nº
40ste jaargang / 6 april 2007
7/
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
INTERVIEWS MET DIJKGRAVEN VAN ’T LAND EN SCHOUTE BEPALING WERKELIJKE VUILEMISSIE VAN EEN RIOOLSTELSEL KRW LEIDT BIJ VELT EN VECHT NIET TOT VIERDE TRAP OP RWZI RECONSTRUCTIE VAN DE HISTORISCHE HYDROLOGIE
Deskundigheid
H
et was Frans Tielrooij die afgelopen week bij een congres over bouwen met water opmerkte dat in de huidige Tweede Kamer geen enkele deskundige meer zit op het gebied van water. In de meest recente verkiezingsprogramma’s komt water af en toe aan bod, maar in relatie tot wijzigingen in het klimaat alleen bij de ChristenUnie. Dat stemt niet vrolijk. Nu de komende jaren een heleboel theoretische plannen verwezenlijkt moeten worden, is het van groot belang dat met kennis van zaken daarvoor geld vrijgemaakt gaat worden en dat een juiste prioriteit aangehouden wordt. En dat sowieso meer geld uitgegeven gaat worden aan water(beheer). Alleen al voor het op peil houden van het huidige veiligheidsniveau van Nederland is veel meer
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
geld nodig dan nu in de begroting staat. De waterschappen hebben daar meermalen op gewezen. Zolang in een gemeente de wipkip belangrijker gevonden wordt dan waterberging, moeten we vrezen voor uitstel van beslissingen die de directe omgeving mettertijd duur kunnen komen te staan. Maar als landelijk weinig kennis in huis is bij politici om de noodzaak van investeringen in het waterbeheer te beoordelen, dan gaat het om de veiligheid én toekomstige inrichting van grote delen van Nederland. De meeste politici zijn dan waarschijnlijk weer van baan veranderd. Peter Bielars
inhoud nº 7 / 2007 4
/ Harnaschpolder officieel in gebruik genomen
5
/ Meerwaarde hergebruik zit niet alleen in waterbesparing
6 / Wereld Water Dag Maarten Gast
9
/ Oekraïne en Nederland houden elkaar spiegel voor
4
Aart van Cooten
10 / ‘Westergouwe waterstaatkundig veiliger en duurzamer dan andere wijken’
12 / Dijkgraaf Van ’t Land: “Belangstelling voor nutsbedrijf dat riolering beheert” Maarten Gast
14 / Dijkgraaf Piet Heijn Schoute: “Er is
7
bijna geen transparantere organisatie dan een waterschap”
18 / Hollands Noorderkwartier betrekt alle partijen bij de Kaderrichtlijn Water Jan Willem Huizinga, Marianne Hilders en Barbara Harskamp
20 / Volledig geautomatiseerd grondwatermeetnet Waterschap Hollandse Delta
12
Jeroen Willemsen en Evert Witkop
24 / Verenigingsnieuws 27 / Bepaling van de werkelijke vuilemissie van een rioolstelsel Floris Boogaard, Robin Bos en Mark Min
30 / KRW leidt bij Waterschap Velt en Vecht vooralsnog niet tot plaatsing vierde trap op rwzi Gerrie Veldsink
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
33 / Voorlopige nutriëntennormen voor de wateren in Rijn-Oost Niels Evers en Gerhard Duursema
36 / Reconstructie van de historische hydrologie Jaco van der Gaast en Harry Massop
41 / Agenda
Bij de omslagfoto: Bij de omslagfoto: Het Oranjekanaal in het beheergebied van Waterschap Velt en Vecht (pagina 30).
Harnaschpolder officieel in gebruik genomen Met een ferme zwaai aan een grote kraan heeft kroonprins Willem-Alexander op 28 maart jl. de nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder bij Den Haag in gebruik genomen. Vijf maanden eerder dan gepland, zodat dijkgraaf Schoute van het Hoogheemraadschap van Delfland nog vóór zijn vertrek de ingebruikname van de grootste awzi van Nederland mee kon maken.
M
et de officiële ingebruikname is het eerste resultaat van de publiek-private samenwerking in de Haagse regio een feit. Nu wordt awzi Houtrust aangepakt, zodat binnenkort alle awzi’s van Delfland voldoen aan de nieuwe
effluentnormen én de groei van het aantal inwoners in het beheergebied van het schap. Tijdens de feestelijke opening stond een trotse dijkgraaf Schoute voor de aanwezigen. Hij gaf aan dat de awzi bijzonder was door de
Kroonprins Willem-Alexander tapt het eerste gezuiverde afvalwater.
samenwerking tussen publieke en overheidspartijen. Het consortium Delfluent heeft niet alleen de awzi gebouwd, maar zorgt ook voor onderhoud en beheer. Over 26 jaar wordt de awzi overgedragen aan het hoogheemraadschap. De ontwikkelingen rond Harnaschpolder houden niet op met de officiële ingebruikname. Volgens Schoute wordt nu gekeken naar de mogelijkheden om 20.000 woningen in de omgeving te verwarmen met de warmte van het afvalwater. Ook de kersverse staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat gaf acte de présence. Zij was onder de indruk van de geleverde prestatie, die tegemoet komt aan de grote behoefte aan een nieuwe, grote afvalwaterzuiveringsinstallatie in de Haagse regio. Zij noemde Harnaschpolder een goed voorbeeld van samenwerking tussen publieke en private partijen. Ook was zij blij met de aandacht voor duurzaamheid. Hoewel de waterwereld nog relatief nieuw is voor staatssecretaris Huizinga, is ze inmiddels bezig met een integrale watervisie. Een belangrijke vraag is: stuurt de ruimte het water of stuurt het water de ruimte? Huizinga kiest in haar visie voor de laatste optie. Dick Spinder, algemeen directeur van Delfluent, was uiteraard ook trots op de zuivering en de prestaties van het consortium. “Vijf maanden voor op schema, binnen het budget: het kan dus wel.” Directeur Henry Proglio van Veolia Environment was ook tevreden en trots op het feit dat zo’n project gerealiseerd kon en mocht worden in een land dat hoge eisen aan (afval)water stelt. Ook was hij verrast dat bij dit grote project slechts enkele kleine problemen waren opgetreden. Harnaschpolder is wat hem betreft een uitstekend voorbeeld van wat een publiek-private samenwerking kan opleveren. Hij hoopt en verwacht dat deze zuivering het eerste van meerdere publiek-private samenwerkingsprojecten in Nederland is. Na deze sprekers was het de beurt aan de kroonprins om de installatie daadwerkelijk in gebruik te nemen. Onder het toeziend oog van alle aanwezigen werd het eerste gezuiverde afvalwater getapt waarmee het project, dat in 2003 daadwerkelijk begon, wat Harnaschpolder betreft is afgerond.
4
H2O / 7 - 2007
actualiteit Meerwaarde hergebruik zit niet alleen in waterbesparing De meerwaarde van het hergebruik van water in de industrie zit niet alleen in de waterbesparing. Ook het minder lozen van vuil water of het terugwinnen van chemicaliën kan kosten besparen. Dat bleek tijdens het congres ‘Hergebruik Water’, dat op 21 maart tijdens de vakbeurs Aqua Nederland plaatsvond.
T
ijdens het congres draaide het vooral om de praktijkervaringen die een aantal bedrijven heeft opgebouwd in de afgelopen jaren. Daaruit bleek dat de redenen om water opnieuw te gebruiken divers zijn, net als de problemen waar de sprekers tegenaan zijn gelopen. Toon van Kessel van Evident Industriewater, een samenwerking van Evides en Vitens, presenteerde een methode om een hergebruikinstallatie op te zetten en te ontwerpen. Deze is toegepast bij een kippenslachterij in het noorden van het land. Omdat het water daar in aanraking komt met levensmiddelen, worden daaraan hoge eisen gesteld. Daar waar het water niet in aanraking komt met het eindproduct, zoals koelwater, kan ervoor worden gekozen een andere kwaliteit te kiezen. In principe moet het proceswater minimaal drinkwaterkwaliteit hebben. De methode, waarbij stapsgewijs de mogelijkheden en risico’s in kaart worden gebracht, is in principe in elke branche toepasbaar. In dit geval werd nauw samengewerkt met de Voedsel- en Waren Autoriteit. Een al bekend voorbeeld van waterhergebruik wordt toegepast door Fuji Film in Tilburg. Al in 1997 keek dit Japanse bedrijf naar waterhergebruik. Waterbesparing was hierbij niet het enige uitgangspunt: ook een schonere lozing naar het riool, hergebruik van energie (warmte) en een hogere zilverconcentratie in een klein slibvolume waren belangrijk. Als eis werd gesteld dat de terugverdientijd acceptabel moest zijn. Uiteindelijk werd een installatie neergezet die pas
nu, na wat problemen, operationeel is. Hans Notenboom van Fuji Film gaf wel aan dat door de gestegen kosten voor drinkwater, grondwateronttrekking en de lozingskosten het neerzetten van een installatie nu lonender is dan voorheen. Ook zal, als een bedrijf verplicht wordt te investeren vanwege bijvoorbeeld andere lozingseisen, een installatie veel sneller kunnen worden neergezet. Het kost dan minder moeite de directie te overtuigen van het nut en de noodzaak van waterhergebruik. Ook in Cargill in Bergen op Zoom wordt water via een MBR-installatie opnieuw gebruikt. Cargill produceert onder andere glucosestropen, zetmelen, eiwitten en veevoeders. Omdat water dat met deze levensmiddelen in aanraking komt, van hoge kwaliteit moet zijn, heeft het bedrijf ervoor gekozen het gezuiverde water als water voor de koeltorens te gebruiken. De reden dat Cargill heeft gekozen voor waterhergebruik was opnieuw niet uitsluitend een besparing op (drink)water. Ook een lagere afvalwaterlozing, milieuvoordeel, het imago van het bedrijf en een betere kwaliteit van het water in de koelwatertoren speelden mee. Ook heeft het bedrijf de doelstelling om in 2010 een kwart minder water te gebruiken dan in 1992. De keuze voor een MBR-installatie, vijf jaar terug nog een nieuwe techniek, werd geholpen door de compacte afmetingen, de makkelijk uitbreidbaarheid, het feit dat het project subsidiabel was en het feit dat er een nauwe samenwerking was met Brabant Water. Menno Timmermans van Cargill gaf
eerlijk toe dat ze tegen allerlei (technische) problemen zijn opgelopen en nu sommige zaken anders zouden aanpakken. Maar de keuze voor hergebruik is er één waar Cargill nog steeds achter staat. Tenslotte deed de Werkgroep Hergebruik Water van Aqua Nederland een oproep aan het bedrijfsleven. De werkgroep is op zoek naar pilotprojecten. Daarbij is het niet zozeer de technologie die getest moet worden. De werkgroep vindt het belangrijk dat hergebruik van water meer geaccepteerd en toegepast wordt binnen de industrie. Daarom wil de werkgroep geïnteresseerde bedrijven helpen, bijvoorbeeld met het verkrijgen van subsidie. De enige voorwaarde is dat de branche-organisatie van de (potentiële) opdrachtgever bij het project betrokken wordt. Daardoor kan de eventuele pilot een voorbeeld voor die hele bedrijfstak worden. Daarmee komt de missie van de werkgroep, meer waterhergebruik binnen de industrie, weer een stap dichterbij.
In totaal 3.646 geïnteresseerden bezochten de eerste editie van de vakbeurs Aqua Nederland op 20, 21 en 22 maart in de Evenementenhal Gorinchem. Daar waren ruim 100 stands te bekijken en enkele congressen over actuele onderwerpen bij te wonen (zie hiernaast). De vakbeurs was speciaal gericht op de Nederlandse markt, in tegenstelling tot andere grote beurzen op watergebied, zoals Aquatech in Amsterdam. Uit de watersector was de roep om een kleinschaligere en goedkopere beurs gekomen. Hoewel de organisatie op iets meer bezoekers had gehoopt, viel het uiteindelijke aantal haar niet tegen.
H2O / 7 - 2007
5
Wereld Water Dag bij Unicef Op Wereld Water Dag, 22 maart, belegde Unicef Nederland een bijeenkomst in het Museon in Den Haag over voorbeelden van ‘vernieuwende concepten’ en structurele samenwerking voor het verbeteren van de drinkwatervoorziening en sanitatie in een aantal landen. Structurele samenwerking bijvoorbeeld met Wavin en Aqua for All in WASH-projecten (WAter, Sanitation and Hygiene). Vernieuwende concepten waarbij Unicef als kinderrechtenorganisatie van de Verenigde Naties het belang van kinderen voorop stelt. Per dag sterven namelijk 5.000 kinderen aan ziekten die via het water verspreid worden. Meisjes worden thuis gehouden waar toiletten ontbreken.
M
ichael Forson van Unicef Ghana liet zien dat in zijn land de problematiek op het platteland het grootst is. Tegenover één persoon in de grote steden zijn er zes op het platteland verstoken van goed water. Met het huidige niveau van inspanning worden in Ghana de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties op watergebied niet gehaald. Dit ondanks de inzet van 300 medewerkers wereldwijd die zich met de waterproblematiek bezig houden. Speciale aandacht in Ghana vraagt de Guinea Worm, die zich via het water verspreidt. Ook via het water dat jongens met ezelkarretjes uitventen. Wormen die ingrijpende huidaandoeningen veroorzaken.
Cees Buisman, hoogleraar in Wageningen en directeur van Wetsus, toonde een palet van innovatieve technieken waarmee gewerkt wordt om de waterproblemen in ontwikkelingslanden op een toegespitste manier aan te pakken. Enkele voorbeelden: watervrije toiletten besparen 25 procent op het drinkwatergebruik en maken afvalwater minder besmet, dus beter geschikt voor hergebruik. Vergisten van de toiletafvoer levert energie en meststof op. Meer nog als ook het keukenafval daarbij wordt gevoegd. Grootschalige, goedkope ontzilting is nodig om ook irrigatiewater van zout te kunnen ontdoen. Omdat één ton graan duizend kubieke meter water nodig heeft om te groeien en maar 150 euro per ton opbrengt op de wereldmarkt, bestaat weinig ruimte voor extra investeringen in de productie. Gewerkt wordt aan mogelijkheden
om het aardelektrisch veld te gebruiken om zout water goedkoop en op grote schaal te kunnen ontzilten. Kan samenwerking met grote concerns meerwaarde geven? Unilever bijvoorbeeld kent een verfijnd netwerk om zijn producten over de hele wereld, ook het platteland, te distribueren. Ook verkoop van goedkope producten die de hygiëne bevorderen, kan voor dit soort bedrijven interessant zijn. Dit is vooral het geval als de marge klein is, maar de markt groot, zoals in India: 200 miljoen mensen in de steden, 800 miljoen op het platteland. Er is nog een voordeel. Verbetering van de hygiëne bevordert de gezondheid, gezondere consumenten leven langer en gelukkiger, en kopen dus meer producten in hun leven. Zo gaan markt en idealisme in elkaar over. Wavin, de in 1955 uit de WMO ontstane kunststofleidingmaterialenfabrikant uit Zwolle, had ter gelegenheid van zijn 50-jarig bestaan 250.000 euro beschikbaar gesteld voor een goed waterdoel. Samen met Aqua for All heeft Wavin een project van Unicef in Mali uitgezocht, een land waar elf procent van de kinderen sterft voor zij één jaar
Drie internationale waterprojecten van de waterschappen Minister Bert Koenders van Ontwikkelingssamenwerking gaf tijdens Wereld Water Dag de aftrap voor drie internationale waterprojecten van de Unie van Waterschappen. Via de Nederlandse Waterschapsbank (NWB) kunnen waterschappen buitenlandse projecten uitvoeren om de sanitatie en drinkwatervoorziening waar nodig te verbeteren.
V
oor deze projecten is een solidariteitsfonds bij de waterschapsbank opgericht. In dit fonds wordt de komende jaren 25 miljoen euro gestort. De projecten worden betaald met de rente die het fonds oplevert, naar schatting één miljoen euro per jaar volgens een woordvoerder van de NWB. De eerste drie projecten die mede vanuit dit fonds worden gefinancierd, liggen in Nicaragua, Zuid-Afrika en Hongarije. Ze vergen een investering van tussen de 50.000 en 75.000 euro. In Nicaragua worden bij de stad Matagalpa 80.000 aansluitingen voor drinkwater gerealiseerd. Ook legt men sanitatie en een afvalwaterzuivering aan. In Hongarije ondersteunen de waterschappen de inrichting van twee stroomgebieden rond het Balaton meer en het Velence meer. In Zuid-Afrika tenslotte gaan de Nederlandse waterschappen helpen bij het opzetten van nieuwe stroomgebiedsorganisaties. Deze lijken veel op de Nederlandse waterschappen. Daarom toont Zuid-Afrika grote belangstelling voor de
6
H2O / 7 - 2007
eeuwenoude Nederlandse ervaring met waterschappen.
Minister Koenders toonde zich verheugd over het initiatief van de Nederlandse Waterschapsbank. “Ik ben verheugd dat ook andere publieke partners geld uittrekken voor extra toegang tot schoon drinkwater in ontwikkelingslanden. We hebben deze financieringsvormen hard nodig om de armoede in de wereld aan te pakken.”
Minister Bert Koenders (links) geflankeerd door directielid Fon Koemans van de Nederlandse Waterschapsbank (midden) en Henk Tiesinga, voorzitter van het NWB-fonds (rechts).
verslag Wandelen voor water
Sjef Ernes (foto: Robert van Ginkel).
geworden zijn. Het resultaat na twee jaar is dat nu 37.000 kinderen op 75 scholen schoon water hebben gekregen en 16.000 kinderen op 36 scholen goede sanitaire voorzieningen. Een groep van 225 leerkrachten is getraind in hygiëneonderwijs. Voor onderhoud van de voorzieningen is een langjarig contract met de Engelse hulporganisatie Water-Aid afgesloten. Een project dat Wavin met zijn vele buitenlandse vestigingen veel positieve respons geeft. Wavin, Aqua for All en Unicef tekenden afgelopen november een samenwerkingsovereenkomst voor drie jaar.
Sjef Ernes, directeur van Aqua for All, kon aan het einde van de middag met rugzak om en T-shirt aan, de opbrengst van de actie ‘Wandelen voor water’ meedelen. In 2003 werd deze actie, waarbij kinderen van groep 7 en 8 van basisscholen zes kilometer lopen met zes liter water op hun rug, voor de eerste keer gehouden. Toen deden 200 leerlingen mee, nu waren het er 7.000, van 160 scholen in 58 gemeenten. Als voorbereiding op het lopen werden lessen over water gegeven. Over de watervoorziening en afvalwaterafvoer in Nederland, maar ook over die in bijvoorbeeld Mali, Kenia en Peru. Dit jaar ondersteunde een waterbus waarin gediscussieerd kon worden over de vraag wat jij zou doen als je minister van Ontwikkelingssamenwerking was, het geheel. De kinderen wisten het wel: één euro per jaar bij iedereen ophalen en het ruimtevaartprogramma vijf jaar uitstellen. De leerlingen liepen ruim 200.000 euro bij elkaar. Daarbij werden ze gesteund door bijdragen van gemeenten en lokale bedrijven. Door de toezeggingen van De Wilde Ganzen en het Nederlands Centrum
voor Duurzame Ontwikkeling werd dit bedrag meer dan verdubbeld tot een totaal van 506.834 euro. Dick van Ginhoven, medewerker van het directoraat-generaal Internationale Samenwerking, vertegenwoordigde minister Koenders, die op deze dag wel voor de Unie van Waterschappen (zie pagina 6 onder) maar voor Unicef geen tijd had kunnen inruimen. Van Ginhoven nam van Sjef Ernes de dvd met de adviezen van de kinderen aan de minister in ontvangst. Hij zei blij te zijn met deze minister en dit kabinet. De millenniumdoelen vormen een centraal thema voor deze regering. Het kabinet wil een extra impuls geven aan de realisering van de doelen. Het recht op water wil het kabinet als universeel mensenrecht onderschrijven. Het wil vooral daar investeren waar basisvoorzieningen nog geheel ontbreken. Organisaties als Unicef en Aqua for All wil de minister actief ondersteunen, omdat water de basis voor een goed gezondheidsniveau vormt, overal ter wereld, aldus Van Ginhoven. Maarten Gast
Watermanagement voor voedselproductie: welk systeem waar? In Afrika vindt de voedselproductie grotendeels plaats zonder enige vorm van waterbeheer. Slechts acht procent van het landbouwareaal is voorzien van een waterbeheersysteem, voornamelijk irrigatie. Terwijl de meeste economieën in Afrika gebaseerd zijn op landbouw, is er gebrek aan voedsel. Nieuwe watermanagementsystemen kunnen de situatie verbeteren. De vraag wat de beste oplossing is op welke plek, stond centraal op het symposium dat de Nederlandse afdeling van de International Commission on Irrigation and Drainage (NethCID) verzorgde op Wereld Water Dag: ‘Water Management for Food Production in Africa’.
D
e discussie over welk waterbeheersysteem geschikt is voor welk gebied in Afrika, spitste zich vooral toe op groot- of kleinschalige toepassingen. De kersverse NethCID-voorzitter Van de Giesen (zie kader) hielp in zijn openingsbetoog het publiek eraan herinneren dat de investeringen in de jaren zeventig en tachtig in grootschalige systemen de situatie in Afrika niet hebben verbeterd, waarna investeerders zich terugtrokken. Inmiddels bestaat weer bereidheid geld te steken in projecten voor waterinfrastructuur. “Maar, dan moet het wel anders worden aangepakt dan destijds”, waarschuwde Van de Giesen. Hoe, dat kon hij ook niet zeggen. “Er is geen eenduidig antwoord.” Een probleem in Afrika is de onvoorspelbaarheid van de regenval, vertelde Krishna Prasad, senior lector Land and Water Development bij UNESCO-IHE. Daarbij komt dat het aantal mensen dat afhankelijk is van de landbouw, langzaam toeneemt terwijl de hoeveelheid land die verbouwd kan worden, ongeveer gelijk blijft. Volgens Prasad is de introductie van geschikte waterbeheersystemen een noodzaak, wil Afrika ooit zelf in zijn voedselbehoefte kunnen voorzien. Daarom moeten veelbelovende landbouw-
kundige methodes in verschillende gebieden onder de aandacht worden gebracht en moet gekeken worden naar de effectiviteit van verbeterde watermanagementsystemen, aldus Prasad. Volgens de lector bestaat nog gebrek aan kennis met betrekking tot irrigatie- versus regenafhankelijke landbouw en de vooruitzichten en gevolgen van grootschalig gebruik van oppervlakte-, grond- en afvalwater. Bart Schultz betoogde vervolgens uit naam van de Wereldbank dat irrigatieprojecten op een creatievere manier ontworpen moeten worden en beter afgestemd op de watervoorraad, markten en landbouw. Pieter van der Zaag, professor Integrated Water Resources Management van UNESCOIHE, ziet door heel Afrika de opkomst van kleinschalige vormen van waterbeheertechnologie, die allemaal hetzelfde doel hebben: de regen verzamelen daar waar het valt en verbetering van de infiltratie van het regenwater in de droge grond. Ter illustratie toonde Van der Zaag de resultaten van een nieuwe ploeg die ervoor zorgt dat het water dieper de grond in gaat, zodat het niet kan verdampen en de plantenwortels het water beter kunnen opnemen.
Ook het Wereld Natuur Fonds is actief in Afrika. De organisatie probeert verschillende wetlands te beschermen. Zij kijkt hierbij naar mogelijkheden waar mens en natuur kunnen samenwerken. Ingenieur Martine Poolman van de TU Delft liet zien hoe in Ghana en Kenia respectievelijk kleine waterreservoirs en kleine zanddammen voor een welkome bron van water zorgen. In Kenia bijvoorbeeld vangen 500 kleine dammen in rivieren elk één tot twee procent van het water af. De invloed hiervan op het gebied benedenstrooms is gering. Tijdens het symposium werd de vraag welke oplossingen waar het beste zijn, niet eenduidig beantwoord. Waarschijnlijk zit daar ook de crux. Er ís geen eenduidig antwoord, zoals Nick van de Giesen bij aanvang van de bijeenkomst al aangaf. Margot Loof van de katholieke ontwikkelingsorganisatie CORDAID vatte het, eigenlijk doelend op de manier waarop haar organisatie werkt, treffend samen: “Het draait om flexibiliteit: de juiste dingen doen, op het juiste tijdstip.”
Bij de aanvang van het symposium droeg scheidend NethCID-voorzitter Bart Schultz de voorzittershamer over aan zijn opvolger: Nick van de Giesen. Na afloop kreeg Schultz tot zijn verrassing de instituutsmedaille van KIvI-NIRIA uitgereikt. Hij ontving deze medaille vanwege de belangrijke maatschappelijke bijdrage die hij met zijn werk voor NethCID geleverd heeft.
