nº
40ste jaargang / 14 december 2007
24 /
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
WATERSECTOR BUNDELT KRACHTEN OM SANITATIEDOELEN TE HALEN INTERVIEW MET MATHIEU PINKERS NIEUWE LOZINGSREGELS VAN AFVAL-, HEMEL- EN GRONDWATER VRAGEN OVER DE KWALITEIT VAN AFSTROMEND REGENWATER
ZODRA ER NIEUWE WETTEN KOMEN, KOMEN WIJ MET NIEUWE KANSEN. De wetgeving verandert voortdurend. En dat zal dit jaar niet minder worden. Dat heeft gevolgen voor uw bedrijfsvoering. Processen moeten worden aangepast. Nu zien sommige ondernemers dat als een probleem. Terwijl het een kans kan zijn. Want een nieuwe wet vereist wel aanpassingen, maar met de juiste kennis en ervaring kan elke aanpassing een voorsprong op de concurrent opleveren. Zo gaat compliance in uw voordeel werken. Of het nu SEPA, Solvency II of de Splitsingswet betreft. Wij adviseren u over de kansen en implementeren dat advies vervolgens in uw bedrijfsprocessen. En dan maakt het niet uit wat ze in Den Haag bedenken. Wij zorgen er in Arnhem voor dat u er wijzer van wordt.
WWW.EIFFEL.NL
Afval
D
oor de wc moeten geen doekjes gespoeld worden. Dat vindt, neem ik aan, iedereen. Toch blaakt de overheid, in dit geval minister Cramer, weer eens in onduidelijkheid uit door dit niet expliciet zo aan te geven, maar met de producenten van de doekjes af te spreken dat ze doorspoelbaar worden. Gekker moet het niet worden, lijkt me. Die doekjes horen gewoon in de vuilnisbak. Evenals allerlei ander afval dat voor rioolverstoppingen en veel ongemak en kosten zorgt. De hoeveelheid afval neemt sowieso toe, ook op straat. En dan heb ik het nog niet eens over sporen van benzine of olie die zo de rioolput instromen. Ik kan het niet staven met gegevens, maar het gemak waarmee tegenwoordig afval weggegooid wordt, stuit me tegen de borst. Een campagne tegen afval moet daarin duidelijk zijn: geen afval op straat, heel snel statiegeld invoeren op plastic en blik en niets door
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
het toilet spoelen (behalve dan natuurlijk onze eigen ontlasting). Een heel eenvoudige, kernachtige campagne kan ik me hierbij voorstellen. Maar dit gebeurt dus niet. Nee, we krijgen doekjes die wel zo zonder problemen door te spoelen zijn. Daar zullen de rioleurs blij mee zijn. Om het nog maar niet te hebben over het effect op andere campagnes. Denkt u nu zelf dat we de doorsneeNederlander zo ver krijgen dat hij een duurzame wc koopt waarmee urine apart ingezameld wordt? Hij of zij ziet ons al aankomen. Waarbij ik overigens nog wel steeds geloof dat het merendeel van de Nederlanders wel gezond verstand heeft en dat gebruikt en de wc dus alleen gebruikt waarvoor die bestemd is en niet als afvalbak. Peter Bielars
inhoud nº 24 / 2007 4
/ Nederlandse watersector bundelt krachten om sanitatiedoelen te halen
6
/ Duurzame fosfaatverwijdering (vooralsnog) niet haalbaar Martijn van Leusden, Jans Kruit en Cora Uijterlinde
8
/ Mathieu Pinkers: “Geen waterproblemen als wij ons voldoende inspannen” Maarten Gast
4
10 / Nieuwe regels voor lozingen van afvalwater, hemelwater en grondwater Miriam Aerts en Peter de Putter
12 / Diepe putten in Rijnland herinrichten met baggerspecie voor de KRW? Matthijs Buurman en Willy van der Hulst
14 / Het contact met de klanten
14
Hirschel Hessel, Ludo Raedts en Stephen Goldman
20 / Eerste daadwerkelijke sluiting Maeslantkering goed verlopen Johannes Odé
22 / ‘Natuurramp in Friesland veroorzaakt tunneldal’ Peter van Bergen
24 / Reactie: macht en tegenmacht
20
Maarten Gast
31 / Analyse van de meest gestelde vragen over de kwaliteit van regenwater Floris Boogaard, Gert Lemmen en Bert Palsma
34 / Nieuwe methode om deeltjesgedrag tijdens drinkwaterzuivering te bepalen Wolter Siegers, Marie Raffin, Harry Leijssen en Rob Vermeulen
37 / Milieuchemische karakterisering van de waterbodems van de Dommel en de Dinkel Jessica Thomas, Jasper Griffioen en Gerard Klaver
40 / Nieuwe horizon voor denitrificatie en defosfatering Jan Weijma, Ad de Man, Coos Wessels en Hans Wouters
Bij de omslagfoto: Een met huishoudelijk afval vervuilde regenwaterput bij een marktterrein (zie pagina 31) (foto: Tauw).
Nederlandse watersector bundelt krachten om sanitatiedoelen te halen Het internationale jaar van de sanitatie 2008 is al begonnen. Op 26 november gaf kroonprins Willem-Alexander de aftrap in Zaandam. Daaraan voorafgaand discussieerden verschillende spelers uit de Nederlandse watersector met elkaar over de bijdrage die zij samen kunnen leveren aan het (sneller) behalen van de internationale millenniumdoelen op het gebied van sanitaire voorzieningen.
O
m de 17 seconden sterft ergens op aarde een kind aan diarree, omdat het verstoken is van goede sanitaire voorzieningen. Iedere week sterven naar schatting 42.000 mensen aan ziekten die met gebrekkige sanitaire voorzieningen in verband kunnen worden gebracht. Maar liefst 40 procent van de wereldbevolking oftewel 2,6 miljard mensen ontberen een toilet. Volgens millenniumdoel 7 zou dit aantal vóór 2015 gehalveerd moeten zijn. Maar bij het huidige tempo wordt de halvering pas in 2027 gehaald, in de droge delen van Afrika zelfs niet voor de volgende eeuw. De Nederlandse regering wil in ieder geval 50 miljoen mensen voor 2015 toegang geven tot adequate sanitaire voorzieningen. Tijdens de bijeenkomst op 26 november toonde de Nederlandse watersector een sterke betrokkenheid bij deze doelstelling. In de ochtend verzorgden de Unie van Waterschappen en VNG International een seminar over de inzet van waterschappen en gemeenten op het gebied van sanitatie in ontwikkelingslanden. In haar inleiding pleitte Elisabeth von Münch van UNESCO-IHE voor meer aandacht voor de sloppenwijken. “In 2000 waren er wereldwijd 920 miljoen sloppenwijkbewoners, in 2030 zullen dat er al twee miljard zijn. Binnen de millenniumdoelen streven we ernaar om de levensomstandigheden van 100 miljoen sloppenbewoners te verbeteren. Dat lijkt misschien heel veel, maar het gaat natuurlijk om een relatief klein deel van het totaal.” De hoogzwangere Von Münch toont een foto van een kind dat in een open riool speelt. De oplossing voor het sanitatieprobleem ligt volgens haar in ecologische sanitatie, ook wel Ecosan genoemd. De methode is niet alleen duurzaam (hergebruik van faces en/ of urine) maar ook goedkoop. Een voorbeeld is het scheiden van faces en urine, waarbij de gedroogde faces weer als mest in de landbouw gebruikt kunnen worden en zo voor een hogere landbouwproductie kunnen zorgen in gebieden waar boeren geen geld hebben voor kunstmest.
Capaciteitsopbouw door waterschappen Nadat ook Bjartur Swart van STOWA pleitte voor het in transitielanden introduceren van toiletten waarbij faces en urine gescheiden worden, ontstond een discussie over de vraag of high-tech oplossingen daar wel
4
H2O / 24 - 2007
leveren aan betere sanitaire voorzieningen en daarmee aan betere leefomstandigheden.
Samenwerken Siemen Veenstra, projectdirecteur van Vitens Evides International, probeerde vervolgens in zijn voordracht een brug te slaan tussen de activiteiten van de verschillende vertegenwoordigers uit de Nederlandse watersector. “In Nederland heeft het 100 jaar geduurd voordat in principe iedereen kon beschikken over schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen. We moeten niet denken dat we in ons eentje binnen enkele jaren de hygiëne in ontwikkelingslanden structureel kunnen verbeteren.” Om op het gebied van sanitatie structurele én betaalbare resultaten te boeken, vindt Veenstra samenwerking tussen drinkwaterbedrijven, gemeenten en waterschappen onontbeerlijk. “In Nederland zijn 500 organisaties actief in de waterketen. Samen zijn zij goed voor een omzet van bijna vier miljard euro per jaar. Als we die krachten weten te bundelen en efficiënt inzetten, kunnen we heel veel bereiken.”
Kroonprins Willem-Alexander opende het jaar van de sanitatie in Zaandam tijdens een benefietconcert van Simavi (foto: Simavi / John ten Boer).
relevant zijn. Zo blijken er maar weinig waterdeskundigen in bijvoorbeeld Oeganda en Mozambique te zijn die deze technieken kunnen gaan leren en toepassen. Volgens Gert de Bruijne van WASTE levert technische kennis momenteel geen substantiële bijdrage aan het sanitatieprobleem in ontwikkelingslanden. “Capaciteitsopbouw op het gebied van sanitatie is veel belangrijker. Nederlandse waterschappen zouden bijvoorbeeld kennis kunnen overdragen over de manier waarop hun organisatie is opgezet en hoe je sanitatie financieel duurzaam kan maken.” In het tweede deel van de ochtend vertelden vertegenwoordigers van Wereld Waternet, Waterschap De Dommel en de gemeente Gouda over de sanitatieprojecten in ontwikkelingslanden die zij vanuit hun maatschappelijke betrokkenheid ondersteunen. Allemaal meldden ze te zijn getroffen door de slechte hygiënische omstandigheden in de projectgebieden en hoopten ze met hun financiële steun, technische kennis en personele inzet een bijdrage te kunnen
Veenstra toonde zich bezorgd over de kwaliteit en effectiviteit van alle goed bedoelde projecten. “Professionele ondersteuning leveren aan de millenniumdoelen is gebaat bij slagkracht en dus bij schaal. Bundeling en integratie is hard nodig”, aldus de projectdirecteur. Het NWP, dat voor de watersector de coördinatie verzorgt van de activiteiten rondom het internationale jaar voor sanitatie in Nederland, is van plan op korte termijn het programmabureau WASH (WAter, Sanitation and Hygiene) op te richten. Doel hiervan is om de afstemming, coördinatie en informatieontsluiting van de Nederlandse ambitie ten opzichte van de millenniumdoelen te optimaliseren.
Inspiratie Het middagprogramma, georganiseerd door NWP, IRC, WASTE, Simavi en Women for Water, moest ‘inspiratie voor water’ opleveren en werd geopend door Monique de Vries, dijkgraaf van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De inspiratie werd geleverd in de vorm van korte voordrachten over sanitatie door Jon Lane (directeur Water Supply and Sanitation Collaborative Council), Rien Rense (Rense Milieu Advies en voormalig directeur Afvaloverlegorgaan) en Joppe Cramwinckel (Shell Nederland). Na de voordrachten konden de toehoorders
zelf met het thema sanitatie aan de slag in een workshop waarin zeven stellingen werden gepresenteerd. Na een gezamenlijke discussie werd geconcludeerd dat de partijen uit de watersector hun krachten moeten bundelen, dat de nadruk in de sanitatieprojecten vooral moet liggen op de capaciteitsopbouw en bewustwording van de lokale bevolking en dat projecten altijd moeten passen binnen de lokale context.
Kroonprins “Belofte maakt schuld”. Met deze woorden benadrukte kroonprins Willem-Alexander ‘s avonds nogmaals het belang van de Nederlandse inbreng in het Jaar van de Sanitatie. Op 21 november had hij het jaar op internationaal niveau officieel geopend bij de Verenigde Naties in New York. Maandag 26 november deed hij dat samen met prinses Maxima op nationaal niveau tijdens het jaarlijkse benefietconcert van Simavi. “Het belang van goed drinkwater, goede toiletvoorzieningen, riolering en afvalwaterzuivering steekt verder dan deze faciliteiten zelf. Het vormt de basis voor een waardig en gezond leven, maakt deelname van meisjes aan educatie mogelijk omdat ze dan niet uren water moeten sjouwen, overdag veilig hun behoeften kunnen doen omdat het een bijdrage levert tot preventieve gezondheidszorg én tot afname van moeder- en kindersterfte. Bovendien leidt elke euro die geïnvesteerd wordt in betere sanitatie, tot zeven euro opbrengst door betere arbeidsprestaties door gezondere mensen”, aldus prins Willem-Alexander. “Betere gezondheidszorg en vaccinatieprogramma’s hebben geen zin zolang er geen fatsoenlijke riolering is en het belang van handen wassen niet duidelijk is. Daarom moet dit probleem hoger op de agenda. Ik zal dit persoonlijk op grote internationale conferenties overal ter wereld gaan uitdragen in 2008,” aldus de kroonprins. “Het probleem lijkt op een soort mammoettanker die heel langzaam op de goede koers gebracht moet worden.” Namens de Nederlandse regering benadrukte staatssecretaris Tineke Huizinga het belang van samenwerking van alle Nederlandse deskundigen en overheden, publieke en private bedrijven, opleidingsinstituten en ontwikkelingsorganisaties om de Nederlandse toezegging aan de VN te realiseren. Voor publieke organisaties als drinkwaterbedrijven en waterschappen wil de regering meer mogelijkheden creëren om in het buitenland actief te zijn. Samenwerkingsverbanden als het Netherlands Water Partnership en het programma Partners voor Water verdienen alle steun, aldus Huizinga.
verslag “Klimaatverandering opnemen in de stroomgebiedsbeheerplannen van 2009” ‘Hoe kan klimaatverandering worden meegenomen in de stroomgebiedsbeheerplannen van de Kaderrichtlijn Water?’, zo luidde de centrale vraag in de workshop van de CIS-werkgroep over klimaatverandering en de KRW op 20 en 21 november in Bonn. De deelnemers waren unaniem: in de stroomgebiedsbeheerplannen van 2009 moet een apart hoofdstuk komen over klimaatverandering. Het gaat echter om een algemeen overzicht van te verwachten effecten van klimaatverandering op het beheer van het stroomgebied en niet om een gedetailleerde kwantitatieve exercitie. De aanwezigen voelden voor een controlelijst waarmee op kwalitatieve manier is na te gaan of maatregelen in de KRW wel of niet in lijn zijn met de klimaatadaptatie.
E
en hoofdstuk over klimaatverandering leek de deelnemers aan de bijeenkomst zinnig omdat het tegemoet komt aan de grote belangstelling die inmiddels bestaat voor de klimaatverandering, het de weg bereidt voor een nadere uitwerking in de (internationale) stroomgebiedsbeheerplannen voor 2015 (KRW en richtlijn overstromingsrisico) én het helpt om de gevolgen van klimaatverandering scherp op het netvlies van de waterbeheerder te krijgen. In Bonn waren ongeveer 50 deelnemers uit 25 landen. West en noord waren beter vertegenwoordigd dan zuid en oost. Vanuit Nederland waren Lucas van de Winckel (DGW), Rob Portielje en Marcel de Wit (RWS Waterdienst), Jaap Goudriaan (Provincie Limburg/IPO) en Gertjan Zwolsman (Kiwa Water Research) aanwezig. De uitkomst van de workshop zal worden voorgelegd aan de Europese waterdirecteuren.
Veel belang werd gehecht aan het controleren van de KRW-maatregelen op het klimaatbestendig zijn, zeker waar dit investeringen op de lange termijn betreft. Er kwamen geen duidelijke voorbeelden boven tafel waaruit bleek dat bepaalde maatregelen binnen de stroomgebiedsbeheerplannen in strijd zouden zijn met klimaatadaptatie. Klimaatadapatatie of mitigatie kunnen echter wel tegenstrijdig zijn aan sommige doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water: bijvoorbeeld de toename van energiewinning uit waterkracht en reservoirs en stuwmeren. In Engeland heeft men bijvoorbeeld besloten om nieuwe stuwmeren aan te gaan leggen voor de watervoorziening. Deze beslissing is mede ingegeven door de voorziene gevolgen van klimaatverandering. Ook lagere afvoeren en de wens om de binnenvaart te blijven stimuleren, zouden in sommige gevallen harde ingrepen kunnen vereisen. met dank aan Gertjan Zwolsman
Nijgh Periodieken en Vewin intensiveren samenwerking Nijgh Periodieken en Vewin gaan de samenwerking in 2008 intensiveren. Vewin-directeur Theo Schmitz en uitgever Rinus Vissers van Nijgh Periodieken hebben vrijdag 7 december het nieuwe samenwerkingscontract ondertekend in het gebouw van Vewin in Rijswijk. Het opinieblad van Vewin, Waterspiegel, zal vanaf 2008 gemaakt worden op de redactie van Nijgh Periodieken, dat al dit tweewekelijkse tijdschrift H2O uitgeeft. Waterspiegel verschijnt volgend jaar zesmaal: viermaal als regulier blad met interviews en achtergrondverhalen en tweemaal in de vorm van een themanummer. Het eerste (reguliere) nummer in 2008 komt uit in februari. Daarnaast krijgt Waterspiegel maandelijks een herkenbaar katern van vier pagina’s in het tijdschrift H2O. Vewin is al langer één van de participanten in de Stichting H2O. Het nieuwskatern, in elk tweede nummer van de maand, biedt Vewin de mogelijkheid maandelijks actuele zaken in de drinkwaterbranche voor het voetlicht te brengen. V.l.n.r. Rinus Vissers, Theo Schmitz, Peter Bielars (hoofdredacteur H2O), Pieter de Vries (vakredacteur Waterspiegel) en Coen Sledddering (hoofdredacteur Waterspiegel) (foto: Michelle Muus).
Dankzij de persoonlijke inzet van de kroonprins heeft de VN 2008 tot Jaar van de Sanitatie uitgeroepen. met dank aan Maarten Gast
H2O / 24 - 2007
5
Duurzame fosfaatverwijdering (vooralsnog) niet haalbaar Op veel rwzi’s worden ijzerzouten toegepast voor fosfaatverwijdering uit afvalwater. In STOWA-verband is onderzocht of fosfaat uit het afvalwater verwijderd kan worden met effluentpolishing, waarbij een afvalproduct uit de drinkwaterbereiding ingezet wordt als adsorbens. Dit blijkt (vooralsnog) niet haalbaar.
