouden ook cijfers krijgen van de woningen die gerealiseerd zijn. De stad produceerde die al voordat het jaar afgelopen was, de kleinere gemeenten hadden daar wat meer moeite mee en kwamen pas deze zomer. Ik zeg u toe dat wij deze herfst een tussenevaluatie zullen brengen in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen, zodat wij de discussie daarover goed kunnen voeren. Het lijkt mij dat wij die discussie goed moeten voeren, want ik heb u al eerder gemeld dat ons College van mening was en is dat samen met die stad – er is gevraagd naar een aanjaagteam: wij hebben een bestuurlijke en ambtelijke werkgroep ingesteld samen met de stad, al een jaar geleden – gekeken moet worden hoe je sneller in die stad aan die vraag van woningen kunt voldoen. Overigens is het inderdaad zo dat er omstreeks 25.000 mensen op een wachtlijst staan voor woonruimte, maar als je echt gaat kijken wie zich inspant om woonruimte te krijgen en waar de vraag zit, is er ongeveer 10 procent actief op zoek naar andere woonruimte. Het grootste deel van de mensen staat op die lijst omdat zij een kwalitatief betere woning willen, een sprong naar boven. Het debat zullen wij deze herfst voeren over de vraag of het zinnig is om aan de onderkant veel meer sociale huur bij te bouwen. Iemand zei mij: ‘het is heel simpel: als je een huurhuis bouwt, kun je dat altijd verkopen, als je een koophuis bouwt, kun je er geen huurhuis meer van maken’. Dat is inderdaad heel simpel, maar wij moeten er iets genuanceerder naar kijken. Wij moeten goed kijken hoe de woningvraag in elkaar zit. Er was ook een fractie die vroeg: ‘kun je die woonplannen niet zodanig pakken dat degene die de meeste aandacht aan de sociale component geeft, de meeste contingenten krijgt’? Dan zou je in theorie de situatie kunnen krijgen dat iemand een ongelooflijk sociaal woonplan maakt, waarin niet voldaan wordt aan de vraag, waardoor je dus een probleem hebt. Ik zeg u wel toe dat, zodra wij enig inzicht hebben in die woonplannen – de laatste worden nu gemaakt – wij verslag zullen doen hoe het met die woonplannen zit, ook op sociaal gebied. Overigens heb ik voor windmolens ook een heel dossier laten maken, want het zou voor het eerst zijn dat wij er niet over spreken. Ik was van plan er niets over te zeggen en dat dossier terzijde te leggen, ook in verband met spreektijd.
73
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Calon
Voor de woningbouw heb ik ook maar eens laten uitzoeken hoe het zit met de taakstelling. Iedereen in de Staten zegt: ‘die stad bakt er helemaal niets van. Ze hebben vorig jaar de taakstelling niet gehaald, twee jaar geleden ook niet, wat een klungels en doe er eens even iets aan.’ Ik vertaal het maar even vrij. Wij hebben daar iets aan gedaan, wij zijn bezig. Als je goed kijkt, zie je dat de stad 91 procent van de taakstelling heeft gehaald. Over heel Groningen bekeken, zien wij dat alle andere gemeenten gemiddeld maar 86 procent van de taakstelling halen. Die scoren lager. Dat neemt zelfs extreme vormen aan, zoals bij de gemeente Winsum, die nog geen 40 procent van de haar toegedeelde contingenten de laatste vijf jaar heeft kunnen bouwen. Als er dan iemand langskomt en zegt: ‘doe er nog maar meer contingenten bij’, vraag ik mij af waar wij mee bezig zijn. In het verleden is er door het College een lijn gekozen, die ook uw instemming heeft, namelijk dat wij die gemeenten helpen, door middel van vliegende brigades, projecten ontwikkelen, bestemmingsplannen er snel door krijgen, en door het voeren van concrete onderhandelingen met projectontwikkelaars, soms samen met de gemeenten, omdat kleine gemeenten die kennis niet in huis hebben. Ik denk dat dat sneller opschiet dan nu weer heel snel met contingenten te gaan schuiven, want daar zit het probleem niet echt. De heer HOLLENGA: Ik ben het eens met de gedeputeerde als hij spreekt over 91 procent van de taakstelling, want dan neemt hij 91 procent van 1.150 en dan kom je in de buurt van 1.000 woningen. Ik neem aan dat u niet bedoelt 91 procent van 1.350, want dan hebt u andere cijfers dan ik. De heer CALON, gedeputeerde: Ik wil de Handelingen er wel op laten naslaan. Ik heb gekeken naar de laatste vijf jaar en niet naar de laatste twee jaar. Toen was er een nieuwbouwruimte in de stad van 4.200 en er zijn 3.800 woningen gebouwd. Dat is 91 procent. Ik zal ook in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen al die getallen en tabellen brengen en dan zullen wij een diepere discussie kunnen voeren. Overigens – ik waag nu maar wat schoten voor de boeg, want het is goed om in een discussie wat te polariseren – ben ik het met iedereen eens die zegt: ‘er is een probleem in de sociale huur, er komen mensen op straat die geen huis hebben’. Daar ben ik het mee eens. Er is dus geen verschil van mening tussen ook maar iemand in deze Staten en het College. Vervolgens zouden wij over de analyse van het probleem – moeten wij dan direct meer sociale huur bouwen of moeten wij bij die dorpen meer woonwijken bouwen – wel eens van mening kunnen gaan verschillen, want naar mijn mening zit nog steeds het probleem in de doorstroming: te weinig woningen in een hoger segment, zodat de doorstroming niet op gang komt. Overigens geven de laatste onderzoeken van zowel ABF, dat het onderzoek voor ons gedaan heeft, als het RIGO, dat het het afgelopen jaar in de stad gedaan heeft, niet aan dat er minder gesloopt moet worden, maar helaas dat er meer gesloopt moet worden en nog meer gebouwd moet worden. Dus de heer Hemmes, die zegt: ‘liever wat minder Meerstad dan meer Meerstad’, zit naast de feiten. Meerstad moet en Meerstad moet eigenlijk sneller. Mevrouw BOON-THEMMEN: Van wanneer zijn die laatste gegevens? De heer CALON, gedeputeerde: De laatste cijfers zijn van 2001, omdat de stad naar aanleiding van ons commentaar en de besprekingen in de werkgroep die wij samen gevormd hebben, nog een extra onderzoek heeft laten doen op datgene wat wij het jaar daarvoor hadden laten doen – overigens kreeg zij van VROM ook op haar falie – om te zien wat de uitbreidingsbehoefte van de stad is, wat de vraag is en wat er moet
74
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Calon
gebeuren. U krijgt dat allemaal in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen voorgelegd, zodat wij een soort tussenevaluatie kunnen houden. Wat de daling van het aantal mensen betreft, moet ik zeggen dat ik had gedacht dat de oplossing even zou zijn – ik permitteer mij deze vrolijke noot – het laten rondrijden van de lusbus, met daarin een webcam die ongetwijfeld een veel groter aantal hits zou krijgen dan de opname vanmorgen van D66, hoewel die misschien heel HOT was. Collega Musschenga zal daar straks wel over spreken, maar bussen gaan tegenwoordig meer in strekkingen dan in lussen. Wij hebben dus nog wel wat probleempjes te gaan. Bij de bouweffectrapportage spreken wij niet alleen over woonplannen, maar ook over het bouwheerschap en structuurvisies. Het zijn niet alleen visies, wij hebben er ook een paar gedaan, bijvoorbeeld voor Ulrum. Er worden woonvisies en visies op dorpen gemaakt samen met het provinciale bestuur of externen en aan de hand daarvan wordt inderdaad volgens datgene wat in de nota Bouwen en Wonen en in het POP al staat, gehandeld, namelijk dat men in de grotere dorpen voor eigen behoefte mag bouwen en dat in kleine dorpen gaten opgevuld kunnen worden als dat iets toevoegt aan het dorp. Datgene wat door velen hier gezegd is – ‘het moet niet op slot, het moet maatwerk zijn’ – gebeurt al, het is de dagelijkse gang van zaken. Maar heb niet de illusie dat daarmee duizenden woningen snel extra gebouwd kunnen worden. U zult uit de cijfers zien dat daar de vraag niet zit, sterker nog: de vraag gaat de andere kant op. Een aanbestedingsbureau is een voorstel van GroenLinks. Uit de informatie die wij daarover uit Amsterdam hebben, lijkt het alsof het heel goed werkt. Wij hebben helemaal geen redenen om daaraan te twijfelen. Het is de vraag of dat voor ons veel oplevert, omdat wij relatief weinig aanbestedingen doen. Het zit met name in de wegen en in de grote projecten. Als het om grote projecten zoals de Blauwe Stad gaat, laten wij dat toch al extern doorrekenen, dus dan hebben wij in feite incidenteel zo’n bureau. Als het om wegen gaat, hebben wij onze eigen mensen die dat redelijk goed kunnen calculeren. Wij zeggen u toe dat wij in overleg zullen gaan met de gemeenten in Groningen om te kijken of het zinnig is om gezamenlijk zoiets op te zetten. Het zou ook nog kunnen zijn dat het voor de provincie alleen misschien niet zo veel nut heeft, maar dat, als je het samen met de gemeenten doet, het iets kan opleveren. Wij gaan met dat voorstel aan het werk. Ik zeg u niet toe dat het er komt. Ik zeg u wel toe dat wij heel goed zullen kijken of wij er iets mee kunnen. Als het gaat over het BAS-voorstel van D66 en de angst dat de Staten niet zelf voorstellen zouden kunnen indienen die geld zouden vragen en dat er daarom een aparte pot moet komen waar men dan zelf mee kan spelen, denk ik dat men koudwatervrees heeft. In mijn ogen is dat in een duaal systeem ook zoals het nu in de Tweede Kamer is: als leden van de Tweede Kamer daar een voorstel indienen, een initiatiefvoorstel dat geld kost, en de Tweede Kamer zegt dat het gebeurt, dan gebeurt het zo. Zo zal het in de Staten naar mijn mening niet anders zijn. Wij zien de zin eerlijk gezegd dus niet in van zo’n voorstel. Wij denken dat u gewoon eigen baas bent en ook volgend jaar na de verkiezingen kunt zeggen: ‘zo moet het, College, u hebt het maar uit te voeren’. Er is gevraagd naar de handleiding Gemeentelijke Plannen. Deze is in december a.s. klaar en wordt het komende kwartaal verspreid. Bij het Politiekeurmerk Veilig Wonen legt de PvdA daar terecht de vinger op een open zenuw. Wij worstelen daarmee en u moet dat niet begrijpen als: ‘ze weten niet wat ze ermee moeten of ze doen er niets aan’. U moet begrijpen dat wij een vorm zoeken waarin wij dat kunnen gieten. Geeft u ons dus alstublieft meer tijd om dat deze herfst verder uit te werken. De PM-post is niet bedoeld als zoethoudertje, maar wij zien hoe wij dat handen en voeten kunnen geven. Er is ook een Woonkeur, waar het Politiekeurmerk
75
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Calon
onderdeel van uitmaakt en waar de VNG en het IPO mee bezig zijn. Het is een lastige en weerbarstige materie. GroenLinks vroeg of het POP ook getoetst wordt op duurzaamheid. Het antwoord is ja. De laatste motie, nummer 7, moeten de Statenleden, naar de mening van het College, in ieder geval overnemen, behalve GroenLinks, omdat die als enige partij tegen het POP heeft gestemd. Datgene wat in de motie staat, staat in het POP. Het College wil de motie graag overnemen, maar dat moet dan wel goed gevonden worden door GroenLinks. De anderen kunnen daar ook tegen zijn, maar krijgen dan in tweede termijn de argumenten zoals ik die zojuist genoemd heb. Dan nog even financieel. Er werd gevraagd hoe het met het BTW-compensatiefonds zit. Ik heb de PvdA horen zeggen: dat kun je alleen maar terughalen op het gebied van openbaar vervoer en gemeenschappelijke regelingen. Dat is niet helemaal waar. Er komt een voordracht die specifiek over het BTW-compensatiefonds zal gaan. Die voordracht is in december a.s. gereed en komt in februari 2003 in de Staten. Gevraagd is om een paar voorbeelden hoe wij die BTW kunnen terughalen. Via het onderhoud van wegen en kanalen, via apparaatskosten, aanbestedingen, waar ook BTW op betaald wordt en via investeringen. Er zijn heel veel posten waarop je BTW kunt terughalen. Het is iets te ingewikkeld voor ons om de laatste maanden al helemaal hard en concreet te krijgen of wij dat totale bedrag per dienst terug kunnen krijgen. Daar hebben wij tot in december a.s. de tijd voor nodig om het volgens de normale procedures te laten verlopen. Daar komt dus een aparte voordracht voor in februari a.s. Er is gezegd: de ESF zit niet in de risicoparagraaf en zat dat vorig jaar wel. Dat is niet waar. Wij hebben nog even lichtelijk in paniek die risicoparagrafen en aanvullingen met elkaar vergeleken. Vorig jaar zat dit onderdeel er ook niet in. Dit is een verantwoordelijkheid van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de risicoparagraaf zit wel in de programma’s EFRO en EOGFL. De heer DE BRUIJNE: Zijn er met betrekking tot de afrekeningen van ESF-projecten nog problemen te verwachten of zegt u: nee, van de commotie die enige tijd geleden is ontstaan over de afrekening van die projecten en over de basis waarop die is verstrekt, hebben wij verder in deze provincie geen last meer? Zit daar nog ergens iets onder het zand dat naar boven kan komen of is dat niet het geval? De heer CALON, gedeputeerde: Niet iets wat wij zien, laat ik daar zo een kort antwoord op geven. Collega Boertjens zal daar straks uitgebreid op in gaan. Er is gevraagd: zijn er schriftelijke overeenkomsten voor? Nee, die zijn er niet, maar ik moet u wel zeggen dat wij met betrekking tot die ESF-projecten een uitvoerig debat met onze accountant hebben gehad, en ook met het administratiebureau van het BOA. Wij hebben op een gegeven moment gezegd voor 1 mei jl.: wij zetten geen handtekening, want wij fungeren als opdrachtgever van die projecten, als onze eigen accountant daar geen handtekening onder zet. Dat is precies de reden waarom sommige mensen in dit huis onze accountant niet zo heel sympathiek vonden. Daar hebben wij de vorige Statenvergadering een discussie over gehad. Als u mij vraagt: ziet u iets waarvan u denkt dat het niet deugt, moet ik u zeggen: dat zien wij op dit moment niet. Wij hebben er behoorlijk naar gegraven en gekeken, maar dat houdt niet in dat die zaken er niet zouden kunnen zijn. Ik heb niet de arrogantie om te denken dat wij alles zien en alles weten. Wij hadden er een aantal jaren geleden twee, daar hebben wij ook verslag van gedaan en die zijn ook in het onderzoek Subsidievoorwaarden naar buiten gekomen. Er is vrij degelijk naar gekeken. Op dit moment zien wij daar geen ellende. Een lang antwoord op een vrij korte vraag.
76
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Calon
Verschillende partijen hebben gevraagd: waarom schrijft u toch weer een deel van de overblijvende of niet geoormerkte begrotingsmiddelen die in de Voorjaarsnota zaten, niet door naar volgend jaar, want dat is in afwijking van de Voorjaarsnota. De heer DE BRUIJNE: In de volgorde van het betoog van de gedeputeerde zou hij zojuist iets zeggen over het bedrag van 700.000 euro en op onze vraag of daar schriftelijke overeenkomsten aan ten grondslag liggen. Ik heb het antwoord niet helemaal meegekregen. De heer CALON, gedeputeerde: Ik ging te snel. Ik sta in een iets te hoge versnelling vanwege de spreektijd. Excuus daarvoor. Mijn collega Boertjens zal daar antwoord op geven. Ik heb ook gezegd dat die schriftelijke overeenkomsten er niet zijn. Het antwoord zal straks niet anders zijn. Doorschuiven: over de ruimte die wij in het verleden hadden voor tegenvallers, de zogenaamde behoedzaamheidreserve die wij per keer gingen aframen, hebben wij bij de Voorjaarsnota al gezegd: wij houden minder ruimte in reserve dit jaar, maar daar loop je dan als College ook gelijk tegenaan als er wat ellende komt. Wij schatten in dat wij bij de integrale bijstelling over die beschikbare ruimte heengaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om de meicirculaire van het Provinciefonds, waar een tegenvaller in zit van 130.000 euro, ik rond maar even af, herberekening kapitaalslasten 40.000 euro, ICT-infrastructuur en deskundige adviezen 110.000 tot 112.000 euro, bijdrage Kunstencentrum - waar enige ellende was en waar het College een paar besluiten over heeft moeten nemen - 145.000 euro, budgetovereenkomst - een bezuiniging waar wij in het verleden toe besloten hebben om die uit eigen middelen op te vangen, niet datgene waar u vanmorgen over hebt gesproken, maar uit algemene middelen - toch een bijdrage voor RTV Noord van 160.000 euro. Wij verwachten een beroep op de post onvoorzien bij een integrale bijstelling van ruim 500.000 euro en dat geld hebben wij niet in kas. Het College heeft zich afgevraagd: wat doen wij nu? Schuiven wij die volledige ruimte door, laten wij het systeem gewoon doorlopen, komen wij bij de integrale bijstelling met een gigantisch tekort omdat de post onvoorzien zwaar overtekend wordt, dan vind je dat in de rekening terug. Dat kan ook, maar wij hebben gezegd: het is misschien netter om te zeggen: er komen een paar tegenvallers aan die wij niet kunnen verschmerzen met datgene wat wij nu hebben en dan schuiven wij minder door naar volgend jaar. Vandaar dat dit bedrag – een aantal van u heeft daar terecht op gewezen – anders is dan bij de Voorjaarsnota. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik neem aan dat wij de voorstellen nog allemaal te zien zullen krijgen. De heer CALON, gedeputeerde: Natuurlijk, u krijgt de voorstellen allemaal separaat. Dat is conform de normale werkwijze. De heer TERPSTRA: Naar aanleiding van wat de gedeputeerde zojuist heeft opgemerkt over het doorschuiven: het ging in eerste instantie om een bedrag van 394.000 euro dat er staat, maar hij noemt nu duidelijk al meer op. De heer CALON, gedeputeerde: Nee, ik heb gezegd dat er een te verwachten beroep op de post Onvoorzien van ruim 500.000 euro is en dat het verwachte tekort - omdat wij nog wat in die pot hebben
77
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Calon Antwoord van gedeputeerde Bleker
zitten - 275.900 euro is. Omdat wij denken dat er misschien nog iets kan komen, hebben wij een iets groter afgerond bedrag gepakt. Het is ook nog niet helemaal ingevuld. Als het gaat over de vraag van de heer Slager over de risicoparagraaf op blz. 60 en de Zuidoosthoek: dat is ook al eens aan de orde geweest bij de behandeling van de Blauwe Stad. U weet: in de Zuidoosthoek is 250 hectare Ecologische Hoofdstructuur neergedaald. De gemeenten hadden in overleg met ons een bestemmingsplan gemaakt waarbij 380 hectare, de grootte van het gehele gebied, ingevuld zou worden met natuur, waar dan 80 woningen gebouwd zouden worden, waardoor het tekort – want 205 hectare moet in feite door WHS opgehoest worden, hectares van het Ministerie van LNV, en 130 hectare zou uit de woningen moeten komen – gedekt zou kunnen worden. Het tekort is ongeveer 10 miljoen euro. Dat staat ook in de risicoparagraaf. Helaas echter zei het ministerie van VROM: ‘gij zult scherp begrenzen’, want het is eerste fase EHS, dus wij hebben scherp begrensd. Er wordt nu aan een nieuwe gebiedsvisie gewerkt, die is klaar en er zijn besprekingen op dit moment aan de gang met de projectontwikkelaars en ook met externen - dat loopt vanuit de organisatie Blauwe Stad - om te kijken of het tekort gedekt kan worden. Als u mij vraagt of ik denk dat het tekort gedekt kan worden, zeg ik hetzelfde als alle vorige keren: wij schatten op dit moment in dat dat tekort gedekt zal worden. Je moet het formeel echter wel even benoemen in de risicoparagraaf, omdat het risico pas weg is als de contracten getekend zijn. Een laatste punt van financieel-technische aard kwam van de heer Terpstra. Geldt een indicering van de opcenten over deze collegeperiode en hebben wij daartoe besloten? wij hebben daartoe staand beleid en als het veranderd moet worden, zien wij wel of de Staten daartoe beslissen of dat bij de collegeonderhandelingen er een ander besluit over genomen wordt. Dat geldt voor heel veel zaken. Je kunt dus niet anders dan dat nu ramen. Ik kom bij de moties. Over de BER heb ik al gezegd dat die in feite overbodig is, omdat wij dit in feite al doen met het bouwheerschap en visies die wij met gemeenten maken. Die motie vinden wij eigenlijk onzin. De motie van de SP-fractie kan wat ons betreft overgenomen worden, maar dan moet de fractie van GroenLinks daar het hare van zeggen. Het amendement van de fractie van D66 over het BAS vinden wij niet zo relevant, omdat wij denken dat ook in het nieuwe duale systeem de Staten gewoon kunnen zeggen: ‘wij willen dit, er is zo veel geld voor’, u stemt daarover en het gebeurt gewoon. Het College kan op de blaren zitten als er te weinig geld is en moet dan maar weer geld zoeken. De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! De fractie van de PvdA en ook enkele anderen hebben zeer sterk het belang van een sterk provinciaal sociaal beleid benadrukt. Daarbij is vooral van de zijde van de PvdA aandacht gevraagd voor sociaal beleid in wijken van steden en stedelijke gebieden, waar sprake is van een zekere vorm van opeenhoping van problemen en probleempjes: herstructurering, gedeeltelijke leegloop, verschraling van voorzieningen, verloedering van de openbare ruimte en een beperktere betrokkenheid en inzet van mensen voor de eigen leefomgeving. De PvdA-fractie pleitte voor een soort broertje van het dorpenloket, namelijk een wijkenloket. Wij zien die inbreng als een stevige instemming met de inzet die het College de afgelopen paar jaar met name met de zes grote gemeenten pleegt om sociale wijkontwikkeling weer opnieuw gestalte te geven. Daar vinden, met extra geld dat door deze Staten voor een aantal jaren mogelijk is gemaakt met de Voorjaarsnota 2001, zaken plaats waar de PvdAfractie en anderen waarschijnlijk op doelen, namelijk zorgen dat in bepaalde wijken de bewonersparticipatie beter van de grond kan komen door de mensen die willen participeren ook te
78
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
ondersteunen en te helpen, te zorgen dat mensen die zich inzetten voor bepaalde delen van de samenleving in die wijken een steun in de rug krijgen. Dat kan een speeltuinvereniging zijn, een huurdervereniging of een andere organisatie die zich inzet voor de leefbaarheid in een wijk. Mensen ondersteunen om voorzieningen, gekoppeld aan de herstructurering, weer in een moderne jas te steken; en instellingen, lokaal en regionaal, wijk- en buurtgericht laten werken, dat is wat in de zes grotere gemeenten - Stad Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Veendam, Winschoten, Stadskanaal en Delfzijl - plaatsvindt. Wij hebben voor ongeveer vier jaar daar middelen voor beschikbaar. Het wordt een kwestie van cofinanciering: de gemeenten leggen er ook een groot deel bij. Het heeft ertoe geleid dat er op al die plekken ook professionele menskracht beschikbaar is om particulieren, initiatiefnemers en bewonersorganisaties te ondersteunen. Dat heeft ertoe geleid dat op een aantal plekken - vooral in Hoogezand-Sappemeer, maar dat gaat ook elders gebeuren - de lokale provinciaal werkende instellingen of het nu de politie is, Justitie in de Buurt, hulpverleningsorganisaties of het maatschappelijke werk wijkgericht gaan werken. Wij zien de inbreng van enkele fracties op dat punt als een aansporing om daar ook vooral mee door te gaan. Dat betekent overigens wel dat je soms zaken oppakt die formeel gesproken niet direct op je verantwoordelijkheidsterrein hoeven te liggen. Ik noem het voorbeeld van Justitie in de Buurt, dat heel succesvol werkt, bijvoorbeeld in het Oosterpark, maar ook in een aantal andere wijken. Een soort vliegende brigade, die formeel natuurlijk niet onze verantwoordelijkheid is, maar waarvan wij het belang voor de veiligheid, de overlastbestrijding, de ontwikkeling en de leefbaarheid van de wijk zo groot vinden dat wij daar provinciaal meerjarig geld in hebben gestopt en niet zijn gezwicht voor het argument dat het eigenlijk gewoon volledig door Justitie betaald moet worden. Zo zie je dat ook op het gebied van de instellingen, die je als het ware wijkgericht bij elkaar moet brengen. Wat ons betreft, gaan wij daar dus mee door en intensiveren wij dat na het goede begin dat wij de afgelopen jaren hebben gemaakt. De heer DE BRUIJNE: Bij het wijk- en buurtgericht werken van hulpverleningsinstellingen constateren wij juist een tegengestelde beweging. Consultatiebureaus verdwijnen uit de buurt, instellingen voor thuiszorg centraliseren zich in de stad of in een regio op een centrale plek en vervullen van daaruit de dienstverlening. Bij de Reclassering en de jeugdzorg is het idem dito. Als u dan een betoog houdt en zegt: ‘dat doen wij al’, zal ik dat zeker niet ontkennen. Uw constatering dat onze opmerkingen over sociale samenhangbevordering in wijken een ondersteuning zijn van staand collegebeleid mag evident zijn. Wij hebben het vanmorgen ook niet als een volstrekt nieuwe koers gebracht. Wij hebben wel gezegd: ‘er moet meer gebeuren, het is van belang dat er meer geïntensiveerd wordt’. Ik vraag u een beoordeling van het punt dat ik net noemde, namelijk het probleem dat heel veel instellingen zich terugtrekken op een centraal punt en niet meer fysiek in de wijk aanwezig zijn. De heer BLEKER, gedeputeerde: Er zijn op dat punt verschillende bewegingen gaande. Je ziet bij Justitie en politie, maar ook bij de GGZ, de bereidheid om zich wijkgericht op te stellen. Dat betekent niet altijd dat men met een bureau in de betreffende wijk aanwezig is, maar dat men in samenwerking met andere disciplines met grote regelmaat bereid is concrete gevallen aan te pakken in de betreffende wijk, samen met de woningbouwcorporatie, samen met het onderwijs. enz. Dat geldt ook voor de jeugdzorg, want wij verlangen ook van de jeugdzorg de bereidheid om in die wijknetwerken mee te opereren. Dat is één ontwikkeling.
79
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
Soms zie je bij heel grote, boven de provincieschaal georganiseerde organisaties, dat men uiteindelijk onder druk ook die bereidheid heeft om wijkgericht te functioneren, niet om wijkgericht georganiseerd te zijn. Als wij kijken naar de voorbeelden die u noemt - dan pak ik even het meest in het oog springende, de consultatiebureaus, bij de kop - moeten wij vaststellen dat dat een probleem is dat zich overigens met name concentreert in de dorpen. Als je kijkt naar de voorstellen die vanuit de GGD-bestuurscommissie zijn gedaan waar het gaat om de consultatiebureaus, zie je dat juist in de stedelijke centra, soms zelfs in de stad Groningen, er sprake is van een uitbreiding van het aantal bureaus. Met name in de dorpen, zoals Westerbroek, Leens, Onstwedde - last but not least, dorpen met 2800 inwoners zonder consultatiebureau en met 120 geboorten per jaar - vraag je je af waarom dat gaat gebeuren. Er zijn verschillende bewegingen op dat punt gaande. Wat ons College van belang lijkt, is dat die voorzieningen in met name de stedelijke wijken die onder druk staan, die heel direct voor de leefbaarheid van die buurt van belang zijn –dat heeft vaak te maken met zaken die op het terrein liggen van hulpverlening, openbare orde, een schone en nette buurt, lokaal werkende gemeentelijke instellingen – echt vraaggericht in zo’n wijk de krachten bundelen. Daar wordt onder andere in het kader van de buurtaanpak in zes gemeenten mee gewerkt. Ik ben het met de woordvoerder van de PvdA-fractie eens dat je die grote organisaties altijd weer alert moet houden om in de bijna natuurlijke neiging om te concentreren en te schaalvergroten, de werkvloer in een dorp of wijk niet te vergeten. Ik kom bij de suggestie van het wijkenloket. De heer TERPSTRA: Het verhaal is aan de ene kant duidelijk, aan de andere kant neigt de conclusie die de gedeputeerde trekt een beetje naar: ‘wij moeten ons concentreren op stedelijke wijken waar zich veel problemen voordoen en het plattelandsverhaal blijft daarbij achter’. De heer BLEKER, gedeputeerde: Ik was net bezig het dorpenloket te introduceren in mijn beantwoording. In het bestaande beleid –dat is best lastig en vergt veel aandacht – zijn wij volop doende om de bewonersparticipatie in wijken, de voorzieningen in wijken, te moderniseren, sociale voorzieningen gekoppeld aan de herstructurering, en om instellingen wijkgericht te laten werken. Daar hebben wij naar ons gevoel geen wijkenloket voor nodig à la het dorpenloket. De zes gemeenten hebben hun krachten gebundeld. In die gemeenten zitten ook allemaal een of meer professionele krachten om die wijkontwikkeling te ondersteunen. Dat zijn de plekken waar de particuliere initiatieven ook terecht kunnen. Dat werkt ook op die manier. Daar komt bij dat wij ook nog specifieke ondersteuning hebben voor bepaalde categorieën groepen in wijken. Denkt u eens aan alles wat met speeltuinverenigingen van doen heeft. Er zijn heel veel speeltuinverenigingen, ook in stedelijke wijken, die een beroep kunnen doen op de mede door onze provincie ingestelde steunfunctie voor die sector. Daar wordt ook stevig gebruik van gemaakt. Dus geen wijkenloket, maar doorgaan met de lijnen zoals wij die nu hebben. Dan stap ik over naar het dorpenloket. Het dorpenloket is per 1 januari 2002 gestart voor de regio NoordGroningen, een initiatief van acht gemeenten en één provincie. Het werkt: mensen weten het dorpenloket te vinden. Wij hebben twee bijeenkomsten gehad in Spoorzicht Loppersum. Er was een grote opkomst van allerlei initiatiefnemers van kleinere en grotere dorpen. Er zijn de afgelopen tijd zo’n veertig tot vijftig initiatieven in behandeling genomen, waarvan een deel ook tot concrete realisatie is gekomen en met een deel is een begin gemaakt. Het voornemen is om per 1 januari 2003 ook een dorpenloket in WestGroningen - gebiedsuitwerking West waar het gaat om het POP - en in Oost-Groningen te starten.
80
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
Interessante informatie over dit fenomeen treft u overigens aan in het laatste magazine van de VNG, waarvan zelfs de cover gewijd is aan het Loket Levende Dorpen in Groningen. Wat is dan de vraag of suggestie van GroenLinks om een ombudsfunctionaris voor leefbaarheid in dorpen te introduceren? Gelet op hetgeen wij waarnemen ten aanzien van het functioneren en de toegankelijkheid van het dorpenloket, denken wij dat het geen toegevoegde waarde heeft. Het dorpenloket is een zeer laagdrempelige voorziening, die de lokale initiatiefnemers echt bij de hand neemt om van initiatief tot realisatie te komen en hen door de bureaucratische en bestuurlijke doolhoven, die wij zelfs op de schaal van de provincie Groningen hebben, te leiden. Loopt dat niet goed, dan hebben wij ook nog altijd klachtenfunctionarissen, zowel bij gemeenten als bij de provincie. Dus ik zou zeggen: laten wij vooral energie steken in het verder verbeteren van die dorpenloketten en het verspreiden ervan in plaats van daar nu een ombudsfunctionaris voor leefbaarheid of voor dorpen aan toe te voegen. Mevrouw BOS: Voorzitter! Ik meende dat het in levende dorpen, zoals Warffum, vooral gaat om projecten en het toekennen van projectgelden. Bij burgers gaat het vaak om heel gewone vragen, in de zin van: ‘Waar moet ik heen’? Ik kan een voorbeeld noemen. Bij ons in het dorp hadden wij in het dorpshuis ooit een peuterspeelzaal. Door de nieuwe eisen voor brandveiligheid moesten bepaalde maatregelen worden genomen bij de inrichting. De gemeente vond dat te duur en men wist niet waar men naar toe moest. De peuterspeelzaal ging weg. Dan spreken wij over multifunctionele dorpshuizen. Waar moet men dan heen? Naar zo’n loket? Dat lijkt mij niet. Ik kan nog wel meer van zulke vragen bedenken. De heer BLEKER, gedeputeerde: Dergelijke vragen zijn bij het loket binnengekomen. Als een gemeente klip en klaar zegt: ‘wij hebben er geen cent voor over om dat probleem op te lossen’ en als het echt een lokale kwestie is, dan is het over en uit en moet de gemeenteraad in de betreffende gemeente, als men dat wenst, de kat de bel aanbinden. Dan kom ik bij multifunctionele gebouwen waarover de fracties van de SP, het CDA en de PvdA hebben gesproken. Er was vorige week zelfs een bijlage bij het dagblad Trouw gewijd aan dit fenomeen, onder de kop “Het wordt steeds leefbaarder in dorpen”. Er is geen sprake van verschraling van voorzieningen, maar zelfs van een impuls voor nieuwe voorzieningen. Er is een ontwikkeling gaande waarin allerlei voorzieningen gecombineerd worden: de school, de zorgpost, de bibliotheek, de huisartsenpraktijk, het dorpshuis enz. Wij hebben dat onder de verzamelnaam gebracht ‘multifunctionele gebouwen’. Wij hebben ook uitgesproken dat wij bereid zijn die ontwikkeling te ondersteunen door de initiatiefnemers te helpen van een idee een concreet plan te maken. Wij hebben de bereidheid uitgesproken om daar een stuk cofinanciering en co-investering te plegen om de zaak haalbaar te maken. Nu eerst de vraag: leidt dat dan ook tot iets? Welaan, het leidt tot iets! In het regioprogramma voor het POP wordt voor Oost zelfs de target opgenomen om in vijf jaar vijftien van dit soort multifunctionele gebouwen in dorpen mee te helpen realiseren. In de gemeente Grootegast, in het kader van het gebiedsprogramma Welzijn en Zorg, is zowel in Lutjegast als in Grootegast met de initiatiefnemers daar een proces gaande om deze kant op te gaan. In de gemeente Leek gebeurt dat in Oostwold, in Marum in De Wilp en in Zuidhorn in Niezijl en in Grijpkerk. Wij zijn op dit moment met ondersteuning van door de provincie gefinancierde instellingen, dorpshuisbesturen en anderen, bezig om een dorpshuis, een school of iets dergelijks om te bouwen tot een multifunctionele voorziening. Daar heb je wel altijd het lokale draagvlak voor nodig, zowel van instellingen als van burgers en van de gemeente. Dat is de ontwikkeling die nu gaande is.
81
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
Een andere ontwikkeling, die dat ook illustreert, is het project in de mooie plaats Usquert, waar seniorenappartementen in koop en huur, gecombineerd met een bibliotheek en een aantal andere voorzieningen, zelfs de huisartsenpost, een zorgpost en een kinderopvang, als het ware onder één dak gecombineerd worden. Dat is een hell of a job - om even een invloedrijke politicus in de eerste helft van dit jaar te citeren - voor particulieren om rond te krijgen. Het is de kunst om de mensen te ondersteunen om het plan realiseerbaar te maken en vervolgens ook om in de cofinancieringsfeer zaken over de brug te tillen. Dat gaat niet van de ene dag op de andere. Vandaag kreeg het College nog een brief over overgangsproblemen waar het gaat om de huisarts die in het centrum in Usquert zou moeten komen. Het zijn praktische zaken die je samen moet oplossen. Daar is de inzet op gericht. Ik kan u zeggen dat het een inspirerende bezigheid voor het College is om dat type ontwikkelingen te stimuleren. Dat geldt ook voor dorpsvisies, waar ook vragen over zijn gesteld. Kunnen wij de mensen voldoende ondersteunen bij het ontwikkelen van dorpsvisies? Het antwoord op die vraag is ja. Een aantal dorpsvisies is reeds ontwikkeld met ondersteuning van SPRONG en VKDG. Ik noem Garmen, Wolde, Rottum, Ulrum, Noordlaren, Finsterwolde, Beerta en Veelerveen. In uitvoering zijn Sauwerd en Westerbroek. Gepland staan Usquert, Uithuizermeeden, Niekerk, Boerakker, Grijpskerk, Eennumatil. Ik kan u dat allemaal dankzij de ambtelijke organisatie melden. Is er een wachtlijst? Nee, er is geen wachtlijst. Als er een initiatiefnemer is, kan er ondersteund worden. Wie doen dat? VKDG, SPRONG en POZW. Hoe wordt het betaald? Fifty-fifty door gemeente en provincie, totaalkosten zijn 800.000 euro. Als een gemeente wil meedoen, kan het. Wij zeggen wel steeds dat een gemeente moet meedoen, want je kunt wel een dorpsvisie maken met provinciaal geld, maar als de gemeente zich daar niet aan wil committeren, is het gewoon papier. Dat is de methodiek die op dat punt loopt. Wij zijn daar redelijk tevreden over, hoewel het wel tijd kost, maar u ziet: er wordt op allerlei plekken heel concreet in verschillende fasen aan gewerkt. Dan kom ik bij Jeugdzorg. De Wet op de Jeugdzorg zal naar verwachting per 1 januari 2004 ingevoerd worden. Met de partners in de Jeugdzorg, de GGZ, Bureau Jeugdzorg, Universitair Centrum voor Kinderen Jeugdpsychiatrie en Justitie, hebben wij afgesproken dat wij wel blijven doorgaan met het voorbereiden van het ontstaan van het ene toegangsloket Jeugdzorg. Wij nemen nog geen onomkeerbare stappen waar het gaat om ontvlechting van dat loket ten opzichte van de overige aanbieders van zorg. Daar wachten wij af wat er precies definitief in de wet komt te staan. Een tweede punt is genoemd in relatie tot Roermond. Kan in Groningen ook een situatie ontstaan dat er leemten in de hulpverlening ontstaan zonder dat de hulpverleningsorganisaties daar onderling weet van hebben? Het antwoord daarop is: ‘ja, dat kan ook hier gebeuren’. Wij nemen naar aanleiding van Roermond het initiatief om met de instellingen nadere procedures en protocollen af te spreken om die ongewenste, ongewilde leemten in hulpverlening - waar de hulpverleners geen weet van elkaar hebben ten opzichte van elkaar - weg te nemen. Dan hoort daar ook bij de eventuele introductie van wat de staatssecretaris noemt ‘de gezinscoach’, een functionaris die als het ware op de zeer complexe gezinssituaties, waarbij allerlei problemen gecumuleerd zijn, een hulpverlener is die zelf ook hulp verleent en het totale toezicht houdt op de hulpverlening. Wij zijn daarover, ook in IPO-verband, in gesprek met het ministerie om, zelfs vooruitlopend op de Wet op de Jeugdzorg, tot de invoering daarvan te komen en er afspraken over te maken. Het is ook niet helemaal nieuw. Als wij nu zien wat het Leger des Heils doet in onze provincie, bijvoorbeeld met het project Team voor Toekomst, is dat een hulpverleningsvariant die daar in feite al heel veel op lijkt, met dien verstande dat die hulpverleningsvariant niet in zich draagt de
82
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
dwingende coördinatie van andere hulpverleners. Dat is wat toegevoegd wordt via de formule van de gezinscoach. Dan kom ik bij de jeugdbescherming, de jeugdreclassering en de jeugdcriminaliteit. In het Platform Jeugdcriminaliteit, dat het OM en andere partijen en ook de provincie – wij ondersteunen dat ook financieel en met menskracht – in onze provincie heeft, is al enige tijd geleden de vraag gerezen en geformuleerd: ‘hebben wij, waar het gaat om de aanpak van jeugdigen, soms ook first offenders - eerste jeugdige overtreders - mogelijkerwijs her en der leemtes in het begeleidings- en justitiële aanbod’? Die leemte zou kunnen zitten - dat gaan wij nader verkennen - bij recidiverende jonge overtreders, niet bij de heel zware criminelen. Wordt daar aan de ene kant wel voldoende gebruik gemaakt van de vrijwillige hulpverlening en is de gedwongen setting, met name de opvoedingselementen daarin, wel in voldoende mate voorhanden of wordt die wel voldoende gebruikt? Die analyse kan ertoe leiden dat wij met elkaar –Jeugdzorg Groningen heeft zich daartoe ook bereid verklaard – en met Justitie een bepaalde toevoeging van het begeleiding- en hulpverleningsaanbod, met een zekere vorm van justitiële inbedding moeten introduceren, maar niet zo zwaar als nu in de justitiële inrichtingen, om de jonge gastjes met een wat andere aanpak dan nu in de verschillende vormen zit, weer op het spoor te brengen. Die opening van denken treffen wij trouwens ook aan bij het kabinet en hebben wij hier in het platform ook op tafel gelegd. Dat gaan wij nader verkennen. De heer DE BRUIJNE: Begrijp ik de gedeputeerde goed dat hij nu buitengewoon veel woorden bezigt om het idee van die strafkampen voor jongeren nog eens even toe te lichten? De heer BLEKER, gedeputeerde: Ik heb begrepen dat er vanuit het College en vanuit deze gedeputeerde niet gesproken is over strafkampen. Het College heeft geen behoefte woorden te gebruiken, veel of weinig, voor de introductie van iets als strafkampen. De heer DE BRUIJNE: Ik citeer het Dagblad van het Noorden, waarin een artikel heeft gestaan waarin u, in uw hoedanigheid van lijsttrekker of van gedeputeerde - daar wil ik even buiten blijven - deze suggestie heeft gedaan. De heer BLEKER, gedeputeerde: Ik herinner mij geen gesprek met het Dagblad van het Noorden over dit onderwerp. De heer DE BRUIJNE: Dan is het buitengewoon curieus dat er wel een artikel over is gepubliceerd. De heer BLEKER, gedeputeerde: Die vraag hoeven wij niet te beantwoorden. De heer DE BRUIJNE: Ik constateer alleen dat het buitengewoon curieus is, maar ik sla het er nog even op na en kom daar wellicht nog even op terug. De heer BLEKER, gedeputeerde: Collega Boertjens vermoedt dat er een dubbelganger in het spel is, maar dat lijkt mij stug. Daar zou ik echt niet vrolijk van worden. Voor alle duidelijkheid: ik begrijp dat bij de PvdA-fractie het meedenken over de vraag of er in dat hele stelsel van hulpverlening en justitiële maatregelen mogelijkerwijs voor die specifieke groep een leemte is die wij door gemeenschappelijke inzet
83
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
zouden moeten opvullen, volop aanwezig is. Daar hebben wij misschien met elkaar meer aan dan aan het hier bezigen van harde woorden als ‘strafkampen’. De heer DE BRUIJNE: Ik heb al gezegd dat ik het er nog even op zal naslaan. Ik geloof ook niet dat wij in een theologiekwestie terecht moeten komen. Als ik de gedeputeerde goed begrijp, heeft hij het idee om kampementen voor criminele jongeren in te richten niet geventileerd. Dat is wat ik van hem begrijp. De heer BLEKER, gedeputeerde: Van de zijde van het College is, zowel in het beleidsplatform Jeugd en Veiligheid als ook door de verantwoordelijke portefeuillehouder voor Jeugdzorg, aangegeven dat er zich in de hele keten van vrijwillige hulpverlening tot de zware justitiële inrichtingen mogelijkerwijs leemten voordoen, die samengevat kunnen worden als ‘begeleiding met een justitieel tintje’, dus in een gedwongen setting, waarbij ook opvoeding en gedragsnormen, met name voor de first offenders specifieker en meer aandacht krijgen. De heer DE BRUIJNE: Die gedachte, die u nu zo formuleert, heeft u kort samengevat met de term ‘strafkampementen voor jongeren’. Mijn korte geheugen komt een beetje bij: het was inderdaad niet het Dagblad van het Noorden, het was RTV Noord. De heer BLEKER, gedeputeerde: Precies. De heer DE BRUIJNE: Als u dus zegt dat u met het Dagblad van het Noorden geen interview heeft gehad, heeft u gelijk, maar dan wil ik zeggen dat u met de media in deze provincie erover gecommuniceerd heeft. De heer BLEKER, gedeputeerde: Absoluut. Ik kan u ook zeggen dat in dat gesprek het woord ‘strafkamp’en ‘kampement’is genoemd, niet door de geïnterviewde, maar door de interviewer. De heer DE BRUIJNE: Daarop hebt u, als ik het goed begrijp, deze terminologie genuanceerd en verre van u geworpen dat u met die suggestie zou komen. De heer BLEKER, gedeputeerde: Ik heb uitleg gegeven over het vraagstuk, de leemte. Ik heb een beschrijving gegeven hoe die begeleiding eruit zou kunnen zien. Ik begrijp dat over de beschrijving die ik daarvan heb gegeven, bij de PvdA-fractie met een grote mate van interesse wordt meegedacht. De heer DE BRUIJNE: Daar kunt u van verzekerd zijn. De heer TERPSTRA: Het laatste strekt mij tot vreugde. De heer BOER: Is dit nu de ‘richt- en slichte toal’ van het CDA? De heer BLEKER, gedeputeerde: Wij willen resultaat. Een kleine groep jongeren heeft en veroorzaakt problemen en een aantal deskundigen binnen en buiten het provinciehuis vraagt zich af of wij daar de juiste hulpverlenings- en begeleidingssetting voor hebben. Die discussie willen wij in alle openheid met
84
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
elkaar voeren. Dat is trouwens ook in het belang van de wijken waar de leefbaarheid en de veiligheid naar het oordeel van de woordvoerder van de PvdA-fractie zo in het geding kan zijn. De heer BOER: Daar is geen discussie over, maar dan kan er wat mij betreft ook helder over gediscussieerd worden en niet verhullend. De heer BLEKER, gedeputeerde: Ik begrijp dat het nu voldoende helder is. Dank u wel. Op het gebied van het armoedebeleid is er een soort pre-initiatiefvoorstel van de fracties van PvdA en GroenLinks. Dat is nog geen officieel initiatiefvoorstel, maar het is al ter kennisname van de Staten en van GS gebracht. Wij denken te kunnen bijdragen aan een goede verdere behandeling van dat initiatiefvoorstel door in een korte notitie aan te geven welke aspecten volgens ons in het huidige beleid zitten die raakvlakken hebben met datgene wat hier benoemd is. Dan wachten wij de beraadslaging in de Staten vervolgens af hoe men met dit initiatiefvoorstel verder wil omgaan. Mevrouw FOLKERTS: Mag ik de gedeputeerde vragen daar dan ook bij te betrekken wat er nog niet gebeurt en wat eventueel naar aanleiding van het initiatiefvoorstel zoals het er nu ligt en wat door u wordt gekwalificeerd als een pre-initiatiefvoorstel – wij hebben het wel degelijk bedoeld als een volwaardig initiatiefvoorstel – gedaan kan worden? Ik zou graag willen dat u dat meeneemt en met voorstellen komt hoe dat te realiseren. De heer BLEKER, gedeputeerde: Ik begrijp dat het zojuist is ingediend als een initiatiefvoorstel. Dan volgt een bepaalde procedure, die wij ten volle respecteren. Waar wij kunnen bijdragen aan een deugdelijke besluitvorming over het initiatiefvoorstel, zullen wij dat doen in de vorm zoals is aangegeven, namelijk schetsen wat er naar ons oordeel in het huidige beleid gebeurt en mogelijkerwijs ook wat wij naar aanleiding van het stuk van GroenLinks en de PvdA vinden dat er nog meer zou kunnen gebeuren. Dan laten wij overigens de besluitvorming over dat initiatiefvoorstel aan uw Staten over. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Dat betekent dus niet dat het initiatiefvoorstel betrokken is bij de huidige begrotingsbehandeling, maar zijn loop krijgt als zijnde een normaal initiatiefvoorstel. De VOORZITTER: Het initiatiefvoorstel is hier vandaag ingediend, maar kan hooguit in algemene zin hierbij betrokken worden. Het krijgt een eigen loop. Er zal een voorstel komen hoe het voorstel procedureel aan te pakken. Ik zal dat doen in overleg met de initiatiefnemers. De heer BLEKER, gedeputeerde: Wij zullen de Staten nog deze maand rapporteren over de stand van zaken bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling per 1 oktober 2002. Er ligt een noodplan voor het terugdringen van de wachttijd en wachtlijsten, wat uiteindelijk tot een aanvaardbaar resultaat moet leiden per 1 november 2002. Wij zullen u direct daarna informeren. Dan kom ik op het volgende punt: de zorg. Ik heb dat in feite met de Jeugdzorg al grotendeels behandeld, maar ik heb nog één aanvulling. Van de zijde van de VVD is gevraagd om specifieke aandacht voor de palliatieve zorg, zorg in stervensomstandigheden. Daar hebben wij tot nu toe in onze provincie, waar het gaat om mensen die geen thuisbasis meer hebben om de laatste periode door te maken, het zogenaamde gasthuis, door Humanitas opgezet in Groningen. Er is ook een initiatief om zoiets in HoogezandSappemeer te doen. Wij hebben het gasthuis ondersteund – wij vinden dat een goed initiatief – en wij
85
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
zullen dat in principe ook doen bij de initiatieven in Hoogezand-Sappemeer. In het kader van de regiovisie zullen wij met name aandacht vragen hoe overigens de samenwerking tussen instellingen om die palliatieve zorg op een hoger niveau te brengen, kan worden versterkt. Mantelzorg: in nagenoeg alle regio’s worden initiatieven genomen om de mantelzorg van een betere ondersteuning te voorzien. Overigens moet ik u zeggen dat dit ook een vorm van armoedebeleid is, want uit alle onderzoeken blijkt dat mantelzorgers gemiddeld genomen in de aanmerkelijk lagere inkomensgroepen zitten en geen alternatieven hebben om andere vormen van zorg in te schakelen. Het is dus een vorm van het geven van extra ondersteuning aan mensen die aan de onderkant van de samenleving zitten. De heer TERPSTRA: Ik denk dat wij toch even de kans moeten wegnemen dat hier het idee bestaat dat mantelzorg zich met name uitstrekt tot lage inkomens en dat dat in andere kringen niet voorkomt. Ik vind dat dat punt nu even rechtgezet moet worden. De heer BLEKER, gedeputeerde: Akkoord, ik zet het recht. Ons beleid is niet bedoeld om dat effect te bereiken, maar de realiteit is wel dat mantelzorgers in het algemeen bovengemiddeld in de lagere inkomenssituaties problemen ondervinden volgens alle onderzoek dat er is. Het is misschien een opmerking die het nodeloos ingewikkeld maakt, dus ik trek die hierbij in. Ik kom bij de sport. De woordvoerder van de SP heeft zich positief uitgelaten over de breedtesport, het functioneren van het Huis van de Sport. Hij heeft wel een lastig punt aangereikt: het accommodatiebeleid voor sportverenigingen. Daar is inderdaad regelmatig sprake van knelpunten. Het College is van mening dat, als wij ons hierin gaan begeven, wij wel heel veel sportvelden, sportkantines, kleedruimtes enz. op onze nek nemen en wij ons toch wel in een lokale situatie gaan begeven. Wij doen dat natuurlijk al wel, uit het oogpunt van leefbaarheid, bij de multifunctionele gebouwen, maar dan gaat het om combineren van functies. Hier gaat het om gebouwen met één specifieke functie, namelijk een sportvoorziening voor amateur- en vrijetijdssport. Wij zijn daar, hoezeer wij ook de problematiek mede onderkennen, afhoudend over om ons op dat pad te begeven. Dat ligt anders met de suggestie vanuit ChristenUnie over de gehandicaptensport: de G-teams. Dat is een goede gedachte. Wij zien bij allerlei sportverenigingen initiatieven om G-teams voor verstandelijk gehandicapten op te starten. Dat is altijd lastig en vergt extra begeleiding. Je moet voldoende mensen uit een groter regio aan voetballers, volleyballers en hockeyers hebben, je moet ook wat meer reizen vanwege de competities die grotere afstanden met zich meebrengen. Toch hebben wij al een aantal keren – wij hebben dat vorige week nog gedaan voor de sportvereniging Juliana in Stadskanaal – eenmalige waarderingssubsidies gegeven voor het opstarten van G-teams. Dat doen wij dan wel onder de voorwaarde dat er in zo’n regio afspraken zijn over wie wat doet. Als én sportclub Stadskanaal én SPP én SIS met een G-team beginnen, weet je van tevoren dat het niets wordt, want er zijn onvoldoende G-ers. Dat geldt ook voor hockey in de stad Groningen. Wij zeggen dan: als u onderling afspraken maakt dat één vereniging dat gaat doen, kunnen wij dat eenmalig met een waarderingsopstartsubsidie voorzien. Dan kom ik bij het studiefonds: het College is voornemens de wens van het bestuur van de Stichting Studiefonds te honoreren als de gemeenten erin meegaan de bijdrage te verhogen.