H2O / 7 - 2007
7
Derde Kamer is blij met politieke aandacht voor water De Derde Kamer, het schaduwparlement voor ontwikkelingssamenwerking, is blij met de extra aandacht in Nederlandse en Europese politiek voor klimaatverandering. Zij roept de politiek wel op om ontwikkelingslanden niet te vergeten. “We staan met onze voeten in het water, maar wij kunnen zelf geld en middelen inzetten om te zorgen dat het water ons niet tot de lippen stijgt. Arme landen hebben dat niet en moeten door Nederland worden geholpen met kennis en geld om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Als we met onze kooldioxide-uitstoot op dezelfde manier doorgaan, zullen de gevolgen juist in ontwikkelingslanden catastrofaal zijn. En in die landen ontbreken geld en middelen om te zorgen voor bescherming.” oplossingen zich problemen voordoen op basis van cultuurverschillen. Ann Mbugua uit Kenia stelde dat in haar land de culturele verschillen er voor zorgen dat nieuwe technologie niet adequaat wordt gebruikt. Tijdens de workshop van Klaartje Docters van Leeuwen van Euroconsult werd hierover verder gepraat. Tapiwa Uchizi Nyasulu uit Malawi voegde aan de discussie over culturele barrières toe, dat vooral de politieke wil niet mag ontbreken om werkelijk iets te ondernemen. De deelnemers aan de bijeenkomst van de Derde Kamer over milieu en water aan het strand van Scheveningen.
Wie betaalt?
I
n het kader van Wereld Water Dag hield de Derde Kamer op zaterdag 24 maart een bijeenkomst over water en milieu. Verschillende experts spraken over de problemen in ontwikkelingslanden en de rol van de internationale gemeenschap. Eén van de millenniumdoelen van de Verenigde Naties is het aantal mensen zonder of met een tekort aan schoon drinkwater tot de helft te reduceren voor 2015. De klimaatverandering stond als eerste op de agenda bij de derde verdiepingsbijeenkomst van de Derde Kamer. Het veranderende klimaat heeft een enorme impact op de beschikbaarheid van water op de diverse continenten. Zoveel werd wel duidelijk uit de lezing van Fulco Ludwig van UNESCOIHE. Met name de arme landen worden extra getroffen, doordat zij niet de middelen hebben om zich tegen de gevolgen van klimaatverandering te beschermen.
Waterstress Volgens Sjef Ernes zorgen industrialisatie, urbanisatie en de toenemende bevolking voor een groeiend gebrek aan schoon water. Elk
tekort kan al gauw leiden tot epidemieën. Hij rekende de aanwezigen voor dat vier miljard mensen wachten op oplossingen op het gebied van water. Het viel hem overigens op dat een flink aantal mensen in de zaal water uit een flesje dronk. Opmerkelijk, vond hij, als je bedenkt dat we juist in Nederland schoon drinkwater uit de kraan kunnen drinken. Jules van Lier van de universiteit van Wageningen citeerde vervolgens de woorden van prins Willem-Alexander die hij sprak tijdens Wereld Water Dag in Rome: acht maal het aantal tsunamislachtoffers sterft jaarlijks door het niet hebben van toegang tot veilig drinkwater en goede sanitaire voorzieningen. Eén van de technologische oplossingen die vanuit de universiteit van Wageningen is aangedragen, is het project in Sneek waarbij grijs water (douche) en zwart water (toilet) gescheiden worden opgevangen. Dit concept wordt in Oost-Afrika met succes toegepast; uit de feces wint men daar methaan dat gebruikt wordt als energiebron. Vanuit de zaal kwam de vraag of bij de implementatie van innovatieve sanitaire
Blijft de vraag wie er gaat betalen voor de aangedragen oplossingen voor het waterprobleem. Kajetan Hetzer van SNS Reaal legde tijdens de door hem geleidde workshop uit dat het bijzonder ingewikkeld is om water te financieren. Ten eerste zijn er de particuliere beleggers die koudwatervrees hebben. Zij vinden water te risicovol. De materie lijkt ingewikkeld en water brengt veel risico en weinig winst met zich mee. Daarom probeert SNS nu in samenwerking met non-goevernementele organisaties financiers te vinden die wél bereid zijn om duurzaam geld te investeren in water. Hierbij kijkt de bankverzekeraar naar de pensioenfondsen als mogelijke financiers. In derde wereldlanden is het watermanagement van oudsher in handen van vrouwen, zo vertelde Lesha Witmer van Women for Water Partnership. Het is volgens haar van essentieel belang het watermanagement geheel of hoofdzakelijk in handen van vrouwen te houden. Tineke Kabbes
Doelen H2O-partners in Sumatra binnen bereik De wederopbouw op Sumatra na de tsunami is in volle gang. Het ene na het andere hoogste punt wordt bereikt van waterzuiveringsinstallaties en kantoortjes. Er moet nog veel gebeuren, maar de doelen die H2O-partners Sumatra zich heeft gesteld, komen binnen bereik.
O
m de millenniumdoelen en de hiervan afgeleide programmadoelen te bereiken, moet er nog hard worden gewerkt. De tabel laat de stand van zaken zien voor de doelstelling op het punt van schoon water (60 procent) eind 2006 (zie tabel hiernaast).
8
H2O / 7 - 2007
Als alleen wordt gelet op de stedelijke regio’s, dan wordt het percentage van 60 procent naar verwachting op vijf van de zes locaties gerealiseerd. Aceh Utara is namelijk een overwegend landelijk gebied. In Gunung Sitoli is de bestaande en geplande productiecapaciteit te klein om 60 procent van de
huishoudens op het distributienet aan te sluiten. Momenteel onderzoekt SAB-SAS wat hier nog wel kan worden gedaan om de beoogde 60 procent te halen. Wat de doelstellingen op het gebied van sanitatie betreft, heeft onlangs een discussie plaatsgevonden over de definities. Met de expertgroep Sanitatie wordt nu een definitie opgesteld op basis waarvan de groep dit jaar een inventarisatie uitvoert.
verslag Oekraïne en Nederland houden elkaar spiegel voor De delegatieleden uit Oekraïne zijn stomverbaasd. Hier, in de nabijheid van Slot Loevenstein, pompt Duinwaterbedrijf Zuid-Holland dagelijks een immense hoeveelheid Maaswater via een pijpleiding naar de duinen. Ruim 1,25 miljoen inwoners van de Randstad krijgen zo hun drinkwater.
De delegatie uit de Oekraïne bezocht onder meer het natuurgebied Bossche Broek vlakbij de binnenstad van Den Bosch. Hier zijn maatregelen genomen op het terrein van waterberging en natuurontwikkeling.
D
elegatieleider Peter Dudkov bekijkt de installaties waarmee het water naar het westen wordt gepompt. Hij vraagt naar de kosten van het stroomgebruik (150.000 euro per maand), de diameter van de pijpleiding (1,5 meter) en de kosten voor de consument (1,60 euro per kubieke meter drinkwater). Hoe wordt het gebruik geregistreerd? En hoe is de inspraak van de afnemers eigenlijk geregeld? De Oekraïnse delegatie slurpt alle informatie op. Dudkov maakt duidelijk dat hij veel leert van deze excursie. In zijn eigen organisatie moet op het vlak van vergunningverlening, registratie van het gebruik en technisch onderhoud nog enorm veel gebeuren, zegt hij. Het bezoek maakt deel uit van een uitwisselingsprogramma over watermanagement. Vier Nederlandse instanties werken samen met vier partners uit de Oekraïnse provincie De Krim. In Nederland gaat het om Waterschap De Dommel, Provincie Noord-Brabant, Waterschap Groot Salland en de gemeente Kampen. Het programma wordt medegefinancierd door het LOGO East-programma van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en uitgevoerd door de internationale tak van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Doel van de samenwerking is om kennis en ervaring uit te wisselen over waterbeheer.
locatie
Tirta Mountala, Aceh Besar Tirta Mon Pase, Aceh Utara Tirta Meulaboh, Aceh Barat PAM Sinabang, Simeuleu KSO Tirta Nadi, Nias Gunung Sitoli Cabang Tirta Nadi, Nias Teluk Dalam
Waar in Nederland momenteel vooral integraal waterbeheer centraal staat, is in de Oekraïne - inmiddels een buurland van de Europese Unie - de aandacht vooral gericht op verhoging van het watergebruik in de landbouw. De landbouwproductie in de Oekraïne daalde na de val van het communisme fors. Samenwerking tussen privé-boeren die een bedrijf begonnen op grond van de voormalige kol- en sovchozen staat nog in de kinderschoenen. De irrigatiekanalen zijn nog intact, maar de technische installaties zijn slecht onderhouden. Het grootste probleem is de vergunningverlening. Watergebruikers moeten langs tien loketten om stempels te halen. Dat kost tijd én geld. Veel boeren beginnen er gewoon niet aan. Met als gevolg dat de landbouwsector zich niet ontwikkelt. De delegatie uit de Oekraïne is zich bewust van deze problemen en wil in Nederland leren hoe de vergunningverlening is georganiseerd. Waterschap De Dommel werkt in het programma samen met het waterdistrict Salgir in De Krim. De samenwerking moet in de loop van dit jaar resulteren in de verbetering van een waterinformatiecentrum voor watergebruikers, voor alle boeren. Volgens Jeanette van Boerdonk van het waterschap is zo’n centrum essentieel om
de agrarische sector naar een hoger plan te tillen. Volgens de Noord-Brabantse gedeputeerde Annemarie Moons leert ook de provincie van de samenwerking. “Bedrijven in Nederland die zowel oppervlaktewater als grondwater gebruiken, hebben daarvoor een vergunning nodig van het waterschap én van de provincie. Dat is vanaf 2008 afgelopen, maar in de Oekraïne is dat onderscheid er niet.” Ook op het terrein van waarschuwingssystemen bij overstromingen denkt Moons van de delegatie te kunnen leren. “In de Oekraïne liggen de rampenplannen klaar. Zij liggen wat dat betreft een stap op ons voor.” Provincie Noord-Brabant werkt in het programma samen met het waterministerie van De Krim. Volgens Andrea Almasi van de provincie zijn de verschillen in waterbeheer tussen Nederland en Oekraïne groot, maar gaat het er in dit programma vooral om de overeenkomsten te ontdekken. “Het gaat dan om vragen als: wie zijn je klanten, hoe organiseer je inspraak en hoe ga je efficiënt met tijd en geld om? Zij leren van ons, maar wij zeker ook van hen.” Waterschap Groot Salland helpt de twee waterdistricten Dzhankoy en Krasnogvardeisky met het opzetten van informatiecentra voor gebruikers. De centra zullen functioneren als front-office, zegt Keimpe Sinnema van Groot Salland. “Dichtbij huis kunnen boeren, burgers en bedrijven in deze informatiecentra straks voor al hun vragen terecht, of het nu gaat om vergunningen voor irrigatie of over cijfers over verdamping en neerslag.” Daarnaast moet deze samenwerking leiden tot de oprichting van een inspraakorgaan voor de verschillende categorieën watergebruikers. Sinnema: “Zo’n overlegorgaan is voor Oekraïnse begrippen nieuw en dus voor onze partner erg spannend.” Ook hier leidt het programma overigens tot actie in eigen land. Zo is het Overijsselse waterschap gestart met een tevredenheidsonderzoek. Aart van Cooten
doel: 60% huisaansluitingen
dekking t/m 2006
nog te realiseren
gepland in 2007
gepland door andere hulporganisaties
nog te organiseren om 60% te halen
13.000 55.000 5.300 550 10.000 1.200
34% 7.290 12.7% 11.900 45% 3.800 5% 30 22% 3.800 40% 800
5.710 43.100 1.500 520 6.200 400
4.980 10.500 2.100 950 3.415 890
2.388 1.400 1.100 0 558 0
0 29.100 0 0 2.227 0
H2O / 7 - 2007
9
Juristen positief kritisch over nieuwe Waterwet De nieuwe Waterwet wordt alom met tevredenheid begroet, maar er bestaat wel twijfel over de doorwerking van de wet naar de besluitvorming op andere beleidsterreinen. Zo vindt nauwelijks afstemming plaats met de Natuurbeschermingswet. De landbouw (en de gemeenten) zullen te maken krijgen met een strengere aanpak van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Waarschijnlijk komt er een zogeheten beslisboom water voor deze middelen, die ertoe zal leiden dat meer gewasbeschermingsmiddelen dan nu verboden zullen worden. De Waterwet was onderwerp van gesprek tijdens een studiedag van Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid op 21 maart in Apeldoorn.
D
e dag voor de hoorzitting over de Waterwet stond bol van de kritische kanttekeningen door met name juristen. Mr. Marleen van Rijswick gaf een totaaloverzicht van de volgens haar zwakke punten in de wet. Dagvoorzitter Alfred van Hall kon zijn waardering daarvoor niet onder stoelen en banken steken. Maar voorop stond dus de waardering voor de nieuwe wet. Van Rijswick deelde zelfs compli-
menten uit aan degenen die de Waterwet opgesteld hebben. Volgens de juriste is het nog onduidelijk hoe de kwaliteitseisen in de Waterwet gaan doorwerken. Ook vindt ze dat de opstellers van de nieuwe wet te veel vertrouwen op de mede-ondertekening van nationale plannen en bestuurlijk overleg. Van Rijswick pleitte ervoor een grotere rol toe te dichten aan het verplichtend waterakkoord. Tenslotte vindt
ze de zorgplicht van gemeenten voor het stedelijk waterbeheer volstrekt onduideljk. Van Rijswick ziet de gemeente niet als waterbeheerder. De gemeente krijgt ook geen bevoegdheden als zodanig in de Waterwet. Mochten zich problemen voordoen, dan kan de gemeente de verantwoordelijkheid nog steeds eenvoudig afschuiven naar het waterschap, meent Van Rijswick. Willem van Douwen, gemeenteambassadeur Water voor Rijn-West, kon zich er iets bij voorstellen dat juristen de juridische borging van de wet niet altijd even sterk vinden, maar volgens hem groeit met deze nieuwe Waterwet wel de kans op uitvoerbaarheid van plannen tussen verschillende overheden. Erik van Dijk van de Provincie Overijssel gebruikte zijn bijdrage aan de studiedag om zijn bezorgdheid te uiten voor een nivellering van het milieu als gevolg van de Europese waterwetgeving. De bovenloop
‘Westergouwe waterstaatkundig veiliger en duurzamer dan andere wijken’ De nieuwbouwwijk ten zuidwesten van Gouda (Westergouwe) kan waterstaatkundiger veiliger en duurzamer uitvallen dan andere wijken, gelooft dijkgraaf Hans Oosters van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Om de 15.000 tot 30.000 woningen in deze polder, die 4,5 tot 6,5 meter beneden NAP ligt, droog te houden, zal flink geïnvesteerd moeten worden. Maar de dijkgraaf is er trots op het omstreden gebied droog te blijven houden, met name door het gemaal Abraham Kroes in Nieuwerkerk aan den IJssel. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de projectorganisatie driehoek RZG Zuidplas, vertegenwoordigers van het nationale onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte en de milieubeweging in dit deel van de Randstad nodigden op 23 maart de landelijke pers uit om te benadrukken dat in deze laagste polder van Nederland wel degelijk zonder problemen te wonen en te werken is in de toekomst. Het hoogheemraadschap gebruikt de woningbouwplannen van Gouda om het versnipperde watersysteem ter plekke te structureren en de waterhuishouding aan de nieuwe eisen aan te passen, de milieubeweging hamert erop dat door de nieuwbouw te concentreren ten noordwesten van de spoorlijn en snelweg naar Rotterdam het meest waardevolle veenweidegebied behouden blijft en de programmamedewerkers van Klimaat voor Ruimte grijpen de Zuidplaspolder aan als zogeheten hot spot: een praktische vertaling van de effecten op lange termijn van de klimaatveranderingen op de ruimtelijke ordening en in het bijzonder de mate van risico op overstromingen of andere vormen van wateroverlast.
10
H2O / 7 - 2007
Vanwege die klimaatwijzingen zou het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard de sloten in de Zuidplaspolder sowieso al flink verbreden. Daarnaast moet het hoogheemraadschap in dit gebied ongeveer 21 hectare aan water kunnen bergen in de nabije toekomst. Daarbij komen straks tussen de 15.000 en 30.000 woningen, 150 tot 300 hectare aan bedrijventerreinen, 200 hectare aan glastuinbouw en 80 hectare glastuinbouw die binnen het gebied verplaatst moeten worden, 200 hectare voor melkveehouderijen en tenslotte 500 hectare voor ‘nieuwe’ natuur, plus daarbij natuurlijk nog een forse hoeveelheid wegen. De Zuidplaspolder ligt op de diepste plek 6,70 meter beneden NAP. De veiligheidsnorm ligt er hoog: 1:10.000 jaar. Het gebied waar woningen gepland staan, ligt tussen 4,5 en 6,5 meter neden NAP. Mocht de dijk van de Hollandse IJssel breken, dan zal de maximale waterdiepte in de polder ongeveer 1,30 meter bedragen, zo heeft het hoogheemraadschap uitgerekend. Deze diepte wordt dan wel bereikt op het punt waar juist de woningen ingetekend staan. Omdat de
woningen ook overlast kunnen krijgen van de hoge grondwaterstand, verlangt het hoogheemraadschap van de aannemers wel dat zij maatregelen nemen tegen deze vochtproblemen. Dijkgraaf Hans Oosters is vooral tevreden dat het veenweidegebied ten zuidoosten van Gouda onbebouwd blijft. Daar kan een hoog waterpeil gehandhaafd of zelfs verhoogd worden. Florrie de Pater van het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte ziet de Zuidplaspolder als een bijna ideale locatie om antwoord te krijgen op allerlei vragen rond de gevolgen van een verder opwarmend klimaat en daarmee gepaard gaande perioden van droogten enerzijds en toename van het aantal hevige buien anderszijds. De Pater maakt zich vooralsnog vooral druk om het eventueel doorbreken van de klei- en veenlagen in de Zuidplaspolder door een toename van de kweldruk. De zeespiegelstijging die verwacht wordt, kan wellicht opgevangen worden binnen de waterhuishouding in het gebied. Een combinatie van een stijging van de zeespiegel en een stijging van de piekafvoer zou wel een serieus probleem kunnen gaan vormen, aldus Florrie de Pater. In september hoopt ze de eerste resultaten van het onderzoek te kunnen presenteren tijdens een driedaags congres over de Zuidplaspolder.
verslag
wordt steeds onbelangrijker, de waterlichamen daarentegen steeds belangrijker. Voor de provincies wordt het vaststellen van de ecologische waterkwaliteitsnormen nog
een hele klus, vreest hij. Voorheen werd dit soort exercities door ecologen verricht op basis van wetenschappelijk vastgestelde referenties. Langzamerhand verdwijnen die
referentiebeelden echter sterk uit beeld, aldus Van Dijk, die niet 1-2-3 een goed objectief alternatief ziet.
VNG ziet te veel overlap De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) vindt dat de Waterwet overbodig instrumentarium bevat ten aanzien van de regulering van gemeentelijke watertaken. Volgens de VNG is het één en ander al geregeld in het gemeentelijk rioleringsplan. Het betreft de watervergunning waarmee de waterbeheerder aanvullende eisen aan de gemeente kan stellen aan activiteiten die de gemeente uitvoert vanuit haar publieke zorgplicht, de heffing op riooloverstorten die de gemeente aan de waterbeheerder moet gaan betalen en de te verplichten gemeentelijke betrokkenheid bij door waterbeheerders op te stellen waterakkoorden. Behalve overbodig vindt de VNG dat deze instrumenten ook de gemeentelijke beleidsvrijheid te veel onder druk zetten. De VNG pleit
voor een verbreding van het gemeentelijk rioleringsplan met beleid voor afvoer van overtollig regenwater en een aanpak van grondwaterproblemen in bebouwd gebied. De belangenvereniging is ook niet blij met de projectprocedure voor waterschappen in de nieuwe Waterwet. De VNG vindt dat dit instrument geen meerwaarde heeft bovenop de instrumenten die al vanuit de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening beschikbaar komen voor het Rijk en de provincie om vanuit bovenlokaal belang het ruimtelijke beleid van gemeenten aan te sturen. De gemeente is verantwoordelijk voor het maken van integrale ruimtelijke afwegingen, meent de VNG. Daarom vindt ze dat in de nieuwe Waterwet de positie van gemeenten bij projectprocedures nader verduidelijkt en versterkt moet worden.
VROM wil Nederland klimaatbestendiger maken Het Ministerie van VROM gaat de komende jaren grote infrastructurele plannen controleren op hun klimaatbestendigheid. De risico’s op wateroverlast door het volbouwen van Nederland moeten niet verder oplopen. De huidige risico’s moeten verkleind worden, bijvoorbeeld door de hoeveelheid verhard oppervlak te laten afnemen. Aldus Pieter Bloemen, projectleider van het nationaal programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK) van VROM tijdens het vijfde nationale jaarsymposium van Elsevier Congressen en Dura Vermeer over bouwen met water op 27 maart in Noordwijk aan Zee.
D
ick van Well, de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Dura Vermeer Groep, begon daar met een pleidooi om woningen waterbestendiger te maken. Hij wil graag meedoen aan onderzoeksprogramma’s die een impuls kunnen geven aan innovatie op het gebied van waterbeheer. Maar hiervoor worden we niet beloond met een betere marktpositie, zei hij. De noodzaak voor innovatieve oplossingen wordt nog niet gezien door veel
bouwers, omdat er nog volop plannen op tafel liggen die uitgevoerd kunnen worden op waterhuishoudkundig gunstige plekken. Pieter Bloemen van VROM riep zijn gehoor op mee te denken aan een adaptatiestrategie. Het bewustzijn over de op handen zijnde gevolgen van de klimaatveranderingen moet vergroot worden. Het bestaande onderzoeksprogramma moet praktischer toegesneden worden op de effecten van een warmer klimaat op het waterbeheer en er
moet meer draagvlak komen voor ruimtelijke investeringen in bijvoorbeeld waterberging. Bloemen moest onderkennen dat bij de huidige regeringscoalitie momenteel geen draagvlak bestaat voor de benodigde miljardeninvestering. Frans van de Ven (TU Delft en RIZA) maakte de aanwezigen er nog eens op attent dat een warmer klimaat voor zowel nattere perioden als perioden van droogte kan gaan zorgen. Ook memoreerde hij de immer doorgaande bodemaling, bijvoorbeeld in Flevoland. Hij gaf voorbeelden uit het buitenland waar huizen waterbestendiger gebouwd worden (Schotland en Duitsland) en effluent hergebruikt wordt voor gebruik in de tuin (Japan). Dat in Nederland momenteel innovatie voor een belangrijk deel uitblijft, heeft volgens Van de Ven vooral te maken met het belang dat hier gehecht wordt aan de autonomie van het individu, het structureren en beheersen van werkzaamheden, de nadruk op efficiëntië en het verlangen om zoveel mogelijk risico’s te beperken. Elco Brinkman (voorzitter Bouwend Nederland) ondervindt dit laatste aan den lijve. Nieuwe plannen krijgen volgens hem nauwelijks respons. Te vaak worden innovaties terzijde geschoven en een project op de ‘oude’ vertrouwde manier aangepakt. Brinkman zou bijvoorbeeld nieuwe steden aan de rivieren willen bouwen. Nu is het daarvoor de juiste tijd; veel mensen denken weer aan het milieu in het algemeen en het klimaat in het bijzonder. “Het gevoel van urgentie dat er nu is, moet geëxploiteerd worden, anders verdwijnt dat gevoel straks weer”, aldus Brinkman.
H2O / 7 - 2007
11
HENK VAN ‘T LAND, DIJKGRAAF NOORDERZIJLVEST:
“Belangstelling voor nutsbedrijf dat riolering beheert” Met een zekere regelmaat komt ook het noorden van Nederland in beeld: de aardgaswinning onder de Waddenzee, de paarden van Marrum, het onderzoek naar een nieuwe primaire zeewerende dijk, de discussie over getijdenbeweging in het Lauwersmeer, om maar een paar aanleidingen te noemen. In dat noordelijke stuk van het land zijn drie waterschappen actief: Wetterskip Fryslân, Waterschap Hunze en Aa’s en tussen deze twee in Waterschap Noorderzijlvest. Onderstaand een verslag van een gesprek met dijkgraaf ir. Henk van ‘t Land in zijn hoofdkantoor aan de noordoostkant van de stad Groningen, met in de centrale hal op de kolom waarin zich de liften bevinden in grote letters het gedicht ‘Maar’ van Rutger Kopland.