B
ij de bereiding van drinkwater vindt meestal een filtratiestap plaats, waarbij ijzer uit het water wordt verwijderd. Dit ijzer kan het in grondwater aanwezige ijzer zijn of een ijzerchloride dat toegevoegd wordt als flocculant. De filtratiestap bestaat uit een enkellaags- of een dubbellaagsfiltratie, waarbij materialen
als filterzand, antraciet of puimsteen worden toegepast. In het verleden zijn testen van simultane fosfaatverwijdering op rwzi’s uitgevoerd met het ijzerhoudende spoelwater van deze filters (STOWA 94-12). In het onlangs uitgevoerde STOWA-onderzoek is echter het filtermateriaal (als adsorbens) onderzocht, aangezien
Filtergrind van pompstation Beegden (Limburg). Adsorptie-isothermen van de drie beste adsorbents. De inzet is een uitvergroting van het gebied linksonder.
zich hierop ijzer(hydr)oxiden kunnen afzetten. Dat ijzer(hydr)oxiden geschikt zijn om fosfaten te adsorberen, is in de literatuur goed beschreven. Van de toepassing van deze vaste ijzer(hydr)oxiden in een filter voor effluentpolishing van rwzi-effluent is echter weinig bekend. Daarom is de haalbaarheid van deze manier van fosfaatverwijdering getoetst op labschaal. Van een tiental drinkwaterpompstations zijn monsters genomen. De drinkwaterstations zijn door de Reststoffenunie geselecteerd, zodat een representatief beeld ontstaat van het potentieel van deze polishingmethode. Rwzi Ootmarsum heeft effluent geleverd voor de evenwichtstesten. Hiermee zijn data verzameld op basis waarvan adsorptie-isothermen zijn opgesteld. Uit de testen bleek dat het verwijderen van fosfaat uit rwzi-effluent door adsorptie aan filtermateriaal uit de drinkwaterbereiding met als doel om zeer lage effluentconcentraties (< 0,15 mg PO4-P/l) te behalen, in principe mogelijk is. De verhouding tussen benodigd filtermateriaal en de hoeveelheid fosfaat die deze kan binden, is dusdanig dat deze techniek niet geschikt is voor de praktijk. Berekend is dat indien de geschatte jaarlijks geproduceerde 6.000 ton afvalproduct ingezet zou worden voor fosfaatverwijdering, dit voldoende zou zijn voor één rwzi met een grootte van circa 10.000 i.e. (à 54 g. BZV). Een voorstel voor verdergaand onderzoek was daardoor niet opportuun. Martijn van Leusden en Jans Kruit (Royal Haskoning) Cora Uijterlinde (STOWA)
Digitale foto’s
A
ls u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi. Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!
6
H2O / 24 - 2007
actualiteit Vliegende start risicomanagement bij waterschappen In de begroting voor 2009 zijn waterschappen verplicht een paragraaf over weerstandsvermogen op te nemen. Waterschappen dienen daarin expliciet te rapporteren over de uitkomsten van hun risicomanagementproces. Gemeenten kennen deze verplichting al sinds 2004, maar hebben enorm veel moeite gehad risicomanagement te verankeren. Inmiddels is de inzet van risicomanagement veranderd van een middel om alleen het weerstandsvermogen te bepalen in een middel om (beter) te kunnen sturen op risico’s. De kennis en ervaring die gemeenten en provincies hebben opgedaan, maken het voor waterschappen mogelijk een vliegende start te maken met risicomanagement.
D
e regelgeving omtrent het weerstandsvermogen van waterschappen is opgenomen in het Waterschapsbesluit. Dit besluit zal tegelijk met de nieuwe waterschapswet in werking treden. Het streven is dat deze op 1 januari aanstaande in zal gaan. Waterschappen moeten een paragraaf weerstandsvermogen in de begroting opnemen, die tenminste een inventarisatie van de weerstandscapaciteit moet bevatten evenals een inventarisatie van de risico’s en het beleid omtrent beiden. Hierbij wordt onder weerstandscapaciteit verstaan ‘de middelen en mogelijkheden waarover het waterschap beschikt of kan beschikken om niet-begrote kosten te dekken’. Met betrekking tot de risico’s gaat het om ‘alle risico’s waarvoor geen maatregelen zijn getroffen en die van materiële betekenis kunnen zijn in relatie tot de financiële positie’. Het alleen inzetten van risicomanagement om te voldoen aan deze nieuwe regelgeving biedt weinig voordelen. Pas wanneer risicomanagement breder ingezet wordt, wordt het mogelijk een grote toegevoegde waarde te creëren. Door vooraf een duidelijke visie te ontwikkelen en de extra belasting in verhouding te brengen tot de voordelen, wordt de kans dat risicomanagement ook daadwerkelijk een toegevoegde waarde biedt, aanzienlijk vergroot.
Vooraf een duidelijke visie Veel gemeenten zijn begonnen met het invoeren van risicomanagement. Een duidelijke visie op het gebruik ervan ontbrak daarbij veelal. Risicomanagement bestond uit een jaarlijkse ronde langs alle afdelingen met de vraag welke risico’s voor iedere afdeling in de paragraaf weerstandsvermogen opgenomen zouden moeten worden. Door deze benadering wordt echter geen toegevoegde waarde gecreëerd voor de afdelingshoofden die hieraan meewerken en wordt ‘risicomanagement’ slechts ervaren als extra belasting. In de afgelopen jaren is echter het besef gegroeid dat met risicomanagement meer bereikt kan worden dan het invullen van een verplichting in de begroting. Door de vraag naar duidelijkheid en het sneller beschikbaar hebben van informatie komen risico’s die zich voordoen, ook sneller naar buiten. Vaak is dan het kwaad al geschied en kan enkel nog de geleden (imago)schade zo goed mogelijk beperkt worden. Dit resulteerde in een vraag
van de beleidsdoelstellingen, dan krijgt het ook waarde voor de organisatie en haar medewerkers. Wanneer risico’s duidelijk in beeld zijn, wordt het makkelijker deze, indien gewenst, op een efficiënte en effectieve wijze te beheersen. Daarnaast helpt het delen van risico’s en beheersmaatregelen ook om met name de laatste te verbeteren, zowel binnen als buiten de eigen organisatie.
Breuk van een persleiding bij ’s-Gravenpolder afgelopen september (foto: Waterschap Zeeuwse Eilanden).
vanuit met name gemeentebesturen om meer grip op de risico’s. Deze vraag heeft in veel gevallen al geleid tot een herbezinning op de wijze waarop invulling is gegeven aan risicomanagement. De doelstelling is veranderd in een managementinstrument, waarbij de paragraaf weerstandsvermogen slechts een bijproduct is en niet meer het doel op zich. Door vooraf duidelijke doelstellingen te formuleren op het gebied van risicomanagement, kunnen waterschappen voorkomen dat zij in dezelfde situatie belanden en hun beleid op dit gebied keer op keer bij moeten stellen. Wanneer vooraf de keuze gemaakt wordt om risicomanagement in te zetten als middel om (beter) te kunnen sturen op risico’s, had dit in een aantal gevallen wellicht veel weerstand en capaciteitsinzet kunnen voorkomen. Door managers zelf verantwoordelijk te maken voor risicomanagement en risico’s te zien als bedreigingen voor het behalen van beleidsdoelstellingen, wordt de toegevoegde waarde voor hen al snel duidelijk. Hiermee zal het draagvlak binnen de organisatie vergroot worden en ontstaan mogelijkheden om beter te kunnen sturen op het bereiken van doelstellingen op diverse niveaus. Vaak wordt bij de invoering van nieuwe regelgeving de vraag gesteld of de benodigde inspanning wel opweegt tegen de (mogelijke) voordelen. In het geval van de invoering van een paragraaf weerstandsvermogen zal dit waarschijnlijk niet anders zijn. Wanneer risicomanagement alleen ingezet wordt ter invulling van de paragraaf weerstandsvermogen, dan is er voor waterschappen weinig toegevoegde waarde. Wordt risicomanagement echter ingezet om managers te ondersteunen bij het uitvoeren van hun taak en het realiseren
Enkele middelen om de extra belasting voor de organisatie te beperken, zijn: het gebruik van een eenvoudige en eenduidige systematiek, het in één keer in kaart brengen van risico’s op alle gebieden en het bundelen van bestaande activiteiten op het gebied van risicomanagement. Welke stappen moeten ondernemen worden om risicomanagement in de toekomst van waarde te laten zijn? Stel allereerst een beleidsplan op met daarin in ieder geval de volgende onderwerpen: de doelstellingen van risicomanagement, de taken en verantwoordelijkheden en de rapportage. Na accordering door het bestuur kan een implementatieplan geschreven worden, met daarin antwoord op de vragen: hoe kunnen verschillende initiatieven gebundeld worden, hoe gaat de te gebruiken systematiek er uit zien en hoe valt risicomanagement in te zetten bij projecten? Hierbij is het van belang met veel betrokkenen binnen de organisatie te overleggen en te zorgen dat beide documenten werkbaar zijn en gedragen worden door de organisatie. Jeroen Scholten (Nederlands Adviesbureau voor Risicomanagement)
Verschijningsdata
D
e verschijningsdata en de data waarop kopij voor het betreffende nummer aangeleverd moet zijn, staan op een overzicht dat u kunt aanvragen bij de redactie: (010) 427 41 65. Daar is ook een handleiding op te vragen voor de artikelen in Platform.
H2O / 24 - 2007
7
MATHIEU PINKERS, PROGRAMMADIRECTEUR LAND EN WATER INTERNATIONAAL BIJ HET MINISTERIE VAN LNV:
“Geen waterproblemen als wij ons voldoende inspannen” De hoeveelheid water die nodig is voor de productie van ons voedsel is een veelvoud van de hoeveelheid die wij zelf dagelijks gebruiken. Naast de problemen in vele landen om de bevolking van voldoende en betrouwbaar drinkwater en sanitaire voorzieningen te voorzien, is de watervoorziening van de landbouw derhalve een derde waterbeheeraspect dat om aandacht vraagt. Véél aandacht, omdat de wereldbevolking nog steeds sterk groeit en vanwege de grote trek van het platteland naar de steden. Ook op dit gebied is Nederland in het buitenland actief, onder meer vanuit het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Verslag van een gesprek over dit aspect van onze buitenlandse hulpverlening met ir. Mathieu Pinkers, programmadirecteur Land en Water internationaal bij het ministerie van LNV.
Wat is de rol van uw sector bij LNV? “Voor Nederland is de watervoorziening van de landbouw altijd een belangrijk aspect van de internationale hulpverlening geweest. Omdat de watervoorziening een lokale of regionale problematiek is, vraagt ze om lokale of regionale oplossingen. In de jaren 60 deden wij dat door in allerlei landen grote dammen en irrigatiewerken te bouwen. Na een aantal jaren bleken die niet meer gebruikt te worden, omdat het management van die voorzieningen en van het water niet geregeld was. De overheid ter plekke kon dat probleem niet oplossen en onze hulp had niet het beoogde effect.” “De huidige benadering heeft vorm gekregen in 2000 toen het tweede Wereld Water Forum in Den Haag plaatsvond. Op de grote top in Rio de Janeiro in 1992 was water nog geen thema. Omdat een aantal landen in de aanloop naar die conferentie zag dat de waterproblematiek wel belangrijk maar niet geagendeerd was, hebben zij toen voorafgaand aan Rio een conferentie in Dublin georganiseerd. Daar is vastgesteld dat water als economisch goed net zo belangrijk is als de andere factoren die de economie bepalen. Maar in Rio stond het niet op de agenda en is aan die conclusie van Dublin dus geen gevolg gegeven. Wel is daar vastgesteld dat de oplossing van problemen niet altijd van de overheid verwacht mag worden. Ook andere partijen dragen daarin een verantwoordelijkheid. In de jaren daarop zijn de World Water Council en het Global Water Partnership opgericht, met als doel buiten de overheid om de waterproblematiek aan te pakken. Vooral NGO’s uit landen als Canada en Zweden hebben daarin het voortouw genomen. Nederland was daar toen niet actief bij betrokken.”
8
H2O / 24 - 2007
Wie beschouwt u als belanghebbenden in dit verband? “De World Water Council en het Global Water Partnership (GWP) moesten de waterproblematiek onder de aandacht van degenen brengen die beslissingen nemen. Het GWP is kennis gaan mobiliseren, wat tot het instellen van de wereldwaterfora heeft geleid. Parallel aan dit platform van non-goevernementele organisaties (NGO’s) vond het Wereld Water Forum in Den Haag plaats. Omdat in wezen alle mensen belang hebben bij goed water, is iedereen (particulieren, NGO’s, overheden) belanghebbende als het over water gaat. Het motto van het forum in Den Haag was dan ook ‘Water, een zaak van iedereen’. In Nederland zijn wij in 2000 ook intern de krachten gaan bundelen. Het Nederlands Water Partnership is opgericht, interdepartementale samenwerking is tot stand gekomen via het programma Partners voor Water (waarin ook LNV participeert) en Nederlandse waterkennis wordt ingezet in buitenlandse projecten met een stimuleringsprogramma voor specifieke projecten. Vanuit LNV zijn als onderwerpen aangedragen ‘Water voor voedsel’ en ‘Water voor gezonde ecosystemen’.” “De jaren 2000-2004 hebben wij gebruikt voor het tot stand brengen van kennisnetwerken. Nederlandse en buitenlandse deskundigen zijn samen waterproblemen gaan bestuderen. De resultaten daarvan zijn in 2005 in Den Haag gepresenteerd op een conferentie van LNV met de FAO ‘Water for food and ecosystems’. Conclusie van die conferentie was dat je moet investeren in beleid en samenwerking en niet in technische voorzieningen.”
Kunt u een voorbeeld van zo’n studie geven? “Het watermanagement op de Krim is een voorbeeld. Met deskundigen uit Oekraïne en Nederland (Alterra, Wetlands International en instituten uit Delft) hebben we de watervoorziening van steden en het platteland, de waterverdeling en de waterbeheersing op de Krim in beeld gebracht. Na de dialoog op onderzoeksniveau is de dialoog op beleidsniveau tot stand gebracht in een waterpanel van vertegenwoordigers van ministeries uit de Oekraïne en Nederland. Afspraken zijn gemaakt over de assistentie over en weer. In die periode (2000-2004) hebben we soortgelijk onderzoek in 20 landen verricht. Na de conferentie met de FAO in 2005 is gerapporteerd aan de Commission for Sustainable Development van de VN. Die heeft toen landen gevraagd beleid te ontwikkelen ten aanzien van de watervoorziening van landbouw en natuur. Vijf landen hebben daarbij specifiek aan Nederland hulp gevraagd. Die vragen hebben geleid tot waterpartnerships vanuit LNV met Vietnam, Ethiopië, Zuid-Afrika, Maleisië en Oekraïne.”
Speelt de kroonprins ook in die sfeer een rol? “Door zijn voorzitterschap van de speciale adviescommissie voor drinkwater en sanitatie van de secretaris-generaal van de VN en door alle aandacht voor 2008 als Jaar van de Sanitatie, ontstaat wellicht de indruk dat de kroonprins zich alleen met de drinkwater- en afvalwaterproblematiek bezighoudt. Maar dat is zeker niet het geval. Op het Wereld Water Forum in 2000 in Den Haag heeft hij actief richting gegeven aan de aanpak van de problematiek van water voor voedsel en voor ecosystemen. Hij is voorzitter geweest van een conferentie in Addis-Abeba, als voorbereiding op de FAO-conferentie in Den Haag. Hij heeft persoonlijk de terugkoppeling van de uitkomsten van de FAO-conferentie naar de CSD verzorgd. Hij verdeelt zijn aandacht heel evenwichtig over alle aspecten van het waterbeheer.”
Wat gaat Nederland in deze vijf landen doen? “In principe reageren wij op hun vragen. Maar in algemene zin is de problematiek in deze landen bekend. Hoofdopdracht zal zijn om sectoren bij elkaar te brengen en tot uitwisseling te laten komen. Niet alleen de betreffende overheden, maar alle belanghebbenden: ook de boeren, de industrie, de vrouwen en de milieuorganisaties. Eerst verbindingen zoeken, samenhang aanbrengen, daarna werkbare projecten afzonderen. In het algemeen zullen wij twee boodschappen uitdragen. De eerste is de samenhang in het stroomgebied zoeken, daarbinnen integraal naar alle aspecten van het waterbeheer kijken. De tweede is die van de ecosysteembenadering, het rekening houden met en inspelen op alle natuurlijke samenhangen. Omdat Nederland belangrijk is in de grote trekroutes van veel vogels, betekent duurzaam beheer van water en land bij ons dat je met dat aspect rekening
interview bepalen. Als wij kijken naar het gigantische productievermogen van de Nederlandse land- en tuinbouw en de mogelijkheden om ook de schadelijke effecten daarvan te beheersen, dan is de voedselproductie als zodanig geen punt.”
Wat is de uitdaging voor uzelf? “Uitdaging voor mij is om mensen en organisaties bij elkaar te brengen. Voor één doel gaat dat nog, voor twee doelen is dat al een stuk moeilijker en voor vele doelen echt ingewikkeld. Als dat lukt, is het een proces waarop de betrokkenen met voldoening terugkijken. Zo is het ons gelukt om water hoog op de agenda te krijgen, om begrip daarvoor te kweken over de grenzen van sectoren heen, bij ogenschijnlijk tegenstrijdige partijen.” “Bij al dit werk zijn de drie P’s belangrijk: People, Profit en Planet. Die drie belangen Mathieu Pinkers
houdt. Dat principe geldt in andere landen net zo. Boodschap is dus de belangen van landbouw en natuur bijeen te brengen en beide te behartigen.”
Accepteert men deze boodschap? “In Den Haag was er in 2000 nog een kakofonie van tegenstrijdige geluiden. Toch was het de start van een mondiaal proces van het zoeken van verbindingen, van het slaan van de brug tussen landbouw en ecologie, van het aangaan van de dialoog, het delen van kennis, het duidelijk maken van de achtergrond van standpunten. Het is de aanleiding geweest tot een grote studie wereldwijd waarin 800 onderzoekers een actueel beeld van de toestand van land en water geven. In 2000 dacht iedereen nog zelf de wijsheid in pacht te hebben. Nu bestaat een actueel en integraal overzicht van de feitelijke situatie. In deze studie ‘The comprehensive assesment of watermanagement in agriculture’ zijn ook de ecologische problemen, veroorzaakt door de landbouw, meegenomen. Uitdaging wordt om een goede balans te vinden, het spanningsveld tussen landbouw en natuur te overbruggen. Dat gaat niet vanzelf, dat vraagt veel energie.” “In Ethiopië bijvoorbeeld worden veel bloemen geteeld. Voorbeeldprojecten waarin je laat zien hoe je teeltkeuze en -methode zo kunt opzetten dat je minder water nodig hebt, het water minder vervuilt,
CV 1948 geboren in Heerlen 1967-1973 studie cultuurtechniek Landbouwhogeschool Wageningen 1974-1989 Rijksdienst IJsselmeerpolders 1989-1999 directeur International Institute for Landreclamation and Landimprovement 1999-heden programmadirecteur Land en Water internationaal van het ministerie van LNV, programmadirecteur Partners for Water
“Balans tussen water voor landbouw en ecologie vinden”
terwijl de bedrijven toch goed functioneren en werkgelegenheid aan de lokale bevolking bieden, kunnen daar belangrijk zijn. In andere landen gaat het wellicht om het bewaken of verbeteren van de kwaliteit van het voedsel dat men daar verbouwt of om het ecologisch verantwoord produceren van bijvoorbeeld palmolie. Wij reiken geen oplossingen aan, wel kennis en methoden van beleidsontwikkeling en besluitvorming.” “In Nederland zijn wij gewend om ons aan te passen aan veranderende omstandigheden, zoals nu bij de klimaatverandering. In een programma als ‘Ruimte voor de Rivier’ zoeken wij daarvoor aansluiting bij natuurlijke processen. Ook andere landen worden met de klimaatverandering geconfronteerd. Bij hen betekent aanpassing wellicht waterconservering of teeltdifferentiatie, in plaats van de traditionele oplossing van het brengen van extra water als het droog wordt.” “Nu al woont meer dan de helft van de wereldbevolking in de megasteden. Hoe meer mensen in de steden wonen, des te belangrijker de kwaliteit van het platteland wordt, voor de productie van het voedsel voor al die mensen in de steden, de recreatie en het opvangen van grote watervloeden. Ook neemt de welvaart toe, waardoor mensen om meer ruimte vragen en men op ander voedsel overgaat, bijvoorbeeld ook vlees gaan eten. En voor de productie van vlees is nu eenmaal veel water nodig.”
Kunnen wij genoeg voedsel produceren voor alle mensen op aarde? “Als wij verstandig met deze vraag omgaan wel. Water wordt op dit punt niet meer als de enige beperkende factor gezien. Het vraagt wel veel inspanning, veel kennis en aanpassing aan de natuurlijke omstandigheden in ieder land. Daarbij moeten wij geen blauwdrukken van buitenaf opleggen, maar de mensen zelf hun eigen toekomst laten
moet je steeds in het oog houden en bij elkaar brengen. Aan dat werk beleef ik een groot persoonlijk genoegen en ik ben van plan daar nog jaren mee door te gaan, ook na mijn pensionering. Er zijn tegenstrijdige belangen genoeg.”