86
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Bleker
De heer TERPSTRA: Wel een lichtend voorbeeld van een reeds uit de jaren ’50 stammend zeer specifiek beleid op mensen die het hartstikke moeilijk hebben om een opleiding te volgen. Dat is oud beleid avant la lettre. De heer BLEKER, gedeputeerde: Dan nu de kwestie Keurmerk Veilig wonen. De voorzitter van ons College zal daarop ingaan, dat geldt tevens voor de opvanglocaties voor asielzoekers. Waar het gaat om de problematiek op dit moment van vrijwilligers rond asielzoekerscentra zullen wij contact opnemen met het COA om te vernemen wat men er daar aan kan doen en wat eventueel in het kader van het lokale vrijwilligerswerk kan gebeuren. Daarnaast is er vanuit de fractie van GroenLinks een amendement ingediend dat ook betrekking heeft op de asielzoekerproblematiek. Namelijk om een fonds te creëren van waaruit informele opvang, particuliere opvang van dakloze asielzoekers kan worden ondersteund. Het College heeft daarover de volgende mening. Het College is met het merendeel van de gemeenten van oordeel dat legaal in ons landverblijvende asielzoekers die geen dak meer boven hun hoofd hebben, omdat dat eenmaal zo geregeld is in ons land een beroep doen op informele opvang. Dat in die gevallen informele opvang wordt geboden door particuliere organisaties. Om die opvang mogelijk te maken kan de provincie de betreffende particuliere organisaties ondersteunen. Het gaat dan om de specifieke categorie legaal in ons land verblijvende dakloze asielzoekers. Wij hebben ook een verzoek om allerlei lokale initiatiefgroepen die zich gebundeld hebben op de schaal van de provincie Groningen en Drenthe als een soort platform van opvang van informele particuliere opvangorganisaties. Om daar enige organisatorische ondersteuning voor mogelijk te maken zullen wij dan ook positief bezien. Wij denken niet dat het nodig is om daar een fonds voor te maken, daar wij namelijk door besluitvorming van uw Staten een behoorlijk krediet hebben voor het flankerende beleid inzake asielvraagstukken. De fractie is bereid datgene te doen wat u wenst en ons heeft voorgesteld, maar wij hebben het door u geschetste instrument niet nodig. Wij zijn bereid het te doen daar waar het gaat om de specifieke categorie zoals zojuist door ons benoemd. De heer TERPSTRA: Kijkend naar de tekst van het amendement moet ik dus constateren dat de gedeputeerde een versmalling aanbrengt op het beleid van gemeenten ten aanzien van dakloze asielzoekers. Hij maakt daar duidelijk een inperking daar waar het gaat om legaal in Nederland verblijvende dakloze asielzoekers. De heer BLEKER, gedeputeerde: De Staten en de Provincie hebben het amendement niet nodig, omdat het in het regerend beleid zit. De specificatie die u aangeeft is de juiste. Mevrouw BOS: Voorzitter! De opmerking van de gedeputeerde dat het hier zou gaan om legale asielzoekers, daar gaat het ons ook om. Dan gaat het erom of mensen die in afwachting van een hoger beroep nog wel in Nederland verkeren, maar dan na 28 dagen op straat staan. Het gaat om mensen die hier wel legaal blijven. De heer BLEKER, gedeputeerde: Als de fractie van GroenLinks inderdaad de definitie overneemt van legaal in ons land verblijvende asielzoekers voor wie vanwege het huidige beleid geen opvang meer is,
87
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Boertjens
dan zijn wij het over de groep eens. Dit is een technische definitie die wij hier nu niet moeten uitspinnen, maar dat is wel de overeenkomst. Ik kom ik tot een afsluiting. Het College neemt het voorstel van GroenLinks in motie nummer 4, die betrekking heeft op het vrijwilligerswerk gekoppeld aan opvang, over op de manier zoals zojuist geschetst. Op het amendement over de opvang van dakloze asielzoekers heb ik een reactie gegeven namens het College zoals zojuist verwoordt. Met het amendement over de middenevenementen zal het College als dit in stemming wordt gebracht positief meestemmen. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Voorzitter! Er is op het gebied van werkgelegenheid door verschillende fracties opgemerkt dat wij de laatste jaren positieve ontwikkelingen hebben gehad. Niet alleen dankzij de conjunctuur, maar ook dankzij de extra activiteiten die in het kader van het Kompas zijn ontplooid, mede door een positieve tendens die wij hier in Noord-Nederland hebben gehad. De zorgen van de verschillende fracties dat er een omslag aankomt, deel ik wel. Ik ben het met verschillende sprekers eens dat wij ons de komende periode extra moeten inspannen om die inhaalslag, die wij nog altijd moeten maken en waar wij dus voor een gedeelte in zijn geslaagd, te voltooien. Extra inspanning, maar ook anderszins in het kader van Kompas zullen wij daar nog meer aan moeten doen. De vraag daarbij is waar je je activiteiten op richt. Naar mijn opvatting worden daar tegenstellingen naar voren gebracht die geen echte tegenstellingen zijn. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar grote bedrijvigheid en kleine bedrijvigheid, of moderne bedrijvigheid en oude bedrijvigheid. Wij zullen ons heel breed moeten inzetten om juist op verschillende terreinen van onze noordelijke economie zoveel mogelijk versterking aan te brengen. Ik kan mij niet helemaal vinden in de wat cynische opvattingen die hier naar aanleiding van SCI naar voren worden gebracht van de kant van de PvdA- en de D66-fractie. Het is te makkelijk op achteraf te zeggen: ‘dat had je niet moeten doen’. Ik denk dat wij hetzelfde zouden doen wanneer zich dat in Groningen zou voor doen. Wij zouden ons opnieuw moeten inspannen om zo’n grote werkgever hier te krijgen en dat risico te lopen. Ik wijs erop dat het daar niet alleen gaat om 400 arbeidsplaatsen - weliswaar minder dan oorspronkelijk werd verwacht - want op die 400 arbeidsplaatsen hebben uiteraard door de doorstroming veel meer mensen gewerkt dan deze 400. Daardoor zijn toch mensen uit de bakken van de Sociale Dienst gehaald aan wie de mogelijkheid is gegeven om een betaalde baan te krijgen en daarmee werkervaring op te doen. Ik geef toe dat dit een nevenvestiging is van een internationaal bedrijf, en dat men er genoeg kritiek op kan hebben. Ik vind echter dat je ook de positieve kant moet belichten, in plaats van te zeggen: ‘daar moet je het niet van hebben, ga het vooral zoeken in het KB’. Natuurlijk zijn de MKB-bedrijven grote werkgevers in Noord-Nederland. Het gaat inderdaad om grote aantallen. Ik ben het met iedereen eens die zegt dat wij daar een belangrijke groeiimpuls hebben gehad. Wij zullen dat ook versterken, dit doen wij door heel veel verschillende Kompasmaatregelen al. Ik wil daar best in de commissie uitgebreider op ingaan, maar heel veel van die maatregelen passeren regelmatig de revue in de Commissie voor Economische Zaken. Wij koesteren het KB door er heel veel aandacht aan te besteden, zoals werkbezoeken aan bedrijven. Wij hebben regelmatig gesprekken met verschillende sectoren: transport, detailhandel, distributie, en spreken regelmatig met verschillende sectoren. Ik heb zelf veel contact met ondernemersverenigingen, die mij uitnodigen om met hen in discussie te gaan. Wij moeten ervoor oppassen dat wij niet te veel op de stoel
88
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Boertjens
van de Kamer van Koophandel, MKB-organisaties of van de brancheorganisaties gaan zitten. De inzet is om allerlei Kompasmaatregelen via die organisaties op de plek van bestemming te krijgen. De huiskamerbijeenkomsten zijn prachtig, maar naar mijn idee voor ons net een maatje te klein om daar veel effect mee te sorteren. Ik ben het met de teneur van de opmerkingen van de D66 fractie eens als dat het koesteren van het KB inhoudt. De heer DE VEY MESTDAGH: Als ik het goed begrijp wordt er gezegd: ‘dat idee is aardig, maar dat willen wij het liefst laten uitvoeren door andere organisaties’. U hebt Syntens nog niet genoemd, maar dat is er ook één om dit soort gesprekken mee te gaan voeren. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Wij hebben regelmatig contact met de brancheorganisaties, Kamer van Koophandel, KB, Syntens, om te zorgen dat die beleidsmaatregelen van Kompas, ons beleid, ons idee, de mogelijkheden, suggesties, op de goede plek terechtkomen. Ik ben er een warm voorstander voor om dat per branche te doen en niet te algemeen omdat vaak in verschillende branches ook de maatregelen verschillend uitwerken. Een tegenstelling tussen grote en kleine bedrijven is naar mijn idee een beeld, net zoals oude en nieuwe bedrijven. Je kunt inderdaad zeggen dat wij moeten mikken op ICT-bedrijven, op de lifescience, op biomedische bedrijven, kortom, op spin-off van het Academisch Ziekenhuis. De Universiteit is één, maar dat neemt niet weg dat ook de traditionele bedrijvigheid, de scheepsbouw of Avebe, ook heel vernieuwend bezig zijn. Dat het hen ook lukt om innovaties in die traditionele bedrijvigheid toe te passen. Het is belangrijk voorzichtig te zijn met de tegenstelling. Dat de scheepsbouw op dit moment in de verdrukking zit is dan ook niet zozeer te wijten aan het feit dat men te traditioneel is geweest, maar heeft veel meer te maken met de totaal verpeste internationale concurrentieverhoudingen. Op Europees niveau, waarbij wij nationaal moeten aankijken tegen het feit dat andere Europese landen zaken doen die bij ons niet kunnen. Ook op mondiaal niveau, bijvoorbeeld als je kijkt naar de verhouding van wat er in Zuid-Korea wel kan en in Europa niet. Als wij dus niet mee kunnen komen ligt dat niet zozeer aan de sector zelf maar aan de scheve concurrentieverhouding. De heer KÖLLER: Voorzitter: De heer Boertjens geeft een opsomming over wat er fout zit in de scheepsbouw. Maar hoe kijkt hij aan tegen het fenomeen dat met name de bouwers hun casco’s uit de goedkope landen halen en dat wij ons daar sterk op focussen, terwijl er op dit moment de klappen vallen in de toeleveringssector? De heer BOERTJENS, gedeputeerde: De heren Köller en Dijkstra hebben een aantal schriftelijke vragen gesteld, waaronder ook deze. De beantwoording hoop ik deze week nog af te ronden. Het is inderdaad zo dat de toeleveringssector op dit moment - u kunt daar nog een recent artikel uit het Dagblad van het Noorden op nalezen - zeer sterk in de verdrukking is. Als men niet die delen van die casco’s uit Roemenië had gehaald, denk ik dat de concurrentiepositie al veel eerder onder druk zou zijn komen te staan. Ik denk dat de toelevering ook onder druk is komen te staan, ten eerste doordat de orderstroom terugloopt, maar in de tweede plaats doordat men activiteiten zelf gaat doen die een jaar of wat geleden werden uitbesteed. Onze inspanningen zijn erop opgericht om zo snel mogelijk gelijke concurrentieverhoudingen in Europa te krijgen. Bij de beantwoording van de brief van de heren Köller en Dijkstra zal ik een overzicht geven van de activiteiten die wij in dat kader hebben gedaan. Dat is een hele lijst die ik hier niet ga opsommen, maar ik zal het wel op papier zetten . Dit is overigens niet iets wat ik alleen heb gedaan, maar wat hier in
89
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Boertjens
huis zoal is gebeurd, zoals het benaderen van Tweede-Kamerleden. Ik noem het proberen te ontwikkelen van een participatiefonds, in samenwerking met de NOM een modus te vinden waarmee je een soort vervanging van de CV7-regeling zou kunnen maken. Recent heb ik nog contact gehad met staatssecretaris Wijn om deze week nog een poging te doen een aantal Tweede-Kamerleden te spreken en hen nogmaals op te problematiek te wijzen, in aansluiting op gesprekken die vorig jaar zijn gevoerd met staatssecretaris Ybema en Minister Jorritsma. Nogmaals, ik ben niet volledig, maar u krijgt dat allemaal zwart op wit. Op 1 oktober jl. is er een brief verschenen van minister Heinsbroek aan de Tweede Kamer waarbij het, in vervolg op zijn brief van 12 september jl. nu blijkt dat hij toch wel meer gevoel voor de problematiek voor de scheepsbouw krijgt. Maar alleen met gevoel zijn wij er niet, gevoel zonder geld dat levert niets op. De heer KÖLLER: Ik heb sterk het gevoel dat op dit moment het verhaal van de heer Boertjens een hoog knuffelbeestgehalte heeft. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Ja. Daarom eindig ik deze passage met de concrete toezegging van Minister Heinsbroek in zijn brief van 1 oktober jl. Waarin hij stelt: “Zoals ik u toegezegd heb is er inmiddels contact geweest met de sector vertegenwoordigd door de VNSI, de Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie over de aard en omvang van de problemen in de sector. Ik heb aangegeven in het plenaire overleg met uw Kamer van 12 september jl. dat ik geen budget ter beschikking heb voor generieke steun aan de scheepsbouw. Dat is trouwens een ander verhaal dan dat participatiefonds, dat zijn twee dingen. Maar ook dat proberen wij in beeld te houden. ik vind het niettemin een belangrijke kwestie. In de Ministerraad zal zo spoedig mogelijk aan de orde worden gesteld of in deze tijd van bezuinigingen een eventueel budget vrij te maken is voor de steun aan de Nederlandse scheepsbouw, ik kan op de uitkomst hiervan niet vooruit lopen”. Ik heb het idee dat dit toch wat positiever geformuleerd is dan de brief van 12 september jl. Nogmaals, ik kan er nog niet zoveel mee, vandaar dat wij nu proberen via een aantal Tweede-Kamerleden de druk verder op te voeren. De heer KÖLLER: Voorzitter! Ik ben blij dat de gedeputeerde toch wel iets positiefs in de brief ziet. Wij blijven daar nog redelijk somber onder. Ik had eigenlijk verwacht dat er toch meer voortvarendheid in deze kwestie zou komen en het feit dat wij zo lang moeten wachten is denk ik alleen maar slecht. Je ziet dat met name aan de kant waarvan wij het niet van hadden verwacht, namelijk in de toelevering. Ik vroeg ook hoe de gedeputeerde staat tegenover de invoer van de casco’s. Waren het drie jaren geleden alleen nog maar kale casco’s, nu komen zij steeds meer uitgerust hier naar toe. Uiteindelijk wordt alleen nog maar de kroon op het verhaal hier nog gedaan. Dat heeft natuurlijk wel gevolgen voor alles wat er toch aan vastzit aan de scheepsbouw. Hoe staat de heer Boertjens tegenover dit fenomeen? De heer BOERTJENS, gedeputeerde: De heer Köller vraagt aan de ene kant ‘wat vind je ervan’ en aan de andere kant ‘wat doe je eraan’. Als je het niet zou doen, zou de concurrentiepositie nog verder in gevaar komen. Men doet het om het hoofd boven water te houden, ook al zie je daarmee wel een stuk werk naar Oost-Europa wegstromen. Het risico als je het niet zou doen is dat je hier ook niet eens meer de kennis in de industrie die er omheen zit zou hebben. Wij kunnen er weinig anders aan doen dan de minister en de Tweede Kamer onder druk houden en hen uitnodigen, naar hen toe gaan, hen bestoken met feiten zoals wij dat al twee jaar doen.
90
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Boertjens
De heer VAN KAMMEN: Misschien moet de heer Köller ook weten dat de makers van deze casco’s ook Nederlandse bedrijven zijn, waaronder een aantal Noordelijken die heel duidelijk geïnvesteerd hebben in Roemenië. De heer KÖLLER: Ik weet ook wel dat er allerlei bedrijven die kant zijn op gegaan en gewoon ordinair gebruik maken van het lage loon in dat gebied. De heer VAN KAMMEN: U vindt dat ordinair, maar dat gebeurt overal in de wereld. De heer KÖLLER: Ja, maar iets wat overal gebeurt, hoeft nog niet goed te zijn. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: In die zin zou ik wel een parallel willen trekken tussen andere vormen van bedrijvigheid die door verschillende sprekers in hetzelfde rijtje zijn genoemd, bijvoorbeeld Avebe, maar ook de chemiesector. Wij kunnen alleen maar hier, in Noord-Nederland, in heel Nederland en West-Europa overleven door voor te blijven in kennis en innovatie. Daarbij zullen wij waar het enigszins kan de bedrijven ondersteunen. Met name door de D66-fractie is gezegd dat de taken van COA uitgebreid moeten worden in Noordelijk verband. Daar ben ik het helemaal mee eens en daar wordt ook aan gewerkt. Met Friesland zijn wij er denk ik wel uit. In Drenthe zijn wij nog aan het discussiëren over een personele kwestie maar daar komen wij uit. Ik heb zelf de indruk dat COA nu wel Noordelijk kan gaan werken. De taken van COA kunnen wel worden uitgebreid, maar het is niet de bedoeling dat COA behalve het opzetten van projecten, waar men voor is en waar men ook goed in is, ook zelf zou gaan bemiddelen en zelf projecten zou uitvoeren, Men kan het misschien wel een stukje op gang helpen maar het dan zo snel mogelijk overdoen aan anderen. COA is vooral bezig op projecten waarbij ook de vraagkant goed in beeld is en probeert in die zin de mensen toe te vormen naar wat in een van de bijdragen genoemd ‘loonvormende arbeid’. Van de zijde van de VVD-fractie is gevraagd hoe het nu gaat met CWI en de RAP’s. Zelf heb ik de indruk dat de CWI-structuur die vorig jaar is opgezet zijn vorm nog wat moet krijgen. Men is nog te passief in het zelf bemiddelen van mensen naar werk. Ik denk - wij doen dat onder andere via het tijdelijk Platform Noordelijke Arbeidsmarkt - dat wij hen in die constructie af en toe nog wel eens een duwtje kunnen geven. De VVD-fractie vraagt ook naar de RAP’s. Ook dat is in een stadium wat in vergelijking met een menselijk leven de puberteit zou kunnen noemen, het begint ergens op te lijken maar is het nog niet helemaal af. Men is zoekende naar een rol, een positie, maar probeert nu toch wel zelf bepaalde projecten op te zetten en daar inhoud aan te geven. Het draagvlak, de touwtjes naar de gemeente toe, naar de verschillende partijen op de arbeidsmarkt, begint nu echt wel te komen. Ik heb zelf iets minder zorgen over de RAP’s, het Regionale Arbeidsplatform dan over het CWI, maar via dat tijdelijke platform Noordelijke Arbeidsmarkt zullen wij dit in Noordelijk verband goed scherp blijven volgen. De PvdAfractie vroeg naar garantstelling en risico’s. In het gesprek waar collega Calon op doelde, hebben wij met de accountant dat thema heel goed doorgenomen om er, waar mogelijk via het minimaliseren van risico en het continu monitoren en de accountants de zaak goed laten volgen, voor te zorgen dat zaken die zich hebben afgespeeld, zich hier niet gaan voordoen. Heel concreet werd gevraagd naar de achtergrond van de garantstelling van een project genaamd Peoplemanagement. De provincie heeft inderdaad een garantstelling moeten geven in kader van Equal
91
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Boertjens
omdat die garantstelling voor het hele bedrag er moet komen. Op het moment dat die garantstelling werd afgegeven, werd er gezocht naar bedrijven die hun personeelsleden in dat project van Peoplemanagement mee wilden laten doen. Vooraf zijn er wel peilingen gehouden, en het was redelijk zeker dat men aan die aantallen zou komen. Maar om de zaak van de grond te krijgen moest de provincie Groningen een garantstelling geven voor een mogelijke bedrijfsbijdrage. Voor andere Equal-projecten doet de gemeente Groningen dat ook omdat dat ingevolge de eisen van Brussel nu eenmaal moet. De heer DE BRUIJNE: Ik heb de vraag gesteld of daar schriftelijke overeenkomsten aan ten grondslag lagen. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Het antwoord is nee. De heer DE BRUIJNE: Wij vinden dit wel een concreet punt, namelijk in hoeverre men dat risico heeft kunnen verleggen naar bedrijven, werkgevers die mee gaan doen aan zo’n project. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Het antwoord is nee. Op het moment dat het project moest worden ingediend - uit mijn hoofd voor 1 mei jl. - is er doorgewerkt om het op het laatste moment af te krijgen. Er is wel heel zwaar gecheckt bij die bedrijven of zij daar echt in geïnteresseerd waren. Die indruk was er dat er voldoende bedrijven mee wilden doen, maar die konden dat op dat moment het niet zwart op wit geven. Zij moesten in hun eigen bedrijf nog kijken of zij voldoende mensen konden vinden. In overleg met de accountants hebben wij besloten het geld pas uit te geven op het moment dat er genoeg deelname zou zijn. Het is niet zo dat je in een keer die hele garantstelling kwijt zou zijn, maar die rekt op naar mate je meer met bedrijven bezig bent en meer belangstelling hebt. Maar aan de andere kant neemt die af als meer bedrijven hun handtekeningen zetten onder het contract. De heer VAN DER PLOEG: Het punt van de garantstelling is ook voorbij gekomen in de Commissie voor Economische Zaken. Achteraf denk ik dat het wellicht ook noodzakelijk zou zijn geweest dat aan dergelijke garantstellingen met financiële risico’s ook daadwerkelijk een besluit van de Staten ten grondslag zou moeten liggen. In de huidige risicoparagraaf zie ik ook dat een aantal garantstellingen waar geen besluitvorming van de Staten aan ten grondslag ligt nu daadwerkelijk ook betaald moeten worden. Ik zou graag willen dat het College daarop bredere zin meer op inging. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Denkt u dat of weet u dat zeker? U zegt u denkt dat dat zou moeten, maar als u dat zeker weet wil ik graag dat u mij zegt waar dat staat en dan zoek ik het op. De heer VAN DER PLOEG: Het is een kwestie van het budget dat de Staten heeft en als zodanig is het een automatisme dat het naar de Staten zou moeten. Als het gaat om bijvoorbeeld die oude projecten, waar nu dus betalingen op gedaan moeten worden, constateer ik dat er wel besluitvorming is geweest met de expliciete voorwaarden dat er een Kompasbijdrage bij zou komen, maar dat de EZ-gelden er niet zijn gekomen. Ergens is op een gegeven moment een garantstelling van de zijde van GS afgegeven, waar wij nu mee geconfronteerd worden. Het is een vlekje uit het verleden, maar ik wil het toch expliciet hier aan de orde hebben zodat er geen misverstanden over ontstaan.
92
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Boertjens
De heer BOERTJENS, gedeputeerde: U suggereert, om het maar in gewoon Nederlands te zeggen, dat wij dit er wat sneaky tussendoor hebben gefietst. Als dat zo is, kom ik daar in de commissie op terug en als dat niet zo is, kom ik er ook in de commissie op terug. De heer VAN DER PLOEG: Ik heb het helemaal niet over sneaky. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: U zegt dat wij het budgetrecht geweld aan hebben gedaan. De heer VAN DER PLOEG: Het gaat mij simpel om de vraag of dergelijke risico’s die je neemt langs de Staten zouden moeten voor besluitvorming alvorens je je handtekening zet als GS. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Dit zoek ik op. Vervolgens heeft de fractie van GroenLinks geïnformeerd naar de contractcompliance in het kader van de Blauwe Stad. Door COA-Noord zijn er gesprekken gevoerd met het Projectbureau Blauwe Stad. Gemeenschappelijke Opleidingsactiviteiten, is een samenwerkingsverband tussen aannemers in de grond-, weg- en waterbouw en de Stichting Herintreding Bouwvakkers. Dat is weer een samenwerkingsverband met de aannemers en de streekraad. Kortom, verschillende partijen zijn daarbij betrokken. Om het verhaal niet al te ingewikkeld te maken, de bedoeling is wel om in het kader van de activiteiten van de Blauwe Stad langdurig werklozen, langdurig werkzoekenden in de werving te betrekking, en inderdaad op die manier invulling te geven aan de wens van GroenLinks die ook al eerder werd geuit om met contractcompliance daar de bestaande arbeidsreserve bij te betrekken. De fractie van GroenLinks vraagt bij projecten voor arbeidsgehandicapten in het kader van Equal of er een project is dat daar specifiek op slaat. Wij proberen op die manier daarmee met het project Operatie Pelios ervaring op te doen. In dat project proberen wij ervaring op te doen met de prohefsystematiek, bekend van de inzet van de heer Van Elswijk. Wat verzelfstandiging betreft, heeft de fractie van de VVD een aantal bedrijven genoemd waarmee wij als provincie annex zijn. Binnen het College hebben wij een eerste algemene discussie gehad waaruit bleek dat je niet in zijn algemeenheid conclusies kan trekken, maar per bedrijf maatwerk moet leveren. Bijvoorbeeld de situatie en de betrokkenheid van de provincie ten opzichte van Essent is anders dan wanneer je spreekt over de NOM, en dat is weer anders dan de Luchthaven Eelde of Groningen Seaports. Wij gaan nu per geval een uitwerking maken. Helder is in ieder geval dat wij uw uitgangspunt delen, namelijk dat de provincie geen ondernemer is, en dat het niet alleen maar ook in verband met de dubbelepettenproblematiek beter is de functies van elkaar te scheiden. Ten aanzien van Groningen Seaports heeft de RPF/SGP- en GPV-fractie de opmerking gemaakt dat het wel lang duurt. Daarvan kan ik zeggen dat onze inspanningen erop zijn gericht, zoals ook in de motie van juni jl. in deze Staten naar voren kwam, om voor het einde van dit jaar hier duidelijkheid in te scheppen. Echter, ik constateer dat de gemeente Delfzijl, ook een partner in dit geheel, nu een raadscommissie heeft benoemd en de opdracht mee heeft gegeven april volgend jaar met een advies te komen. Onze inspanningen zijn erop gericht om snel te werken en dat kan ook. De feiten en ingrediënten voor de oplossing zijn er wel, maar laten wij wel beseffen dat wij het met twee andere partners moeten doen. Daar zit nog enig weet van de vorige periode, waarin men zegt ‘de provincie dramt maar door, laat ze ook eens naar ons luisteren’. Aan de ene kant ben ik het eens met uw vraag naar slagvaardigheid, maar geef mij ook de ruimte en de tijd om de mensen met tact te kunnen benaderen.
93
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Boertjens
De opmerking van de GroenLinks-fractie over het duurzaamheidconvenant stemde mij wat droevig. Men was daar niet zo positief over. Dat vind ik eigenlijk in strijd met onze positieve discussie die wij op 18 september jl. hadden naar aanleiding van het initiatiefvoorstel van de fracties van GroenLinks en D66, waarvoor wij een preadvies over het convenant hebben geschreven. Gezegd is dat het heel duur is, maar het heeft ons 250.000 gulden gekost, de andere helft is door Essent betaald. Wij hebben dus toch in een korte tijd een behoorlijk aantal initiatieven van de grond getrokken. Ik ben het met iedereen eens die zegt dat wij nog meer geld moeten inzetten, en er meer partners bij moeten betrekken, maar ik vind - en dat vond u op 18 september jl. statenbreed ook - dat wij voor een eerste poging geen slecht werk hebben geleverd. Over de motie over de ID- en WIW-banen wil ik nu niets zeggen, wij hebben daar in de afgelopen Statenvergadering pittig over gediscussieerd. Er zijn geen nieuwe feiten naar voren gebracht. Wat dit College betreft kunnen wij deze motie zo in stemming brengen, aangezien er op dit punt niets nieuws onder de zon is. De heer DE BRUIJNE: Er is misschien in de ogen van de heer Boertjens niets nieuws onder de zon. Wel wijs ik erop dat er in toenemende mate druk wordt uitgeoefend richting het kabinet en de minister van Sociale Zaken om iets te doen met de talloze signalen uit de samenleving die aangeven dat die bezuinigingen op de ID- en WIW-banen niet door moeten gaan. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Maar mijnheer De Bruijne, lees dan onze brief nog eens; dat staat er precies in. Wij gaan ons de komende twee maanden beraden, kijken wat wij eraan kunnen doen, wat doen gemeenten, hoe kunnen wij de gemeenten ondersteunen, wat doen andere maatschappelijke groeperingen? Daarvan zei u: ‘nee, brandbrief, meteen een signaal afgeven’. Nu zegt u: ‘kijk maar eens even aan wat er mee gebeurt in de samenleving’. Dat is ook onze bedoeling. De heer DE BRUIJNE: Ik neem aan dat de heer Boertjens ook steeds kijkt naar wat er gebeurt in de samenleving. Ik geef aan dat er breed in den lande in toenemende mate door diverse particuliere organisaties, maar ook door gemeenten, druk wordt uitgeoefend op het kabinet om deze bezuinigingsmaatregel te schrappen. Wij zouden graag zien dat de Staten van Groningen, inclusief het College, klip en klaar ditzelfde signaal aan het kabinet geeft over deze banen. Daarvoor diende onze motie, die wij nog steeds van harte in uw belangstelling aanbevelen, want u bent ook welkom om de motie mee te ondersteunen. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: En de heer De Bruijne is welkom om onze brief nog eens te lezen. De heer HOLLENGA: Ik denk dat inmiddels mijn vraag beantwoord is. Ik begrijp uit de laatste opmerkingen van de heer Boertjens dat het standpunt van het College nog steeds datgene is wat er in de brief staat die wij toen ontvangen hebben. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Dat zal uit de stemming blijken. De heer HOLLENGA: Het zou anders kunnen zijn, begrijp ik uit de woorden van de heer Boertjens?
94
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Jansen
De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Zoals u het formuleert, zou het anders kunnen zijn. De heer TERPSTRA: Dat heet ook wel ‘voortschrijdend inzicht’! De VOORZITTER: Wij gaan hier op een normale manier met elkaar om. De vorige keer is er over deze motie gestemd, die opnieuw is ingediend. Als het College meedeelt dat het dit aan u overlaat, is dat inspelen op wat er de vorige keer gebeurd is. Dat is een heel normale zakelijke mededeling, die overigens niets afdoet aan het politieke debat, dat hier in volle omvang plaatsvindt. Ik schors de vergadering. De vergadering wordt van 17.25 tot 17.48 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan gedeputeerde Jansen. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Allereerst kom ik bij het thema water dat door verschillende fracties aan de orde is gesteld. Er is gediscussieerd over de schaderegeling en wie daaraan zouden moeten bijdragen. Er komt binnenkort een stroomgebiedvisie waarin de maatregelen passen die wij voor de korte termijn, zoals berging, noodberging en kaderverhoging, hebben uitgebracht. Wij zullen die stroomgebiedvisie via het IPO aanbieden aan het kabinet en dat moet leiden tot een nationaal bestuursakkoord water tussen het Rijk, provincies, in ieder geval waterschappen en mogelijk gemeenten, via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Die overeenkomst zal naar alle waarschijnlijk in februari a.s. worden gesloten. Wij dringen er ten behoeve van dat contract op aan dat in dat nationale bestuursakkoord de verantwoordelijkheid van het Rijk wordt vormgegeven als het gaat om de inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid voor de regionale stroomgebieden, de inrichting daarvan, en dus ook de financiële verantwoordelijkheid tot uiting komen. Wij vragen datzelfde voor de te ontwerpen schaderegeling. Werken wij nu ondertussen naar die schaderegeling als regio? Ja, dat doen wij. Eind deze maand zullen Noord- en Oost-Nederland - Overijssel hoort daar ook bij - met een ontwerp voor een schaderegeling komen. Wij zullen die vaststellen en inbrengen ten behoeve van dat nationaal bestuursakkoord en voor onze collega’s in provincieland. Die schaderegeling zal linksom of rechtsom gefinancierd moeten worden. De eerste inzet is dat het Rijk daarin zijn verantwoordelijkheden neemt en dat het niet zo kan zijn dat de regionale stroomgebieden alleen maar onder verantwoordelijkheid van de regio vallen. Dat gaat ook de draagkracht van de regio te boven. Bovendien is het een voortvloeisel uit het beleid dat wij gezamenlijk hebben, en dat ook de Rijksoverheid heeft als het gaat om de uitgangspunten van WB21. De VVD-fractie heeft gevraagd naar de bekostigingssystematiek voor de waterschappen, en wil weten of het College aanleiding ziet voor een nieuw kostentoedelingsonderzoek door de problematiek van toenemend verhard oppervlak. Wij kunnen ons voorstellen dat er aanleiding is om dat kostentoedelingsonderzoek te doen, als inderdaad dat verharde oppervlak toeneemt. U kunt zich misschien herinneren dat wij voor het Waterschap Noorderzijlvest die kostentoedeling hebben aangepast naar aanleiding van het onderzoek dat men daar heeft gedaan. Men heeft de situatie van 2001, op basis waarvan wij toen de kostentoedeling hebben bepaald, vergeleken met de huidige situatie en op grond daarvan is
95
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Jansen
een aanpassing gepleegd. Dat is een aanpassing van een verschuiving, waarbij het aandeel voor gebouwen gestegen is en het aandeel voor ongebouwd is verlaagd. Wij weten dat op dit moment het waterschap Hunze en Aa’s onderzoekt of dat ook daar aan de orde is. De VVD-fractie heeft er ook op gewezen niet alleen te kijken naar de vergroting van berging en noodbergingscapaciteit, maar heeft ook aandacht gevraagd voor de bemalingcapaciteit. Bij de stroomgebiedvisie - het College vergadert daar vanavond nog over - zult u zien dat wij niet alleen kijken naar het vergroten van de berging en de noodberging, maar passend bij de maatregelen die in de verschillende deelstroomgebieden moeten worden genomen uiteraard ook de bemalingcapaciteit in ogenschouw nemen. U zult over die stroomgebiedvisie binnenkort meer informatie krijgen. De fractie van GroenLinks maakte een aantal opmerkingen die suggereren dat de maatregelen die wij nu hebben liggen voor de korte termijn - kaderverhoging en vergroting van berging en noodberging tijdelijke maatregelen zijn. Daarmee wekt men de suggestie alsof die maatregelen over tien jaar verwijderd worden en dat wij dan structurele maatregelen voor de lange termijn moeten nemen. Dat hebben wij nu juist niet willen doen. Maatregelen die voor de korte termijn nodig zijn, zijn noodzakelijk, dus moeten deze tien jaar worden uitgevoerd om voldoende veiligheid te kunnen bieden. De heer MOLL: Ik denk dat hier een misverstand is. In die passage doelen wij niet op de maatregelen die in die sfeer al voor een groot deel genomen zijn. Wij doelen er uitsluitend op om bij de inrichting van noodbergingsgebieden de tijdelijkheid te bekrachtigen. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Wij hebben elkaar dan toch goed begrepen. De heer Moll suggereert dat die inrichtingsmaatregelen niet nodig zouden zijn, dan wel tijdelijk zouden zijn en over bij wijze van spreken tien jaar kunnen verdwijnen. Dat is niet het voorstel en het advies dat de Stuurgroep Water 2000+ geeft. Die heeft namelijk juist een check gedaan voor de maatregelen die de komende tien jaar nodig zijn om die periode voldoende veiligheid te kunnen bieden tegen overstromingen en dat deze maatregelen ook passen in de lange termijnaanpak. U vindt dat ook terug in de stroomgebiedvisie die wordt voorgelegd. Als het gaat om tijdelijkheid, zijn het geen tijdelijke maatregelen, maar maatregelen die voor de korte termijn nodig zijn en die passen in de langetermijnaanpak die nodig is en wordt voorgesteld. Die check het geen-spijt-principe - is toegepast op deze maatregel. De verwachting voor de POP-uitwerking voor de berging- en noodbergingsgebieden, dus die voor de korte termijn nodig zijn, voor de komende tien jaar, is dat wij ongeveer in januari a.s. daarmee kunnen starten. Rond die tijd zullen ook informatie- en discussiebijeenkomsten in de verschillende gebieden worden belegd. Het doet mij deugd dat ook de Staten aangeven dat communicatie van groot belang is, en ook de maatregelen en de financiële maatregelen die wij daarvoor hebben voorgesteld ondersteunt. Inmiddels heeft de Stuurgroep Water 2000 Plus een ambitieus communicatieprogramma vastgesteld voor zowel voor de kortetermijnmaatregelen als voor de stroomgebiedvisies. U zult van die communicatieactiviteiten de komende tijd het nodige merken. Wij geven binnenkort weer een informatiebulletin uit. Er komt ook rond de streekplanuitwerking, maar ook rond informatie in de verschillende gebieden over mogelijke alternatieven en de vaststelling van die streekplanuitwerking, een uitgebreid communicatie- en discussietraject. De meeste fracties hebben opmerkingen gemaakt over de Veenkoloniën en hun zorgen uitgesproken over het standpunt van het kabinet. Dat standpunt van het kabinet over de Agenda voor de Veenkoloniën, ook als het gaat om financieel herzien, is officieel nog niet binnengekomen. Wij moeten daar inderdaad de
96
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Jansen
reactie van het kabinet officieel nog op krijgen. Wij weten informeel - dat is geen onbekende informatie dat daar waar wij de Agenda voor de Veenkoloniën als onderbouwing voor onze ICES-aanvraag hebben ingediend, dit kabinet inmiddels de ICES-procedure eigenlijk niet meer volgt, onder andere vanwege de economische situatie. Betekent dit nu dat wij als regio niet aan de slag gaan en dat wij wachten tot het kabinet daarvoor geen middelen heeft of ter beschikking zal stellen voor de uitvoering? Dat verwachten wij niet. Allereerst reageer ik op een opmerking van het CDA in de zin van: ‘regio, ga aan de slag’. Wij gaan aan de slag! U krijgt binnenkort een voorstel voorgelegd, inmiddels door de Stuurgroep Veenkoloniën, de gezamenlijke partijen vastgesteld, hoe wij als regio onze inzet zowel in organisatie als financiën voor de uitvoering van de Agenda voor de Veenkoloniën met elkaar regelen. Vervolgens wordt dat via GS aan u voorgelegd en ook aan de betrokken gemeenteraden. Tevens zijn wij in de top-10 van projecten die wij in de agenda hebben opgenomen inmiddels met activiteiten bezig om die projecten te starten. Dat geldt zowel voor het project Inplaatsing Melkveehouderij als voor projecten rond aanleiding, scholing en werk. Dat is in overleg met het KB, er waren net opmerkingen over betrokkenheid van het bedrijfsleven. De voorbereiding van het project gebeurt samen met het KB en het CEAN, en de adviescommissie van het SNN voor onder andere het bedrijfsleven. Er wordt gewerkt aan het project dat de diversiteit van de landbouw moet bevorderen. De adviescommissie ARA voor de agrarische sector wordt trekker van dat project, een adviescommissie die voor het SNN werkt. De mogelijkheden van Kompasfinanciering voor projecten worden nagegaan doordat wij een soort stofzuigeractie nu ook in andere regio’s hebben opgezet, ook voor de Veenkoloniën, zodat zo optimaal mogelijk gebruik kan worden gemaakt van Kompasmiddelen die voor de uitvoering van projecten passend in de agenda van belang zijn. Wij zijn een aanvraag voor landinrichting aan het voorbereiden. Verschillende onderdelen van het programma voor de Veenkoloniën lenen zich mogelijk voor landinrichting. Wij hebben wat extra instrumenten om dat te faciliteren. De verwachting is dat wij nog voor 1 december a.s. daarvoor een aanvraag kunnen doen, zodat landinrichting voor de Veenkoloniën op het voorbereidingsschema wordt geplaatst. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik hoor de gedeputeerde zeggen dat de methodiek van de ICES-gelden waarschijnlijk zal vervallen. Zij verwacht dat het kabinet toch middelen ter beschikking zal gaan stellen. Waarop is die verwachting gestoeld? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Mijn antwoord was nog niet af, ik kom daar zo op terug. Ik geef eerst antwoord op de vraag waar de regio op dit moment mee aan de slag is als het gaat om de verschillende projecten die op de top-10 staan. Dat betekent ook voor de vaarrecreatieprojecten die op de rol staat dat die op dit moment via een haalbaarheidsstudie, maar ook via uitvoeringsstudie, onder de loep worden genomen, onder andere door collega Gerritsen. Bij het traject Zuidlaardermeer/Barenveld wordt geprobeerd nog aan het eind van dit jaar mogelijk met de start te beginnen. Bij de wegenprojecten op de top-10 kijk ik naar collega Musschenga. Hij is daar op dit moment mee bezig en kan daar wat meer over vertellen. In elk geval is duidelijk dat de uitvoering van die projecten niet kan zonder rijksondersteuning. Dat heeft u ook in de persberichten gezien bij de Rijksbegroting, persberichten
97
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Jansen
van het SNN en in het overzicht dat bij de consequenties voor de Rijksbegroting is aangegeven. Wij herinneren het Rijk aan de afspraken en de uitspraken die tegenover de regio zijn gedaan. Allereerst heeft het kabinet wel middelen beschikbaar gesteld bij de begroting voor verder onderzoek, maar nog niet voor uitvoering. Wij leiden af uit het feit dat men door onderzoek wel middelen ter beschikking heeft gesteld en dat men ook consequenties wil nemen voor de uitvoering en ook voor de financiële consequenties. Wij zijn in overleg met LNV-Noord om te kijken hoe die financiële consequenties door het Rijk kunnen worden vormgegeven, maar daar is in elk geval ook politieke druk voor nodig. Dat betekent dat zowel SNN als de Stuurgroep Veenkoloniën een brief sturen naar de Kamercommissie, zodat bij de behandeling van de begroting van LNV dit punt ook bij de Kamercommissie nog eens duidelijk op tafel ligt. Want het was ook de Kamercommissie die vlak voor de wisseling van het kabinet uitgesproken heeft dat zij vindt dat bij ondersteuning ook financiële ondersteuning van het kabinet voor de Veenkoloniën moet zijn. De heer HOLLENGA: U hebt dus geld beschikbaar voor onderzoek. Wij hebben tien projecten. Is dat geld beschikbaar voor alle tien de projecten? Ik las namelijk in de LNV-begroting dat het alleen maar is voor de inplaatsing melkveehouderij in combinatie met landinrichtingen voor dat beperkte traject. Is er ook onderzoeksgeld voor die andere negen projecten? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: In elk geval is duidelijk dat dat nog niet volledig duidelijk is. Dat is ook het overleg dat wij onder andere met LNV-Noord voeren. Wij zullen binnenkort dit ook met minister Veerman aan de orde stellen. Wij hebben natuurlijk niet alleen behoefte aan onderzoeksbudget en misschien is dat voor al die andere punten niet nodig, maar het komt juist op uitvoeringsgeld en ondersteuning van de uitvoering aan. Voor een aantal van de projecten op die top-10 hebben wij wel redelijk onderbouwd wat er zou moeten gebeuren en liggen er ook initiatieven in de regio die kunnen gebeuren, of worden concrete initiatieven voorbereid waarvoor dat onderzoek misschien niet meer nodig is. Binnenkort hebben wij overleg met minister Veerman over meerdere onderwerpen. Daarbij zullen wij zeker ook het onderwerp Veenkoloniën aan de orde stellen. Daarnaast is er een uitnodiging naar de minister gegaan om over het onderwerp Veenkoloniën apart overleg te voeren. Ik hoop dat wij daar binnenkort een datum met hem voor kunnen afspreken. Er zijn verschillende opmerkingen gemaakt bij het onderdeel natuur en landschap. De CDA-fractie vraagt hoe het College wil stimuleren dat agrarisch beheer in natuurgebieden meer mogelijk wordt gemaakt. Als voorbeeld wordt onder andere genoemd wat er in Midden-Groningen net van start is gegaan. Gevraagd is verder wat wij vinden van het voornemen van het kabinet als het gaat om de doelstellingen van de EHS in relatie tot verschuiving van minder verwerving naar meer agrarisch en particulier natuurbeheer. Kijkend naar die doelstellingen van het kabinet hebben wij twijfels of wij door minder verwerving en meer particulier natuurbeheer - dat kan ook door agrariërs - de doelstellingen van de EHS, van de ecologische verbindingszones en de robuuste verbindingszones overeind kunnen houden. Voor de huidige praktijk hebben wij in ons Gebiedsplan Natuur aangegeven dat wat ons betreft in de provincie Groningen alle natuurbeheer op natuurterreinen in principe ook door particulieren kan worden uitgeoefend. Dat hoeft dus niet alleen door terreinbeheer en de instanties zoals wij die kennen, zoals het Groninger Landschap, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. In ons gebiedsplan is het mogelijk dat ook agrarische of particuliere beheerders het beheer van natuur op zich nemen. Voorwaarde is wel dat het terrein niet meer bijvoorbeeld een agrarische bestemming heeft, maar de bestemming natuur krijgt en ook
98
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Jansen
als zodanig wordt ingericht. Die mogelijkheid is voor ons in de hele provincie aanwezig. In de praktijk merken wij dat van dat particuliere beheer niet of nauwelijks gebruik wordt gemaakt. De natuurdoelstellingen zijn echter wel op natuurbeheer afgestemd. Dat betekent dat, als de minister verwacht dat een verschuiving zal plaatsvinden van verwerving van natuurterreinen naar particulier beheer van natuurterreinen, er meer zal moeten gebeuren dan alleen in financiële zin die verschuiving aangeven om de natuurdoelen te halen. Er is blijkbaar meer nodig om particulieren te stimuleren hun terreinen om te zetten in natuur aan de ene kant, en aan de andere kant vervolgens gebruik te maken van de regelingen die er zijn voor particulier natuurbeheer. Dat is een dilemma waar wij voor zitten. Wij kunnen het pas goed stimuleren als er een werkelijk perspectief geboden wordt aan de natuurdoelen en als het particulier beheer, of dat door agrariërs of particulieren is, ook interessant wordt voor particulieren of agrariërs om uit te oefenen. Bij de projecten die op dit moment in Midden- en OostGroningen plaatsvinden is er een goede samenwerking tussen terreinbeheer en de instanties, bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, met de landbouw om te zien hoe zij elkaars belangen kunnen dienen. Daar gaat het om agrarisch natuurbeheer in terreinen die van een natuurbeherende instantie zijn. Daar zijn de verschillende regio’s mee bezig en wij stimuleren dat ook. Wij geven daar als het nodig is ook financiële ondersteuning aan uit eigen middelen. U krijgt voor Midden-Groningen daarover een dezer dagen een brief die in de statencommissie aan de orde komt om dat te ondersteunen. Die samenwerking is van belang, dient meerdere functies en geeft meteen een stuk verbreding aan de landbouw. Wij zullen dat ook blijven stimuleren, maar als wij het in het voornemen van het rijksbeleid willen plaatsen zal er - zowel als het gaat om de natuurdoelstellingen die wij hebben, als om het stimuleren van particulier of agrarisch natuurbeheer - meer moeten gebeuren dan de regelingen die op dit moment mogelijk maken daar ook werkelijk effect van te hebben. De heer MAARSINGH: Ik luister goed, maar ik begrijp het nog niet helemaal. Ik snap het probleem wel, want hoe doe je het met de aankoop van die gronden en de waardevermindering, en hoe zit dat dan precies? Dus u hebt niet in beeld dat misschien dit kabinet bedoelt: ‘laten wij er gewoon een product van maken zonder dat wij de bestemming definitief veranderen, laten wij dit zien als een soort groene dienst of zo’? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Jawel, dat heb ik wel in mijn hoofd en dat is in principe nu ook mogelijk via het programmabeheer. Het is mogelijk voor zowel agrariërs als particulieren om te zeggen: dit terrein heeft in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur bepaalde natuurdoelen, waardoor het omgezet zou moeten worden in natuur. Men kan dan verschillen in prijs gecompenseerd krijgen, een inrichtingssubsidie en vervolgens vallen onder het programma Beheersvergoedingen. Dat zou men een vergevorderde groene dienst kunnen noemen. Dat is nu dus ook mogelijk. Van die mogelijkheid wordt niet of nauwelijks gebruik gemaakt. Dus daaruit constateer ik dat er meer voor nodig is om een verschuiving te krijgen van beheer door terreinbeheer en instanties, van aankoop naar beheer door particulieren, dan wel agrariërs van natuur. Een tweede punt is - en dit is het hoofdpunt van wat de minister wil proberen te bereiken blijkens zijn toelichting uit de kabinetsvoornemens zoals die nu in de begroting zijn gepresenteerd - dat de minister zegt: een aantal natuurdoelstellingen kun je ook bereiken door terrein niet om te zetten in natuur, maar door er agrarisch natuurbeheer op mogelijk te maken. Dus die mogelijkheden uit te breiden, dan houdt dat
99
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Jansen
terrein zijn agrarische bestemming en wordt een vergoeding gegeven voor aangepast agrarisch gebruik. Die mogelijkheden wil hij ook vergroten. Dat zou aanpassing van ons gebiedsplan betekenen. Op dat andere terrein is het geen aanpassing van ons gebiedsplan, maar is er dus blijkbaar meer nodig vanuit het Rijk om dat te stimuleren, kijkend naar de huidige praktijk. Wij hebben dit natuurlijk in het overleg dat het IPO met de minister voert, en waarin is gevraagd wat precies de bedoelingen zijn, onder de aandacht van de minister gebracht. Wij zijn benieuwd wat hij daar verder mee zal doen en hoe dit verder zal worden uitgewerkt. De fractie van GroenLinks heeft gesproken over de verdrogingproblematiek. Net als GroenLinks maken wij ons zorgen over het halen van de doelstellingen voor de verdrogingbestrijding. In het Provinciaal Omgevingsplan hebben wij doelstellingen opgenomen en niet zomaar. Zij zijn opgenomen na overleg met zowel waterschappen als terreinbeherende organisaties. Want met name op die terreinen zijn maatregelen nodig om tot resultaat te komen als het gaat om die verdrogingbestrijding. Zoals het er nu naar uitziet, halen wij het gewenste, in het POP vastgelegde resultaat in 2002 niet. Dat heeft een aantal oorzaken. Een oorzaak is dat wij de wat eenvoudiger projecten inmiddels hebben gehad om resultaat te bereiken bij het terugdringen van de verdrogingproblematiek. Wij staan nu voor de complexere projecten en situaties. Heel vaak zijn die afhankelijk van de afronding van grondverwerving, daar komt hetzelfde thema weer terug, om in een bepaalde situatie en een bepaald gebied gewenste grondwaterstanden, die voor de natuur van belang zijn, te kunnen aanbrengen. Als de desbetreffende gronden nog niet verworven zijn en nog in agrarisch gebruik zijn, betekent het dat waterstanden en de waterhuishouding in dat gebied nog niet aangepast kunnen worden aan de functie natuur. Dat speelt onder andere in de Zuidwesterkwartier, bij het Zuidlaardermeer, maar ook in OostGroningen. Daar hebben wij problemen om tot die grotere projecten te komen en kunnen wij daarmee de doelstellingen nog niet halen. Op dit moment zijn wij bezig met een plan van aanpak om te bezien hoe wij effectiever en offensiever die verdrogingproblematiek te lijf kunnen gaan. Dat doen wij in overleg met de verschillende partijen die een belangrijke rol spelen in die verdrogingproblematiek. Wat hierbij ook een rol speelt, zijn middelen en mogelijkheden van het Rijk. In het kader van het Kompas voor het Noorden hebben wij afspraken gemaakt over natte natuur. Die afspraken moeten voor de komende periode weer geëffectueerd worden. Wij zullen in het overleg met het kabinet moeten afwachten of de afspraken die in het kader van Kompas zijn gemaakt ook vergezeld gaan van de nodige middelen in het kader van die afspraken. Die middelen hebben tot nu toe wel geholpen om projecten rond en gefinancierd te krijgen. Er wordt gemonitord. Mevrouw BOS: De gedeputeerde zei net dat wij bezig zijn met het plan van aanpak in de kwestie van verdroging van natuurgebieden. Wanneer is dat klaar en kunnen wij dat tegemoet zien in de commissie vanuit de watergroep? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Dat plan van aanpak is nagenoeg klaar en het behelst vooral afspraken met terreinbeherende instanties, waterschappen en andere partijen om te zien hoe wij effectiever tot projecten voor verdrogingbestrijding kunnen komen, waarbij wij het er ook over eens zijn wat voor soort projecten dat zijn. Soms gaat het alleen om de hydrologische kant van de zaak, maar het gaat natuurlijk
100
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Jansen
ook om de ecologische effecten die dat vervolgens heeft. Zodra dat plan van aanpak er is, wordt u daarover geïnformeerd. Mevrouw BOS: Dit jaar? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Zeker dit jaar. Dat geldt ook voor de monitoring. Wij zullen zien hoe wij effectiever en ook kwalitatiever, dus niet alleen kwantitatief kunnen monitoren. De heer MAARSINGH: Ik had de vraag niet gesteld, maar ik vind het wel interessant. Ik meen gehoord te hebben, maar de gedeputeerde kan dat bevestigen, of in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen in het kader van de monitoring vaak negatief wordt gesproken over de resultaten van de grondwaterstanden en het feit dat een enorme verbetering is opgetreden in de afgelopen jaren. Ik vind dat er helemaal niets op tegen is dat u dat ook laat zien, want het werkt alleen maar positief, ook in onze gedachtevorming en resultaatbeoordeling. Wij hebben het vaak over ‘negatief’, u schrijft al ‘positief’ in het grote boek en als die monitoring ook positief uitpakt, is het goed ons dat te laten zien. Want het is niet zo pessimistisch als vaak gezegd wordt. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Wij zullen u uiteraard ook de positieve monitoringgegevens laten zien, maar wij moeten ook constateren dat wij doelstellingen hadden voor 2002 voor het terugdringen van verdrogingbestrijding. Wij moeten constateren dat wij die doelstelling voor 2002 waarschijnlijk niet halen. Wij verwachten wel de doelstelling voor de wat langere termijn te halen, maar voor de kortere termijn zit dat er waarschijnlijk niet in. De oorzaken heb ik u daarnet genoemd. Daarom is het plan van aanpak nodig, om te zien hoe wij niet verder achterstand oplopen als het gaat om onze doelen, maar proberen die weer in te halen. U krijgt monitoringgegevens. Zoals aangekondigd krijgt u deze Statenperiode nog weer de toestand van natuur en landschap en daar worden zoveel mogelijk monitoringgegevens bij betrokken. Ook de positieve uiteraard. Mevrouw BOS: Hoe denkt de gedeputeerde over ons voorstel om één keer in de tien jaar te karteren op vogels en planten? Dat is iets anders dan monitoren, het hoort er wel onder. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Wij hebben op dit moment niet een systematiek voor het karteren voor de hele provincie. Wij doen het in sommige gebieden wel, soms in het kader van landinrichting. Het is de bedoeling om op niet al te lange termijn een evaluatie te maken van ons biologisch meetnet en van de manier van het verwerven van gegevens. Is dat voldoende, krijgen wij daaruit voldoende informatie om ons beleid daarop te baseren of bij te stellen? Ik wil het voorstel van GroenLinks bij die evaluatie betrekken, omdat het in zijn geheel beter is om na de evaluatie van het biologisch meetnet te kijken dan nu op onderdelen al een reactie te geven. Er is nog een opmerking gemaakt door GroenLinks over het ecologische bermbeheer. Als provincie voeren wij nog steeds ecologisch bermbeheer uit, wij monitoren dat niet regelmatig meer. In het begin hebben wij dat regelmatiger gedaan dan nu. De resultaten zijn positief. Er werd gesuggereerd dat het ecologische bermbeheer bij gemeenten door de overdracht van wegen aan hen maar zozo was. Wij hebben de afgelopen twee jaar samen met gemeenten een project gehad waarbij wij dat ecologisch bermbeheer
101
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Jansen
nog eens nadrukkelijk onder de loep hebben genomen en scholing en ondersteuning hebben geboden, ook voor gemeenten. Dat heeft zeker resultaat gehad, want onder het oog van de staatssecretaris zijn, ook door gemeenten, vervolgens intentieverklaringen gesloten over dat ecologische bermbeheer - ook bij gemeenten –die zijn gestimuleerd door het project dat mede ingezet is door de provincie. Dus naar mijn mening is het nog niet zo negatief als GroenLinks verwacht. Van de vragen over wildbeheer stel ik voor dat wij die morgen in tweede termijn behandelen, omdat u morgen vroeg op uw tafel waarschijnlijk de door GS vastgestelde antwoorden op de vragen van de heer Haasken zult vinden. Die kunt u dan bij de beantwoording bij de tweede termijn betrekken. Zij gaan voor een belangrijk deel in op opmerkingen die gemaakt zijn. De fractie van GroenLinks is met het voorstel gekomen een werkgroep in te stellen voor alternatieve gewassen, waarvan voorbeelden zijn genoemd. Het project de Ortolaan is genoemd, er zijn wel meer voorbeelden. Wij hebben geen behoefte aan een extra werkgroep. Wij menen dat wij met het gebiedgerichte beleid in de verschillende regio’s voldoende discussie en gesprek met de landbouw hebben over initiatieven vanuit de landbouw. Het is belangrijk dat die initiatieven gedragen en genomen worden door de landbouwsector zelf, en dat wij voldoende stimuleringsmogelijkheden in het kader van het gebiedsgericht beleid hebben aangeboden om daarover met de sector te spreken. Als er initiatieven komen, kunnen wij die ondersteunen. Wij hebben een adviescommissie in het kader van de SNN die dat ook nog zou kunnen ondersteunen, en wij hebben uiteraard ook de consulent biologische landbouw die als dat in het kader van de biologische landbouw aan de orde is, ook zeker dat soort initiatieven zal ondersteunen en verder brengen. Wat ondersteuning van de landbouw via de SGB-regeling betreft, klopt het in directe zin voor landbouwprojecten inderdaad dat lidstaat Nederland voor het onderdeel landbouw in de SGB-regeling geen Europese goedkeuring heeft. Daar wordt hard aan getrokken door het Ministerie van LNV, waar men ook aan het kijken is naar een andere oplossing als dat niet lukt binnen de SGB-regeling. Wij zijn inmiddels bezig met de uitvoering van de SGB-programma’s. Waar dat nodig is, en waar wij tegen dat knelpunt aanlopen, zullen wij zien of wij zelf in financiering kunnen voorzien met de middelen die wij hebben. Soms kan dat door te kijken of een andere subsidiebron daarvoor openstaat. Als dat niet mogelijk is, moeten wij dat via onze eigen kredieten krijgen. Indirecte projecten die de landbouw ten goede komen, kunnen wel in het kader van de SGB-regeling worden uitgevoerd. IBA’s, rioleringsprojecten en milieuprojecten die voor duurzame landbouwprojecten met name op milieuaspecten ingaan kunnen soms wel. Zodra er direct landbouwbedrijven bij betrokken zijn, moeten wij wachten op die Europese goedkeuring van het SGB. Zowel het Ministerie van Landbouw als wij gaan na hoe wij in de tussentijd knelpunten die zich mogelijk voordoen kunnen oplossen. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering De vergadering wordt van 18.30 tot 19.25 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan gedeputeerde Gerritsen.