Waar komt de naam Noorderzijlvest vandaan? “Een ‘zijl’ is een sluis en ‘vest’ komt van handvest, het handvest waarin het beheer van deze sluis geregeld werd. Hier in het noorden vind je vanouds veel zijlvesten. Toen in 1996 het proces van de vorming van dit nieuwe all-in waterschap begon met de samenvoeging van de kwantiteitswaterschappen Hunzingo, Westerkwartier, Noordenveld, Electra en Ommelanderzeedijk, is voor die nieuwe eenheid de naam Noorderzijlvest gekozen. In 2000 kwamen daar het kwaliteitsbeheer, dat de provincie Groningen tot dan toe in eigen hand gehouden had, het gehele beheer van het op dit gebied afwaterende deel van Drenthe en het beheer van het Friese deel van het Lauwersmeer bij. Per 1 januari 2000 is het huidige Noorderzijlvest, dat dus in drie provincies ligt, van start gegaan. Het beheergebied is 144.000 hectare groot en loopt van het Lauwersmeer tot Delfzijl en dan via de stad Groningen tot bij Smilde. Op de grens tussen Groningen en Friesland valt een klein deel van Groningen ten westen van Grijpskerk binnen het Wetterskip Fryslân.”
Voor welke uitdagingen staan jullie? “Onze grootste uitdaging hangt samen met de langetermijnproblematiek van zeespiegelrijzing en klimaatverandering en met de structuur van het gebied. Vanuit het noordwesten van Drenthe stroomt het overtollige water naar het noorden. In Drenthe ligt het maaiveld op twaalf meter boven NAP, terwijl ons boezempeil op 0,93 meter beneden NAP ligt. Via het Reitdiep komt het water op het Lauwersmeer en vandaar kunnen we het aflaten op de Waddenzee. Het boezempeil is ook het peil van het Lauwersmeer. We hebben dus echt eb nodig om te kunnen spuien. Bij de huidige zeestand is in de normale situatie nog 40 cm verschil tussen ons boezempeil en de Waddenzee bij eb. Als de zee structureel op een hoger peil komt, zullen we dus al snel altijd moeten pompen.
12
H2O / 7 - 2007
Daar komt bij dat het peil in onze boezem lager ligt dan dat bij de buren. In Friesland is het boezempeil 0,52 meter beneden NAP en bij Hunze en Aa’s 0,57 meter boven NAP.” “Vanuit Friesland watert 250.000 hectare af op het Lauwersmeer, naast de 100.000 hectare uit ons gebied. Als het systeem na aanhoudende regen verzadigd is, gaat dat afstromen snel. Onze boezem kent weinig berging en het waterniveau kan dus snel omhoog gaan. Friesland heeft veel meer berging in de boezem, maar bij zuidwestenwind wordt al het water richting Lauwersmeer opgestuwd. Daar komt dan alles bij elkaar. Om ons eigen gebied te beschermen, sluiten we bij een niveau van 0,83 meter beneden NAP onze boezem af op twee plaatsen in de buurt van Zoutkamp en pompen we met de gemalen De Waterwolf en H.D. Louwes het water van die 100.000 hectare, het stroomgebied Electra, het Lauwersmeer in. Bij dat niveau kan het water uit Friesland nog vrij het Lauwersmeer in stromen. Als het waterpeil daar te hoog wordt, gaat dat niet meer. Nu stroomt er onder gunstige omstandigheden zo’n 25 miljoen kubieke meter de Waddenzee in, waardoor het waterniveau op het Lauwersmeer nu nog snel daalt, maar als de zee hoger staat, heb je echt een gemaal nodig.”
Norg en de landinrichting Peize versneld aan het vrijmaken zijn. Een gebied met dubbel ruimtegebruik: water en natuur. Hiermee realiseren we 1.700 hectare waterberging. Ook in de rest van ons gebied gaan we het boezemoppervlak vergroten. Uiteindelijk willen we van 1,5 procent boezemoppervlak komen tot drie procent. Hiermee kunnen we het tot 2030 redden, maar daarna moet dat grote gemaal er echt zijn. Met alle tijd die nodig is voor planvorming en voorbereiding, financiering, vergunningverlening en bouw moeten wij daar samen met Friesland over een paar jaar serieus mee beginnen. Het overleg daarover loopt inmiddels.” “Daarnaast speelt de discussie over het herstellen van een zoet-zoutgradiënt in het Lauwersmeer, getijdenwerking en het vergroten van de mogelijkheden van visintrek. Ander punt is dat vanuit Lemmer via het Prinses Margrietkanaal nu 24 kubieke meter IJsselmeerwater, Rijnwater dus, per seconde in onze boezem kan worden ingelaten. In Groningen laten wij daarvan 20 kubieke meter naar Hunze en Aa’s stromen voor de watervoorziening van de veenkoloniën. Als we meer water vasthouden, hebben we minder gebiedsvreemd Rijnwater nodig, worden onze eigen watersystemen weerbaarder en wordt de kwaliteit beter.”
Is jullie zeewering op orde? “De kwelders die buitendijks liggen, vormen een extra bescherming voor de dijk. Vraag is of de kwelders meegroeien als de zeespiegel stijgt. Zeker is dat dat niet gebeurt zonder actief beheer, een taak van Rijkswaterstaat, in overleg met de oevereigenaren. Ander punt is dat we niet weten hoe hoog de golven op de Waddenzee nu echt zijn. Op de Noordzee bleken ze hoger te zijn dan gedacht, wat geleid heeft tot de maatregelen ter versterking van de zwakke plekken aan de Hollandse kust, waar men nu mee gestart is. Of dit effect ook aan de Waddenzeekust optreedt, is nog niet onderzocht. Daarvoor is een aanvullend meetprogramma ‘golfhoogten’ nodig.” “Alle primaire dijken zijn op deltahoogte gebracht. Bij de laatste toetsing bleek echter dat de dijken in Groningen lager zijn dan de dijken in Friesland. Kennelijk is men in de loop der jaren andere randvoorwaarden gaan hanteren. Wat dit betekent, wordt nu doorgerekend. Het gevolg van hogere golven kan zijn dat de dijk hoger moet worden en de bekleding sterker. Daar komt
Over welke capaciteit praat je dan? “In de orde van grootte van 200 kubieke meter per seconde, dus een gemaal van de omvang van gemaal IJmuiden van Rijkswaterstaat. In 1998 liep zelfs water uit de boezem van Hunze en Aa’s over de kade ons gebied in. Toen werden de problemen dus nog groter. In het Nationaal Bestuurakkoord Water is als beleid afgesproken: vasthouden, bergen, afvoeren. We proberen zoveel mogelijk water in Drenthe vast te houden. Daartoe wordt in het stroomgebied van het Peizerdiep een bergingsgebied van 2000 hectare ingericht. Een gebied dat past in de ecologische hoofdstructuur en dat we in het kader van de regionale herinrichting Roden/
CV 1947 geboren te Zwolle 1970-1976 studie Geodesie TU Delft 1977-1988 beleidsmedewerker Nederlandse Christelijke Boeren en Tuinders Bond 1989-1996 plaatsvervangend directeur Landbouwschap 1996-1999 dijkgraaf Waterschap Noordzijlvest (oud) 2000-heden dijkgraaf Waterschap Noordzijlvest (nieuw)
interview dan nog de zeespiegelrijzing bij. Een plan tot verhoging van de dijk is nu nog niet te maken, maar we houden er wel rekening mee. We maken een strook van 50 meter aan de binnenzijde vrij. Langs 65 van de 72 kilometer primaire dijk is dat geen probleem, bij de Eemshaven en bij Delfzijl wel. Vrijmaken van een beschermingszone daar vraagt planologische maatregelen van de provincie en de gemeente, voordat wij aan de slag kunnen. Ook daar zijn we mee bezig.”
Hebben jullie ook met bodemdaling te maken? “De gaswinning bij Slochteren ligt in het gebied van Hunze en Aa’s, maar het diepste punt van de bodemdaling ligt in ons gebied bij Loppersum. Er vormt zich in het gebied als het ware een grote kom in de vorm van een platte schotel, met een daling van de bodem tot 40 cm. Gevolg is dat we in onze boezem compartimenten moeten aanbrengen met sluizen en gemalen in twee stappen van ongeveer 20 cm elk. In het deel met de grootste daling een binnenschil met één gemaal en daaromheen een buitenschil met drie gemalen. We zijn er bijna mee klaar. Het derde gemaal in de buitenschil is nog in aanbouw. De aanleg van al deze voorzieningen is een ingewikkeld proces, omdat de bodem niet gelijkmatig daalt en omdat je moet inspelen op prognoselijnen. Het is een taak van het waterschap om maatregelen te nemen als de bodem meer dan vijf centimeter daalt en dat is hier ruimschoots het geval.”
Vraagt het kwaliteitsbeheer nog extra activiteiten? “De Kaderrichtlijn Water vraagt aandacht voor de ecologische kwaliteit. We hebben te maken met nogal wat lozingspunten achterin het watersysteem, brak kwelwater,
de afstroming van stikstof en fosfaat uit de landbouw en de vraag om herstel van natuurwaarden in een hellend gebied. We zoeken naar realistische maatregelen per gebied. Wat zou je willen? Wat zou kunnen? Wat zou het kosten? Dat is de trits van vragen die wij hanteren. Eindvraag is dan: wat is kosteneffectief? Dit leidt tot een pakket maatregelen variërend van de inrichting van het watersysteem tot de reductie van emissies uit de riolering en de nazuivering van effluent. Een kwestie van slim in beeld brengen en slim uitvoeren. Met een andere oeverbescherming krijg je meer natuurwaarden en meer waterberging. Met een interessante bijdrageregeling konden de gemeenten meer percelen in het buitengebied aansluiten op de riolering en bleven er maar 1.000 over die een IBA nodig hadden.” “De grote rwzi Garmerwolde voor Groningen is in 1975 gebouwd. We hebben nu 40 miljoen euro geïnvesteerd voor renovatie, aanpassing aan de lozingseisen voor stikstof en fosfaat en voor procesoptimalisatie. Ook weer een gecombineerd pakket maatregelen. We verwerken daar ook het slib van onze rwzi’s en die van Hunze en Aa’s: aanvoer per tankwagen, slibgisting, ontwatering via filterpersen tot 25 procent droge stof. De filterkoek leveren wij af aan een private firma die het slib verder droogt en er korrels van maakt die gebruikt worden als poederbrandstof.”
Leeft de waterketengedachte hier? “We zijn op dit moment in overleg met Hunze en Aa’s, Waterbedrijf Groningen en Waterleiding Maatschappij Drenthe om te kijken of het zin heeft een rioolbeheerbedrijf, naar het voorbeeld van Aquario in Friesland, op te zetten, waaraan de
gemeenten het beheer van hun rioolstelsel kunnen uitbesteden. Als dat een nutsbedrijf wordt, voor Groningen en Drenthe apart of eventueel samen, is daar zeker belangstelling voor. Niet bij de stad Groningen, maar wel bij de vele landelijke gemeenten die we hier hebben. We denken aan een 50/50verdeling tussen waterschap en waterbedrijf. Zo’n gedachte moet groeien, maar er moet kostenreductie voor de burger te bereiken zijn als het beheer van rioolgemalen, storingsdiensten, lopend onderhoudswerk e.d. door zo’n nutsbedrijf gedaan wordt.”
Hoe kijkt men in Groningen aan tegen het PvdA-plan de waterschappen op te heffen? “Wij hebben in ons bestuur nu al een sterke PvdA-fractie. Die is het met dat idee niet helemaal eens en levert aan iemand als Lambert Verheijen ook argumenten voor een meer realistische positionering van de waterschappen. Het lot van de waterschappen is onlosmakelijk verbonden met de positie van de provincies: een goede discussie over het ‘middenbestuur’ lijkt mij zinvol. We wachten rustig af wat er gebeurt en doen ondertussen ons werk. Samenvoeging van plattelandsgemeenten en vorming van één sterke noordelijke provincie lijken ons urgenter. Bestuurlijke drukte kennen we hier niet.”
Wat is jouw achtergrond? “Ik heb in Delft geodesie gestudeerd, landmeetkunde dus, en ben via die lijn telkens weer met de problematiek van het grondgebruik in aanraking gekomen. Eerst in de sfeer van de landbouworganisaties als
“Vanaf 2030 hebben wij een groot gemaal nodig”
Henk van ‘t Land
beleidsmedewerker van de NCBTB en daarna als directielid van het Landbouwschap. Daar heb ik veel bestuurlijke en managementervaring opgedaan. Vanuit het Landbouwschap heb ik meegewerkt aan het tot stand brengen van de Ecologische Hoofdstructuur en heb ik in het bestuur van instituten als het RIN, de Dorskamp en later Alterra, gezeten. Zo ben ik ook lid van de Natuurbeschermingsraad geweest. Ik heb altijd bemiddeld tussen landbouw en natuur en kwam dus ook telkens weer met water in aanraking. Vanuit die ervaring ben ik in 1996 naar de waterschapswereld overgestapt. Eerst als voorzitter van het oude Noorderzijlvest, het kwantiteitsbeherende waterschap, en vanaf 2000 als voorzitter van het nieuwe Noorderzijlvest, het all-in waterschap. Ik ben bestuurslid van de STOWA en voorzitter van het Waterschapshuis, een stichting waarin de waterschappen hun belangen in grote ICT-projecten bundelen. Op de meest uiteenlopende gebieden: geo-informatie, belastingheffing, verkiezingen bijvoorbeeld. Ook een manier om slim met kennis en ervaring om te gaan en daardoor kosten te besparen.” Maarten Gast
13
DIJKGRAAF PIET HEIJN SCHOUTE VERLAAT HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND
“Er is bijna geen transparantere organisatie dan een waterschap” Piet Heijn Schoute gaat na zeven jaar dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van Delfland te zijn geweest, het schap verlaten. Delfland heeft na zijn aantreden in 2000 heel wat veranderingen meegemaakt. Voor de buitenwacht zijn de grootste projecten misschien ABCDelfland en de bouw van afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder, maar ook intern is het nodige veranderd. “Organisatorisch is geen steen op de andere gebleven”, volgens Schoute. En dat was nodig ook, want waterschappen waren redelijk gesloten organisaties. Dat is nu wel anders meent Schoute. “Er is bijna geen transparantere organisatie dan een waterschap.” Piet Heijn Schoute.
opzichten een voorbeeld voor anderen zijn. Maar het blijft allemaal in beweging. Je moet niet stil gaan zitten, dan treedt de wet van de remmende voorsprong op.” Niet alleen het waterbeheer veranderde, ook de (Europese) normen voor de zuivering van afvalwater werden strenger. Met alle gevolgen van dien. Voor Delfland betekende dit dat de al wat oudere zuivering Houtrust niet meer voldeed aan nieuwe normen. Bovendien had Houtrust onvoldoende capaciteit om de toegenomen stroom afvalwater als gevolg van de VINEX-wijken te verwerken. Houtrust moest dus aangepast worden en de totale zuiveringscapaciteit moest vergroot worden. Met de bouw van Harnaschpolder als resultaat. Schoute vindt de combinatie van kwantitatief waterbeheer en de zuivering van afvalwater een logische. “Het waterschap heeft de verantwoordelijkheid voor het oppervlaktewaterbeheer, ook voor de waterkwaliteit. Het effluent heeft een grote invloed, dus het is goed dat het waterschap daar de verantwoordelijkheid voor heeft. Vrijwel alle watertaken horen bij het waterschap, behalve de productie van drinkwater. Dat is een vak apart. Voor de volksgezondheid is drinkwater essentieel. Laat dat maar bij de drinkwaterbedrijven, die zijn daar goed in.” De Kaderrichtlijn Water levert veel werk op, maar past uitstekend binnen het takenpakket van het waterschap en is wel te doen. “De datum van 1 januari 2015 is een prima ijkpunt en houdt druk op de ketel. Voor de rijksoverheid is het makkelijk als de waterschappen steeds beter zuiveren. In ons gebied voldoen alle zuiveringen behalve Houtrust aan de normen. Na de renovatie voldoet ook Houtrust weer aan de normen. We zullen dit jaar in de benchmark van de waterschappen dan ook stijgen. Het effluent kan eventueel ook voor andere zaken gebruikt worden: landbouw of tuinbouw. Daar ligt ook een taak voor waterschappen, op het gebied van innovaties. Denk maar aan drijvende kassen.”
Toen Schoute in 2000 aantrad als dijkgraaf trof hij een typisch waterschap aan: technisch goed in staat haar taak uit te voeren, maar organisatorisch ouderwets en met een gesloten cultuur. Rasbestuurder Schoute, onder andere burgemeester geweest, werd aangetrokken om het waterschap klaar te maken voor de nieuwe tijd van integraal waterbeheer. “Het waterschap moest opener worden, zich bewust worden van haar omgeving, zich betrokken voelen bij de burger en open staan voor diezelfde burger. Het bestuur moet daarbij het goede voorbeeld geven en zich pro-actief opstellen. Het is natuurlijk niet haalbaar naar elke individuele burger te luisteren, maar je moet burgers bij klachten behandelen zoals je zelf behandelt wilt worden.” Schoute had wel het tij mee. De hoge waterstanden van 1995 en 1998 maakten
14
H2O / 7 - 2007
duidelijk dat het waterbeheer anders moest. Ook de invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewater en de voorzichtige invoering van de Watertoets zetten het waterschap anders op de kaart. Het was niet meer ‘u vraagt, wij draaien’, maar gemeenten of provincies moesten echt om de tafel gaan zitten met waterschappen. Om die veranderende rol van het waterschap goed te kunnen uitvoeren, was Delfland al voorzichtig aan het veranderen. Voor Schoute was het dus een kwestie van het ingezette traject een tandje hoger zetten en in goede banen te leiden. “Ik vind het op de rails zetten van instituten buitengewoon boeiend. Ik heb als wethouder in Leiden een psychiatrisch ziekenhuis veranderd in een modern, slagvaardig ziekenhuis. Ook de verandering bij Delfland is een groot succes. Ik denk dat we in sommige
Grondwaterbeheer zou een logische toevoeging aan het takenpakket van de waterschappen zijn, volgens Schoute. Het beheer van de riolering moet bij de gemeente blijven vanwege de koppeling met de openbare ruimte. Wel lijkt het Schoute “min of meer logisch” dat het waterschap grote rioolgemalen voor de gemeente gaat beheren. Maar een compleet waterketenbedrijf, zoals Waternet, heeft niet zijn voorkeur. “Ik zie daar voor Delfland geen noodzaak toe. De samenwerking met de gemeenten is al uitstekend.” Toch hebben zowel Waternet als Delfland één opvallende gelijkenis. Beide hebben ze voor Nederlandse begrippen enorme infrastructurele projecten zonder grote problemen afgerond. “Ik ben trots en tevreden over die prestatie. We zijn vijf maanden eerder klaar en 100 miljoen euro goedkoper uit dan gepland. Dat werkt ook weer door in de tarieven. We mogen dergelijke projecten best aan de buitenwacht laten zien. Dit is een groot contrast met bijvoorbeeld de
interview Betuwelijn. Dat project is wel groter, maar ons project is niet uitgelopen in termen van planning en kosten.” De schaalvergroting die waterschappen de afgelopen jaren hebben doorgemaakt, is een goede ontwikkeling, maar moet niet te ver doorschieten, meent Schoute. “Men verkijkt zich op de kosten en de tijd die in fusies gestoken moeten worden; de ‘verkoop’ moet immers ondertussen gewoon doorgaan. In de uitvoeringsprocessen is nog veel verbetering mogelijk. Qua inwoners is Delfland al het grootste schap; een fusie zou heel veel werk opleveren. Bovendien is de samenwerking met aanliggende waterschappen erg goed. We kunnen samenwerken om de belastingen te innen. Ook de laboratoria worden steeds duurder; daar is een nauwere samenwerking misschien ook lonend. Aan de andere kant moet je oppassen dat de lijnen niet te lang worden. Ook moet je oppassen dat de je niet groter wordt dan de provincie. Dat zou een
gekke situatie zijn: de provincie moet het waterschap tenslotte controleren.” Waarmee bijna automatisch de steeds weer terugkerende vraag over het bestaansrecht van de waterschappen op tafel ligt. Schoute heeft daar een duidelijke mening over. “Het opheffen van waterschappen is het allerdomste wat we kunnen doen. Daarmee span je het paard achter de wagen.” Hij geeft toe dat de opkomst bij de waterschapsverkiezingen niet hoog is, maar dat zegt niet alles. “In absolute aantallen gerekend stemmen er nog steeds enkele honderdduizenden mensen. Dit is veel meer dan bijvoorbeeld bij verkiezingen voor veel gemeenteraden. Bovendien zijn die mensen die wél stemmen, zeer betrokken. Er zijn meer verkiezingen waar de opkomst laag is. De burger heeft het recht om niet te stemmen. Wel moeten we proberen de opkomst hoger te krijgen.” Toch baart de nationale politiek hem grote zorgen. “Er is wel erkenning voor het water-
probleem, maar de bijbehorende financiën ontbreken. Er moet meer geld komen voor water. In 2008 gaan we beginnen aan de zwakke schakels langs de kust, maar er staat te weinig geld op de rijksbegroting. Dat geldt ook voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water. Delfland had altijd de laagste zuiveringstarieven; die zijn nu gemiddeld. Voor de burgers in ons gebied is dat een relatief grote verhoging. Bovendien ging de heffing mee met de energienota. Nu ontvangt de burger een aparte rekening van Delfland. Dat leverde veel misverstanden op, omdat burgers niet beseffen dat zij die inningen voorheen ook al betaalden.” Met ingang van 1 april is Schoute opgevolgd door mr. M. van Haersma Buma, tot voor kort de burgemeester van Leidschendam-Voorburg. Schoute zelf zit nog vol plannen voor de toekomst. “Ik zie het niet zitten om achter de geraniums te gaan zitten. Ik wil graag mijn bestuurlijke ervaring ter beschikking stellen. Een soort TBR: Ter Beschikking van de Regering.”
Inspectie: waterschappen gaan serieus om met eigen lozingsvergunning Waterschappen gaan goed om met het verlenen van vergunningen voor eigen lozingen op het oppervlaktewater aan zichzelf. De betrokken waterschapsmedewerkers maken serieus werk van het verlenen van vergunningen en het handhaven daarvan. Ook de ambtelijke scheiding tussen vergunningverlening en handhaving in de waterschappen wordt goed uitgevoerd. Op bestuurlijk niveau is deze functiescheiding bij een aantal waterschappen echter nog niet uitgevoerd. Ook zijn enkele lozingsvergunningen van rwzi’s niet geactualiseerd. Dat blijkt uit een onderzoek van de Inspectie Verkeer en Waterstaat naar de ‘slager keurt eigen vlees’-procedure van waterschappen die voor zichzelf lozingsvergunningen af moeten geven.
H
et waterschapsbestuur is op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor rwzi’s vaak zowel vergunninghouder als toezichthouder. De Inspectie Verkeer en Waterstaat voert het toezicht op de waterschappen uit. Voor dit onderzoek ‘Voorbeeldig geloosd!?’ bezocht de Inspectie zes waterschappen: Aa en Maas, Peel en Maasvallei, Groot Salland, Noorderzijlvest, Vallei en Eem en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Van de 20 waterschappen die niet bezocht werden, reageerde 17 schappen op het rapport, waarmee een goed beeld is ontstaan van de manier van werken van de waterschappen. De Inspectie concludeert in haar rapport dat de waterschappen zich over het algemeen goed gedragen als het gaat om het verlenen en handhaven van vergunningen die zij aan zichzelf verlenen. Toch is een aantal zaken nog te verbeteren, zeker omdat het waterschap een voorbeeldfunctie heeft. Zo zijn de onderzochte vergunningen voor het lozen van effluent van rwzi’s vaak niet actueel. De reden daarvoor is volgens de Inspectie dat beleid op dit terrein veelal ontbreekt of niet goed wordt uitgevoerd. De vergunningverlener blijft vaak wachten
tot de vergunninghouder een nieuwe vergunning aanvraagt. Elke vier jaar zouden de vergunningen getoetst moeten worden aan de vigerende vergunningseisen én het actuele waterkwaliteitsbeleid, aldus de Inspectie. De waterkwaliteitsbelangen moeten volgens haar ook zwaarder meewegen. Bij het verlenen van een vergunning wordt steeds vaker expliciet gekeken naar de effecten van het effluent op het ontvangende oppervlaktewater. Maar dat leidt in de praktijk niet altijd tot een aanscherping van de lozingseisen, terwijl daarvoor wel aanleiding bestaat. Ook lijkt de toetsing van rwzi’s aan de stand der techniek een ondergeschoven kindje te zijn. In het overgrote deel van de vergunningen wordt gesteld dat de rwzi’s voldoen aan ALARA (As Low As Reasonable Achievable), maar dat wordt zelden onderbouwd. Veel van de onderzochte vergunningen zijn niet opgesteld conform de CIWstandaardvergunning voor rwzi’s. Deze modelvergunning wordt door de meeste waterschappen wel gebruikt als basis voor de vergunningverlening, maar dit zou uniformer
kunnen. Ook beveelt de Inspectie aan om de verhoudingen tussen vergunningverlening, handhaving en zuiveringsbeheer te formaliseren en op schrift te stellen. De strategie en handelwijze voor de handhaving van de eigen rwzi’s zijn meestal goed beschreven, maar worden in de praktijk niet altijd (goed) toegepast. Verder is de risicoanalyse vaak niet uitgevoerd op het niveau van individuele rwzi’s. Daardoor ontstaan vage grenzen tussen wel of geen ovetreding. Als een overtreding wordt geconstateerd, wordt af en toe afgeweken van het eigen sanctiebeleid. De afdeling handhaving heeft niet altijd genoeg mandaat. De Inspectie raadt aan dit mandaat te versterken en vast te leggen. Omdat het waterschap een voorbeeldfunctie heeft, moet niet worden afgeweken van de regels en waar nodig het Openbaar Ministerie worden ingeschakeld. De laatste aanbevelingen gaan over de betrouwbaarheid van monstername en analyse en dossiervorming. De controles zouden regelmatig moeten plaatsvinden en goed worden gedocumenteerd. De dossiers zijn vaak niet volledig en actueel. De informatie is vaak verspreid. Dat kan beter door over te stappen naar één samenhangend en digitaal systeem. Uit de reacties van de waterschappen blijkt dat zij zich kunnen vinden in het beeld dat de Inspectie schetst. Aan enkele zaken wordt inmiddels gewerkt. De aanbevelingen van de Inspectie zijn ook in een controlelijst in het rapport samengevat, waardoor de waterschappen kunnen kijken welke op hen van toepassing zijn en in hoeverre de verbeteringen zijn doorgevoerd.