Wat is uw achtergrond? “Ik ben geboren in 1948 in Heerlen in Zuid-Limburg. Van 1967 tot 1973 heb ik in Wageningen cultuurtechniek gestudeerd, met daarbij planologie en natuurbeheer. In 1974 ben ik gaan werken bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Ik werkte mee aan het plan voor de inrichting van Zuidelijk Flevoland. Bij de RIJP ben ik hoofd van de wetenschappelijke afdeling geweest. Vanuit die functie was ik voorzitter van de ontwikkelingscommissie voor de Oostvaardersplassen, projectleider van de inrichting van de natuurgebieden en recreatie in het Grevelingenmeer en betrokken bij de inrichting van de Oosterschelde achter de dam, de inrichting van het IJsselmeer en het Markermeer.” “In 1989 ben ik bij LNV benoemd tot directeur van het International Institute for Landreclamation and Landimprovement in Wageningen. Daar raakte ik betrokken bij het waterbeheer in ontwikkelingslanden, bij de oprichting van de WWC en het GWP. Toen in 1999 het ILRI met verschillende andere instituten werd samengevoegd tot Alterra, heb ik in mijn werkveld verlegd naar mijn huidige functie van programmadirecteur Land en Water internationaal. In deze functie ben ik voorzitter van het programmateam internationaal waterbeleid en werken wij samen met de departementen in het programma Partners voor Water.” Maarten Gast
H2O / 24 - 2007
9
Nieuwe regels voor lozingen van afvalwater, hemelwater en grondwater De komende tijd staat heel wat te gebeuren op het gebied van stedelijk waterbeheer. Zo treedt per 1 januari 2008 de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken (Wet gemeentelijke watertaken) in werking. Nieuwe elementen hierin zijn bijvoorbeeld een gemeentelijke hemelwaterzorgplicht, een grondwaterzorgplicht, een verbreed GRP, de mogelijkheden voor gemeenten om nieuwe verordeningen vast te stellen en een verruiming van het financieringsinstrumentarium (gemeentelijke waterheffing). Een jaar geleden is hierover in dit blad al geschreven door Herman Havekes (Unie van Waterschappen) en Desirée van Zwieten-Seip (Provincie Noord-Brabant).
B
ehalve deze nieuwe wijzigingswet treden ook twee nieuwe besluiten in werking: het Besluit houdende algemene regels voor inrichtingen (kortweg: Activiteitenbesluit) en het Besluit afvalwater huishoudens (Bah). Een derde besluit is nog in voorbereiding: het Besluit lozingen afvalwater buiten inrichtingen, dat naar verwachting over een jaar in werking zal treden. Met deze besluiten wordt een drie-eenheid gecreëerd voor het lozen van afvalwater, hemelwater en grondwater door inrichtingen, huishoudens en lozingen vanuit overige bronnen. De nieuwe lozingsregels vervangen deels bestaande besluiten (AMvB’s) en komen deels in de plaats van een bestaande vergunningplicht. Lozingen worden meer en meer onderwerp van algemene voor iedereen geldende regels, waarbij in bijzondere gevallen specifieke maatwerkvoorschriften kunnen worden opgelegd. De hoofdregel van het kabinetsbeleid ‘minder vergunningen, meer via algemene regels’ is in deze nieuwe besluiten terug te zien. Centraal in de lozingsbesluiten staat het doelmatig beheer van elk der waterstromen waarbij rekening gehouden moet worden met een zekere voorkeursvolgorde. Voor de behandeling van afvalwater wordt deze, via de Wet gemeentelijke watertaken, opgenomen in de Wet milieubeheer. De voorkeursvolgorde voor de omgang met grond- en hemelwater is neergelegd in de nieuwe AMvB’s. De voorkeursvolgorde komt er voor grond- en hemelwater simpel gezegd op neer dat eerst de mogelijkheden van het houden in het watersysteem moeten worden verkend/benut, voordat eventuele afvoer via de waterketen in beeld komt. Van een dogmatisch principe is overigens geen sprake: doelmatigheidsoverwegingen zijn van grote invloed op de uiteindelijke keuze.
•
Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie verschillende typen inrichtingen en het is dan ook steeds zaak te bezien met wat voor type u te maken heeft: •
A-inrichtingen: inrichtingen die onder het zogeheten lichte regime van het besluit vallen. Het betreft hier vooral kantoren en kleine winkels. Bij oprichting of wijziging geldt voor deze inrichtingen geen meldingsplicht aan het bevoegd gezag. Wel zijn natuurlijk de voorschriften van het besluit van toepassing;
•
B-inrichtingen: inrichtingen waarvoor geen vergunningplicht (meer) geldt en die geheel onder het besluit vallen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om inrichtingen uit de metaal- en elektra-industrie;
•
C-inrichtingen: inrichtingen waarvoor de vergunningplicht blijft gelden, maar die voor een deel van de activiteiten te maken krijgen met de voorschriften in hoofdstuk 3 van het besluit. Het betreft onder meer activiteiten rond (het lozen van) afvalwater die bij veel inrichtingen plaatsvinden, zoals het lozen van huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. Eventuele voorschriften die voor deze activiteiten in de vergunning stonden, zijn van rechtswege vervallen (het overgangsrecht voorziet er wel in dat deze voorschriften in principe drie jaar als maatwerkvoorschrift blijven gelden).
Lozingen door bedrijven Het Activiteitenbesluit ziet toe op lozingen vanuit inrichtingen van afvalwater, hemelwater en grondwater. Dit besluit is een samenvoeging van de bestaande nietagrarische 8.40-AMvB’s. Hierbij worden verder 20.000 bedrijven van de vergunningplicht naar de algemene regels overgeheveld. Met name voor de regels rond afvalwaterlozingen
10
H2O / 24 - 2007
3 en 4 van het besluit. Het betreft zowel lozingen die als een zelfstandige activiteit worden gereguleerd als lozingen die als onderdeel van een veel bredere activiteit worden gereguleerd. Onder de eerstgenoemde categorie valt onder meer het lozen van huishoudelijk afvalwater en afvloeiend hemelwater
betekent dit een grondige herstructurering. Het besluit, gebaseerd op zowel de Wm als de Wvo, bundelt regelgeving voor alle lozingen vanuit bedrijven in oppervlaktewater, bodem en rioolstelsels. Het besluit gaat ervan uit dat een inrichting onder de algemene regels valt, tenzij deze is uitgezonderd. De uitzonderingen staan in het besluit zelf.
De regels van het Activiteitenbesluit voor het lozen van afvalwater zijn te verdelen in drie categorieën: •
activiteitspecifieke voorschriften De voorschriften staan in de hoofdstukken
lozingen waarvoor geen activiteitspecifieke voorschriften zijn uitgewerkt In de praktijk komen lozingen voor die het besluit niet expliciet noemt en waarvoor dus bij of krachtens het besluit geen specifieke voorschriften gelden. Afhankelijk van het type lozing gaat het besluit met deze niet-genoemde lozingen verschillend om. Bij het lozen in een vuilwaterriool zijn ook in het besluit niet expliciet genoemde lozingen in beginsel toegestaan wanneer wordt voldaan aan de hierna aan de orde komende zorgplichtbepaling. Daarbij moet de lozer nagaan binnen de grenzen van redelijkheid -of bij een dergelijke lozing het belang van de milieubescherming, zoals in de zorgplichtbepaling verwoord, niet geschaad wordt. Richtlijnen of handboeken kunnen hier behulpzaam zijn. Directe lozingen op het oppervlaktewater en op of in de bodem zijn, anders dan in een vuilwaterriool, in beginsel verboden. Het bevoegd gezag heeft echter wel de mogelijkheid dergelijke lozingen bij maatwerkvoorschrift alsnog toe te staan en daaraan zo nodig de noodzakelijke voorwaarden te verbinden;
•
de zorgplichtbepaling Het besluit bevat een zorgplichtbepaling die is gericht op het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu door het treffen van maatregelen. De zorgplichtbepaling geeft, voor die activiteiten die niet in het besluit zelf zijn geregeld, het bevoegd gezag de mogelijkheid maatwerkvoorschriften te stellen voor de te nemen maatregelen. Onderbouwing van deze voorschriften is wel erg belangrijk. Nu in het besluit ook regels staan voor directe lozingen in het
achtergrond oppervlaktewater en op of in de bodem is de zorgplichtbepaling ook relevant voor die directe lozingen. In het Activiteitenbesluit staan voor de meer milieurelevante activiteiten en aspecten concrete voorschriften, soms in de vorm van gekwantificeerde doelvoorschriften (zoals emissiegrenswaarden). Zo geeft het besluit de maximaal toegestane concentratie van een bepaalde stof in afvalwater aan. Hierbij staat ook hoe bemonstering moet plaatsvinden en de te gebruiken analysemethode om de concentratie te bepalen. Ook voor hemelwater is het Activiteitenbesluit van belang. Hierbij geldt dat een voorkeur bestaat voor het zo mogelijk lokaal in het milieu terugbrengen van afvloeiend hemelwater, tenzij dit redelijkerwijs niet gevraagd kan worden. Concrete maatregelen bij bedrijven zijn sterk afhankelijk van de inspanningen die de gemeente op dit gebied pleegt. Het GRP zal hier uitsluitsel moeten bieden. De Wet gemeentelijke watertaken komt hierbij weer direct in beeld. Zeer voorstelbaar is dat een bedrijf, bij de aanleg of aanpassing van het bedrijfsafvalwatersysteem, rekening houdt met de voorkeursvolgorde.
Lozing door huishoudens De regelgeving voor lozingen van huishoudelijk afvalwater en daarmee vergelijkbaar afvalwater vanuit bedrijven stond verspreid in diverse besluiten. Het nieuwe Besluit lozing afvalwater huishoudens (Bah) integreert de regelgeving voor lozingen vanuit huishoudens in één AMvB. Daarbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele tekortkomingen van de genoemde huidige regels weg te nemen. Het besluit regelt zowel indirecte als directe lozingen vanuit huishoudens. Tegelijk met het Bah wordt de bijbehorende ministeriële regeling (Regeling lozing afvalwater huishoudens) van kracht. De regels voor directe lozingen in het oppervlaktewater zijn gebaseerd op de Wvo. De waterkwaliteitsbeheerder is dan ook het bevoegd gezag voor deze lozingen. Het Bah regelt alle lozingssituaties die bij een particulier huishouden aan de orde kunnen zijn, zowel in stedelijk als in het buitengebied. Bodemlozingen zijn overigens nog even geregeld op grond van de Wet bodembescherming (Lozingenbesluit bodembescherming) en niet op basis van de Wet milieubeheer (Wm). De Wm is hiertoe nog niet aangepast. Inhoudelijk maakt dit echter niet uit en op termijn zal de Wm wel worden aangepast. De kern van het Bah staat in artikel 2, dat bepaalt dat huishoudens geen vergunning of ontheffing nodig hebben om hun afvalwater te lozen zolang sprake is van ‘normaal huishoudelijk gebruik’. Het gaat dan bijvoorbeeld om afvalwater van de wc, keuken en badkamer, hemelwater (regen, sneeuw, hagel), water voor het autowassen of het schoonspoelen van de vuilcontainer, grondwater dat wordt verzameld en geloosd om grondwateroverlast te voorkomen en te verversen water uit een zwembad in de tuin. Van niet-normaal huishoudelijk gebruik is bijvoorbeeld sprake bij hobbymatige activi-
teiten waarbij afvalwater vrijkomt dat, wat hoeveelheid en samenstelling betreft is te vergelijken met industrieel afvalwater. Voor deze laatste categorie kan de gemeente op basis van de zorgplichtbepaling maatwerkvoorschriften vaststellen. Het te lozen afvalwater mag de doelmatige werking van het riool of andere voorzieningen voor het beheer van afvalwater niet belemmeren. Dit komt overeen met de vangnetbepaling die voor indirecte lozingen geldt. Gezien de reikwijdte van dit besluit echter - ook directe lozingen op of in de bodem en oppervlaktewateren vallen erbinnen - is deze vangnetbepaling uitgebreid. Specifieke stoffen noemt het besluit niet. Maar het mag duidelijk zijn dat het lozen van schoonmaakdoekjes, frituurvet, wegwerpluiers en dergelijke niet is toegestaan. Voor lozingen in het oppervlaktewater door huishoudens wordt de Wvo-vergunningplicht vervangen door de algemene regels van het Bah. Het Bah bepaalt, in lijn met de oude lozingsbesluiten, dat huishoudelijk afvalwater niet in het oppervlaktewater mag worden geloosd als er binnen 40 meter een openbaar vuilwaterriool of ander zuiveringstechnisch werk ligt en aansluiting hierop mogelijk is. Voorafgaand aan het lozen op of in de bodem of op het oppervlaktewater moet het afvalwater door een zuiveringsvoorziening (bijvoorbeeld een IBA) worden geleid. Op grond van het besluit moeten directe lozingen van huishoudelijk afvalwater worden gemeld. Vergeleken met de Wvo-vergunningplicht zoals die altijd gold, een hele versoepeling. De meldingsplicht geldt enkel voor huishoudelijk afvalwater, dus niet voor hemelwater of overtollig grondwater. Voor lozingen op of in de bodem gelden dezelfde eisen als voor soortgelijke lozingen in oppervlaktewater. Maar voor lozingen op of in de bodem bestaat niet de mogelijkheid om op verzoek van de lozer tijdelijk met een niet-gelijkwaardige voorziening te volstaan. Ook hier geldt, op grond van het Bah, dat huishoudens directe lozingen van huishoudelijk afvalwater op of in de bodem moeten melden. Dit is nieuw ten opzichte van de oude regeling. Deze meldingsplicht geldt overigens ook alleen voor huishoudelijk afvalwater, dus niet voor hemelwater of overtollig grondwater. Hemelwater als bijzondere categorie
Het Besluit lozing afvalwater huishoudens geeft ook invulling aan het beleid voor de omgang met hemelwater. Dit beleid is erop gericht bij lozingen van afvloeiend hemelwater dit - waar mogelijk - lokaal in het milieu terug te brengen. Hier spreekt de voorkeursvolgorde. De formele vergunningsof ontheffingseis voor directe lozing van afvloeiend hemelwater vanuit huishoudens in het oppervlaktewater of op of in de bodem wordt vervangen door algemene regels. In de meeste situaties, mits er geen onnodige verontreiniging optreedt (dit volgt uit de zorgplicht van het Bah), mogen huishoudens het afvloeiende hemelwater van hun daken in het oppervlaktewater op of in de bodem of op een hemelwaterstelsel lozen.
Maar hierop bestaan drie uitzonderingen: Als het voor de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater of de bodem noodzakelijk is, kunnen Burgemeester en Wethouders met maatwerkvoorschriften komen die de lozer voorafgaand aan de lozing moet nemen. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn als de gevel of het dak van een woning van uitloogbaar materiaal (koper of zink) is vervaardigd;
•
•
Als het belang van de bescherming van de bodem, het oppervlaktewater of de voorzieningen voor het afvalwaterbeheer bij lozingen die vallen onder de Wm daartoe noodzaakt (grofweg: rioleringsvoorzieningen), kunnen Burgemeester en Wethouders via een verordening regels stellen aan lozingen van afvloeiend hemelwater. Die mogelijkheid is verankerd in de Wet gemeentelijke watertaken. Wij kunnen ons voorstellen dat er binnen afzienbare tijd wel werk gemaakt zal worden van modelverordeningen op dit vlak. De behoefte vanuit de praktijk zal hierbij bepalend zijn;
•
Voor realisatie van de doelstellingen van het hemelwaterbeleid is het met name van belang dat daar waar lozingen van afvloeiend hemelwater nog op het gemengde stelsel plaatsvinden, de gemeente mogelijkheden heeft om die lozingen op termijn te beëindigen (‘afkoppelen’). Dat kan als zij voor afvloeiend hemelwater een afzonderlijk stelsel aanlegt. Of als zij van huishoudens in het desbetreffende gebied in redelijkheid kan vergen het afvloeiende hemelwater zelf in het milieu terug te brengen door lozing in het oppervlaktewater of op of in de bodem. De mogelijkheid van een hemelwaterverordening kan hier wellicht uitkomst bieden.
Conclusie Op het gebied van het stedelijk waterbeheer en regelgeving verandert er veel in 2008. De samenhang zien tussen alles is nog niet zo eenvoudig, zeker niet als wordt bedacht dat er nog meer zit aan te komen: de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet en de Wabo. Maar wie even moeite doet ziet de verbetering meteen: integratie en harmonisatie van regelgeving. Waar de praktijk al jaren handen en voet geeft aan een verdergaand integraal waterbeheer, kon de wetgever niet langer achterblijven. Maar van een paar nieuwe regels alleen wordt de praktijk van het stedelijk waterbeheer niet beter. Integratie op technisch en juridisch vlak is één ding: integratie in organisatorische zin is even wat anders. Er wacht met name gemeenten en waterschappen een forse samenwerkingskluif! Miriam Aerts en Peter de Putter (Sterk Consulting) Nadere informatie is te vinden in bijvoorbeeld de Leidraad Riolering, Module A2000 (verschijnt deze maand) en op www.infomil.nl.
H2O / 24 - 2007
11
Diepe putten in Rijnland herinrichten met baggerspecie voor de KRW? Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in 2006 afgesproken dat de kwaliteit van diepe putten (diepe meren die vaak ontstaan zijn door zandwinning) in haar beheergebied verbeterd moet worden door herinrichting van de oeverzones, bijvoorbeeld met behulp van baggerspecie. De eerste helft van dit jaar onderzocht ingenieursbureau BCC de belangrijkste criteria voor de herinrichting. Hierbij maakte het onderscheid in kwaliteit, geotechniek, exploitatie en maatschappelijk draagvlak. Het onderzoek moest inzicht geven welke van de 17 diepe putten het eerst in aanmerking kunnen komen voor herinrichting.
D
e diepte van de putten varieert van 10 tot ruim 35 meter. Sommige putten zijn over het gehele wateroppervlak verdiept; andere hebben slechts in een beperkt deel een grotere diepte. Deels liggen de diepe putten in het boezemstelsel en deels in het polderstelsel van Rijnland; een aantal ligt geïsoleerd. Mede vanwege de Kaderrichtlijn Water wil Rijnland de ecologische en chemische kwaliteit van deze putten (waar nodig) verbeteren.
verricht (op basis van beschikbare resultaten en literatuurstudie) en is een analyse van de omgevingsfactoren uitgevoerd. Op basis van een multicriteria-analyse (MCA), waarbij alle relevante factoren worden gewogen, is vervolgens een prioritering opgesteld. De factoren zijn in vier categorieën ingedeeld, gericht op kwaliteit, geotechnische haalbaarheid, maatschappelijke en uitvoeringstechnische factoren. Kwaliteit
In het ‘Beleid diepe putten’ gaat Rijnland uit van drie doelstellingen voor de diepe putten: verbeteren van de kwaliteit en voldoen aan de Kaderrichtlijn Water, voldoen aan de Zwemwaterrichtlijn én nuttig hergebruiken van baggerspecie binnen het eigen beheergebied. De doelen die voortkomen uit de Kaderrichtlijn Water en de Zwemwaterrichtlijn vormen het uitgangspunt voor de Rijnlandse streefbeelden voor diepe putten. Om de kwaliteitsdoelstellingen te kunnen halen, is herinrichting een belangrijk sturingsmiddel, bijvoorbeeld door het verflauwen en vergroten van ecologische hoogwaardige oeverzones van de putten. Rijnland wil het herinrichten van putten en het verwerken van vrijkomende baggerspecie uit zijn beheergebied combineren. Voor enkele putten zijn al plannen voor herinrichting in ontwikkeling. Een voorbeeld hiervan vormt de Meeslouwerplas (Vlietland), waar de provincie Zuid-Holland de oevers opnieuw wil inrichten. In deze put zijn de wanden van de put zo steil dat de oevers in hoog tempo afkalven. Grote vraag bij deze put is echter of, en zo ja hoe, herinrichting te realiseren is met herbruikbare baggerspecie.