102
De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Een groot aantal fracties heeft vragen gesteld op het terrein van cultuur, toerisme en onderwijs; gevarieerde vragen en vragen die samenliepen op enkele onderwerpen. Wat de Groninger taal en cultuur betreft, heb ik genoten van het stukje cabaret dat het CDA heeft opgevoerd. Ook de fractie van GroenLinks heeft hier vorig jaar op aangedrongen. Wij hebben als College geprobeerd alle goede ideeën terug te laten komen in de voorstellen die wij hebben uitgewerkt. Wij hebben veel gehad aan het voorstel van de CDA-fractie waar wij ons voordeel mee hebben gedaan, maar ook aan een geschrift van de PvdA-fractie, onder de titel ‘Huis van Groninger Cultuur’. De fractie van GroenLinks komt specifiek terug op enkele aspecten rond het huis, namelijk het idee dat het door huisvesting bij de Groninger Archieven te veel over de geschiedenis gaat. Ik kan mij de vraag wel voorstellen, maar ik ben het eens met de opvatting van GroenLinks dat het Huis toekomstgericht moet zijn, gericht op onderwijs. Want daar gaat het om, die toekomst dichterbij halen en niet in de geschiedenis te blijven steken. De Groninger Archieven zijn meer vanuit een brede opvatting van cultuur gekozen dan dat het echt om die geschiedenis zou moeten gaan. Bovendien heeft de geschiedenis - ik haal graag een uitspraak van Henk Scholten aan: ‘Als je niet weet waar je vandaan komt, weet je ook niet waar je naar toe gaat’ - alles met de toekomst te maken. Mevrouw Bos heeft de creatieve suggestie gedaan een Groningse dialectendag te houden. Bij mijn weten zijn het vier dialecten, sommigen zeggen vijf, dat laat ik graag in het midden. Dit is een creatief idee, maar ik meen dat het niet op het pad van het College ligt dat te realiseren. Het zou ook een idee zijn voor het Huis in oprichting. Wij zijn druk bezig dat eventueel van de grond te trekken. Aardige ideeën zullen wij zeker doorgeven. Wordt er over het Nedersaksisch Deel 3 in Den Haag nog gesproken? Ik hoop van wel, maar het gaat in ieder geval wel gebeuren. Dit College vindt het niet snel genoeg gaan, maar wij vergaderen regelmatig met de overheden in het Nedersaksisch taalgebied, de provincies Overijssel, Gelderland, Drenthe, Groningen en ook de twee gemeenten Westerlingenwerf en Stellingwerf, om tot die erkenning te komen. Er vindt een onderzoek plaats door het SONT om in beeld te krijgen hoe dat zou kunnen. Hoe een differentiatie zou kunnen plaatsvinden, want de ene overheid wil sneller dan andere, en om te komen tot concrete voorstellen die ook concreter aangeven hoe men dat met de verschillende letters uit de bijlage deel 3 precies kan invullen terwijl men toch problemen kan omzeilen. Wij willen de taal niet, in rechtspraak of in het openbaar bestuur, heel verplicht voorschrijven, wij willen graag dat de taal die status weer krijgt die zij ook in Friesland heeft. Daarmee zijn wij op weg, dat moet in februari a.s. leiden tot een concreet verzoek aan het ministerie. Wij hebben met elkaar afgesproken dat wij tot die tijd de diverse partijcontacten aanspreken, daar vindt gericht actie toe plaats. Ik heb er nota van genomen dat dit nu onder verantwoordelijkheid valt van minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik wist niet dat hij een liefhebber is van Ede Staal, maar daarvan heb ik goede nota genomen. Wat de culturele infrastructuur betreft, ben ik het eens met de CDA-fractie dat wij ons mogen verheugen over het feit dat van de middelgrote steden Groningen heel hoog scoort in het Berenschotonderzoek. Ik deel ook de opvatting dat dat niet de reden is om met de armen over elkaar te gaan zitten en te zeggen dat wij er zijn. Wij moeten doorgaan, die positie vasthouden en die verder uitbouwen. De VVD-fractie heeft betoogd dat dit geen andere middelen mag verdringen. Nee, dat lijkt mij niet. Wij hebben ook nadrukkelijk de provinciale rol gedefinieerd, dat het echt moet gaan om een bovenregionaal belang. Op die manier willen wij uit het vaarwater blijven van de gemeente. Wij willen graag met de gemeente samenwerken om dat vorm te geven. De heer Slager heeft op dit punt opgemerkt dat de middelen voor 2003 nog niet vastliggen. Niets nieuws onder de zon. Op 18 september jl. hebben wij hier ook over gesproken en voor 2002 hebben wij een toedeling gemaakt. Voor 2003 zijn wij met een reservering gekomen, waarbij wij u hebben toegezegd met een gezamenlijk plan op hoofdlijnen te komen, met een visie. Dan denk ik aan opmerkingen van de PvdAfractie in dat verband. Maar ook hebben wij afgesproken, een invulling voor 2003 dan pas op tafel te leggen. Daar kunt u dan over spreken.
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
De heren Van Twist en Acda zijn met een ambitieus plan voor het Centrum voor Geschiedenis gekomen, om een heel vernieuwend centrum op te richten, dat als een soort historisch museum-nieuwe stijl zou moeten functioneren. Men mag het van de initiatiefnemers niet ‘historisch museum’ noemen, maar toch is dit wel een heel belangrijke functie. Er worden tal van anderen bij betrokken - de Groninger Archieven, de Rijksuniversiteit – en er is een ambitieus plan voor huisvesting. Al met al gaat het veel geld kosten, ik meen dat de eerste raming 40.000 euro beloopt. Wij vinden wij daarvan? Ik kan mij vinden in de opvatting dat het plan op zichzelf elementen bevat die in toeristische zin, maar ook cultureel heel interessant kunnen zijn. Ik noem een eigentijdse, moderne presentatie van de Groninger geschiedenis. Dan heb ik het graag over Groningen, stad en ommeland. Dat gedeelte van het verhaal spreekt ons aan en zou ook kunnen leiden tot meedenken over, en participeren in een haalbaarheidsstudie. Het is mij niet bekend dat die al begonnen is, maar het zou in het verlengde kunnen liggen dat wij daarover meedenken. De heer SPOELTMAN: Daar hangt ook een prijskaartje aan. Dat prijskaartje heeft in de krant gestaan en dan gaat het in eerste instantie om 50 miljoen euro aan investeringen. De heer HOLLENGA: Niet voor een haalbaarheidsstudie, neem ik aan. De heer SPOELTMAN: Over het museum hebben een aantal bedragen in de krant gestaan en dat gaat wel iets verder dan waar de provincie aan zou kunnen denken. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Wij zijn maar een arme provincie, dus wij kunnen niet dat enorme bedrag dat de heer Spoeltman noemt op tafel leggen, maar wij kunnen wel meedenken over hoe het wel zou kunnen. Het is ook helder dat wij dat samen met anderen moeten en dat de stad Groningen daarin ook een belangrijke partner zou kunnen en moeten zijn. Wij staan positief tegenover het idee. Het zal wel wat gestroomlijnd moeten worden, en met name een accent moeten leggen op de presentatie. Als de stad daartoe bereid is, willen wij graag met de stad daarover nadenken. Maar een en ander moet gewoon goedkoper en dan zou het centrum voor de geschiedenis een heel interessante toevoeging en cultureel van waarde kunnen zijn. De heer TERPSTRA: Gaat het daarbij vanuit de provincie bekeken met name om de stad Groningen of gaat het ook om stad en ommeland? Dat is de discussie die speelt daar waar het initiatief nu genomen wordt. Het initiatief wordt genomen in een cirkel waarvan het Groninger Museum deel uitmaakt. Dat heeft een bepaalde eigen collectie, waarvan wij weten dat erover wordt gezegd dat het eigenlijk elders op een andere manier moet worden gepresenteerd, zodat er ruimte ontstaat in ons museum voor de eigen taakstelling. Prima, maar de vraag is in hoeverre en in welke mate dit soort initiatieven wordt meegedragen, ook de provincie in, bijvoorbeeld naar het Veenkoloniaal Museum of wat voor ontwikkeling dan ook. De vraag is of het niet beperkt blijft en of het breed genoeg is tot de start. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Ik heb net proberen aan te geven dat het voor de provincie van belang is dat het stad en ommelanden betreft, waarbij het dan vooral gaat om het Groninger Museum en het Scheepvaartmuseum. De andere kleinere musea, die misschien wat verder op de achterhand zitten, zie ik niet meteen daarin meedraaien. Men zou een slag naar voren kunnen maken voor beide musea, waarbij
104
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
het Groninger Museum op dit moment de historische collectie niet, dan wel heel beperkt tentoonstelt, maar op zichzelf zou een andere locatie interessant kunnen zijn. Het is ons bekend dat voor Belvedère een bestuurlijke regiegroep bestaat. Dat hebben wij in IPO-verband vastgesteld. Er zijn provinciale vertegenwoordigers die daaraan deelnemen. De Belvedèreregeling bevindt zich in een overgangsfase, is nu ondergebracht bij het Fonds voor de Architectuur en gaat naar ik net heb gehoord over naar de SGB-regeling per 1 januari 2005. Op dit moment is die tussenfase lastig, omdat men volgens het Fonds voor de Architectuur architectuur wat minder naar de uitvoering kan kijken. Vanuit de provincie vindt er actie plaats om dat te wijzigen. Daarnaast is er, zoals de fractie van GroenLinks heeft aangegeven, sprake van een Belvedèrefonds-in oprichting, wat aanvullende mogelijkheden zou creëren. Daarvoor wordt een plan gemaakt en er worden ook financiers voor gezocht. Op dit moment zijn wij daar nog niet actief bij betrokken. Wij wachten af wat de planvorming hierin verder oplevert. In ditzelfde verband sprak mevrouw Bos over de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Hoe staat het met dat initiatief? Wij steunen het als provincie Groningen om het Noorderwiergebied op die lijst te krijgen. Dat past ook volledig in de ruimtelijke plannen die wij hebben vastgesteld. Wij denken dat dit een goede toevoeging kan zijn, een statusverhoging. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek heeft hierin het initiatief. Wij zien geen aanleiding dat over te nemen. Wij doen wel mee in de werkgroep, maar de laatste berichten zijn dat dit stagneert. Wij willen er nog een keer nadrukkelijk op aandringen dat daar weer wat vaart mee gemaakt wordt, al lijken de vooruitzichten niet zo heel goed omdat er veel aanvragen zijn en de spoeling dun dreigt te worden. Dat neemt niet weg dat het Noorderwiergebied een uniek gebied is, dat wij graag op de Werelderfgoedlijst zouden willen. De heer TERPSTRA: De discussie over het Noorderwiergebied, Belvédère en het Werelderfgoedsysteem is ons bekend. Ik neem aan dat de gedeputeerde daarbij blijft handelen binnen de dynamiek in het gebied die het POP ook toestaat. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Dat ligt besloten in de uitspraak die ik net deed. Anders past het niet in de ruimtelijke plannen die zijn vastgesteld. De heer TERPSTRA: Fijn dat u het nog even expliciteert. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Over RTV Noord heeft een groot aantal fracties vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Wij kunnen samen met die fracties het belang van deze regionale televisie- en radiozender vaststellen, het hoge bereik en het doorgaans hoge kwaliteitsniveau. Ik wens dat graag zo te houden. Enkelen hebben gezegd dat RTV Noord niet zou moeten verdwijnen, daar is gelukkig helemaal geen sprake van. Deze zender moet in ieder geval gehandhaafd worden. Er komt wetgeving op ons af die in werking treedt op 1 januari 2004. Daarin wordt een wettelijke zorgplicht vastgesteld om de zender te handhaven op een kwalitatief aanvaardbaar niveau. Daarbij moet men op het niveau van 2001 zitten, waarbij het financiële niveau 2001 wordt bedoeld, niet zozeer het voorzieningenniveau. Dit is geen nieuw inzicht dat ik hier meld, omdat het College al eerder heeft besloten de financiering niet alleen op het niveau 2001 - de toekomstige wettelijke zorgplicht - te handhaven, maar een niveau hoger, namelijk dat van 2000.
105
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
Het is goed te weten dat er herverdelingseffecten zijn, waarop de CDA-fractie ook heeft gedoeld, die intreden vanaf 2001, en waarbij steeds in drie stappen het niveau en de financiering worden verminderd. Dat is de uitkomst van een lang onderhandelingsproces om het fiscaliseringproces op te vangen en het om te zetten en in een andere regeling. Dit is in het nadeel van dunbevolkte gebieden. Daar is zeer lang over gesproken. Met het IPO, in het portefeuillehoudersoverleg Financiën, samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken is daar een deal over gesloten. Dit College acht het niet verstandig opnieuw die herverdelingssystematiek aan de orde te stellen, omdat het gevaar dreigt dat het dan slechter zou kunnen uitpakken, als het überhaupt bespreekbaar zou worden. Wij zitten toch wel vast aan de herverdelingssystematiek die voor ons gebied wat minder gunstig is. Mevrouw FOLKERTS: Kan de gedeputeerde mij uitleggen waarom het herverdelingseffect eventueel nog slechter kan worden? De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Omdat er in het portefeuillehoudersoverleg Financiën met BZK allerlei verschillende systematieken voorlagen, waarvan dit de minst ongunstige was. Het College ziet geen aanleiding, daarover opnieuw het gesprek landelijk aan te gaan. Wij hebben wel gezegd: ‘geef het belang’. Gegeven de uitstraling en de kwaliteit wensen wij als College wel RTV Noord op het niveau van 2000 te houden, dus een niveau hoger dan het was. Laten wij zeggen dat de financiering in drie achtereenvolgende stappen minder wordt. Wij houden het op 2000. Dat betekent dat wij inmiddels ook al structureel geld stoppen in RTV Noord. Dat wordt volgend jaar alleen nog maar meer. Vanaf 2004 wordt het volledig aan ons overgedragen. Wij hebben dat vastgelegd in een GS-besluit, dat naar u toe komt in de vorm van een medianota en een budgetcontract. Hoofdlijnen daarvan zijn handhaving van de genoemde financiële maatregel op het niveau van 2000, ondanks het feit dat er herverdelingseffecten optreden, en de garantie dat bij de middelen die worden aangevuld het principe van de journalistieke onafhankelijkheid volledig en onverkort wordt gerespecteerd. De heer TERPSTRA: De gedeputeerde kondigt een medianota aan. Heeft die alleen betrekking op RTV Noord of ook op eventuele mogelijke ontwikkelingen van commerciële radio en televisie op regionaal niveau? De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Die heeft vooralsnog alleen betrekking op RTV Noord. Daarnaast hebben ons berichten bereikt dat het financieel minder goed gaat met RTV Noord. Er is ook een gesprek met ons aangegaan over eventuele aanvullende financiering om de nood te lenigen. Daar kan ik niet in detail lang over spreken. Het gaat erom dat wij erover in gesprek zijn met RTV Noord hoe de situatie er precies uitziet. Wat is er precies aan de hand? Wat zijn de oorzaken van de kosten? Wat zijn de mogelijkheden om eventueel zelf als RTV Noord maatregelen te nemen binnen de eigen bedrijfsvoering? Hoe kunnen tegenvallende inkomsten worden opgevangen? Ik noem maar een aantal kwesties, om daarmee ook te zien of de bedrijfsvoering zodanig in balans is dat problemen niet een aantal maanden of een jaar later weer beginnen als men daar extra gelden in gaat stoppen. Als wij iets extra zouden doen - wij hebben daar nog geen beslissing over genomen - bovenop wat ik nu al zeg, zou dat in een situatie moeten zijn waarin helder is dat RTV Noord ook een aantal zaken op de rails krijgt of zal gaan krijgen, of dat er in ieder geval goede afspraken over te maken zijn.
106
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
In die zin vind ik het in het College ook wat prematuur om vooruit te lopen op verdere structurele financiering, zoals in een aantal provincies gebeurt. Dat is bij een beperkt aantal provincies het geval, in ieder geval zeker bij Gelderland en Friesland. Bij andere provincies zijn het vaak overzichtelijke, incidentele bijdragen. Ik ben het met de fracties eens dat wij het belang van RTV Noord onderkennen, dat wij serieus kijken naar het financiële probleem, mede op grond van een rapportage, dat wij nadenken en in gesprek zijn. Dat gesprek wordt begin november a.s. voortgezet om afspraken te maken en te zien wat RTV Noord zelf aan maatregelen kan nemen. Dan zou in het vizier kunnen komen of de provincie Groningen bereid is tot en in welke vorm. De heer SPOELTMAN: Zegt u dan bij deze toe dat dit niet in de eerstkomende commissievergadering, maar over anderhalve maand aan de orde komt? Ik heb begrepen uit verhalen van RTV Noord dat de nood nogal hoog is en ik vind dat wij in ieder geval duidelijkheid moeten scheppen vanuit de provincie of wij het wel of niet doen. De VOORZITTER: U verwacht het als Staten, u verwacht het niet meer in de commissie, en u maakt zelf al uit waar u het behandelt. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Wij zijn in gesprek met RTV Noord en over twee of drie weken spreken wij opnieuw daarover aan de hand van huiswerk dat wij aan beide zijden verrichten. Dus er is geen gevaar dat het allemaal te lang gaat duren. In dit verband maak ik direct een opmerking over de motie van het CDA. Zij wijst op de voorgenomen bezuiniging van de rijksoverheid op de publieke omroep voor 2003 en maakt zich daar met het College terecht zorgen over. Die bezuiniging zou zeker niet moeten neerslaan bij de regionale omroep, want dan wordt het probleem alleen maar groter. Wij kunnen ons als College goed vinden in de motie van de CDAfractie en wij stellen voor die over te nemen. Op het terrein van toerisme en onderwijs hebben de fracties van GPV en VVD gevraagd naar het NNBT. Wij hebben daarover uitvoerig gesproken. Er is een statencommissie mee aan het werk die een rapportage zal leveren. Ook het College is druk aan de slag om de afspraken uit te voeren, wat zal moeten leiden tot een budgetcontract. Het College zal alles in het werk stellen om te zorgen dat de condities zo goed worden dat het weer wat zal worden. Dat is een dure plicht. De heer Terpstra maakte in dat verband de opmerking dat het niet alleen cultuur, toerisme en cultuurhistorie zijn, dat is allemaal niet zo dynamisch. Wij moeten de economische dynamiek, de bedrijven respecteren. De bedrijven moeten het doen, vanuit het bedrijfsleven zal het moeten gebeuren. Promotie zal niet zozeer over bedrijven gaan maar over producten. Een van de belangrijkste producten is het cultuurhistorische erfgoed, want dat is toch een van de parels in de kroon van deze provincie die toeristisch verder benut zullen worden. De Hortus - ik was bang dat die niet zou komen vandaag - heeft onze voortdurende aandacht. Wij volgen de zaak op de voet. Wij hebben in de commissie toegezegd dat wij regelmatig met collega-overheden daarover contact hebben. Bij de gemeente Groningen zijn er allerlei ontwikkelingen en vragen over het Chinapark. Daar hebben wij iets minder mee te maken, maar wij zullen binnenkort overleggen met de gemeenten Haren en Groningen over de stand van zaken. Dat betekent niet dat wij daarmee een directe verantwoordelijkheid nemen.
107
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen
Als D66 zegt dat de Hortus een provinciale verantwoordelijkheid blijft, frons ik met de heer Jager mijn wenkbrauwen. Hoezo? Wij hebben in het verleden een aantal investeringen gepleegd, en wij hebben ook uitgesproken dat eventueel weer te doen, maar dan op basis van een goed en voldragen ondernemingsplan. Dat is tot dusverre uitgebleven. Dat is een reden tot vragen stellen aan elkaar, reden tot overleg. Maar op dit moment ziet het er redelijk overzichtelijk uit. Er is een aantal ondernemers verenigd in de Stichting Groene Hortus die nu de handel exploiteert. De Rijksuniversiteit is eigenaar en daar vindt het primaire spel de primaire zaken plaats. De heer DE VEY MESTDAGH: U zegt dat u regelmatig overlegt over de Hortus met andere overheden. Overlegt u ook met de Hortus zelf, in verband met de totstandkoming van het ondernemersplan en dergelijke? De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Wij zijn in afwachting van dat overleg. Dat overleg was aangekondigd en het zou plaatsvinden op grond van een ondernemingsplan. Tot dusverre heeft dat nog niet plaatsgehad. Wij gaan eerst de horloges gelijk zetten als overheden en dan desgewenst, mogelijk vloeien daar dit soort acties uit voort. Ik stip nog twee punten aan op het terrein van het onderwijs. De PvdA-fractie heeft zich zorgen gemaakt over het schrappen van de samenwerkingsscholen. Dat gevoelen heerst ook in het College, zij het met een kanttekening. De samenwerkingsscholen zouden een derde weg gaan vormen, namelijk bijzonder en openbaar onderwijs. Dat zou een wettelijke grondslag kunnen vormen voor allerlei initiatieven die zich ook in deze regio voordoen of zouden kunnen voordoen. Dat kan een aantal zaken faciliteren. Het kabinet heeft besloten dit voornemen van het vorige kabinet te schrappen, naar verluid om juridische redenen. Dat maakt dat het perspectief voor die samenwerkingsscholen wat minder sterk wordt, maar het is nog steeds mogelijk om te doen wat er nu gebeurt, namelijk de handen ineenslaan, botje bij botje leggen zodat er wel huisvesting geregeld kan worden, onderwijsinhoudelijk samen te werken, met een doorlopende leerlijn enz. Dus in die zin blijven die mogelijkheden bestaan, maar ik kan mij voorstellen dat het op dat punt mooi was geweest als er extra mogelijkheden zouden worden gerealiseerd. De heer DE BRUIJNE: Het gaat dan om de titel waarop een school kan functioneren en het daarbij horende bekostigingsstelsel. Als het gaat om samenwerking op vrijblijvende basis tussen een levensbeschouwelijke school en een openbare school, zijn er heel beperkte mogelijkheden. Maar zodra je komt tot gezamenlijke huisvesting en tot een bekostigingstitel die normaal voor onderwijs noodzakelijk is, kan het dus niet. Wij pleiten ervoor om als de situatie zich in onze provincie zou voordoen toch bij het kabinet te bepleiten dat er een wettelijke regeling komt. Wij vinden sowieso dat datgene wat op gang is gebracht voor de samenwerkingsscholen door het vorige kabinet absoluut de moeite waard is om voortgezet te worden. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Het laatste ben ik met u eens. Naar onze informatie is het niet zo dat er ontwikkelingen die nu in gang gezet worden tegenhouden worden. Op basis van afspraken zou toch een aantal zaken geregeld kunnen worden.
108
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen Antwoord van gedeputeerde Musschenga
De heer DE BRUIJNE: Het gaat dus om het wetsvoorstel Samenwerkingsscholen. Dat is door dit kabinet in de ijskast gezet. Dat betreuren wij omdat dat uiteindelijk de meest solide basis biedt voor een nietvrijblijvende samenwerking tussen openbaar en levensbeschouwelijk onderwijs. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Dat is het College ook met u eens. De SP-fractie heeft vragen gesteld over het zwemonderwijs. Per kerende post is een brief geschreven naar aanleiding van een toezegging die mijn voorgangster vorig jaar gemaakt heeft, namelijk uit te zoeken wat de stand van zaken is in het zwemonderwijs. Die is inderdaad reden tot zorg, met een aantal verdrinkingsgevallen ondanks toezicht. Toch blijken bepaalde groepen onvoldoende in staat het zwemmen machtig te worden. Het is toch een risico. Dat moet verbeterd worden. In de brief van het College is kort samengevat dat vanuit het kabinet inspanning gepleegd moet worden om met name in bijzondere groepen - dan gaat het met name om allochtone groepen - het zwemonderwijs op niveau te tillen. Dat is een goede gedachte, maar is vooralsnog beperkt tot 36 gemeenten. Dat zou breder moeten en wij zullen er in landelijk verband op aandringen dat die regeling tot stand komt, voor het gehele land dekkend is en de kwaliteit van het zwemonderwijs verbetert voor alle leerlingen in het basisonderwijs. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Voorzitter! Het punt waarmee de D66-fractie vanmorgen begon was dat zij eigen apparatuur moest neerzetten om iets op de eigen website te krijgen. Dat is natuurlijk niet geweldig voor een gedeputeerde die ICT in zijn portefeuille heeft. Dit is natuurlijk ook een uitdaging vanuit diezelfde fractie om ervoor te zorgen dat wij op termijn wel de goede apparatuur hebben, zodat wij ook op een goede manier verder kunnen. Wij werken op het ogenblik hard aan het ICT-plan, zowel intern als extern. Wij hebben alle losse eindjes bij elkaar en er wordt nu de slag gemaakt om dat geïntegreerd te krijgen, want er is nogal wat geld mee gemoeid. Mijn verwachting is dat u het plan in december of januari a.s. kunt ontvangen, dan hebben wij ook de consequenties in beeld en dat is noodzakelijk. Dat stond ook in de brief over de financiële consequenties. Ik had ook liever gezien dat u anders had kunnen beginnen, maar het is nog niet anders. Wat de bezorgdheid van de fractie van GroenLinks betreft over ontwikkelingen bij de gemeentelijke financiën, in de vorige Statenvergadering hebben wij ook uitgebreid van gedachten gewisseld over het punt dat ik zelf had aangegeven, namelijk dat ik nogal bezorgd ben over de gemeentelijke financiën. Op het ogenblik is ook te merken dat men vanuit de gemeenten langskomt om erover te praten hoe dat opgevangen zou moeten worden, wat voor suggesties er gedaan kunnen worden en ook door toezicht te houden, want meer mogelijkheden zijn er uiteraard niet, maar men wil graag van de knowhow gebruikmaken. De gemeenten zijn iets minder bezorgd dan het College op dit moment, met name over het jaar 2003. Ik attendeer erop dat er daarna waarschijnlijk toch nog iets naar de gemeenten toe komt aan decentralisatie, waarvoor op dit moment niet in beeld is welke financiële vergoeding daartegenover staat. Op die manier houden wij elkaar bij de les en proberen wij te voorkomen dat men afglijdt naar een ongewilde status. Ik kan mij de bezorgdheid voorstellen, maar een motie van protest lijkt mij iets te vroeg, ook al omdat het kabinet wel heeft aangekondigd dat er compensaties aan komen, die alleen nog niet zijn ingevuld. Als men zoiets als zo’n motie zou willen, is een later tijdstip beter, want dan weten wij tenminste waar het over gaat. Over het milieu is één vraag gesteld, dat ben ik wel anders gewend. De D66-fractie vraagt eens per vijf jaar de vergunningen volledig de revue te laten passeren. Dat is niets nieuws, want daar hebben wij al
109
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
uitgebreid over gesproken in deze Staten. Zo zit het regime nu in elkaar, maar er werd vandaag aan toegevoegd dat D66 verder wil gaan dan de wettelijke normen die wij in dit land hanteren. Het College gaat onvermoeibaar voort met de vijfjarige termijn, dat zal niet veranderen, maar tot meer doen dan de wettelijke eisen is het College nog niet bereid. Een groot aantal fracties heeft bij verkeers- en vervoerszaken over dezelfde problematiek gesproken, ook over een aantal zaken die wij in de vorige Statenvergadering al de revue hebben laten passeren toen het om reacties ging op bezuinigingen in het OV. De vraag is hierbij gesteld of het College al inzicht heeft wat dit in negatieve zin zal opleveren, en of er reeds plannen in de maak zijn om de situatie zodanig te houden dat men de contracten kan blijven betalen. Wij hebben nog steeds niet het juiste inzicht wat de bezuinigingen precies zullen opleveren. Dat verschilt in percentages per week, daar is geen eenduidigheid over. In IPO-verband zijn wij druk bezig die zaak goed op een rij te krijgen en daarover met het kabinet van gedachten te wisselen. Zeker in het Nationaal Verkeers- en Vervoersberaad, waarvan ik namens het IPO zelf deel mag uitmaken, zullen wij dit op de agenda hebben, ook met de minister, om te zien of er nog ombuigingen mogelijk zijn. De heer JONGSTRA: De systematiek is toch bekend. U zei dat de situatie per week verschilt. Het kan toch niet zo zijn dat met een gelijkblijvende systematiek daar heel grote verschillen ontstaan tussen inkomsten en de belasting, het aantal reizigers? De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Jawel, dat kan wel. Als men de grondslagen verlaagt, kan men dezelfde systematiek hanteren, maar krijgt men een lager bedrag, om maar eens iets te noemen. Dus het is zeer wel mogelijk vanuit het ministerie om ervoor te zorgen dat wij lager uitkomen. Daar gaat de discussie over, om ervoor te zorgen dat wij toch zo goed mogelijk overeind blijven ten aanzien van de inkomsten. Een heel belangrijk punt is dat men op grond van de reizigers die instappen, bijna al het geld krijgt. Wij denken dat het een spiraal naar beneden wordt als wij geconfronteerd worden met bezuinigingen op ons budget. Daarnaast hebben wij ook te maken met de verhoging van de prijzen. In feite is de spiraal al behoorlijk aan de gang, maar wij zijn volop in discussie met het ministerie om alternatieven aan te dragen met als doel dit voor het openbaar vervoer in wat gunstiger zin om te draaien. De heer TERPSTRA: Er is sprake van twee kanten, de inkomsten- en kostenkant. Is de aanstaande ontwikkeling in principe de dekkingsgraad op basis van de inkomsten als problematiek, of spreken wij over de kostenkant? Of over beide? De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Over beide, maar ook de dekkingsgraad die men moet behalen gaat omhoog. Het gaat dus beide kanten uit, en als wij daar nu niet bovenop blijven zitten, ontstaat een neerwaartse spiraal die men niet meer kan bijhouden. Vandaar dat wij nu alle mogelijke moeite doen om dat een halt toe te roepen. Dat kan alleen maar als men alternatieven op tafel legt, anders werkt het niet. Maar het is wel duidelijk dat deze minister gezegd heeft: ‘ik heb een taakstelling opgelegd gekregen en die moet ik halen’. Dan is de marge heel smal. Ik deel de bezorgdheid, maar wij doen wel alle mogelijke moeite om daar het beste van te maken. Kijkend naar de contracten die zijn afgesloten, zullen wij ook intern nagaan of wij dat kunnen blijven betalen. Zo niet, dan zullen wij met de vervoerders om de tafel moeten en kijken welke maatregelen er genomen worden. Duidelijk is dat het College ten aanzien van het
110
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
openbaar vervoer op het platteland het minimum dat nu gereden wordt, wat er ook gebeurt overeind wil houden. Dat zeggen wij allen zo vaak, daar kunnen wij niet meer onderuit, maar het zal een hele klus worden. De heer TERPSTRA: De gedeputeerde stelt nu heel duidelijk dat met name de sociale fusie van het openbaar vervoer op het platteland - want dat is het - moet worden gewaarborgd op het huidige minimum. Hoe kijkt hij wat dat betreft aan tegen de toch meer gerelateerde functie in de richting van de ontsluiting van de stad Groningen waarbij ook een stukje vervangingsvraag aan de orde zou kunnen komen, of eventueel een stukje omzetting van mobiliteit van auto naar openbaar vervoer? Op het moment dat hij zegt: ‘ik stel het sociale minimum dat wij nu hebben op 100 procent en daar torn ik niet aan, in de uitgaven en de contractbeweging in het openbaar vervoer in de provincie’, heeft hij wel een heel moeilijk punt voor het in stand houden van de vervangingsvraag die zich nog op de stedelijke gebieden zou kunnen richten. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Ja, u hebt er gelijk in dat dat een heel moeilijke opgave is. Op dit moment is het nog zo dat die geldstromen gescheiden zijn. De stad heeft zijn eigen geld en heeft daar ook min of meer een eigen programma voor. Vanaf 2004 hopen wij dat die schotten weg zijn en dan is het de bedoeling dat wij - als wat in het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan staat doorgaat, want ook dat is nog niet zeker op dit moment - te maken krijgen met één hoeveelheid geld en dat de schotten daartussen weg zijn. Als er wat minder schotten tussen zitten, kan men wat beter met de gelden omgaan. Daarin zal creativiteit heel nadrukkelijk aan de orde zijn om te proberen die zaak overeind te houden. Wij zijn vanuit deze Staten verplicht te zeggen dat het in het landelijke gebied niet minder kan. Dat moet het uitgangspunt zijn, daar moet men op inzetten en daarvoor gaan. Wij moeten maar zien waar wij op uitkomen, maar dat is de inzet die dit College pleegt. De heer DE BRUIJNE: Er zijn suggesties gedaan voor het verlenen van een eigen bijdrage in het openbaar vervoer door de provincie. Begrijp ik de gedeputeerde goed als hij zegt: dat is voor mij een begaanbare weg, als het niet anders kan, moeten wij als provincie maar zelf meebetalen aan het openbaar vervoer? De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Als dat er uiteindelijk uitkomt, in relatie tot het niet overeind kunnen houden in het landelijke gebied, dan zal dat ook moeten. De heer TERPSTRA: Ervan uitgaande dat dit doorloopt op de vraag die net gesteld werd, is het zo dat op dit moment de gedeputeerde heeft aangegeven dat bij de ontschotting van het stads- en streekvervoer er op een gegeven ogenblik er nog mogelijkheden zouden zijn voor een stukje substitutie van het een naar het ander. Bij het nu onmiddellijk overgaan tot het inzetten van eigen provinciale middelen om het minimum te handhaven vraag ik mij af of dat niet één stap te ver is in de totaliteit van de redenering. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Ik kan mij uw stelling wel voorstellen, maar ik antwoord even op de vraag van de heer De Bruijne, of je als dat aan de orde is daartoe zou moeten komen. Ik heb eerst geantwoord op uw vragen of daar ruimte zou zijn. Daar heb ik aangegeven waar ik op zichzelf nog ruimte zie, maar het zijn heel smalle marges waar het om gaat. Je moet het altijd in de goede volgorde blijven plaatsen.