H2O / 7 - 2007
15
‘Veerkrachtstrategie’ op z’n retour De zogeheten veerkrachtstrategie, waarbij water de ruimte krijgt in plaats van de dijken te verhogen, lijkt al weer op zijn retour te zijn. De eerste tekenen van aarzeling op de ingeslagen koers zijn waargenomen. Dat stelt Alex van Heezik in zijn proefschrift ‘Strijd om de rivieren, 200 jaar rivierenbeleid in Nederland’, waarin hij de geschiedenis van het Nederlandse rivierbeheer beschrijft en waarop hij op 3 april jl. promoveerde.
H
et proefschrift van Van Heezik begint zo omstreeks 1850 met het Nederlandse rivierbeheer. Vanaf die tijd werd het rechttrekken en het aanpassen van rivieren aan de menselijke behoeften hét toverwoord in het rivierbeheer. Zelfs toen duidelijk werd dat dit een negatieve invloed op de kwaliteit van de rivieren had, bleef men vertrouwen stellen in het probleemoplossende vermogen van de techniek. Op het hoogtepunt van deze technocratische aanpak, vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw, werd de waterkwaliteit belangrijker. De rivieren verkeerden ecologisch gezien in een erbarmelijk staat en er ontstond een strijd tussen de ecologische belangen en de bescherming tegen hoogwater. Dat leidde uiteindelijk tot meer aandacht voor en bescherming van de ecologie. Maar de hoogwaterbestrijding bleef op harde leest geschoeid - dijken en andere kunstwerken. Tot in 1993 en 1995 kort na elkaar hoogwater
optrad. Het besef dat alleen dijkverhoging misschien onvoldoende was om het land langs de rivieren te vrijwaren van overstromingen brak door. Onder het motto ‘Ruimte voor de rivier’ werd de natuurvriendelijke aanpak van hoogwaterbescherming in hoog tempo onder bestuurders en beleidsmakers. In 2000 werd het de officiële beleidsstrategie. Maar daar blijft het bij. Volgens Van Heezik is van een daadwerkelijke koerswijziging (nog?) geen sprake. Het maatschappelijk draagvlak voor deze maatregelen is kleiner dan voorstanders verwachtten. Na 2000 is veel kritiek geweest op de beleidsvoornemens en zijn de eerste tekenen van twijfel aan het gekozen beleid te zien. Veel ingrijpende maatregelen om de rivieren meer ruimte te geven, zijn ondertussen van de baan. Tegen de resterende projecten wordt nog steeds geprotesteerd. Voor meer informatie: (023) 534 10 27.
‘Stortplaatsen open laten van boven’ Uit recent onderzoek blijkt dat het veel beter is om stortplaatsen die vol zijn, aan de bovenkant niet af te dichten met een waterdichte laag. De uitkomst van dit onderzoek door Royal Haskoning staat haaks op de Wet milieubeheer. Hierin is wettelijk vastgelegd dat stortplaatsen moeten worden voorzien van een waterdichte bovenafdichting.
D
oor stortplaatsen aan de bovenkant waterdoorlatend te maken, wordt gebruik gemaakt van het zelfreinigend vermogen van de natuur. In het afval spelen zich allerlei natuurlijke biochemische processen af die verontreinigende stoffen neutraliseren. Om die processen in gang te zetten, moet er wel water bij kunnen komen. De huidige wet- en regelgeving eist dat afval wordt ingepakt. Het afval moet geïsoleerd worden van de omgeving. Dat gebeurt door het aanbrengen van bodembeschermende voorzieningen als waterdichte onder- en bovenafdichtingen. Beheersmaatregelen en monitoringssystemen bewaken de grondwaterkwaliteit rondom de stortplaats. Dit is duur, resulteert in eeuwigdurende nazorg en zadelt de volgende generaties op met een onopgelost probleem. Het afval blijft immers net zo vervuild als op het moment van storten en de getroffen voorzieningen hebben niet het eeuwige leven, aldus Royal Haskoning.
16
H2O / 7 - 2007
In Nederland wordt jaarlijks circa drie miljoen ton afval gestort. Dat gebeurt op 30 stortplaatsen. Het gaat om afval dat niet kan worden hergebruikt of verbrand. De door Royal Haskoning bepleitte aanpassing van de wetgeving leidt naast de maatschappelijke winst tot een besparing van honderden miljoenen euro’s, omdat de kosten voor de bovenafdichting veel goedkoper uitvallen. Uit eerder onderzoek van Royal Haskoning bleek al dat oude stortplaatsen van voor de wettelijke verplichte bovenafdichting (en bovendien zonder onderafdichting) veel minder vervuilend waren dan werd gedacht. Ook hier speelden zich biochemische processen af waardoor de vervuiling werd gebonden. Daardoor wordt nu bij meer dan 75 procent van deze stortplaatsen geen ontoelaatbare verontreiniging in het grondwater meer aangetroffen.
225 miljoen voor waterprojecten Veluwe Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland stellen voor de komende zeven jaar 225 miljoen euro beschikbaar voor waterprojecten op de Veluwe. De overeenkomst, die onlangs ondertekend werd, heeft als doel de Veluwe veiliger en mooier te maken.
H
et gaat daarbij om concrete en afrekenbare afspraken. Tot deze concrete maatregelen horen onder meer het voor vissen en andere waterdieren passeerbaar maken van sloten, sprengen en beken. Als voorschot op deze maatregelen stelden de ondertekenaars, dijkgraaf Verwolf en gedeputeerde Keereweer, begin maart een vistrap van de Papegaaibeek naar De Grift in werking. De 225 miljoen maakt deel uit van een totaalbedrag van 1,1 miljard euro dat de provincie de komende zeven jaar gaat investeren in de inrichting van het Gelderse platteland. Voor de uitvoering is de provincie afhankelijk van samenwerking met waterschappen, gemeenten en andere partijen. De Waterovereenkomst Veluwe met het waterschap is één van die afspraken. Behalve om ecologische projecten, zoals het herstel van beken, gaat het ook om anti-verdrogingsprojecten op de Veluwe. Waterschap Veluwe bekostigt 140 miljoen euro, de provincie 40 miljoen euro en derden de resterende 45 miljoen euro. Daarvan gaat het waterschap onder meer 224 kilometer watergangen verbreden. Drie rwzi’s worden uitgebreid met een vierde zuiveringstrap voor schoner effluent. Ook legt het waterschap 172 kilometer natte ecologische verbindingszones aan. De Wisselse Poort, één van de plekken aan de rand van de Veluwe waar veel kwel voorkomt.
actualiteit Sleepdoek met GPS wint innovatieprijs De combinatie van een sleepdoek om bestrijdingsmiddelen te doseren en een Global Positioning Systeem (GPS) levert een grote bijdrage aan de reductie van milieubelasting van bestrijdingsmiddelen. Het door de telers Jan en Rob Meeuwissen uit Gastel ontwikkelde systeem ontving daarom onlangs de innovatieprijs tijdens het symposium ‘Schoon water voor Brabant’.
H
et sleepdoek bestaat uit verende parallelogrammen en een stevig geel doek. Dit wordt aan de spuitboom bevestigd en zorgt ervoor dat het bestrijdingsmiddel gelijkmatig over het gewas verdeeld wordt. De sleepdoek is niet nieuw, maar de combinatie met GPS wel. Hierdoor is het mogelijk zonder overlap ziektegevoelige gewassen te bespuiten. Daardoor is 20 procent minder bestrijdingsmiddel nodig en wordt de milieubelasting naar het water met 90 procent gereduceerd.
Kiwa Water Research en AwwaRF bouwen samenwerking verder uit Kiwa Water Research en AwwaRF bouwen hun samenwerking verder uit. Op 16 maart tekenden zij in New York tijdens de vijfde AwwaRF/Kiwa-CEOconferentie een vernieuwd samenwerkingscontract voor de periode tot en met 2010. De conferentie werd bijgewoond door de algemeen directeuren van waterbedrijven uit Nederland, België, Aruba, Israël, Singapore en de Verenigde Staten (zie ook de column op pagina 24).
S
amenwerking met collega’s uit de Verenigde Staten is van belang voor Nederland en het gezamenlijk onderzoek van de Nederlandse drinkwaterbedrijven. Recente resultaten zijn behaald op gebieden als nieuwe oxidatietechnieken, ontzouting en re-use en sensorisch meten. De vernieuwde samenwerking voorziet in projecten rondom klimaatverandering: de nadruk ligt hierbij op nieuwe methodieken die bijdragen aan een adequate adapta-
tiestrategie. Nederland en de Nederlandse drinkwatervoorziening moeten tijdig kunnen beschikken over oplossingen die de ongewenste effecten van een gewijzigd klimaat het hoofd bieden. Ook in de Verenigde Staten is men op zoek naar maatregelen: het zuidwesten van de VS wordt geconfronteerd met meer droogte, terwijl de bevolking daar snel groeit. Delen van New York komen onder de zeespiegel te liggen wanneer deze stijgt.
Robert Renner (Executive Director AwwaRF), Walter Bishop (voorzitter AwwaRF), Bjørn Hoogwout (vicevoorzitter van het College van Opdrachtgevers van het bedrijfstakonderzoek) en Wim van Vierssen (directeur Kiwa Water Research) vieren de ondertekening van het vernieuwde en uitgebreide contract.
Behalve het sleepdoek maken de 350 agrariërs en loonwerkers die meedoen aan het project Schoon Water ook gebruik van allerlei andere manieren om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te beperken. Dat variëert van waarschuwingssystemen tot mechanische onkruidbestrijding. Doel van al die maatregelen is gewasbescherming op een (grond)watervriendelijke manier uit te voeren. Inmiddels bestrijkt het project 2.600 hectare grond binnen de zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden en 4.500 hectare buiten deze gebieden.
IWA komt naar Den Haag De International Water Association (IWA) gaat zich in Den Haag vestigen. Dat heeft de organisatie onlangs besloten. Het IWA-hoofdkantoor verhuist nog voor het einde van dit jaar van Londen naar de Hofstad.
I
WA is één van de toonaangevende instituten ter wereld op het gebied van drinkwater en sanitatie en heeft een netwerk van 10.000 leden in 130 landen. Watermanagement staat bij IWA hoog op de agenda. De verhuizing naar Den Haag betekent een belangrijke versterking voor de positie van de Nederlandse watersector in internationaal persperctief.
Investering in landelijk gebied Overijssel De Overijsselse waterschappen en de provincie Overijssel hebben een bestuursconvenant ondertekend over de uitvoering van het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Dit is een budget om het landelijk gebied te verbeteren.
V
anaf 1 januari jl. heeft de rijksoverheid alle subsidiepotjes voor het landelijk gebied samengevoegd. In het verleden leidde de veelheid aan subsidies tot tegenstrijdigheden en te
weinig samenhang tussen de projecten. Voor de nieuwe subsidie bestaan in principe geen regels. Iedere provincie maakt afzonderlijk afspraken met het Rijk over gezamenlijke doelen die de provincie, gemeenten en waterschappen moeten bereiken. In het convenant tussen de provincie Overijssel en de waterschappen zijn afspraken vastgelegd over te realiseren prestaties, zoals waterberging, vispassages, beek- en rivierherstel en de beschikbare financiële middelen.
H2O / 7 - 2007
17
Hollands Noorderkwartier betrekt alle partijen bij de Kaderrichtlijn Water Het ontwikkelen van maatregelenpakketten voor de Kaderrichtlijn Water raakt vele belangen en doelen. Daarom heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor een intensieve integrale aanpak gekozen: bijna 40 gemeenten, ruim 30 maatschappelijk organisaties, het hoogheemraadschap zelf, Provincie Noord-Holland en Rijkswaterstaat werken mee aan de ontwikkeling van een bestuurlijk document. Door het bundelen van kennis en gezamenlijke verantwoordelijkheid streeft men naar een echte verbetering van de waterkwaliteit.
V
orig jaar september begon Hollands Noorderkwartier met de gedetailleerde analyse voor de KRW. Dit jaar moeten de waterkwaliteitsdoelen, maatregelen en bijbehorende kosten op het schaalniveau van oppervlaktewaterlichamen opgesteld worden met als resultaat een breed gedragen einddocument voor de bestuurlijke afweging. Om van de KRW een werkbaar proces te maken met een breed gedragen eindproduct is het beheergebied van Hollands Noorderkwartier opgedeeld in vier regio’s: Westfriesland, Noord-Kennemerland, Laag Holland en de Kop van Noord-Holland & Texel. Per deelgebied is een projectorganisatie opgezet met leden van gemeenten, het hoogheemraadschap en de provincie. De organisaties hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de regionale aanpak binnen de kaders die vanuit de centrale procesgroep worden meegeven. Er liggen dus ook vier regionale procesplannen. Naast de regionale projectorganisatie is er een aparte werkgroep voor de boezemwateren ingericht. Verder houdt nog een andere werkgroep zich bezig met het ontwikkelen van gezamenlijke kaders voor zaken als significante schade en kosteneffectiviteit. In de centrale procesgroep is ruimte voor afstemming tussen de regio’s en inbreng vanuit Rijn-West, Provincie Noord-Holland en Rijkswaterstaat. Ook worden zowel regionale als overkoepelende klankbordgroepen ingesteld, die gevraagd zijn actief mee te denken in het proces.
18
H2O / 7 - 2007
Gemeentelijke procestrekkers Bijzonder in deze opzet is dat in de helft van de regio’s gewerkt wordt met gemeentelijke procestrekkers, die op projectbasis gedetacheerd zijn bij het hoogheemraadschap. Deze constructie is nieuw voor de betrokkenen en moet onderstrepen dat een gezamenlijk afwegingsproces met een gezamenlijke verantwoordelijkheid centraal staat. De gemeenteambassadeur (Willem van Douwen) en de Milieudienst Westfriesland (Barbara Harskamp) hebben dan ook mede een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van deze opzet. Deze constructie vraagt van de procestrekkers flexibiliteit om een gemeente-onafhankelijke pet op te zetten en tegelijkertijd gebruik te maken van het inzicht en de kennis van het reilen en zeilen van de betrokken gemeenten. Door middel van deze opzet krijgen de gemeenten ook een duidelijke rol in de implementatie van de KRW.
Motiveren kost tijd De gekozen aanpak vergde een lange aanloopperiode. Veel tijd is geïnvesteerd in het benaderen van partijen en het goed doordenken van de acties voor het komend jaar. Sinds begin dit jaar is het proces ook echt op gang en hebben bijna alle benaderde partijen aangegeven mee te doen, zowel op bestuurlijk als ambtelijk niveau. Tijdens de eerste bijeenkomsten was bij gemeenten twijfel over nut en
noodzaak van de KRW (“we doen al zo veel”) te horen. Motiveren en uitleggen kost tijd. Tijd om partijen hun eigen plek en rol te laten ontdekken en ruimte om zorgen en twijfels op tafel te kunnen leggen. Tot op heden heeft dan ook niemand het procesplan afgewezen. De keerzijde van deze medaille is dat het KRW-traject hierdoor ook een zware belasting in termen van tijd en inspanning vormt voor Hollands Noorderkwartier zelf.
Waardevolle combinaties In totaal zijn ruim 40 maatschappelijke organisaties middels een brief uitgenodigd om mee te denken in de gebiedsprocessen. Tot op heden zijn uit een breed scala aan sectoren positieve reacties gekomen. Het gaat dan om partijen als de LTO, drinkwaterbedrijf PWN, Kamer van Koophandel en verscheidene natuurbehoudorganisaties. Uit de eerste bijeenkomsten blijkt dat het laten meedenken door deze organisaties over mogelijke maatregelen en knelpunten waardevol is. Het creëert een stimulans voor de overheden om verder te denken dan bestaand beleid en vormt een bron van relevante gebiedskennis. Door de maatschappelijke organisaties nadrukkelijk te vragen om niet alleen als klankbord te functioneren maar al aan het begin van het proces actief mee te denken, komt veel interactie en discussie op gang. Maatschappelijke organisaties reageren over het algemeen positief, maar geven wel aan
achtergrond dat deelname aan alle regionale bijeenkomsten (vaak is er maar één contactpersoon voor het hele gebied) een zware belasting is voor de organisatie.
Praagmatisch werken: een nieuw denkkader Werken volgens de zogeheten praagmatische methode vraagt van de betrokkenen een heel nieuw denkkader. Het uitgangspunt “ik bedenk alles wat maar mogelijk is aan maatregelen in het gebied en bepaal daarmee mijn doel” is even wennen. Het werken zonder vooraf afgesproken doelstelling blijkt soms lastig. Want hoe praat je over maatregelen als je niet eerst de problematiek en ook je doel hebt vast gesteld? Dit betekent dat ook bij elke bijeenkomst opnieuw scherp moet worden neergezet welke kant men op werkt en welke knelpunten als uitgangspunt zijn genomen. Binnenkort starten de werkgroepen met het bepalen van significante schade van mogelijke maatregelen. In feite is dit een (bestuurlijke) afweging. Men heeft misschien wel een beeld van wat ‘significante schade’ inhoudt, maar om objectief te bepalen waar de grens tussen wel en niet significant ligt, is in de praktijk onmogelijk. Dit begrip levert tot op heden dan ook zeer verschillende reacties op. Waar de één prima aan de slag kan met een subjectieve definitie (significante schade is wat ik niet aan mijn burgers kan verkopen of ze niet voor kan compenseren), heeft de ander behoefte aan een eenduidig uitgangspunt. Eén van de werkgroepen zal criteria opstellen op basis waarvan de regio’s hun inschatting van significante schade kunnen maken. De keuze ‘ja/nee significante schade’ blijft echter te allen tijde bij de regio’s liggen.
Communicatie Tot slot ervaart men in de regio dat de KRW soms een moeilijk te verkopen verhaal blijft. De problematiek is lastig om te illustreren. Want hoe leg je iemand uit dat zijn poldersloten - die niet stinken of zichtbaar vies zijn - niet voldoen aan wat volgens de definities van KRW goed ecologisch
potentieel is? Deze discrepantie tussen ecologische KRW-doelstellingen en een herkenbare werkelijkheid voor leken maakt het ook lastig om baten van investeringen te kunnen benoemen. Binnen het traject is veel aandacht voor communicatie en wordt gebruik gemaakt van verschillende communicatiemiddelen om de (ingewikkelde) ecologische technieken en begrippen zo goed mogelijk uit te leggen. Zo zijn overzichtelijke gebiedskaarten ontwikkeld die tijdens bijeenkomsten kunnen worden opgehangen, wordt een internetpagina ontwikkeld met actuele informatie en gaat periodiek een digitale nieuwsbrief de deur uit. Deze zal met name gebruikt worden om ook de achterban van de deelnemers op de hoogte te houden.
Omgaan met onzekerheden Uitgangspunt van de detailanalyse is dat gewerkt wordt met beschikbare gegevens. Als die niet aanwezig zijn, worden landelijk bekende kentallen gebruikt of wordt over gegaan op ‘expert judgement’. Dit is een lastig element in het proces. De KRW vraagt vaak om parameters die voorheen niet gemeten zijn of waarvoor nog niet altijd duidelijke normen bestaan. Het geschikt maken van data voor de Kaderrichtlijn Water vormt daardoor een zware dobber. Bovendien is het beheergebied van Hollands Noorderkwartier opgedeeld in bijna 60 waterlichamen. Dit maakt het haast onmogelijk om voor alle waterlichamen een locatiespecifiek profiel op te stellen zonder extra onderzoek te doen; een stap waarvoor in dit proces geen tijd is. Ook de rol en functionaliteit van de KRWverkenner, die momenteel gevuld en getest wordt, zal nog duidelijk moeten worden. Hollands Noorderkwartier gaat er vanuit dat de verkenner met name in de toekomst een bruikbaar instrument wordt. In deze fase zal het model vooral een ondersteuning vormen voor het ontwikkelen van globale beschouwingen en trends. Het bepalen van de effecten van maatregelen wordt hiermee een uitdaging. De verwachting is dan ook dat onderzoeksvragen onderdeel uit zullen gaan maken van het maatregelenpakket voor 2015.
Daarnaast moet goed in de gaten worden gehouden dat met Rijkswaterstaat en Provincie Noord-Holland tijdig de juiste uitgangspunten en achtergrondinformatie afgestemd worden. Ook deze organisaties zijn nog zoekende; daarom zijn hun uitgangspunten op dit moment soms nog niet altijd helder. Met name over de integratie van Natura 2000-doelen in het KRW-maatregelenpakket bestaat op dit moment nog veel onduidelijkheid. Maar ook de eisen die gesteld worden aan de waterparels in het gebied, zijn nog niet bekend.
Regionale besluitvorming in 2008 Regionale samenwerking moet ook uitmonden in regionale besluitvorming. Om de geleiding naar de uiteindelijke besluitvorming succesvol te laten verlopen, zijn in de verschillende regio’s stuurgroepen ingesteld met hierin de participerende regionale overheden. Vooruitlopend op het stroomgebiedbeheersplan vindt begin 2008 regionale besluitvorming over doelen en maatregelen plaats. In het integrale besluitvormingsdocument, met onderliggend de gebiedsanalyse, komt de samenhang binnen de regio naar voren en wordt helder welk aandeel elke organisatie hierin levert. Dit aandeel wordt daarna vertaald in de eigen beleidsdocumenten en vormt de basis voor het stroomgebiedbeheerplan. Bijzonder aandachtspunt vormen de maatregelen die maatschappelijke organisaties kunnen leveren op basis van vrijwilligheid. Deze zullen niet worden opgegeven aan Brussel en worden ook niet vastgelegd in de regionale besluitvorming. Wat spreken we hierover af en hoe ondersteunen wij deze initiatieven als overheden? Dit zal in de loop van dit jaar verder moeten worden vormgegeven.
Een spannend jaar Ondanks de onzekerheden zijn de verwachtingen voor dit jaar hoog gespannen. Hoe dan ook zal de grootste uitdaging zijn om het proces boeiend te houden voor alle betrokken partijen. Ook hoe er omgegaan moet worden met het afhaken van partijen als die zich niet kunnen vinden in bepaalde richtingen en/of maatregelen, zal nog duidelijk moeten worden. Dit betekent ook helder maken en houden wat de KRW oplevert voor alle partijen, zowel voor hoogheemraadschap, provincie en gemeenten als maatschappelijke organisaties en de individuele burger. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is op weg naar een breed gedragen implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Maar het succes van het traject staat en valt met het enthousiasme van de betrokkenen en hun vermogen om anderen te motiveren en inspireren. Jan Willem Huizinga (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) Marianne Hilders (DHV) Barbara Harskamp (Milieudienst West Friesland)
H2O / 7 - 2007
19
Volledig geautomatiseerd grondwatermeetnet Waterschap Hollandse Delta Het beheer van het ondiepe grondwater in Nederland wordt steeds meer een verantwoordelijkheid van de waterschappen. Vooruitlopend op een wettelijke regeling daarover begon Waterschap Hollandse Delta met het ontwerpen en inrichten van een grondwatermeetnet. Met dit meetnet, dat sinds 1 januari 2007 operationeel is, krijgt het waterschap inzicht in de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater.