Multicriteria-analyse Om inzicht te krijgen welke put het meest in aanmerking komt voor herinrichting, zijn een kwalitatief en een (geo)technisch onderzoek Afb. 1: Afschuiving van taluud.
12
H2O / 24 - 2007
Belangrijk voor het kwalitatieve onderzoek is dat het Besluit Bodemkwaliteit de verwerking van herbruikbare baggerspecie toestaat. In de totstandkoming van dit besluit is uitgebreid onderzoek gedaan naar de toegestane normen voor verontreinigingen in de omgeving. Die betreffen echter alleen een aantal chemische parameters. Nutriënten zijn in het Besluit Bodemkwaliteit niet opgenomen. De herinrichting is gericht op het verbeteren van de ecologische kwaliteit en het herstel van oevers. Daarmee zal de waterkwaliteit ook verbeteren. Het toepassen van herbruikbaar materiaal in een grootschalige bodemtoepassing is met het Besluit Bodemkwaliteit niet meer Wm- en Wvo-plichtig. Het is nu de vraag hoe Rijnland eisen kan stellen aan onder andere de nutriëntenconcentraties in het materiaal om de waterkwaliteit te beschermen. Ecologisch gezien is het creëren van een oeverzone in diepe putten een verbetering. Voorzichtigheid is echter geboden in Afb. 2: Uitkomst van de multicriteria-analyse.
systemen waar een ecologisch evenwicht is van een hoog niveau (STOWA-beoordeling). Het verwerken van baggerspecie in het water zal in veel gevallen de nutriëntenconcentratie tijdelijk verhogen. Dit geldt met name voor de fosforconcentratie. Geotechniek
Op dit gebied is zeer beperkt informatie beschikbaar. Het is de vraag of met baggerspecie een talud aangevuld kan worden. Uit diverse theoretische berekeningen blijkt dat dit moet kunnen. In de praktijk wordt echter verwacht dat de baggerspecie als een ‘pannenkoek’ op de bodem van de diepe put terecht zal komen. Om het wegzakken te voorkomen, zijn wel enkele alternatieve constructies mogelijk. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het inpakken van baggerspecie in geotextiel of het aanleggen van dammen van klei of ander ‘zwaar’ materiaal aan de teen van het gewenste talud. Hier kan door middel van pilotstudies en -projecten meer kennis over worden opgedaan. Op dit moment wordt door BCC een onderzoek voorbereid om onder water ‘kleidammen’ aan te leggen. Maatschappelijke analyse
De actorenanalyse, waarin diverse interviews zijn uitgevoerd met gemeenten, provincies en recreatieschappen, vormt een belangrijke bron voor de maatschappelijke criteria. Hieruit zijn twee belangrijke conclusies te trekken, die elkaar versterken. Uit de
achtergrond
in de multicriteria-analyse. Onderzoek naar de exploitatie zal uiteindelijk alsnog per put uitgevoerd moeten worden om te bepalen of de herinrichting financieel haalbaar is.
Prioriteiten Herinrichting is voornamelijk gericht op de oeverzone.
gesprekken blijkt dat het vooral van belang is gebruik te maken van het moment. Hiermee wordt onder andere de periode bedoeld waarin het Besluit Bodemkwaliteit wordt ingevoerd. Met dit besluit als basis is bij overheden op dit moment veel draagvlak voor het hergebruiken van baggerspecie in bijvoorbeeld diepe putten. Tevens speelt mee dat vanuit de KRW de komende jaren allerlei maatregelen gepland zijn om de waterkwaliteit te verbeteren, waaronder herinrichting van watersystemen. Het doel wordt daarmee verlegd van verwerking van baggerspecie naar herinrichting om de kwaliteit te verbeteren. Het verbeteren van de kwaliteit is vele malen beter uit te leggen aan betrokken burgers dan het verwerken van herbruikbare grond en bagger. Een andere reden om van het moment gebruik te maken, volgt uit de resultaten van de maatschappelijke kosten-batenanalyse. In verband met het nieuw in te voeren Besluit Bodemkwaliteit is slecht in te schatten hoe de kosten voor het hergebruik van
secundaire grondstoffen (grond en bagger) zich gaan ontwikkelen. Op dit moment kan de herinrichting van een locatie gefinancierd worden uit de opbrengst van het verwerken van herbruikbare grond of bagger. De ontdoener van het materiaal moet betalen voor de verwerking. Door het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit komen echter meer locaties beschikbaar waar secundaire grondstoffen afgezet kunnen worden (vergelijkbare diepe putten). Hierdoor is de kans groot dat de prijzen voor verwerking van herbruikbaar materiaal dalen en kan een herinrichting van een oeverzone op termijn duurder uitvallen.
De prioritering van de putten is afhankelijk van de mate van weging van de diverse factoren. In de multicriteria-analyse is de weging van de factoren eenvoudig aan te passen. Uitgaande van 50 procent kwaliteit en 16,5 procent voor geotechniek, expoitatie en maatschappelijk draagvlak, leidt dit tot de prioritering zoals aangegeven in de tweede rij kolommen van afbeelding 1. Hiermee zijn de putten Zoetermeerseplas, Tolenburg, Braassemermeer en de Zegerplas als meest kansrijk aangeduid voor herinrichting. Een andere weging laat uiteraard andere resultaten zien. Wat opvalt is dat de eindresultaten dicht bij elkaar in de buurt liggen. Rijnland heeft als waterkwaliteitsbeheerder uiteraard het verbeteren en beschermen van de waterkwaliteit als belangrijkste factor aangegeven.
Exploitatie
Uit de exploitatie kan voornamelijk geconcludeerd worden dat een goede bereikbaarheid over water van een diepe put zeer gewenst is voor het opnieuw kunnen inrichten van de put volgens de Rijnlandse doelstellingen. Dit komt vooral door de grote hoeveelheden materiaal die nodig zijn om de gewenste oeverzone te creëren. Bereikbaarheid over land en water is dus als een pré aangegeven
Rijnland wil voor zijn diepe putten voldoen aan de KRW-doelen (verbetering van de (zwem)waterkwaliteit) én een nuttige verwerking van vrijkomende baggerspecie en grond. In de analyse is duidelijk te zien dat bij een andere weging van de vier aspecten (kwaliteit, geotechniek, exploitatie en maatschappelijk draagvlak) de uitkomst van de prioritering wijzigt.
Puttenatlas De studie is afgerond met het opstellen van een ‘Puttenatlas’. Hierin is per put een overzicht van alle relevante informatie opgenomen die voor herinrichting van belang kan zijn, inclusief een afgeleide score van de criteria-analyse op de vier hoofdonderdelen. Op deze manier kan Rijnland nieuwe criteria of belangen eenvoudig opnieuw wegen voor de overige diepe putten. Matthijs Buurman (ingenieursbureau BCC) Willy van der Hulst (Hoogheemraadschap van Rijnland) Voor meer informatie: (0345) 63 96 96 of (071) 306 30 63.
H2O / 24 - 2007
13
Het contact met de klanten Wat drijft drinkwaterbedrijven als PWN, Brabant Water en Vitens om te investeren in service en ondersteunende technologie om klanten zo goed mogelijk te bedienen? Nog niet zo lang geleden waren klanten aansluitingen en lag de nadruk op de productie en kwaliteit van water. Inmiddels groeit de aandacht voor het contact met de klant. Wat is er veranderd?
W
aterbedrijven zijn regionale monopolisten. De meeste aandacht ging tot voor kort uit naar de (technische) aspecten van waterproductie, -kwaliteit en -distributie. Klanten werden voornamelijk gezien als genummerde aansluitingen en niet zozeer als de feitelijke bestaansgrond van het waterbedrijf. Een belangrijke kentering is echter waarneembaar. De aandacht voor het klantgericht maken van het bedrijfsproces groeit. Door de afdeling klantencontacten te professionaliseren wordt het klanten gemakkelijk gemaakt om in contact te komen met het waterbedrijf. Investeringen in informatiesystemen moeten een persoonlijker benadering mogelijk maken, vindt men, en de aanschaf van zelfbedieningssystemen via spraaktechnologie en internet zorgen ervoor dat klanten in toenemende mate zelf actie moeten ondernemen, bijvoorbeeld het doorgeven van meterstanden. Volgens Kirk den Otter, hoofd van de afdeling Klantenservice van Brabant Water, maken de waterbedrijven een omslag die vergelijkbaar is met die van de industrie naar de detailhandel. “De drinkwaterbedrijven waren vooral bezig met het fabrieksmatig optimaliseren van processen. Nu zijn we meer op de buitenwereld gericht en wordt de organisatie veel meer als winkel geleid.” De tendens om de blik meer naar buiten te richten wordt deels veroorzaakt door toenemende druk van buitenaf, zo stelt Ad Govers, die binnen PWN verantwoordelijk is voor de klantenservice: “Nederlanders worden kritischer als het om dienstverlening gaat. Ook van semi-overheidsinstanties worden goede prestaties verwacht”. De organisatie van klantencontacten bij waterbedrijven speelt volgens Jennifer Rietveld van Vitens een essentiële rol: “De gemiddelde Nederlander heeft niet veel contact met het eigen waterbedrijf, hooguit
één keer in de vier à vijf jaar. Maar als zo’n moment daar is, moet de klant daaraan een goed gevoel overhouden. Dat betekent in ieder geval dat we toegankelijk moeten zijn. Duidelijkheid en eenvoud zijn belangrijk in het klantcontact.” Omdat het merendeel van de klanten contact zoekt via de telefoon of internet, is goede bereikbaarheid via deze kanalen voor waterbedrijven noodzakelijk. Wat is de norm? Daar waar de meeste organisaties tot op heden volstaan met het vergelijken van de onderlinge prestaties in een Vewinbenchmark, koos Brabant Water voor een externe certificering door het ITO, een keurmerkinstituut op het gebied van klantenservice via de telefoon en e-mail. Den Otter: “ITO is ontwikkeld vanuit het consumentenperspectief. Wij wilden onze prestaties graag toetsen aan deze onafhankelijke meetlat”. Net als PWN en Vitens laat Brabant Water overigens ook de klanttevredenheid van de bellers en ‘mailers’ onderzoeken. Rietveld: “Wij hechten veel waarde aan de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Wij hebben geleerd dat bereikbaarheid in feite slechts een randvoorwaarde is. Men rekent er op dat je toegankelijk bent; daar kun je niet meer mee scoren. Het gaat er vooral om dat je de contacten in één keer goed afwikkelt, zodat je klanten niet hoeft door te verbinden of dat men nog een keer moet terugbellen”. Om de kwaliteit van het klantcontact op een hoger niveau te krijgen, hebben de meeste bedrijven de laatste jaren flink geïnvesteerd in afdelingen klantencontacten. Gespecialiseerde medewerkers streven ernaar de telefonische reacties direct af te handelen. Dat stelt eisen aan de organisatie. De medewerkers dienen goed te worden
opgeleid, vooral op het gebied van klantcontact en communicatie. Vakinhoudelijke kennis is, zo stelt Kirk den Otter, weliswaar belangrijk maar kennissystemen kunnen medewerkers ook prima ondersteunen, meent hij. Brabant Water heeft mede daarom een nieuw klantinformatiesysteem ingericht”. De meeste telefooncentrales hebben een breder takenpakket dan alleen de afhandeling van telefoonverkeer en verwerken ook de binnenkomende berichten. Den Otter: “Als een klant iets gedaan wil hebben van een waterbedrijf, is direct contact overigens lang niet altijd noodzakelijk. Simpele vragen of eenvoudige transacties kunnen vaak zonder menselijke interactie worden afgewikkeld. ‘Zelfbediening’ op basis van spraakherkenning en ‘intelligente interpagina’s’ winnen aan populariteit, ook onder klanten van waterbedrijven.” Govers: “Voor eenvoudige transacties of simpele vragen zit een klant vaak helemaal niet te wachten op rechtstreeks contact.” Bij Vitens wordt volgens Jennifer Rietveld inmiddels bijna een kwart van alle contacten op internet afgehandeld. Mutaties en verhuizingen kunnen via deze weg worden doorgevoerd, evenals het melden van meterstanden. Voor het waterbedrijf zelf heeft de opkomst van internet een belangrijk voordeel: “Onze servicekosten per klant kunnen omlaag. Door processen op deze manier te automatiseren, kan veel geld worden bespaard.” Hierdoor kunnen de tarieven omlaag of gelijk blijven. Toch zal de populariteit van deze vorm van ‘zelfbediening’ er niet toe leiden dat de serviceafdeling afgeschaft kunnen worden. Verreweg het grootste deel van de contacten met waterbedrijven vindt plaats via de telefoon.”Bovendien willen klanten kanaalkeuze hebben”. Rietveld stelt dat een juiste inzet van een telefonist(e) uiteindelijk kostenbesparend werkt: “Door goed te luisteren naar onze klanten en adequaat te reageren op externe signalen kunnen we voor de totale organisatie veel geld besparen.” Uiteraard is het dan wél belangrijk dat de afdeling klantencontacten een volwaardig onderdeel vormt van de organisatie. Bij Vitens wordt dit onder meer gerealiseerd door de afdeling direct aan de Raad van Bestuur te laten rapporteren. Voor PWN geldt dat de klant een centrale rol speelt in het ondernemingsplan en dús dat de contactorganisatie automatisch een belangrijk bedrijfsonderdeel is. Bij Brabant Water zijn belangrijke stappen gemaakt door het klantcontact als ‘primair proces’ te betitelen. Voor dit drinkwaterbedrijf geldt overigens dat men het merendeel van de contacten
14
H2O / 24 - 2007
achtergrond/actualiteit Tweede ronde “Verbod op ‘Schone bronnen’ doorspoelen succesvol doekjes door wc” uitbesteedt. Den Otter: “Juist omdat we kwalitatief contact zo hoog in het vaandel hebben staan, werken we met een externe serviceafdeling. We zijn daar erg tevreden over.” Kijkend naar de nabije toekomst menen de vertegenwoordigers van PWN, Brabant Water en Vitens dat het verlenen van klantgerichte service alleen nog maar aan belang zal winnen. Kirk den Otter: “Als waterbedrijf opereren we steeds minder geïsoleerd. We werken binnen de keten in toenemende mate samen met onder meer de waterschappen en gemeenten. Zij verwachten dat we in de markt als klantvriendelijk bekend staan.” Rietveld benadrukt het groeiende belang van de maatschappelijke positie van het waterbedrijf: “Water krijgt een steeds grotere emotionele lading. Het wordt in toenemende mate als schaars goed gezien. De tijd dat een waterbedrijf kon worden geleid vanuit het perspectief van ‘hoe meer waterafzet, des te meer omzet’ ligt definitief achter ons. We moeten klanten leren om bewust met water om te gaan en zelf óók kosten- en milieubewust opereren. Service speelt ook in dit verband een belangrijke rol.” Water wordt overigens niet alleen als maatschappelijk product, maar ook in toenemende mate als marketingproduct gezien. Bronwaterproducenten werken hard aan de commerciële benutting van met name flessenwater. Gepoogd wordt om deze relatief dure producten als kwalitatief hoogwaardig te positioneren. Volgens Ad Govers betekent dit dat de servicemeetlat voor waterbedrijven nóg hoger komt te liggen; “Als onze service als slecht wordt ervaren, zal zich dat doorvertalen in twijfels over de kwaliteit van het water.” PWN heeft er voor gekozen om in de externe communicatie een nadrukkelijke associatie op te roepen met natuurbeheer. In de klantcontacten zijn de waterbedrijven vooralsnog evenwel vooral reactief. Den Otter: “Wij treden niet op de voorgrond en willen er vooral zijn als klanten ons nodig hebben.” Jennifer Rietveld spreekt wel de wens uit om op korte termijn een meer actieve positie in te nemen. Voorwaarde daarvoor is dat de waterbedrijven meer kennis over de klanten opdoen: “In dit stadium is van een klant vaak niet veel meer bekend dan een adres. Als we meer weten over bijvoorbeeld de gezinssamenstelling of de ontwikkeling van het waterverbruik per klant, kunnen we daarop inspelen. We maken het klantcontact dan persoonlijker en meer klantgericht. Het is de volgende fase, een stap die we zeker gaan zetten.” Hirschel Hessel, Ludo Raedts en Stephen Goldman (Coníche, adviesbureau gespecialiseerd in klantcontacten)
In het project Schone bronnen werken drinkwaterbedrijven (Vewin), waterschappen, de land- en tuinbouwsector en de gewasbeschermingsmiddelenindustrie (Nefyto) samen om bestrijdingsmiddelen uit het oppervlakte- en grondwater te houden. In 2005 is een aantal stoffen onder de loep genomen; dit jaar is een andere groep stoffen bekeken. Met succes, volgens de eindrapportage van het project ‘Schone bronnen, nu en in de toekomst: tweede reeks knelpunten’.
H
ans Alders, procesregisseur van het Convenant Duurzame Gewasbescherming, nam de eindrapportage op 28 november in ontvangst tijdens de bijeenkomst ‘Schone bronnen voor drinkwater’ in Gouda, waar vertegenwoordigers uit de agrarische sector en de watersector discussieerden over de uitkomsten van ‘Schone bronnen’ en de drinkwateraspecten van de Kaderrichtlijn Water. Op de bijeenkomst spraken zowel Hans Alders als de voorzitter van de stuurgroep, André Bannink (Vewin), de verwachting uit dat er een vervolg komt van ‘Schone bronnen, nu en in de toekomst’. In 2004 en 2005 zijn de stoffen bentazon, carbendazim, isoproturon, methomyl en terbutylazin onderzocht. In 2006 en 2007 is gewerkt aan MCPA, dimethenamid-p, pirimifos-methyl, dichlobenil en 2,4-D. Voor het beperken van emissies van alle stoffen is het belangrijk de voorlichting voor agrariërs en loonwerkers nog verder uit te breiden. Voor dimethenamid-p, een herbicide die voornamelijk gebruikt wordt in de maïsteelt, geldt dat eggen voor opkomst verder bevorderd moet worden. De insecticide pirimifos-methyl wordt gebruikt bij de opslag van bloembollen en in de sierteelt. Voor de bollenteelt zou de wetgeving aangepast moeten worden om condenswater uit te mogen rijden op het land. Dichlobenil is een herbicide die gebruikt mag worden op bijvoorbeeld permanent onbeteelde terreinen (geen verhardingen). De informatie op het etiket over beperkte toepassing bij water zou prominenter mogen zijn. De herbiciden 2,4-D en MCPA kennen net als dichlobenil ook een groot niet-agrarisch gebruik. Om emissies te traceren, zouden de waterschappen en drinkwaterbedrijven hun stedelijke meetnetwerken verder uit moeten breiden. Voorlichting richting niet-agrarische gebruikers stimuleert zorgvuldig gebruik nog verder.
Vochtige doekjes die door het toilet worden gespoeld, veroorzaken jaarlijks een schade van 55 miljoen euro. In 2009 moet het vochtige toiletpapier dusdanig van structuur zijn dat het doorspoelen ervan in het toilet geen problemen meer oplevert in het riool. Dat heeft minister Cramer van VROM afgesproken met de producenten van de doekjes.