111
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
Ten aanzien van het stadsgewestelijk openbaar vervoer hebben wij op het ogenblik de verkenningennota liggen. Er vindt deze week ook een bijeenkomst plaats waar uitleg gegeven wordt over deze nota. Het is de bedoeling dat eerdaags deze verkenningennota ook aan de minister wordt aangeboden. Daarmee geef ik aan dat het College niet zomaar bij de pakken neer gaat zitten omdat het financieel gezien landelijk iets minder gaat. Integendeel, je wordt er steeds strijdbaarder door om dit binnen te halen. Wij hebben een goed verhaal naar het kabinet toe, want wij beantwoorden zijn vraag om een plan te ontwikkelen voor het openbaar vervoer voordat het begint aan een discussie over wegenstructuur, met name de Zuidtangent. Het is een goed verhaal, maar ik besef wonderwel dat het een wat moeilijker verhaal is dan men twee jaar geleden zou hebben. Wij weten nu wel waar wij over spreken. Mocht het zo zijn dat er te weinig uitkomt, dan zullen wij een nog moeilijker weg te gaan hebben. Wat dit College betreft is dit plan een must en zullen wij tot het uiterste gaan om het uitgevoerd te krijgen. Dan maar gefaseerd of in nog kleinere stukken, maar met het perspectief dat nu geschetst is hoeveel het oplevert aan nieuwe OV-reizigers, die toch uit de auto stappen naar dit STOV-pakket toe, kun je niet anders constateren dat je hiervoor moet gaan en dat zal dit College ook doen. De heer DE BRUIJNE: Als de gedeputeerde tot het uiterste wil gaan heeft de PvdA-fractie een motie ingediend die hem daarin een eindje op weg helpt. Ik zou zijn reactie daarop graag willen horen. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Daar kom ik zo op. De heer TERPSTRA: Als het College tot het uiterste wil gaan over het STOV, neem ik aan dat de hele discussie over de Zuidtangent daarbij gewoon op tafel blijft zoals die nu op tafel staat. Zeker ook waar in de afwegingen van de varianten de Zuidtangent openbaar is toegevoegd als een situatie die niet werd meegenomen in de afwegingen van A tot en met C3, werd hij later als variant toegevoegd. Ik neem dat het College wat de Zuidtangent betreft nog recht overeind staat. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Het is de C3E-variant waar wij mee bezig zijn. Die E is op het laatste moment niet voor niets toegevoegd. Wij hebben al vaker gediscussieerd over de volgorde en die staat nog steeds overeind. De heer TERPSTRA: Dat ben ik met u eens, alleen de volgordelijkheid in de tijd heeft ook op een gegeven moment de kans op een censuur en die wil ik graag even naar achteren zetten. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Dat klopt. Mochten wij komen tot betere alternatieven, dan zal ik u die niet onthouden. Op de vragen over de zuidelijke en de westelijke ringweg of de plannen zoals afgesproken met Rijkswaterstaat nog doorgaan zoals zij opgezet zijn, kan ik ja op antwoorden. Die plannen gaan gewoon door. Ten aanzien van de westelijke ringweg zijn wij druk bezig om het plan verder te ontwikkelen. Het is bekend dat wij volgend jaar met de ondiep-variant willen beginnen. Dat betekent dat datgene wat wij jaarlijks aan gelden reserveren voor bijvoorbeeld de westelijke ringweg, nu ingezet kan worden. Dat komt er dus aan en dan zitten wij op koers. Voor de rest van het traject van de westelijke ringweg krijgt u dan ook de plannen te zien.
112
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
De N33 is genoemd op twee manieren, ten eerste in het kader van wat mevrouw Jansen heeft genoemd voor het gebied. Daar zijn wij druk mee bezig. Vanuit de stuurgroep N33 zijn wij bezig een voorstel te maken. Ten tweede is de N33 genoemd in het kader van de risicoparagraaf zoals de heer Slager hier heeft neergelegd, met de vraag of wij toch niet de gelden die nu niet op de plank liggen hadden kunnen voorzien. In de risicoparagraaf staat niet anders dan dat wij al twee keer hebben opgenomen en dat wij op het ogenblik druk doende zijn de laatste financiële geschillen te slechten met Rijkswaterstaat. Het gaat dan om de laatste gelden die wij nog niet binnen hebben gekregen om dit geschil op te lossen. Dan gaat het met name om exogene kosten, grondkosten die in de loop van de jaren drastisch zijn verhoogd, die niet meegenomen zijn in de oorspronkelijke opzet. Zo zijn er nog een paar kosten te noemen die absoluut niet te voorzien waren toen dit opgezet werd. Dat is niet bijgeplust, dat zal wel moeten en daar gaat het nu dus om. Wij zijn over die laatste zaken dus bezig met Rijkswaterstaat. Intussen heb wij zelf ook het een en ander gedaan in het kader van de GDU-maatregelen, die heeft u vorig jaar al goedgekeurd en die krijgt u in december a.s. weer. Dat is het tweede gedeelte, omdat ook wij in dezen iets moeten mee helpen oplossen. De heer JONGSTRA: De gedeputeerde noemde een voorstel richting stuurgroep. Kan hij daar inhoudelijk iets meer over toelichten? Ik meen toch dat een uitgangspunt was gedeeltelijke verdubbeling van de N33 te realiseren vanaf Gieten richting Zuidbroek. Ligt dat in die richting? De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Ja. Het rapport ligt er niet voor niets, het ligt al een hele tijd bij de minister en die doet er niets mee. Wij brengen dat nu als basis weer in de Stuurgroep Veenkoloniën en zullen daar nader onderzoek doen om de zaak beter en anders te onderbouwen dan tot nu. In de loop der tijd zijn wij wat verder en dat betekent dat het rapport daarvoor de basis is. Wij maken nu gebruik van de tien actiepunten van de stuurgroep Veenkoloniën om het ook via die weg binnen te krijgen. Ten aanzien van de magneetzweefbaan is gezegd dat men ermee moet stoppen, want dan heeft men een heleboel opgelost. Daar hoef ik niet al te lang bij stil te staan, want die race is wat het College betreft gelopen. Als ik de heer Hemmes hoor zeggen dat wij medelijden moeten hebben met de gedeputeerde, want nu de rapporten er liggen, gaan zij weer de kast in, denk ik ‘integendeel’. Juist nu moet je dus doorzetten en laten zien wat je hier in het noorden op papier hebt gezet en waar je voor gaat. Dat is een heldere lijn, dat zijn heldere plannen en die willen wij eruit halen. De D66-fractie heeft een aantal zaken met betrekking tot andere plannen van openbaar vervoer aangegeven. Harder werken aan het transferium. Op het ogenblik werken wij samen met de stad Groningen om transferia, bijvoorbeeld bij Hoogkerk en Haren, voor elkaar te krijgen. Daar heb je vele partijen voor nodig. Dat kan moeilijk nog sneller, maar het is in de totale bereikbaarheid van de stad Groningen de inzet om meerdere transferia rond de stad te leggen om met het STOV-project naar binnen te kunnen. D66 wil fietsen mee laten nemen met het openbaar vervoer, dat kan in ieder geval bij de bus moeilijker dan bij de trein. Met stadsvervoer wordt het ook al gedaan, maar in de trein zeker. Het huidige materieel van NoordNet is het heel lastig uit te breiden, want die Wadlopers zijn er niet voor geschikt. Op het moment dat er nieuw materieel is - daar voeren wij nu onderhandelingen over - is het inderdaad een hot item voor het College of deze gedeputeerde om dat hoe dan ook voor elkaar te krijgen. Of er een apart compartiment tussen zit, dan wel of dit op een andere manier moet - want ook daarin schrijdt met nogal voort met het maken van nieuw materieel - moeten wij nog zien. In ieder geval is het duidelijk dat dit punt meegenomen moet worden.
113
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van gedeputeerde Musschenga
D66 heeft ook het project van de interbiker genoemd. Voor zover mijn informatie strekt is dat een plan dat er ligt, maar is het nog niet geëffectueerd, althans, in de praktijk schijnen er wat problemen te zijn. D66 heeft daarover een motie lopen en vraagt daarin dat te onderzoeken. Ik kan u toezeggen dat het College dat doet. Het past in de totale context van het nieuwe openbaar vervoer zoals wij dat voor ons zien, met integratie van fietsen en overstappen van de auto op het OV. Een ander punt is de lusbus, maar kijkend naar de notitie van de D66-fractie, afgezien van het feit wat er allemaal in zou kunnen en wat je ermee zou kunnen doen, past het principe dat hier neergelegd wordt feite precies in datgene wat wij op het platteland zouden willen. Een netwerk van OV-systemen op grond waarvan de burger, en zeker degene die niet over een auto beschikt en moeilijk ter been is, van het ene naar het andere dorp gebracht kan worden. Of je daarvoor de lusbus nodig hebt of een andere vorm, is ook een zaak van uitwerking, maar het principe dat hier genoemd wordt zal ik evenals de interbiker meenemen in de vervolgplannen die wij aan het ontwikkelen zijn en het ook betrekken bij het opstellen van de regels voor een nieuw contract vanaf 2004. Wij nemen dit mee in onze programma’s van eisen en zien hoe wij dat erin kunnen interpreteren. De heer TERPSTRA: Het is leuk dit soort plannen mee te nemen. Per vierkante zitplaats of busvloer brengt een passagier meer op dan een fiets, dus dat speelt ook mee. U wilt dit meenemen in het programma van eisen voor de volgende aanbestedingsfase van streek- en stadsvervoer? De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Ja. Dan krijgt u dat vanzelf weer terug. Het zijn nieuwe ideeën en wij zijn ten aanzien van het platteland bezig na te denken hoe je van die spinnenwebben kunt maken. De heer TERPSTRA: Dat ben ik met u eens. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Wij gaan er verder over nadenken of dat allemaal haalbaar is. De motie van de PvdA over het stadsgewestelijk openbaar vervoer is al een keer aangehouden en ligt weer op tafel. Dat was te verwachten. De overwegingen heb ik al van meerdere partijen gehoord. Het stadsgewestelijk openbaar vervoerplan dat er ligt, moet in feite uitgevoerd worden. Ga elders geld halen, maar als het niet anders kan, moet je zorgen voor meer financiering vanuit dit huis. De Staten wordt voorgesteld te besluiten om een substantieel deel van de resterende deel van de waarde van de Essentaandelen te gebruiken als dekkingsmiddel voor de cofinanciering van het STOV. Ik ga ervan uit dat wij op een gegeven moment kunnen spreken over een resterend gedeelte. De vorige keer heb ik aangegeven dat het wat lastig wordt zolang wij niet weten waar wij echt over spreken. Als er echt een resterend substantieel gedeelte is, is het College daar niet op tegen, maar in het debat vanochtend werd ik wat bevreesd. Men sprak over een substantieel deel en wat dat in zou houden. De fractievoorzitter van de PvdA noemde toen 75 tot 80 procent. Ik kan de fractie van de PvdA meedelen dat dit College dat aan de hoge kant vindt om daar nu over te praten, nu wij nog niet weet waar wij eigenlijk over spreken. Ik geef de PvdA-fractie mee daar nog eens over na te denken om het College aan te geven dat er niet over percentages op dit moment gepraat wordt, of over substantieel lagere. Misschien kan het in de tweede termijn aan de orde komen wat het College betreft, maar dat is de crux waar wij op dit moment mee zitten. De heer DE BRUIJNE: Een oproep tot nadenken slaan wij nooit in de wind. Wij zullen er in tweede termijn op terugkomen.
114
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van de Voorzitter
De heer TERPSTRA: Is dit een advies van het College om deze motie voorlopig aan te houden? De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Wij hebben beantwoording in eerste termijn, en morgen de tweede termijn. Dan hebben wij antwoorden in tweede termijn en krijgen wij een derde termijn over de moties die wel of niet in stemming komen, dus voorlopig is dat nog niet aan de orde. De heer TERPSTRA: Fijn dat u het even in de gaten houdt. De VOORZITTER: De heer De Bruijne heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de ontwikkelingen rond de politiesterkte. Hij daaraan een aantal zaken gekoppeld waardoor het zou komen dat de sterkte zou verminderen. Er is inderdaad een discussie over de sterkte op dit moment gaande. Dat is het gevolg van het feit dat er een tijd geleden een nieuw systeem is ingevoerd dat gebaseerd is op de werkdruk van de verschillende korpsen. Er wordt een vergelijking gemaakt op basis van objectieve cijfers tussen de korpsen en als je dat toepast, zie je dat de werkdruk in een aantal andere delen van het land aanzienlijk hoger is dan de werkdruk in Groningen. Dat zou dan tot herverdeling leiden. Dat is overigens niet iets wat ontstaan is met dit kabinet, de regeling bestond al. Het Regionaal College heeft gevraagd uitvoerig op die zaken te kunnen reageren in de circulaire die is uitgegaan. Er is uitstel verleend aan de politieregio om daarop te reageren. Dat heeft als voordeel dat men dan kan beschikken over de veiligheidsbrief die vandaag of een dezer dagen door het kabinet naar buiten wordt gebracht en waarin over de totale sterkte gesproken wordt. De vraag is of er sprake zal zijn van vermindering. Dat laat onverlet dat de discussie over de werkdruk heel bepalend is in het systeem en als je dan naar objectieve cijfers kijkt dan leggen wij het af. Die discussie is niet alleen van belang tussen de herverdeling van de regio’s, maar kan er ook toe leiden dat binnen de provincie de discussie opnieuw gevoerd moet worden. Als de systematiek van de werkdruk bepalend wordt tussen de districten, voorspel ik u een herverkaveling tussen de overige districten en district Stad, gewoon op basis van objectieve gegevens. Dat kan niet alleen zo zijn, want dan moet men ook kijken wat de onderlijn moet zijn in dergelijke zaken. In die zin is er tussen mij en het Regionaal College contact, ik laat mij voortdurend op de hoogte houden wat die situatie is. Het Regionaal College heeft tot 15 oktober a.s. om te reageren op plannen, maar ik zeg u erbij dat die werkdrukregeling is gekomen op grond van de argumenten die eerder in de discussie een rol hebben gespeeld. Daar is ook landelijk mee ingestemd en dan krijg je op een bepaald moment wel de effecten te zien. Of zij zich in sterkte zullen voordoen, is sterk afhankelijk van wat in de politiebrief, de veiligheidsbrief komt te staan, want als in totaal de sterkte zou toenemen, zou dat effectief kunnen betekenen dat het geen directe gevolgen heeft voor de sterkte hier, maar dat wij ook geen groei zullen zien die wel elders zal plaatsvinden. Het kan niet mooier dan dit element. Dit heeft zeker de grootste aandacht, maar louter vanuit de werkdruk geredeneerd, is de verschuiving een fluitje van een cent. De heer DE BRUIJNE: Als ik u goed begrijp, kan de uitkomst zelf nog zijn dat vanwege de veiligheidsbrief die wij nog niet kennen de sterkte nog extra verminderd zou moeten worden. De VOORZITTER: Nee, dat hoeft niet omdat ik de indruk heb dat in ieder geval het strategisch akkoord en de beschouwing die daarover in de Kamer is gehouden duidelijk maken dat extra gelden voor
115
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van de Voorzitter
veiligheid beschikbaar komen, gelden die naar mijn waarneming met name bij de politie terecht zullen komen. Dan is de vraag of je daar niet extra sterkte krijgt en of het niet eerder een kwestie van toedeling van die sterkte dan van verschuiving. Dat laat echter onverlet dat de discussie er is en daarom merk ik op dat die discussie zich niet beperkt tussen Groningen en de Randstad. Als je zo redeneert vanuit de werkdruk, krijg je binnen de provincie dezelfde discussie. Ook dat zal een heel moeilijke discussie zijn, want dan zal niet de korpsbeheerder, maar de burgemeester van de stad niet anders kunnen dan met de statistieken in de hand zeggen dat hij recht zou hebben op een veel groter deel van de sterkte dan hij nu heeft. Dat moet je objectief tegen elkaar durven te zeggen. De heer TERPSTRA: Is er sprake van een minimumomvang met betrekking tot platteland/stad? De VOORZITTER: Ik ken niet de details daarvan. Er zit een ondergrens in, maar tegen de verschuiving die er nu op het totaal zou zijn, en die dus het gevolg is van de junicirculaire, want daar reageer ik op, is bezwaar gemaakt door het Regionaal College. Dat heeft gevraagd om uitstel van die procedure tot 15 oktober a.s. Dat uitstel is inmiddels zwart op wit verleend. Dat betekent dat dit de reactie van het Regionaal College inclusief de veiligheidsbrief van het kabinet kan zijn. Dan kan men ook de precieze consequenties zien in fte’s. Dat laat onverlet de discussie die erachter zit. De heer Terpstra heeft namens de VVD gesproken over een opvatting over de provinciale politie. Daar neem ik voorlopig kennis van. Zowel door de PvdA als de VVD en GroenLinks zijn opmerkingen gemaakt over de asielzoekers en vooral over de huisvesting en de consequenties die aan de orde zijn van de ontwikkelingen die er nu zijn. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden. Als je kijkt naar de Vreemdelingenwet en het daarover geaccordeerde beleid, betekent dat - zoals ik al eerder heb gezegd - een halvering van het aantal asielzoekerplaatsen dat wij op dit moment kennen. Dan zouden wij dus landelijk gaan van 80.000 naar 40.000 plaatsen. Ik moet erbij zeggen dat degene die de begroting heeft gelezen, zal zien dat daar geen sprake is van 40.000 maar zelfs van 20.000 plaatsen. Wij hebben dus te maken met twee stappen. Er een Vreemdelingenwet aangenomen. De consequenties van de toepassing van die wet zijn in de Kamer uitvoerig bediscussieerd. Het leidt tot een halvering van het aantal plaatsen. Dat komt nu uit op 40.000. Daarover is een akkoord, maar in de begroting die nu is ingediend, is sprake van 20.000 plaatsen. Daarvan is niet bekend hoe dit zou moeten verlopen, waar het op gebaseerd is en dergelijke. Daarover vindt overleg plaats. Mijn opmerkingen van dit moment over de consequenties van de Vreemdelingenwet zijn dus gebaseerd op datgene wat is besproken, namelijk de halvering. Daarvan uitgaande, heeft dat nu ogenblikkelijk consequenties in het Groningse, want op dit moment is de instroom aanzienlijk lager. De veronderstelling dat de Vreemdelingenwet zou werken, blijkt dus uit de cijfers van dit moment, hoewel dit niet één op één te bewijzen valt. In elk geval wordt de verwachting die daarachter lag gerealiseerd. Er is een tegenbeweging, namelijk dat nogal wat mensen die inmiddels een status hebben in het asielzoekerscentrum blijven omdat de doorstroming naar woningen op dit moment stagneert. Er zijn dus twee tegendraadse bewegingen. Het COA heeft inmiddels het besluit genomen om alle tijdelijke opvang van asielzoekers niet te verlengen.
116
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van de Voorzitter
Dat betekent dat alle asielzoekerscentra met een vijfjaarstermijn geen verlenging van die termijn zullen krijgen, dat ook de centrale opvang in woningen niet zal worden verlengd en dat de aanvullende opvang niet zal worden verlengd. Wij hebben asielzoekerscentra, wij hebben centrale opvang in woningen, bijvoorbeeld in Reiderland, en wij hebben aanvullende opvang, bijvoorbeeld in Appingedam, Eemsmond en Loppersum. In Appingedam zijn twee aanvullende opvangen, waarvoor de contracten aflopen in maart en april 2003. Die contracten zullen niet worden verlengd. In Eemsmond betreft het aanvullende opvang in Uithuizen en Uithuizermeeden, en dan spreek ik dus niet over het asielzoekerscentrum. Die contracten, die aflopen op 1 november en 27 december 2002, zullen ook niet worden verlengd. Ook in Middelstum is geen contractverlenging. Het contract daar loopt af op 29 november 2002. Het contract voor Muntendam contract loopt af op 23 mei 2003. In Reiderland gaat het om woningen. In Vlagtwedde is naast de andere zaken ook een aanvullende opvang. Dat contract loopt tot 25 april 2003. Het voornemen bestaat op dit moment dat deze contracten niet zullen worden verlengd. Dat heeft het COA mij formeel meegedeeld. In lijn met de Vreemdelingenwet, op basis waarvan wij ongeveer 10.000 plaatsen hebben in deze provincie, zou dit neerkomen op een halvering. In alle discussies tot nu toe zijn wij ook uitgegaan van een halvering van het aantal plaatsen in deze provincie. In een aantal plaatsen hebben wij al permanente asielzoekerscentra, namelijk in Bellingwedde, Delfzijl, Pekela, Stadskanaal, Vlagtwedde en Winschoten. Het COA voert op dit moment gesprekken over permanente centra met Appingedam, Bedum, Groningen, Loppersum, Ten Boer, Veendam en Zuidhorn. Over het nieuws van de afgelopen dagen vindt overleg plaats op 10 oktober tussen het COA, dat daarvoor een speciale commissie heeft onder leiding van mijn collega in Brabant, de heer Hoeben, en het kabinet. De heer Hoeben was voorzitter van de taskforce die was ingesteld om tot die permanente plaatsen te komen. Men moet weten om welke cijfers het dan precies gaat. Daarachter is nog altijd de discussie aan de orde over de niet-doorstroming. Dat neemt bij nadere beschouwing flinke vormen aan, niet alleen landelijk, maar ook in onze eigen provincie blijft een aantal gemeenten achter in het leveren van hun aandeel aan woningen. Zo zitten de Marne, Eemsmond, Hoogezand-Sappemeer, Marum en Slochteren op dit moment 70 procent onder de taakstelling die zij hebben te leveren. Bij Slochteren gaat het om 55 procent. De andere Groninger gemeenten zitten daarboven. Er zijn er zelfs die hun hele taakstelling al hebben geleverd, te weten Appingedam, Delfzijl, Ten Boer, Veendam en Winschoten. Er is sprake van stagnatie, ook landelijk. Mensen die wel een status hebben om hier te verblijven blijven zitten in het asielzoekerscentra, niet een paar weken, maar soms meer dan een jaar, doordat zij niet kunnen doorstromen. Ook dat probleem wordt op dit moment op grote schaal besproken en alles wordt eraan gedaan om dit voor elkaar te krijgen. Ik heb hiermee de stand van zaken van dit moment gegeven op basis van de gegevens die ik ken. Ik maak daarbij de kanttekening dat het overleg van deze week zicht moet bieden op de aantallen die wij precies voor de komende jaren voor ogen moeten houden. Wij moeten bekijken wat de consequenties daarvan zouden zijn voor de opvang in Groningen. Als het gaat om een halvering, heb ik u het rijtje genoemd, maar het is waar de het COA momenteel op grote schaal contracten afbouwt omdat anders de verhouding tussen de opvangplaatsen, personeel en dergelijke volkomen scheef zou worden.
117
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van de Voorzitter
De heer TERPSTRA: Mag ik u vragen of het mogelijk dit op papier te krijgen met aantallen betreffende plaatsen? De VOORZITTER: Zoals altijd doen wij ons best. Dan heeft de heer Terpstra opmerkingen gemaakt over de IPSC en de ontwikkeling van al of niet een noordelijk parlement, of als vierde bestuurslaag. Die discussie zal de komende tijd voluit gevoerd worden, maar de heer Van der Ploeg heeft daar gisteren op gereageerd en daar hoort de opmerking over dualisering bij. Wij moeten ons goed realiseren dat er een besluit is dat inhoudt dat gemeenschappelijke regelingen niet gedualiseerd worden. Dat besluit was door het vorige kabinet genomen en de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken heeft inmiddels laten weten dat hij dat besluit overneemt. Want anders zouden wij in maart volgend jaar verdergaande stappen hebben, dan zou er ook geen plaats meer zijn voor de Staten in bijvoorbeeld het Havenschap. Het voornemen ook van deze regering is dat voor gemeenschappelijke regelingen de Wet gemeenschappelijke regeling intact blijft en dat de regelingen die daaronder vallen een monistisch karakter blijven houden. Tegen die achtergrond was de interruptie gisteren wel degelijk interessant, want het blijft natuurlijk in een monistisch stelsel hoogst interessant hoe het georganiseerd wordt, maar het krijgt in ieder geval een andere lading dan die vanmorgen dreigde te krijgen. De heer Terpstra heeft gevraagd naar de invoering van de ambtseed. Wij hebben op dit moment in procedure intern de zogenaamde gedragscode op basis van integriteit. Dat is een gedragscode zowel voor ambtenaren als voor Statenleden en voor de leden van het College. Die voorstellen bevatten de herinvoering van de ambtseed voor alle ambtenaren. Daarover vindt op dit moment overleg met de Ondernemingsraad plaats. Er heeft een eerste ronde plaatsgevonden. De Ondernemingsraad heeft ons gevraagd onze opvatting nader te beargumenteren, gelet bijvoorbeeld op de bepalingen die al in de Ambtenarenwet staan. Het overleg zal opnieuw gevoerd worden, met van onze kant als inzet om tot invoering van de ambtseed te komen. De heer Slager vroeg hoe de volgorde wordt bepaald. Dat is natuurlijk niet aan te geven, maar een antwoord is: wij hebben dat fout gedaan. Onze excuses daarvoor. Dat geldt voor de begrotingskrant en de heer Slager heeft ons erop gewezen dat wij ook nog elders moeten kijken, wij zullen de correctie aanbrengen. De heer Slager heeft gezegd dat dit heel bijzondere Algemene Beschouwingen zijn, sowieso al bijzonder voor het GPV en ik moet dat met hem eens zijn. Vanaf 5 juli 1950, dus nu 52 jaar geleden, is het GPV vertegenwoordigd in Provinciale Staten, de eerste vertegenwoordiger van het GPV was W.G. Beeftink. Als volgend jaar de nieuwe Staten er zijn in het nieuwe systeem, is het 53 jaar dat de GPV in de Staten van Groningen vertegenwoordigd is. Het RPV is dat vanaf 2 juni 1982 met P. *Langeloch. De SGP heeft zich daar later bij aangesloten. Dus als ik goed tel, moet de SGP er in 1986 formeel bij gekomen zijn. Ik ben het met de heer Slager eens als hij erop wijst dat dat heel bijzonder is geweest en dat zo’n moment een bijzonder moment is. Maar dat wordt toch anders als je weet dat je ook met zoveel overtuiging overgaat naar een nieuwe situatie. Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de beantwoording. Ik heb nog een paar opmerkingen over morgen als wij weer bijeenkomen om 13.00 uur. In de brief die ik u heb doen toekomen, heb ik erop gewezen dat wij een bijzonder jaar 2003 ingaan. Na de verkiezingen op 12 maart a.s. treedt zoals het er nu naar uitziet de Wet dualisering in werking. Als u vandaag onze begroting goedkeurt, moeten wij tot 11 maart 2003 voorstellen aan u voorleggen, maar na 12 maart 2003 zou ik tegen het College kunnen zeggen: ‘dit is een goedgekeurde begroting in een
118
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van de Voorzitter
dualistisch stelsel. Dus wij verstaan het goed, alle besluiten zijn genomen en wij hebben de vrijbrief het allemaal uit te voeren’. Als u zich dat had gerealiseerd, had u waarschijnlijk veel meer amendementen ingediend. Namelijk om precies vast te leggen wat u wel en wat u niet terug wilt zien. In de eerste plaats heb ik in de brief al aangegeven dat het mij goeddunkt dat u morgen bij de aanvang van de vergadering bekendmaakt aan mij welke punten uw fractie nog behandeld wil zien in commissies. Dat staat in de brief, wij hebben afgesproken dat wij geen commissie vooraf hebben, maar er kunnen onderwerpen zijn waar men nader op terug wil komen in de commissie. In de tweede plaats is in het presidium gesproken over die situatie die na 12 a.s. maart optreedt. Het presidium heeft aangegeven dat het een voorstel zal maken om met de huidige Staten te bespreken, zodat wij op weg naar het voorjaar toe, dus voor de verkiezingen, zullen aangeven wat in ieder geval in de opvatting van deze Staten gereserveerd moet worden in dat overgangsjaar van het gedualiseerde stelsel. Ik had u nog in overweging willen geven dat het misschien ook goed is om aan het begin van de vergadering morgen even bij elkaar de vragen te beantwoorden wat te doen met de moties waarvan het College heeft gezegd dat het die zouden kunnen overnemen. Dat heeft betrekking op motie nummer 3, waar het gaat over de bezuinigingen op de publieke omroep voor 2003, die niet doorberekend moeten worden aan de regionale publieke omroep. Daarvan heeft het College gezegd dat het bereid is die over te nemen. Bij de aanvang van de vergadering zal ik vragen of de Staten daarmee kunnen instemmen. Hetzelfde is het geval bij motie nummer 5 van D66 over het onderzoek naar de interbiker en het eventueel in het kader van dat onderzoek meenemen van parkbeheer. Morgen wil ik ook van u horen of u bereid bent motie nummer 7 over te nemen. Het is iets ingewikkelder bij de amendementen, in die zin dat meegedeeld is van de zijde van het College dat het het amendement op stuk A van GroenLinks, waar het gaat over de verhoging van de middenevenementen, een zeer sympathiek voorstel vindt. Dan kan het niet anders dan dat het College zelf zijn begroting heeft geamendeerd. Anders dan bij een motie gaat het nu om een begroting waarin inmiddels deze wijziging is aangebracht. De heer Bleker heeft namens het College meegedeeld dat het amendement door ons wordt overgenomen en dit onderdeel is op de begroting met 35.000 euro is verhoogd en het flexibele budget met 35.000 euro verlaagd. De heer TERPSTRA: U zegt dat het nu is verhoogd omdat u het overgenomen heeft, maar wij hebben nog niet gezegd dat u het overgenomen heeft, dus u hebt het nog niet verhoogd. De VOORZITTER: Nee, dat is het verschil met moties. Met amendementen gaat het erover of je het voorstel al of niet wijzigt. Op het moment dat je een amendement als College overneemt, moet je ervan uitgaan dat het nu een voorstel van het College is. Ik zal u overigens wel in de gelegenheid stellen om u daarover uit te laten. De heer TERPSTRA: Dan is het een voorstel van het College, maar u hebt nog geen nieuwe begrotingssituatie. De VOORZITTER: Alles wat er ligt is maar een voorstel.
119
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van de Voorzitter
De heer DE BRUIJNE: Als wij dat niet zouden willen moeten wij weer een amendement indienen voor het tegenovergestelde. De heer TERPSTRA: Dat is niet nodig, dan kunnen wij gewoon als Staten zeggen dat wij dat niet willen. De VOORZITTER: U moet mij er morgen van overtuigen dat ik u nog een kans moet bieden. Misschien wilt u daar morgen bij de aanvang van de vergadering iets over zeggen. De heer TERPSTRA: Wij hoeven u niet te overtuigen, u moet ons overtuigen. Op het moment dat u als College zegt dat u het overneemt, prima, maar wij besluiten hier met elkaar. De VOORZITTER: Het laatste blijft altijd zo. De heer TERPSTRA: Prima, alle suggesties de andere kant op zijn sympathiek, maar dat laten wij even buiten beschouwing. De VOORZITTER: Ik kan mij voorstellen dat u dat zegt, maar het kan ertoe leiden dat wij formeel tegen u moeten zeggen: als u het niet wilt moet u het omgekeerde amendement indienen. De heer TERPSTRA: Dat zou best kunnen, maar wij gaan er op voorhand van uit dat u als dagelijks bestuur aan PS de ruimte laat om hierover te discussiëren en te besluiten. De VOORZITTER: Mijnheer Terpstra, over alles, want anders hadden wij geen voorstel ingediend. De heer TERPSTRA: Maar toch wilde ik het even gezegd hebben. De VOORZITTER: De antwoorden op de vragen van de heer Haasken zijn inmiddels geaccordeerd. Wij gaan na of wij ervoor kunnen zorgen dat die antwoorden er vanavond zijn. De heer Terpstra heeft gevraagd gegevens op rijtje te zetten en dat zal morgenochtend gebeuren. Wij zullen een poging wagen dat op die manier te doen. De vergadering wordt om 20.55 uur geschorst tot de volgende middag 13.00 uur.
120
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van de Voorzitter Repliek van de PvdA-fractie
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. U hebt op uw tafel aangetroffen de antwoorden op de vragen van de heer Haasken met betrekking tot de uitvoering van de faunawetgeving. Verder zijn op verzoek van de heer Terpstra de gegevens die ik gisteren mondeling kenbaar heb gemaakt over de asielzoekeropvang op schrift gesteld. Een aantal moties heeft de indicatie gekregen dat zij kunnen worden overgenomen. Misschien is het verstandig dat bij het begin van de vergadering te doen. Ik heb met een aantal uwer overlegd en daaruit bleek dat men dit mee wenst te nemen in het verhaal. Wij geven daar dan de voorkeur aan. Het amendement betekent feitelijk wij bij overneming onze voorgestelde begroting wijzigen. De heer Terpstra heeft erop gewezen, dat daarbij net als bij iedere andere post, besluitvorming door de Staten gewenst is en dat blijft zo. Ik heb erin voorzien dat er vanmiddag een eerste nota van wijziging komt. Die kan ik vanavond in de stemming terug laten komen, indien dat gewenst is. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Hoe zal de behandeling van het initiatiefvoorstel plaatsvinden? Over de gang van zaken daarbij is bij mijn fractie wat onduidelijkheid. De VOORZITTER: Ik heb het zo verstaan dat het initiatiefvoorstel gisteren bij mij gedeponeerd is en dat ik het spoedig zal bespreken in het presidium, waar een behandelingsvoorstel uit zal voortvloeien voor een gewone behandelingsgang. Het kan niet zo zijn dat het tijdens de behandeling kan worden ingediend en dat een zelfstandige behandeling direct kan meelopen. Dan zou men een andere procedure moeten volgen. Ik kan mij voorstellen, dat het net als een aantal notities als achtergrond wordt mee betrokken, maar het is niet zo dat wij daarmee denken dat het vandaag behandeld is. Dat is ook niet de bedoeling van de indieners geweest. Mevrouw BOS: Wij komen straks nog terug op de procedure. De VOORZITTER: Dat is zoals ik het heb begrepen. Ik denk dat wij zo vandaag kunnen opereren. Er zijn bij mij wat opmerkingen ingeleverd over zaken die later terug zouden moeten komen, dat grensvlak wil ik in de commissie hebben en dat wil ik als voorschot op de dualisering aanmerken. Ik heb een aantal lijsten ontvangen. Als anderen dat vanmiddag nog willen doen, kan ik daar beter naar kijken en zien wij of wij daar vandaag iets mee doen, dan wel aan het presidium voorleggen om met een suggestie te komen. Ik hou mij aanbevolen voor suggesties op dat punt. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Misschien is het, omdat u daarmee eindigde, goed het laatste punt als eerste te nemen. Het betreft de punten die in de begroting terug moeten komen in de commissies. Wij hebben daar als fractie van gezegd: met betrekking tot de punten die tot maart a.s. in de commissie terug moeten is er een presidium dat aan het droogzwemmen is om zich voor te bereiden op de toekomst. Dat presidium zou voor die periode met voorstellen komen. Voor de periode daarna stellen wij voor dat het nieuwe College een overzicht maakt van de punten die aan de orde kunnen komen en dat de nieuwe Staten aan de hand van de overzichten een besluit nemen zodat wij ook daarmee niet over de verkiezingen heen regeren in deze samenstelling. Vandaar dat u van onze fractie geen lijst heeft ontvangen. In deze termijn ga ik na welke reacties onze inbreng in de eerste termijn over de drie thema’s waar wij een accent op hebben gelegd - sociale samenhang, arbeidsmarktbeleid en veiligheid - heeft opgeleverd.
121
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
Wij hebben een sterk accent gelegd op het provinciaal sociaal beleid. Dat was geen nieuwe koers, daar was bij interruptie wat onduidelijkheid over. In vorige Algemene Beschouwingen hebben wij aangedrongen op het versterken van de sociale infrastructuur in wijken, buurten en dorpen. Als betoog over het versterken van sociale samenhang is dit een voortzetting en een onderstreping van die lijn. Wij signaleren dat probleem met nadruk. Wij hebben daar van andere fracties niet zoveel over gehoord, zij het dat er een aantal waren die memoreerden dat wij er zelf al eerder mee gekomen waren. Dat vinden wij niet erg, dat is een goede zaak. Er was sowieso bij sommige punten wat discussie over wie het octrooi op de Groninger taal en cultuur heeft. Wij moeten vaststellen dat die vraag niet zo wezenlijk van belang is, het gaat toch met name om de uitwerking in concreet beleid. Daar zitten wij voor en daar hebben wij als PvdA-fractie zo onze opvattingen over. Die proberen wij naar voren te brengen met creatieve ideeën, zoals bij de Groninger taal en cultuur uitdrukkelijk het geval was. Terug naar de beraadslaging van gisteren en de problematiek die wij hebben aangesneden over de sociale samenhang in de buurten en wijken. Wij hebben daarbij duidelijk prioritering gegeven, het gaat om wijken die kwetsbaar zijn, waar achterstandssituaties aan de orde zijn. Daar heeft de gedeputeerde van Welzijn op gereageerd. Wij hebben een verschil beluisterd. Het betoog van gedeputeerde Bleker was toch meer in de richting van: ‘daar doen wij eigenlijk al veel aan’. Hij verwees naar de G6-gemeenten. Het was toch een geruststellend betoog dat wij op allerlei mogelijke manieren bezig zijn met die hulpverleningsinstellingen en dat er al veel gebeurt, natuurlijk moet er altijd meer gebeuren en altijd beter, maar het was toch een tamelijk rooskleurig verhaal. Zo beleven wij dit niet! Wij hebben toch een andere blik op de werkelijkheid in veel buurten in onze provincie. De gedeputeerde heeft over het punt bemoeizorg niet gesproken. Dat is maar een woord en het gaat er ons niet om dat wij met een dergelijk trefwoord een hele werkwijze willen aangeven, maar de werkelijk is dat hulpverleners nog teveel afwachtend zijn, nog teveel ervan uitgaan dat mensen naar een spreekuur komen. Als dat niet gebeurt, gebeurt er voorlopig maar helemaal niets. Wij ontvangen regelmatig signalen over mensen met psychische problemen in buurten die zelfstandig wonen en ambulant wat worden begeleid. Wij vragen daar aandacht voor. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Hoe ziet u bemoeizorg? Ik wil daar een duidelijke definitie van. Ik heb het idee dat wij dan huis aan huis aan moeten bellen en vragen: ‘en mevrouw, heeft u nog problemen’? Ik vind het betuttelend klinken. De heer DE BRUIJNE: Misschien mag ik u dat uitleggen aan de hand van een voorbeeld uit eigen praktijk. Een mevrouw woont in een portiekflat en de buren maken zich ernstig zorgen. Deze mevrouw komt niet meer buiten, de post die bezorgd wordt, gooit zij weer terug in het portaal. Niemand kan binnen, zij doet niet open. Op een gegeven moment ruiken de buren een brandlucht en maken zij zich nog ernstiger zorgen. De woningcorporatie neemt contact op met de politie en zegt dat zij niet zomaar de woning in kan. Men vraagt of de politie daarbij kan helpen en uiteindelijk besluit de politie dat te doen. Dan wordt de GGZ erbij gehaald en dan zegt de medewerker van het GGZ: ‘wij zullen mevrouw uitnodigen op het spreekuur’. Voor die situaties is meer bemoeizorg nodig. Dat betekent dat hulpverleners wel mensen moeten opzoeken als er duidelijke signalen zijn, niet alleen signalen van professionals, zoals een huisarts, maar ook signalen van mensen die eromheen wonen en zich meestal oprecht zorgen maken. Die overlast hebben, maar zich ook ernstig zorgen maken over het welzijn van buren waar het niet goed mee is.
122
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Ik begrijp uw betoog maar ik begrijp nog niet waar de bemoeizorg van de provincie uit moet bestaan. De heer DE BRUIJNE: Ik heb de gedeputeerde opgeroepen dit aspect, deze toch veelvoorkomende lacune in de wijze van werken van de hulpverlening, met klem naar voren te brengen in zijn contacten met de zorgsector. Deze contacten heeft de gedeputeerde wel degelijk en in voldoende mate. De heer JAGER: U zegt dat u op dat punt tevreden bent met de inzet van het College. De heer DE BRUIJNE: Nee, ik heb geconstateerd dat de gedeputeerde op dit punt niet is ingegaan. Ik leg het punt nogmaals uit en ik roep hem op om dit aspect mee te nemen in het overleg met zorginstellingen waarvan ik heb gezegd dat het onze indruk is dat hij dat overleg in voldoende mate heeft. Wat de inhoud van het overleg betreft, zetten wij dit punt graag op zijn agenda. De heer BLEKER, gedeputeerde: Bemoeizorg met de gedeputeerde! De heer DE BRUIJNE: Ik denk ook dat het de taak van deze Staten is. Onze perceptie van de werkelijkheid is toch enigszins anders dan van de gedeputeerde. Daar kunnen wij een wellesnietesdiscussie over voeren, maar dat heeft niet veel zin. Wij vragen de gedeputeerde concreet om twee zaken. Ten eerste willen wij een overzicht van de sociale maatregelen die vermeld staan in de woonplannen van de gemeente. Geef ons daar inzicht in en laat ons zien wat er precies staat in die plannen over sociale maatregelen in het kader van het wonen. Ten tweede willen wij graag van de welzijnsgedeputeerde een nadere onderbouwing geeft voor dat wijkgericht werken van de thuiszorg, de GGZ, de jeugdzorg en de verslavingszorg, waarvan de gedeputeerde heeft gezegd dat het al in grote mate gebeurt. Waar gebeurt het wel en waar niet? Daar willen wij graag in de Commissie voor Welzijn met de gedeputeerde over spreken. De bouw van sociale huurwoningen is een punt dat in de eerste termijn nadrukkelijk aan de orde is geweest. Wij constateren een verschil van inzicht met gedeputeerde Calon. Hij herkent het probleem, er zijn te weinig huurwoningen, maar zoekt de oplossing in het bouwen van koopwoningen. Dan komt er doorstroming en dan lossen wij het probleem wel op. Maar wij moeten toch signaleren dat de koopmarkt stagneert. Er staan veel woningen te koop, de nieuwbouwwoningen in het duurdere segment zijn moeilijker verkoopbaar. Er zijn diverse signalen dat het stagneert, de doorlooptijd van koopwoningen is sterk gestegen, het aantal kooptransacties is volgens het Kadaster aanzienlijk lager dan vorig jaar. Het is natuurlijk ook een signaal dat het aantal ingeschreven eerste hypotheken is verminderd. Projectontwikkelaars dringen nu aan op de bouw van woningen in het goedkope segment. Wij kunnen constateren dat het middel om vooral in het dure segment te bouwen en te verkopen waardoor je doorstroming op gang brengt in de actuele situatie niet goed meer werkt. Een ABF-onderzoek uit 2001 is dan eigenlijk al weer verouderd. Het afgelopen halfjaar is de koopmarkt aardig ingezakt. Wij vinden dat je niet moeten vasthouden aan dat staande beleid, maar dat je een ombuiging moet plegen, afhankelijk van de lokale situatie, want die is lang niet in elke gemeente dezelfde. Het bouwbeleid moet meer toegespitst worden op de behoefte van de lokale situatie vandaag.