W
aterschap Hollandse Delta ziet het beheer van het ondiepe (freatische) grondwater in rap tempo op zich af komen. Hoewel een formeel besluit hierover nog moet worden genomen, speelt Hollandse Delta hier alvast op in met de inrichting van een grondwatermeetnet. Met dit meetnet is Hollandse Delta op tijd klaar om vragen te kunnen beantwoorden die worden gesteld vanwege grondwateroverlast, het gedrag van het ondergrondse watersysteem en de Europese Kaderrichtlijn Water. Het werkgebied van Waterschap Hollandse Delta is 85.000 hectare groot en telt ongeveer één miljoen inwoners en bedrijven. Het gebied omvat stedelijke en industriële gebieden zoals Rotterdam-Zuid, het Eiland van Dordrecht en de Rotterdamse haven. De eilanden Voorne-Putten, Goeree-Overflakkee en de Hoeksche Waard zijn daarentegen dun bevolkt en hebben een agrarisch karakter. De menselijke beïnvloeding van gronden oppervlaktewater binnen Hollandse Delta is daardoor weliswaar in het gehele werkgebied merkbaar, maar is zeer divers van karakter. De waterkwaliteit in het gebied wordt bovendien sterk beïnvloed door de aanwezigheid van verzilt grondwater. Om de invloed van dit zilte grondwater, dat veelal in sloten en plassen aan de oppervlakte komt, te beperken, wordt het gebied op grote schaal doorgespoeld met zoet water.
Bestaande meetnetten Zuid-Holland kent al verschillende meetnetten voor grondwater. Deze zijn ofwel grof van opzet (zoals het primaire meetnet van de provincie) ofwel ingericht voor afgebakende gebieden (zoals de meetnetten van drinkwaterbedrijven en terreinbeheerders). De bestaande meetnetten geven het waterschap onvoldoende inzicht in de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater en de invloed die het grondwater heeft op het oppervlaktewater. Dat daartussen een duidelijke relatie is, toont afbeelding 1. In 1986 is in de omgeving van Zuidland het polderpeil met 20 centimeter verlaagd. De grafiek laat zien dat het grondwater direct reageert op de verlaging van het grondwaterpeil. Om meer te weten te komen over de relatie tussen grondwater en oppervlaktewater heeft Waterschap Hollandse Delta op basis van bestaande meetnetten van derden een meetplan opgesteld waarmee de benodigde aanvullende informatie kan worden verzameld.
Doelstellingen van het meetnet Kennis van het gedrag van grondwater maakt het mogelijk de verzilting van de Hollandse Delta aan te pakken met een op deze problematiek afgestemd peilbeheer en de aanvoer van zoet water. In combinatie met de eisen die voortvloeien uit de Europese Kaderrichtlijn Water gaat het hierbij
Afb. 1: Uit de waarnemingsreeks van een meetpunt bij Zuidland (Voorne-Putten) blijkt de relatie tussen gronden oppervlaktewater: in 1986 is een polderpeilverlaging van 20 centimeter doorgevoerd.
niet alleen om het krijgen van inzicht in de huidige grondwatersituatie, maar is het ook van belang om tijdig in te kunnen spelen op mogelijke toekomstige veranderingen in de grondwaterhuishouding. Met zijn grondwatermeetnet wil Waterschap Hollandse Delta: • watersysteemkennis ontwikkelen voor het monitoren van grondwaterlichamen uit de Kaderrichtlijn Water, het monitoren van de toename van zoute kwel als gevolg van zeepiegelstijging, het opstellen van water- en stoffenbalansen en het valideren en calibreren van (grondwater)modellen. Hiervoor is het nodig langdurig een groot aantal gegevens te verzamelen; • een bijdrage leveren aan gebiedsgerichte plannen en projecten, zoals afvoerbeheer, verziltings- en verdrogingsbestrijding en het opstellen van een gewenst grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). Het verzamelen van de benodigde informatie is sterk afhankelijk van landschappelijke kenmerken zoals de hoogteligging, de aanwezigheid van waterlopen, bodemsoorten en het type landgebruik. De metingen zijn gericht op een bepaald gebied of op een bepaald thema en zijn in principe tijdelijk van aard. Gezien het karakter van de meeste gebiedsgerichte plannen bestaat echter meestal behoefte aan meetgegevens uit een lange tijdsperiode; • de gevolgen van projecten en maatregelen zichtbaar maken, zoals vernattingsschade bij peilverhogingen, evaluatie van beleidsmaatregelen, het bewaken van vergunningen en de afhandeling van klachten. De meetpunten hebben een duidelijk geformuleerd doel en worden waargenomen in een vooraf aangegeven tijdsperiode. De meetpunten hebben een tijdelijk karakter, omdat ze na het onderzoek in principe worden verwijderd. Het grondwatermeetnet van Waterschap Hollandse Delta moet dus bestaan uit een regulier meetnet en een projectmeetnet. Het meetnet dat onderwerp is van dit artikel betreft het reguliere meetnet.
Ontwerp Hollandse Delta wil een gebiedsdekkend beeld krijgen van de freatische grondwaterstanden in zijn werkgebied. Bij het actualiseren van grondwatertrappenkaarten is
20
H2O / 7 - 2007
achtergrond minimaal één freatisch grondwatermeetpunt per 750 tot 1.250 hectare nodig1). Onderzocht is of de bestaande meetnetten van provincie en drinkwaterbedrijven voldoen aan dit criterium. Op plaatsen waar niet wordt voldaan aan de ondergrens van dit criterium, is gezocht naar locaties voor het inrichten van aanvullende grondwatermeetpunten. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van meetpunten waarvan de waarnemingen met ingang van 2000 (of later) vanwege bezuinigingen gestopt zijn. De gegevens over deze meetpunten zijn nog beschikbaar in de databank van NITG-TNO. Nadat deze meetpunten een grondige onderhoudsbeurt hebben gekregen, kunnen ze worden opgenomen in het nieuwe meetnet van het waterschap, zodat reeds opgebouwde langjarige reeksen kunnen worden voortgezet. In het veld is bekeken of de meetpunten nog fysiek aanwezig waren. Gebleken is dat 26 meetpunten voor het waterschap bruikbaar zijn in het nieuwe meetnet. Op plaatsen waar vanwege het oppervlaktecriterium vastgesteld is dat onvoldoende meetpunten aanwezig zijn, is gezocht naar geschikte locaties voor het inrichten van nieuwe meetpunten. Op 54 locaties zijn nieuwe meetpunten geplaatst. Daarbij is rekening gehouden met criteria die door Alterra zijn opgesteld in verband met het actualiseren van de grondwatertrappenkaart2): • De afstand van een peilbuis tot een rivier of kanaal moet minimaal 40 meter bedragen; • De afstand van een peilbuis tot waterlopen moet minimaal 20 meter bedragen; • De afstand van een peilbuis tot een watervoerende perceelssloot moet minimaal acht meter bedragen; • Het meetpunt mag niet worden beïnvloed door afstromend oppervlaktewater (bijvoorbeeld nabij verharding), zich bevinden in een kuil, op een dijk, een oprit e.d.
Strategie Het dagelijks meten van grondwaterstanden levert de meest waardevolle informatie voor het bestuderen van de interactie tussen grond- en oppervlaktewater en het uitvoeren van modelstudies waarbij afvoergegevens op dagbasis worden gebruikt (bijvoorbeeld bij het doorrekenen van afvoerpieken). Afbeelding 2 geeft voor een grondwaterstandreeks van het jaar 2002 aan welke mate van dataverlies optreedt bij een afnemende waarnemingsfrequentie. Het hoogfrequent verrichten van waarnemingen is uiteraard alleen uitvoerbaar als de metingen worden geautomatiseerd.
Afb. 2: Voorbeeld van dataverlies door afnemende waarnemingsfrequentie in een waarnemingsreeks van het jaar 2002.
De kwaliteit van grondwater beïnvloedt de kwaliteit van het oppervlaktewater. Grondwater dat opkwelt in sloten en op laaggelegen percelen bevat opgeloste stoffen die uiteindelijk in het oppervlaktewater terecht komen. Naast nutriënten gaat het in het werkgebied van Waterschap Hollandse Delta voornamelijk om zout. In het hele gebied is het grondwater plaatselijk brak tot zilt. Via dit grondwater vindt een continue belasting van het oppervlaktewater plaats, die ruimtelijk gezien zeer variabel is. Waterschap Hollandse Delta richt haar waarnemingen voor wat betreft
H2O / 7 - 2007
21
Resultaten In het eerste kwartaal van 2006 is door het waterschap een ontwerp van het grondwatermeetnet opgesteld. Van mei tot en met december 2006 zijn de inrichtingswerkzaamheden uitgevoerd. Op 1 januari 2007 zijn om 6:00 uur in 214 waarnemingsfilters tegelijkertijd volledig automatisch de eerste grondwaterstandsmetingen verricht. Vanaf dat moment wordt dagelijks een opname van de grondwaterstand opgeslagen. Binnenkort worden alle divers uitgelezen. Na één tot twee jaar worden de verzamelde metingen geëvalueerd en kan een bijstelling van het meetnet plaatsvinden. Waterschap Hollandse Delta is dan klaar voor haar toekomstige taak als beheerder van het ondiepe grondwater. In meetpunt B63G0065 nabij Achthuizen (Goeree-Overflakkee) worden in vijf waarnemingsfilters grondwaterstanden gemeten.
grondwaterkwaliteit in de eerste plaats op de parameters uit de thema’s verzilting (chloride), vermesting (nitraat, ammonium, fosfaat en kalium), verzuring (pH en sulfaat) en verspreiding (koper, lood en zink). In alle meetpunten worden vier keer per jaar het chloridegehalte en de nutriëntenconcentratie gemeten. Er worden 15 ‘plus’-meetpunten aangewezen waarin als experiment naast chloride en nutriënten ook zware metalen, macro-ionen en bestrijdingsmiddelen worden onderzocht.
Nieuw te plaatsen meetpunten worden voorzien van één freatische peilbuis en één peilbuis in het eerste watervoerende pakket. De diepere watervoerende pakketten worden op deze locaties niet bemonsterd. Wanneer oude meetpunten van TNO weer in gebruik worden genomen, worden de waarnemingen voortgezet in alle aanwezige waarnemingsfilters (dus ook die in de diepere watervoerende pakketten). Het nieuwe reguliere meetnet van Waterschap Hollandse Delta bestaat uit 80 grondwatermeetpunten met in totaal 214 waarnemingsfilters.
Jeroen Willemsen (Waterschap Hollandse Delta) Evert Witkop (Van Essen Instruments) NOTEN 1) Jousma G. (2003). Ontwerp Grondwatermeetnet voor Waterschap Rijn en IJssel. NITG-TNO. 2) Gruijter J. de, J. van der Horst, G. Heuvelink, M. Knotters en T. Hoogland (2004). Grondwater opnieuw op de kaart, methodiek voor de actualisering van grondwaterstandsinformatie en perceelsclassificatie naar uitspoelingsgevoeligheid voor nitraat. Alterra.
advertentie
DynaSand®: het enige HFKWHFRQWLQX]DQGÀOWHU
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl
[email protected]
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst.
22
Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
H2O / 7 - 2007
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
achtergrond Voortaan droge voeten in Oosterwolde De (grond)wateroverlast in de woonwijk Oosterwolde-Zuid in de gemeente Ooststellingwerf (Friesland) behoort tot het verleden. Een integrale aanpak van het probleem als onderdeel van een grootschalige herstructurering van de buurt heeft geleid tot de gewenste duurzame waterhuishouding en een prettige leefomgeving. centrale wateras zorgt voor extra berging, maar levert ook een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de woonomgeving, aldus dagelijks bestuurslid Roel de Jong van Wetterskip Fryslân.
Inundatiegebied Bij het reconstrueren van de wegen is tegelijkertijd een nieuw, gescheiden rioleringsstelsel aangebracht, waarmee het capaciteitstekort is opgelost. Het regenwater verdwijnt nu richting de waterpartijen. Daarnaast is een drainagestelsel aangelegd, dat het overtollige water afvoert naar de beek het Kleindiep. Omdat deze maatregelen kunnen zorgen voor een piekafvoer in de beek, vooral bij overvloedige regenval, is een inundatiegebied in het naastgelegen wijkpark gecreëerd. Hiervoor is in totaal ongeveer 30.000 kuub grond afgegraven. Naast de waterberging is ook het historische beekprofiel van het Kleindiep hergraven, zodat de watergang weer meandert, en zijn de randsloten en greppels aangepast. “Tevens is de riooloverstort op de beek verplaatst in het kader van de basisinspanning van de gemeente, wat de waterkwaliteit van het Kleindiep ten goede komt”, aldus De Jong. De riooloverstort is voorzien van een bergbezinkbassin, zodat de vuiluitworp uit de overstort aanzienlijk is verminderd. Ondanks de hevige buien in augustus trad nergens wateroverlast op.
Waterberging gecombineerd met recreatie (foto: Meindert van Dijk).
O
p 19 april vindt de officiële afsluiting van het project herinrichting Oosterwolde-Zuid plaats. Onderdeel daarvan is de aanpak van de wateroverlast. Stevige regen- en onweersbuien worden nu niet meer gevreesd. Dit was in het verleden wel anders. Regelmatig stonden de straten bij veel neerslag onder water, veroorzaakt door onvoldoende afvoercapaciteit van de riolering en de lage ligging van de buurt. Ook was sprake van grondwateroverlast, die zich openbaarde in de vorm van water in kruipruimtes en schimmelvorming in de woningen. Dit was een gevolg van een storende keileemlaag in de bodem en het ontbreken van voldoende drainage en een afwateringsstructuur. Doordat het in de wijk bovendien ontbrak aan bergingscapaciteit in het oppervlaktewatersysteem, werd het water versneld afgevoerd. Ruim zes jaar geleden heeft de gemeente Ooststellingwerf besloten in samenwerking met de woningbouwcorporaties en het waterschap de ongeveer 40 jaar oude wijk rigoureus op de schop te nemen. Het waterschap werd erbij betrokken, omdat in de woonwijk regelmatig sprake was van wateroverlast.
De wijkbewoners zijn direct bij de plannen betrokken. Een bewonerscommissie met 13 huiseigenaren en huurders speelde een actieve rol bij de voorbereiding en bleef in het vervolg een volwaardige gesprekspartner. De bewonerscommissie heeft een eigen projectbureau in de buurt waar bewoners terecht kunnen met vragen. De integrale aanpak op het gebied van volkshuisvesting en waterbeheer door de gemeente, Wetterskip Fryslân, Woonstichting Actium en Corporatieholding Friesland is geen papieren kwestie. In de praktijk is daadwerkelijk en succesvol samengewerkt. Door het integrale karakter van het project konden bovendien extra financieringsbronnen worden aangeboord en meer plannen worden ontwikkeld. De afgelopen jaren zijn alle 265 huurwoningen in de wijk gerenoveerd. Iets meer dan 60 huizen zijn gesloopt en daarvoor zijn 66 nieuwbouwwoningen in de plaats gekomen. In de tussentijd is de gemeente aan de slag gegaan met het verbeteren van de leefomgeving. Uit stedenbouwkundig en waterhuishoudkundig oogpunt is in het midden van de wijk nog een waterpartij aangelegd. Deze
Zowel de gemeente als het waterschap benadrukken dat Oosterwolde-Zuid een voorbeeldproject kan worden genoemd, waarin meer is bereikt dan waar dan ook. Bijzonder was vooral het optimaal betrekken van de bevolking, het integrale karakter en het anticiperen op het waterbeleid van de 21e eeuw (WB21) en de Kaderrichtlijn Water. Ook is gehoor gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. “Dat het omgaan met water tegenwoordig hoog op de agenda staat bij de verschillende plannenmakers en de overheid, is zeer terecht. Dit project bewijst dat. In feite hebben we nu problemen op moeten lossen die voorkomen hadden kunnen worden, wanneer destijds over de waterhuishouding beter was nagedacht” meent Bouma. “Het is niet alleen goed, maar ook noodzakelijk dat de samenwerking tussen gemeenten en waterschap de afgelopen jaren steeds meer inhoud heeft gekregen en zich ook nog verder ontwikkelt”, zegt De Jong. “Want de invulling en uitwerking van het NBW en de uitvoering van de KRW kunnen niet zonder een gezamenlijke aanpak. En ook de woningbouwcorporaties kunnen daarin een belangrijke rol spelen.” Paul Loonstra (Wetterskip Fryslân)
H2O / 7 - 2007
23
verenigingsnieuws Aanmelden voor symposia en andere bijeenkomsten
WATERCOLUMN
In de put?
S
amenwerkingscontracten zijn goed, samen werken is beter, zo meldde ik in mijn vorige column. En daar sta ik voor. Toch zet ook Kiwa Water Research natuurlijk werkafspraken op papier. Zo mocht ik op 16 maart in New York de vernieuwde samenwerkingsovereenkomst tekenen met onze Noord-Amerikaanse kenniszuster AwwaRF. Tot en met 2010 bouwen we doelgericht en praktisch verder met de resultaten uit de afgelopen drie jaar. Allebei beseffen we daarbij maar al te goed dat onze opdrachtgevers wél waar voor hun onderzoeksgeld willen. Ik was in New York overigens in goed gezelschap. Met leidinggevenden uit waterbedrijven in Nederland, België, Israël, Aruba, Singapore en de Verenigde Staten bezocht ik de vijfde AwwaRF/Kiwa-CEOconferentie. Samen constateerden we dat ontzouting en hergebruik doorstoten, met Singapore en hun Newater-benadering voorop. Waar schaarste opborrelt, gebeurt het: afvalwater wordt drinkwater! Natuurlijk discussiëren we - emotioneel - over normen: pragmatisch Noord-Amerikaans of ethisch Nederlands? Maar er ontstaan gemeenschappelijke gronden. Ook in de Verenigde Staten is nu 90 procent van de watervoorziening in publieke handen en worden geprivatiseerde bedrijven streng gecontroleerd. Publieke eigenaren, private zaken - een ‘unifying’ concept?
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/NVAbureau: (070) 414 47 78. 12 april
themamiddag NVA-programmagroep 6 over regionale waterberging Tiel 12 april
bijeenkomst Contactgroep Stedelijk Waterbeheer over ontwatering in stedelijk gebied Deventer 19 april
symposium NVA-programmagroep 3 over duurzaamheid in het zuiveringsbeheer Bilthoven 20 april
Spannend, die mix van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Jammer toch dat voor consumenten schoon water uit de kraan zo ‘gewoon’ is - ze zien niet hoeveel inspanningen dat vergt. Toch is ons dagelijkse ‘wonder uit de kraan’ even fenomenaal als de drinkwatertunnel van tien meter doorsnee die New York op 100 tot 250 meter diepte aanlegt. Gezamenlijk mochten we in die bouwput afdalen en onder de indruk kwamen we weer naar boven. Komt Nederland aan deze technologische top straks nog wel mee?
Young Professionals Day - Jongerenplatform Den Haag 7 mei
symposium Contactgroep Internationaal over intercultureel watermanagement Amsterdam 1 juni
NVA-dag / Klaarmeesterdag met als thema: Zeeland leeft op/van/aan/met/in/het water! Middelburg 7 juni
Zit ik in de put? Zeker niet. Het is slechts de stilte voor de storm!
symposium van de programmagroep Waterketen over afkoppelen in optimalisatiestudies
Wim van Vierssen (Kiwa Water Research) 14-16 juni
Benelux Waterdagen Maastricht 21 juni
symposium ‘Vergaande zuivering, wat kan en wat wil je ermee?’
Tot nu toe was het gebruikelijk dat NVAleden bij de convocatie voor een bijeenkomst deze per post met een papieren aanmeldingsformulier ontvangen. Het NVA-bestuur heeft besloten de convocatie vooralsnog per post te blijven sturen, maar geen aanmeldingsformulier meer bij te voegen. Aanmelden kan dan alleen nog via de NVA-pagina op internet. U moet zich per e-mail aanmelden of het formulier thuis uitprinten en dan faxen of per post opsturen. Leden die niet over internet beschikken, kunnen het bureau telefonisch verzoeken om toezending van een aanmeldingsformulier: (070) 414 47 78.
Themamiddag over regionale waterberging NVA-programmagroep 6 (Grondwater en hydrologie) verzorgt op 12 april bij Waterschap Rivierenland in Tiel een themamiddag aan de hand van drie praktijkstudies waarbij zowel de hydrologische als de financiële en juridische aspecten van regionale waterberging ter discussie staan. Sprekers zijn: Lambert Verheijen (dagvoorzitter, Waterschap Aa en Maas), Jan van Bakel (Alterra), Niels Nijmeijer (Waterschap Rivierenland), Matthijs van den Brink (Waterschap Vallei & Eem), Bart Pastor/ René de Louw (Waterschap Aa en Maas), Hans Bolkestein (Waterschap Veluwe) en Henk Nobbe (Waterschap Vallei en Eem). De themamiddag begint om 13.00 en duurt tot 17.00 uur. Aanmelden kan nog tot 9 april (via www.nva.net).
Bijeenkomst over publicatie over ontwatering in stedelijk gebied De Contactgroep Stedelijk Waterbeheer houdt ook op 12 april bij Witteveen+Bos in Deventer een bijeenkomst over de recente publicatie van het consortium Beter Bouwen Woonrijp Maken over ontwatering in stedelijk gebied. Over drie of vier punten van deze publicatie vindt discussie plaats. Het consortium bestaat uit vertegenwoordigers van de TU Delft, Stichting Bouwresearch, Witteveen+Bos, Grontmij, GeoDelft en Sterk Consulting.
1 november
bijeenkomst van de programmagroep Waterketen over de rol van de industrie in de waterketen 30 november
najaarsvergadering KVWN/NVA
24
H2O / 7 - 2007
Voor meer informatie en aanmelding kunt u contact opnemen met Bram Bot (010) 220 08 83 of via internet:
[email protected]
verenigingsnieuws Symposium over duurzaamheid in de afvalwaterzuivering NVA-programmgroep 3 (afvalwaterbehandeling) verzorgt op 19 april in hotel Heidepark in Bilthoven het symposium ‘Afvalwater: zonde om weg te gooien’. Tijdens deze bijeenkomst zullen diverse sprekers hun visie geven op duurzaamheid in relatie tot waterzuivering. Zowel de water- als sliblijn komen hierbij aan de orde. Via korte presentaties (15 minuten) en pittige stellingen krijgen de aanwezigen de mogelijkheid om actief aan de discussie deel te nemen. Sprekers op dit symposium zijn: Johan Raap (dagvoorzitter, CSM), René Kleijn (Centrum voor Milieuwetenschappen, Universiteit Leiden), Jack Jonk (Waterschap Brabantse Delta), Peter Slagter (Lloyds Register Nederland BV), Wim Wiegant (Royal Haskoning), Leon Korving (SNB Slibverwerking), Helle van der Roest (DHV), Tom Sleutels (Wetsus) en Sjack van Agtmaal (Evides). Het symposium is bedoeld voor beleidsmakers, managers en technologen bij bedrijven, waterschappen, adviesbureaus, universiteiten en hogescholen en andere overheden. Het symposium begint om 9.30 uur en duurt tot 17.00 uur. Aanmelden kan nog tot 13 april a.s. (via www.nva.net).
Young Professionals Day De Young Professionals Day staat dit jaar in het teken van de dreigende verzilting van het grondwater. De bijeenkomst vindt plaats in het atrium van de Haagse Hogeschool in Den Haag. Een begeleidende bedrijvenmarkt zal de gehele dag te bezoeken zijn. Verder zijn er lezingen van Sacha de Rijk (Kiwa Water Research) en Matthijs Bonte (Witteveen+Bos). Dagvoorzitter is Sjef Ernes (KVWN-commissie Strategie en Ontwikkeling / Aqua for All). Het symposium is in het bijzonder bedoeld voor studenten en jonge waterprofessionals t/m 35 jaar (zowel leden als niet-leden), maar is natuurlijk voor elke geïnteresseerde toegankelijk. Aanmelden is tot 13 april mogelijk (via de internetpagina’s van de verenigingen.