V
olgens Stichting RIONED ondervindt ruim 90 procent van de gemeenten hinder van stilvallende pompen door de doekjes. Van de gemeenten heeft 40 procent te maken met rioolverstoppingen die veroorzaakt worden door samenklonterende doekjes. Bij de waterschappen zorgen de doekjes jaarlijks voor 12 tot 15 miljoen euro schade aan de rwzi’s. Stichting RIONED, de VNG en de Unie van Waterschappen hadden de minister in een brief gevraagd om een expliciet verbod op het weggooien van de doekjes in het riool. Ook vroegen ze om een verplichte vermelding op de verpakking dat de doekjes niet door het toilet gespoeld mogen worden. Een campagne zou mensen moeten stimuleren een apart afvalbakje voor de doekjes naast het toilet te plaatsen. “We waren zeer verrast over de uitkomsten van het gesprek tussen de minister en de producenten”, zegt Hugo Gastkemper, directeur van Stichting RIONED. “Het is goed dat er afspraken zijn gemaakt met de producenten, maar een verbod op het weggooien van de doekjes in het riool zou meer duidelijkheid hebben gegeven. Bovendien is droog toiletpapier per definitie beter voor het riool.” Gastkemper zet vraagtekens bij de effectiviteit van de ‘oplosbare’ doekjes. “De testprotocollen moeten nog ontwikkeld worden. We zouden de doekjes graag eerst zelf testen in een rioolstelsel waar ze nu voor veel problemen zorgen. Pas als de testresultaten voldoende zijn, kunnen we met deze oplossing instemmen.” Hoewel de papierindustrie de technologie voor de afbreekbare doekjes al vrijwel ontwikkeld heeft, zullen de nieuwe doekjes niet voor medio 2009 op de markt komen. De afgelopen jaren is de productie van wegwerpdoekjes enorm gestegen, niet alleen van vochtig toiletpapier, maar ook van baby- en reinigingsdoekjes. “Het is dus zaak zo snel mogelijk op de verpakking van de doekjes aan te geven dat de doekjes niet door het toilet gespoeld mogen worden”, vindt Gastkemper. “Nu de producenten het probleem officieel erkend hebben, moeten ze de etikettering van hun doekjes zo snel mogelijk aanpassen. Dat scheelt de sector miljoenen euro’s.”
H2O / 24 - 2007
15
Akkoord actieplan tegen verdroging Brabantse Wal dichterbij Na jaren te hebben gediscussieerd over wie verantwoordelijk is voor de verdroging van de natuur op de Brabantse Wal, verwachten de vier hoofdspelers (de provincies Noord-Brabant en Zeeland en de drinkwaterbedrijven Evides en Brabant Water) in januari hun handtekening te zetten onder een hoofdlijnenakkoord over de gezamenlijke aanpak van het verdrogingsprobleem. De meest waarschijnlijke oplossing is het uiteindelijke vertrek van Evides uit het natuurgebied, in ruil voor een forse schadevergoeding.
H
et grondwater dat Evides uit de Brabantse Wal omhoog pompt, verwerkt het bedrijf tot drinkwater voor de provincie Zeeland. Voor dit water kreeg Evides in de jaren 60 eeuwigdurende rechten. Het drinkwaterbedrijf kan dus niet gedwongen worden haar activiteiten in het gebied stop te zetten. Maar na jaren discussiëren met politiek en publiek en met steeds duidelijker bewijzen dat de grondwaterwinning negatieve effecten op de natuur heeft, is Evides bereid aan de onderhandelingstafel plaats te nemen. Hoewel het drinkwaterbedrijf erkent deels voor de verdroging op de Brabantse Wal verantwoordelijk te zijn, wil Evides niet langer als enige de zwarte piet krijgen toegespeeld. “Meststoffen uit de land- en bosbouw en het herverkavelingsbeleid hebben een veel groter aandeel in het probleem”, zegt Robbert Wever, manager drinkwater van Evides. “Maar als daadwerkelijk duidelijk is dat het stopzetten of verminderen van de grondwaterwinning een essentieel onderdeel van de oplossing is en deze oplossing ook bewezen écht werkt, zijn wij bereid onze verantwoordelijkheid te nemen en hieraan - onder voorwaarden mee te werken.”
Zowel de Provincie Brabant als Evides speculeren over het stopzetten van de grondwaterwinningen van het drinkwaterbedrijf. Milieugedeputeerde Onno Hoes: “We zien het liefst dat Evides haar waterwinning op de Brabantse Wal de komende jaren langzaam afbouwt. Met abrupt stoppen bereiken we alleen maar het tegengestelde effect: natte voeten. Het moge duidelijk zijn dat dat niet de bedoeling is.” Hoes verwacht dat Evides - áls het bedrijf akkoord gaat met geleidelijke afbouw - een tweede pompstation in Zeeland in gebruik zal willen nemen om het verlies aan grondwater uit Brabant te compenseren. Het in bedrijf hebben van twee pompstations die beide niet voor de volle capaciteit benut worden, is niet alleen inefficiënt, maar ook duur. “Daarom hebben we Brabant Water en de Provincie Zeeland ook gevraagd aan de onderhandelingstafel plaats te nemen. Het gaat tenslotte om Zeeuws drinkwater en wellicht is Brabant Water in staat en bereid om samen met Evides over reallocatie van pompen en distributie te spreken.” Voor Evides staat als een paal boven water dat er een pakket compenserende maatregelen moet komen, waaronder een
flinke schadevergoeding bij haar eventuele vertrek uit de Brabantse Wal; met name om de Zeeuwse consument niet de dupe te laten zijn. Het drinkwaterbedrijf schat de kosten van het pakket tussen de 15 en 30 miljoen euro, waarmee het verlies van het pompstation en bijbehorende zaken vergoed moet worden. Maar in plaats van op korte termijn vertrekken, ziet Evides liever dat hydrologen de oorzaken en gevolgen van de verdroging nader onderzoeken en precies bepalen hoeveel minder er gepompt moet worden om de natuur zich weer te laten herstellen. Toch houdt ook Evides rekening met een scenario waarin het drinkwaterbedrijf Noord-Brabant zal verlaten. “Mocht het zover komen, dan hebben we al een alternatief achter de hand”, zegt Wever. “In de jaren 60 zag het er in eerste instantie naar uit dat de drinkwatervraag zodanig zou groeien dat we een nieuwe oppervlaktewaterzuivering in de Wranghe bij Goes wilden bouwen. Dat ging uiteindelijk niet door omdat de drinkwatervraag stabiliseerde, maar we hebben nog steeds de toen aangekochte grond in ons bezit; zelfs de bestemmingsplannen kloppen nog. Het mooiste is dat er al een aanvoerpijp tussen de Biesbosch en de Wranghe ligt die we voor de wateraanvoer kunnen gebruiken. Als we die nu zouden moeten laten aanleggen, zou dat niet te betalen zijn. Met een goed alternatief achter de hand zijn we bereid te praten over onze bijdrage aan het oplossen van het verdrogingsprobleem.”
De Stuwende Kracht officieel van start In Kessel is op 21 november de eerste van duizend aan te leggen stuwen in Noord- en Midden-Limburg officieel in gebruik genomen. Melkveehouder en eigenaar van de stuw Kees Peeters, gedeputeerde van de Provincie Limburg Ger Driessen en voorzitter van Waterschap Peel en Maasvallei Henk van Alderwegen zijn lovend over de samenwerking. De stuwen worden gerealiseerd in het kader van het project De Stuwende Kracht, onderdeel van de campagne Nieuw Limburgs Peil.
M
et deze waterconserverende maatregel willen Waterschap Peel en Maasvallei, de Provincie Limburg en de agrariërs in 2015 de grondwaterstand in Limburg op een gewenst peil hebben. Circa 500 stuwen worden door boeren zelf bediend, de andere 500 door het waterschap. Water langer vasthouden om verdroging te voorkomen, begint in de boerensloot.
16
H2O / 24 - 2007
van agrariër Kees Peeters in Kessel werd de eerste stuw officieel geplaatst. “De Stuwende Kracht zorgt ervoor dat je niet meer zoveel hoeft te beregenen. Het regenwater wordt in de bodem geconserveerd, waardoor het peil hoger wordt en gewassen minder snel verdrogen. En dat is goedkoper dan beregenen.” Peeters is dan ook enthousiast over deze aanpak. “Waterschap Peel en Maasvallei en Provincie Limburg zien in dat samen optrekken met agrariërs belangrijk is voor waterconservering in de bodem. We hebben elkaar hierin nodig”, volgens Peeters.
V.l.n.r. gedeputeerde Driessen, melkveehouder Peeters en voorzitter van Waterschap Peel en Maasvallei Van Alderwegen.
En dus bij de boer zelf. Door regenwater vast te houden is straks minder beregening en arbeid nodig, wat een flinke kostenbesparing oplevert. Op de landbouwgrond
Peeters, Driessen en Van Alderwegen plaatsten symbolisch de eerste stuw. In april 2008 moeten alle duizend stuwen zijn geplaatst. In de tussentijd bezoekt het waterschap alle betrokken boeren om hen te begeleiden bij het bedienen van de stuw. Daarnaast werkt het waterschap aan de ontwikkeling van een informatiesysteem om de boer verder te faciliteren.
actualiteit / achtergrond Verschillen in schaalniveaus: combineren kun je leren Om de bruikbaarheid van computermodellen voor waterbeheersvraagstukken te vergroten, is het vaak nodig om informatie van velerlei aard te combineren. Door verschillen in tijd- en ruimteschaal en abstractieniveau kunnen problemen ontstaan. Het overbruggen van deze verschillen in schaalniveaus vereist de implementatie van innovatieve concepten.
D
e veelzijdigheid van vraagstukken in het Nederlandse waterbeheer neemt steeds verder toe, onder meer door de betrokkenheid van diverse belanghebbenden, de inzet van kennis uit verschillende disciplines en het gebruik van verschillende typen en soorten softwaremodellen. Hierdoor veranderen de eisen aan de softwarematige modelaanpak ter ondersteuning van deze vraagstukken. Om de bruikbaarheid van computermodellen te vergroten kan het nodig zijn verschillende modellen of verschillende soorten informatie aan elkaar te koppelen of te combineren. In dit artikel wordt ingegaan op twee voorbeelden, die laten zien welke verkeerde combinaties tussen modellen onderling of modellen en hun gebruikers kunnen ontstaan en hoe concreet invulling gegeven kan worden aan de oplossing ervan. Daarbij gaat het om het begrip ‘schaal’. De problemen kunnen aangepakt worden door methoden te bedenken waarmee verschillende schaalniveaus overbrugd of gecombineerd kunnen worden.
tijd- en ruimteschalen. Sociaal-economische verschijnselen laten zich moeilijker in termen van tijd en ruimte omschrijven; het begrip ‘schaal’ heeft dan een meer abstracte betekenis2). Dat betekent ook dat informatie in het waterbeheer vaak op verschillende abstractieniveaus speelt. Deze kunnen nader beschreven worden door gebruik te maken van een aan de marketingpsychologie ontleende theorie over de mate van abstractie waarmee mensen gebeurtenissen of fenomenen omschrijven3),4) (zie de tabel). In het waterbeheer spelen dergelijke abstractieniveaus vooral een rol als mensen vanuit verschillende achtergronden met hetzelfde probleem te maken hebben of als het gaat om kwalitatieve begrippen. De drie dimensies waarop processen beschreven kunnen worden, zijn in afbeelding 1 weergegeven. Het eerste voorbeeld (casus I in afbeelding 1) gaat in op het overbruggen van verschillen in tijd- en ruimteschaal in modellen voor kustmorfologie. In dit voorbeeld neemt het abstractieniveau toe naarmate de tijd- en ruimteschalen groter worden. In het tweede voorbeeld (casus II in afbeelding 1) gaat het om het abstractieniveau van informatie in riviermodellen en wordt een methode geïntroduceerd om kwalitatieve kennis van
Schalen kunnen gedefinieerd worden als de ‘ruimtelijke, temporele, kwantitatieve of abstracte dimensies om processen of grootheden te meten en te bestuderen’1). Natuurlijke processen in riviergebieden en kustzones worden beschreven in termen van
Kenmerken van een hoog en een laag abstractieniveau.
hoog niveau
laag niveau
grote afstand in tijd, ruimte, of sociaal overkoepelende doelen categorisatie leidt tot enkele brede klassen abstract voorbeeld voor waterbeheer: veiligheid
dichtbij in tijd, ruimte, of sociaal ondergeschikte doelen categorisatie leidt tot veel kleine klassen concreet voorbeeld voor waterbeheer: waterstand in rivier
experts in rivierverkenningen mee te nemen, door deze meer kwantitatief te karakteriseren.
Kustzones: veiligheid op de lange termijn en tijd- en ruimteschalen Veiligheid op de lange termijn tegen het optreden van een zeer zware storm in de kustzone heeft betrekking op verschillende tijd- en ruimteschalen. Enerzijds hebben we inzicht nodig over de effecten van extreme weersomstandigheden die op relatief korte tijdschaal spelen. Anderzijds moeten we rekening houden met veranderingen in het natuurlijke systeem die juist op langere termijn merkbaar zullen zijn. Om de effecten van deze verschillende processen te simuleren en te voorspellen, kunnen we gebruik maken van verschillende fysischmathematische modellen. Om de veiligheid van de kust te beoordelen, gebruiken we een duinerosiemodel. Dit model berekent onder andere de landwaartse grens van erosie door het optreden van een superstorm (het ‘erosiepunt’ in stap 4 van afbeelding 2). Uit deze landwaartse erosiegrens komen erosielijnen voort (zie afbeelding 3, kernzone), die aangeven hoe ver erosie landwaarts zal reiken ten gevolge van een zeer zware storm (in dit geval een storm met kans op optreden van eens per 10.000 jaar). Afb. 2: Landwaartse begrenzing van de erosie op dit moment (de kernzone-lijn) en over 200 jaar (de beschermingszone-lijn)6).
Afb. 1: Schaalverschillen in de twee casussen.
H2O / 24 - 2007
17
duinerosiemodel te gebruiken. Een manier om een ‘realistische schematisatie’ te krijgen is met behulp van een statistische datareductietechniek (EOF, stap 2 in afbeelding 2)7),8). Met behulp van deze techniek kunnen kustprofielen weergegeven worden door één of meerdere ‘vormfuncties’. De vormfuncties reflecteren de verscheidenheid aan kustdwarse profielvormen in tijd en ruimte en worden direct uit de beschikbare kustmetingen bepaald. Ze zijn realistisch, omdat ze gebaseerd zijn op metingen aan ‘echte’ profielen. Ze nemen overigens ook weinig computergeheugen in beslag.
Integrale Verkenningen Maas
Afb. 3: Werkwijze bij de koppeling van morfologische modellen.
Bij het ontwerpen van rivierbeheersmaatregelen en strategieën spelen verschillende belangen een rol. Niet al deze belangen zijn even goed te beschrijven in economische, wiskundige of fysische termen. Daardoor zijn niet alle belangen even makkelijk weer te geven in modelstudies. Toch kan een brede vertegenwoordiging van doelstellingen en belangen in modellen wenselijk zijn, bijvoorbeeld als in het besluitvormingsproces veel iteratieslagen plaatsvinden en de benodigde kennis niet op afroep beschikbaar is. In de Integrale Verkenningen Maas (IVM)9) was dit laatste voor een aantal criteria het geval. Met name de meer abstracte criteria bleken telkens een nieuwe beoordeling door experts te vereisen. Binnen IVM is dit in een aantal gevallen opgelost door de criteria te beoordelen in expertwerkgroepen. Dit is echter een dure en tijdrovende werkwijze. Daarom is onderzoek verricht naar methoden om ook criteria met een hoger abstractieniveau, die zich derhalve niet meteen laten vatten in gangbare fysische beschrijvingen, toch op een gestructureerde manier in een model te kunnen vormgeven (zie afbeelding 4).
Afb. 4: Werkwijze bij de verwerking van informatie met een hoger abstractieniveau.
Het duinerosiemodel gebruikt als invoer de huidige kustdwarse duin- en strandmorfologie5). Om de evolutie van de kust op lange termijn te voorspellen, is een ander modelconcept nodig, namelijk één die in staat is het grootschalige kustgedrag te simuleren. Als we iets willen zeggen over veiligheid op de lange termijn, moeten we gebruik maken van beide modellen. Meer concreet, met het langetermijnmodel maken we een voorspelling over hoe de kust er over een periode van circa 200 jaar uitziet. Dit resultaat moet dan als invoer gebruikt worden voor het duinerosiemodel, zodat we een uitspraak kunnen doen over de
18
H2O / 24 - 2007
effecten van een zeer zware storm over 200 jaar. Het probleem hierbij is dat het langetermijnmodel niet in staat is een gedetailleerde uitvoer te leveren over de duin-strandmorfologie; het kustdwarse profiel wordt zeer schematisch weergegeven (zie stap 3 in afbeelding 2). Deze mate van schematisatie is inherent aan langetermijnmodelconcepten: als we een uitspraak willen doen over een lange tijdsperiode, moeten we de morfologie schematisch weergeven, anders kost een berekening veel te veel tijd. Waar we naar zoeken is een manier om de langetermijnuitvoer op een realistische manier te vertalen, zodanig dat de uitvoer geschikt is om als invoer in het
De situatie uit de Integrale Verkenningen Maas is daarbij als uitgangspunt genomen. Door het toepassen van fuzzy logic10) kan gewerkt worden met relaties die niet in strikt fysische beschrijvingen te vattten zijn. Fuzzy logic is een uitbreiding op de ‘normale’ logica. Elementen (in dit geval de zogeheten fuzzy sets) kunnen behalve de waarheidswaarden 0 en 1 ook tussenliggende waarden aannemen. Daarmee geven ze een gedeeltelijke waarheid weer, of in taalkundige termen een zekere mate van ambiguïteit van een relatie. Dit maakt het mogelijk om minder nauwkeurige kennis en relaties modelmatig weer te geven. Sommige (relatief abstracte en meer kwalitatieve) criteria kunnen dus aan maatregelen gerelateerd worden middels logische redeneringen of kennisregels. In IVM is bijvoorbeeld ruimtelijke kwaliteit een belangrijk criterium voor de beoordeling van rivierstrategieën, naast veiligheid. De ruimtelijke kwaliteit wordt ingevuld met behulp van vijf elementen, waaronder de samenhang tussen morfologie en ruimte en de inpasbaarheid in schaal van het landschap9). Bestudering van de rapportages leert dat dit laatste vooral afhangt van de
achtergrond breedte en insnijding van de rivier op een bepaalde locatie en de verhouding tot breedte en diepte van de maatregel. Deze aspecten worden geselecteerd voor het ontwerp van het conceptueel model (stap 2 in afbeelding 4). Door deze kenmerken te beschrijven als ‘fuzzy sets’ (stap 3 in afbeelding 4) en regels op te stellen voor de wijze waarop ze elkaar beïnvloeden, kan een indicatie gegeven worden van de landschappelijke inpasbaarheid van de maatregel op een bepaalde locatie. Door gelijksoortige redeneringen te formuleren voor de andere elementen kan het beeld steeds verder ingevuld worden en ontstaat uiteindelijk een indicatie van de ruimtelijke kwaliteit van een maatregel. Deze manier van werken heeft twee belangrijke voordelen: de beoordelingen zijn beter navolgbaar en de flexibiliteit in het besluitvormingsproces wordt vergroot doordat snelle iteraties gemaakt kunnen worden. Uiteindelijk kunnen zo ook meer kwalitatieve criteria een sterkere rol in de besluitvorming krijgen en kan een evenwichtiger beslissing genomen worden.