123
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
De VOORZITTER: Door de heer De Bruijne wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 8 oktober 2002, overwegende dat: er een oplopend tekort is aan betaalbare huurwoningen en koopwoningen in het goedkope segment in onze provincie; uit gegevens met betrekking tot het aantal te koop staande woningen, de doorlooptijd van te koop staande woningen, de inschrijvingen van kooptransacties en de inschrijvingen van eerste hypotheken blijkt dat de koopsector van de woningmarkt stagneert, met name voor de duurdere koopwoningen; het bouwen van koopwoningen in het duurdere segment thans niet de beoogde doorstroming op de woningmarkt bewerkstelligt en daarom onvoldoende oplossing biedt voor het tekort aan betaalbare huur- en koopwoningen; een onverminderde voortgang van de productie van nieuwbouwwoningen noodzakelijk is om de tekorten van de woningmarkt op te lossen; verzoeken het College om: met de gemeenten in overleg te treden teneinde de planvorming ten aanzien van de nieuwbouw van woningen af te stemmen op de actuele tekorten op de lokale woningmarkt, en gaan over tot de orde van de dag". De motie is ondertekend door de heer De Bruijne, de heer Hollenga en de heer Slager, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 8. De heer TERPSTRA: Voorzitter! In het betoog van de heer De Bruijne spreekt hij over de actuele problematiek. Hij geeft aan dat onderzoeksresultaten over het jaar 2001 eigenlijk zijn achterhaald. Daar moeten wij nu iets aan doen. Wij moeten nu opnieuw de planvorming bij de gemeente gaan ombuigen. Is hij niet met mij van mening dat hij daarmee in een spiraal komt die te maken heeft met het feit dat de planperiode plus het bouwen van woningen in de tijd gezien in de markt een bepaalde tijd vergt, zowel bij economische neergang als opgang, zodat men in principe aldoor met het verkeerde product op het verkeerde moment komt? De heer DE BRUIJNE: Ja, dat lijkt mij. De heer TERPSTRA: Mijn conclusie is dat dat in uw redenering juist het geval is. Want op het moment dat u nu meer sociale huurwoningen gaat bouwen en dat u daar helemaal weer het accent op gaat leggen, krijgen wij nog meer van hetzelfde, waar wij in de meeste steden al een situatie hebben van 70 tot 80 procent sociale huursector. Daar voegt u alleen maar aan toe en daarmee bewerkstelligt u stilstand in de doorstroming. U bouwt nieuwe sociale huurwoningen die op een gegeven moment door hun stichtingskosten ook nog een groter beroep gaan doen op de huursubsidie. Dus u stagneert daarmee op termijn de woningmarkt nog veel verder. Wat u doet is namelijk het uitbouwen van de situatie die wij
124
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
sinds de jaren ’60 in de stedelijke situatie hebben gecreëerd, namelijk een eenzijdige woningmarkt waardoor juist daar midden- en hogere inkomens eruit vloeien. Op deze manier bewerkstelligt u juist de omgekeerde situatie. De heer DE BRUIJNE: Geenszins. Dat is niet het geval. Ik meen dat uw redenering juist is dat de doorlooptijd van bouwplannen aanzienlijk is, er zijn ook nogal eens problemen mee, maar laten wij zeggen dat je met een bouwplan, als je het heel snel doet en beschikt over grond, twee jaar verder bent voordat de eerste steen gemetseld wordt. Wij zien nu dat er nog heel veel plannen in de pijplijn zitten die gericht zijn op de duurdere koopsector. Projectontwikkelaars willen daar ook van af, want zij zeggen dat zij die woningen niet meer kwijtraken. Er worden ook al plannen ingetrokken. De stad Groningen heeft niet voor niets haar beleid bijgesteld in de richting van eerst weer meer bouwen in het goedkope segment en ook in de sociale huursector. Dat u daarin gelijk heeft blijkt uit de actualiteit van vandaag. Nu zegt u: als je sociale huurwoningen gaat bouwen en over drie jaar is die markt weer veranderd, zit je weer met die sociale huurwoningen. De gedeputeerde heeft gezegd dat het eenvoudig zo is dat je als je vandaag een huurwoning bouwt, je die over drie of over tien jaar wel kunt verkopen. Als je vandaag een koopwoning bouwt kun je die nooit meer verhuren. Ik ga dan niet uit van particuliere verhuur. Als men uw redenering doorzet, moet men zeggen: wat is in vredesnaam nu de oplossing? Onze motie gaat erover dat wij vinden dat het over het beleid in de nota Bouwen en Wonen en over de bouwplannen in gemeenten tijd wordt voor een verstandig gesprek tussen de provincie en de gemeenten wat op dit moment de actuele behoefte is op de woningmarkt. Die is lang niet in elke gemeente dezelfde. De stad Groningen met 70 procent huurwoningen is heel iets anders dan Uithuizen met nog geen 30 procent huurwoningen. Die verschillen zijn enorm in onze provincie. In de stedelijke kernen ligt het gemiddeld rond 45 procent huurwoningen en 55 procent koopwoningen. Die inhaaloperaties van de naoorlogse voorraad hebben wel iets opgeleverd. Wij vinden dat de provincie in gesprek moet met de gemeenten en moet aandringen op het beter afstemmen van plannen op de actuele behoefte. Daar gaat deze motie over. De heer TERPSTRA: Betekent dat ook dat u vindt dat de huidige woonplannen die tot nu toe zijn ingediend alweer achterhaald zijn? Dan zou het instrument van woonplannen op zichzelf al door de tijd van opstellen en doorloop moeten worden afgeschaft. De heer DE BRUIJNE: Die conclusie laat ik graag aan u. Ik denk dat het absoluut niet zo is. Woonplannen gaan gelukkig niet alleen over kwantiteiten en woningtypen, maar gelukkig over veel meer. Ik zou het een groot gemis vinden als wij die plannen niet meer zouden hebben. Ik stel een wedervraag aan de heer Terpstra. Wat denkt hij dat wel de oplossing is? Wij zien dat de koopmarkt stagneert en dat er een enorm toenemende vraag is naar huurwoningen en goedkope koopwoningen. Ik nodig hem uit om als hij een betere oplossing weet om aan dit probleem iets te doen, die voor te stellen. Wij denken dat dit op dit moment gewenst is en roepen het College daartoe op. De heer HEMMES: Is de heer De Bruijne dan ook met de SP van mening, gezien de stagnering in de woningmarkt die nu plaatsvindt, dat dit een groot gevaar oplevert voor de voortgang van de Blauwe Stad? De heer DE BRUIJNE: Ik kan dat niet overzien. Ik denk dat je dit op dit moment aan de projectontwikkelaars moet overlaten. Ik zou mij zorgen maken als ik projectontwikkelaar was en daar zou
125
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
moeten ontwikkelen gezien de huidige markt. Maar dat wil niet zeggen dat het op die locatie in die specifieke situatie ook op moet gaan. Wij hebben het initiatief bij de markt gelegd en de markt moet nu maar mans genoeg zijn om dit plan tot een goed eind te brengen. Ik dacht dat u een andere vraag zou stellen, mijnheer Hemmes, namelijk of de PvdA ook vindt dat er eerst gebouwd moet worden en dan gesloopt in de wijken. Die niet-gestelde vraag beantwoord ik graag met ja. Even terugkomend op het bouwen in de dorpen, er wordt vaak een voorstelling van zaken gegeven die niet klopt. Dat idee slepen wij als PvdA eigenlijk vanaf het begin van deze periode met ons mee, de gedachte dat de PvdA bouwen in de dorpen op slot wil doen. Dat is niet het geval. Wij hebben een POP ondertekend, wij hebben een nota Bouwen en Wonen vastgesteld. Het CDA heeft ons er nog eens toe opgeroepen dat het toch geen kwaad kon om ook wat in de dorpen te bouwen. Welnu, datzelfde CDA heeft ook het POP geaccordeerd en de nota Bouwen en Wonen. Wat er allemaal in staat kunnen wij kort samenvatten: in de dorpen bouwen voor eigen behoefte, goed inpassen in de stedelijke bebouwde omgeving, en bij de gemeenten met kleine kernen ligt het primaat als het gaat om de verdeling van de contingenten. Dat is de realiteit van het bouwen in kleine dorpen, dat is het standpunt van de PvdA en van alle partijen in deze Staten behalve GroenLinks, want die fractie heeft dacht ik het POP niet ondertekend. Voorzitter, dank voor de cijfers die wij gekregen hebben over de opvang van asielzoekers. Wij hebben kort voor deze vergadering het overzicht gezien en gisteren gehoord en wij kunnen alleen maar zeggen dat het onze eerste indruk is dat ons pleidooi voor meer aandacht voor de kwaliteit van de opvang door deze cijfers ook wordt onderstreept. Over de scheepsbouw is gesproken door gedeputeerde Boertjens en andere fracties hebben erop aangedrongen dat er wat gebeuren met de problemen in de scheepsbouw. De gedeputeerde was tamelijk optimistisch over een brief van de minister. Hoe het ook zij, wij willen de zorg die wij hebben en die naar wij menen ook het College heeft onderstrepen met een motie. De VOORZITTER: Door de heer De Bruijne wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten in vergadering bijeen op 8 oktober 2002, overwegende dat: het in economisch opzicht bijzonder slecht gaat met de noordelijke scheepsbouwindustrie; het qua werkgelegenheid een omvangrijke industriesector in Groningen (en in Friesland) betreft met een rijke traditie: stuwend, hightech en kennisintensief; het om een sector gaat waarin veel Groningers werkzaam zijn; er inmiddels bij scheepsbouwers en toeleverende industrie sprake is van ingrijpende reorganisaties en ontslag van medewerkers; de minister van Economische Zaken vooralsnog niet van plan lijkt de noordelijke scheepsbouwindustrie te ondersteunen; zijn van mening dat: juist nu extra aandacht en inzet van de overheid van groot belang is omdat het voortbestaan van de gehele noordelijke scheepsbouwindustrie en werkgelegenheid in het geding is;
126
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
verzoeken het College van GS: er bij het kabinet en bij de leden van de Tweede Kamer met klem op aan te dringen met spoed steunmaatregelen te treffen gericht op het behoud van de noordelijke scheepsbouwindustrie en werkgelegenheid, en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door de heer De Bruijne, de heer Dijkstra, de heer Köller, de heer Slager, de heer Hollenga, de heer Meijndert, de heer Terpstra, de heer Van der Ploeg en de heer Hemmes, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 9. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Wat het arbeidsmarktbeleid betreft vond de gedeputeerde dat ik mij soms wat cynisch uitdrukte over bedrijven die zich hier vestigen en die ook spoedig weer vertrekken. Dat was niet cynisch bedoeld, maar meer een constatering. Wij dringen aan op het steken van alle energie in het behoud en versterken van bestaande werkgelegenheid. Daar moeten wij heel veel aan doen. Het KB is genoemd. Wanneer dat zo is en je zet stevig in op het versterken en het uitbreiden van de werkgelegenheid die hier in het gebied geworteld is, ben je wat minder kwetsbaar op de arbeidsmarkt. Als er inderdaad hier een wat groter bedrijf binnenkomt, dat je hartelijk moet verwelkomen - dat ben ik met u eens - loop je wat minder risico als het wat minder gaat met zo’n bedrijf of als het zelfs helemaal vertrekt. Gedeputeerde Jansen heeft een uiteenzetting gegeven over de Agenda voor de Veenkoloniën waar wij veel waardering voor hebben. Er wordt gewerkt aan de uitvoering van de agenda, van de projecten top-10 en wij volgen deze ontwikkelingen op de voet. Natuurlijk vinden wij dat het Rijk over de brug moet komen, daar wordt ook aan gewerkt. Dat wachten nu eerst even af en wij zullen de kwestie agenda Veenkoloniën ongetwijfeld terugzien in deze Staten en daarbij ook bezien wat er van onze kant als provincie bijgelegd moet worden. Over het STOV heeft gedeputeerde Musschenga ons gevraagd na te denken over onze motie als het gaat om het woord ‘substantieel’ en de percentages. Een oproep tot nadenken slaan wij nooit in de wind en dat hebben wij uiteraard gedaan. Wij hebben gezegd dat het ons er met name om gaat dat wij aan het STOV pro-actief gaan werken. Het is in eerste instantie een principe-uitspraak van de Staten. Laten wij van het restant van die Essentmiddelen een deel besteden aan het STOV, laten wij er ernst mee maken en wat onze fractie betreft kan het woord ‘substantieel’ tussen haakjes gezet worden. Daaraan hechten wij niet zoveel waarde. Wij hechten waarde aan een uitspraak van deze Staten dat wij op het moment dat wij met de Essentmiddelen aan het werk kunnen gaan daarvan ook, naast de zweeftrein, een deel aan het STOV gaan besteden. Er zijn twee varianten in de verkenningennota en onze voorkeur voor het besteden, het cofinancieren van deze middelen gaat uit naar die HOV-tramvariant, de plusvariant die naar onze indruk de beste mogelijkheden, oplossingen biedt voor het mobiliteitsprobleem in de regio Centraal-Groningen. De kampementen, dat is een beetje moeilijk. De gedeputeerde heeft als voorstel gedaan, wellicht als beoogd lijsttrekker, dat het CDA heropvoedingskampen wil. De heer BLEKER, gedeputeerde: Als gedeputeerde.
127
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
De heer DE BRUIJNE: Heropvoedingskampen voor criminele jongeren. Wij zijn het daar niet mee eens. Wij vinden dat niet de goede manier, wij zoeken het meer in preventie. De heer Bleker heeft aangegeven dat hij het woord ‘kampementen’ of ‘kampen’ niet in de mond genomen heeft, het zal hem kennelijk in de mond gelegd zijn. Dat is een moeilijk probleem, het is een kwestie van geheugen. Ik heb ook andere mensen gevraagd, ik herinner het mij heel goed. Op maandag 2 september jl.’s morgens, Radio Noord, werd ik wakker van de stem van de heer Bleker. Ik hoorde hem een betoog houden over die heropvoedingskampen. Criminele jongeren moeten er een aantal weken naar toe, er is in onze conventie ook plaats voor en wij moeten het steviger aanpakken. Dat is een verschil van mening. Heeft hij het gezegd of niet? De tekst van deze uitzending is er niet meer, ik heb dat bij Radio Noord nagevraagd. De heer HOLLENGA: Voortaan een bandje mee laten draaien en bewaren! De heer DE BRUIJNE: Ik moet zeggen dat ik in de vroege ochtend nog niet zo kien ben. Ik heb nog wel een tekst van TV Noord die daar ook gewag van heeft gemaakt. ‘Er moeten speciale heropvoedingskampen komen voor de criminele jongeren, dat vindt CDA-gedeputeerde Bleker. De gedeputeerde zegt dat het geen zin heeft om criminele jongeren een straf te geven of hen voor korte tijd op te sluiten. Volgens Bleker moeten criminele jongeren gewoon harder worden aangepakt.’ Hieruit blijkt nog niet dat de heer Bleker dat woord in de mond genomen heeft, want het is een citaat van de nieuwslezer. Maar ik wil zeggen dat wij niet helemaal uit onverdachte bron met deze term zijn aan komen dragen. Dat de heer Bleker het zich niet meer herinnert lijkt mij een goed teken, kennelijk staat hij ook niet voor de volle 100 procent achter dit woord. De heer BLEKER, gedeputeerde: Op dat punt misschien een kleine correctie zodat u uw betoog succesvol kunt afsluiten. Ik herinner mij tijd, plaats en de exacte bewoordingen geuit mijnerzijds in het gesprek precies en ik kan desgewenst een soort na-interview naspelen met de interviewer van Radio Noord zodat u alsnog die radioband krijgt en dan hoort u precies wat ik gezegd heb. Ik kan u één verzekering geven. Ik heb één woord gebruikt en dat is niet het woord ‘kamp’ of ‘kampement’ maar het woord ‘centrum’, ‘voorziening’. Een centrum, een voorziening voor een groep jongeren die herhaaldelijk in de fout gaat, nog niet geschikt is door van kwaad tot erger te gaan dat men naar het poortje gaat, maar jonge mensen die op het verkeerde pad dreigen te komen vanwege kleine recidive. De heer DE BRUIJNE: Ik wil u niet beletten uw betoog met succes af te ronden, maar ik wil toch opmerken dat ik niet de enige ben, en dat ook vele anderen in mijn omgeving nadrukkelijk het woord ‘heropvoedingskampen’ hebben beluisterd. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Ik vul de opmerking van gedeputeerde Bleker aan. Ik heb namelijk het interview ook gehoord. Hoe meer erover gesproken wordt, hoe meer er terugkomt in je gedachten. De heer DE BRUIJNE: U staat ook vroeg op! Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Ik word net als u wakker met de radio aan. Dus ik hoorde ook de heer Bleker en hij heeft niet het woord ‘heropvoedingskampen’ gebruikt.
128
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
Dat werd door de verslaggever gezegd, hij haalde dat aan en zei: ‘u bedoelt een soort heropvoedingskampen zoals Lubbers dat indertijd naar voren heeft gehaald’. Dat waren de woorden van de verslaggever en niet van de heer Bleker. Ik vind dat er een einde moet komen aan deze discussie. De heer TERPSTRA: Gaat het de PvdA alleen om het woord ‘strafkamp’ of gaat het om de inhoudelijke benadering van de problematiek? U legt zoveel nadruk op een soort enquêtecommissieachtige manier om te achterhalen of de heer Bleker dat woord nu wel of niet gebruikt heeft, dat daarbij de intentie van het waarom volledig naar de achtergrond verdwijnt. Dus als het mogelijk is deze discussie af te sluiten en als wij van uw kant nog een keer mogen horen wat uw intentie is hierbij, namelijk iets in de richting van wijkof sociale veiligheid, denk ik dat dat veel sterker overkomt dan die zoektocht naar de herkomst van het woord. De heer DE BRUIJNE: Het is niet een zoektocht naar de herkomst van het woord. Het woord ‘heropvoedingskampen’ heeft voor onze fractie een lading waarvan wij vinden dat dat niet moet gebeuren. Gisteren heb ik dat woord in mijn termijn gebruikt en heeft de gedeputeerde erop gereageerd door te zeggen dat hij het niet in de mond had genomen. Zo ontstond de discussie, daar kwam ik nu op terug. De vorige spreekster en u hebben gelijk, het gaat ons uiteraard om de inhoud. Alleen vinden wij wel dat er in de politieke modus zuiverheid moet zijn in de formulering. Als je daar een verschil van mening over hebt, moet dat wel op tafel komen. Nogmaals, juist omdat dat woord voor ons een zekere lading heeft. Het is voor ons een goed teken dat bij de gedeputeerde dit woord niet goed in de mond ligt en dat het dus wat dat betreft niet zozeer gaat om deze vorm. Hij heeft wel gepleit voor een stevige, straffe aanpak en wij hebben gezegd: in de vorm van kortdurend opvangen in een kampachtige omgeving geloven wij niet. Daarmee zijn allerlei experimenten geweest en de resultaten daarvan zijn niet verheugend. Als het gaat om prioriteiten stellen, geef dan prioriteit aan preventieve maatregelen. In eerste termijn hebben wij daar een aantal opmerkingen over gemaakt die binnen de portefeuille van deze gedeputeerde liggen. Voorzitter! Er is gesproken over vermindering van de politiesterkte en u hebt daarbij uitgelegd dat die omvang van de sterkte wordt gerelateerd aan de werkdruknorm. Het zou erop neer kunnen komen dat vanwege die werkdruknorm er politiesterkte vanuit het platteland naar de stad wordt overgeheveld en vervolgens zou dat van die stad ook nog kunnen naar de Randstad. Dit lijkt ons een ontwikkeling die wij niet zouden moeten willen in deze provincie. Wij vinden dat dit soort normen, die algemeen landelijk geldend zijn, niet helemaal tegemoetkomen aan specifieke omstandigheden, zoals die bijvoorbeeld in onze provincie bestaan. Vandaar dat wij hopen en erop aandringen dat er geprotesteerd wordt bij de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie tegen deze maatregel. Er lijkt een breed draagvlak te zijn in deze Staten voor een extra financiële bijdrage aan RTV Noord. Het CDA wil de opzet daarvoor gaan benutten, een structurele bijdrage. Anderen hebben het budget genoemd. De heer HOLLENGA: Hebt u mij daarover horen spreken, meneer De Bruijne? De heer DE BRUIJNE: Ik citeer de website van het CDA waarop dit artikel staat over de opzet. De heer HOLLENGA: Als een uitspraak van de Statenfractie.
129
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie
De heer DE BRUIJNE: Nee, als een uitspraak van het CDA. Ik neem aan dat u het CDA vertegenwoordigt. Ik meen dat het in het conceptverkiezingsprogramma staat. De heer HOLLENGA: Dat is iets anders. De heer DE BRUIJNE: Ik begrijp dat wij punten die in het conceptverkiezingsprogramma staan niet serieus hoeven te nemen. De heer JAGER: Mag ik erop wijzen dat de webmaster van het CDA soms links aanbrengt op de website naar bijvoorbeeld RTV Noord en dat artikelen daarvandaan ook gezien kunnen worden door bezoekers van die website? Dat houdt niet in dat dat ook een tekst is die door het CDA op die site is geplaatst. De heer DE BRUIJNE: Ik heb toch de neiging om wat ik op de CDA-site lees voor waar aan te nemen. Laten wij voorstellen dat voor zover de CDA-fractie in deze Staten met een dergelijk voorstel zou komen, wij dat geen goed idee vinden. De heer TERPSTRA: Ik vraag de heer De Bruijne waar deze conclusie vandaan komt. Ik dacht dat het in mijn Algemene Beschouwingen stond, maar de VVD-fractie heeft tot nu toe nooit gezegd dat zij is voor een verhoging van iets aan RTV Noord. Wij hebben alleen gevraagd om een aantal inlichten en gezegd: te zijner tijd enz. De heer DE BRUIJNE: Dat is juist. De heer TERPSTRA: Ik dacht even dat u sprak van ‘de overgrote meerderheid van de Staten’. Toen zat ik rond te kijken naar de omvang van de verschillende fracties. De heer DE BRUIJNE: Ik heb gezegd: er lijkt een breed draagvlak te zijn. De heer TERPSTRA: Dat is dus niet zo. De heer DE BRUIJNE: Nee, daar moeten wij de VVD niet onder begrijpen, dat is nu helder. Als het gaat om de financiële problemen van Radio Noord, is onze fractie van mening dat het buiten kijf is dat ook wij groot belang hechten aan het voortbestaan, een groeiende bedrijfsvoering en een continu goede kwaliteit van RTV Noord. Deze omroep heeft er de afgelopen jaren blijk van gegeven dat zij het goed doet en ook in een benchmark met andere omroepen goed scoort. Wij zijn nog niet zover dat wij nu vinden dat wij moeten zeggen dat er zoveel geld bij moet. De gedeputeerde heeft ook nadrukkelijk gezegd dat men in gesprek is en erop terugkomt. Er is een vervolgafspraak. Wij nemen aan dat er dan informatie komt. Hoe ligt dat precies? Wat zijn de oorzaken? Wat moet er gebeuren om te voorkomen dat er op termijn opnieuw een tekort zou kunnen ontstaan? Want je moet dan wel structureel gezonde basis creëren bij RTV Noord. Aan de hand van die voorstellen van de kant van het College zal ook onze fractie een positieve houding innemen ten aanzien van financiële tegemoetkomingen voor de problemen van RTV Noord.
130
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de PvdA-fractie Repliek van de CDA-fractie
Wat motie 1 over de WIW- en ID-banen betreft, hopen wij nog steeds dat deze Staten ondubbelzinnig het signaal willen geven zoals in onze motie is verwoord. Deze bezuinigingen moeten gewoon niet. Ik kom bij motie 2, de STOV-motie. Ik heb gezegd dat wij bij het woord ‘substantieel’ een voorbehoud maken, dat kan wat ons betreft uit deze motie worden geschrapt. Motie 3 is overgenomen door GS. Wat ons betreft is dat akkoord. Van motie 4 hebben wij op dit moment, maar er is ongetwijfeld nog in tweede termijn debat over, niet de neiging deze te steunen en gezien de toezegging van GS en de positieve houding die GS heeft ingenomen ten aanzien van deze motie te gaan overleggen met het COA. Motie 5 is overgenomen en is wat ons betreft ook akkoord. Motie 6 vinden wij niet nodig. Er wordt al zorgvuldig gekeken naar inpassing van woningbouw in dorpen. Motie 7 is ook overgenomen en daar zijn wij uiteraard graag mee akkoord. Amendement A is overgenomen en akkoord wat ons betreft. Wat amendement B betreft, wij staan positief tegen over het idee. Wij vinden echter dat er op dit moment geen bedrag genoemd moet worden. Laat GS inventariseren wat nodig is bij de organisaties die zich bezighouden met de opvang van de dakloze asielzoekers. Op basis van deze inventarisatie kunnen wij een nader besluit nemen over de bijdrage. Aan amendement C hebben wij geen behoefte. De Staten hebben budgetrecht en wij vinden dit amendement overbodig. De VOORZITTER: Ik stel vast dat van motie nummer 2 het dictum is gewijzigd en nu luidt: ‘een deel van het resterende deel van de waarde van de Essentaandelen te gebruiken als dekkingsmiddel voor de cofinanciering van het STOV’. Dus het woord ‘substantieel’ is daar geschrapt. De heer HOLLENGA: Kenmerkend voor de bijdrage van een aantal partijen gisteren was de gretigheid waarmee men nu al met komende verkiezingscampagne bezig is. De heer DE BRUIJNE: Dat was het meest opvallende aspect wat mij betreft. De heer HOLLENGA: Ik heb mijzelf ook niet uitgesloten. Bij de PvdA kenmerkte dit zich vooral in het aan andere partijen vragen wat zij vonden van punten uit verkiezingsprogramma’s van bijvoorbeeld VVD of CDA. Ik wil daar nu niet verder op ingaan. Het conceptverkiezingsprogramma van het CDA is nu naar onze afdelingen en ruim 3.500 leden kunnen zich daar de komende maanden over uitspreken. Maar ook alle CDA-kiezers, potentiële CDA-kiezers en ook anderen mogen daarop reageren. Wij hebben daarvoor onze website beschikbaar gesteld. De CDA-fractie dankt het College voor de uitvoerige beantwoording op onze bijdrage. Ik wil nog even stilstaan bij een paar punten. Wij zijn tevreden met de constructieve wijze waarop het College de gemeente Zuidhorn tegemoet is getreden om voor 1 januari a.s. de haalbaarheid van de vestiging van het Zonnehuis aan de Oosterrand uit te werken. Meerdere partijen hebben met ons de problematiek van de woningbouw, zowel in de koop- als de huursector aan de orde gesteld. Ik noem de ChristenUnie en de Socialistische Partij, maar ook de PvdA waar het ging om de sociale huursector. De gedeputeerde probeerde gisteren mijn inziens de ernst van de situatie enigszins te bagatelliseren door te gaan werken met percentages, vergelijkingen van de stad Groningen met plattelandsgemeenten en de bouwproductie van vijf jaar terug erbij te betrekken om te
131
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de CDA-fractie
zeggen dat het wel meevalt. Ook het College moet beseffen dat er achter percentages altijd mensen zitten waar het om gaat. Volgens het CDA valt het niet mee. Ik heb geleerd dat je als je gedeputeerden citeert de juiste bron moet kennen. Dan nog is het probleem maar ik citeer nu uit het Dagblad van het Noorden van 17 oktober 2001 – dat dat was een paar dagen na de Algemene Beschouwingen, waarin het CDA nadrukkelijk de achterblijvende woningbouw aan de orde stelde. Dan kom ik bij twee citaten. Het eerste is een citaat van gedeputeerde Calon: ‘Ik constateer dat er Groningen en in de onmiddellijke omgeving van de stad een grote behoefte bestaat aan woningen voor de midden- en hogere inkomens. Maar in Groningen loopt de zaak vast. Daarom vind ik dat het stadsbestuur bij zichzelf te rade moet gaan.’ Een volgend citaat: ‘Het stadsbestuur moet een sprintje trekken om meer woningen in Groningen te bouwen, aan marktpartijen die snel kunnen beginnen is geen gebrek.’ Dat was oktober vorig jaar. Wij hebben gisteren geconstateerd dat er nog niet veel verbetering is gekomen en dat kennelijk de wethouder het sprintje in gang heeft gezet door te zeggen dat wij binnen een paar maanden moeten zien of wij niet 10.000 huizen weg kunnen zetten in plekjes in deze stad. Wij vinden het een goed moment en wij zijn tevreden met de toezegging van het College dat het zich bereid heeft getoond vanaf dit jaar de tussenevaluatie zoals ook door de ChristenUnie is gevraagd te bespreken in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen. De gedeputeerde heeft gelijk, de discussie moeten wij goed voeren. Wij gaan ervan uit dat het College weet welke bijdrage omliggende gemeenten kunnen leveren aan de nieuwbouwproductie van de stad zoals is aangekondigd in het koersverhaal van de beleidsbegroting. Ook kunnen eventuele suggesties uit een landelijke taskforce erbij betrokken worden. Gisteren was het punt blijven liggen van de onttrekkingen uit de reserves en de invloed die dat heeft op exploitatie. Omdat wij de rente van die reserves toevoegen aan de exploitatie zal dat bij forse onttrekkingen meteen invloed hebben op de exploitatie. Kan het College dat bij toekomstige voordrachten als het gaat om grote onttrekkingen zichtbaar maken? Wij hebben begrepen dat het niet lukt het compensatiefonds per 1 januari a.s. inzichtelijk te maken, maar dat het 1 maart a.s. wordt. Wij vinden dat jammer, maar wij denken dat het goed is dat het tegen die tijd besloten wordt. De heer CALON, gedeputeerde: Volgens mij heb ik gisteren beantwoord dat wij in december a.s. de voordrachten klaar zouden hebben, die dan in februari a.s. in de Staten zouden komen. De heer HOLLENGA: Dan kunt u zeggen dat wij in ieder geval het inzicht hebben voor 1 januari a.s. Akkoord, dan nemen wij daar nu kennis van en dan spreken wij er in februari over. Gedeputeerde Jansen heeft namens het College aangegeven wat er de komende maanden staat te gebeuren met betrekking tot water en wij kunnen ons daarin vinden. Er is duidelijk aangegeven waar de verantwoordelijkheden liggen, zowel bij het Rijk als bij de regio, en hoe omgegaan wordt met het creëren van draagvlak bij de bevolking als het gaat om grote plannen die op deze provincie afkomen en waar wij verder mee moeten. Wij hebben gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de Veenkoloniën. De gedeputeerde heeft ons duidelijk kunnen maken dat er voortgang wordt geboekt met de agenda van de Veenkoloniën, in die zin dat er op dit moment op praktisch alle tien speerpunten gewerkt wordt aan uitvoeringsgerede plannen, zodat op basis daarvan ook daadwerkelijk een beroep kan worden gedaan op cofinanciering vanuit het Rijk. Wij zijn met het College van mening dat wij op basis van concrete projecten terecht hier een beroep op kunnen doen. Wij gaan ervan uit dat het gaat om gezamenlijke projecten.
132
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de CDA-fractie
De gedeputeerde zegt ook dat het vanuit de stuurgroep komt. Dat betekent ook dat Groningen en Drenthe hierin gelijk optrekken, zowel wat de plannen betreft als de verantwoordelijkheid voor de verschillende financiële commitments. Het belang van de regionale omroep RTV Noord inclusief een provinciale bijdrage daaraan kwam gisteren bij vele partijen naar voren. De manier waarop het College op dit moment hiermee omgaat, lijkt ons een juiste benadering. De steun voor de CDA-motie met betrekking tot de rijksfinanciën in 2003 is er ook. Wat is de verdere gang van zaken? Het College heeft de motie overgenomen. Betekent dat dat er een signaal richting kabinet en Tweede Kamer gaat dat de Staten van Groningen van mening zijn dat hier verder niet aan getoornd mag worden? Met betrekking tot het initiatief voor het Centrum van Geschiedenis zitten de CDA-fractie en de PvdAgedeputeerde Gerritsen nog steeds op één lijn. De provincie wacht niet alleen af, maar gaat actief meedenken en samen met andere kijken wat er mogelijk is. Prima. De heer DE BRUIJNE: Ik kan de heer Hollenga meedelen dat ook de PvdA-fractie op deze lijn zit. Ik had dat in mijn betoog nog even mee willen nemen, maar heb dat in alle hectiek vergeten. Het is verstandig een haalbaarheidsonderzoek te doen en te kijken wat de mogelijkheden zijn. Wij wachten dat ook met belangstelling af. De heer HOLLENGA: De PvdA liet een geluid horen dat op veel punten overeenkomsten vertoonde met bijdragen van het CDA uit vorige Algemene Beschouwingen. Wij zijn blij dat de PvdA zich nu zo nadrukkelijk uitspreekt voor bemoeizorg. Paars is kennelijk ver achtergelaten, hulde. GroenLinks probeerde in eerste instantie aan te geven dat het huidige College alleen maar plannen, brieven, nota’s en onderzoeken zou hebben afgeleverd. Gelukkig kwam ook GroenLinks bij nader inzien tot de conclusie dat het nog wel meeviel en dat het bestuursprogramma voor een groot deel is uitgevoerd. D66 blijft trekken aan uitzending van de Statenvergadering, desnoods alleen voor de eigen achterban. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Volgens mij hebben wij alle fracties uitgenodigd en hebben wij indien zij dat willen gezegd dat zij zendtijd op onze website kunnen krijgen om ook hun bijdrage op Internet te zetten. Ik heb nog geen enkele reactie gekregen hierop. De heer HOLLENGA: Wij hebben nog geen tijd gehad om te kijken en u ontvangt van mij nog een emailtje daarover. D66 is ook bereid om op goede gronden eventueel ingenomen standpunten te heroverwegen en dat mag ook gezegd worden. De Socialistische Partij heeft zo haar eigen geluid en brengt dat goed voor het voetlicht. Als het gaat om de woningbouw zijn wij het op sommige punten met hen eens. Datzelfde geldt met betrekking tot kerncentrales. Een tweetal initiatieven van andere partijen waar onze fractie waardering voor heeft betreffen de ambtseed van de VVD en zeker ook het voorstel van de G-teams van de ChristenUnie in het kader van de breedtesport. Wij zijn blij dat het College zich hier positief over heeft uitgelaten. Wat motie 1 van de PvdA betreft, wij kenden al het fenomeen van moties aanhouden in deze Staten. Soms één vergadering, soms meerdere vergaderingen, maar wij hebben nu ook het fenomeen van twee keer dezelfde motie indienen ervaren. Het ging om een motie die in een vorige Statenvergadering met een meerderheid is afgewezen.
133
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de CDA-fractie
Daar hebben wij toen van gezegd - en zeggen wij nog - dat het een gemiste kans is geweest en dat wij daarmee over zo’n belangrijk onderwerp als de WIW- en ID-banen geen signaal hebben kunnen afgeven aan het kabinet. De heer DE BRUIJNE: Maar dan had de heer Hollenga toch gewoon voor kunnen stemmen? De heer HOLLENGA: Ja, dat zou kunnen, alleen wij verschilden met u van mening over de inzet richting het kabinet. Wij konden ons in een groot deel van die motie vinden, maar het ging om een paar woorden waar u aan vastgehouden heeft. Dat was voor ons reden om te zeggen: op deze manier kunnen wij geen goede invulling geven aan dit beleid. Ik heb dat in mijn eerste termijn ook genoemd. Wij zijn van mening samen met de PvdA, het GPV, D66, de VVD en de ChristenUnie dat wij op dit punt toch een belangrijk signaal af moeten geven aan de Tweede Kamer en het kabinet. De VOORZITTER: Door de heer Hollenga wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 8 oktober 2002, overwegende dat: het kabinet voornemens is fors te bezuinigen op gesubsidieerde arbeid, waardoor een groot aantal WIW- en ID-banen in onze provincie dreigt te verdwijnen; het aandeel gesubsidieerde arbeid in de Groningse werkgelegenheid relatief groot is; een WIW- of ID-baan mensen de mogelijkheid biedt hun positie en kansen op de Groningse arbeidsmarkt te verbeteren, een reguliere arbeidsplaats te bemachtigen en vaak de enige uitweg en mogelijkheid is om de kwaliteit van eigen leven en welzijn te verhogen; er in het kader van het "Kompas voor het Noorden" maatregelen en middelen worden ingezet om het aantal gesubsidieerde banen te vergroten. Dat hierover in het verleden tussen het Rijk en het SNN afspraken zijn gemaakt; zijn van mening dat: het maatschappelijk niet aanvaardbaar is dat ID- en WIW-medewerkers hun baan dreigen te verliezen; ID- en WIW-medewerkers voor de Groningse samenleving, zowel in de stedelijke kernen als in het landelijke gebied, uitermate zinvol werk verrichten ten behoeve van de zorg, openbare veiligheid, sport, kinderopvang, maatschappelijke opvang, beheer, welzijn en onderwijs. Werk dat maatschappelijk gezien hard nodig is en gewaardeerd wordt; de kortingsplannen van het kabinet op de gesubsidieerde arbeid de doelstelling en de maatregelen van het Kompasprogramma ernstig in gevaar brengen en dat het kabinet hierdoor eerder gemaakte afspraken niet nakomt;
134
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de CDA-fractie
dragen het College van GS op: het kabinet dringend te vragen haar beleid inzake gesubsidieerde arbeid alsmede de daaraan verbonden bezuinigingsvoorstellen met betrekking tot WIW- en ID-banen bij te stellen en de garantie uit te spreken dat het beleid niet zal leiden tot een verminderde mogelijkheid om in te stromen naar een baan. Dit mede in het licht van de situatie en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de uitvoering van het Kompasakkoord; de leden van de Tweede kamer in kennis te stellen van deze motie, en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door de heer Hollenga, de heer Meijndert, de heer Jager, de heer Terpstra, de heer Slager en mevrouw. Gräper, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 10. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Ik kom bij motie 2 van de PvdA over het STOV en de financiering daarvan, althans als het gaat om een deel van de uitvoering van het STOV. Gisteren hebben wij al gezocht naar wat de PvdA bedoelde met ‘substantieel’. Inmiddels is dat duidelijk geworden en ook de PvdA heeft gezegd dat het niet gaat om een substantieel deel, het gaat om een deel van het resterende deel van de waarde van de Essentaandelen. Wij weten nog niet waar wij over spreken. De aandelen zijn nog niet verkocht, wij weten niet wat zij opbrengen en toch praten wij er veel over. Onze fractie heeft al een aantal malen hierover gediscussieerd en op een gegeven moment hebben wij ook onze lijn bepaald wat te doen met de gelden uit de aandelen-Essent. Daar is toen door ons een tweeslag in gemaakt. In de eerste plaats, zijn wij bereid die gelden in te zetten voor de magneetzweefbaan? Wij hadden toen de discussie of wij al het tafelzilver willen inzetten voor de zweefbaan. Nee, bij voorkeur niet. Maar als het niet anders kan - op dat moment konden wij toen geen meerderheid vinden om dat te maximaliseren op een bepaald percentage - hebben wij gezegd - en dat zit ook in de motie van de PvdA – dat als er resterende middelen overblijven uit de verkoop van de aandelen-Essent, wij daar een drieslag in maken wat onze fractie betreft. Wij willen die middelen besteden aan het STOV, aan de leefbaarheid op het platteland, voorzieningen daarvoor en aan de zorginfrastructuur. Waarom hebben wij daarvoor gekozen? Omdat wij niet willen dat alles in infrastructuur van vervoer gaat zitten. Een groot deel daarvan mag erin terechtkomen, maar wij vinden ook dat op andere delen in deze provincie en het platteland middelen uit die opbrengst terecht moeten kunnen komen. Hoe het in de toekomst uitpakt zullen wij wel zien, maar dit is de lijn die wij als CDA-fractie hebben ingenomen en door het wegpoetsen van het woord ‘substantieel’ kunnen wij de motie van de PvdA steunen. Motie 4 is volgens mij al voldoende mogelijk, maar misschien dat GroenLinks daar ook nog op terugkomt. Motie 5, over de interbiker van D66, is in lijn met het eerder door ons bepleite vervoer van de fietshopper, dus dat ligt in het verlengde daarvan en daar zijn wij ook mee akkoord. Van motie 6 van GroenLinks over de BER heeft het College gezegd hoe daarmee omgegaan wordt en dat is ook de benadering die ons aanspreekt. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik benadruk dat de motie is ingediend door D66 en niet door GroenLinks.
135
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de CDA-fractie Repliek van de VVD-fractie
De heer HOLLENGA: U hebt gelijk. In motie nr. 7 over de kerncentrales kunnen wij ons vinden. Amendement A past in onze benadering. Wij hebben er geen enkel bezwaar tegen dat GS dit amendement overgenomen heeft. Van amendement B is door het College gezegd dat het meegenomen kan worden in het bestaande beleid. Daar kunnen wij ons ook in vinden. Het initiatief van het armoedebeleid komt terug. Wij waarderen dit initiatief, wachten de behandeling daarvan af en zullen dan onze inbreng leveren. Tot slot een dank aan het personeel, zowel de ambtelijke dienst als de huishoudelijke dienst voor de ondersteuning waar wij om vroegen en soms zelfs daar waar wij het niet vroegen. De ambtelijke dienst is soms zo actief bezig dat men je tevoren al op zaken wijst en dat hebben wij soms ook wel nodig. Natuurlijk noem ik ook de verzorging, die ook dit jaar weer prima was. De heer TERPSTRA: Voorzitter! De VVD-Statenfractie begint haar tweede termijn met dank uit te spreken aan het College voor de beantwoording van de opmerkingen en vragen die van onze kant zijn gesteld. Wij waarderen het bijzonder dat het College onze discussie over de ambtseed positief heeft ontvangen. Verder dank voor de cijfermatige onderbouwing met betrekking tot de asielzoekers. Dit beleid heeft de afgelopen jaren veel tongen losgemaakt. Dit geeft in elk geval een goed overzicht en een goede aanleiding om te zeggen: hoe gaat het nu verder? In beleidsmatige zin is daarbij dan voor ons nog wel steeds duidelijk dat voor de ombouw van tijdelijke naar permanente centra de termijn vijf jaar is en dat de verdere uitwerking daarvan zich zal afspelen binnen de daarvoor geëigende kanalen, de volledige ruimtelijke ordening enz. Er is ook veel gesproken over de woningbouw. Dat is een beetje een Aha-erlebnis. In De Rode Haan struikelden bijna wel eens ministers over aantallen woningen, zo van ‘4.000 tot 5.000’, en daar lag het kabinet. Wij hebben hier een veel technischer discussie gehad waarbij de insteek eigenlijk was op welke wijze je de problematiek moet aanpakken. Daarbij heeft het College terecht het begrip doorstroming centraal gesteld ten aanzien van de ontwikkeling van het ter beschikking komen van woningen binnen de sociale sector. Het cruciale punt daarbij is de overgang van huur naar koop. Dat blijkt wel uit de doorstromingsonderzoeken die in de afgelopen tientallen jaren zijn gehouden, vooral waar de premie Akoopwoningen een heel sterke doorstroming van de huur- naar de koopsector op gang brachten. Als tweede slag daarachter, de doorstroming door de bouw van duurdere koopwoningen binnen het koopwoningsegment, is een vraag van onze kant in hoeverre en in welke mate de gedeputeerde nog eens met de corporaties wil spreken over het verkopen van woningen. Het verkopen van huurwoningen van corporatiewoningen zou namelijk een mogelijkheid kunnen zijn, een beetje gelijk op met die premie Akoopwoningen, en dan zou het met name gaan om het verkopen van courante woningen. De heer DE BRUIJNE: Het punt dat u noemt lijkt mij inderdaad ook een deel van de oplossing. De heer TERPSTRA: Dank u.
136
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de VVD-fractie
De heer DE BRUIJNE: Wat wij wel moeten constateren, en mijn vraag is hoe u daarmee denkt om te gaan, is dat op dit moment de verkoop van corporatie-huurwoningen stagneert omdat er een wachtlijst is voor huurwoningen en er veel minder verhuizingen zijn. De huurders die al hadden willen kopen, hebben wel gekocht. Dat betekent dat een corporatie een woning pas kan verkopen als de huurder eruit gaat, want huur breekt geen koop. Je kunt geen woning verkopen die verhuurd is en dat is ook maar goed ook. Dat betekent ook dat het instrument van het verkopen uit die bestaande voorraad begint vast te lopen. De heer TERPSTRA: Ik zeg net dat het een complex probleem is, waarbij verschillende oplossingen zouden moeten kunnen helpen. Een ding is zeker, als het zo is dat ook de verkoop van corporatiewoningen stopt, dan is dat ook een probleem. Dat ben ik met u eens. Vandaar dat ik toch aan de gedeputeerde vraag om dat probleem met de corporaties nog eens te bespreken en in beeld te brengen. Het tweede punt zijn de plannen van de gemeenten. In hoeverre en in welke mate speelt het ter beschikking hebben van bestemmingsplannen en grond een rol? Het derde is een punt, daar waar het gaat om de woonplannen. Bij de woonplannen heb je te maken met de gemeente en ook heel vaak met de corporatie, als de grootste onroerendgoedbezitter in de gemeente, die als zelfstandige op de markt opereert in een bijna monopoliepositie. Gaat bij het uitleveren van de contingenten, bij het maken van de woonplannen, de positie van de corporatie misschien problemen opleveren met betrekking tot het bouwen van koopwoningen in de vrije sector? Je zou kunnen zeggen dat wij, waar op een gegeven moment ons signalen bereiken dat een particulier een contingent moet kopen bij de woningbouwcorporatie, een probleem hebben, want het was immers juist deze regering en ook de vorige die het bouwen van vrije woningen op vrije kavels mogelijk zou willen maken in grotere aantallen. Juist daar ligt dan het probleem. Een contingent moeten kopen bij een corporatie, ik kan mij niet voorstellen dat dat bestaat, maar het schijnt voor te komen. Hoe het precies zit weet ik niet, maar wij willen het wel graag weten. Is het zo dat iemand die een woning wil bouwen bij de gemeente een bouwaanvraag doet, bij de corporatie of die twee samen een contingent moeten kopen? Uitgangspunt bij de ID- en WIW-problematiek is de brief van GS van 18 september jl. De uitkomst daarvan is het medeondertekenen van een motie van het CDA. Ik heb in de eerste termijn gesproken over het Centrum voor Werk en Inkomen en de RAP’s, de Regionale Arbeidsmarkt Platforms. In de brief van het College wordt het RAP een goed punt gevonden, een goede plaats om te discussiëren over de problematiek. De gedeputeerde gaf aan dat het RAP nauwelijks functioneerde en een eigenlijk een puber was. Nu is het van tweeën één. Of deze insteek van het College is toch wat problematisch, of het RAP is versneld gegroeid en van gisteravond puber en nu al volwassen geworden. Als dat het antwoord van de gedeputeerde is, wil ik graag een argumentatie daarbij hoe dat kan. RTV Noord is uitvoerig besproken en iedereen onderkent het feit dat RTV Noord een belangrijke, aardige, goede en veelbeluisterde zender is. Wat is nu precies het probleem? Daar willen wij graag op wachten. Wij willen graag die nadere analyse in relatie tot de ontwikkeling in de wetgeving afwachten. De motie van het CDA zullen wij ondersteunen. Er is veel gesproken over veiligheid in allerlei vormen. Veiligheid in relatie tot water, politiezorg, dorpen en – van de zijde van de PvdA - ook in relatie tot wijken en buurten. Opvallend daarbij voor mijn fractie was het uitgangspunt alsof de PvdA bij de benadering van de problematiek, die op zichzelf inhoudelijk serieus is, toch een beetje in een spagaat verkeerde, namelijk in het in de oppositie zitten in Den Haag en deel uitmaken van het College in de provincie Groningen. Want, zoals bij de meeste Algemene Beschouwingen, staat alles op papier en is het nuttig en nodig.
137
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de VVD-fractie
De PvdA heeft gisteren een tekst uitgegeven waarin staat: ‘De PvdA heeft geen kant en klare tekst voor de Algemene Beschouwingen.’ Maar ik neem aan dat wat hier staat bruikbaar is voor de discussie. In het kader van de sociale samenhang en veiligheid stelt de PvdA dat de sociale samenhang in de samenleving afbrokkelt. Om even later te constateren dat om de aandacht af te leiden de premier pleit voor een maatschappelijke discussie over waarden en normen. Ik zou niet weten waar dat de aandacht van af moet leiden. Ik dacht namelijk dat het spreken over normen en waarden op zichzelf een inhoudelijke bezigheid was. Maar dat blijkt later, als de PvdA constateert dat de discussie meer zou moeten gaan over waarden als solidariteit, sociale rechtvaardigheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dus blijkbaar discussiëren alle partijen over normen en waarden als afleidingsmanoeuvre en is er één partij die over de waarden inhoudelijk en serieus debatteert, en dat is de PvdA. Dat punt hebben wij geconstateerd en wij zijn dat niet met de PvdA eens. De heer DE BRUIJNE: Ik wil van de gelegenheid gebruik maken de heer Terpstra gerust te stellen. Dat staat niet in die tekst, wij geven aan dat wij de discussie over normen en waarden zoals wij die nu zien plaatsvinden nogal oppervlakkig vinden. Het gaat meer over fatsoen en fatsoen moet je doen. Wij wijzen erop dat als je discussieert over waarden en normen, je wat ons betreft een diepgaander discussie zou kunnen voeren. Bij een meer diepgaande discussie zou het wat de PvdA betreft moeten gaan over waarden als sociale rechtvaardigheid en dergelijke. Daarmee is volstrekt niet gesuggereerd dat andere richtingen in het politieke spectrum in Nederland niet anders geformuleerde waarden zouden hebben en dat wij ook als PvdA er niet tenminste sympathiek tegenover staan, c.q. die ook de onze maken. De heer Terpstra geeft hier een interpretatie van de tekst die wij er absoluut niet in gelegd hebben en die wij er ook nauwelijks in kunnen lezen. Wij claimen niet het exclusieve recht op waarden en normen en wij verwachten dat ook niet van anderen trouwens. De heer TERPSTRA: Dat doet mij goed. Wij doen dat ook niet. Wij vinden de discussie over normen en waarden inhoudelijk een heel belangrijke discussie. Ik neem aan dat de heer De Bruijne met deze opmerkingen ook niet vindt dat solidariteit, sociale rechtvaardigheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid exclusieve thema’s zijn voor de PvdA. Dat heeft hij ook niet gezegd. Hij legt alleen de nadruk daarop. Wat dat betreft komen wij er toch wel weer samen uit. Bij interruptie hebben wij al gesproken over de problematiek rondom preventie en sociale veiligheid. Mijn opmerkingen sporen met die interruptie. Ik constateer daarmee dat dat punt is afgehandeld. Blijft over armoede en het provinciaal beleid daartoe. De VVD-fractie heeft in haar opvatting daarover het standpunt dat wij wachten de behandeling afwachten. Waarbij het College heeft gezegd dat er van zijn kant een nadere reactie zou komen. Ik kan u aangeven dat wij bij de behandeling van dit punt op voorhand ook zeker in de beschouwing zullen betrekken de provinciale en gemeentelijke verantwoordelijkheden. Want het zou wel eens zo kunnen zijn dat wij hierbij op een gegeven ogenblik op een kruispunt komen waarbij wrijving ontstaat op een direct gemeentelijk terrein, waar de oplossing zou moeten liggen, ten opzichte van provinciale bemoeienis. Dat willen wij voorkomen. De heer KÖLLER: Op kruispunten ontstaan meestal botsingen, geen wrijving.
138
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de VVD-fractie Repliek van de GroenLinks-fractie
De heer TERPSTRA: Ik weet niet of u wel eens hebt gezien dat twee auto’s langs elkaar gaan. Je hebt ook wel eens een schampschot of flankaanrijdingen, dus het is niet altijd ‘boem is ho’. Als dat namelijk het probleem zou zijn, waren wij snel uitgepraat. Het gaat er juist om hoe je samen ook iets kunt doen. Het speelveld is weer gekleurd, laat dat zo blijven. Wij wensen iedereen goede en succesvolle verkiezingen toe. Er is alleen misschien voor u een probleem, u zult de VVD daarbij veelvuldig tegenkomen. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering. De vergadering wordt van 14.25 tot 14.50 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Mevrouw BOS: Voorzitter! Gisteren zei gedeputeerde Calon dat het erop leek alsof GroenLinks tegen het College wilde zeggen: ‘had nu maar eens meer naar GroenLinks geluisterd, dan waren veel zaken beter en sneller gegaan’. Ik wil deze gelegenheid niet voorbij laten gaan en de gedeputeerde hiervoor een compliment geven, want hij heeft het goed begrepen. Gisteren heeft mijn fractie teruggeblikt en vooruit gekeken. Er is een groot tekort aan ouderenwoningen in onze provincie, want uit landelijk onderzoek blijkt dat gemeenten vaak onvoldoende aandacht hebben voor ouderenhuisvesting. Van de elf onderzochte gemeenten in de provincie Groningen kregen Pekela, Delfzijl en Slochteren een voldoende en dat vinden wij volstrekt onaanvaardbaar. Wij willen graag weten of en hoe de gemeentelijke woonplannen daadwerkelijk worden getoetst op de bouw van ouderen- en/of levensloopbestendige woningen. Gisteren hebben het CDA en de PvdA gezegd dat er meer aandacht voor sociale woningbouw moet komen. GroenLinks en de SP hadden al eerder hun bezorgdheid over het dreigende tekort aan huurwoningen geuit. Wij hebben gisteren gezegd dat wij graag een duidelijke en heldere stellingname van de Staten willen en wij wilden daarom een motie indienen. Inmiddels heeft de PvdA ook een motie ingediend en wij hebben al afgesproken dat als de moties in elkaar kunnen worden geschoven, wij daartoe bereid zijn. De motie van GroenLinks gaat iets verder en is iets explicieter. Wij willen niet alleen gesprekken met de gemeenten over het opstellen van woonplannen, maar wij vinden ook dat wij goed moeten kijken naar het provinciale beleid en daar rekening mee moeten houden. De VOORZITTER: Door mevrouw. Bos wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 8 oktober, overwegende dat: er grote behoefte is aan kwalitatief goede woningen in de sociale huursector; de herstructurering vaak negatieve gevolgen heeft voor de mensen met lagere inkomens; het bouwen en vernieuwen van woningen vooraf dient te gaan aan het slopen,
139
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de GroenLinks-fractie
zijn van mening dat: de sociale huursector de volgende jaren extra aandacht dient te krijgen; dit vorm dient te krijgen in gemeentelijke woonplannen, herstructureringsplannen en grote woningprojecten waaronder Meerstad; besluiten dat: het College van GS daartoe een beleidsinspanning levert en de resultaten daarvan laat zien in de evaluatie van de nota Bouwen en Wonen, en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door mevrouw. Bos en de heer Hemmes, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 11. Mevrouw BOS: Voorzitter! Wij zijn blij met de toezegging dat de gedeputeerde met gemeenten gaat overleggen of het zin heeft een normatief calculatiebureau op te zetten. Wij wachten de resultaten af en wij zullen dit ongetwijfeld terugkrijgen in een van onze commissievergaderingen. Wij zijn heel enthousiast over het starten in januari a.s. van het loket Levende Dorpen in Oost- en WestGroningen. Wij hopen dat er meer bekendheid aan wordt gegeven, dat de laagdrempeligheid blijft en dat als er bredere vragen zijn die doorverwezen worden naar die instanties waar zij thuishoren. De gedeputeerde Jansen zei gisteren dat de maatregelen voor waterberging voor de korte termijn ook in de plannen voor de lange termijn zouden passen. Wij denken daar anders over. De gedeputeerde heeft niet gezegd dat ‘maatregelen voor de langere termijn’ betekent dat prioriteit wordt gegeven aan het vasthouden van water. Dat is juist de bedoeling van de nieuwe trits, vasthouden, bergen en afvoeren. GroenLinks vindt - en met ons ook vele deskundigen op dat gebied, want wij hebben ook waterdeskundigen daartoe geraadpleegd - dat kortetermijnoplossingen voor tien jaar prima zijn, dat noodbergingsgebieden aanwijzen ook goed is, dat burgers hierbij betrekken moet, maar voor de langere termijn zoeken wij de oplossing in het vasthouden van water. Dit betekent dat wij nu als het niet nodig is geen dure inrichtingsmaatregelen willen, omdat door het vasthouden van water in de toekomst misschien minder noodbergingsgebieden nodig zullen zijn. Dit onderwerp zal ongetwijfeld een belangrijk discussiepunt worden voor de volgende Statenperiode. De heer TERPSTRA: Hoewel GroenLinks terecht constateert dat dit waarschijnlijk iets is voor de volgende Statenperiode, toch kunt u even heel kort aanduiden in welke richting u de oplossing met betrekking tot het vasthouden zoekt? Mevrouw BOS: Er zijn al verschillende suggesties gedaan door groene organisaties, voor een brede rivier langs het westen van de stad naar het Lauwersmeer. Er zijn nog meer suggesties op dat gebied gedaan. Ik sprak net over deskundigen die wij geraadpleegd hebben. Wij hebben als GroenLinks een Werkgroep Water georganiseerd en daarin spreken wij over de waterproblematiek, omdat het heel complex en moeilijk is om precies je weg daarin te vinden.