Eerste bijeenkomst van Contactgroep Internationaal De Contactgroep Internationaal van de NVA en KVWN verzorgt, in samenwerking met het NWP, op 7 mei in het Tropeninstituut in Amsterdam het symposium ‘Intercultureel watermanagement’. Internationale samenwerking op het gebied van waterbeheer, drinkwatervoorziening, sanitatie en afvalwaterzuivering neemt de laatste jaren toe. Uit praktijkervaringen van collega’s blijkt dat bij samenwerking op het gebied van
waterbeheer niet alleen technische aspecten aan de orde komen, maar dat hierbij ook samenwerking- en managementvaardigheden gevraagd worden, toegespitst op processen en mensen. Zo berichtte Hans Husselman, op dit moment werkzaam in Kabul (Afghanistan): “In de drie jaar dat ik hier nu zit, heb ik geregeld consultants bij het ministerie van energie en water zien komen die nauwelijks kaas hebben gegeten van de cultuur en de cultuurverschillen in dit land, maar wel in hun rapporten aan de Wereldbank, Asian Development Bank en andere donoren voorschrijven hoe het allemaal gedaan moet worden. Helaas te vaak tegen de lokale cultuur en gewoonten in”. De Contactgroep Internationaal denkt dat aan de effectiviteit van internationale samenwerking kan worden bijgedragen wanneer collega’s, naast hun technische kennis, over kennis beschikken over het verenigen van belangen en het overbruggen van verschillen in het besturen van projecten en werkwijzen in diverse landen. Tijdens het symposium bestaat ruimte voor ervaringen uit de praktijk en kennisuitwisseling. Twee voordrachten staan op het programma. De eerste voordracht wordt gegeven door Jacob Vossestein (senior trainer KIT Intercultural Management & Communication). Hij heeft meer dan 20 jaar ervaring in het geven van trainingen en cursussen op het gebied van internationaal management en interculturele communicatie en schreef diverse boeken. De tweede voordracht wordt gegeven door Michel Demmers (adviseur geïntegreerd kustbeleid en -beheer). Hij is wethouder van Zandvoort geweest en is nu betrokken bij internationale projecten op het gebied van integraal kustbeleid. Vanwege zijn ervaring is hij ook betrokken bij het KIT. Het is de bedoeling om het symposium af te sluiten met concrete aanbevelingen voor het vervolg van de contactgroep. De doelgroep bestaat uit adviseurs en projectleiders met (toekomstige) ervaring met internationale waterprojecten en samenwerkingsverbanden.
Jaarlijkse NVA-dag/ Klaarmeesterdag De jaarlijkse NVA-dag/Klaarmeesterdag speelt zich dit jaar op 1 juni in Middelburg af, bij het Waterschap Zeeuwse Eilanden. Ontvangst, vergadering en lunch vinden plaats in het waterschapshuis. Na de lunch gaat het gezelschap met een grote rondvaartboot met drie dekken richting Veerse Meer, waar gevaren wordt langs een aantal eilanden en natuurgebieden. Aan boord houden André Marinisse en Albert Veraert een inleiding. André praat over het Veerse Meer: zoet en zout, het onderhoud en het doorlaatmiddel bij Kats; Albert over de milieuprijs die Zeeuws Vlaanderen onlangs heeft gewonnen. Na een stop in Veere, waar een aantal rondleidingen wordt gehouden, wordt de maaltijd aan boord geserveerd.
Vooraankondiging Op 21 juni houdt programmagroep 3 van de NVA een symposium met de titel ‘Vergaande zuivering, wat kan en wat wil je ermee?’. Nadere bijzonderheden volgen.
NVA/KVWN Scriptieprijs 2007 Vanaf heden is het voor HBO- en WOstudenten met een wateropleiding weer mogelijk om hun scriptie voor te laten dragen voor de NVA/KVWN Scriptieprijs. Deze prijs wordt dit jaar voor de tweede maal uitgereikt aan de auteur(s) van een bachelor- of masterscriptie met een watergerelateerd onderwerp. De scripties worden onder andere beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek, het vernieuwende karakter, de bruikbaarheid voor de waterpraktijk en de kwaliteit van de rapportage. De winnaar ontvangt 1000 euro en twee jaar gratis lidmaatschap van de verenigingen. Ook zal een samenvatting van de scriptie worden geplaatst in de twee vaktijdschriften van de verenigingen: H2O en Neerslag. Scripties kunnen tot 1 juli a.s. worden ingediend via de ambassadeurs van de verenigingen.
Publicatie ter kritiek De Commissie voor Kwaliteitseisen voor Waterleidingartikelen (CKW) rekent een kritiektermijn van zes weken vanaf het verschijnen van deze H2O voor onderstaande ter kritiek gepubliceerde beoordelingsrichtlijn: •
BRL-K17301/01 ‘Leidingssystemen van pvc voor transport van drinkwater en ruw water’.
Belangstellenden worden uitgenodigd hun kritiek op deze ontwerp-beoordelingsrichtlijn binnen de aangegeven termijn te zenden aan de secretaris van de CKW, p/a Kiwa NV, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk, waar ook een exemplaar van de ontwerp-beoordelingsrichtlijn kan worden aangevraagd: (070) 414 44 75.
De dag begint om 10.00 uur en duurt tot 19.00 uur.
H2O / 7 - 2007
25
SCHMIDT KGS/VD
de eerste verstelbare flenspakking
SCHMIDT WATERTECHNIEK
2 Scheefstaande flenzen worden d.m.v. de verstelbare flenspakking kostenbesparend verbonden.
1 Niet parallel aangelegde buizen kunnen met de verstelbare afdichting kostenbesparend worden aangesloten.
3
ca. 8˚ verstelbaar Kleine bochten en hoeken kunnen zonder speciale passtukken met de verstelbare flenspakking kostenbesparend worden geïnstalleerd.
w
Nieu
De uit twee delen bestaande verstelbare flenspakking vult scheefstaande flenzen tot ca. 8˚ op. Ideaal voor pijpleidingsystemen.
Opkruipend water wordt d.m.v. onze SCHMIDT MUURKRAGEN tegengehouden.
1
2
3
Eenvoudige montage & kostenbesparend.
Schmidt Watertechniek B.V. • Postbus 25 • NL-3248 ZG Melissant • T +31 (0)187 - 605200 • F +31 (0)187 - 605171 •E
[email protected] • I www.schmidt.nl
!PPLIKON !NALYTICAL VOOR NAUWKEURIGE EN ROBUUSTE ON LINE MONITORING VAN ALLE WATERSTROMEN OP 4OXISCHE STOFFEN ALS s 4OTAAL #YANIDE s 4OTAAL &ENOL s $IVERSE ZWARE METALEN
"ELASTENDE STOFFEN ALS
s !MMONIA s .ITRAAT s .ITRIET s 4OTAAL &OSFAAT s 4OTAAL 3TIKSTOF
!LERT
"ELANGRIJKE PARAMETERS ALS s (ARDHEID s 6ERZADIGINGSINDEX
!PPLIKON !NALYTICAL ON LINE !NALYZERS
6OOR MEER INFORMATIE EN NOG VEEL MEER APPLICATIES
!NALYSE METHODEN CONFORM DE OFFICIÑLE NORMEN .%. )3/ !34- EN TOEPASSING VAN ANALYTISCHE TECHNIEKEN DIE EEN MEETBEREIK VANAF MICROGRAMMEN PER LITER MOGELIJK MAKEN TITRATIE COLORIMETRIE IONCHROMATOGRAFIE EN VOLTAMMETRIE
!PPLIKON !NALYTICAL "6 /N LINE !NALYZER DIVISIE 4EL WWWAPPLIKON ANALYZERSCOM
platform
Floris Boogaard, Tauw Robin Bos, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Mark Min, gemeente Castricum
Bepaling van de werkelijke vuilemissie van een rioolstelsel De gemeente Castricum streeft naar een optimale invulling van de maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. De maatregelen worden bepaald aan de hand van theoretische modellen uit basisrioleringsplannen. De vraag rijst in hoeverre deze maatregelen in de praktijk verantwoord zijn. In het rioleringsplan van Castricum uit 2001 staan maatregelen opgesomd om tot de basisinspanning te komen. De bouw van zes randvoorzieningen (bergbezinkbakken of -leidingen) blijkt de grootste investering te vergen. Om geen risico te lopen het geld verkeerd uit te geven, wil de gemeente Castricum meer inzicht krijgen in het werkelijke gedrag van de riooloverstorten. Daarom is samen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een omvangrijk meetproject uitgevoerd onder begeleiding van vertegenwoordigers van Tauw, Arcadis, Waternet en TU Delft. De meetresultaten worden benut om uiteindelijk te komen tot maatschappelijk te verantwoorden maatregelen in de riolering.
T
er bepaling van de te nemen maatregelen om aan de basisinspanning te voldoen, gebruikt men doorgaans hydraulische modellen om met een regenreeks overstortvolumes (jaargemiddelde of piek) te bepalen. De emissie uit het betreffende rioolstelsel mag niet meer bedragen dan de emissie uit het referentiestelsel. De vuiluitworp wordt bepaald door dit berekende volume met een vaste vuilconcentratie te vermenigvuldigen. Om een vergelijking te kunnen maken tussen de daadwerkelijke vuilvracht en de norm is het noodzakelijk om zowel de overstortvolumes te meten als de vuilconcentraties.
Het uitvoeren van praktijkmetingen bij de riooloverstorten van het rioolstelsel Castricum dient inzicht te geven in het daadwerkelijk functioneren van het rioolstelsel alsmede het antwoord op de volgende twee vragen: Wat is in de praktijk de verdeling van overstortvolumes over de verschillende overstortlocaties en bestaat voor het overstortende water van het stelsel Castricum een uniforme relatie tussen CZV en troebelheid?
Meetplan Om deze vragen te beantwoorden en de daadwerkelijke vuilemissie te bepalen, is een meetplan opgesteld waarbij het kwantitatief
en kwalitatief functioneren van de riooloverstorten wordt bekeken. Vanaf augustus 2004 werd achter één overstort de hoeveelheid zuurstof in het oppervlaktewater gemeten. Voor de bepaling van de vuilemissie zijn de overstortingsdebieten en de vuilconcentratie in de periode tot en met augustus 2006 (extreem natte maand) gebruikt.
Overstortdebieten Het overstortdebiet is afgeleid van nauwkeurige waterpeilmetingen in de riooloverstortput ten opzichte van de drempelhoogte. Alle 16 riooloverstorten zijn voorzien van een rvs-overstortrand en zijn opnieuw ingemeten. Om een goede berekening te
Samenvatting van het meetplan.
locaties gemeten parameter eenheid meetbereik nauwkeurigheid loginterval wijze van opslag
troebelheid
concentratie vuil
drukhoogte in overstortput
overstorthoogte
debiet gemaal
neerslag
16 lichtverstrooiing FNU 0,001.1000 FNU 1% afwijking met min. 0,001 FNU 60 sec. tijdens overstorting momentaan
2 CZV / drogestof mg CZV/l, mg d.s./l n.v.t. n.v.t.
16 niveau m. t.o.v. NAP 0-4 m. < 0,25 % afwijking over meetbereik 60 sec.
16 niveau m. t.o.v. NAP 0-1 m. < 0,1 % afwijking over meetbereik 20 sec.
1 debiet m.3/h 0.1000 m3/h < 1% afwijking
2 neerslag mm. n.v.t. n.v.t.
60 sec.
1/5 min.
momentaan
momentaan
gemiddelde over loginterval
cumulatief over het loginterval
per 50 m3overgestort water.
H2O / 7 - 2007
27
Overstortconstructie met maximale belasting van 2500 kubieke meter per uur.
maken van het overstortingsdebiet dient de riooloverstort te worden gekalibreerd. Kalibratie van alle overstortdrempels ter plaatse met pompen is echter praktisch moeilijk uitvoerbaar en een intensieve en kostbare klus. Als alternatief zijn daarom de overstortputten op volle schaal (1:1) nagemaakt en is een kalibratie uitgevoerd om de juiste overstortformule te bepalen.
en niet direct overdraagbaar naar andere rioolstelsels2); •
Vuillast Vuilconcentraties van veel stoffen in het overstortende water zijn niet direct meetbaar, maar zijn te bepalen op basis van monstername en analyse op een laboratorium (CZV-bepaling). Onderzoek1) heeft uitgewezen dat in Delft en Stolwijk een redelijke relatie is gevonden tussen CZV en troebelheid. Om tegen een acceptabele inspanning inzicht te krijgen in een verdeling van de vuilconcentraties is troebelheid als een kosteneffectieve gidsparameter beschouwd.
•
Resultaten •
28
Van de beschikbare metingen is de relatie tussen troebelheid en CZV bepaald. De correlatiecoëfficiënt is in afbeelding 1 weergegeven. Op basis van een korte beschouwing bij deze data kan men concluderen dat troebelheid weliswaar een indicatieve waarde voor de vuilconcentratie geeft, maar dat men hieruit geen absolute waarde voor de concentratie CZV kan afleiden. In de grafiek is de correlatiecoëfficiënt weergegeven. Uit vergelijking met in andere rioolstelsel bepaalde relaties blijkt dat deze relatie stelselspecifiek is
H2O / 7 - 2007
•
Bij de indicatieve vergelijking van de gemeten vuilemissie in Castricum ten opzichte van de overige waarden uit de literatuur valt op dat de gemiddelde concentraties van CZV en onopgeloste bestanddelen onder of rond de gemiddelde literatuurwaarden liggen. De gemiddelde concentratie CZV in Castricum (102 mg/l) ligt ver onder de in de basisinspanning genoemde toetsingswaarde gemiddelde concentratie van 250 mg/l. Slechts negen procent van de metingen in Castricum overschreed deze waarde; Evenals bij vergelijkbaar onderzoek3) laten de metingen in Castricum naar het zuurstofgehalte in het oppervlaktewater na overstortingen een wisselend effect zien. Effecten van overstortingen zijn vaak niet zichtbaar binnen de reguliere dag- en nachtvariatie van het zuurstofgehalte in oppervlaktewater. Soms vindt juist een verhoging van de zuurstofconcentratie plaats tijdens hevige neerslag en riooloverstorting; Op enkele overstortlocaties blijkt de overstortingsfrequentie hoger te liggen dan verwacht. Eén van de overstortingslocaties is verantwoordelijk voor circa de helft van de totale vuilemissie van het rioolstelsel. Kosteneffectieve maatregelen worden met name op de locaties met een relatief hoge vuilemissie genomen;
•
•
•
Verder bleek dat het rioolstelsel in de praktijk een relatief hoog bergingsvermogen heeft, waardoor overstortingsgebeurtenissen minder vaak optreden dan werd verwacht; Uit de gekalibreerde q,h-relaties van de eenzijdige en meerzijdige rechte overstorten blijkt deze relatie ten opzichte van de algemene formule geen grote afwijkingen te vertonen (mits uitgevoerd met een waterpas overstortmes) (zie ook afbeelding 2). Dit houdt in dat op basis van deze gegevens de standaardformule een redelijke schatting lijkt te zijn voor de ontbrekende q,h-relaties van de overige rechthoekige overstortconstructies en dat de vuilemissie daarmee bepaald kan worden. Bij afwijkende vormen van de overstortrand (bijvoorbeeld een vijzelgoot of diagonale overstortdrempel) bleek echter meer water over de rand gemeten dan verwacht op basis van de standaardformule; Met de bepaling van de overstortingsdebieten is een indicatie verkregen van de vuilvrachten. Deze is vergeleken met de maatstaf voor de basisinspanning. Hieruit blijkt dat in de gekozen meetperiode van 25 maanden de vuilvracht iets hoger lag dan verwacht op basis van het theoretische referentiestelsel uit de basisinspanning. Indien echter voor een ander tijdsinterval was gekozen, bijvoorbeeld zonder de natte maand augustus 2006, zou de vuilemissie lager zijn dan volgens de maatstaf wenselijk is. Een goede
platform toetsing is slechts zinvol met een gekalibreerd rekenmodel waarbij de verzamelde meetdata gebruikt kunnen worden voor de modelkalibratie. De gemeente laat daarom het rioleringsmodel kalibreren aan de hand van de verzamelde meetdata; •
Door het verifiëren van de modelresultaten aan het werkelijke systeemgedrag door de berekende waterstanden te vergelijken met de werkelijk optredende waterstanden op de meetlocaties, kan meer zekerheid worden verkregen ten aanzien van de bruikbaarheid van de modelresultaten.
Conclusies
Afb. 1: Verhouding troebelheid en CZV.
De onderzoeksresultaten geven een goed inzicht in het kwantitatief en kwalitatief functioneren van de riooloverstorten in de praktijk. Uit de resultaten van de metingen en de berekeningen met het gekalibreerde model blijkt dat mede door het afkoppelbeleid van de gemeente Castricum met minder ingrijpende maatregelen (zoals beschreven in voorgaande gemeentelijke rioleringsplannen) kan worden volstaan om aan de basisinspanning te voldoen. De gemeente zal nu in samenspraak met de waterkwaliteitsbeheerder op basis van deze resultaten tot een concrete maatschappelijk verantwoorde heroverweging van maatregelen besluiten. LITERATUUR 1) Veldkamp R. en M. Moens (2002). Inzet van troebelheidsmeters ter bepaling van CZV en drogestof in gemengde rioolstelsels. Rioleringswetenschap nr. 8. 2) Boogaard F. en N. Shaart (2006). Troebelheidsmetingen in rioolstelsel Amsterdam. Waternet. 3) Tauw (2006). Integrale monitoring riool- en watersysteem Heeg. 4) Tauw (2007). Beschouwing monitoringsdata rioolstelsel Castricum. Concept-eindrapportage.
Afb. 2: Gekalibreerde q,h-relatie kent een geringe afwijking van de standaardformule.
Overstortconstructie met een vijzelgoot.
H2O / 7 - 2007
29
Gerrie Veldsink, Waterschap Velt en Vecht
KRW leidt bij Waterschap Velt en Vecht vooralsnog niet tot vierde trap op rwzi Zes van de zeven rioolwaterzuiveringsinstallaties van Waterschap Velt en Vecht lozen hun effluent op kanalen. Om te voldoen aan de waterkwaliteit volgens de Kaderrichtlijn Water is het belangrijk te weten welke maatregelen op rwzi’s genomen kunnen en moeten worden in verband met die lozingen. In 2006 is een stappenplan ontwikkeld voor het vaststellen van het zogeheten goede ecologische potentieel (GEP) voor de biologie. Dit stappenplan wordt doorlopen voor de kanalen binnen Velt en Vecht voor algemeen fysischchemische kwaliteitselementen om na te gaan of het plaatsen van een zandfilter op rwzi’s zinvol is. De conclusie luidt dat het plaatsen van zandfilters geen kosteneffectieve maatregel is. Maar is dit gewenst?
V
olgens de Kaderrichtlijn Water moeten de wateren in 2015 voldoen aan een goede ecologische toestand. Biologie-ondersteunende stoffen als stikstof en fosfaat maken onderdeel uit van deze ecologische toestand. Bij een bepaald biologisch niveau horen bepaalde nutriëntenconcentraties. Voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen worden normen voor stikstof en fosfaat regionaal vastgesteld (met uitzondering van de rijkswateren) binnen bepaalde randvoorwaarden. Zo mag de concentratie van deze stoffen het bereiken van het goed ecologisch potentieel niet in de weg staan. Als in de
huidige situatie de concentraties hoger liggen dan de regionale normen, moeten maatregelen worden overwogen. Belangrijke bronnen voor stikstof en fosfaat vormen de landbouw en rwzi’s. Een deel van deze overbrugging moet dus komen door middel van maatregelen op de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
op rwzi’s doorlopen moeten worden. Omdat van het plaatsen van een zandfilter op rwzi’s voldoende gegevens bekend zijn om het effect te kunnen inschatten, is ervoor gekozen deze maatregel als voorbeeld uit te werken. De meeste rwzi’s van Waterschap Velt en Vecht lozen hun effluent op een kanaal.
Voor het bepalen van de GEP is een stappenplan opgesteld1). Ook chemie vormt een onderdeel van het GEP. De uitwerking van het stappenplan op dit punt voor de kanalen binnen Velt en Vecht volgt hierna. Het stappenplan zou voor alle maatregelen
Bepalen MEP/GEP
Het Oranjekanaal bij respectievelijk de Sleenerstroom en Odoorn.
30
H2O / 7 - 2007
In principe bestaat binnen de zogeheten Praagse methode het GEP uit een reeks maatregelen. Uiteindelijk zal ook een streep op de maatlat gezet moeten worden. Vooralsnog gaan we uit van een globale
platform
Afb. 1: Voorlopige nutriëntennorm en concentratie totaalfosfaat in vijf kanalen binnen het Waterschap Velt en Vecht.
Afb. 2: Voorlopige nutriëntennorn en concentratie totaalstikstof in vijf kanalen binnen het Waterschap Velt en Vecht.
beschrijving van de gewenste biologische situatie, die voor kanalen bestaat uit een beoordeling op basis van fytoplanktongegevens, aangevuld met een visuele beoordeling. De beoordeling op basis van fytoplankton bestaat uit beoordeling op basis van soortensamenstelling en het aantal individuen per soort (abundantie). Binnen Velt en Vecht wordt prioriteit gegeven aan sterk veranderde wateren (beken en rivieren) boven de kanalen. Het GEP (in beschrijvende zin) is daarom vooral gericht op de visuele aspecten: helder water, geen vieze drijflagen van bijvoorbeeld blauwalgen. Voor plantengroei is helder water noodzakelijk, maar deze plantengroei mag van een relatief eenvormige samenstelling zijn.
Zo wordt bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers geen diverse samenstelling van de vegetatie verwacht. Een vegetatie van bijvoorbeeld liesgras, riet, gele plomp en waterpest vinden we voldoende. Op termijn - wanneer de definitieve maatlatten voor kanalen gereed zijn - zal een nieuwe afweging gemaakt moeten worden en wel op basis van de biologische parameters die dan relevant worden geacht. We verwachten echter dat dit weinig of geen gevolgen voor de gewenste hoogte van de nutriëntenconcentraties zal hebben.
Bepalen nutriëntennorm bij het GEP Binnen deelstroomgebied Rijn-Oost zijn voor stikstof en fosfaat voorlopige nutri-
entennormen afgeleid. Een uitgebreide beschrijving van de gevolgde methodiek is te lezen in het hiernavolgende artikel ‘Voorlopige nutriëntennormen voor de wateren in Rijn-Oost’. Voor kanalen liggen de werknormen voor fosfaat op 0,12 mg/l en voor stikstof op 2,5 mg/l. Binnen Rijn-Oost is het Oranjekanaal aangewezen als de beste plek. De concentraties die in dit kanaal voorkomen, dienen als basis voor het vaststellen van de voorlopige nutriëntennormen. Uit de afbeeldingen 1 en 2 blijkt dat de overige kanalen niet aan deze normen voldoen. Om de kwaliteit van de overige kanalen met betrekking tot stikstof en fosfaat te verbeteren, zijn maatregelen nodig.
Maatregelen
Stappenplan • • • •
•
• • •
Bepaal het biologische MEP; Bepaal het biologische GEP; Zoek bij het GEP de bijbehorende nutriëntennormen; Ga na of in het waterlichaam de voorlopige nutriëntennorm al wordt gehaald. Zo ja: qua chemie zijn we klaar en de biologische doelen kunnen gerealiseerd worden door inrichtingsmaatregelen. Zo nee: ga verder naar de volgende stap; Inventariseer welke maatregelen in principe zinvol zouden kunnen zijn om het nutriëntengehalte naar beneden te brengen; Bepaal per maatregel de kosteneffectiviteit; Laat dure maatregelen die weinig effect sorteren, vervallen; Het resultaat is een set (chemische) maatregelen die toegevoegd worden aan het totale maatregelenpakket van het GEP.
Per maatregel worden vervolgens het effect en de kosten bepaald. Voor rwzi’s kan gedacht worden aan verplaatsing van lozingpunten en verbeterde rendementen. Deze stap is als voorbeeld uitgewerkt voor de maatregel ‘plaatsen zandfilter op rwzi’s’. De meeste zuiveringen binnen Velt en Vecht lozen zoals gezegd op de kanalen. Via de kanalen wordt veel water aangevoerd, waardoor de stroming omdraait ten aanzien van de afvoersituatie. Het water kan dus twee kanten opstromen. Het doorrekenen van het effect van verbeterde effluentkwaliteit is daardoor voor deze kanalen moeilijk. In het Ommerkanaal is altijd sprake van één stromingsrichting, waardoor in dit kanaal
H2O / 7 - 2007
31
De rioolwaterzuiveringsinstallatie van Dedemsvaart.
makkelijker een inschatting van het effect kan worden gemaakt. Het plaatsen van een zandfilter op de rwzi die op dit kanaal loost, geeft naar schatting een verbetering in de concentratie van vijf tot tien procent in het oppervlaktewater. De fosfaatconcentratie daalt in het zomerhalfjaar van 0,22 naar 0,20 mg/l en de stikstofconcentratie van 4,4 naar 3,9 mg/l. De verwachting is dat de effecten in de andere kanalen vergelijkbaar zijn. De jaarlijkse kosten voor het plaatsen en de exploitatie van een zandfilter op de zes zuiveringen die op de kanalen lozen, komen neer op een bedrag van vier miljoen euro. Dit bedrag bestaat voor de helft uit kapitaalslasten en voor de helft uit exploitatiekosten.
Kosteneffectiviteit De daling van de concentratie nutriënten in de kanalen door het plaatsen van zandfilters lijkt niet erg hoog. Het effect van de maatregel op de biologie zal dan vermoedelijk ook niet waarneembaar zijn. De kosten daarentegen zijn aanzienlijk. De kosteneffectiviteit van het plaatsen van zandfilters lijkt daarom niet erg hoog: vier miljoen euro op jaarbasis voor een verbetering van de biologie die naar verwachting zo gering is dat deze niet te meten is.