Conclusie In het waterbeheer hebben we te maken met informatie die betrekking heeft op verschil-
lende tijd- en ruimteschalen en abstractieniveaus. Veel modelconcepten zijn ontwikkeld voor een specifiek doel en beschikken daardoor niet over de flexibiliteit om met verschillen tussen schaalniveaus om te gaan. In dit artikel hebben we twee methoden gepresenteerd om verschillende schaalniveaus en modelconcepten met elkaar te combineren. Dergelijke methoden maken het mogelijk om de toepasbaarheid van waterbeheersmodellen uit te breiden. Hierdoor kunnen de afwegingen die gemaakt worden in het waterbeheer, beter onderbouwd en met elkaar vergeleken worden. Tegelijkertijd echter illustreert dit artikel dat verschillende situaties om een verschillende aanpak vragen en dat er niet één recept voor succesvolle koppeling van schaalniveaus bestaat. NOTEN 1) Gibson C., E. Ostrom en T. Ahn (2000) The concept of scale and the human dimensions of global change: a survey. Ecological Economics 32, pag. 217-239. 2) Van der Veen A. en H. Otter (2002) Scales in space. Integrated Assessment 3, pag. 160-166. 3) Liberman N. en Y. Trope (1998). The role of feasibility and desirability considerations in near and distant future decisions: A test of temporal construal theory. Journal of Personality and Social Psychology 75, pag. 5-18.
4) Trope Y., N. Liberman en C. Wakslak (2007). Construal levels and psychological distance: effects on representation, prediction, evaluation and behavior. Journal of Consumer Psychology 17, pag. 83-95. 5) Technische Adviescommissie Waterkeringen (1995). Basisrapport Zandige Kust. Behorende bij de Leidraad Zandige Kust. 6) Rijksinstituut voor Kust en Zee (2005). Risicobeheersing in kustplaatsen. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat. 7) Aubrey D. (1979). Seasonal patterns of onshore/ offshore sediment movement. Journal of Geophysical Research 84, pag. 6347-6354. 8) Wijnberg K. (1995). Morphologic behaviour of a barred coast over a period of decades. PhD thesis Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen Universiteit Utrecht. 9) Rijkswaterstaat dienst Limburg (2003). Integrale Verkenning Maas. 10) Zadeh L. (1973). Outline of a new approach to the analysis of complex systems and decision making. IEEE Transactions on systems, man and cybernetics. SMC-3, pag. 28-44.
Judith Janssen en Lisette Bochev-Van der Burgh (Universiteit van Twente)
advertentie
DynaSand®: het enige echte continu zandfilter
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl
[email protected]
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst.
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
H2O / 24 - 2007
19
Eerste daadwerkelijke sluiting Maeslantkering goed verlopen De sluiting van de twee reusachtige waterkerende deuren van de Maeslantkering in de avond van 8 november jl. was het werk van een computer. Maar tijdens de operatie waren wel drie teams met technisch specialisten (in totaal bijna 20 mensen) continue aanwezig, mocht er iets mis gaan. De sluiting en opening verliepen succesvol. Nu wordt na uitgebreid testen de balans voor eventuele verbeteringen opgemaakt. Verslag van een bezoek vier weken na de sluiting.
H
et was de eerste keer in haar tienjarig bestaan dat de Maeslantkering dicht moest, evenals de Hartelkering. Als dat niet gebeurt was, hadden lagergelegen kades in Rotterdam onder water gestaan, zegt een voorlichter in het Keringhuis aan de noordzijde van de stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg. De Maeslantkering is samen met de Hartelkering het sluitstuk van de Deltawerken. Arie de Gelder heeft als vervangend leider van de technische specialisten de sluiting van de kering meegemaakt: “Toen we operationeel werden, waren we hier met drie teams continue op de kering aanwezig: een waterloopkundig team, een team van technische specialisten en een team dat de beslissingen neemt.” Hij laat de bedieningsruimte van de Maeslantkering zien. Er staan verschillende monitoren opgesteld. Drie daarvan zijn de monitoren van het zogeheten beslis- en ondersteunend systeem (BOS). “Het brein achter de stormvloedkering”, legt Arie uit.
“Deze computer berekent de te verwachten waterstanden en de rivierafvoer van de Rijn en de Maas. Bij een waterpeil van 2.60 boven NAP in Rotterdam roept het BOS het operationele team op. En als een waterpeil van drie meter boven NAP voorspeld wordt, zet het systeem de sluiting van de waterkerende deuren van zowel de Maeslantkering als de Hartelkering automatisch in werking.” Tom Dullemond is één van de technische specialisten. Hij volgde tijdens de operatie alle functies van het besturingssysteem (BES): “Het hele proces van sluiting en openen zien we op monitoren en op het centrale bedieningspaneel,” zegt Tom terwijl hij de controlelampjes even laat oplichten. “Het gebeurt automatisch, maar als het nodig is kunnen wij op handmatige bediening overschakelen. In feite geeft het BOS commando’s en meldt dit naar het BES. Als een handeling gereed is, rapporteert het BES dit naar het BOS en daarop volgt het volgende commando van BOS totdat de kering gesloten is.”
Op vrijdag 9 november is de Maeslantkering voor het eerst functioneel gesloten.
20
H2O / 24 - 2007
Inspecties en onderhoud Op de Maeslantkering heeft Rijkswaterstaat de regie en is de Bouwcombinatie Maeslantkering verantwoordelijk voor de uitvoering. Arie de Gelder: “Groot onderhoud doen we uitsluitend in de zomer. In het stormseizoen is dat niet verantwoord.” Tom Dullemond en collega Hans Nederend zijn al vanaf de bouw betrokken bij de Maeslantkering. Ze hebben het vak ter plekke geleerd. Het is nooit routine: “Er zit voldoende uitdaging in dit werk. Na de oplevering hebben we verschillende kinderziektes moeten wegwerken. Nu zijn we bezig met de evaluatie van de testen en inspecties tijdens en na de stormsluiting van 8 en 9 november en daaruit leren we wat we eventueel moeten aanpassen of vervangen. Maar je moet sowieso op de langere termijn rekening houden met vervanging van onderdelen. Zo moet het besturingssysteem tussen 2012 en 2015 vervangen worden.” Tekst: Johannes Odé Foto’s: Johannes Odé en Rijkswaterstaat
achtergrond
Stormwaarschuwing op donderdag 8 november.
De waterstand aan de zeezijde bedroeg 3.16 +NAP.
Arie de Gelder laat het schema zien van acties rond de sluiting en opening van de Maeslantkering bij hoge waterstand.
Tijdens de sluiting van de stormvloedkering is de bedieningsruimte continue bemand. Als de stroom uitvalt, heeft de Maeslantkering een noodaggregaat van twee megawatt en 10.000 Volt.
Tom Dullemond en Derek Place verrichten een hydraulische meting van het aantrekmechanisme van de dokdeur. Tom Dullemond en Hans Nederend achter de monitoren van het besturingssysteem.
H2O / 24 - 2007
21
‘Natuurramp in Friesland veroorzaakt tunneldal’ Geologen breken zich al tijden het hoofd over hoe het tunneldal bij Noardburgum kan zijn ontstaan. Het is een meer dan 350 meter diepe geul in de ondergrond die is opgevuld met fijn zand en potklei. In dit artikel wordt een nieuwe theorie uiteengezet die er vanuit gaat dat het tunneldal is ontstaan door het lek raken van een aardgasveld. De ongecontroleerde aardgasstroom heeft tijdens de voorlaatste ijstijd een enorme catastrofe veroorzaakt waarvan we de littekens nu nog in de bodem van Friesland terugvinden. Als deze theorie klopt, kan dat verstrekkende gevolgen hebben voor de zoektocht naar nieuwe Friese grondwaterwinningen en de opslag van aardgas of kooldioxide in lege aardgasvelden.
H
et tunneldal in Noardbergum is eind jaren 70 en begin jaren 80 uitvoerig onderzocht door middel van boringen en geo-elektrische metingen (zie afbeelding 1). Tot een diepte van maximaal 100 meter is de geul opgevuld met potklei, een donkere zeer stugge en compacte klei. Daaronder wordt fijn zand aangetroffen, dat qua samenstelling sterk afwijkt van het zand dat buiten de geul op de zelfde diepte wordt aangetroffen. Het zand is uitgespoeld en weer in gemengde vorm afgezet. De onderzijde van de geul is ook bij een boring met een diepte van 350 meter niet aangeboord. De geul heeft een relatief beperkte lengte van 10 á 15 kilometer en een breedte aan de bovenzijde van maximaal twee kilometer. De potklei is afgezet in een depressie met stilstaand water gedurende de voorlaatste ijstijd. De vorming van de depressie (het tunneldal) schrijven geologen toe aan erosie door smeltwater onder de ijskap. De vorming van het tunneldal kan echter niet zonder meer worden verklaard door afstromend smeltwater. Het toenmalige zeeniveau lag honderden meters boven de onderzijde van dalbodem. Daarnaast loopt de dalbodem aan het uiteinde van geul weer omhoog. De vorming van tunneldalen wordt vaak verklaard door verplaatsing van drijfzand onder of nabij een smeltende gletsjer. Een probleem met deze verklaring is de enorme diepte van het tunneldal bij Noardburgum, terwijl er weinig aanwijzingen zijn voor een dikke ijskap tijdens de voorlaatste ijstijd in het noorden van Nederland. Afb. 1: Het tunneldal.
22
H2O / 24 - 2007
Nieuwe theorie: ‘blowout’ Een alternatieve verklaring voor het ontstaan van het tunneldal gaat niet uit van een oorzaak van bovenaf maar van onderaf. Onder het tunneldal bij Noardburgum bevindt zich een uitgestrekt gasveld (zie afbeelding 2). Als een dergelijk gasveld of bovenliggende gaspocket lek raakt, ontstaat een zogeheten blowout. Deze ontstaat soms bij problemen met olie- en gasboringen. Tijdens de boring ontstaat dan een ongecontroleerde stroming van gas naar de oppervlakte. Aan de oppervlakte vormt zich een gebied waarin drijfzand ontstaat. Er zijn gevallen bekend waarin hele boortorens in de ondergrond zijn verdwenen. Een spontane ‘blowout’ zou een verklaring kunnen zijn voor het ontstaan van het tunneldal bij Noardburgum. De vorm van het tunneldal vertoont grote overeenkomsten met de vorm van de pluim die ontstaat in de bodem bij een ‘blowout’. Een verschil is wel dat de omvang van het tunneldal vele malen groter is dan de pluim van een ‘blowout’ bij olie- en gasboringen. In afbeelding 3 is het mogelijke ontstaan van het tunneldal in vier stappen weergegeven. Tijdens de ‘blowout’ wordt het aanwezige bodemmateriaal intensief gemengd en worden kleilagen doorbroken. Door de stroom van het gas neemt het volume van de bodemkolom toe en zal een deel van het materiaal naar de omgeving worden verplaatst. Als de ‘blowout’ stopt, neemt Afb. 2: Ligging tunneldal en aardgasvelden.
het volume van de bodemkolom weer af en ontstaat een depressie. Deze depressie wordt in de loop van de tijd gevuld met potklei en andere afzettingen. De nieuwe theorie verklaart zowel de grote diepte van het tunneldal als de gefaseerde opvulling met geremanieerde zanden en potklei. De achilleshiel van deze theorie is het ontstaan van een spontane ‘blowout’ op deze schaal. Een spontane ‘blowout’ van een gasveld is geen bekend verschijnsel. Door de langgerekte vorm van het tunneldal ligt het voor de hand dat de lekkage is veroorzaakt door een verschuiving langs een breukvlak. De verschuiving zou kunnen samenhangen met een sterk wisselende bovenbelasting van bodem door landijs en geulvorming tijdens het afsmelten.
Tunneldal Noardburgum uniek? Ook een gebied nabij Garyp zou kunnen zijn getroffen door een ‘blowout’ gedurende de voorlaatste ijstijd. Er ligt een cirkelvormige potkleilens in de ondergrond, waaronder geremanieerde zanden worden aangetroffen. Zeer waarschijnlijk ontbreekt ter plaatse ook de Tegelenkleilaag (Tegelenklei is de oude geologische aanduiding). Door de vorm van de potkleilens (cirkelvormig) is het ontstaan door stromend water uitgesloten. De cirkelvorm lijkt daarentegen zeer sterk op de verschijnselen van een ‘blowout’ bij een olieen gasboring. De specifieke bodemopbouw ter plekke is zeer waarschijnlijk de oorzaak
opinie
200 meter beneden maaiveld). Nog dieper verscholen in de bodem bevindt zich een gasveld. Als bij gasvelden onder invloed van sterk wisselende drukken in de bodem daadwerkelijk een ‘blowout’ kan ontstaan, werpt dat ook een ander licht op de risico’s die samenhangen met de opslag van aardgas en kooldioxide in lege gasvelden. Tijdens de gaswinning neem de gasdruk af en wordt de gronddruk in korte tijd aanzienlijk verhoogd. Bij het vullen neemt de gasdruk weer toe. Mogelijke zwakke plekken die zijn ontstaan in de periode van verhoogde gronddruk, kunnen dan een risico gaan vormen. Het feit dat een dergelijke ‘blowout’ niet frequent voorkomt, hoeft in ieder geval niet te betekenen dat het nooit voorkomt. Juist zeer heftige natuurverschijnselen komen vrijwel nooit voor.
Afb. 3: Ontstaan van een tunneldal door een ‘blowout’.
Nader onderzoek Gezien de relevantie van het onderwerp voor de verzilting van bestaande en nieuwe grondwaterwinningen en de mogelijke consequenties voor de opslag van gas en kooldioxide lijkt nader onderzoek van deze theorie zeker de moeite waard. Hierbij vormt met name de mogelijkheid van een spontane ‘blowout’ een belangrijk aandachtspunt. Peter van Bergen (InVraplus, advies- en managementbureau dat gespecialiseerd is in grootschalige gebiedsontwikkeling, zoals de Blauwe Stad en Meerstad).
Bijdrage Afb. 4: Verzilting van de grondwaterwinning door het ontbreken van de Tegelenkleilaag.
van de snelle verzilting van de nabijgelegen grondwaterwinning van Vitens.
Een academische discussie? De hier gepresenteerde theorie is mijn inziens meer dan alleen voer voor een academische discussie. De theorie kan grote relevantie hebben voor de zoektocht naar nieuwe drinkwaterwinningen in Friesland. Nabij Garyp en Noardburgum verzilten grondwaterwinningen als gevolg van het ontbreken van de Tegelenkleilaag. Deze kleilaag vormt een barrière voor het aantrekken van brak grondwater dat zich onder de Tegelenklei bevindt. Door de afwezigheid van de Tegelenklei wordt brak
grondwater aangetrokken (zie afbeelding 4). Als gevolg van de verzilting van de grondwaterwinningen zijn nieuwe waterbronnen nodig om de drinkwaterbehoefte in Friesland te dekken. Daarom is onder meer een zoektocht gestart naar nieuwe grondwaterwinningen. Met de hier gepresenteerde theorie in het achterhoofd is het in ieder geval verstandig om zeer kritisch te kijken naar plaatsen waar gasvelden in combinatie met dikke potkleilagen voorkomen. Een voorbeeld hiervan ligt ten westen van Drachten (nabij Oudega en Nijbeets). Daar ligt een diepe geul die aan de bovenzijde is afgedekt door potklei en aan de onderzijde door de geohydrologische basis snijdt (circa
A
ls u een bijdrage wilt leveren voor een bepaald nummer van dit blad, laat dit de redactie dan uiterlijk twee weken van tevoren weten. Dan kan zij daarmee rekening houden bij de planning van het nieuwe nummer. Op de redactie (010) 427 41 65 is een lijst te krijgen met alle verschijningsdata en de data van kopijsluiting van dit jaar. Als u grafisch materiaal digitaal wilt doorsturen, neem dan ook eerst contact op met de redactie. Een beperkt aantal programma’s is namelijk geschikt voor gebruik in een tijdschrift als H2O. Gebruik van Powerpoint wordt in ieder geval afgeraden!
H2O / 24 - 2007
23
Macht en tegenmacht In H2O nummer 21 schreef Govert Geldof een artikel over zijn ideeën over anders denken in de watersector. Onder de titel ‘Oproep tot tegenwicht in water’ zette hij zijn standpunt uiteen. Maarten Gast voelde zich geroepen onderstaande reactie te schrijven.
H
et artikel van Govert Geldof in H2O nr. 21 van dit jaar heb ik met belangstelling gelezen. Oproep tot tegenwicht in water. Tegenwicht tegen “de bureaucratische bedrijfsmatige logica van de overheid”. De macht zit bij de overheid, marktpartijen moeten tegenwicht bieden en zich daarbij niet tegen elkaar laten uitspelen. Ik denk daarmee de kern uit het betoog te pakken te hebben. Het beeld wordt aan een essay van Tjeenk Willink ontleend en van toepassing verklaard op het waterbeheer. Vraag is of dit beeld de situatie in het waterbeheer juist afschildert. Vanuit mijn ervaring herken ik het niet. “Het is goed terug te kijken naar hoe processen in de tijd verlopen”, zegt Geldof. Laten we dat eens doen voor een paar hoofdontwikkelingen in het waterbeheer. We moeten daarvoor wel verder dan twintig jaar terug.
De volksgezondheid De drinkwatervoorziening zoals wij die nu in Nederland en ons omringende landen hebben, is tot stand gekomen toen eerst wetenschappelijk het verband tussen verontreinigd drinkwater en de grote epidemieën was gelegd en vervolgens de overheid zijn verantwoordelijkheid op het gebied van volksgezondheid nam. Daaraan zijn in Amsterdam, waar dit rond 1850 werd opgepakt, de namen van bestuurders als Van Lennep en Sarphati verbonden. De bedrijfsmatige kant werd aan een private onderneming toevertrouwd, maar na 40 jaar op initiatief van liberale stadsbestuurders naar de overheid toegehaald. Gemeentewaterleidingen ontstond omdat de N.V. Duinwaterleiding het gewenste voorzieningsniveau niet tot stand bracht door een onbalans tussen kosten, opbrengsten en tariefstelling. Waar geen markt is, stelt de overheid het tarief vast. Hierbij kunnen andere overwegingen zwaarder gewogen worden dan een kostendekkend of winstgevend tarief. Overwegingen als het bevorderen van de veiligheid of de volksgezondheid, het beheersen van de woonlasten e.d. In Derde Wereldlanden aan de orde van de dag. Zo is ook de riolering aangelegd op initiatief van de overheid. Met deze twee infrastructurele voorzieningen samen heeft zij daarmee de basis voor ons huidige niveau van volksgezondheid gelegd. Niks marktpartijen, alleen maar behartigen van het algemeen belang.
De Wvo De Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) is in 1970 van kracht geworden. Het eerste ontwerp voor deze wet verscheen rond 1910. Maar liefst zestig jaar (inclusief twee wereldoorlogen) is over de invoering gediscussiëerd. Waarom was dit allemaal nodig? Ik herinner me ook zelf nog de
24
H2O / 24 - 2007
klaagverhalen van de industrie over het moeten sluiten van bedrijven als deze niet langer hun afvalwater gewoon op het oppervlaktewater zouden kunnen blijven lozen. Dit terwijl de Rijn allang het riool van Europa was geworden, de Groningse kanalen vol zwarte gistende drap stonden, net als overigens vele stadsgrachten. Inderdaad macht en tegenmacht, maar de tegenmacht kwam niet van milieugroeperingen e.d., de overheid moest deze zelf ontwikkelen tegen de krachten die wilden blijven vervuilen. Een beeld dat we nog steeds om ons heen zien. Wanneer gingen de grote chemische multinationals langs de Rijn hun afvalwaterlozingen echt aanpakken? Niet vanwege de regelgeving. Die probeerde men te ontduiken. Wel toen men in het bijzonder bij de bentazonlozing van BASF merkte dat deze grote negatieve publiciteit over de gehele wereld veroorzaakte, de verkopen deed dalen en de koers van de aandelen beïnvloedde.