140
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de GroenLinks-fractie
De heer BOUMANS: Als ik het goed begrijp, is er een rivier afstroom, dan ben je toch heel snel van het water af, dan valt er iets meer te bergen. Mevrouw BOS: Dan begrijpt u inderdaad niet veel van het waterbeleid, dan moet u al die stukken nog maar eens goed lezen die u in uw commissie heeft gekregen. De heer TERPSTRA: Volgens mij is het zo dat je als je goed vasthoudt nauwelijks meer hoeft te bergen. Dat is wat GroenLinks wil. Mevrouw BOS: Dat is ook zo. Dat heeft u goed begrepen. Wij vonden het mooi om te horen dat gedeputeerde Gerritsen enthousiast is over ons voorstel voor een Groninger dialectendag. Wij hopen dat hij zijn enthousiasme over kan brengen op de mensen die dat moeten organiseren van het Huis van de Groninger Taal en Cultuur en dat er daadwerkelijk ook zo’n dag zal komen. Wij danken gedeputeerde Bleker voor het overnemen van ons idee om het budget voor de middenevenementen voor 2003 met 35.000 euro te verhogen. Wat ons gezamenlijk initiatiefvoorstel over armoedebeleid betreft het volgende. Gisteren hebben wij inderdaad geen voorstel voor een verdere procedure gedaan, maar wij zijn het eens met wat de heer Alders zei. In het presidium wordt nu een procedure vastgesteld, maar wij benadrukken nog even met klem dat wij heel graag willen dat het voorstel zo spoedig mogelijk wordt behandeld. De VVD merkte op dat zij bang was voor wrijvingen met gemeenten. Maar gelukkig werd er meteen een zin aan toegevoegd: het gaat er dus om dat wij samen iets gaan doen. Dat was precies onze bedoeling. Geen punt van verschil dus. Wij zijn blij dat onze motie nummer 4 om het vrijwilligerswerk voor opvang van vluchtelingen tot extra aandachtsgebied binnen het provinciale speerpunt vrijwilligersbeleid te maken is overgenomen. Wij hebben tenminste begrepen dat de gedeputeerde het met de intentie eens is, maar hij wil dit uitvoeren na gesprekken met het COA en de gemeenten. Wij dringen er op aan ook met de Stichting Vluchtelingenwerk te praten. Ons amendement om 50.000 euro uit het budget voor asielbeleid te halen ten behoeve van het provinciaal fonds voor maatschappelijke organisaties, kerken en gemeenten die zich inzetten voor de opvang van dakloze asielzoekers riep gisteren heel wat vragen op. Het gaat ons inderdaad om asielzoekers die om de een of andere reden legaal in Nederland zijn, en die volgens de regels van het Rijk geen recht meer hebben op onderdak en voorzieningen. Dat kan gaan om Dublinclementen, om mensen die het hoger beroep afwachten of om mensen die om technische reden niet terug kunnen naar het land van herkomst. De gedeputeerde zegt dat het fonds niet nodig is. Er is voldoende geld. Hij is bereid om hier 50.000 euro voor uit te trekken. Dat is gelukkig meer dan de PvdA wil, hebben wij net gehoord. De heer DE BRUIJNE: Hoe komt u daarbij? Wij hebben gezegd dat het ons verstandig lijkt dat het College de situatie inventariseert, gaat kijken wat er nodig is en van daaruit met een voorstel komt. Het kan maar zo zijn dat er meer nodig is, mevrouw Bos. Mevrouw BOS: Dat is een goed antwoord. Wij zijn in ieder geval al heel blij met de 50.000 euro die ons is toegezegd, maar wij wilden graag een bedrag omdat wij van concrete bedragen houden. Wij vragen ons af hoeveel geld inmiddels is uitgegeven uit dit fonds. Waar is dit aan besteed? En is het bedrag
141
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de GroenLinks-fractie
voldoende? Dat komt dat nog wel aan de orde. Wij verwachten dat het probleem voor dakloze asielzoekers eerder groter zal worden dan kleiner. Ons verzoek is dat dit punt wordt besproken tijdens de behandeling van de voortgangsrapportage in de Commissie voor Welzijn, Zorg en Cultuur. Verder willen wij dit onderwerp bij de integrale bijstelling opnieuw bekijken. Wij hebben gisteren een verzoek ingediend om Max Havelaarthee te drinken. Wij hebben zelfs theezakjes overhandigd, maar wij hebben vandaag gewoon weer Pickwickthee gedronken en hebben ook geen antwoord gekregen op ons verzoek. Wij zijn teleurgesteld over het mondiale gezicht van het College en wij willen ook graag een antwoord op de vraag wanneer er eindelijk eens een anti-discriminatiebureau in Groningen komt. Het College stond achter onze motie, maar wij horen er niets over. Als het kabinetsplan doorgaat om in 2005 de OZB af te schaffen zullen vooral gemeenten die de laatste jaren een artikel 12-status hadden daarvan de dupe zijn. Ook gedeputeerde Musschenga maakt zich zorgen over de afschaffing, maar wil afwachten tot de compensatiemaatregelen bekend zijn. Waarschijnlijk kent hij het onderzoek van de Rug, van de Economische Faculteit dat van de tien gemeenten die de meeste nadelen zullen ondervinden drie Groninger gemeenten zijn, Scheemda, Eemsmond en Appingedam. Bovendien is het algemene beeld voor Groningen negatief, maar de gevolgen voor de mensen met een laag inkomen zijn het grootst. Dat komt eenvoudigweg doordat gemeenten als compensatie voor het wegvallen van de OZB-gelden de gemeentelijke tarieven zullen verhogen, zoals riool- en reinigingsheffing. Dan hebben wij nog niet eens gesproken over de aantasting van de autonomie van gemeenten. Voldoende reden om als provincie te protesteren, nu en niet af te wachten. Daarom dienen wij een motie in, samen met de PvdA. De VOORZITTER: Door mevrouw. Bos wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 7 en 8 oktober 2002, overwegende dat: het kabinet vastbesloten lijkt om de onroerend zaakbelasting (OZB) op woningen af te schaffen; een groot deel van de Groninger gemeenten daarvan de dupe zullen zijn en minder te besteden hebben; er een reëel gevaar is dat enkele Groninger gemeenten de artikel 12-status krijgen; met het afschaffen van de OZB de autonome keuzevrijheid van gemeenten wordt ingeperkt; deze afschaffing onevenredig ten goede komt aan mensen met hogere inkomens; lastenverhoging ontstaat voor lagere inkomens omdat gemeenten min of meer gedwongen worden om tarieven te verhogen opdat er geen tekorten op de betreffende uitgaven ontstaan, terwijl bij die heffingen kwijtscheldingsmogelijkheden over het algemeen beperkt aanwezig zijn (te denken valt aan afvalheffingen, rioolrechten, waterzuivering, et cetera.); besluiten: in navolging van onder meer de gemeente Groningen protest aan te tekenen bij de Rijksoverheid tegen het verdwijnen van de OZB; dit protest ook in handen te stellen van de leden van de Eerste en Tweede Kamer der StatenGeneraal,
142
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de GroenLinks-fractie
en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door mevrouw Bos, de heer Van der Ploeg en de heer De Bruijne, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 12. Mevrouw BOS: Voorzitter! GroenLinks vindt het bemoedigend dat de PvdA haar sociale gezicht meer laat zien, maar het moet niet bij woorden alleen blijven. De behandeling van de moties over ID- en WIW-banen vandaag in deze Staten heb ik met stijgende verbazing en verontwaardiging aangehoord. De PvdA dient, ondersteund door een paar partijen, een motie in die het niet heeft gehaald. Het CDA deed er niet aan mee, struikelde over een paar woorden. Vandaag formuleert het CDA ook een motie en als men die goed leest, komt die precies op hetzelfde neer. D66 stapt over en onderschrijft die motie van het CDA. Wat men met de motie van de PvdA heeft gedaan, weet ik niet. Ik word hier heel kwaad over, want waar praten wij eigenlijk over? Wij praten over een heel belangrijk onderwerp, over het behouden van de ID- en WIW-banen. Dan gaat men daar zo’n politiek spelletje van maken. Wij doen daar niet aan mee en hebben als volgt de oplossing gevonden. Wij stemmen gewoon voor alle twee de moties. Dat maakt toch niet zoveel uit en dan hangt het niet van ons of een van die twee moties het net wel of niet gehaald heeft. Want zo’n onderwerp verdient gewoon statenbrede steun. Maar wij doen wel een klemmend beroep op de PvdA om nu eens het hoofd te buigen en te zorgen voor een statenbreed ondersteund voorstel. Men heeft het de vorige keer niet gehaald, wij hoorden daarbij en hebben het niet gehaald. Oké, laten wij met elkaar zorgen dat er een breed ondersteund voorstel naar Den Haag gaat. Iedereen weet dat wij het er allen over eens zijn dat het belangrijk is niet weer verdeeld over te komen. De motie over de voorfinanciering van het STOV ondersteunen wij niet. Deze motie gaat ervan uit dat de provincie de Essentaandelen gaat gebruiken voor de financiering van de magneetzweefbaan en zoals u weet zijn wij daartegen. Wij hebben gisteren al duidelijk gemaakt hoe wij het STOV zouden willen financieren. De heer DE BRUIJNE: Ik mag toch niet aannemen dat GroenLinks ertegen is dat wij als provincie er alles aan doen om uitvoering te geven aan het STOV en proberen eigen middelen daarvoor in te zetten? Mevrouw BOS: Gisteren hebben wij voorgesteld het geld dat wij anders voor de magneetzweefbaan zouden inzetten voor het STOV in te zetten. Dat is heel wat anders dan waar u over spreekt. De heer DE BRUIJNE: Dat begrijp ik. Mevrouw BOS: Verder hoeven wij dan niet te praten. De heer DE BRUIJNE: Wellicht zou het in deze kwestie goed zijn als GroenLinks eens een keer wil buigen vanwege het feit dat die magneetzweefbaan democratisch met een meerderheidsbesluit is vastgelegd in deze Staten. Daar kunnen wij dus niet meer op terugkomen.
143
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de GroenLinks-fractie Repliek van de GPV- en RPF/SGP-fractie
Mevrouw BOS: Ik neem aan dat ons standpunt duidelijk is. Wij waren tegen de financiering door de provincie van de magneetzweefbaan. Wij pleiten voor een snelle verbinding, een intercity, en willen die door het Rijk laten betalen. Ik begrijp niet dat u daar niet voor bent. Bovendien is het nog zo onzeker dat die magneetzweefbaan er ooit zal komen, dus laten wij inzetten op zaken die reëel wel kunnen. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Als het niet gaat om financiën voor die magneetzweefbaan, maar louter om verkoop van aandelen Essent, waarvan een gedeelte afgezonderd zou worden voor het STOV, wat zou de GroenLinks-fractie dan zeggen? Mevrouw BOS: Dat maakt de discussie heel anders, maar zo’n voorstel heb ik nog niet gezien tot nu toe. Met hebben met instemming naar de bijdrage van het CDA geluisterd. Veel punten spraken ons aan, zoals de leefbaarheid op het platteland en woorden over het landschap. Maar wij blijven terughoudend wat bouwen bij kleine kernen betreft. Je zou kunnen zeggen dat wij gematigde Calonisten blijven op dit punt. Wij ondersteunen de motie over de publieke omroep. De VVD heeft goed naar ons geluisterd de afgelopen jaren. Vrijwilligerswerk moet een speerpunt worden, duurzame bedrijfsterreinen moeten worden gestimuleerd. Daar zijn wij het van harte mee eens. De heer TERPSTRA: Dat is heel plezierig. Laten dat nu net ook twee van de punten zijn die wij vorig jaar in onze Algemene Beschouwingen ook al hadden meegenomen. Ik ben blij dat GroenLinks dat nu ook heeft gemerkt. Mevrouw BOS: Ik geef u nogmaals een compliment daarvoor, maar dat heb ik vorig jaar ook al gezegd. De heer TERPSTRA: Wij zijn nu bezig met een herhaling van zetten en dat heeft ook weinig zin. Mevrouw BOS: Wat u vorig jaar niet gezegd heeft, is een vergelijkende evaluatie over de impact van midden- en grote evenementen. Kortom, er is geen reden voor de VVD om bang te zijn voor GroenLinks. Veel nieuwe ideeën zijn gekomen van D66. Dat was een prima verhaal, onze waardering daarvoor. Wij steunen de motie over de interbiker, maar zouden daar toch liever een andere of betere naam aan geven. Het ‘bekt’ niet zo goed. Wij moeten daar nog maar eens over nadenken. De bouweffectrapportages lijken veel op het voorstel dat wij ooit gedaan hebben over het instellen van landschapseffectrapportages. Maar in dit geval is het breder. Wij zullen die motie ondersteunen. Wat de SP betreft, zijn wij het eens met de slagzin: ‘Groningen Anders’. Tot het GPV wil ik zeggen: na 53 jaar een constante factor in de provinciale politiek nemen wij met spijt afscheid van deze degelijke partij. De heer SLAGER: Voorzitter! De druk op mijn schouders wordt op die manier wel steeds groter, dat begrijp u zeker wel. Ik lijd daar nog niet onder. Als het zover is, zal ik u daarvan mededeling doen. Een woord van dank, niet alleen voor het beantwoorden van de vragen en opmerkingen, want eigenlijk is dat gewoon uw werk, maar meer voor het speurwerk in de archieven waardoor wij nu weer weten hoe het begon met het GPV in de Staten van Groningen en ook met de RPF. Hopelijk neemt u het mij niet kwalijk dat ik rond de dagen van mijn geboorte nog niet in provinciale politiek geïnteresseerd was, dus de feiten ontbraken mij. Ik ben er nu meer dan ooit van overtuigd geraakt dat Groningen de provincie is waar het
144
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de GPV- en RPF/SGP-fractie
GPV het langst in de Staten is vertegenwoordigd en ik besef ook heel goed dat dit heel veel inwoners van onze provincie niet zal interesseren, maar soms zijn kleine weetjes gewoon leuk en ook niet meer dan dat. Er is nog een vraag open blijven staan betreffende de rol van SPC, met name het profileren van de organisatie omdat ons regelmatig blijkt dat de bekendheid te wensen overlaat. Misschien kan het College daar nog even op reageren. De positieve opstelling van het College met betrekking tot de G-teams, de sportteams van gehandicapten verheugt ons. Meer dan een aanmoedigingsondersteuning hadden wij gisteren ook niet gevraagd en de opstelling die het College heeft gekozen tot plaatselijke afspraken tussen sportverenigingen lijkt ons een hele goede. Als wij op termijn wat meer ervaring hebben opgedaan kunnen wij altijd nog eens zien hoe wij hier verder mee omgaan. Naar aanleiding van de beantwoording van het onderwerp wonen door gedeputeerde Calon willen wij graag nog een verduidelijking. Wij hebben gevraagd of er geen concurrentie zal ontstaan tussen de grote bouwprojecten zoals de Blauwe Stad, Meerstad, Muiderhorn en het nieuwe Grensdorp, dan wel of er juist sprake is van een versterkend effect. De gedeputeerde zei naar onze beleving dat er juist sprake is van een versterkend effect, want van al die projecten leren wij en wat wij bij het een hebben geleerd gebruiken wij weer bij het volgende project. Wij vragen ons af of het tegelijk ontwikkelen van een aantal grote plannen zoals de Blauwe Stad en Meerstad - en nu dus ook Muiderhorn, de plannen daarvoor worden steeds concreter, en het Nieuwe Grensdorp. dat daar misschien ook weer achteraan komt - er niet toe zal leiden dat er een zekere concurrentie zal ontstaan. Wij denken dat daar enige voorzichtigheid bij geboden is. Als ik de PvdA-fractie goed beluisterd heb, maakt zij zich op dat punt ook enige zorgen. De heer DE BRUIJNE: Wij maken ons niet primair zorgen over de concurrentiepositie van deze plannen. Wij maken ons enige zorgen over het afzetten op de koopmarkt, gegeven de huidige omstandigheden op deze markt. Dat is het punt van zorg. Ik heb mij over de vergelijkbaarheid of de concurrentie van deze plannen niet uitgelaten. De heer SLAGER: Wat het punt van de huurwoningen betreft, zei de gedeputeerde gisteren dat er meer doorstroming moet komen. Natuurlijk is dat een goed streven. Mensen die in de loop der jaren wat meer te besteden hebben gekregen, moet je stimuleren door te stromen, maar je kunt ze niet verplichten. Ik denk dat dat een groot probleem is. Op dit punt hebben wij de motie die hierop ingediend is ondersteund. Wij zijn blij met de toezegging op het punt van een tussenevaluatie van de nota Bouwen en Wonen die op korte termijn zal komen. De opmerkingen van de gedeputeerde dat er veel gemeenten zijn die niet aan de percentages van de te bouwen woningen voldoen vinden wij een beetje kort door de bocht, want er zijn omdat het om gemiddelden gaat misschien ook gemeenten die juist wel aan die percentages zijn toegekomen. Wij vragen ons af of wij die gemeenten dan niet wat extra zouden moeten, belonen omdat zij wel doen wat er verwacht wordt. Misschien is daar een bepaalde stimuleringsmaatregel voor nodig. Met betrekking tot RTV Noord begrijpen wij dat de gedeputeerde in gesprek is en wij hebben er begrip voor dat dit enige tijd vraagt. Dat heeft denk ik iets met broedende kippen te maken en zoals het spreekwoord zegt: ‘broedende kippen moet je niet voor de voeten lopen’. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: ‘Niet storen’.
145
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de GPV- en RPF/SGP-fractie
De heer SLAGER: Wij vinden wel dat het niet te lang moet duren, want het probleem is er al in 2002 en het probleem wordt alleen maar groter in 2003, zo hebben wij begrepen. Maar dat zal de gedeputeerde ook bekend zijn. Ik zou wat opmerkingen over scheepsbouw willen maken, maar ik meen dat dat op dit moment een beetje overbodig is door de bijdrage van de heer De Bruijne. De motie is ook mede door ons ondertekend, dus ik verwijs wat dat betreft naar zijn bijdrage. Onze opmerkingen over de Flora- en faunawet zijn inderdaad verduidelijkt door de brief die ons gisteravond nog ter beschikking werd gesteld en die er vanmorgen voor iedereen lag. De verschillen tussen onze provincie en Drenthe en Friesland blijven wel bestaan en dat vinden wij jammer. Wij hopen dat de faunabeheereenheid snel tot stand zal komen, maar wij begrijpen uit de brief dat het College daar ook alles aan doet om dat zo snel mogelijk te realiseren. Wij hopen dat dat snel voor elkaar komt en dat het komend voorjaar die problemen er niet meer zijn. De PvdA heeft een motie ingediend die in de vorige Statenvergadering was verworpen. Wij zijn van mening dat wij er geen gewoonte van moeten maken moties die een keer verworpen zijn de volgende vergadering opnieuw in te dienen en dan misschien net zo lang tot er misschien wel een meerderheid voor te vinden is. Met de motie van de PvdA over het STOV hebben wij nog steeds enige moeite. Het woord ‘substantieel’ is dan wel geschrapt of tussen haakjes geplaatst, maar het betekent wel dat er gebruik wordt gemaakt van de Essentmiddelen. Daar hadden wij ook andere gedachten over. Als in het geheel nog niet duidelijk is wat onze Essentmiddelen werkelijk waard zijn, hoe hoog het bedrag precies is, willen wij toch heel voorzichtig zijn met het nu al besteden van een deel van die middelen voor het stadsgewestelijk openbaar vervoer. Wij zijn bang dat als wij daar nu al een deel van beschikbaar stellen voor het STOV, wij straks, als wij middelen nodig hebben voor de snelle verbinding met het westen van het land, misschien moeten constateren dat wij niet voldoende meer hebben. Ik verwacht wel dat, welke verbinding er ook gerealiseerd zal worden, dit toch altijd iets zal zijn waar het noorden een bepaalde bijdrage voor zal moeten leveren. Als wij op deze wijze doorgaan, vrees ik dat wij met de afgedankte treinen uit het westen genoegen moeten nemen. Dat is niet onze keuze, want dat spoort niet. De heer JASPERS: Als ik het goed begrijp, draait de heer Slager om wat wij eigenlijk met de motie gedaan hebben, ook in de debatten over de magneetzweefbaan. Wij hebben afgesproken in het bestuursakkoord dat deze middelen uit verzilvering van de aandelen ter beschikking zouden kunnen komen voor een investering in zaken die in de economische infrastructuur een structurele bijdrage leveren. Bij de magneetzweefbaan is toen statenbreed bepaald dat die middelen daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen. De motie waar het nu om gaat, spreekt van eventueel resterende delen daarvan en die in aanmerking zouden komen voor zo’n zelfde doel. Het doel dat wij dan definiëren is het STOV, ook in die volgorde. De heer SLAGER: Wij blijven toch op dit punt voorzichtig, ook na deze toelichting. De Socialistische Partij heeft een opmerking gemaakt over het Groninger Studiefonds. Mevrouw Visscher heeft er ongeveer anderhalf jaar geleden in de commissie ook aandacht voor gevraagd. Wij zijn het met de SP eens, daar moet bekendheid aan worden gegeven.
146
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de GPV- en RPF/SGP-fractie Repliek van de D66-fractie
Wij realiseren ons ook heel goed dat naarmate je meer bekendheid aan het Groninger Studiefonds geeft, de kas wellicht sneller leeg is, maar dan moet de kas ook maar weer gevuld worden. Het zal toch niet de bedoeling zijn om zo stiekem mogelijk met het Groninger Studiefonds om te gaan, zodat de kas maar niet leeg raakt. Da staat niet in de doelstelling van dat fonds. Ik heb in de beginzinnen van de bijdrage van GroenLinks een aantal maatregelen aangetroffen, waarvan GroenLinks zegt dat zij oproepen tot burgerlijke en bestuurlijke ongehoorzaamheid. Ik heb dat mevrouw Bos vanmorgen via de radio ook horen herhalen. Als je het goed leest, staat daar eigenlijk een constatering. Maar ik proef door die regels heen toch iets van een bepaalde mening die GroenLinks daarover heeft. Ik vraag GroenLinks daar verder op in te gaan. Bedoelt die fractie daarmee te zeggen dat het een goede zaak is dat hieruit burgerlijke ongehoorzaamheid ontstaat, of distantieert zij zich daar heel duidelijk van? Dan bedoel ik niet de maatregelen die GroenLinks opsomt, maar die burgerlijke ongehoorzaamheid. Op uitnodiging van GroenLinks heb ik gistermiddag geheel tegen mijn gewoonte in thee genomen in plaats van koffie en ik heb geen verschil geproefd met andere thee die ik wel eens drink, maar ik zeg er in alle eerlijkheid bij: ik ben verkouden, dus mijn smaak is niet optimaal. Ik begrijp ook dat ik er goed aan heb gedaan om vandaag weer koffie te nemen. Mevrouw BOS: Sociale ongelijkheid proef je niet. De heer SLAGER: Was dat de smaak van de thee die wij gisteren hadden? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Na de lange dag van gisteren, waarbij de piketpaaltjes zijn neergezet, is nu de dag aangebroken van actie. Wat willen wij wel voor deze provincie en wat niet? D66 heeft in de bijdrage gisteren een aantal aanzetten gegeven, zoals het BAS, het Budget Actualiteiten Stateninitiatief. Een budget, specifiek bedoeld om Stateninitiatieven te stimuleren en de flexibiliteit van de Staten om te reageren op de actualiteit te vergroten. Het antwoord van het College was sympathiek. Als het Staten het willen doen wij het, maar als het geld op is, schiet je daar weinig mee op. Het College kan in een duaal systeem immers binnen de kaders geld opmaken. Waar gaat het ons om? Het gaat erom dat er, gegarandeerd onafhankelijk van de plannen van het College, ruimte is om tot uitvoering te komen van Stateninitiatieven. Het gaat er ook om dat er - onafhankelijk van de ruimte die het College heeft overgelaten voor ons, zoals in de discussie rondom de cultuurnota middelen vrij zijn op ieder moment in het jaar en dat wij dus niet hoeven te wachten op een begrotingsbehandeling. Daarnaast hebben wij een notitie ingediend over het KB. Wij zijn blij dat de gedeputeerde onze visie op het KB steunt en dat hij net als D66 van mening is dat een extra inspanning nu noodzakelijk is om een inhaalslag te realiseren. Ook wij vinden dat de provincie dat niet alleen moet doen. Partijen als Kamer van Koophandel en MKB-Noord zouden moeten worden betrokken bij deze stimulering. Maar wij als provincie kunnen daar wel bijvoorbeeld in SNN-verband een coördinerende rol in spelen. De gedeputeerde heeft aangegeven dat hij zich met name wil richten op de branches, terwijl wij een bedrijfsgerichte benadering voor ogen hebben. Wij hopen dat met ons idee individuele bedrijven over de streep getrokken kunnen worden, die anders misschien niet mee zouden gaan. De fractie van D66 is blij dat het College naast het aankopen van de EAS ook particuliere initiatieven wil gaan stimuleren om de EAS te realiseren. Dit zou het draagvlak voor EAS alleen maar versterken. D66 wil
147
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de D66-fractie
graag met de gedeputeerde meedenken hoe het aantrekkelijk kan worden gemaakt voor particulieren om hun gronden deel te laten zijn van EAS of overige natuur. Wij misten een tweetal reacties op onze bijdrage, ten eerste ons idee over instroming maatschappijbanen of IM-banen en ten tweede het punt van de digitale tweedeling. Met name op het laatste willen wij graag, gezien de aard en belangrijkheid, wel graag de reactie van het College. Wij begrijpen dat het probleem zeer integraal is en dat het daarom moeilijk is een gedeputeerde aan te wijzen voor het antwoord, maar wij gaan ervan uit dat binnen een collegiaal bestuur daar wel een oplossing voor zal komen. Wij hebben minder vertrouwen in het College dat onderzoeksgeld van het Rijk automatisch zal leiden tot uitvoeringsmiddelen. Daarom zijn wij blij dat de gedeputeerde de minister heeft uitgenodigd voor een stevig gesprek over de Veenkoloniën. Wij vragen de gedeputeerde om na dit overleg direct terug te koppelen aan de Commissie voor Ruimte, Water en Groen. Wij zijn blij dat de motie over de interbiker wordt overgenomen. Als GroenLinks een betere naam heeft nodigen wij die fractie van harte uit daarmee te komen. Wanneer de interbiker inderdaad in het Gronings landschap te zien zal zijn, zal dat betekenen dat iemand vanuit de stad op de fiets naar een halte kan gaan, met de bus verder kan reizen en vervolgens bij de eindhalte met een fiets bijvoorbeeld zijn oma op het platteland kan gaan bezoeken. Wat de bouweffectrapportage – BER – betreft, heeft het College aangegeven dat het bouwheerschap eenzelfde functie vervult als de door de D66 voorgestelde BER. Echter het bouwheerschap geeft met name advies over RO-visies, passende in het POP, terwijl de BER zoals wij die voorstellen een verruiming van het POP mogelijk maakt op termijn. Bovendien creëert de BER algemeen geldende criteria tot het wel of niet bouwen van huizen zonder de zaak tevoren wel of niet te op slot te zetten, zodat bijvoorbeeld een huisarts uit Utrecht die op het platteland een praktijk wil openen geen belemmeringen ondervindt om zich te vestigen. Ik kom bij de lusbus. Ook hiervan zijn wij blij dat het College het initiatief overneemt. Wij vragen het College wel, het initiatief in een breder kader te blijven benaderen dan openbaar vervoer alleen, bijvoorbeeld in het kader van welzijn of plattelandsontwikkeling. Wij vragen ons dan ook af of het het meest geschikt is om te worden meegenomen in de reguliere aanbesteding van het openbaar vervoer. Wij vragen het College het voorstel zoals D66 het heeft ingediend integraal uit te werken. Voorzitter! Dan een reactie op de andere partijen. Wij hebben gisteren veel over onze provincie gehoord, maar ook veel over Den Haag. Op een aantal punten wil D66 een reactie geven. Het GPV heeft aandacht gevraagd voor de concurrentiepositie van Meerstad en de Blauwe Stad. De gedeputeerde gaf aan dat het om diverse segmenten zou gaan: het middensegment in Meerstad en het hoogsegment in de Blauwe Stad. Is het middensegment in de stad eigenlijk niet hetzelfde als het hoogsegment in Oost-Groningen? Wij delen de zorg die door het GPV is uitgedrukt en die zojuist ook weer opnieuw onder de aandacht is gebracht. Wij waren blij met het amendement van GroenLinks over het middenevenement en zijn blij dat het College dit amendement heeft overgenomen. Verder delen wij de zorg van de VVD over de groei van het apparaat, niet alleen om financiële redenen maar ook vanwege het risico van een toenemende bureaucratie. Groei op zichzelf is geen probleem maar alleen als het maatschappelijke nut tenminste in gelijke mate toeneemt. De SP heeft over het PAF gesproken. Dat vindt D66 een goed initiatief. Immers, zonder accommodatie is er geen vereniging en zonder Dorpshuis ook geen lus voor de lusbus.
148
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de D66-fractie
Het CDA kwam met het voorstel om samen met de bewoners naar de mogelijkheden voor woningbouw in de dorpen te kijken. Een heel goed idee, bewoners weten in hun dorp immers zelf het beste wat het mogelijk maakt om leuk te wonen en leven. Dit soort initiatieven mag echter niet vastlopen op een rigide bouwbeleid in de provincie. Met de BER worden de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de discussie met de bewoners, om met uitvoerbare initiatieven te komen, de ruimte krijgt. Tenslotte kom ik bij de PvdA: De aandacht voor de sociale samenhang doet ons goed. Wij vragen de PvdA dan ook of zij zich samen met ons wil inzetten om de digitale tweedeling te voorkomen teneinde de sociale samenhang te behouden. Ik begin met de moties over de WIW- en ID-banen. Wij hebben de motie van de PvdA gesteund omdat wij vrezen dat het kind met het badwater wordt weggegooid. Dus: eerst bezuinigen en dan pas de regelingen aanpassen. Wat er tussenin zal gebeuren, was voor iedereen onduidelijk. Na ons betoog gisteren, over de instroom- en maatschappijbanen, moge het duidelijk zijn dat wij voor een verandering zijn. Dat gemeenten meer zeggenschap zouden moeten krijgen over de besteding van de herintegratiemiddelen vinden wij een goede zaak, de situatie is immers niet voor elke gemeente gelijk. Het gaat ons erom dat het aantal gelijk blijft van de mensen die de mogelijkheid krijgen om, door middel van gesubsidieerde arbeid, met als doel door te stromen of als einddoel een loonvormende arbeidsplaats te verwerven, een plek op de arbeidsmarkt in te nemen. Al deze aspecten vinden wij sterker terug in de motie van het CDA dan in de ingediende motie nummer 1 en om die reden zullen wij onze steun aan motie nummer 1 intrekken en de motie van het CDA steunen. De heer DE BRUIJNE: U hebt een aantal inhoudelijke overwegingen met betrekking tot de door het CDA ingediende motie. Mag ik vragen waarom u niet op de gedachte bent gekomen de partners waarmee u de vorige motie hebt ondertekend, met deze inhoudelijke overwegingen te benaderen, om met hen over aanpassing van de motie te spreken? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Dat hebben wij gedaan. Twee weken geleden hebben wij met de PvdA gesproken over wat onze overwegingen waren om nu deze motie te steunen. De heer DE BRUIJNE: Nee, u hebt de PvdA niet benaderd met een tekstvoorstel voor een andere motie. Dat er in de wandelgangen wordt gediscussieerd over het voor en tegen van de motie kunt u nu niet gebruiken als een formeel moment waarop u ons zou hebben benaderd met het voorstel om de tekst van onze motie aan te passen. De heer VAN KAMMEN: Ik dacht dat de PvdA de vorige keer heel duidelijk heeft aangegeven niets te willen wijzigen aan de motie. De heer DE BRUIJNE: Zoiets is op het moment dat de motie in discussie is heel duidelijk. Als er bij één van de ondertekenaars sprake is van voortschrijdend inzicht, vind ik het niet meer dan een kwestie van politiek fatsoen om degene met wie men de motie heeft ondertekend met voorstellen tot eventuele verdere aanpassing te benaderen. Het was D66 genoegzaam bekend dat de motie opnieuw zou worden ingediend, D66 heeft daarmee ingestemd en heeft ook in tweede instantie de motie meeondertekend.
149
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de D66-fractie
De heer DE VEY MESTDAGH: Vóór deze vergadering hebben wij de heer De Bruijne benaderd met de vraag of hij mee wilde doen in de nieuwe strekking van de motie. De heer DE BRUIJNE: Vóór deze vergadering werd ik inderdaad benaderd, mét een motie van het CDA, waarop de handtekening van D66 al stond. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Mijnheer De Bruijne, het is zo dat wij bij verschillende leden van uw fractie onze zorg over de motie hebben uitgesproken en toen hebben aangegeven wat onze overweging daarbij was. Daarnaast hebben wij al eerder aangegeven dat, wat ons betreft, een statenbrede motie naar Den Haag meer kracht heeft dan een door één partij ondertekende motie. Als de PvdA dan zeer nadrukkelijk in het openbaar heeft aangegeven dat zij niet bereid is de motie ook maar iets aan te passen, begrijp ik niet waarom de PvdA dan van ons verwacht dat wij met een tekstvoorstel komen. Daarnaast hebben wij bij de discussie die wij vanochtend met het CDA gevoerd hebben nadrukkelijk aangegeven welke elementen in die motie aangepast moesten worden, waaronder de voorwaarde dat de garantie wordt gegeven dat de minimale instroom gelijk blijft. Dat was voor ons een essentieel punt, omdat wij daarmee de garantie krijgen dat, voor hetzelfde aantal mensen dat nu geldt, de regeling voor de gesubsidieerde arbeid overeind blijft. Het kan niet zo zijn dat de PvdA, geluisterd hebbende naar mijn betoog van gisteren, verbaasd is dat wij niet tot in lengte van dagen aan de nu bestaande WIW- en IDbanen willen vasthouden. De heer De Bruijne: Het is een heel lang verhaal dat ik kort samenvat: wij zijn niet door D66 benaderd nadat zij ook voor de tweede keer instemde met het ondertekenen van onze motie, wij zijn niet door D66 benaderd met een concreet tekstvoorstel tot wijziging van deze motie, waarop de handtekening van D66 staat. Laten wij er niet al teveel woorden aan vuil maken, mijn fractie constateert dat de haan driemaal heeft gekraaid en dat D66 in dezen een andere keus heeft gemaakt. De heer TERPSTRA: Ik wil de PvdA met klem verzoeken om, gezien de situatie die zich nu ontwikkelt, inhoudelijk de voorkeur te geven aan het zoeken naar en het uitzoeken van de precieze redenen en waarderingen waarom bepaalde processen zo zijn gegaan en om mee in te stemmen met de motie zoals die door het CDA is ingediend. Ik verzoek de PvdA, louter op grond van de eenheid van de Staten en de inbreng in eenheid daaruit, te besluiten over de eigen motie heen te stappen. Want zo groot was het verschil niet, u hebt er al veertien dagen of eigenlijk drie weken aan kunnen wennen, omdat duidelijk was dat een beperkt aantal woorden de andere kant op de zaak over de streep zou kunnen trekken. Bovendien voorkomt u daarmee de ongelukkige situatie dat GroenLinks voor twee moties moet stemmen. De heer DE BRUIJNE: Ik heb D66 inhoudelijk willen aanspreken op de politieke mores hoe men met elkaar omgaat als men gezamenlijk een motie tekent. Ik heb mij namens mijn fractie volstrekt nog niet uitgelaten over de inhoud van de door het CDA ingediende motie, daarover hebben wij als fractie straks nog overleg. In die zin is de heer Terpstra wat voorbarig met zijn bemoedigende en hartelijke woorden in de richting van mijn fractie. Wanneer de moties straks aan de orde komen, zullen wij van de PvdA daar uiteraard op terugkomen.
150
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de D66-fractie
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Wij behoren niet tot een partij waar wij op het kraaien van de hanen in de houding springen, temeer daar wij het idee hebben dat het haantjesgedrag vooral niet uit die kant van de zaal komt. Daarnaast is het zo dat wij op inhoudelijke gronden, die bij de PvdA bekend waren, een andere keuze gemaakt hebben. Dat het misschien niet geheel volgens de formele ouderwetse politieke mores gaat, het zij zo, maar maakt u dan kennis met de nieuwe politiek waarmee wij inmiddels meen ik begonnen zijn. De VOORZITTER: Mevrouw GRÄPER, uw waarden en normen zijn mij duidelijk. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! ik ga verder, ik kom op motie nummer 2 over het STOV. Zoals het GPV zojuist heeft aangegeven is over de waarde van de Essentaandelen nog heel veel onduidelijkheid. Het is nog maar de vraag of wij wel kunnen beschikken over het bedrag dat de aandelen waard zijn, het zou heel goed kunnen zijn dat uit maatregelen die in Den Haag genomen worden blijkt dat wij überhaupt de aandelen niet kunnen verkopen en dat het aandelenpakket aan Den Haag overhandigd moet worden. Daarnaast wordt wat ons betreft, het STOV eerder uitgevoerd dan het moment waarop de aandelen vrij zouden kunnen komen, want dat betekent dat als wij gebruik van een deel van de aandelen als dekkingsvoorstel willen indienen, wij heel lang moeten wachten voordat wij het STOV tot uitvoering kunnen brengen. Hoewel wij sympathiek staan tegenover de intentie die de PvdA met deze motie wil uitspreken, namelijk dat wij van het STOV actief beleid maken, lijkt het ons toch dat het gebruik van de Essentaandelen daarvoor niet de meest geschikte methode is. Wij hebben gisteren een aantal ideeën aangedragen hoe wij zelf actief met het STOV aan de slag kunnen. In motie nr. 3 over de regionale omroep kunnen wij ons goed vinden, dat zal u niet verbazen na onze bijdrage in de eerste termijn. Wij hadden echter liever gehad dat RTV Noord expliciet werd genoemd. Met het voorkomen van reguliere bijdragen is het nog maar de vraag of RTV Noord daar op lange termijn structureel echt iets mee opschiet. De middelen zullen verdeeld blijven worden volgens de - voor RTV Noord - ongunstige verdelingssystematiek. Ik kom bij motie nr. 4 over het vrijwilligerswerk: Zoals bekend is voor ons het vrijwilligerswerk heel belangrijk. Het ondersteunen daarvan is naar onze mening een speerpunt van beleid.Wij zijn blij dat het College positief op deze motie heeft gereageerd. Over motie nr. 5, de Interbiker, heb ik al iets gezegd, datzelfde geldt voor motie nr. 6. In motie nr. 7 zien wij een bekrachtiging van wat wij in het VOF al hebben gezegd, wij kunnen ons daarin goed vinden en als het om investeren in energie gaat raden wij aan in echt duurzame energie te investeren, dus ruimhartig te zijn in wind- en zonne-energie en niet in kernenergie. Amendement A is overgenomen, wij hebben daar reeds iets over gezegd. Bij amendement B kunnen wij de argumentatie van het College volgen en over amendement C ben ik in mijn betoog helder geweest.
151
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de SP-fractie
De heer HEMMES: Voorzitter! De bijdrage van gisteren kunnen wij voor de meeste fracties als een eerste aanzet of start van de verkiezingscampagne voor de komende Statenverkiezingen beschouwen. De SPfractie wil heel veel anders, evenals GroenLinks. Maar wie schetst onze verbazing dat ook de collegepartijen, met name de PvdA en het CDA, veel willen veranderen en in meerdere of mindere mate afstand nemen van het beleid van de afgelopen jaren? Met name de PvdA schuift weer naar links op, wat niet zo verwonderlijk is na de desastreuze uitslag van de verkiezing van 15 mei jl. Het is goed te zien dat men in de PvdA tot het besef is gekomen dat men veel te ver van de kiezers af staat en dat men nu, aan het einde van deze bestuursperiode, op de valreep probeert weer dichter bij de eigen achterban te geraken. Als echter de voorman van die partij, gedeputeerde Calon, willens en wetens het probleem van de herstructurering blijft bagatelliseren valt er voor de fractie weinig te verdienen. Volhouden door te willen gaan met slopen, terwijl de nieuwbouw blijft stagneren, maakt de afstand tot de mensen in de herstructureringswijken alleen maar groter. Mijnheer Calon, daar zit toch ook uw achterban! Bijvoorbeeld in Pekela, van oudsher een PvdA-bolwerk. Ik nodig u van harte uit samen met mij met die mensen te gaan praten, dus de wijken in. Niet vanuit de burelen van de woningbouwcoöperatie, maar gewoon bij de mensen aanbellen en hun mening vragen over hoe het er nu in Pekela voorstaat. Wij vragen het College om de commissie ook met regelmaat op de hoogte te houden van de voortgang en van de knelpunten, waarvan wij overigens verwachten dat die alleen maar zullen toenemen. Ik hoor straks nog wel of de heer Calon de uitnodiging aanneemt. Het berust op een groot misverstand dat wij tegen Meerstad zouden zijn. De SP ziet wel mogelijkheden voor woningbouw in dit gebied, wij willen het alleen compacter, met minder grote kavels en meer tegen de stad aanliggend. Het PAF is door meerdere fracties enthousiast ontvangen. Ook het College erkent dat er een probleem is. Wij zijn echter enigszins teleurgesteld in uw reactie, hoewel wij begrijpen dat er veel geld mee gemoeid is. Het is van een dermate groot maatschappelijk belang dat de SP er volgend jaar, in de nieuwe bestuursperiode, met een initiatiefvoorstel op terug zal komen en, gehoord de reacties van de andere fracties, met een kansrijk initiatiefvoorstel. Bij de leefbaarheid van de dorpen en ons idee van een soort verzamelgebouw blijkt het statenbreed te leven om, in wat voor vorm dan ook, iets aan de teloorgang in de kleine dorpen te doen. Daar past ons voorstel prima in, wij zouden het dan ook graag in de commissie terug willen zien en anders is dit ook een initiatiefvoorstel waard. Voor het openbaar ervoer verwachten wij niet veel van ontschotting, wij verwachten weinig uit Den Haag en weinig van overleg met ARRIVA. Wij ontkomen er als provincie dus niet aan om zelf iets te gaan doen, het is nog te vroeg er een bedrag aan vast te koppelen, maar wij willen hier toch een motie over indienen. De VOORZITTER: Door de heer Hemmes wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 7/8 oktober 2002, besprekende de voordracht Provinciale Beleidsbegroting 2003, constaterende: dat het kabinet voornemens is fors te bezuinigen op het Openbaar Vervoer;
152
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de SP-fractie
concluderen: dat dit met name voor het Groninger platteland desastreuze gevolgen zal hebben; besluiten om: uit provinciale middelen minimaal het huidige niveau in stand te houden, en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door: de heer Hemmes, mevrouw Sciacca, mevrouw Gräper en de heer Moll. De motie krijgt nummer 13, zal worden vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslagingen. De heer HEMMES: Voorzitter! Nog even over het Studiefonds. Het verheugt ons dat het College de toezegging heeft gedaan om, in overleg met de gemeenten, het Studiefonds structureel te verhogen. Wij zouden wel willen weten met hoeveel en het zou een goede zaak zijn om ook de stad Groningen bij het Studiefonds te laten aansluiten. Ook zouden wij graag zien dat er meer ruchtbaarheid aan gegeven zou worden en dat alle scholen van het bestaan van dit Studiefonds op de hoogte worden gesteld. Wij zien graag in de commissie terug hoe het ermee staat. Over de kerncentrale kunnen wij kort zijn, wij zijn blij dat het College deze motie overneemt. Voorzitter, het is een goede zaak dat het IPO elke dag op de stoep ligt om op te komen voor de belangen van de provincies. Het zou ook goed zijn als de fractieleden van de VVD en het CDA bij hun partijgenoten in de regering en in de Kamer hun invloed laten gelden, maar wij moeten toegeven dat bij dit kabinet te vrezen valt is dat er niet veel te halen is. Dan kom ik nog terug op de problematiek van het schoolzwemmen. Velen zijn het met ons eens dat veel kinderen, een grote meerderheid zelfs, de zwemkunst meester is maar dat er toch nog een behoorlijk knelpunt ligt waar iets aan gedaan moet worden. Wat ons betreft wordt in Den Haag de druk op de ketel gehouden en wij willen daarvan graag op de hoogte blijven. Ik kom bij ons oordeel over de moties. Meestal is het zo dat in de loop van een dag moties worden veranderd, ingetrokken, uitgebreid of anderszins gewijzigd, maar zoals zij er nu liggen wil ik er kort op reageren. Motie nr. 1 is een motie die wij ook hebben ondertekend. Van de rechterzijde is daar, met enige steun van links, een motie bijgekomen en ik heb daar één woord voor dat ik niet durf te noemen, omdat de heer Terpstra dan in de gordijnen vliegt, dus dat zal ik maar laten. Ik ben het met iedereen eens dat wij statenbreed sterk moeten overkomen. Wellicht dat wij straks, na een korte schorsing, toch nader tot elkaar kunnen komen, anders zijn wij genoodzaakt om net als GroenLinks voor beide moties te stemmen. Wij zijn dus tegen motie nr. 2. Wij wensen wel geld voor het openbaar vervoer, maar niet op deze wijze, omdat wij daarmee onszelf in het vaarwater zitten. Wij zijn voor motie nr. 3 omdat wij vinden dat RTV Noord moet blijven bestaan en wij er alles aan moeten doen om dat - ook kwalitatief - in stand te houden. Wij zijn eveneens voor motie nr. 4, die is ons uit het hart gegrepen. Motie nr. 5 heeft evenals motie nr. 6 onze sympathie. Motie nr. 7 hebben wij overgenomen.