Geen zandfilter op de rwzi? Op basis van de toepassing van het stappenplan kan het waterschap vooralsnog besluiten geen maatregelen te nemen op
32
H2O / 7 - 2007
de rwzi’s en zich meer te richten op inrichtingsmaatregelen. Hierbij worden echter twee aspecten vergeten. Ten eerste moet de beoordeling van de kosteneffectiviteit plaatsvinden op het totaal aan maatregelen. In dit voorbeeld hangt het af van de verwachte resultaten van het generiek mestbeleid en mogelijk aanvullend regionaal beleid, of toepassing van zandfilters zal leiden tot de gewenste biologische verbetering. Ten tweede is afwenteling nog buiten beschouwing gebleven. De kostenafweging is alleen gemaakt op basis van lokaal effect. Veel kleine effecten kunnen stroomafwaarts, ook in andere waterlichamen, samen een groot effect geven. LITERATUUR 1) Duursema G., D. van de Molen en W. Oosterloo (2006). Van Praag naar Ommen: formuleren van ecologische doelen voor de Kaderrichtlijn Water. H2O nr. 16, pag. 37-40. 2) STOWA (2005). Van AWZI-effluent tot KRW-kwaliteit. Demonstratie-installatie AWZI Leiden Zuid-West. Rapport 2005-28. 3) STOWA (2006). Quickscan kostenscenario’s vergaande zuivering; RWZI en KRW. Rapport 2006-08.
platform
Niels Evers, Royal Haskoning Gerhard Duursema, Waterschap Velt en Vecht
Voorlopige nutriëntennormen voor de wateren in Rijn-Oost De waterbeheerders binnen deelstroomgebied Rijn-Oost hebben de ecologische doelen voor de Kaderrichtlijn Water beschreven als een set maatregelen. Uitvoering van de inrichtings- en beheersmaatregelen leidt tot het zogeheten goede ecologische potentieel (GEP), als de chemische kwaliteit van het water tenminste geen roet in het eten gooit. Rijn-Oost onderzocht bij welke nutriëntenconcentraties het - biologische - GEP in haar stroomgebied gerealiseerd kan worden. Alle waterlichamen in Rijn-Oost hebben de status sterk veranderd of kunstmatig. De regio is dus aan zet als het gaat om het opstellen van doelen. Het gaat om voorlopige normen, omdat de verwachting is dat in de toekomst, wanneer meer monitoringsresultaten beschikbaar komen, de normen beter onderbouwd kunnen worden. Niettemin denken de waterbeheerders op dit moment voldoende informatie te hebben om een betrouwbare inschatting te kunnen maken van wat de komende jaren moet gebeuren op het gebied van de eutrofiëring in Rijn-Oost.
D
e gehanteerde onderzoeksmethode is gebaseerd op het definiëren van locaties waar een goede biologische kwaliteit aanwezig is die, in dit geval, (mede) te danken is aan een goede chemische kwaliteit, in dit geval gunstige stikstof- en fosfaatgehaltes.
Deze locaties zijn geselecteerd vanwege een goede score (IV en V) op de EBEOmaatlatten: de biologische beoordelingssystemen die STOWA de afgelopen jaren ontwikkelde. We hebben daarbij zo goed mogelijk gebruik gemaakt van de diagnostische eigenschappen van deze systemen.
• basisniveau Waterlichamen in puur agrarisch gebied hebben ecologische doelen op basisniveau. Dit niveau geldt binnen Rijn-Oost voor alle sloten en kanalen. Bij beken betekent dit dat niet gestreefd wordt naar stroming, omdat dit gedurende de zomermaanden niet mogelijk is zonder daarbij de landbouwkundige functie significant te schaden, dan wel omdat deze beken van nature een zeer lage stroomsnelheid hebben. Ecologische winst moet daarom vooral gezocht worden in natuurvriendelijke oevers, het opheffen van migratiebarrières en een verbetering van de waterkwaliteit. In alle typen is het doel een voldoende grote diversiteit van de meer algemene soorten. Bij R-typen hoeven dat maar weinig soorten van stromend water te zijn.
• middenniveau Als sprake is van een mengfunctie van landbouw en natuur, een (provinciale) ecologische verbindingszone of anderszins een functie die extra inspanningen rechtvaardigt om de ecologische functionaliteit te verbeteren, kiezen we voor een ambitie op middenniveau. Voor beken betekent dit in het algemeen dat beduidend meer ruimte gereserveerd wordt voor een ecologisch verantwoorde inrichting. Ook wordt geprobeerd om ‘s zomers een minimale stroomsnelheid in stand te houden. Stromingssoorten vormen daarom een significant deel van de gewenste biologische samenstelling.
• hoog niveau Bij beken op het hoge ambitieniveau vindt een zodanig herstel van het watersysteem plaats, dat een groot deel van de dynamische processen die natuurlijke beken eigen zijn (meandering, inundatie) in principe kan plaatsvinden. Stroming is de sturende factor in dergelijke beken. De doelsoorten bestaan dan ook voor een belangrijk deel uit specifieke beeksoorten.
Dat betekent dat we uitsluitend gekeken hebben naar scores die verband houden met de trofiegraad van het water. Het was nog niet mogelijk om de uitkomsten van de biologische KRW-beoordeling hiervoor te gebruiken. Vervolgens is nagegaan welke stikstof- en fosfaatgehaltes op deze locaties daadwerkelijk gemeten zijn. Door beide aspecten met elkaar te combineren, bleek het mogelijk vast te stellen bij welke nutrientenconcentraties het realiseren van het biologische doel meer of minder kansrijk is.
Voor welke watertypen? Het onderzoek heeft zich uitgestrekt tot de meest voorkomende watertypen binnen Rijn-Oost. Dat zijn gebufferde zand- en laagveensloten, regionale kanalen, zand- en veenbeken en kleine en grote rivieren. Bijna 95 procent van de waterlichamen binnen Rijn-Oost behoort tot één van bovengenoemde typen. Het spreekt voor zich dat de normering van nutriënten afhankelijk is van het watertype. Zo zijn stilstaande wateren in het algemeen gevoeliger voor de negatieve gevolgen van eutrofiëring dan stromende wateren. Tussen de watertypen bestaan echter ook overeenkomsten. Bovendien bleek dat van sommige typen onvoldoende locaties in de databank voorhanden waren om betrouwbare conclusies te trekken. Daarom hebben we ervoor gekozen om de typen te clusteren. Uiteindelijk zijn we op drie
H2O / 7 - 2007
33
clusters uitgekomen: sloten, kanalen en stromende wateren. Deze werkwijze blijkt voor veenbeken niet goed toepasbaar. Door de onomkeerbare, hydromorfologische ingreep (vervening met als gevolg de afbraak van hoogveenresten) komen altijd sterk verhoogde fosfaat- en stikstofconcentraties voor. Dit mag worden verrekend met de ecologische ambitie, maar door gebrek aan gegevens is hier vooralsnog geen invulling aan te geven.
Tabel 1. Koppeling tussen de kans dat het biologische doel wordt gehaald en de consequenties voor aanvullende inrichtingsmaatregelen.
kans op het realiseren van het biologische doel
90% 50%
Ambitieniveaus Rijn-Oost heeft ervoor gekozen om de maatregelenpakketten af te stemmen op een vooraf vastgesteld ambitieniveau. Dit ambitieniveau is afgeleid van de ruimtelijke ordenings- en waterfuncties zoals die in de provinciale omgevingsplannen zijn vastgelegd. Impliciet geven we daarmee aan dat deze functies medebepalend zijn voor de mate waarin een maatregel significante schade toebrengt aan andere functies. Meestal hebben we het dan over de landbouw. We onderscheiden drie ambitieniveaus: basis, midden en hoog (zie kader).
25%
consequenties aanvullende inrichtingsmaatregelen
Bij het bereiken van deze waarden is het biologisch GEP met een grote mate van zekerheid gegarandeerd wat nutriënten betreft. Bij het bereiken van deze waarden is het biologisch GEP met een redelijke mate van zekerheid gegarandeerd wat nutriënten betreft. Aanvullende maatregelen kunnen in specifieke gevallen noodzakelijk zijn om het effect van de verhoogde nutriëntengehalten op de biologie te beperken. Bij het bereiken van de bijbehorende nutriëntenconcentraties is het biologisch GEP nog net haalbaar wat betreft nutriënten. Aanvullende maatregelen zijn in de meeste gevallen noodzakelijk om het effect van de verhoogde nutriëntengehalten op de biologie te beperken.
Tabel 2. Berekende waarden voor stikstof en fosfaat bij de verschillende kansen op het behalen van het biologische doel.
parameter
De ambitieniveaus zijn dus onderscheiden op basis van de mogelijkheden die er zijn om hydromorfologische ingrepen ongedaan te maken dan wel te mitigeren. Let wel, het gaat hier niet om de emissies van nutriënten! De normering voor biologie-ondersteunende stoffen stemmen we vervolgens af op die planten- en diersoorten die voor zouden kunnen komen als deze herstelmaatregelen uitgevoerd zijn.
kans op het realiseren van het biologische doel sloten
beken en rivieren
kanalen
totaalfosfaat (mg/l)
90% 50% 25%
0,08 0,15 0,18
0,07 0,12 0,15
0,09 0,18 0,28
totaalstikstof (mg/l)
90% 50% 25%
1,5 3,2 5,1
1,8 2,5 3.3
3.1 7,2 10,2
Van ambities naar normen Uit de analyses bleek dat de spreiding van de nutriëntengehaltes op de genoemde locaties nogal groot is. Daarom hebben we gekozen voor een benadering die uitgaat van de kans dat bij een bepaalde nutriëntenconcentratie het biologische doel wordt gerealiseerd. Dit is als volgt gedaan (tabel 1): Bij de genoemde percentages horen concentraties die per watertype verschillen. In tabel 2 staan de waarden voor stikstof en fosfaat zoals die zijn berekend voor de afzonderlijke watertypen en ambitieniveaus. Kijken we nu bijvoorbeeld naar beken en rivieren, dan mag er vanuit worden gegaan dat bij een fosfaatgehalte van 0,08 mg/l de kans 90 procent is dat het biologische GEP wordt gehaald (oftewel: 90 procent van de waarnemingen met een fosfaatgehalte van minder of gelijk aan 0,08 mg/l scoort IV of V op de EBEOschaal). Bij 0,18 mg/l is deze kans gedaald tot 50 procent en bij 0,28 mg/l is de kans nog maar 25 procent. Voor andere stoffen en watertypen geldt een analoog verhaal. Vervolgens hebben we onszelf de vraag gesteld of deze berekeningswijze leidt tot aanvaardbare en goed verdedigbare normen. Om tot een normering te komen die én statistisch goed te verantwoorden is én die zo goed mogelijk aansluit bij de biologische doelen die bij het GEP horen, hebben we de volgende uitgangspunten gehanteerd: • De kans op het realiseren van het biologische doel moet tenminste 50 procent zijn. We gaan dus niet uit van het
34
H2O / 7 - 2007
Tabel 3. Werknormen Rijn-Oost voor stikstof en fosfaat (Tussen haakjes de werknormen voor de natuurlijke variant).
watertype
fosfaat (mg/l)
stikstof (mg/l)
0,14 (0,14) 0,15 (0,14) 0,15 (0,08) 0,12 (0,08)
4,0 (4,0) 3,2 (4,0) 3,2 (1,5) 2,5 (1,5)
beken en rivieren (met stroming) beken en rivieren (zonder of met zeer weinig stroming) sloten kanalen
•
•
ambitieniveau ‘basis’. Deze keus is gemaakt vanwege de relatief grote spreiding in de dataset; De normen zijn niet strenger dan de normen voor natuurlijke wateren van het ecologische meest gelijkende type; Voor beken die, hetzij van nature hetzij vanwege onomkeerbare ingrepen, een lage stroomsnelheid hebben, ligt de normering gelijk aan die voor sloten meer voor de hand.
Dit leidt tot de werknormen zoals die in tabel 3 staan aangegeven. Tussen haakjes staan de werknormen zoals die voor natuurlijke typen zijn vastgesteld. Bij sloten en kanalen is daarbij uitgegaan van het type ondiepe gebufferde plassen. De normen lijken op het eerste gezicht niet onlogisch. Voor stromende wateren met een hoog ambitieniveau zijn ze gelijk aan die van het natuurlijke type. Met andere
Tabel 4. Klassen beneden GEP voor nutriënten.
kwaliteit
afstand tot norm
zeer goed
< streefwaarde (hier niet van toepassing) ≤ 1 x norm 1 tot 2 x norm 2 tot 5 x norm ≥ 5 x norm
GEP matig ontoereikend slecht
woorden: er zijn geen fysieke ingrepen die de concentraties aan nutriënten significant beïnvloeden. Vanwege het stilstaande karakter van beken met een ecologische ambitie op basisniveau zijn de normen voor deze wateren vergelijkbaar (fosfaat) of zelfs strenger (stikstof ) dan de natuurlijke variant. Verder zijn - voor zowel fosfaat als stikstof - de normen voor kanalen strenger dan die
platform
Voor de Overijsselse Vecht geldt een ecologische doelstelling op hoog niveau.
voor sloten. Dit is goed verdedigbaar, omdat voor sloten - in potentie althans - voldoende mogelijkheden bestaan voor een goed ontwikkelde oever- en watervegetatie die het teveel aan nutriënten op kan nemen. Voor kanalen is dat in het algemeen veel minder het geval en vertaalt een hoog nutrientengehalte zich al snel in een ongewenste algenbloei en een eenzijdige visstand. Ook de verschillen met de MTR’s zijn klein. De norm voor fosfaat wordt meestal iets strenger (was 0,15 mg/l) en voor stikstof iets soepeler (was 2,2 mg/l). Overigens is fosfaat voor deze watertypen in principe het groeilimiterende nutriënt en zal vooral aan deze norm moeten worden voldaan.
Relatie tot huidige waterkwaliteit Uiteraard is het interessant om na te gaan in hoeverre de waterlichamen in Rijn-Oost voldoen aan deze voorlopige normen. Dit is gedaan door van alle meetpunten van de hier onderzochte watertypen het meest recente zomerhalfjaargemiddelde te vergelijken met de normen. Hiervoor zijn de gegevens uit de Limnodata Neerlandica gebruikt van 2000 t/m 2005. De resultaten
zijn weergegeven in afbeelding 1. Daarin staat per watertype aangegeven in welke mate de voorgestelde normen voor stikstof en fosfaat worden onder- dan wel overschreden. De klassen onder het GEP die hierbij zijn gehanteerd, zijn weergegeven in tabel 4. Uit afbeelding 1 blijkt dat zowel de sloten als kanalen nu al voor ongeveer 40 procent voldoen aan het GEP voor totaalfosfaat. Voor beken ligt dat percentage op circa 70. Slechts een zeer beperkt deel van de wateren valt in de klasse slecht. Aan de normen van totaalstikstof voldoen ongeveer driekwart van de sloten en de helft van de kanalen en de stromende wateren. Wateren die in de klasse slecht vallen, zijn bij stikstof nog minder aanwezig. De verwachting is dat de dalende trend van nutriëntengehaltes die in de jaren 80 in gang is gezet als gevolg van landelijke en regionale maatregelen, nog enige tijd door zal zetten. We gaan er daarom voorlopig vanuit dat de waterbeheerders in Rijn-Oost met een relatief beperkte inspanning aan de doelen voor nutriënten kunnen voldoen in de meeste waterlichamen. Verder onderzoek
Afb. 1: Onder- dan wel overschrijding van de werknormen voor fosfaat en stikstof in de huidige situatie.
zal hierover meer duidelijkheid moeten geven. De stromende wateren komen uiteindelijk uit op benedenstroomse stagnante meren. Omdat de voorgestelde normen min of meer op het niveau van de natuurlijke watertypen liggen, zullen de aanvullende eisen ten gevolge van afwenteling naar verwachting beperkt zijn.
Conclusie De voorlopige normen die we voor RijnOost berekenden, zijn goed verdedigbaar. Enerzijds zijn de verschillen met de natuurlijke variant van de verschillende typen niet groot, anderzijds staan de waterschappen voor de meeste waterlichamen niet voor een overdreven grote inspanning om de voorgestelde normen te halen. De overkoepelende conclusie is dan ook dat we er vanuit gaan dat in het overgrote deel van de waterlichamen van Rijn-Oost de ecologische doelen gerealiseerd kunnen worden. Voorwaarde is dan wel dat de inrichtingsmaatregelen voortvarend ter hand worden genomen. LITERATUUR 1) Duursema G., D. van der Molen en W. Oosterloo (2006). Van Praag naar Ommen: formuleren van ecologische doelen voor de Kaderrichtlijn Water. H2O nr. 16, pag. 37-40. 2) Van der Molen D., P. Boers en C. Evers (2006). KRW-normen voor algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen in natuurlijke wateren. H2O nr. 25/26, pag. 31-33. 3) Heinis F. en C. Evers (2007). Afleiding getalswaarden voor nutriënten voor de Goede Ecologische Toestand voor natuurlijke wateren. Royal Haskoning. Project 9R6513. 4) Evers C. (2007). Afleiding GEP-normen algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen Rijn-Oost. Royal Haskoning. Project 9S4523.
H2O / 7 - 2007
35
Jaco van der Gaast, Alterra Harry Massop, Alterra
Reconstructie van de historische hydrologie De WB21-studie heeft geleid tot wateropgaven waarbij de trits vasthoudenbergen-afvoeren de voorkeursvolgorde geeft voor het reduceren van piekafvoeren. In het verleden is het watersysteem echter ook aangepast, wat invloed heeft gehad op de werking van het watersysteem. Om te kunnen leren uit het verleden is bij Alterra een onderzoek uitgevoerd waarbij de historische hydrologische situatie voor een stroomgebied in het zandgebied van Nederland modelmatig is gereconstrueerd. Uit de vergelijking tussen de historische en de huidige situatie blijkt dat bij extreme neerslag, die gemiddeld vaker dan éénmaal per jaar voorkomt, de afvoer vroeger duidelijk minder was, omdat veel meer water tijdelijk op het maaiveld werd geborgen. Het is echter de vraag in hoeverre we nog terug kunnen naar deze omstandigheden.
D
e extreme neerslaghoeveelheid in 1998 en de klimaatverandering die zich momenteel voltrekt, hebben ertoe geleid dat kritisch is gekeken of de watersystemen in de huidige situatie op orde zijn (Commissie Waterbeheer 21e eeuw). Deze commissie bekeek ook welke maatregelen, ruimtelijk of infrastructueel, kunnen worden genomen om de watersystemen af te stemmen op de toekomstige situatie. Ook in het verleden deden zich veranderingen voor die invloed uitoefenden op de werking van het watersysteem. Een voorbeeld hiervan vormen de grootschalige ontginningen van de heideterreinen (woeste gronden), waarbij door de aanleg van ontwateringsstelsels de sponswerking van de gebieden afnam en de belasting van het ont- en afwateringssysteem toenam. De effecten van deze ingrepen op het watersysteem kunnen ons leren hoe om te gaan met de gevolgen van klimaatverandering. Daarom zijn voor een stroomgebied in Hoog Nederland berekeningen uitgevoerd voor de huidige en historische situatie. De keuze van het te reconstrueren stroomgebied en het tijdvak waarvoor berekeningen zijn uitgevoerd, was afhankelijk van de beschikbare gegevens om de modelresultaten zo goed mogelijk te kunnen toetsen. Gekozen is voor het stroomgebied van de Baaksche Beek, omdat voor het oosten van Nederland relatief veel gegevens beschikbaar zijn uit de periode 1850-19006) en omdat het stroomgebied van de Baaksche Beek geheel binnen Nederland ligt5).
36
H2O / 7 - 2007
Methode Voor de historische situatie zijn gegevens over landgebruik, lengte aan waterlopen, afmetingen van waterlopen, berging in het oppervlaktewater en afvoerrelaties verzameld. Met deze gegevens kunnen modellen voor de historische situatie worden doorgerekend. Voor de modellering van de huidige situatie is aangesloten bij de modellering die is opgezet in het kader van het project ‘Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken’3). Voor dit project is Nederland opgedeeld in circa 450 eenheden op basis van tijdsonafhankelijke variabelen, namelijk bodem, hydrotype en meteodistrict. De eenheden die voorkomen binnen het stroomgebied van de Baaksche Beek, zijn tevens voor de modellering van de historische situatie gebruikt. Voor de huidige situatie liggen er voor deze eenheden SWAPmodellen, die zijn gekalibreerd op verschillende grondwatertrappen. Door gebruik te maken van metamodellen die per eenheid de relatie weergeven tussen modelresultaten, bijvoorbeeld afvoer of kwel, en een gebiedsdekkend beschikbare relevante kaart, bijvoorbeeld die van de gemiddeld hoogste grondwaterstand, kunnen gebiedsdekkende kaarten van de rekenresultaten worden vervaardigd. De resultaten voor de huidige situatie en de berekeningen met dezelfde modellen geparametriseerd voor de historische situatie zijn vervolgens vergeleken op basis van modelresultaten voor de waterbalansen, ruimtelijke kaarten voor de grondwatertrappen, kwel en afvoer en afvoerduurlijnen. Toetsing van
de rekenresultaten aan meetgegegevens is slechts beperkt mogelijk, omdat betrouwbare historische hydrologische meetgegevens ontbreken c.q. moeilijk zijn te achterhalen.
Resultaat waterbalansen Met het model SWAP zijn per eenheid voor vier grondwatertrappen (IIa, IIIb, VI en VII) modellen gekalibreerd voor de actuele situatie3). Vervolgens zijn de modellen op basis van de historische gegevens geparametriseerd en doorgerekend voor de historische situatie. In eerste instantie zijn de resultaten voor een eenheid, die betrekking heeft op 44,7 procent van het stroomgebied, in de vorm van waterbalansen vergeleken (afbeelding 1). Bij deze vergelijking komt naar voren dat de grondwatertrap in de historische situatie natter was. In de meeste gevallen is de grondwatertrap ongeveer één klasse verschoven. De verdroging als gevolg van de verbetering van de ont- en afwatering is het grootst geweest voor de huidige grondwatertrappen IIIb en VI; dit zijn tevens de gebieden waar als gevolg van ruilverkavelingswerken en beekverbetering de ingrepen het grootst zijn geweest. Op basis van de berekeningen is de wegzijging voor de grondwatertrappen VI en VII in de historische situatie groter dan in de huidige situatie. Deze hogere wegzijging is het gevolg van een hogere grondwaterstand in de droge gebieden als gevolg van een hogere drainageweerstand met de bijbehorende toename van de opbolling. De kwel is in de historische situatie voor grondwatertrap IIa veel groter en voor grondwatertrap IIIb enigszins hoger dan in
platform Actueel
Historisch
Afb. 1: Waterbalansen voor vier verschillende grondwatertrappen voor schematisatie-eenheid 2900309.
de huidige situatie. Deze hogere kwel is het gevolg van een toename van de stijghoogte in de nabijgelegen bijbehorende wegzijgingsgebieden in de dekzandruggen. De nattere situatie en de extensievere ontwatering hebben tot gevolg dat de afvoer in de historische situatie veel oppervlakkiger was. Daarnaast komt in de waterbalansen tot uiting dat het verschil tussen de maatgevende situatie (één dag per jaar Q1) en de afvoer met een herhalingstijd van één maal per tien jaar (Q0.1) in de historische situatie veel geringer was, hetgeen duidt op sponswerking van het systeem. Naast de waterbalans voor verschillende grondwatertrappen per eenheid kunnen de rekenresultaten ook omgezet worden naar een gebiedsdekkende waterbalans voor het gehele stroomgebied (tabel 1). Uit de tabel blijkt dat het verschil in de gemiddelde termen gering is. De kwel en wegzijging heffen elkaar ongeveer op binnen het stroomgebied, hetgeen mag worden verwacht in het oosten van Gelderland. De drainage is in de actuele situatie iets hoger Tabel 1. Gebiedsbalans voor het stroomgebied van de Baaksche Beek voor de actuele en historische situatie.
neerslag verdamping kwel afvoer
actueel
historisch
744,6 526,4 6,0 224,2
744,6 545,5 10,3 188,8
dan in de historische situatie. Dit wordt verklaard door de verdamping die in de historische situatie groter was, doordat er meer natte oppervlakken waren dan in de actuele situatie.
Vlakdekkend resultaat De rekenresultaten zijn omgezet in gebiedsdekkende kaarten. In afbeelding 2 zijn de resultaten voor de gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstand, kwel en maatgevende afvoer weergegeven. De historische gemiddelde hoogste grondwaterstand blijkt aanzienlijk natter dan de actuele; dit is duidelijk aan het kleurenpatroon te zien. Ook de gemiddeld laagste grondwaterstand is voor de historische situatie een stuk natter. Voor de grondwatertrap is een plausibiliteitstoets uitgevoerd, waaruit blijkt dat vooral de gemiddeld hoogste grondwaterstand een plausibel beeld geeft van de historische gemiddeld hoogste grondwaterstand. De gemiddeld laagste grondwaterstand is voor de historische situatie waarschijnlijk iets te droog gemodelleerd5). Op de kaarten is te zien dat zowel de kwel als de wegzijging in de historische situatie groter is. De wegzijging is groter als gevolg van een extensievere drainage, waardoor de opbolling en daarmee de grondwaterstand in de zandruggen hoger is. Deze hogere grondwaterstand in de relatief hooggelegen zandruggen hebben weer tot gevolg dat de kwel in de beekdalen groter was.