De Oosterscheldedam Een ander voorbeeld: waarom werd de Oosterscheldedam niet als gesloten dam uitgevoerd zoals oorspronkelijk het plan was? Omdat wetenschappers, milieugroeperingen en vissers zich bewust waren geworden van het ecologisch effect van de gesloten dammen. Het inzicht was ontstaan dat het, overigens begrijpelijk, eenzijdige accent op de veiligheid negatieve ecologische bijwerkingen had. Toen hydrobiologen rond 1965 hun stem gingen verheffen, ontstond er een proces van bewustwording, maatschappijbreed, dat uiteindelijk tot een aangepaste dam heeft geleid, die zowel qua veiligheid als qua ecologie verantwoord was. Je kunt dat macht en tegenmacht noemen, ik zie het veel meer als een proces van inzicht dat tot bewustwording moest leiden en veel meer aan deskundigheid dan aan overheid of markt gebonden was. De deskundigen die de discussie aangingen, zaten bij overheidsinstituten als het Delta-instituut en het toenmalige RIVON (een verre voorloper van Alterra).
De KRW Nog een voorbeeld dat ook Geldof noemt: De KRW. Ik heb indertijd als een van de Nederlandse vertegenwoordigers in de Board of Management van Eureau, het ontstaan ervan, van niet al te grote afstand, meegemaakt. Na jaren discussie was in kringen van waterdeskundigen overeenstemming ontstaan over een ecologische waterrichtlijn als aanvulling op de reeds bestaande deelrichtlijnen. Toen deze ontwerprichtlijn behandeld werd in het Europees Parlement, gaf dit als mening: “Wij hebben genoeg van dit soort deelrichtlijnen, kom nu echt maar eens met een kaderrichtlijn, waarin de verschillende deelaspecten van het waterbeheer in hun onderlinge samenhang zowel watertechnisch,
ecologisch, bestuurlijk als financieel samengebracht worden”. Ik vat de boodschap in mijn eigen woorden kort samen. Eerst dachten we als Nederland nog, dat bij ons alles op orde was en dat we rustig achterover konden leunen. Pas later ontstond inzicht in de omvang van de nieuwe uitdaging voor de waterbeheerders op ieder niveau, en voor hun adviseurs. Tegenmacht, jazeker, maar afkomstig van een hogere overheid, die de benadering op een hoger plan tilde.
Stedelijk waterbeheer “Stedelijk waterbeheer is pas vanaf rond 1990 een item geworden”, zegt Geldof. Ik ken de werkelijkheid anders. Stedelijk water is altijd beheerd en water heeft altijd een belangrijke rol in de steden vervuld. Nieuwe wijken kregen afhankelijk van de keuze voor gescheiden dan wel gemengd rioleren een bepaald soort waterpartijen, mede bepalend voor het aanzien van die wijken. Stedelijk water was al in de CUWVO-systematiek van de jaren ‘80 benoemd tot een aparte watercategorie met eigen kwaliteitseisen. Wat nieuw is en wat na jaren van geharrewar duidelijkheid gebracht heeft, zijn de afspraken over de verdeling van waterbeheerstaken van gemeente en waterschap binnen de stedelijke omgeving. De resultaten van deze duidelijkheid zie je nu overal verschijnen.
Macht of verantwoordelijkheid De tegenmacht die veranderingen bewerkstelligt, blijkt dus in de praktijk bij heel verschillende krachten te kunnen liggen. Dat de beherende instantie in het waterbeheer de overheid altijd een zekere behoudendheid heeft, is duidelijk. Mensen die iets anders willen, zullen altijd moeten aankloppen bij de beherende instantie of de eigenaar, de macht dus. Omdat de samenleving complex is en vraagstukken vaak ingewikkeld, Geldof beschrijft dat uitvoerig, duurt het vaak lang voordat tot een nieuwe koers besloten wordt of een nieuw product gereed is. Dat is een algemeen verschijnsel dat je ziet bij de Airbus 380, bij de Jeugdzorg, bij de fileproblematiek. Dat geldt ook voor het waterbeheer in al zijn aspecten, bovendien nog een infrastructurele basisvoorziening voor ons land. Bepalend voor ieders positie is wat mensen of instanties behartigen: het algemeen belang, een deelbelang zoals bijvoorbeeld de natuurbeheerders, of het zakelijk eigenbelang. Uiteraard zullen adviseurs goede adviezen willen geven op basis van deskundigheid, uiteraard zullen bedrijven goed bruikbare producten willen leveren of realiseren, maar hun positie is wezenlijk anders. Waar het gaat om het beheer van ons watersysteem en om onze veiligheid ligt de eindverantwoordelijkheid altijd bij de overheid, de instantie die het algemeen
opinie / verslag Nationale klimaatadaptatiestrategie belang behartigt. Zeker kan ieder ander vanuit zijn positie en deskundigheid informatie en argumenten aandragen om een zo goed mogelijke besluitvorming door die overheid mogelijk te maken. Kernpunt is mijns inziens dat de overheid verantwoordelijk is, de adviseur en de leverancier niet. Het gaat dus niet om macht of tegenmacht, maar om verantwoordelijkheid. Als Geldof die wil dragen moet hij aan de andere kant van de tafel een plek verwerven. Maarten Gast
Weerwoord Ik heb de reactie van Maarten Gast gelezen, en verbaas mij. Deze gaat volledig voorbij aan de boodschap die ik wil brengen. Maarten Gast gaat er namelijk vanuit dat ik macht definieer als de overheid en tegenmacht als het bedrijfsleven en dat staat haaks op wat ik bedoel. Ik citeer mijn essay waar ik het heb over tegenmacht: “Daarin opereren mensen met visie die tegenspel bieden; mensen die dingen willen veranderen. Het kunnen wetenschappers zijn, bevlogen burgers, enthousiaste beleidsmedewerkers bij een gemeente en rijksambtenaren met passie. Overal waar mensen iets willen veranderen ontstaat tegenmacht, ook bij machthebbers zelf. Er zijn bestuurders en politici die symbool staan voor tegenmacht.” Dit geeft toch een heel ander beeld dan Maarten Gast denkt te lezen. Er zijn twee misvattingen die ik uit de weg wil ruimen. Ten eerste: mijn essay is niet ontleend aan die van Tjeenk Willink, zoals Maarten Gast in zijn inleiding stelt. Ik introduceer het omdat ik het begrip tegenwicht erg mooi vind. Het is subtieler dan tegenmacht. De basis voor mijn essay ligt in vele jaren met plezier werken aan nietlineaire benaderingen in de praktijk van het waterbeheer, voortbouwend op de complexiteitswetenschap. Dat heeft prachtige resultaten opgeleverd, vind ik, vooral op het gebied van stedelijk waterbeheer. Ik denk dat we als Nederland - samen met Australië - een leidinggevende positie hebben in het verbinden van watertechniek en maatschappij. Dat reikt verder dan de vernieuwingen die Maarten Gast ziet bij water in de stad. De tweede misvatting zit in de staart van de reactie van Maarten Gast. Daar ontkent hij de essentie van macht en tegenmacht en stelt dat het gaat om verantwoordelijkheid. Ik snap deze redenering, althans als je denkt in de tweedeling tussen overheid en bedrijfsleven. Maar ik geloof niet in deze tweedeling. En verantwoordelijkheid ligt zeker niet aan één kant van de tafel, zoals Maarten Gast suggereert. Verantwoordelijkheid zit overal, bij iedereen.
Minister Cramer van VROM en staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat hebben tijdens het congres ‘Maak ruimte voor klimaat’ op 27 november in Zeist de nationale klimaatadaptatiestrategie toegelicht. Die bestaat uit de hoofdlijnen van de aanpak die nodig is om Nederland klimaatbestendig te maken. Volgend jaar presenteren de bewindslieden een gezamenlijke uitvoeringsagenda, waarin staat wie wat gaat doen in 2009 en volgende jaren.
I
n Zeist kwamen in feite bijna alle mensen bijeen die betrokken zijn bij de gevolgen van een warmer en natter klimaat voor het waterbeheer en de inrichting van Nederland. Enkele honderden geïnteresseerden luisterden naar een zeepkistachtige presentatie van plannen en ideeën van vertegenwoordigers van de TU Delft, Deltares, VU Amsterdam, ONRI, Dura Vermeer, Rijkswaterstaat, DHV en Natuurmonumenten. Daarnaast leverden kroonprins WillemAlexander, minister Cramer en staatssecretaris Huizinga hun bijdrage aan deze bijeenkomst. De Prins van Oranje ging vooral in op het belang van internationale samenwerking en een integrale gebiedsgerichte aanpak om adaptatie aan veranderingen in het klimaat te laten slagen. Staatssecretaris Huizinga meldde wat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat reeds op korte termijn realiseert. Daaronder vallen de aanpak van de zwakke stukken in de Noordzeekust, het programma ‘Ruimte voor de Rivier’ en de Maaswerken. Op de middellange termijn staat de aanpak van het IJsselmeergebied op de agenda, zowel qua ecologie als de zoetwatervoorziening en de inrichting. Op de lange termijn (100 jaar) noemde Huizinga
de uitvoering van de rapportage van de Deltacommissie, die medio volgend jaar gepresenteerd wordt. De staatssecretaris noemde ook een nieuw Nationaal Bestuursakkoord Water, waarin met name afspraken vastgelegd worden over de aanpak van wateroverlast in steden. Huizinga verwacht veel van infiltratie van regenwater en wil ook het automatisme van ‘peil volgt functie’ ter discussie stellen. “Misschien moet de functie van een gebied straks wel het peil gaan volgen”. Ten slotte verwacht Huizinga ook veel van meervoudig ruimtegebruik. Het nationaal programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK) is een samenwerkingsverband van de ministeries van VROM, Verkeer en Waterstaat, LNV en EZ en de koepelorganisaties van de provincies (IPO), gemeenten (VNG) en waterschappen (Unie van Waterschappen). H2O nummer 22 van 16 november stond voor een belangrijk deel in het teken van het veranderende klimaat en de gevolgen hiervan voor het waterbeheer in Nederland.
WaterSymposium Tijdens het WaterSymposium van KVWN en NVA op 30 november in Amsterdam ging het hoofd klantenzaken van Severn Trent Water, Martin Kane, in op de overstromingen afgelopen zomer in delen van Engeland. Via een zogeheten Gold Command kreeg de getroffen regio snel en van alle kanten hulp. Zo hielp het Britse leger op 17 locaties met het uitdelen van schoon drinkwater, in totaal 3,5 miljoen liter. Alle drinkwatervoorraden uit heel Groot-Brittannië werden in het beheergebied van Severn Trent Water ingezet. Zo snel de hulpverlening op gang kwam, zo traag verliep de heraansluiting van alle bewoners van het overstroomde gebied. Veiligheidsmaatregelen zorgden ervoor dat ieder huis eerst bezocht moest worden voordat de drinkwatertoevoer hersteld werd. Elektrocutie had tijdens de overstroming enkele slachtoffers gekost. Martin Kane was zeer te spreken over het daadkrachtige bestuur van de hulpdiensten.
Martin Kane
Bert Satijn, programmadirecteur Leven met Water, ging in op de nationale adaptatiestrategie die dezelfde week (zie verslag hiernaast) toegelicht werd door minister Cramer en staatssecretaris Huizinga. Hij bekritiseerde de tuinbouw, die klaagt over wateroverlast maar intussen het westen van Nederland vol blijft bouwen met kassen. Satijn verwacht dat het creëren van meer ruimte voor de grote rivieren niet voor 2015 afgerond zal kunnen worden in verband met procedures die gemeenten zullen gaan voeren. Hij wees het publiek erop dat momenteel slechts vijf procent van het landoppervlak uit water bestaat tegen 15 procent vroeger. zie ook de verenigingspagina’s
Govert Geldof
H2O / 24 - 2007
25
verenigingsnieuws 2008 een studiereis van twee weken ondernemen naar Singapore en Australië. De studiereis is bedoeld voor alle NVA- en KVWN-leden die kennis willen nemen van wat op beleidsmatig, organisatorisch en technisch gebied in Singapore en Australië speelt binnen het watermanagement. Alle onderwerpen van het waterbeheer zullen aan de orde komen, maar ook de manier waarop de overheid omgaat met grote watervraagstukken en het beïnvloeden van de publieke opinie zijn belangrijke thema’s. Daarnaast zal aandacht besteed worden aan technologieontwikkeling en opleiding.
WATERCOLUMN
Glazen huis 2007
W
ie mij vraagt het jaar 2007 in een paar woorden neer te zetten, krijgt de volgende thema’s als antwoord: de millenniumdoelen, de opwarming van het klimaat en het glazen huis. Met schrik hebben wij het afgelopen jaar moeten ervaren dat de millenniumdoelen van de Verenigde Naties vermoedelijk niet gehaald gaan worden. Het is natuurlijk een forse opgave om voor 1.2 miljard mensen vóór 2015 schoon drinkwater te moeten regelen. Nederland heeft zich daarbij zelf ook een groot doel aangemeten: 50 miljoen mensen vanuit dit kleine land. Een land dat er zelf 150 jaar over gedaan heeft om uiteindelijk 16 miljoen Nederlanders van top drinkwater te voorzien. Aan de andere kant: laten wij onszelf en de wereld goed voor ogen houden dat drinkwater een essentiële levensvoorwaarde is. Reden voldoende om de kroonprins in het jaar van de sanitatie 2008 volop te ondersteunen. In de tweede plaats de klimaatverandering, die al in de afgelopen jaren de schaduwen over ons land en zijn rivieren en meren wierp. Als ik aan klimaatverandering denk, zie ik nog steeds geen schone rivieren door ons laagland stromen met alle volksgezondheidsgevaren bij te hoge temperaturen als het rivierdebiet op enig moment laag is en de zomer heet. Investeringen en nieuwe technologie kunnen oplossingen bieden als wij er Europees met zijn allen tegen aan gaan, zowel benedenstrooms als bovenstrooms. Tenslotte stond 2007 in het teken van tien jaar benchmarken door de Vewin. Daarbij gaat het allang niet meer om louter nationaal vergelijken. Nieuwe projecten met ‘cross sector’ en internationale benchmarks zijn gestart. Meer dan ooit zullen wij transparant onze toppositie in de drinkwaterwereld moeten aantonen. Wij leven in een glazen huis, waarbij consumenten volop inzicht moeten hebben in ons reilen en zeilen. Met een glazen huis sluiten wij - figuurlijk én letterlijk - de netwerkactiviteiten van 2007 af. Niet met Bløf, maar met Radio 3 FM zullen wij vlak voor de Kerst op het Haagse Plein aandacht vragen voor drinkwater als mensenrecht. Kortom, stem de dagen voor Kerstmis uw radio af op 3FM. Theo Schmitz (Vewin)
Eerste presentatie Waternetwerk Tijdens het WaterSymposium van KVWN en NVA op 30 november jl. in Amsterdam is de nieuwe vereniging Waternetwerk voor het eerst aan de leden gepresenteerd. Er was een presentatie te zien die liep vanaf de oprichting van de Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland (VWN) in 1899 tot en met de datum van totstandkoming van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk dat officieel op 1 januari 2009 plaatsvindt. Daarbij werd ook voor het eerst het logo van de nieuwe vereniging getoond. Tot en met november 2008 loopt een serie activiteiten rond de fusie tussen de KVWN en de NVA en het 50-jarig jubileum van de NVA in 2008. Deze activiteitenestafette staat opgesomd in een folder die steeds zal worden aangevuld met nieuwe verenigingsactiviteiten en festiviteiten. De agenda van de activiteiten is vanaf 1 januari aanstaande ook te vinden op internet: www.waternetwerk.nl.
Vooraanmelding studiereis naar Singapore en Australië Na de succesvolle studiereis naar Spanje met het maximum van 30 deelnemers in 2004 is het een aantal jaren stil geweest rond de excursiecommissie. Dat wil niet zeggen dat er niets gebeurd is. Voortdurend is rondgekeken of er mogelijkheden waren die het organiseren van een studiereis zinvol konden maken. Het feit dat Nederland op een groot aantal gebieden van het watermanagement voorop loopt in de wereld, maakt dat er niet makkelijker op. Het zoeken was eigenlijk naar een technologisch hoog ontwikkeld gebied waar om één of andere reden het water een heel belangrijke rol is gaan spelen, en dan ook nog liefst op het gebied van zowel oppervlaktewater, drinkwater als afvalwater. De excursiecommissie van de NVA wil bij voldoende deelname (meer dan 20 deelnemers) omstreeks oktober/november
26
H2O / 24 - 2007
Het is de bedoeling om op zaterdag te vertrekken naar Singapore met aankomst zondagochtend, daar op maandag en dinsdag twee dagen bezoeken te brengen en dan door te reizen naar Australië, daar de rest van de week en de volgende week de staten Victoria (Melbourne), New South Wales (Sydney) en Queensland (Brisbane) te bezoeken. De terugreis begint op vrijdag met aankomst in Amsterdam op zaterdagochtend. De kosten zullen zo laag mogelijk worden gehouden door waar mogelijk gebruik te maken van goedkope vluchten en hotels. Een ruwe schatting van de kosten komt uit op 3.000 euro per persoon. Er bestaan voldoende goede contacten om deze studiereis inhoudelijk tot een succes te maken. De invulling tot een concreet programma zal pas gebeuren zodra een redelijke zekerheid bestaat dat zich tenminste 20 deelnemers definitief zullen aanmelden. Daarom bestaat tot 31 december de gelegenheid tot vooraanmelding. Hoewel deze vrijblijvend is, wordt er wel van uitgegaan dat de vooraanmelding ook gevolgd wordt door een definitieve aanmelding. Het minimum aantal deelnemers bedraagt 20, het maximum aantal 30. De volgorde van betaling zal uiteindelijk bepalend zijn voor deelname. Vooraanmelding kan gebeuren door een e-mail te sturen naar:
[email protected]. De excursiecommissie hoopt met deze ‘Once In A Lifetime’-studiereis een bijzonder internationaal tintje te geven aan het 50-jarig bestaan van de NVA.
verenigingsnieuws Nieuwe leden De NVA heeft vanaf augustus de volgende nieuwe leden kunnen verwelkomen: Kristiaan Koot (Hoogheemraadschap van Schieland), Mieke Teunissen (Grontmij), Dennis Korthout (Triqua), Marjolein Groen (Provincie NoordHolland), Peter Gijsbers (WL|Delft Hydraulics), Marike Olieman, Lammy Garmijng (Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht), Dick Meijer (VWS MPP Systems), Marc van Langen (Waterschap Regge en Dinkel), Hanneke van der Eijnden (Royal Haskoning), Guy Henckens (Witteveen+Bos), Joachim Tuenter (Waterschap Rijn en IJssel), Tom Meijerink (AT Osborne), Jaco van den Bosch (J en L Datamanagement), Monique Boskma (Commit Consulting), Erik Jan Steinebach (Waterschap Regge en Dinkel), Nienke van den Bedum (Watersnip), Mirabella Mulder (Grontmij), Cor de Jong (WaterLand International) en Tirza Molegraaf (Provincie Zuid-Holland).
De NVA schreef ook twee begunstigende leden in: Gemeentewerken Rotterdam en Lowara Nederland.
Symposium over anaerobe installaties De Technische Commissie Anaerobie verzorgt op 3 april 2008 een symposium over de operationele aspecten van anaerobe installaties. De bijeenkomst vindt plaats in de Vakschool in Wageningen.
Pieter Pickhardt wint NVA/KVWN Scriptieprijs 2007 Pieter Pickhardt (TU Delft) heeft de NVA/ KVWN Scriptieprijs 2007 gewonnen met zijn scriptie over een waterketensluiting in de glastuinbouw. Hieronder vindt u een samenvatting van het onderzoek.