153
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Repliek van de SP-fractie Inventarisatie moties en amendementen
Motie nr. 8 van de PvdA-fractie is eenzelfde soort motie als de door GroenLinks ingediende motie. Wij kiezen dan toch voor de motie van GroenLinks omdat die wat explicieter is, het woord ‘slopen’ komt erin voor en dat woord staat hoog in ons vaandel. Wij steunen motie nr. 9 van de PvdA. Motie nr. 10 is gelijk aan motie nr. 1. De moties nrs. 11 en 12 steunen wij, evenals de amendementen A en B, maar amendement C is volgens ons overbodig. De moties en amendementen kunnen in de loop van de vergadering nog veranderen. Ik kom tot een afronding. Vaak is het zo dat de SP het gelijk aan haar zijde krijgt, ook al duurt het soms jaren. Om enkele voorbeelden te noemen: al in de jaren ’80 hebben wij het falend landelijke beleid inzake de inburgering aan de kaak gesteld. Wij werden erom weggehoond, maar nu krijgen wij van vriend en vijand gelijk. Op provinciaal niveau zijn wij niet serieus genomen toen wij waarschuwden voor de dreigende tekorten bij de Giro en voor het tekort bij de sociale woningbouw. Ook daar is gebleken dat wij het goed gezien hebben. Nu waarschuwen wij weer voor een megaflop met betrekking tot de magneetzweefbaan, en ook nu wordt dat door de PvdA-fractie weer wat lacherig afgedaan, maar ik durf hier vandaag, op 8 oktober 2002 vast te leggen dat wij opnieuw het gelijk aan onze zijde zullen hebben. Wij spreken elkaar nog! De heer DE BRUIJNE: Ik hecht eraan op te merken dat wij absoluut niet lachen om wat de heer Hemmes zegt. Misschien dat ik even glimlachte bij het woord ‘megaflop’ omdat ik dat wel een aardig woord vindt. Het is geenszins het geval dat wij de heer Hemmes uitlachen om zijn standpunten. Wij respecteren zijn standpunt en nemen aan dat hij dat van ons evenzeer respecteert. De heer HEMMES: Ik ben blij dat u dat zegt, maar ik heb toch wel eens het gevoel dat hier nogal eens wat lacherig wordt gedaan door de PvdA-fractie. Als ik mij daarin vergis geef ik dat graag toe. Wij zullen elkaar inderdaad nog spreken over dit punt. Voorzitter! Het gaat de laatste tijd veel over normen waarden. Het is een hot item, maar het valt wel op dat degenen die daar de mond vol van hebben, zoals het nieuwe kabinet en de LPF-fractie, dit niet op zichzelf betrekken maar het neerleggen bij de mensen in het land. Voor de SP zijn normen en waarden meer dan ‘niet boeren in het openbaar’ of ‘opstaan voor een oudere in de trein’. Voor de SP staan drie waarden centraal: menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De VOORZITTER: ik probeer nu even te ordenen. Als ik het goed begrepen heb is bij motie nr.1 een wijziging opgetreden omdat de ondertekening door D66 is komen te vervallen, is dat de juiste conclusie? Ik constateer dat dat het geval is. Bij motie nr. 3 is er, buiten de vraag of die dan ook op die manier onder de aandacht gebracht zou worden - en mij dunkt dat het positief beantwoord zou kunnen worden – de neiging om de motie over te nemen en ik heb van geen van u allen gehoord dat u bezwaren had. De neiging bestond om motie nr. 5 over te nemen. Het gaat om een onderzoek, en ook daarover heb ik niemand gehoord die zich daartegen verzet, is dat de juiste conclusie? Ik stel vast dat motie nr. 5 is overgenomen. Motie nr. 6 is een discussiemotie.
154
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Inventarisatie moties en amendementen
Bij motie nr. 7 bestond ook het voornemen deze over te nemen, ik heb daar nog geen reactie op gehoord, mag ik aannemen dat ook die motie kan worden overgenomen? De heer TERPSTRA: Voorzitter! Wat mij betreft wel. De VOORZITTER: Dan ik stel vast dat alle fracties ermee instemmen dat de motie is overgenomen. Dan hebben wij motie nr. 8 die een samenhang heeft met motie nr. 11, waar velen nog niet over hebben gesproken. Motie nr. 9 is net ingediend. Motie nr. 10 heeft een samenhang met motie nr. 1, waar uitvoerig over is gesproken. Motie nr. 11 heeft een samenhang met motie nr. 8. Over motie nr. 12 is door velen nog niet gesproken. Over motie nr. 13 moet menigeen zich nog uitspreken. Wat de amendementen betreft, gelet op amendement A zal ik zo meteen een nota van wijziging laten circuleren, want overnemen betekent dat die er moet komen. B en C zullen verder deel uitmaken in de discussie. Ik stel voor dat er nu schorsing is, ook voor het College, en misschien kunnen fracties die tijd benutten om in ieder geval het oordeel te vellen over de alsnog ingediende moties, waarover de fracties zich onderling nog niet hebben uitgesproken en misschien, als ik goed geluisterd heb, over nog wel iets meer. De heer TERPSTRA: Voorzitter! U hebt nu alles opgenoemd, alleen is bij motie nr. 2 het begrip ‘substantieel’ verdwenen. De VOORZITTER: Dat is waar, dat is een motie waarvan, zoals ik heb voorgelezen, het dictum luidt, 'een deel van het resterende deel'. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Amendement B over die 50.000 euro voor de asielzoekers, is dat nu een amendement en is dat er nog? De VOORZITTER: Dat amendement is er volgens mij nog, ik heb niet begrepen dat het is teruggenomen. Mevrouw BOS: Voorzitter! Dat hebben wij ingetrokken omdat aan ons verzoek om die 50.000 euro voldaan is. De VOORZITTER: Mijn excuus daarvoor, het wordt nog gemakkelijker, amendement B is ingetrokken en maakt dus geen deel meer uit van de beraadslaging. De heer JASPERS: Mevrouw Bos geeft als toelichting dat dit door het College geaccepteerd zou zijn, daarom trekt zij het in. De VOORZITTER: Nee, de toelichting was dat het College ernaar zou kijken en dat er middelen zijn, waardoor extra toevoeging van middelen niet nodig zou zijn.
155
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Inventarisatie moties en amendementen Dupliek van gedeputeerde Calon
Dat is er gezegd en mevrouw Bos reageert daarop door te zeggen dat zij het met die uitleg en met die intentie eens is en daarom het amendement intrekt. De VOORZITTER: Dan is het amendement B ingetrokken. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Ik geef door dat de stukken van de Algemene Beschouwingen van gisteren op dit moment op onze website op het Internet te vinden zijn. Ik heb het net doorgekregen, anders had ik het in mijn termijn kunnen meenemen, maar een aantal fracties hebben mij steeds gevraagd wanneer zij het kunnen zien. Op dit moment is het te zien op www.d66statengroningen.nl. De VOORZITTER: Ik kijk even naar de fractievoorzitters. Hoeveel tijd wilt u voor de schorsing? Er wordt een half uur voorgesteld, is dat akkoord? De vergadering wordt van 16.00 tot 16.40 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Wilt u uw plaats innemen? Dan kunnen wij het beraad weer vervolgen. U hebt inmiddels het totale overzicht van de nota's van wijziging op uw tafel aangetroffen. Daarin zit de nota van wijziging die de reactie was op amendement A. Het woord is aan gedeputeerde Calon. De heer CALON, gedeputeerde: Voorzitter! De uitnodiging van de heer Hemmes om de wijk in te gaan in Pekela om met de mensen te praten die in de herstructurering zitten, neem ik graag aan. Wat dan overigens de tweede keer binnen een jaar is, dat ik daar kom. Maar ik vind Pekela een mooie gemeente en Hennie Hemmes een heel aardige man, en het lijkt mij altijd goed om met mensen te praten in de wijk, dus dat doe ik graag. Over het woningbouwbeleid heb ik gisteren al een toezegging gedaan in deze Staten om in de commissie een tussenevaluatie te bespreken over de woonplannen. Het is inderdaad zo, mevrouw Bos, dat in die woonplannen ook gekeken wordt hoeveel ouderenhuisvesting erin zit en of wij ook voldoen aan de vraag naar de ouderenhuisvesting. Ik was teleurgesteld, om niet te zeggen in het hart geraakt door het verwijt van de heer Hollenga, die mij het bagatelliseren van de problemen verweet. Het schijnt gebruik te worden in deze Staten om te citeren uit de kranten. Ik kan mij herinneren, zonder dat ik daar een krant of een tv of een bandje van wie of wat dan ook bij moet halen, dat ik twee of drie jaar geleden hier gezegd heb: ‘het is een schandaal’ - ook wel in die bewoordingen, al heb ik misschien het woord ‘schandaal’ weer iets anders gebruikt, maar wel met dezelfde krachttermen – dat in Delfzijl ongeveer 2.000 woningen leeg staan, terwijl er 83 mensen op een lijst staan voor ouderenhuisvesting. Daar moet dus gesloopt worden en moeten snel nieuwe ouderenhuizen gebouwd worden. Ik citeer verder de krant van 7 oktober 2001: ‘…ook is er te weinig aandacht voor ouderenhuisvesting, als een van de oorzaken noemt Calon het gebrek aan personeelskracht bij de gemeenten en hij denkt aan vliegende brigades’. Het is niet alleen maar goed, dat de stad een aanjaagteam heeft samen met het Rijk. Het is heel goed dat u toen ons voorstel heeft ondersteund om met die vliegende brigades aan de gang te gaan.
156
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Calon
U hebt in de commissie ons voorstel heeft ondersteund om samen met de stad een bestuurlijke en ambtelijke werkgroep in te stellen. Als daar het etiket ‘aanjaagteam’ op moet, vind ik dat ook best, maar het zijn gewoon mensen die kijken naar de cijfers en naar de problemen, niet om cijfers van vijf jaar geleden te produceren, zoals de heer Hollenga zei, maar om cijfers over de afgelopen vijf jaar te produceren, het gemiddelde. Het gaat even om de nuance in het debat. Ik dacht ook dat ik gisteren heel duidelijk heb gezegd dat niemand in deze Staten een verschil van mening met enig lid van het College heeft over de problematiek in de sociale huur. Daar is ook niet op gereageerd, toen ik dat zei. Daarom vind ik het wat vreemd, dat mij het bagatelliseren van het probleem verweten wordt. Ik werp dat verre van mij. Ik vind wel, dat wij de discussie genuanceerd moeten voeren en allemaal over de juiste cijfers moeten beschikken. Daarom heb ik ook gezegd: ik heb een heel dossier laten maken, dat had ik voor mij, net als het windmolendossier, dat heb ik gelukkig niet hoeven te gebruiken, tot nog toe. Dat was ik ook eerlijk gezegd niet van plan. Maar zijn wij bereid al die cijfers in de Commissie voor Ruimte, Water en Groen te brengen, teneinde die tussenevaluatie te voeren. Ik heb een aantal voorbeelden genoemd van cijfers. Dat is niet bagatelliseren, maar dat is wel heel goed kijken waar de oorzaak zit van het probleem en hoe wij die gaan oplossen. Ik ben dus ook bereid, namens het College, de motie van Partij van de Arbeid, GPV, RPF/SGP en CDA over te nemen, om daarover te gaan praten met de gemeenten naar aanleiding van onze woonplannen, maar als u mij toestaat, de motie zodanig uit te leggen dat dat niet alleen met de gemeenten zal zijn, maar ook met de woningbouwcorporaties. Want een van de problemen, die ook ongetwijfeld in die tussenevaluatie naar voren zal komen, is dat sommige woningbouwcorporaties –de goede niet te na gesproken – eerst, zoals deze gedeputeerde wel eens in het openbaar pleegt te zeggen, ‘de dikke bakken bouwt, waar de winst op gemaakt wordt’ en pas later de sociale woningbouw. Vanavond is er overigens een uitzending van de IKON, waarin u deze hele problematiek in Groningen ook nog eens een keer van buitenaf kunt bekijken. Het probleem is natuurlijk wel dat wij niets te vertellen hebben over woningbouwcorporaties. Dus neemt u van mij aan, dat dit College deze problemen heel serieus neemt en bereid is om te allen tijde met u de discussie daarover te voeren, maar wel graag die discussie inhoudelijk goed wil voeren over de juiste cijfers. Dat lijkt mij dan ook het beste. Het is ook daarom dat wij motie nr. 11 van GroenLinks niet overnemen, want als u naar die andere motie kijkt, ziet u dat het daar over de sociale huur gaat en koopwoningen in het goedkope segment. De motie van GroenLinks spreekt alleen over sociale huur en spreekt ook over één project in het bijzonder, Meerstad. Nu, ik denk dat het gewoon in elke gemeente speelt dat wij verantwoording moeten afleggen en moeten kijken naar vraag en aanbod. Motie nr. 8 nemen wij over. Motie nr. 11 willen wij ontraden. Overigens, misschien een herinnering: ik weet niet wie van u het gezegd hebt, maar het is hier gezegd vandaag in deze Statenzaal: het is goed om u te realiseren, dat het College drie jaar geleden is aangetreden, en twee jaar geleden een beleid geformuleerd heeft dat in 2000 is vastgelegd. De heer De Bruijne was het, meen ik, die zei: ‘een snel bouwplan duurt twee jaar, een gemiddeld bestemmingsplan duurt zeven jaar, dus het duurt ook wel even voordat beleid effect heeft’. U bent dus niet in de situatie dat men vandaag kan zeggen: ‘wij bouwen snel daar’.
157
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Calon
Overigens heb ik intern wel eens in wanhoop uitgeroepen: ‘dan moeten wij maar een provinciaal bouwbedrijf hebben, dan kunnen wij het zelf allemaal regelen’. Dat zou dan wel weer andere problemen opleveren, maar zo komt men wel eens tot uitspraken. Op de vraag van de heer Terpstra of particulieren contingent bij een woningbouwvereniging moeten kopen om een kaveltje te kunnen bebouwen is het antwoord gewoon glashard: nee. Contingenten worden toegedeeld aan gemeenten, die gaan daarover en wij treden ook niet in de bevoegdheid van gemeenten en gemeenteraden. Dus dat kan ik ontkennen. Ik kom bij de vraag van de CDA-fractie of ik inzicht kan geven bij elk projectvoorstel in de effecten op de onttrekking van de reserves en de daarmee samenhangende rente-effecten. Daarover zouden wij hier een heel technische discussie kunnen voeren, maar ik denk dat dat niet verstandig is. Die discussie moeten wij maar eens in de Rekeningcommissie voeren. Ik zeg u sowieso al toe, dat wij heel goed in staat zijn om bij de rekening daar verslag over uit te brengen. Maar om echt tevoren te gaan ramen wanneer welke uitgave nu welk effect op die rente-inkomsten heeft, moet je vanaf het begin van het jaar weten wanneer de rekeningen komen van de aanbestede projecten. Want dat zijn vaak gelden die in de bestemmingsreserves zitten. Nu, dan verzanden wij in geneuzel, wat volgens mij voor deze Statenzaal wat minder geschikt is. Dus laten wij die discussie verder voeren in de Rekeningcommissie. Over de BER heb ik in mijn eerste termijn al aangegeven wat wij als College daarvan vinden, namelijk dat wij dit niet zo zinnig vinden. Nu worden er meerdere argumenten aangedragen om dit wel te doen. Een van de argumenten is dat je juist generieke criteria kunt formuleren, op basis waarvan je iets wel of niet zou kunnen toestaan. Dat staat diametraal op de systematiek van het bouwheerschap. De systematiek bouwheerschap was nu juist bedoeld om maatwerk te leveren per dorp, en niet grote, generieke criteria te maken. Ofwel je maakt ze zo globaal, dat alles overal kan, ofwel je probeert die ongelukken te voorkomen; dan maak je ze weer zo knijpend dat er nergens meer iets van. Dat moeten wij niet hebben en daarom hebben wij het fenomeen van het bouwheerschap verzonnen, of is dat voor ons verzonnen. Dat hebben wij overgenomen. Wij voelen dus niets voor de BER. De heer HAASKEN: Mag ik nog even naar aanleiding van het antwoord dat de gedeputeerde geeft over motie nr. 8 vragen hoe hij dat ziet in relatie tot de Blauwe Stad? Dat is ons niet helemaal duidelijk. De heer CALON, gedeputeerde: Ja, ik heb gisteren in eerste termijn al antwoord gegeven op de vraag van de heer Slager, of de Blauwe Stad en andere projecten –Stadskanaal en Meerstad –concurrentie van elkaar zou kunnen zijn. Daar heb ik gisteren al op geantwoord. Als het nu gaat om motie nr. 8, is het heel simpel: de woningbouwaantallen voor de hele Blauwe Stad moeten natuurlijk afgestemd zijn op de woningplannen van Scheemda, Winschoten en Reiderland. Dat is vrij simpel. en die zijn dat op dit moment ook. Ik heb begrepen dat zelfs de gemeente Scheemda, die er lang over gedaan heeft, een paar weken geleden een akkoord heeft gesloten met de woningbouwcorporatie, en dat daar een woonplan is, dat redelijk deugt. Om het op zijn Gronings te zeggen, het is nu niet een kwestie van: ‘het kon net’, nee, het is een heel goed woonplan. De heer SLAGER: Voorzitter! Kan de gedeputeerde nog even reageren op mijn vraag over de percentages van de gemeenten die wel en niet gehaald worden?
158
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Calon
De heer CALON, gedeputeerde: U krijgt alle cijfers. Er zijn enorme verschillen, je ziet vooral de kleinere gemeenten achterblijven. Er zijn er echter ook die heel goed scoren, Pekela scoort bijvoorbeeld met wel 110 procent, die bouwt voldoende woningen. Scheemda doet het ook heel goed. Het is ook zo dat een element van de productie ook in die woningbouwplannen zit. Doet men het goed, dan krijgt men ook meer. De andere gemeenten scoren weer slechter, ik heb gisteren Winsum als voorbeeld genoemd, zo zijn er wel meer gemeenten om de stad Groningen heen. De oorzaken liggen op een heel verschillend niveau, bij kleinere gemeenten veelal, qua planontwikkelings- en onderhandelingscapaciteit bij het element menscapaciteit. Het heeft ook alles met het element dat ik ‘marktwilligheid’ noem te maken, of de markt graag of niet graag wil. Bij Haren wilde de markt graag en de gemeente Haren wat minder graag, daar hebben wij voor de zomer met de Commissie voor Ruimte, Water en Groen een debat over gehad. Ik kan zeggen dat de gemeente Haren nu, samen met het provinciale bestuur, zeer contentieus bezig is om invulling te geven aan de taakstelling, ook in het kader van de woningbouwproductie ten behoeve van de stad Groningen. De situatie is heel divers en heel verschillend. Je haalt er wel een paar grote lijnen uit, ik denk dat wij die discussie bij de tussenevaluatie moeten voeren. Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! Ik hoorde de heer De Bruijne zeggen dat hij niet graag projectontwikkelaar in de Blauwe Stad zou willen zijn. Zou de gedeputeerde dat wel willen zijn? De heer CALON, gedeputeerde: Voorzitter! Ja, de gedeputeerde zou dat wel willen zijn, graag zelfs. Maar de gedeputeerde zit nu hier en als het aan de gedeputeerde ligt, zit hij het volgende jaar ook nog hier. Mevrouw PEETOOM: Begrijpt de gedeputeerde de zorgen van de heer De Bruijne? De heer CALON, gedeputeerde: De heer De Bruijne stelt dat de woningen langer te koop staan, dat er stagnatie in het hoge marktsegment is. Dat zijn terechte signalen, die echter wel gebaseerd zijn op gemiddelden. Wijlen mijn vader zei: ‘Gemiddelden, daar heb ik niets aan, als ik 1 meter vóór en 1 meter achter een haas schiet is, die haas gemiddeld dood, maar de realiteit is dat hij vrolijk doorloopt’. De realiteit is dat de gemiddelde woningprijs in de provincie Groningen het afgelopen jaar nog gestegen is en ik verwacht dat dat ook het komende jaar zo zal zijn. De provincie Groningen had het vorige jaar de hoogste economische groei van heel Nederland en naar ik verwacht zal ook dit jaar het cijfer redelijk goed zijn. Het valt niet te ontkennen dat in het heel hoge marktsegment de huizen wat langer te koop staan, maar dan spreken wij over huizen van 1 tot 2 miljoen gulden. De ellende is - ik had het liever niet hier willen bediscussiëren - dat, onderbouwd met wat cijfers, mij over een bouwproject van tien vrije kavels in Winsum gevraagd wordt hoeveel aanmeldingen er zijn, waarop ik nog geen halfjaar geleden antwoordde dat dit er 200 waren. Er blijken niet meer dan acht aanmeldingen te zijn. In Zuidhorn, in Plan West, waar wij graag, ook in het kader van de Verkenningennota STOV de ruimtelijke ontwikkeling laten aansluiten op de OV-ontwikkelingen, willen wij zien wat wij nog meer kunnen doen, bijvoorbeeld Zuidhorn Oost in een versnelling brengen. Heel vervelend daarbij is dat je dan heel goed naar die markt moet kijken en dan met name ziet dat rond de stad en rond de grootstedelijke kernen, zoals in Stadskanaal, die markt zich beter ontwikkelt dan op sommige andere plaatsen.
159
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Calon Dupliek van gedeputeerde Bleker
Gemiddeld heeft de heer De Bruijne gelijk, maar ik zou graag naar de details kijken. Dat is geen kwestie van bagatelliseren, maar een kwestie van goed en genuanceerd naar de cijfers kijken teneinde de juiste maatregelen te kunnen nemen. Als u mij vraagt of ik projectontwikkelaar in de Blauwe Stad zou willen zijn, is het antwoord: ‘ja, maar hopelijk doe ik het volgend jaar dit werk nog’. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! De heer Calon nodigde mij zo nadrukkelijk uit, die kans laat ik niet liggen. Ik kan mevrouw Peetoom zeggen dat ik mijn eigen beperkingen heel goed ken en in die zin zal ik mij de rol van projectontwikkelaar in de Blauwe Stad niet graag toe-eigenen. Wat de kansrijkheid van het project betreft, laten wij maar heel nuchter zijn, dat heeft de heer Calon zojuist ook gezegd, de tijd is voorbij dat de woningen uit het duurdere huursegment als warme broodjes over de toonbank gingen. Die tijd hebben wij gehad en dat betekent dat het van de projectontwikkelaars de nodige creativiteit en een goede marketing zal vergen, waar zij ongetwijfeld hun best voor zullen doen. Ik heb niet uitgesproken dat ik geen vertrouwen in het project de Blauwe Stad zou hebben, ik heb alleen gezegd dat als ik daar projectontwikkelaar zou moeten zijn, ik dat liever niet zou doen omdat ik mijn beperkingen ken. Ik ben er overigens volstrekt van op de hoogte dat de heer Calon weet hoe de hazen lopen. De heer TERPSTRA: Ik denk dat de gedeputeerde gelijk heeft met de constatering dat je verhalen over markten en marktsegmenten met de cijfers op tafel moet bediscussiëren. Ik denk wel dat het verstandig is te refereren aan wat de gedeputeerde in de eerste termijn heeft gezegd, namelijk dat de Blauwe Stad voor het hogere marktsegment bestemd is. Ik neem aan dat die mededeling staande blijft en dat er niet onder invloed van motie nr. 8 plotseling sprake zal zijn van een andere discussie over een ander deel van het marktsegment. De heer CALON, gedeputeerde: Nu begrijp ik ook de vraag van de heer Haasken beter. Ik had niet het idee dat die indruk gewekt zou zijn, maar ik kan verzekeren dat het beleid met betrekking tot de Blauwe Stad en de marktsegmenten waarin wij opereren niet sinds gisteren en niet sinds het moment dat u dat hier heeft aangenomen, gewijzigd is. De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! Ik sluit aan op het punt dat wij zojuist besproken hebben. Dat het College ook vanuit sociaal oogpunt zeer serieus kijkt naar het aanbod op de woningmarkt, zoals dat door collega Calon is aangegeven, moge blijken uit het feit dat wij opdracht hebben gegeven om eens heel specifiek onderzoek te doen naar de op sommige plekken zeer lange wachtlijsten voor aanleunwoningen in de ouderensector. Bij een werkbezoek in de regio Winschoten bleek dat er sprake was van een wachtlijst van meer dan 200 gegadigden. Zoals collega Calon al heeft aangegeven hoeft dat cijfer op zichzelf nog niet zoveel te zeggen, maar dan is het vooral zaak die 200 wachtenden op microniveau te analyseren en eens te kijken naar wat daar nu achter zit. Is er sprake van inschrijving bij meerdere instellingen, is het inschrijving uit voorzorg voor als de situatie zich voordoet dat men daaraan toe is, of is het een soort noodoplossing waarbij men zich op de wachtlijst plaatst terwijl men eigenlijk behoefte heeft aan aanpassing van de eigen woning of een veiliger woonomgeving?
160
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Bleker
Wij hopen dat het rapport eind van deze maand, begin volgende maand beschikbaar komt, dan hebben wij op microniveau zicht op de behoefte aan en de vraag naar dat type woningen. Wellicht moeten wij dan niet meteen in de automatische piloot schieten door dat type woningen te bouwen maar moeten wij andersoortige maatregelen nemen, die meer gericht zijn op de werkelijke wensen van de mensen, die misschien anders zijn dan die waarvoor zij zich in beginsel hebben ingeschreven. Wij doen dat ook omdat eerder, bij een onderzoek naar de wachtlijst voor verzorgingshuizen, bleek dat meer dan 25 procent van de ingeschreven mensen eigenlijk iets anders had gewild, namelijk een andere vorm van zorg, een stukje veiligheid, een klussendienst en dergelijke. Vanuit die optiek kijken wij nu ook naar deze wachtlijst. Het zou ook een interessante inbreng betekenen bij de discussie over woonplannen en hoe gemeenten daarmee zouden kunnen omgaan waar het om deze specifieke groep gaat. Waarmee wij nogmaals aangeven dat wij daar als College absoluut over de volle breedte mee bezig zijn. Wij zullen u zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek. Het College zal overigens nagenoeg alles doen wat de fracties bij monde van hun woordvoerders in tweede termijn aan het College gevraagd hebben. Wij zullen een compact overzicht bieden van de mate van al dan niet samenwerken en al dan niet wijkgericht werken van hulpverleningsorganisaties en wij zullen schetsen welke vormen van bemoeizorg er op dit moment zijn en hoe de verdere ontwikkelingen op dat punt zijn. Wij zullen over enige tijd ook schetsen hoe het precies zit met de gehele hulpverlening in de strafrechtketen en de eventuele leemten daarin waar het om jeugdigen gaat. Wij zullen meer bekendheid geven aan het loket voor dorpen dat overigens, zoals collega Jansen al heeft aangegeven, ook in de regio West en in de regio Oost zal worden gestart. Wij zullen ook overleg hebben met de stichting Vluchtelingenwerk over de problematiek van het vrijwilligerswerk. Wij zullen u separaat per brief op de hoogte houden van de voortgang inzake het antidiscriminatiebureau. Er is aan het SPC dit jaar een extra bedrag toegekend om de PR voor het bestaan en de functies van het Platform voor Patiënten en Consumentenorganisaties te versterken. Dat was een eenmalig bedrag van 34.000 euro. Overigens is van de zijde van de fractie van GPV en RPF/SGP aangegeven dat wij moeten vaststellen dat het samenwerkingsverband van de Samenwerkende Patiënten- en Consumentenorganisaties wel een organisatie van de laatste jaren is. Mijn indruk is dat men zich vooral het laatste jaar in toenemende mate aan het manifesteren is. Onderschreven wordt dat er nog een extra impuls nodig is, dat moet met het extra beschikbaar gestelde geld kunnen. Waar het om de G-sport, de gehandicaptensport, gaat en dan met name het volleybal, voetbal, hockey en dergelijke in competitieverband, zullen wij in nader overleg met de gemeenten en met het Huis van de Sport bezien of, los van het opstarten van teams bij verenigingen, er knelpunten zijn die om aandacht vragen. Het kan om vervoer of begeleiding gaan. Ik weet nog niet of dat tot een structurele gezamenlijke bijdrage van provincie en gemeenten zou moeten leiden. Ik vind wel dat, als je die tak van sport, ook vanuit sociaal oogpunt, belangrijk vindt, je niet alleen moet meehelpen om G-teams te laten ontstaan, maar er ook voor moet zorgen dat het kan blijven bestaan en dat er ook interessante competities zijn. Ik wil met de gemeenten en het Huis van de Sport bezien of er iets aan de eventuele knelpunten te doen is, het gaat om de continuïteit. Het College is blij met de brede steun voor het Studiefonds. Het is 50 jaar geleden opgericht en toen bedoeld als fonds voor hoogbegaafde Groninger studenten. Inmiddels heeft het zich in een heel andere richting, als sociaal studievangnet, ontwikkeld tot wat het nu is. Er wordt veel gebruik van het fonds
161
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Bleker
gemaakt door allochtone mensen en asielzoekers die hier mogen studeren, maar ook door een groep mensen die anderszins - qua inkomen - financieel in de knel zitten, zoals eenoudergezinnen. Die bekendheid is er eigenlijk wel, die moet overigens met name bij de gemeenten bestaan, want de verwijzingen komen allemaal via de gemeentelijke sociale diensten. Die moeten de mensen wie het betreft die voor bijstand of bijzondere bijstand in aanmerking komen attenderen op de mogelijkheid dat voor bijzondere studiekosten, die niet via de wet Studiefinanciering te bekostigen zijn, een bepaalde vergoeding te krijgen is. Wij moeten de bekendheid met name daar vergroten, het is eigenlijk het Studiefonds van de 24 gemeenten en de provincie samen. Nu ook hier wordt gezegd dat wij voldoende financiële randvoorwaarden moeten blijven scheppen, kan er geen reden zijn die bekendheid maar een beetje onder de maat te houden. Daarnaast worden er twee tot drie keer per jaar advertenties geplaatst en daar wordt ook wel op gereageerd. Wij krijgen soms aanmeldingen via de kerken en via Humanitas, wellicht moeten wij bij allerlei particuliere maatschappelijke organisaties de bekendheid van het Studiefonds ook nog wat vergroten. Dat zal ik in het bestuur van de Stichting Studiefonds doorgeven. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: U zegt dat er extra middelen ingezet zijn, dat klopt ook wel, ik heb daar in de commissie ook al naar gevraagd. Die extra middelen gaan naar de koepels. Wie moet er nu aan PR doen, is dat het SPC of zijn dat de koepels? De heer BLEKER, gedeputeerde: Beide, maar het SPC heeft daar dus geen extra middelen voor gekregen, dat zijn de koepels. Wat het Studiefonds betreft, vind ik toch dat er bij de gemeenten sterk op aangedrongen moet worden dat dit fonds beter bekend gemaakt wordt. Ik heb gemerkt dat daar ook de knelpunten zitten, dat de gemeenten te weinig doen aan het bekendmaken van het Studiefonds, en dat dit dus expliciet bij de gemeenten ligt. Ook de sociale dienst zou de mensen hierop moeten wijzen, dat wordt ook niet gedaan. ‘Niet gedaan’ is een wat te algemene uitspraak, het wordt wel gedaan. Bij elke aanvraag bij het Studiefonds moet een advies van de gemeente bijgevoegd zijn. Meerdere bestuursleden van het Studiefonds zitten in deze vergadering, in ieder geval de heer Koot en mevrouw Vlietstra. Ik denk wel dat gezegd kan worden dat sommige gemeenten de weg naar het Studiefonds beter weten te vinden dan andere, dat kan men er gewoon aan zien waar de aanvragen vandaan komen, dus wij delen de mening dat er op dat punt nog wel het een en ander te doen valt. Overigens meen ik dat er wel degelijk extra geld van de zijde van de provincie echt richting SPC is gegaan om de naamsbekendheid en de toegankelijkheid te vergroten. Er is - alsof het niet op kan - ook extra geld naar de koepels gegaan, maar ook naar de SPC. De voorzitter van de statencommissie die dit regardeert, bevestigt dat. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Ik heb daar expliciet naar gevraagd en ik kan mij het antwoord van de gedeputeerde nog heel goed voor de geest halen: Het extra geld ging richting koepels. Ik heb het zelfs nog opgeschreven. De heer BLEKER, gedeputeerde: Wij zullen daar richting de Staten separaat over rapporteren. Wij wachten met belangstelling de initiatieven van de SP inzake het Provinciaal Accommodatiefonds voor de Sport af.
162
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Bleker Dupliek van gedeputeerde Boertjens
Over de verzamelgebouwen heb ik in eerste termijn al aangegeven hoe er nu al op vele plekken heel concrete initiatieven zijn. Nog hedenochtend heb ik in een overleg met het gemeentebestuur van Delfzijl en de Dorpsvereniging Dorpsbelang Holwerd verkend hoe het dorpshuis verbreed kan worden tot een dorpshuis annex zorgpost inclusief huisartsenpost, waar eventueel ook seniorenwoningen aan gekoppeld kunnen worden. Her en der zijn in de provincie op dat punt interessante initiatieven bij gemeenten te zien, waarin overigens ook het dorpenloket een belangrijke rol speelt en waarbij ook de eerder door u vastgestelde Stimuleringsregeling Zorginfrastructuur een faciliterende rol vervult. Over de voortgang bij het antidiscriminatiebureau zullen wij u separaat informeren. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Voorzitter! Ik begin met de zorgen over de scheepsbouw. Uit de door de PvdA en alle andere fracties ondersteunde motie blijkt dat dit statenbreed leeft. Ik hoorde de heer De Bruijne zeggen dat ik tamelijk optimistisch over de inzet van de minister zou zijn. Ik heb alleen bedoeld te zeggen dat ik zijn brief van 1 oktober jl. in vergelijking met die van 12 september jl. iets positiever vind, dus het gaat de goede kant uit. Wij zijn er echter nog lang niet en er zal nog stevig aan getrokken moeten worden om de minister zo ver te krijgen dat wij in een gelijkwaardige situatie met de landen om ons heen komen. Ik zie de motie, met de brede ondersteuning van de Staten, als een steun in de rug en ik zal die zeker gebruiken in mijn argumentatie richting Kamer en kabinetsleden. De opvatting van de heer De Bruijne en van mevrouw Gräper inzake het KB delen wij, dat het KB zeker de steun en aandacht verdient om zich verder te kunnen blijven versterken. Wij doen daar alles aan. Ik denk niet dat wij in onze aanpak zo veel verschillen, maar ik wil de verschillende organisaties, zoals Syntens, KB en de Kamer van Koophandel daarbij niet voor de voeten lopen. Ik wil ook wel proberen heel diep in die organisaties door te dringen met artikelen, inleidingen, lezingen en advies vanuit onze ambtelijke organisatie, maar ik vind niet dat je op het niveau van individuele bedrijven moet gaan zitten. Ik wil best eens op ondernemersbijeenkomsten bij individuele ondernemers toetsen of de maatregelen die wij nemen ook op het niveau van de individuele ondernemer terechtkomen. De discussie over de moties nrs. 1 en 10 gaat vooral om de intentie, veel meer dan om die paar woorden waardoor de moties van elkaar verschillen. Die intentie deel ik waar het gaat om een zwakke groep in onze samenleving, die heel veel aan deze WIW-banen heeft gehad en nog altijd heeft, en die dit ook als een bedreiging ziet. Dat zien de Staten heel breed ook en uit onze brief van 18 september jl. blijkt dat het College de opvatting heeft dat wij heel goed moeten volgen of deze groep niet de dupe wordt van de maatregelen. De bal ligt nu even bij de gemeenten om te zien hoe zij in de praktijk met dit bezuinigingsvoorstel omgaan. Dan is het in feite een kwestie van wat nu het beste helpt en wanneer men meent in te moeten grijpen. Die zorg delen wij. Wij hebben vanuit het College gezegd dat wij over deze moties de vorige keer breed hebben gediscussieerd. Laten de Staten erover stemmen, dan zien wij wel welke van de twee er uiteindelijk uitrolt. Dat is niet een houding van ‘u ziet maar’, wij delen duidelijk wel uw zorgen over dit onderwerp. De manier waarop dat dan precies moet worden verwoord mag u of mogen wij met elkaar uitmaken. Naar de digitale tweedeling is van de kant van D66 expliciet gevraagd. Wij menen dat de aanpak, zoals wij die nu als provincie Groningen voorstaan en waar wij binnen de provincies tot nu toe de enige in zijn, juist is bedoeld om deze digitale tweedeling te voorkomen. Het gaat om het bundelen van de vraag waarbij men van de punten uitgaat waar de vraag het grootst is. Waar kan men het best beginnen? Bij de bekabeling of bij de verglazing van de bekabeling? Waar kan men het best geld, tijd en energie het eerst
163
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Boertjens
inzetten? Dat doen wij samen met gemeenten. Zij inventariseren ook weer samen met verzorgingshuizen, onderwijsinstellingen, bedrijven en bedrijventerreinen en dergelijke om die vraag weer bij elkaar te brengen. Door op die manier te proberen de vraag te bundelen breng je zoveel mogelijk die mogelijkheden naar de burgers toe. Want dat is wat de praktijk in de landen om ons heen en ook in Amerika leert: de komende jaren zijn het met name de individuele burgers die het videofilmpje van de kinderen uit NieuwZeeland willen zien, die dat niet meer als een luxe zien maar die vinden dat zoiets gewoon moet kunnen. Als mevrouw Gräper een webcam in haar slaapkamer heeft staan, zie ik haar, om in haar eigen voorbeeld te blijven, dan niet meer één keer per vijf minuten bewegen, maar continu. In die zin, als wij de apparatuur hebben, moet het ook werken. Wij moeten er ook mee kunnen werken. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Uit de reactie van het College begrijp ik dat het zich met name vanuit de vraag van het wel of niet hebben van Internet op de digitale tweedeling wil richten. Het gaat hier echter niet zozeer om het wel of niet hebben van Internet maar om het gebruiken daarvan. Als je ziet welke groep mensen in de samenleving Internet niet of nauwelijks gebruikt of computers niet of nauwelijks gebruikt, gaat het om een heel ander soort problematiek dan de gedeputeerde hier aangeeft. In dat opzicht had ik eigenlijk verwacht dat de gedeputeerde van Welzijn hier antwoord op zou geven, omdat dit veel meer in dat kader thuishoort dan in een economisch kader. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Dat is nu juist het idee, wij hebben gezegd dat wij dat gecoördineerd moeten aanpakken. Als u bijvoorbeeld in een verzorgingsinstelling niet de goede ontsluiting hebt, zal het nooit zover komen dat iemand daar zal beginnen met een webcammetje aan te schaffen, om maar eens iets te noemen. Je zult eerst de infrastructuur moeten hebben en tegelijkertijd zul je zien dat de toepassingen dan ook heel snel komen, dat kunnen wij leren uit de landen om ons heen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Het is natuurlijk wel zo dat voor een deel van de provincie, met name de stad, de infrastructuur wel aanwezig is, maar dat er ook een heel grote groep niet-gebruikers is die als gevolg van het niet gebruiken van ICT op achterstand komt. Dat geldt op dit moment voor een deel van de provincie, waar je dat soort beleid, gericht op het gebruik van Internet, kunt inzetten om te zorgen dat de gehele maatschappij gebruik maakt van Internet. Ik ben het natuurlijk met de gedeputeerde eens dat het voor een deel van de provincie nog niet zal gelden omdat daar überhaupt nog geen Internet aanwezig is, maar voor een deel van de provincie - en dan met name de stad - is die infrastructuur al aanwezig. Daar is ondertussen wel een grote groep gebruikers en grote groepen niet-gebruikers waartussen het gat steeds groter wordt. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Dat wil ik dan graag nog eens verder met u bespreken, want het blijkt bijvoorbeeld in de praktijk dat bij de groep tussen de 50 en 70 jaar het gebruik heel snel toeneemt. Dus ik wil graag eens met u bespreken om welke groepen het dan gaat en hoe je die, indien je de goede apparatuur en bekabeling hebt, dan nog verder zou kunnen activeren. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik noemde in eerste termijn niet zozeer de ouderen maar veel meer de laag opgeleiden. Dat is een groep van 12 tot 82 jaar, een veel grotere groep met een veel grotere bedreiging omdat de achterstand daar ook economisch veel grotere gevolgen heeft. Verder zou ik graag op de uitnodiging van de gedeputeerde willen ingaan.
164
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Boertjens Dupliek van gedeputeerde Jansen
De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Daar heeft u inderdaad een punt. Vooral bij laag opgeleiden en lagere inkomens is het gebruik veel minder, maar misschien is daar via bijvoorbeeld bibliotheken, scholen en centrale posten iets te doen. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Over de Veenkoloniën en de verdere ontwikkelingen zal ik u regelmatig rapporteren, u blijft daarvan op de hoogte. Over de FBE's hoop ik dat het eerder tot stand kan komen dan het komend voorjaar, en dat wij hier snel uit kunnen komen. Ook daarvan zal ik u op de hoogte houden. De heer HAASKEN: Voorzitter! Wij hebben daarover in mei jl. al besluitvorming gehad. Wij zijn nu vijf maanden verder en ik heb begrepen dat er sinds die tijd bestuurlijk noch ambtelijk overleg met de FBE in oprichting geweest is. Dat verbaast mij toch wel, gezien de spoed die er was om tot een FBE te komen. Dat had onder andere te maken met de financieringsopzet en de ondersteuning daarvan bij de FBE. Wij hebben toen een motie aangenomen om de FBE substantieel te ondersteunen. Dat woord is vanmiddag al vaker gevallen. Ik heb gisteren van de fractie van de PvdA begrepen dat zij het begrip ‘substantieel’ vertaalt als ‘70 tot 80 procent’, dat is gisteren althans zo meegedeeld. Hoe ziet u dat, nu er nog steeds geen FBE is en er geen plan ligt? Als er binnen twee maanden geen plan ligt heeft de minister aangekondigd dat hij zelf besluiten wil nemen. Kunt u daarop reageren? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: U hebt in de beantwoording van de vragen kunnen lezen dat er wel contacten zijn geweest met de FBE in oprichting, dat er om een begroting is gevraagd, dat die begroting enige tijd op zich heeft laten wachten maar er uiteindelijk, met een onderbouwing, is gekomen en dat de provincies tussentijds gezamenlijk hebben overlegd om op eenzelfde manier ten opzichte van de FBE's in oprichting te reageren. Daarover is in IPO-verband overleg gaande. Er is ook overleg met de staatssecretaris aangekondigd, de wisseling van het kabinet is er tussendoor gekomen. De provincies hebben in de afgelopen portefeuillehoudersvergadering geconstateerd dat in een aantal provincies op dit moment afspraken gemaakt worden met de FBE's, die voor het functioneren alleen al uitgaan van een gemiddelde ondersteuning van 40.000 tot 50.000 euro per jaar. Daarnaast wordt er voor de totstandkoming van een natuurbeheersplan ook nog eens substantiële financiering gevraagd door de FBE's. Wij bezien op dit moment of wij bijvoorbeeld in noordelijk verband zo'n ondersteuning zouden kunnen geven, dus een FBE-eenheid in noordelijk verband met ondersteuning voor het komen tot een plan in noordelijk verband. Als wij allen per provincie de FBE's in deze orde van grootte zouden moeten financieren, gaat dat de rijksmiddelen die wij krijgen ver te boven. Ik heb u op een gegeven ogenblik geschetst wat wij ongeveer van het Rijk kunnen krijgen. Wij zien of wij dat kunnen koppelen met het uitgangspunt om zo snel mogelijk tot een substantiële ondersteuning van de FBE's te komen, uitgaand van uw motie maar wel in redelijkheid kijkend of wij dat tot stand kunnen brengen. De heer HAASKEN: ‘Zo snel mogelijk’ is toch wel een rekbaar begrip, ook gezien de termijn die wij al achter ons hebben liggen. Kan de gedeputeerde daar wat concreter over zijn, zowel met betrekking tot de FBE als met betrekking tot het plan?
165
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Jansen
Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Dat overleg met de andere provincies is gaande, maar wij moeten wel even weten of wij ten opzichte van de FBE's hetzelfde traject kunnen gaan. Dan zal er zo snel mogelijk een gesprek met de FBE's in oprichting plaatsvinden om te zien of wij dat op deze manier voor elkaar kunnen krijgen. De fractie van GroenLinks gaf aan dat zij uitgaat van het principe vasthouden, vanuit het nieuwe WB21, het 21e eeuwse beleid. Dat betekent dat wij de maatregelen voor bergingsgebieden en noodbergingsgebieden sober willen invoeren, omdat wij ervan uitgaan dat je voor de lange termijn mogelijk geen bergingsgebieden meer nodig hebt als je het principe van vasthouden hanteert. Het is een trits van vasthouden, bergen, afvoeren en die trits houdt ook samenhang in. Dat betekent ook dat je in het beleid niet zonder een onderdeel van die trits kunt. Die trits geeft wel aan dat je in het beleid en in het kijken naar maatregelen vooraan in de trits moet beginnen. Allereerst moet je zien wat je kunt doen aan het vergroten van het vasthouden van het water. Als je zowel in de normale waterhuishouding als bij een overmaat aan water onvoldoende mogelijkheden daarvoor hebt, zul je als oplossing naar vergroting van de mogelijkheden voor berging moeten kijken. Als dat zowel in de reguliere situaties als in overlastsituaties niet meer werkt, is afvoeren aan de orde. Het is ondenkbaar dat wij onze waterhuishouding zonder afvoeren kunnen regelen en het is ondenkbaar dat wij onze waterhuishouding in noodsituaties, maar ook in reguliere situaties, zonder het vergroten van berging kunnen regelen. Daarom moeten wij extra inzetten op het kunnen vasthouden van meer water dan tot nu toe. De langetermijnmaatregelen worden genoemd in de Stroomgebiedvisie, waarvan wij hopen dat wij die in de volgende statencommissie kunnen presenteren, samen met het advies over die Stroomgebiedvisie van de Stuurgroep Water 2000+. Wij hopen daarbij tevens gewoon eens te kunnen toelichten dat wij alle drie de maatregelen nodig hebben. De heer MAARSINGH: Ik heb even die plattelandsagenda gelezen, daar staat op elke bladzijde een spreuk en op bladzijde 1 staat: "Als een plant teveel water krijgt, kunnen de wortels geen vocht meer opnemen en droogt de plant uit''. Het is toch niet de bedoeling van mevrouw Bos geweest dat, bij haar suggestie om als eerste speerpunt het water vast te houden, de plant uitdroogt? Mevrouw BOS: Mijnheer Maarsingh, dat is een waarheid als een koe. Ik ben blij dat gedeputeerde nu eindelijk over het vasthouden van het water spreekt, dat is tot nu toe niet of nauwelijks aan de orde gekomen. Het viel mij op dat met een monitor aan het publiek gevraagd is of het voor of tegen noodbergingsgebieden is. Ik vond dat ongenuanceerd. Natuurlijk is het zo dat een en ander met elkaar samenhangt, maar als er plannen gemaakt worden voor de langere termijn - dat betekent dus ook het vasthouden van water - zijn er misschien minder noodbergingsgebieden nodig. Ik heb niet gezegd ‘geen’, alleen zou ik dan niet overal met heel dure inrichtingsmaatregelen beginnen, daar kwamen onze opmerkingen op neer. Ik vind wel dat wij met de beantwoording zoals die nu is een heel eind op de goede weg zijn. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Ik meen dat wij, zowel in onze reactie op de plannen van de WB21 als in de plannen die wij vastgesteld hebben als het om water gaat, steeds zijn uitgegaan van deze trits: ‘vasthouden, bergen, afvoeren’.