Afvoer Om de gebiedsafvoer zo goed mogelijk te toetsen, zijn gebiedsgemiddelde waarden bepaald bij verschillende overschrijdings-
duren voor zowel de historische als de actuele situatie (afbeelding 3). Daarnaast is gezocht naar gegevens over recente en historische afvoeren om de berekende duurlijnen te kunnen toetsen5). Uit afbeelding 3 blijkt dat in het traject met een overschrijdingsduur van één tot 0,1 dag de meetgegevens goed overeenkomen met de modelresultaten. De lijn voor de actuele situatie komt ook goed overeen met het Cultuurtechnisch Vademecum. Volgens deze bron is de afvoer bij Q = 0,1 en Q = 0,01 respectievelijk anderhalf en tweemaal de maatgevende afvoer1). In de historische situatie zal de afvoer achterblijven bij de actuele als gevolg van berging op het maaiveld (plasvorming en inundatie). Dat de berekende afvoeren volgens metingen van Bon2) enigszins hoger waren dan het model aangeeft, kan worden verklaard doordat als gevolg van ingrepen de situatie ten tijde van de metingen niet meer geheel overeenstemt met de historische situatie. Een belangrijke constatering aan de hand van deze grafiek is dat de historische afvoer bij extremere situaties (kortere overschrijdingsduren) af gaat wijken van de huidige situatie. Dit kan worden verklaard door de geringere afvoercapaciteit van de waterlopen, waardoor bij een overschrijdingsduur nabij één dag per jaar de waterloop buiten de oevers treedt en de maaiveldsberging aanspreekt, waardoor de piek afgevlakt en vervolgens uitgesmeerd wordt over een langere periode. In afbeelding 4 is de afzonderlijke bijdrage van de verschillende grondwatertrappen aan de afvoer weergegeven. Voor de huidige situatie geven de afzonderlijke afvoerlijnen aanvankelijk bij grote overschrijdingsduren een geleidelijk verloop van de afvoer. Vervolgens is er een knik die een enorme toename van de actuele afvoer tot gevolg heeft. De knik blijkt overeen te komen met het moment waarop de grondwaterstand tot in maaiveld komt. Op dit moment zal de totaal verzadigde bodem gaan reageren als verhard oppervlak, hetgeen de sterke toename van de afvoer verklaart. In de historische situatie zijn meerdere knikken in de afvoerduurlijn voor de afzonderlijke grondwatertrappen waar te nemen. Indien de curves beginnend bij de hoge overschrijdingsduren worden geanalyseerd, is er in eerste instantie een knik waarneembaar die evenals in de huidige situatie overeenkomt met het moment dat de grondwaterstand tot in maaiveld komt. Deze knik in de figuur wordt opgevolgd door een sterke toename van de afvoer (reageren als verhard oppervlak) over een kort traject. Vervolgens zijn wederom verschillende knikken waarneembaar. Deze worden veroorzaakt door berging en stremming in achtereenvolgens het afwaterings-, ontwaterings- en maaiveldgreppelsysteem en berging op maaiveld als gevolg van plasvorming. Bij een overschrijdingsduur van ongeveer een dag per jaar werd de toename van de afvoer enorm afgevlakt door berging op het maaiveld en inundatie vanuit de waterlopen.
H2O / 7 - 2007
37
Actueel
Historisch
GHG
GHG
GLG
GLG
Kwel
Kwel
Afvoer
Afvoer
Afb. 2: Vlakdekkende resultaten voor de gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstand, kwel en maatgevende afvoer voor zowel de actuele als de historische situatie.
38
H2O / 7 - 2007
platform
Afb. 3: Overschrijdingsduur van de afvoer in de actuele en historische situatie op basis van modeluitkomsten en metingen.
Actueel
Historisch
Afb. 4: Overschrijdingsduur per grondwatertrap van de afvoer (boven) en grondwaterstand (onder) in de actuele en historische situatie op basis van modeluitkomsten voor de grootste schematisatie-eenheid.
In zowel de historische als huidige situatie zal de grondwaterstand tijdens de maatgevende situatie (éénmaal per jaar) dus over grote gebieden tot in maaiveld stijgen (afbeelding 4). Ook in de actuele situatie komt de grondwaterstand in nattere gebieden tot of t/m grondwatertrap VI in maaiveld (afhankelijk van het gebiedstype). Dit heeft tot gevolg dat verlaging van de afvoerpieken, die extremer zijn dan de maatgevende situatie, alleen plaats kan vinden door berging op het maaiveld. Aangezien de berging op het maaiveld de bepalende factor vormt voor het verminderen van piekafvoeren, is voor zowel de huidige als de historische situatie het aantal dagen dat er plassen op het maaiveld staan, bepaald (afbeelding 5). Kaarten zijn gemaakt voor twee situaties, namelijk de situatie waarbij het maaiveldsdrainagesysteem in het model watervoerend
is, hetgeen overeenkomt met enige plasvorming op het maaiveld, én de situatie waarbij meer dan de helft van een perceel onder water staat. In de afbeelding komt het grote verschil tussen de huidige en de historische situatie tot uiting. Ook hieruit komt naar voren dat de verbeteringswerken van het ont- en afwateringssysteem, in de tweede helft van de vorige eeuw, vooral gericht waren op het voorkomen van inundatie en plasvorming op het maaiveld en daarmee het voorkomen van maaiveldsberging.
Conclusie Het modelmatig reconstrueren van de historische hydrologie, waarbij getoetst wordt op historische gegevens in combinatie met het opdelen van de verschillende systeemcomponenten per grondwatertrap, geeft veel inzicht in de werking van het waterhuishoudkundige systeem. Voor zowel
de huidige als de historische situatie blijkt dat de grondwaterstand bij de maatgevende situatie over grote gebieden (t/m grondwatertrap VI) tot in maaiveld komt. De waterhuishoudkundige verbeteringswerken waren er dan ook onder andere op gericht de berging en inundatie op het maaiveld te verminderen door dit water tot afvoer te laten komen. Hiermee is tevens de sponswerking van het systeem grotendeels tenietgedaan. De constatering dat de grondwaterstand ook in de huidige situatie over grote gebieden tot in maaiveld komt, betekent dat de beschikbare bodemberging is opgebruikt5), 6). Daardoor kan de bodemberging voor extremere situaties geen substantiële bijdrage aan de vermindering van de afvoerpieken hebben7). De enige substantiële oplossing voor het verminderen van de piekafvoer is berging op het maaiveld. Deze berging kan weer worden aangesproken door de afvoer in de waterlopen te stremmen, waardoor inundatie optreedt. De stremming kan plaatsvinden door een gedeelte van de waterlopen te dempen en waterlopen over langere trajecten te verkleinen, zoals in de historische situatie of door gebruik te maken van knijpconstructies, zoals knijpduikers. Het gebruik hiervan heeft echter als nadeel dat niet op een natuurlijke manier gebruik wordt gemaakt van lokale laagten, waardoor de maatregel vergezeld moet worden van maatregelen die de stroming over maaiveld beperken. De mate waarin berging op het maaiveld optreedt, wordt in modelberekeningen vaak onderschat. Door numerieke verdroging, het te droog inschatten van de grondwaterstand op peilbuislocaties als gevolg van anisotropie hoog in het bodemprofiel4), wordt de doorlatendheid van het freatische pakket veelal te hoog ingeschat. Hierdoor wordt vooral onder natte omstandigheden de interactie tussen het grondwater en het oppervlaktewater te optimistisch (hoog) gesimuleerd. De verticale component van de drainageweerstand wordt immers ten onrechte onder natte omstandigheden veelal verwaarloosd. Hierdoor worden plassen op het maaiveld meestal alleen kortstondig gesimuleerd terwijl ze door slemp, verdichting, een ploegzool en anisotropie veelal langdurig voor kunnen komen. Ook in dit onderzoek kan de mate waarin plasvorming optreedt enigszins zijn onderschat. Als gevolg van anisotropie hoog in het bodemprofiel zou eigenlijk gerekend moeten worden met verschillende drainageweerstanden in de tijd. Daarnaast moet worden opgemerkt dat over de parametrisering van maaiveldsdrainage en maaiveldsberging in modellen nog erg weinig bekend is. Naast meer inzicht in de werking van het waterhuishoudkundige systeem is ook de speelruimte die er is om de afvoerpieken te verminderen, duidelijk geworden. Het verschil tussen de historische en de actuele situatie in de curve van de overschrijdingsduur van de afvoer geeft immers de maximale speelruimte aan. In werkelijkheid is deze speelruimte echter veel kleiner. Een aantal ingrepen die in het verleden zijn doorgevoerd, is immers niet meer terug te
H2O / 7 - 2007
39
Actueel
Historisch
Afb. 5: Het aantal dagen per jaar (de duur) dat plasvorming binnen percelen voorkomt, op enkele plekken binnen het perceel (boven) en over meer dan de helft van het perceel (beneden).
40
draaien. Voorbeelden hiervan zijn de verwijdering (ijzeroer, veen) c.q. verbreken (bodemverbetering) van anisotropie in de bodem, de vervlakking van het maaiveld en de hydrologische ontsluiting van lokale laagten, welke wel terug te draaien is. Hiermee is ook de sponswerking van het systeem deels irreversibel afgenomen. Daarnaast hebben de waterhuishoudkundige verbeteringswerkzaamheden naast verdroging voornamelijk effect gehad op het verminderen van inundatieproblemen. Vermindering van de piekafvoer door water langer vast te houden, is dan ook alleen mogelijk door het herintroduceren van inundatie. De NBW-werknormen voor toetsing van regionale watersystemen op wateroverlast geven echter inundatienormen die de speelruimte voor waterberging beperken.
hierdoor maatschappelijke gevolgen hebben die onwenselijk zijn, waardoor het de vraag is of er voldoende draagvlak voor zal kunnen worden verworven.
Door de toename van de waterhuishoudkundige ontsluiting van Nederland in combinatie met de vervlakking van het land zullen grootschalig maatregelen genomen moeten worden om de maaiveldsafvoer tegen te gaan. Naast de grootschaligheid van de te nemen maatregelen is het de vraag of het gewenst en acceptabel is dat dergelijke maatregelen worden uitgevoerd. Bebouwing en wegen kunnen immers op locaties liggen die het meest geschikt zijn voor inundatie. Daarnaast heeft inundatie vanuit agrarisch oogpunt een verhoging van het bedrijfsrisico tot gevolg. Dit soort maatregelen kan
Uit het onderzoek is tevens naar voren gekomen dat het huidige watersysteem onder extreme omstandigheden veel meer water te verwerken heeft dan het historische watersysteem. Afvoerhoeveelheden die momenteel éénmaal in de tien jaar voor kunnen komen, kwamen in de historische situatie nog niet éénmaal in de 100 jaar voor. Het is bij bijvoorbeeld hermeandering in een meer benedenstrooms traject van belang hiermee rekening te houden, indien niet tegelijkertijd in het bovenstroomse gebied afvoerbeperkende maatregelen worden toegepast.
H2O / 7 - 2007
Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dan ook dat een substantiële bovenstroomse bijdrage aan de vermindering van piekafvoeren om onder andere een bijdrage te leveren aan de gevolgen van klimaatverandering moeilijk te realiseren is, tenzij sprake is van een combinatie met natuur. Voor situaties die extremer zijn dan éénmaal per jaar, is een substantiële vermindering van de piekafvoer door maatregelen in het bovenstroomse deel van stroomgebieden in combinatie met agrarisch gebruik niet realistisch, tenzij de productieverliezen voldoende worden gecompenseerd.
LITERATUUR 1) Blaauw H. (1962). Afvoernormen. Cultuurtechnisch Tijdschrift nr. 2, pag 102-111. 2) Bon J. (1971). Afvoernormen. ICW-nota 631. 3) Gaast J. van der, H. Massop, H. Vroon en I. Staritsky (2006). Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken. Alterra. Rapport 1339. 4) Gaast J. van der, H. Vroon en H. Massop (2006). Verdroging veelal systematisch overschat. H2O nr. 21, pag. 25-29. 5) Gaast J. van der en H. Massop (in voorbereiding). Reconstructie van de historische hydrologie. Pilotstudie voor een stroomgebied in hoog Nederland. Alterra. Rapport 1466. 6) Massop H. en W. Knol (2005). Historisch Waterbeheer. Een kwantitatieve benadering van historische watersystemen: definities en voorbeelden. Alterra. Rapport 1145. 7) Querner E. (2003). Is grondwaterberging beter te benutten om afvoeren te verminderen? Stromingen nr. 1.
agenda 11 april, Heel - Ibrahym presentatie van Limburgs meest complete grondwatermodel Ibrahym, dat geschikt is voor het uitwerken van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime en het vaststellen van de duurzaam winbare grondwaterhoeveelheden uit het diepe deel van de Roerdalslenk in midden-Limburg. Organisatie: Provincie Limburg, Waterschap Roer en Overmaas, Waterschap Peel en Maasvallei en Waterleiding Maatschappij Limburg. Informatie: mevrouw J. Wijns
[email protected].
12 april, Tiel - Regionale waterberging themamiddag over zowel de hydrologische als de financiële en juridische aspecten van regionale waterberging aan de hand van drie praktijksituaties: één voor laag Nederland en twee voor hoog Nederland. Organisatie: NVA. Informatie: (070) 414 47 78.
13 april, Leeuwarden ‘Vernatuurlijking’ waterhuishouding studiemiddag waarop met een kritisch oog het huidige waterbeheer bekeken wordt, dit naar aanleiding van het versterkte broeikaseffect door de mens en het voortgaande proces van bodemdaling. Aan de orde komen drie scenario’s voor een ‘vernatuurlijking’ van de waterhuishouding. Organisatie: Van Hall Larenstein. Informatie: Marjan Schonenberg (058) 284 61 60.
18 april, Delft Millenniumdoelen symposium over de millenniumdoelen op het gebied van drinkwater en sanitatie en de inzet die Nederland toont om die te halen. Organisatie: Dispuut Watermanagement. Informatie: (015) 278 42 84.
18-19 april, Rotterdam Industrie en milieu tweedaagse beurs voor milieuapparatuur en technieken op het gebied van onder andere waterbehandeling, grondwatervervuiling en riolering. Organisatie: Easy Fairs. Informatie: (0032) 3 260 8140 of www.easyfairs.com.
19 april, Bilthoven Afvalwater: zonde om weg te gooien symposium over duurzaamheid in de afvalwaterzuivering. Organisatie: NVA. Informatie: Jan-Willem Mulder (078) 633 16 68 of Heleen Sombekke (058) 284 62 00 (inhoudelijk) of Tineke Kabbes (035) 526 20 20 (organisatorisch).
20 april, Lichtenvoorde Milieuwinsten op bedrijventerreinen excursie naar een leerlooierij waarvan het afvalwater geïntegreerd wordt behandeld met rioolwater. Organisatie: Studiekring Milieu van de Wageningen Universiteit. Informatie:
[email protected].
24 april, Amersfoort Samen werken aan een optimaal afvalwatersysteem symposium over een doelmatige(re) samenwerking tussen gemeenten en waterschappen in de bebouwde omgeving die moeten leiden tot een efficiënter afvalwatersysteem. Organisatie: HolaPress Congresbureau. Informatie: (040) 208 60 60.
24 april, Arnhem Kwaliteitsborging in de hydrobiologie tweede discussiedag over kwaliteitsborging in de hydrobiologie, met als thema: de praktijk. Er wordt gesproken over de huidige praktijk en de gewenste ontwikkelingsrichtingen daarin. De eisen en wensen van de Europese Commissie worden toegelicht. Aan de hand van praktijksituaties worden verschillende biologische kwaliteitselementen besproken. Organisatie: WEW, NEN, RIZA en STOWA. Informatie: www.wew.nu.
24-25 april, Leiden Grondwater: omgaan met overlast en onderlast tweedaags congres over de consequenties van de Grondwaterrichtlijn, aansprakelijkheid en verzekerbaarheid van grondwaterschade, industrieel grondwatergeberuik, de aanpak en rolverdeling van grondwaterbeheer en funderingsproblemen en -oplossingen. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
25 april, Driebergen Investeringsbudget Landelijk Gebied congres over de samenvoeging van alle overheidssubsidies voor het landelijke gebied in het ILG en bijvoorbeeld de rol van de waterschappen in deze nieuwe financieringsstructuur, die sinds 1 januari geldt en er voor moet zorgen dat projecten voor het buitengebied integraler aangepakt worden door de betrokken partijen en een betere bescherming gaan bieden aan het landelijk gebied. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: (070) 441 57 95.
26 april, Leeuwarden - Wetsus informatiebijeenkomst over de verschillende onderzoeksthema’s, de samenwerkingsovereenkomsten met onder andere TNO en Kiwa en de ombouw van de stichting naar een technologisch topinstituut voor watertechnologie. Informatie: (058) 284 62 00.
26 april, Apeldoorn Assetmanagement gas- en waternetten
26 april, Arnhem Maatschappelijke kostenbatenanalyses symposium over een (digitale) werkwijzer waarmee een maatschappelijke kostenbatenanalyse semi-automatisch kan worden uitgevoerd. Organisatie: STOWA en Leven met Water. Informatie: (030) 232 11 99.
23 mei, Utrecht Waterschappen Europa bewust workshop over het belang van de Europese wet- en regelgeving voor de Nederlandse waterschappen. Organisatie: Unie van Waterschappen. Informatie: Bart van der Helm (070) 351 97 28.
24 mei, Den Haag ‘Hollands Glorie’ en het dilemma tussen gevaar en overlast eerste van twee bijeenkomsten waarop maximaal 35 (top)bestuurders uit de watersector debatteren over de transitie naar een klimaatbestendige samenleving aan de hand van de stelling dat overstromingsgevaar een integraal onderdeel van de ruimtelijke planning in Nederland moet worden. De tweede bijeenkomst is op 13 september en de openbare slotconferentie op 20 september. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
24 mei, Gouda INSIDE de resultaten van vijf jaar onderzoek naar dijkversterkingstechnieken door Nederlandse kennisinstellingen, ingenieursbureau’s en aannemers worden hier gepresenteerd. Deze onderzoeken werden (mede) gefinancierd door Rijkswaterstaat in het kader van WINN. Organisatie: Rijkswaterstaat en CUR Bouw & Infra. Informatie: (0182) 54 06 50.
31 mei, Wageningen Overstromingsrisico’s, de relatie tussen ruimte, water en risico één van de zes debatten in de maanden januari t/m juni over de inrichting van het landelijk gebied. Organisatie: Tijdschrift Landwerk en KLV Studiekring Land- en Watergebruik. Informatie: Aad Hendrickx (0317) 42 29 66.
7 juni, Rotterdam Transitie naar de eerste klimaatbestendige samenleving ter wereld? slotconferentie van een nationale debatcyclus over water, aarde en samenleven. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: Eva Geensen (073) 684 25 26.
symposium over het belang van het vergaren van de juiste informatie voor besluitvorming. Organisatie: Kiwa Training. Informatie: Marjan Westrik (055) 539 33 68.
H2O / 7 - 2007
41
handel & industrie ISO-certificering voor HydroLogic HydroLogic, dat waterbeheerders helpt met duurzame oplossingen voor waterbeheer, beschikt sinds kort over een ISO 9001-2000-certificaat.
HydroLogic is van toepassing op zowel water- als kennismanagement en hydroinformatica. Het systeem betreft het gehele werkproces.
HydroLogic is één van de weinige bedrijven in het dienstverlenend midden- en kleinbedrijf met een gecertificeerd kwaliteitsmanagementsysteem. Volgens de meest recente cijfers zou elf procent van de zakelijke dienstverleners over zo’n certificaat beschikken. Het kwaliteitsmanagementsysteem van
Voor de klanten betekent de certificering dat het bedrijf innovatieve diensten levert van goede kwaliteit. Dit geldt voor zowel adviesopdrachten als procesbegeleiding en de bouw van concrete beslissingsondersteunende systemen.
De APP is ontwikkeld om te voldoen aan de vraag naar een krachtige en flexibele besturing en monitoring voor afvalwater- en schoon watersystemen. Vergeleken met zijn voorganger heeft de nieuwe computer een verbeterde gebruikersinterface en een groter scherm. Door de snellere processor worden applicaties tot vier maal sneller opgestart.
Krohne introduceert de OPTIMASS 1300, een Coriolis massaflowmeter voor standaardtoepassingen.
Voor meer informatie: www.hydrologic.nl.
Nieuwe serie gemaalcomputers Flygt introduceert een nieuwe reeks gemaalcomputers: de APP 700.
Nieuwe massaflowmeter voor standaardtoepassingen
Verder beschikt de APP over meer geheugen en zogeheten ‘floating point’ ondersteuning, waarbij complexe berekeningen eenvoudiger kunnen worden uitgevoerd. De open architectuur van de nieuwe computer zorgt ervoor dat deze kan communiceren met de meeste gangbare SCADA-systemen. Tenslotte kunnen de nieuwe gemaalcomputers werken met de protocollen van AquaCom, Comli en Modbus. Voor meer informatie: Bas Verbist (078) 654 84 83.
De OPTIMASS 1300 heeft een maximale meetfout van 0,2 procent van de gemeten waarde. Het is een compact instrument en is leverbaar in vier diameters, van DN15 tot en met DN50. Bij deze diameters hoort een nominale flow van respectievelijk 4.800, 20.000, 60.000 en 125.000 kilo per uur. De maximale druk bedraagt 100 bar. De te meten dichtheden lopen uiteen van 400 tot 2.500 kilo per kubieke meter. Standaard flensen hygiënische aansluitingen zijn leverbaar. De OPTIMASS 1300 heeft geen speciale inbouwvoorschriften en is ongevoelig voor invloeden van buitenaf. Voor meer informatie: Mark van Hoven
[email protected]. De OPTIMASS 1300 voor standaardtoepassingen.
Eenvoudig plaatsbare buizen van nodulair gietijzer Saint-Gobain Pipe Systems heeft TAG 32 ontwikkeld, een nieuwe generatie dunwandige buizen van nodulair gietijzer voor vrijvervalleidingen in een gescheiden rioolstelsel. De buizen zijn zeer eenvoudig te plaatsen. De buizen zijn verkrijgbaar in de diameters DN150 tot 300. De nieuwe buizen en hulpstukken, die op basis van adviezen van installateurs zijn ontwikkeld, zijn eenvoudig te plaatsen en in te korten. Daarnaast kunnen de buizen in de sleuf met de hand gericht en geplaatst worden. Tenslotte beschikken
de buizen en de hulpstukken over dezelfde afdichtingsringen. De TAG 32-buizen werden eind vorig jaar voor het eerst gebruikt in de Belgische gemeente Comines. Hier werd 350 meter van deze buizen gebruikt voor de verbinding tussen de huisaansluitingen en het hoofdriool. De systeemeigen afdichtingsringen en het geringe gewicht van de hulpstukken vergemakkelijkten de plaatsing aanzienlijk. Verder bleek dat het systeem geen specifieke sleufaanvulling nodig heeft. Voor meer informatie: (036) 533 33 44.
De TAG 32-buizen werden eind vorig jaar voor het eerst gebruikt in België.
Vijf jaar garantie op slangenpompen Watson-Marlow Bredel uit GrootBrittannië is zo overtuigd van de betrouwbaarheid van de 520-, 620en 720-serie slangenpompen dat het bedrijf als eerste ter wereld een vijfjarige garantie aanbiedt op haar producten. De 520-, 620- en de nieuwe pompserie 720 bieden doorstroomsnelheden die variëren van microliters tot 4.000 liter per uur. De besturingsmogelijkheden zijn analoog (4..20 mA) of digitaal via RS232 of RS485. De pompen, ook leverbaar in een robuuste afspoelbare behuizingen met IP66 besturingsmogelijkhden, zijn ook uitgerust met LoadSure slangelementen, waardoor het onderhoud slechts één minuut kost. Voor meer informatie: (010) 462 16 88.
42
H2O / 7 - 2007
.HQQLVNULMJWSDV ZDDUGHDOVMHHULHWV PHHGRHW Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. Het voert het gezamenlijke onderzoeksprogramma BTO uit voor de drinkwaterbedrijven en hun (internationale) partners en werkt daarbij samen met diverse kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus – een garantie voor innovatie en voortdurend actuele kennis. Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management. Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11
BTO
e-mail
[email protected]
www.kiwawaterresearch.eu