166
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Jansen Dupliek van gedeputeerde Gerritsen
Dus dat vasthouden niet eerder aan de orde is geweest, is niet juist. Ook bij de maatregelen rond water in het POP wordt daar al over gesproken. Mevrouw Bos, ik denk dat wij het wel eens zijn. Als het om berging gaat voorspel ik u dat wij voor de langere termijn niet met minder berging toe kunnen maar dat de bergingsmogelijkheden nog vergroot moeten worden. Daar zullen wij elkaar in het kader van de Stroomgebiedsvisie en de maatregelen voor de lange termijn nog over spreken en ik hoop dat wij in de volgende statencommissie al een eerste gesprek en informatie-uitwisseling daarover kunnen hebben. Mevrouw BOS: Dat vasthouden - het klinkt misschien wat belerend - is met name ook zo belangrijk in het kader van de drinkwatervoorziening en in het kader van verdroging van gebieden, dus het integrale denken, wat mij betreft prima.! Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Wij zijn het helemaal met elkaar eens. De heer TERPSTRA: Dat lijkt mij een beetje snel door de bocht, dat zou betekenen dat er nu een heel inhoudelijke discussie zou moeten ontstaan, maar daar zullen wij niet aan beginnen. De VOORZITTER: Dat doet aan de conclusie niets af. De heer TERPSTRA: Voor mij wel, maar laat maar. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Voorzitter! De SP-fractie heeft zowel in eerste als in tweede termijn aandacht gevraagd voor het schoolzwemmen. Het College kan zich daarin vinden, de problematiek is duidelijk. Er wordt heel veel aan zwemonderwijs gedaan, maar er zijn nog steeds gaten en hiaten en helaas gebeuren er nog steeds ongelukken. Het Rijk is ermee bezig, het Ministerie van OCenW heeft regelingen getroffen, die in 36 gemeenten worden uitgevoerd en die zullen worden verbreed naar alle andere gemeenten. Er wordt gewerkt aan een dekkend plan, met name ook gericht op allochtone groepen die dat zwemmen niet vanzelf meekrijgen, waardoor er extra risico's zijn. Wij zullen dat in landelijk verband vanuit het College volgen en er ook in interprovinciaal verband op aandringen dat er aandacht aan besteed wordt. Daarnaast zullen wij, wanneer het zo uitkomt, naar de gemeenten nog eens een signaal afgeven zoals dat ook al eerder gebeurd is. Voor het Centrum voor Geschiedenis is vanuit de PvdA- en de CDA-fractie in tweede termijn nog eens aandacht gevraagd. Wij hebben hun positieve grondhouding goed begrepen, die heeft het College ook, maar wel met een aantal kanttekeningen. Het College denkt dat het Centrum voor Geschiedenis of een historisch museum een belangrijke rol zou kunnen spelen in de toeristische en culturele infrastructuur van de stad Groningen en in de provincie als geheel. Wij hebben in eerste termijn opgemerkt dat dit tot nu toe een vrij groot en massief plan is, waar ook forse huisvestingsplannen worden ingezet en tal van actoren bij betrokken worden, zodat het financieel zodanig onhanteerbaar is dat wij daar als provincie zeker niet alleen mee uit de voeten kunnen. Wij willen ons daar weliswaar positief tegenaan bewegen maar wij zien het wel als noodzakelijk dat de gemeente Groningen daarin gaat participeren. Tot nu toe heeft de gemeente daar wat voorzichtig op
167
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Gerritsen Dupliek van gedeputeerde Musschenga
gereageerd, wij hebben daar begrip voor. Men is bezig met een cultuurnota en zit ook middenin afwegingen rond musea, dat is allemaal aan de stad. Zoals de CDA-fractie dat ook in eerste termijn genoemd heeft, is het op zichzelf een goed idee met een vernieuwende manier van presenteren, waarin ook de collectie van het Scheepvaartmuseum en, wat de historische collectie betreft, het tot nu toe nog niet geëxposeerde gedeelte van het Groninger Museum terecht zouden kunnen komen. Indien de stad daar ook toe bereid zou zijn en indien er een wat toegespitster plan zou kunnen komen, zullen wij als provincie daarin heel graag meedenken. RTV Noord is in de eerste termijn uitvoerig toegelicht. Misschien nog even kort, wij onderschrijven met vele fracties het belang van RTV Noord, niet alleen waar het gaat om de nieuwsvoorziening maar ook waar het gaat om sociaal-culturele en welzijnsfuncties, en vanwege het hoge bereik, dat door velen genoemd is. Wij hebben dat reeds zodanig vertaald, dat wij de hele herverdelingsoperatie willen opvangen, voor zover die met de fiscalisering te maken heeft. Waarbij wij niet alleen de toekomstige wettelijke verplichting gaan realiseren, maar ook nog een niveau daarboven initieel gaan handhaven, namelijk dat van 2000. Daar heeft het College actie op ondernomen, wat betekent dat RTV Noord in structurele zin al door de provincie Groningen ondersteund wordt. Wij zijn gelijktijdig in gesprek gegaan met RTV Noord. De problemen zijn naar voren gekomen waar het om dit en het volgende jaar gaat, men heeft die bij ons aangekaart. Het gesprek gaat over mogelijke oplossingsrichtingen en over de bedrijfsvoering van RTV Noord zelf, zodat de vraag helder gemaakt kan worden wat men zelf kan en wat realistisch is. Hoe kan de situatie voor de toekomst zodanig stabiel gemaakt worden dat van de zijde van de provincie deze discussie niet regelmatig opnieuw gevoerd zal moeten worden? Wij willen daar graag constructief over meedenken, maar wel op een zakelijke manier, die perspectief biedt en duurzaam is, want wij willen graag een oplossing voor een wat langere termijn. Ik denk dat dit gesprek in de eerste en de tweede week van november a.s. zal plaatsvinden, u hoort dan verder van ons. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Voorzitter! Mevrouw Gräper heeft haar blijheid uitgesproken ten aanzien van het door het College omarmen van het project Interbiker en zij heeft de opmerking over de lusbus gemaakt dat dit niet alleen maar te voorschijn moet komen als het plan van eisen voor het OV ter tafel komt. Ik heb gisteravond gezegd dat dat een mogelijkheid zou kunnen zijn. Zij plaatst dit nu wat breder. Het zijn dezelfde mensen die met deze problematiek bezig zijn, zodat je, naar ik inschat, ongeveer op hetzelfde tijdstip kunt weten wat op een gegeven moment de consequenties hiervan zijn. Het zal automatisch weer terugkomen, hetzij bij het een, hetzij - in een breder perspectief en op een andere manier - bij het ander. Het zal in ieder geval van start gaan. Ik reageer op de opmerking van mevrouw Bos over de biologische thee die de voorzitter gisteren aangeboden heeft gekregen en die hij heeft doorgegeven aan de gedeputeerde die de facilitaire dienstverlening in zijn pakket heeft. Die gedeputeerde heeft de thee gisteravond op mijn bureau gelegd, dat klopt. Ik dacht nog: ‘wat moet ik hiermee, het zijn 25 éénkops-theezakjes, dat kun je de Staten toch niet aandoen?’. Mevrouw BOS: Ik ken die theezakjes, je kunt één zakje voor meerdere kopjes gebruiken. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Dat heeft mevrouw Bos er niet bij gezegd.
168
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Musschenga
Mevrouw BOS: Ik heb het gisteren ook nog tegen de voorzitter gezegd. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Maar die is geen portefeuillehouder. Ik zal het goed met u maken, bestuurders moeten besturen en MT'ers moeten voor dit soort zaken oplossingen zien te bedenken. Ik geef dit pakketje graag door aan de griffier, zodat hij het ook in het MT in het apparaat kan gebruiken en u krijgt daar de bevindingen over teruggerapporteerd, dan kunnen wij er opnieuw over spreken. Mevrouw BOS: Dat vind ik een mager aanbod. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Het is een heel royaal aanbod. Mevrouw BOS: Nee, want daar gaat het niet om. Het gaat net als met koffie, Max Havelaarkoffie, om de prijs die de arme boeren ervoor krijgen, het gaat over sociale ongelijkheid. Ik noemde het al eerder en dat geldt ook voor deze thee, ik wil wel dat u dat verhaal er ook bij vertelt. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Uiteraard! Dat hoeft u mij niet te vertellen, ik weet dat dat verhaal erbij hoort. Mevrouw Bos: Als dat zo is, is het voor mij prima. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Ik zal u vertellen dat wij twee jaar terug hier het hetzelfde integrale verhaal over de koffie ook al hebben besproken, maar het is niet zo dat of het ene of het andere verhaal dé waarheid is. Wij zullen dit op een goede manier voor u uitzoeken en dan krijgt u daar de bevindingen van. Ik vind dat op zichzelf een royaal aanbod, althans, dat had ik zo gedacht en de griffier kennende, gaat hij er ongetwijfeld de dienst mee in. De heer Musschenga overhandigt de griffier een pakje Max Havelaar-thee. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Voorzitter! De motie die de PvdA-fractie hier heeft neergelegd en waaruit het woord ‘substantieel’ nu verdwenen is, kan wat het College betreft worden overgenomen. Het College vindt zelfs dat deze motie eigenlijk statenbreed overgenomen zou moeten worden, omdat het hier om een intentie gaat waarbij het openbaar vervoer in feite verder in de benen geholpen wordt en omdat dit het een kwaliteitsslag geeft die wij eigenlijk allen willen. Ik begrijp dat het voor sommigen moeilijk is om dat te doen, maar als u alleen daarnaar kijkt en u kent de Verkenningennota, dan zou u nog eens moeten overwegen of u er, alleen al op dat aspect, niet vóór zou moeten zijn. Deze sprong is ongekend, als wij die niet maken hebben wij in de toekomst de grootste problemen. Het is niet zo dat wij op voorhand van alles en nog wat weggeven, wij komen met gedegen voorstellen terug waaruit blijkt dat wij dat afgewogen doen. Ook op het moment dat wij weten waar wij het financieel gezien over hebben zal het hier weer terugkomen en zullen wij hier spreken over de invulling van de financiën ten aanzien van het resterende deel. Wat dat betreft ben ik blij dat het woord ‘substantieel’ uit de motie is, dat geeft het College voldoende mogelijkheden om hier in de Staten een afgewogen voorstel neer te leggen, uitgaande van de uitspraak die
169
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Dupliek van gedeputeerde Musschenga
hier gevraagd wordt door de PvdA-fractie, ondersteund door het CDA en anderen. Dat is in feite ook het antwoord op deze motie. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik vraag mij af in hoeverre de gedeputeerde het probleem ziet dat ik in mijn argumentatie noem, namelijk dat het STOV naar alle waarschijnlijkheid veel eerder uitgevoerd zal moeten worden dan het moment waarop bekend is wat er nog over is aan - eventueel nog aan het STOV te besteden - Essentgelden. Ik zie daar een dusdanig tijdgat tussen, dat ik daarop graag een duidelijke reactie van de gedeputeerde wil. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Ik moet eerlijk zeggen dat die tijdslimiet mij ontgaat. Al aan het begin van dit jaar hebben wij hier ook neergelegd dat wij op niet al te lange termijn over het eventueel verzilveren van de Essentaandelen zullen spreken. Als wij nu naar dit STOV-pakket kijken, kan ik mij niet voorstellen dat wat ik zojuist naar voren bracht daar achteraan komt. Dat weten wij niet en op het moment dat wij met voorstellen komen, weten wij ook waarover wij het hebben.Ik deel uw vrees dus niet. Ten aanzien van de motie van GroenLinks waarin de Staten wordt voorgesteld bij de rijksoverheid protest aan te tekenen tegen het verdwijnen van de OZB, is het voor het College ook van essentieel belang dat met het afschaffen van de OZB de autonome keuzevrijheid van gemeenten wordt ingeperkt. Dat is een van de meest essentiële eisen, die ik ook al eens eerder geventileerd heb. Door die keuzevrijheid kunnen er allerlei financiële neveneffecten ontstaan, die wij op dit moment niet allemaal kunnen overzien, dat geven wij toe, maar waarbij wij ervan kunnen uitgaan dat die niet op voorhand positief te noemen zijn. Gelet op de situatie bij de gemeenten, zullen niet alleen de gemeenten in problemen komen die net uit de artikel 12status zijn, maar ongetwijfeld zelfs ook andere. Wat dat betreft wil het College deze motie graag overnemen. De motie over het openbaar vervoer van de SP vind ik als portefeuillehouder Verkeer en Vervoer, waar het openbaar vervoer in zit, natuurlijk een lastig en zeer sympathiek gebaar van de SP-fractie, als men zegt de provinciale middelen minimaal op het huidige niveau in stand te willen houden. Ik heb gisteravond ook al betoogd dat het weliswaar moeilijk wordt, maar dat er in de naaste toekomst toch nog kansen liggen om het huidige niveau in stand te houden en dat wij nu niet weten waar wij financieel over spreken. Door de motie nu aan te nemen geeft men eigenlijk een blanco cheque af, dat vind het College op dit moment onverantwoord. Op het moment dat wij aan zien komen dat wij bij het huidige niveau - waar ik gisteravond genoeg over heb gesproken - onderuitgaan, kom ik hier bij de Staten terug en zal ik proberen om daar voorstellen voor neer te leggen, ook in de trant waarin de heer De Bruijne mij gisteravond heeft bevraagd. Op dit moment is het te vroeg, je weet niet waar je over spreekt, dus het College wil deze motie ontraden. De heer HEMMES: Ik vind het maar een heel zwak argument van het College want: ‘een man een man, een woord een woord’. Als de gedeputeerde hier en in de pers zegt: ‘wij willen het minimaal in stand houden’, vind ik het heel zwak om nu terug te trekken. Wij handhaven deze motie dan ook en geven de Staten in overweging deze motie unaniem te steunen. De VOORZITTER: De heer De Bruijne heeft gevraagd hoe te procederen op weg naar de dualisering toe. Hij heeft gezegd dat er mogelijkerwijs een aantal punten zijn die vóór de periode van 11 maart 2003 aan de orde zijn. Daarover stelt hij voor dat het presidium die lijst bekijkt en voorstellen en eventueel ook
170
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Antwoord van de Voorzitter
aanvullende voorstellen doet en dat, indien zich dat feitelijk voordoet, het presidium op dat moment na 12 maart 2003 een voorstel voorlegt hoe wij daar in de resterende periode mee omgaan en dat laat vaststellen door de Staten. Ik heb inmiddels een aantal lijstjes ontvangen en het lijkt mij een goede suggestie die lijstjes eerst in het presidium te bespreken en daar precies uit te rafelen wat betrekking heeft op het doortrekken van onderwerpen voor na de begroting en de overige punten die te maken hebben met de dualisering, en dan met een voorstel te komen. De heer De Bruijne heeft gesproken over de werkdrukformule bij de politie: Hij kan ervan overtuigd zijn dat ook van de kant van de Staten alles gedaan wordt om de sterkte zoveel mogelijk intact te houden en waar nodig zelfs te verbeteren. Daarbij is inderdaad het uitgangspunt dat men van de werkdruk uitgaat, maar is er de afgelopen tijd heel veel tijd en energie in gestopt om niet alleen de wijkagent, maar ook de dorps- en jeugdagent terug te krijgen. Ik merk hoe blij men in heel veel kleine gemeenten is dat er eindelijk een aanstelling is en hoe goed er samengewerkt wordt. Ik weet dat op een aantal plaatsen de aanstelling van jeugdagenten een echte doorbraak betekent. Voor wat er in Pekela gebeurt, moet je diep je petje afnemen. Het zou natuurlijk te gek zijn dat de operatie die nu ingezet is zou worden afgebroken. In die zin kunt u er ook van op aan dat het College niet alleen kennis is blijven nemen van wat er in dit opzicht bij het Regionaal College gebeurt, maar dat in goed overleg, waar nodig en mogelijk, ook ondersteuning aan het Regionaal College gegeven wordt. Zowel de heer De Bruijne als de heer Terpstra hebben nog opmerkingen over asielzoekers gemaakt. De heer De Bruijne heeft gezegd dat dit het ook mogelijk maakt de discussie van kwantiteit naar kwaliteit te verschuiven. Ik heb gisteren geprobeerd dat kort aan te duiden door aan te geven dat wij spreken over centra die weliswaar een langere duur hebben - structureel minimaal tien jaar - maar dat dat tevens inhoudt dat die beter ingepast kunnen worden in de bestaande bebouwing. Dat betekent dat wij over centra van een kleine omvang praten en dat nu alle elementen in de discussie kunnen worden meegenomen, van tijdelijk naar meer structureel en de inpassing daarvan. Een probleem waar ik gisteren op heb geduid is dat men ook bij ons een lijn van de halvering kan hanteren, maar er is ook enige onduidelijkheid ontstaan over de cijfers die in de voorliggende begroting gehanteerd worden. Dus ook die discussie zal gevoerd moeten worden, dat doet er overigens niets aan af, in beide gevallen zullen wij van kwantiteit naar kwaliteit moeten. In dat kader is natuurlijk ook de opmerking van heer Terpstra aan de orde, dat men als uitgangspunt de lijn moet hanteren waar tijdelijke afspraken gemaakt zijn. Waar gewerkt is met artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben wij een grote verplichting, om zowel vast te houden aan de afspraken die op dat punt gemaakt zijn als meer permanente centra aan te wijzen. Dat daarbij natuurlijk in alle facetten de Wet op de Ruimtelijke Ordening geëerbiedigd moet worden, spreekt voor zichzelf. Wij zijn aan het einde gekomen van de tweede termijn. Hebt u behoefte aan een derde termijn? Ik constateer dat dat het geval is. De vergadering wordt van 17.50 tot 18.07 uur geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Ik heb u zojuist meegedeeld dat er beperkt ruimte is voor een derde termijn. Wij kunnen die hanteren om tot een afronding van het debat te komen en voor een beschouwing over moties en dergelijke.
171
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Derde termijn over moties en amendementen
De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Ik heb een korte opmerking over de Stad-motie. De oproep aan de Staten de motie te ondersteunen in de vorm zoals die thans voorligt, ondersteunen wij graag. Voor de besteding van het resterende deel van het budget heeft de fractie van het CDA een aantal verlangens en wensen genoemd. Laten wij wel vaststellen dat wij in het bestuursakkoord hebben gezegd dat de Essentmiddelen naar de economische structuurversterking gaan. Ik meen dat ten aanzien van de voorstellen van het CDA daar ook op kan worden gekoerst, als wij spreken over plattelandsbeleid of zorginfrastructuur. Die discussie hoeven wij vanavond niet te voeren. Wij hopen dat de motie zoals wij die hebben ingediend, de meerderheid kan halen. De heer MOLL: De motie is overgenomen door het College. Staat u toch op stemming? De heer DE BRUIJNE: De motie is overgenomen, maar straks zal de voorzitter de Staten vragen of er partijen zijn die daar bezwaar tegen hebben. Ik doe een oproep aan de Staten daar geen bezwaar tegen te hebben. De heer MOLL: U vroeg om steun voor de motie. Er is een verschil tussen geen bezwaar maken en voorstander van uw motie te zijn. De heer DE BRUIJNE: Formeel heeft u daarin volstrekt gelijk. De heer MOLL: Dat is voor de fractie van GroenLinks belangrijk. De heer DE BRUIJNE: Prima, daar word ik optimistisch van. De motie over de huurwoningen is overgenomen. Wij gaan ook praten met de woningcorporaties. Ik meen dat het goed is over de koerswijziging opnieuw met het veld te spreken. Er liggen nog twee moties van de fracties van de PvdA en het CDA en een aantal andere fracties over de ID-banen. Er is een tweede motie ingediend, nadat wij een motie over dit onderwerp, die overigens al in de vorige vergadering aan de orde was geweest, opnieuw hadden ingediend. De formuleringen moeten natuurlijk helder zijn. De motie die is ingediend door de fractie van het CDA geeft aan dat het beleid niet zal leiden tot een verminderde mogelijkheid om in te stromen naar een baan. Met die formulering kunnen wij niet alleen heel goed leven, maar wij vinden het ook een goede aanscherping. Onze fractie heeft er geen bezwaar tegen de motie te ondersteunen en de voorgaande motie in te trekken. Ik spreek daarbij de hoop uit dat dit leidt tot een statenbrede aanname van deze motie. Wij zijn blij dat wij dit onderwerp hebben geagendeerd, zodat er een duidelijk signaal van de Staten naar het kabinet gaat over deze problemen. De laatste motie is de SP-motie over de bezuinigingen op het openbaar vervoer. Wij hebben tijdens de schorsing daaraan de meeste tijd besteed, omdat wij daar een probleem mee hebben. Het probleem zit niet in de intentie van deze motie. Ook wij vinden dat als er knelpunten zijn op het platteland met het openbaar vervoer ten gevolge van de bezuinigingen - hoe vervelend het ook is dat het Rijk haar verantwoordelijkheid niet neemt - wij toch aan de bak moeten als provincie om de problemen op te lossen. Echter, de motie formuleert het imperatief: 'Besluiten om uit provinciale middelen het huidige niveau in stand te houden’. Dat vinden wij een imperatieve bewering. Dat zou ertoe kunnen leiden dat, als het Rijk bedenkt volgend jaar weer verder te bezuinigen, wij dat ook weer mogen aanvullen. Wij vinden dat het zo
172
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Derde termijn over moties en amendementen
ver niet mag gaan. Dat zou een blanco cheque zijn, waarbij wij goed hebben geluisterd naar gedeputeerde, die heeft gezegd zonder meer in de Staten terug te komen. Laat er geen verschil van mening zijn over de bedoelingen, maar in deze formulering zal onze fractie de motie niet kunnen ondersteunen. De heer HEMMES: Als de motie wordt begrensd met een bedrag, zal de fractie van de PvdA die dan wel kunnen ondersteunen? De heer DE BRUIJNE: Ik denk dat het heel lastig zal zijn op dit moment een bedrag te noemen. Het bezwaar van mijn fractie zit in het feit dat men met deze motie een blanco cheque voor de toekomst uitschrijft en wel eens op dit besluit zou moeten terugkomen. Dat is niet wenselijk. Als u een bedrag wilt noemen, zou ik niet weten welk bedrag dat moet zijn. In ieder geval zal dat de blanco cheque er uit weghalen. Motie nr. 13 wordt ingetrokken en maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Dank aan het College voor de beantwoording in tweede termijn. Ik ben enigszins teleurgesteld in gedeputeerde Calon, omdat hij zich diep geraakt voelde door mij. Dat is nooit de bedoeling geweest. Dat betekent waarschijnlijk dat de interpretatie van de term ‘bagatelliseren’ niet juist is geweest. De heer Calon heeft zich de problematiek van de woningbouw die ik heb aangesneden, aangetrokken alsof het om de hele problematiek van de provincie gaat en direct te maken heeft met het beleid van het College. Dat is geenszins het geval. Wat onze fractie heeft gedaan is het signaleren van achterblijvende woningbouw, met name in deze stad. Dat hebben wij vorig jaar gedaan en ook dit jaar. Wat de heer Calon daaraan toevoegt, is dat de woningbouw ook op het platteland achterblijft. Dat maakt de problematiek alleen nog maar ernstiger. De krant waaruit ik citeerde, was niet van 7 oktober, maar van 17 oktober 2002. Daarin wordt niet geschreven over Delfzijl en de vliegende brigades. Daarover waren wij het helemaal eens. Het gaat daar om de problematiek die op dat moment in de stad speelde. De gedeputeerde heeft toen gezegd: ‘Hier ligt een probleem en er moet iets gebeuren.’ Er werd toen al gezegd dat de stad op zoek moet gaan naar locaties, om daar invulling aan te geven. Tot mijn verbazing zegt de stad in oktober 2002 dat zij op zoek gaat naar alternatieve locaties. Dan zeg ik dat wij een jaar verloren hebben laten gaan. Dat is het probleem waar deze fractie tegenaan loopt en waarvan ik zeg dat het terecht is dat het wordt onderzocht. De vraag is of wij de relatie gaan leggen bij de nota Bouwen en Wonen, omdat de heer Calon nu heeft gezegd dat het probleem ook op het platteland speelt, zodat wij op die manier kunnen onderzoeken hoe wij dit gaan aanpakken. De heer CALON, gedeputeerde: Naar mijn mening staat het woord ‘bagatelliseren’ in Van Dale. De Handelingen zullen uitwijzen wat er is gezegd. Ik heb weinig zin in een welles-nietes-spelletje. Ik had stellig de indruk dat de fractievoorzitter van het CDA vanmorgen en vanmiddag in tweede termijn stelde dat ik de problematiek van de huizenbouw en de sociale huur bagatelliseerde. Daar voelde ik mij door geraakt. Ik voel mij absoluut niet aangesproken namens het College op dat punt, want wij hebben niet een jaar zitten rusten. Dat heb ik gisteren in eerste termijn uitgelegd. Overigens heb ik zélf geciteerd uit de krant van 7 oktober 2002. Daarover is begripsverwarring. Ik dacht dat ú citeerde uit de krant van 7 oktober, maar ik was het zelf. Ik houd staande dat ik onaangenaam was verrast door die term en naar mijn mening er over de interpretatie daarvan geen misverstand mogelijk.
173
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Derde termijn over moties en amendementen
De heer HOLLENGA: Tot zover de problematiek van de woningbouw. Dan zijn de moties aan de orde. De moties tot en met nr. 7 hebben wij in tweede termijn al behandeld. Van motie nr. 8 over de woningbouw zijn wij voorstander. Motie nr. 9 hebben wij mede-ondertekend en wij zijn daarvan voorstander. Wat motie nr. 10 over de WIW- en ID-banen betreft, ik meen dat mevrouw Bos terecht een oproep heeft gedaan om te proberen dit onderwerp in deze Staten statenbreed af te handelen. Ik ben blij dat ook de fractie van de PvdA op die manier de zaak nu benadert zodat wij dit statenbreed kunnen doen. Van motie nr. 9 over de Woningwet zijn wij tegenstander. Wij zijn voorstander van de motie over de OZB, maar wij vinden dat aan het besluit over het verdwijnen van de OZB toegevoegd moet worden: ‘de OZB op woningen.’ Die verdwijnt en niet de totale OZB. In de overwegingen staat het wel, maar het moet worden toegevoegd aan het besluit. Ik neem aan dat de indieners daarmee akkoord kunnen gaan. Wij ondersteunen deze motie. Over motie nr. 13 over het openbaar vervoer heeft de gedeputeerde en ook de fractie van de PvdA het een en ander gezegd. Wij sluiten een provinciale bijdrage niet uit, maar op dit moment weten wij nog niet eens hoe ver de bezuinigingen doorwerken, welke alternatieven er zijn en wat dan opgelost zou moeten worden met behulp van eventuele provinciale bijdragen. Wij gaan die discussie te zijner tijd graag aan. De heer HEMMES: In het conceptverkiezingsprogramma op Teletekst van RTV Noord en in de krant heb ik gelezen dat de fractie van het CDA voornemens is een bedrag van 1 miljoen euro beschikbaar te stellen om het huidige niveau in stand te houden. Waar baseert de heer Hollenga die 1 miljoen euro op? De heer HOLLENGA: Dat zult u moeten vragen aan de commissie die dat concept heeft geschreven. U kunt mij daar misschien te zijner tijd op aanspreken. Op dit moment is het zo dat die commissie een problematiek heeft gesignaleerd met betrekking tot het openbaar vervoer en niet uitsluit dat de provincie daar op een gegeven moment provinciale middelen bij moet leggen. Op 14 december 2002 zal blijken of dat concept door onze achterban wordt geaccepteerd en daarmee zal de toekomstige fractie moeten werken. De heer VAN BIESSUM: Toch is daar over die 1 miljoen euro frank en vrij gesproken namens de fractie van het CDA, waartoe u ook behoort. Het lijkt mij stug als nu blijkt dat de opvatting van de huidige Statenfractie sterk afwijkt van het conceptverkiezingsprogramma. Het is niet niets om zo’n bedrag te noemen. Dat is naar ik meen weloverwogen gedaan. Daar kunt u zich niet zo van afmaken. De heer HOLLENGA: Ik heb mij er niet van afgemaakt. Ik heb gezegd dat de fractie van het CDA niet uitsluit dat er een provinciale bijdrage aan het openbaar vervoer moet komen. Het is mogelijk dat die discussie tussen nu en 11 maart 2003 plaatsvindt. Dan zullen wij zien waar onze fractie staat. De heer DE BRUIJNE: Wat vindt u van het idee van uw conceptverkiezingsprogramma om dit te doen? De heer HOLLENGA: U vraagt mij nu wat ik daarvan vind? De heer DE BRUIJNE: Ja.
174
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Derde termijn over moties en amendementen
De heer HOLLENGA: Ik sluit dat niet uit. Als de problematiek dermate ernstig is dat men dit op een gegeven moment niet meer adequaat in stand kan houden, vind ik dat mijn fractie dat concept moet overnemen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! In motie nr. 2 over het openbaar vervoer is het begrip ‘substantieel’ verdwenen. Daardoor is het voor ons in essentie mogelijk de motie te ondersteunen. Ik teken daarbij één punt aan: er is door zowel de fractie van de PvdA als het CDA iets over gezegd waar men dan eventueel met het resterende deel naar toe kan. De fractie van de PvdA wijst op het huidige collegeprogramma waarin een economische richting zit, de fractie van het CDA wijst enigszins in de richting van het STOV en dan verder op de leefbaarheid van het platteland. Wij willen deze discussie openhouden. Ik verwacht dat er te zijner tijd wel eens met alle partijen gesproken zal worden. Wij maken op dit moment geen keuze, want dat is nu juist een van de punten die wij hebben bestreden. Wij zullen de motie wel steunen. Met de andere moties tot en met nr. 7 hebben wij geen problemen, daar waar het College uitspraken heeft gedaan. Bij motie 8 is het de vraag hoe men daar tegenaan kijkt. Daarbij hadden wij op een gegeven moment een discussie over de relatie tussen het marktsegment en de indeling van de Blauwe Stad. Dat is door gedeputeerde positief beantwoord. Die motie ondersteunen wij. Ook motie nr. 9 ondersteunen wij. Wij zijn tegen de moties nrs. 10 en 11 van GroenLinks. Van de motie over de OZB zeg ik dat wij daar op een iets andere manier tegenaan kijken, uitgaande van het feit dat dit toch in eerste instantie een zaak is waarbij de rijksoverheid in een bepaalde mate zaken moet overwegen ten opzichte van het gemeentelijk perspectief. Wij staan hier op dit moment zodanig tegenover dat wij deze motie niet kunnen steunen. Motie nr. 13 heeft betrekking op een blanco cheque. Die hebben wij in principe niet te vergeven en wij steunen de motie dan ook niet. Mevrouw BOS: Voorzitter! In de tweede ronde ben ik al verschillende moties langsgegaan. Ik zeg nog iets over de moties die zijn overgebleven. Wij zijn blij dat de motie over de OZB van GroenLinks wordt overgenomen. Met de opmerking van de fractie van het CDA om achter OZB ‘van woningen’ te zetten, gaan wij akkoord. Dat moet worden veranderd. De motie van de SP over het openbaar vervoer op het platteland ondersteunen wij. Ik weet niet of de heer Hemmes nu zit te broeden op een nieuwe motie waarin hij voorstelt daarvoor een bedrag van 1 miljoen euro uit te trekken, zoals de fractie van het CDA ook wil, maar dan ondersteunen wij die ook. De fractie van D66 heeft gesproken over het BAS, een nieuw begrip: Budget Actualiteit en Stateninitiatief. In onze fractie hebben wij daarover uitgebreid gesproken. Wij vinden dit wel een goed idee, maar in een duaal stelsel hebben de Staten het budgetrecht daar geld voor uit te trekken. Wij vinden dit voorstel een beetje overbodig. Wat motie nr. 4 van GroenLinks over het vrijwilligerswerk: betreft zijn wij blij met alles wat de gedeputeerde daarover heeft gezegd. De motie trekken wij in omdat alle zaken die wij willen door de gedeputeerde worden omarmd. De moties nrs. 11 en 8 gaan over de sociale woningbouw. De fractie van de PvdA heeft een motie ingediend om een oplossing te vinden die de doorstroming in de woningbouw vergemakkelijkt. Wij hebben nog een poging gedaan een en ander in elkaar te schuiven, maar dat is helaas niet gelukt. Wij vinden dat onze motie iets verder gaat en wij handhaven die. Dat wil echter niet zeggen dat wij tegen de
175
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Derde termijn over moties en amendementen
motie van de PvdA zullen stemmen. Zo zijn wij ook weer niet. Over de I/D- en WIW-banen maak ik een opmerking aan de fractie van de PvdA: Petje af! Motie nr. 4 is ingetrokken en maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. De heer SLAGER: Voorzitter! Wij hebben in tweede termijn onze aarzelingen kenbaar gemaakt over motie nr. 2 over het STOV. Onze opmerkingen daarover zijn vastgelegd. Wij weten dat wij daar ooit op kunnen terugkomen, mocht dit nodig zijn. Als het College de motie beschouwt als een steun in de rug, willen wij onze bezwaren enigszins innemen en dan zijn zij niet zo groot dat dat voor ons een reden is dat het College die motie niet mag overnemen. De fractie van de VVD maakte er ook al opmerkingen over en daarmee heb ik genoeg gezegd over deze motie. Motie nr. 6 is wat ons betreft overbodig en wij zullen ertegen stemmen. Motie nr. 9 hebben wij mee-ingediend en het is duidelijk hoe wij daarover denken. Datzelfde geldt voor motie nr. 10. Wij zullen tegen motie nr. 11 stemmen en wel met nadruk omdat daar meer stad als voorbeeld wordt opgevoerd en dat is nu net iets wat ons niet aanstaat. Met motie nr. 12 hebben wij ook moeite. Wij beschouwen het afschaffen van de OZB toch wel als een gemeentelijke taak. Men kan zeggen dat wij als provincie toezicht hebben op de financiën van de gemeenten. Dat is wel zo, maar toch hebben wij onze terughoudendheid op dit punt en wij zien liever niet dat het College deze motie overneemt. Motie nr. 13 zullen wij niet steunen. Wij herkennen uiteraard de gevaren van bezuinigingen op openbaar vervoer, maar er is op dit punt nog te veel onduidelijk om deze motie te ondersteunen. Het is voor ons ook te veel een blanco cheque. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Wij zullen voor de moties nrs. 8, 9, 10, 12 en 13 stemmen, en tegen motie nr. 11. De heer HEMMES: Voorzitter! Ik ben bijna ontroerd door de vele toezeggingen die door het College zijn gedaan aan de Staten en dus ook aan de SP-fractie. Waar hebben wij dat aan te danken? Verkiezingen die in aantocht zijn, misschien? Maar evengoed zijn wij er zeer tevreden over en ik concludeer dat de afgelopen twee dagen best simpel zijn geweest. Mijn fractie gaat bijna met een tevreden gevoel naar huis. Waarom zeg ik ‘bijna’? Wij hebben een motie ingediend over het openbaar vervoer, in de stellige verwachting dat die klakkeloos door deze Staten zou worden aangenomen. Dat baseerden wij op uitspraken van de verantwoordelijke gedeputeerde en op wat wij hebben gelezen over het conceptverkiezingsprogramma van het CDA, waar de heer Hollenga nog niet alles van af wist. Om aan het CDA tegemoet te komen en ook om aan de andere fracties te zeggen dat wij geen blanco cheque afgeven, dien ik de motie nogmaals in met de restrictie dat er een bedrag van 1 miljoen euro maximaal ter beschikking wordt gesteld. De VOORZITTER: Door de heer Hemmes wordt de volgende gewijzigde motie voorgesteld: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 7/8 oktober 2002, besprekende de voordracht Provinciale Beleidsbegroting 2003, constaterende:
176
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Derde termijn over moties en amendementen
-
dat het kabinet voornemens is fors te bezuinigen op het Openbaar Vervoer;
concluderen: dat dit met name voor het Groninger platteland desastreuze gevolgen zal hebben; besluiten om: uit provinciale middelen maximaal 1 miljoen euro beschikbaar te stellen om het huidige niveau in stand te houden, en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door de heer Hemmes, mevrouw Sciacca, mevrouw Gräper en de heer Moll, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 13. De heer HEMMES: Voorzitter! Alle problemen lossen wij zo op. De heer TERPSTRA: Het dictum nu lezende: ‘uit provinciale middelen maximaal 1 miljoen euro beschikbaar te stellen’ vraag ik of de zinsnede ‘om het huidige niveau in stand te houden’ blijft staan. Is het structureel of incidenteel, zoals het nu wordt voorgesteld? De heer HEMMES: Als wij volgend jaar nog hetzelfde kabinet hebben, zal het structureel zijn. Als er een ander kabinet zit, is het voor één jaar. De heer TERPSTRA: Het is dus gewoon een overbruggingskrediet. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Voorzitter! Hoewel wij de bijgestelde motie nog niet voor ons hebben, denken wij wel te weten waar die nu over gaat. Er wordt gerefereerd aan wat gisteravond, toen de heer Hemmes niet aanwezig was, door het College is uitgesproken over het niveau van openbaar vervoer op het platteland. Het blijft overeind staan dat dat in feite de intentie van dit College is. Daarbij is ook gezegd dat –de heer Hemmes heeft gezegd dat hij daar niet zoveel geloof aan hecht, maar het College wel – er in de naaste toekomst nog zaken op een rij te zetten zijn, het ontschotten van financiën en dat wij bezig zijn met aanbestedingsprocedures. In dat kader zien wij op dit moment nog geen reden hier een voorstel aan de Staten voor te leggen om een bedrag extra te formeren om dat minimale niveau in stand te houden. Dat betekent in feite dat wij het inhoudelijk met elkaar eens zijn dat wij dat moeten bewerkstelligen en dat wij op dit moment redenen en mogelijkheden zien om dat voor elkaar te krijgen. Als er dus wordt gesproken over ‘daarnaast een conceptverkiezingsprogramma van het CDA’, laat ik dat graag over aan degenen die daar nu over willen spreken. Daarin staat, zo heb ik in de krant gelezen, 1 miljoen euro als het bedrag dat de toekomstige CDA-fractie voor haar rekening zou moeten nemen. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik hoop dat het in de toekomst niet meer wordt dan dat. Als ik nu zie wat er op het College afkomt, kan ik bij lange na niet zeggen om welk bedrag het eventueel zal gaan. Het zou zelfs veel hoger kunnen zijn. Dan is het zelfs zo dat het bedrag van de heer Hemmes ook niet voldoende is. Laten wij vooral geen blanco cheque uitgeven op dit moment. Wij zullen daarmee op tijd komen en dan zal ik de heer Hemmes vragen om op basis van die gegevens het antwoord te formuleren. Ik begreep altijd
177
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Derde termijn over moties en amendementen
al van de heer Hemmes in al die jaren dat hij en ik in de Staten zitten, dat men nooit blanco cheques moet uitgeven, dat men de zaak altijd goed moet onderbouwen, zowel financieel als inhoudelijk. Dat ontbreekt op dit moment ten enen male. Ook al staat in de bijgestelde motie het bedrag van 1 miljoen euro, dan nog zegt het College dat dit een blanco cheque is, die het niet voor zijn rekening wil nemen, zeker als daar bij staat dat het huidige niveau moet worden gehandhaafd. De heer HEMMES: Als ik het goed begrijp, belijden wij het openbaar vervoer alleen maar met de mond. Deze motie is niets meer of minder dan een kleine zekerheid voor al die mensen op het platteland die het openbaar vervoer zien verdwijnen. Een kleine zekerheid voor die mensen dat de provincie in elk geval de intentie uitspreekt alle mogelijke middelen die zij in handen heeft te gebruiken om het openbaar vervoer in stand te houden. Als de meerderheid vindt dat wij dat niet moeten doen, hoop ik ook dat u voorlopig even de kretologie over openbaar vervoer voor u houdt. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Dat is een totaal verkeerde interpretatie van datgene wat het College hier heeft neergelegd. Het College gaat uit van handhaving van het huidige niveau en op het moment dat er plannen zijn die dat niet kunnen bewerkstelligen –het College gaat ervan uit dat die dan bij de Staten komen –is dat niet het verhaal dat de heer Hemmes hier neerlegt. De heer Hemmes is bezig de zaak glad te strijken en het huidige niveau te handhaven en dat is iets wat nog wel eens achterhaald zou kunnen worden. Mevrouw BOS: Ik heb nog een vraag over motie nr. 2 over het STOV en het voorstel van de fractie van de PvdA. Wij hebben daar uitgebreid over gesproken. Natuurlijk willen wij ook graag dat het STOV wordt gefinancierd. Kunnen wij het besluit zo interpreteren dat een deel van de waarde van de Essentaandelen wordt gebruikt als dekkingsmiddel voor de cofinanciering van het STOV? Het woord ‘substantieel’ is doorgestreept en ik laat het resterende deel ook even weg. De VOORZITTER: U zou nadat ik de beraadslaging heb gesloten, nog een stemverklaring kunnen afleggen waarin u zegt dat uw steun aan die motie aldus moet worden uitgelegd. Mevrouw BOS: Deze motie is al overgenomen door het College. De VOORZITTER: Nee, ik ga daar nog doorheen. Ik heb alle moties besproken, zo dadelijk ga ik naar de moties die overgenomen worden door het College. Ik vraag of daar steun voor is. Bij motie nr. 2 heb ik mijn conclusie reeds getrokken, gelet op wat u daar zelf over hebt gezegd. Een aantal fracties, zoals de SPfractie, wil stemming. In dit geval kunt u dat doen via een stemverklaring waarin u verklaart waarom u die motie, aldus gelezen, hebt ondersteund. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: In de eerste plaats hebben wij tijdens de Algemene Beschouwingen in ontvangst genomen het initiatiefvoorstel Armoede en Provinciaal Beleid van de fracties van GroenLinks en de PvdA. Dat is als achtergrond hierbij betrokken, maar zal als afzonderlijk voorstel in behandeling komen.
178
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Stemming over moties en amendementen
Mevrouw Bos heeft zelf gezegd dat dit op zeer korte termijn gebeurt. Ik zal het presidium raadplegen om tot dit voorstel te komen. Verder hebben wij tijdens dit beraad twee notities ontvangen van de fractie van D66, getiteld ‘KB’ en ‘Lusbus op het platteland’. Beide notities hebben als achtergrond gediend voor de beschouwingen die de D66-fractie heeft gehouden en zijn als zodanig hierbij betrokken. Zij kunnen mogelijk terugkomen bij andere discussies en dienen voor ons ter kennisgeving. Van een aantal fracties heb ik lijsten ontvangen van de punten die terug moeten komen in de commissies. Daarvan heb ik al gezegd dat het voorstel van de heer De Bruijne mij een redelijk voorstel lijkt, namelijk dat ik die lijsten bespreek in het presidium. Wij zullen nagaan wat dat betekent voor de korte termijn, de periode tot 12 maart 2003, en of dat ook zal leiden tot de suggestie dat het na 11 maart 2003 moet worden behandeld door de volgende Staten. Dat lijkt mij de meest redelijke manier, omdat ik heb gezien dat dit precies beweegt tussen datgene wat men de komende tijd wil bespreken en datgene wat men reserveert in het kader van de dualisering. Dit gezegd hebbende, kunnen wij tegen die achtergrond overgaan tot stemmingen. Dat betreft in de eerste plaats de stemmingen over de moties, die ik eerst met u doorloop. Ik constateer het volgende: Motie nr. 1 is ingetrokken en maakt geen deel meer uit van de beraadslagingen. Motie nr. 2 kent een wijziging in het dictum, namelijk ‘…besluiten een deel van het resterende deel…’ Het woord ‘substantieel’ is hier geschrapt. De motie wordt door het College overgenomen, maar daarvan heeft een aantal fracties reeds opgemerkt het daarmee niet eens te zijn. Dat betekent dat die motie in stemming komt. Motie nr. 3 is overgenomen. De Staten hebben daarmee ingestemd. Motie nr. 4 is ingetrokken en maakt geen deel meer uit van de beraadslagingen. Motie nr. 5 is overgenomen en u hebt daarmee ingestemd. Motie nr. 6 komt in stemming. Motie nr. 7 is overgenomen en u hebt daarmee ingestemd. Wat motie nr. 8 in relatie tot motie nr. 11 betreft, gegeven het feit dat beide zaken aan de orde zijn, moeten wij hier niet spreken van ‘overneming’, maar de moties moeten in stemming komen en wel eerst motie nr. 11 en dan motie nr. 8. Motie nr. 9 is overgenomen. De motie is niet alleen door alle fracties ondertekend, maar daarvan is ook door gedeputeerde gezegd dat zij als ondersteuning dient van het beleid. Dat betekent nog steeds dat alle vragen om anderen daarvan op de hoogte te stellen conform worden uitgevoerd. Over motie nr. 10 heeft menige discussie plaatsgevonden. Gegeven het feit dat wij daar zelf niets over hebben gezegd en het oordeel hebben overgelaten aan de Staten, komt de motie in stemming. Motie nr. 11 komt in stemming. Van motie nr. 12 is gezegd dat die overgenomen zou kunnen worden. Een aantal fracties heeft gezegd dat zij daar anders over denkt. De motie komt in stemming Van motie nr. 13 is het dictum gewijzigd. De motie komt in stemming. Voor amendement nr. A ligt inmiddels bij de begrotingen een nota van wijziging. Mag ik aannemen dat de fractie van GroenLinks ermee instemt dat dit amendement wordt beschouwd als zijnde ingetrokken? Ik constateer dat dit het geval is. Dit amendement maakt geen deel meer uit van de beraadslaging en komt niet in stemming. Amendement nr. B is ingetrokken en maakt geen deel meer van uit de beraadslaging. Amendement nr. C komt in stemming.
179
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Stemming over moties en amendementen
Aan de orde is de stemming over de moties en amendementen. In stemming komt motie nr. 2. Mevrouw BOS (stemverklaring): Wij zijn het met de motie eens als wij die als volgt kunnen interpreteren: ‘Een deel van de waarde van de Essentaandelen wordt als dekkingsmiddel gebruikt voor de cofinanciering van het STOV’. De VOORZITTER: Voor de notulen constateer ik dat dit uw interpretatie is. De motie wordt aangenomen. Tegen de motie heeft gestemd de fractie van de SP. In stemming komt motie nr. 6. De motie wordt verworpen. Voor de motie hebben gestemd de fracties van D66, GroenLinks en de SP. In stemming komt motie nr. 11. De motie wordt verworpen. Voor de motie hebben gestemd de fracties van GroenLinks en de SP. In stemming komt motie nr. 8. De motie wordt met algemene stemmen aangenomen. In stemming komt motie nr. 10. De motie wordt met algemene stemmen aangenomen. In stemming komt motie nr. 12. De VOORZITTER: Ik wijs u erop dat het dictum onder het eerste gedachtestreepje nu wordt gelezen als volgt: ‘In navolging van onder meer de gemeente Groningen protest aantekent bij de rijksoverheid tegen het verdwijnen van de OZB op woningen’. De motie wordt aangenomen.
180
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Stemming over moties en amendementen Vaststelling van de begroting c.a.
Tegen de motie hebben gestemd de fracties van GPV, RPF/SGP en de VVD. In stemming komt motie nr. 13. De heer HOLLENGA (stemverklaring): De fractie van het CDA zal tegen stemmen. De gedeputeerde heeft duidelijk aangegeven hoe het College om wil gaan met de mogelijke bezuinigingen op het openbaar vervoer. Het punt kan terugkomen in de Staten. Het College heeft zelfs bij monde van gedeputeerde Musschenga niet uitgesloten dat er dan een beroep op de provincie wordt gedaan. In welke orde van grootte dat zal komen te liggen, weten wij op dit moment niet. Op dat moment zal de CDA-fractie, gebonden aan een verkiezingsprogramma zoals dat er nu ligt, haar oordeel geven. De motie wordt verworpen. Voor de motie hebben gestemd de fracties van de SP, GroenLinks en D66. In stemming komt amendement C. Het amendement wordt verworpen. Voor het amendement heeft gestemd de fractie van D66. In stemming komt de vaststelling Beleidsbegroting. De VOORZITTER: Als u instemt met de Beleidsbegroting impliceert dat dat de Staten de risico’s als vermeld in de risicoparagraaf 1.5 en de aanvullende wijzigingen, zoals verwoord in de brief van GS van 1 oktober 2002 nr. 2002-13.177/39/A.18 C&B bevestigen. De brief heeft u erbij gekregen. Dit impliceert dat de Staten het materiële evenwicht van de begroting 2002 zoals vermeld in bijlage 1 van de voordracht bevestigen. Ik wijs u er overigens op dat als u akkoord gaat met de voordracht over de begroting, u daarbij moet betrekken het overzicht dat u hebt gekregen, namelijk de eerste wijziging van de begroting, de uitvoering van de toezegging om de post middenevenementen met een bedrag van 35.000 euro te verhogen en dientengevolge het flexibel budget met 35.000 euro te verlagen. Als u de Beleidsbegroting in stemming brengt, is dit inclusief de eerste wijziging. De Beleidsbegroting wordt met algemene stemmen aangenomen. De VOORZITTER: Daaruit leid ik af dat geen behoefte is de verschillende hoofdfuncties te behandelen. Ik constateer dat u kunt instemmen met de stemming over de gewone dienst in zijn geheel en dat kunt instemmen met de begroting als geheel. Ik stel voor de ingekomen reacties op de Beleidsbegroting 2003 in handen te stellen van GS ter afdoening, dat wil zeggen wat bij ons is binnengekomen. Dat betreft de brief van W. Gerritsen te Hoogkerk die wij als ingekomen stuk hierbij kunnen betrekken. Voor het overige hebben wij vastgesteld dat u veel reacties heeft gekregen, maar ik neem aan dat u die zelf afhandelt.
181
VERGADERING VAN 7 EN 8 OKTOBER 2002 Vaststelling van de begroting c.a.
Bij de behandeling van de begroting hebt u de brief ontvangen over de financiële consequenties rijksbegroting 2003. De brief wordt voor kennisgeving aangenomen. De VOORZITTER: Ten behoeve van de begrotingsbehandeling hebben wij u doen toekomen de Voortgangsrapportage provinciaal asielzoekersbeleid, om die te betrekken bij deze beschouwingen. De keus is mogelijk daarmee terug te komen in de commissie. Als dat het geval is, stel ik voor deze rapportage niet voor kennisgeving aan te nemen maar die via het presidium te agenderen voor de commissie. Mogelijk is het verstandig de brief met getallen van de verstrekte Beleidsbegroting daarbij te betrekken. Ten slotte hebt u ten behoeve van deze begrotingsbehandeling toegestuurd gekregen bij brief van 3 oktober 2002 de Monitor 2002, zowel wat volwassenen betreft als jongeren. Is er behoefte daarop in de commissie terug te komen? Ik constateer dat dit niet het geval is. De brief wordt voor kennisgeving aangenomen. De VOORZITTER: Ik stel vast dat alle stukken die op de agenda staan, een plaatsje hebben gekregen in de besluitvorming. Ik dank u voor uw medewerking deze begrotingsbehandeling succesvol af te ronden. Ik bedoel daarmee de begroting en alles wat daar is uitgekomen. Voor het overige laat ik het oordeel geheel aan u over. Ik heb gemerkt dat u het de komende tijd zeer op prijs stelt dat onderling te doen. Ik heb gemerkt dat u elkaar over en weer succes toewenst. Wat let mij, mij daarbij aan te sluiten en u allen evenveel succes toe te wensen. Ik sluit de vergadering. De vergadering wordt om 18.55 uur gesloten.
182