Marike Olieman
Joachim Tuenter
Tom Meijerink
Jaco van den Bosch
In het onderzoek beschrijft Pickhardt de selectie en het ontwerp van effectieve systemen voor realisatie van een gesloten watersysteem in de glastuinbouw. Het te ontwerpen systeem is verdeeld in watertransport, -opslag en -behandeling. Er is een selectieprocedure uitgevoerd om tot een totaal systeem te komen. Hierbij zijn als criteria gebruikt: de kwaliteit van het gietwater, de kosten en besparingen, de robuustheid en stabiliteit van het systeem, de duurzaamheid (energie, emissies, watermanagement), de organisatorische en technische risico’s (leveringszekerheid, aansprakelijkheid) en de steun van de tuinders voor de ideeën. Wat betreft duurzaamheid is gestreefd naar een nulemissie van bestrijdingsmiddelen, reductie in het water- en voedingsstoffenver-
bruik en een minimale toename in energieverbruik. Water is een essentiële productiefactor voor de glastuinbouw. Voor de productie van hoge kwaliteitsproducten is voldoende gietwater van een hoge kwaliteit nodig. In bestaande glastuinbouwgebieden is zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit een probleem. In de zomer kunnen lange droge periodes, versterkt door de piek in waterbehoefte, leiden tot schaarste van geschikt gietwater. Hiernaast is ook de afzet van het afvalwater uit glastuinbouwgebieden een belangrijk onderwerp. Relatief hoge concentraties van voedingsstoffen (stikstof en fosfor) in combinatie met een laag organisch koolstofgehalte en de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen (pesticiden) zorgen voor suboptimale condities voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties, resulterend in slechtere prestaties. Daarnaast worden hoge concentraties pesticiden gemeten in het oppervlaktewater in glastuinbouwgebieden. Waterketensluiting op gebiedsniveau, ofwel het zuiveren van kasafvalwater tot gietwater, biedt mogelijkheden om de huidige waterproblemen binnen de glastuinbouw te verminderen of op te lossen. Naast het milieuvoordeel kan het resulterende systeem ook vanuit een economisch perspectief aantrekkelijk zijn. In de komende jaren zal de gemiddelde waterprijs en ook de afvalwaterheffing toenemen. Daarbij wordt de afhankelijkheid van de aanwezigheid van lokaal oppervlaktewater verkleind. De stabielere kwaliteit van gietwater kan resulteren in een verhoogde productie en een hogere productkwaliteit. Implementatie van een gesloten watersysteem geeft daarnaast de Nederlandse glastuinbouwsector een duurzaam karakter, zowel binnen als buiten Nederland. Wettelijk kader Gezien de milieulast van de afvalstromen uit de glastuinbouw en de geobserveerde
Links de winnares van de aanmoedigingsprijs en in het midden de winnaar van de Scriptieprijs.
Monique Boskma
De KVWN schreef de volgende drie nieuwe leden in: Sylvie Meijer (Vitens), Martin Leeuwerke (Waterbedrijf Groningen) en Dieter de Vroomen (Goed Adviseren Management en Organisatieadvies).
Martin Leeuwerke
Cor de Jong
Sylvie Meijer
Dieter de Vroomen
H2O / 24 - 2007
27
verenigingsnieuws problemen met het oppervlaktewater in glastuinbouwgebieden moet de sector maatregelen treffen om de normen uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren. Kringloopsluiting is een optie om aan die normen te voldoen. Hiernaast past het sluiten van de waterketen binnen de doelstellingen van de glastuinbouwsector zelf. In het Besluit glastuinbouw worden richtlijnen voor reductie van energie-, meststoffen- en pesticideverbruik gegeven. Deze doelen richten zich op een duurzame glastuinbouwsector, waarbij de reductie van de milieulast samengaat met economische groei, versterking van de concurrentiepositie, behoud van werkgelegenheid en een efficiënt ruimtegebruik. Op dit moment wordt gewerkt met consumptiedoelen, waarbij individuele tuinders zich moeten houden aan een vastgesteld gebruikerspatroon voor energie, voedingsstoffen en pesticiden. Voor het lozen van afvalwater (spui of drainagewater) gelden op dit moment natriumgrenzen per gewas. Afvalwater mag worden geloosd (op het riool) als de natriumconcentratie boven een gewasafhankelijke concentratie zit. De natriumconcentratie wordt door tuinders gebruikt als belangrijke kwaliteitsparameter. Uitgangspunten Om representatieve uitgangspunten te verkrijgen, is een referentiegebied gekozen dat aansluit bij de gemiddelde samenstelling en verhouding van zowel bestaande als nieuw in te richten gebieden. Voor dit gebied is een waterbalans opgesteld, waarbij is gekeken naar neerslag, gietwater, afvalwater, gezuiverd water, evaporatie (in de kassen) en eventuele suppletie. Hieruit blijkt dat de helft van de waterconsumptie in een periode van vier maanden plaatsvindt. Daarnaast is een massabalans opgesteld, waaruit een verhouding tussen gebruik en lozing van voedingstoffen van tussen de één en 20 procent volgt (lagere waarden voor groenteteelt en hogere waarden voor sierteelt). Resultaten Het transportsysteem omvat het verzamelen van afvalwater uit en de distributie van gietwater naar de glastuinbouwbedrijven. Aanleg van zo’n systeem brengt grote investeringen met zich mee en heeft een systematische aanpak nodig, zeker in bestaande glastuinbouwgebieden. Zowel de mogelijkheden voor transport als wateropslag zijn sterk regioafhankelijk (grondprijs, aanwezigheid oppervlaktewater/natuurlijke berging, verspreiding van het glas, etc.). Gescheiden opslag van regen en behandeld water is echter wenselijk in verband met aansprakelijkheidsaspecten en leveringszekerheid. Een gesloten systeem (overdekt) voor het gezuiverde water is duurder, maar minimaliseert het risico van infecties en vervuilingen. Installatie van dagbuffers binnen individuele glastuinbouwbedrijven zorgt voor het opvangen van dagelijkse fluctuaties. De waterbehandeling is onderverdeeld in ontzouting, nutriënten en pesticideverwijdering en desinfectie. Voor ontzouting is
28
H2O / 24 - 2007
omgekeerde osmose (RO) geselecteerd. Het lagere energieverbruik en de gecombineerde desinfectie maakt RO geschikter dan andere technieken. UV-behandeling kan worden toegepast voor desinfectie. Bij toepassing van zowel RO als UV wordt een dubbele desinfectielaag gecreëerd. Daarnaast worden RO en UV al toegepast binnen de glastuinbouw en zullen deze technologieën eerder worden geaccepteerd door tuinders. Meststofverbruik kan worden teruggedrongen door recycling van deze stoffen. Dit dient echter gescheiden te gebeuren ten opzichte van natrium en chloride. Naast recycling kunnen de nutriënten biologisch worden afgebroken. Selectieve verwijdering van nutriënten (nitraat, fosfaat, sulfaat en hardheid) zorgt mogelijk voor een goede voorbehandeling en minder scaling en dus goede werkingcondities voor de RO-installatie. Met betrekking tot robuustheid en stabiliteit zijn fysische methoden wenselijker, omdat deze geschikter zijn voor piekbelasting. Met biologische behandeling kunnen echter ook schadelijke stoffen deels worden afgebroken.
andere industrieën vormt het lozingsbeleid van het geproduceerde concentraat een belangrijk niet te onderschatten probleem.
Tuinders geven aan dat bestrijdingsmiddelen binnen een bedrijf geen problemen veroorzaken. Wel dient kruisbesmetting en verspreiding van plantregulatoren te worden voorkomen. Daar de RO-installatie een barrière vormt voor de meeste van deze stoffen is eventueel alleen behandeling van het concentraat nodig. Indien de pesticiden moeten worden afgebroken, is geavanceerde oxidatie een optie.
De waterproblemen in de glastuinbouw kunnen worden verminderd of opgelost als alle belanghebbenden samenwerken in het realiseren van ketensluiting. De waterproblemen moeten worden bekeken van zowel de afval- als gietwaterkant. Op dit moment wordt het afvalwaterprobleem vooral door de waterschappen onderzocht, terwijl tuinders enkel naar gietwater kijken. De hoge energieprijzen (gasprijzen) zorgen voor investeringen in energiegerelateerde zaken. Als de Nederlandse glastuinbouw competitief wil blijven, zal dit niet op energiegebied maar op productkwaliteit moeten gebeuren en dus door een goede waterkwaliteit moeten worden gewonnen.
Conclusie en aanbevelingen Het is mogelijk om afvalwater tot gietwater te zuiveren. Biologische degradatie of selectieve recycling (ten opzichte van natrium en chloride) van nutriënten gecombineerd met omgekeerde osmose en UV-behandeling resulteert in een hoge kwaliteit gietwater. De waterbehandeling, aangevuld met regenwateropslag en aanlevering van eventuele andere suppletiebronnen, leidt tot een totaal systeem, waarmee optimaal gebruik wordt gemaakt van de aanwezige middelen op een economische en duurzame manier. Evenals in
De glastuinbouw is een vrij conservatieve sector en staat niet welwillend tegenover nieuwe ontwikkelingen. Een belangrijk overtuigingsmiddel is het verhogen van de productie met behoud of verbetering van kwaliteit. Daarnaast moet er een duidelijk kostenvoordeel zijn om tuinders te overtuigen. Een pilotonderzoek moet worden opgezet om de waterkwaliteit, productkwaliteit en productie impact te onderzoeken. Verder moet de geschiktheid van afvalwater uit de grondgebondenteelt, de kruisbesmetting van bestrijdingsmiddelen, de overdracht van groeiregulatoren en de aanwezigheid van pesticide in het concentraat worden onderzocht. Daarnaast moeten de mogelijkheden voor nutriëntenrecycling worden bekeken. De schaalvergroting van glastuinbouwbedrijven en de voorbehandeling voor een RO-installatie maken nutriëntenrecycling aantrekkelijk, zelfs als de investeringen stijgen.
‘Kas zonder afvalwater’ De masterthesis maakt onderdeel uit van het project ‘Kasza, kas zonder afvalwater’. Kasza is een initiatief van Witteveen+Bos, LTO Noord Projecten, Wageningen UR glastuinbouw en Waterschap Zuiderzeeland. Zij voeren dit innovatieve project
Pieter Pickhardt met links Mark van Loosdrecht en rechts Raphaël van der Velde.
verenigingsnieuws uit onder de vlag van STOWA. Het project is gericht op ontwikkeling en toepassing in de praktijk van technische concepten voor waterketensluiting op gebiedsniveau in de glastuinbouw.
onzekerheden, het leren van experimenten door modellen en (context)scenario’s, het onderweg durven aanpassen van beleid, experimenten en uitvoering én continue monitoring en evaluatie.
De masterthesis is uitgevoerd als onderdeel van het curriculum Biochemical Engineering van de TU Delft. Het onderzoek is uitgevoerd onder begeleiding van Mark van Loosdrecht, Peter Appel (TU Delft) en Raphaël van der Velde (Witteveen+Bos).
Het belangrijkste beleidsinstrument voor adaptief waterbeheer is het gebruik van contextscenario’s. Waterbeheer heeft zich geëvalueerd van een lokaal zorgsysteem gericht op de kwantiteit via tussenstappen van een geïntegreerd zorgsysteem voor waterkwantiteit en -kwaliteit naar verdere integratie van water met de leefomgeving. Parallel daaraan verliep de bestuurlijke opschaling, van lokaal niveau naar regionaal-, nationaal- en Europees niveau. Momenteel heeft water een mondiaal aspect gekregen met raakvlakken naar diverse thema’s: klimaatverandering, bevolkingstoename, beschikbaarheid energie, enz. Waterbeheer ziet zich gesteld voor grote vraagstukken met veel onzekerheid in de toekomst. Daarom is het belangrijk dat een robuust georganiseerd watersysteem ontstaat dat deze onzekerheid aan kan. Met behulp van contextscenario’s kunnen deze onzekerheden worden onderzocht en meegenomen in het beleid en het besluitvormingsproces.
Aanmoedigingsprijs naar Annebeth Loois De jury van de KVWN/NVA Scriptieprijs heeft ook een aanmoedingsprijs geschonken aan Annebeth Loois (Wageningen Universiteit). Zij kreeg die voor haar scriptie ‘het gebruik van contextscenario’s om adaptief waterbeheer te realiseren’. Daarvoor evalueerde ze enkele casestudies in Nederland. Hieronder vindt u een samenvatting van haar scriptie. Contextscenario’s om adaptief waterbeheer Waterbeherend Nederland is de laatste jaren goed geworden in het gebruik van populaire woorden als ‘adaptief’, ‘scenario’s’ en ‘holistisch denken’. Ze doen ons geloven dat de organisaties bij de tijd zijn. Het viel echter op dat verschillende mensen verschillende beelden hadden bij deze begrippen. Geprikkeld door dit gegeven heb ik me gericht op het begrip ‘adaptief waterbeheer’ met als doel tot een duidelijke definitie te komen en (zo mogelijk) tot een handleiding om adaptief waterbeheer implementeerbaar te maken. Het onderzoek leidde tot de volgende definitie van adaptief waterbeheer: een continue actief managementproces, bestaande uit verschillende essentiële elementen die er samen voor zorgen dat het totale beleidsproces succesvol adapterend is. Deze verschillende elementen zijn: een integrale (holistische) basis, een gemeenschappelijke visie en doel, acceptatie van
Met behulp van zes casestudies is het gebruik van contextscenario’s binnen het Nederlandse waterbeheer onderzocht. Een opmerkelijk resultaat was dat, daar waar sprake is van het gebruik van scenario’s, het bijna altijd het ‘beleidscenario’ betrof en niet het ‘contextscenario’. •
•
Contextscenario’s zijn scenario’s voor de context waarin de toekomst zich afspeelt die ontstaat door verandering in externe en oncontroleerbare ontwikkelingen als klimaatsverandering, populatiegroei en landgebruik. Beleidscenario’s zijn de paden waarlangs vastgestelde doelen behaald kunnen worden. Ze worden beïnvloed door interne (controleerbare) zaken als financiën, het aantal werknemers en de beschikbare middelen.
Contextscenario’s worden in de private sector al jaren volop gebruikt. Een goed voorbeeld is Shell die door middel van horizonscanning de verschillende contextscenario’s voor de toekomst in de gaten houdt en voor elk scenario meerdere beleidsplannen klaar heeft liggen, zodat in tijden van verandering snel geadapteerd kan worden. Deze vooruitziende blik heeft Shell in de jaren 70 tijdens de oliecrises aan de top geholpen. Een ander voorbeeld is Kiwa, dat voor de drinkwatersector in 2003 verschillende contextscenario’s uitdacht waaraan huidig beleid getoetst kan worden (werkgroep Kartonnen doos). Voor contextscenario’s wordt gebruik gemaakt van verschillende standaardmethoden. Een veel gebruikte methode is de deductieve methode volgens Schwartz, om toekomstige onzekerheden tot patronen te herleiden. Het doel is de uitkomst van verschillende contextscenario’s te vertalen naar de eigen sector. De vertaling vormt de basis voor verschillende beleidsscenario’s. Het toepassen van contextscenario’s brengt alle relevante aspecten in beeld en maakt onzekere factoren concreet en inpasbaar. In een wereld waar de impact van veranderingen als gevolg van externe en moeilijk voorspelbare factoren tot steeds desastreuzere gevolgen leidt, is het onvoldoende beslissingen te nemen op basis van alleen de bekende interne, stuwende krachten. Daarnaast word in Nederlands waterbeheer ook steeds meer de connectie gelegd tussen privaat en publiek handelen (bijvoorbeeld PPS-constructies). Het gebruik van contextscenario’s kan hulp bieden in de communicatie tussen deze sectoren. De scriptie is afgerond met het opstellen van een handleiding voor het ontwikkelen en gebruiken van contextscenario’s binnen de watersector. Geïnteresseerden kunnen contact opnemen:
[email protected].
Annebeth Loois met professor Wim Cofino (Wageningen Universiteit).
Ter kritiek Per 7 decmeber jl. ligt de ontwerp-beoordelingsrichtlijn BRL 5215 ‘Hemelwaterafvoersystemen van kunststof, gebaseerd op volledige vulling’ ter inzage en ter kritiek. De kritiektermijn sluit op 25 januari 2008. Deze BRL 5215 vervangt BRL 5210 ‘Gemodificeerd PVC-leidingsysteem voor de geforceerde afvoer van hemelwater’ uit 1994 (wat het PVC-gedeelte betreft). Nieuw aan de richtlijn is dat behalve PVC nu ook PE is opgenomen. Verder is de berekeningswijze nauwkeuriger omschreven en is een systeemtest opgenomen. Ten slotte zijn de eisen aangepast aan de huidige normen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Stefan Rook (070) 414 44 00.
H2O / 24 - 2007
29
is digitale communicatie niet beter?
EEN UITDAGING VAN HET ZUIVERSTE WATER
Memosens
Het waterschap Roer en Overmaas zoekt een
Intelligente digitale pH-elektrode
(maximaal € 57.000,-)
Volledig vochtbestendig Bij de Memosens vindt de dataoverdracht tussen elektrode en pH-kabel inductief plaats. Het resultaat is een volledig vochtongevoelige pH-meting die zelfs onder water kan worden aangesloten.
ADVISEUR STEDELIJK WATERBEHEER m/v
Digitale intelligentie De digitale intelligentie van de Memosens geeft ongekende zekerheid. Zo wordt automatisch een foutmelding gegeven als de meetwaardeoverdracht niet tot stand komt. Kalibratiedata worden direct in de elektrode opgeslagen waardoor kalibreren op locatie niet meer nodig is. Maximale beschikbaarheid van het meetpunt is het resultaat. www.endress.nl/memosens
Endress+Hauser BV Tel. +35 695 86 11 www.endress.nl
[email protected]
HYDROLOOG m/v en een
(maximaal € 49.000,-) De hydroloog wordt primair ingezet voor het verrichten en analyseren van hydrologische modelstudies, onderzoeken en berekeningen. Daarnaast stelt hij/zij hydrologische adviezen op ten behoeve van vergunningverlening en de voorbereiding en uitvoering van projecten. De adviseur stedelijk waterbeheer zal met name werkzaam zijn op het gebied van het stedelijk waterbeheer zoals het adviseren over en het beoordelen van plannen in het kader van de watertoets, het opstellen van gemeentelijke waterplannen en het begeleiden van optimalisatiestudies in de afvalwaterketen. Daarnaast worden ook andere werkzaamheden verricht op het gebied van het waterbeheer zoals advisering omtrent wateroverlast, erosie en klachten. Ben je geïnteresseerd in een van deze functies, reageer dan nu. Voor meer informatie kun je terecht op onze website en kun je bellen met Harry Tolkamp, hoofd van de afdeling Beleid, onderzoek en advies (046-4205700). Reacties ontvangen wij graag uiterlijk 31 december 2007 en bij voorkeur digitaal op het volgende emailadres:
[email protected] Waterschap Roer en Overmaas Postbus 185 • 6130 AD Sittard
[email protected] • www.overmaas.nl
Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
platform
Floris Boogaard, Tauw Gert Lemmen, Grontmij Bert Palsma, STOWA
Analyse van de meest gestelde vragen over de kwaliteit van afstromend regenwater De kwaliteit van afstromend regenwater speelt een belangrijke rol bij afwegingen over de wijze van afvoer van het regenwater. Vaak wordt voor een inschatting van de kwaliteit nog gebruik gemaakt van de metingen van de Nationale Werkgroep Riolering (NWR) uit 1989. Na dit onderzoek zijn echter nog diverse meetprojecten uitgevoerd. Gemeenten en waterschappen hebben aangegeven behoefte te hebben aan een bundeling en uniforme presentatie van deze gegevens. Door dit te doen in een databank ontstaat meer inzicht in de variaties in de kwaliteit van diverse waterstromen in het stedelijk gebied. Hierdoor kan men de vuilemissie van regenwatersystemen en de effecten ervan op het milieu beter bepalen. Deze informatie is onder andere bruikbaar bij het afwegen van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water en bij het maken van keuzes over de omgang met regenwater.
T
auw en Grontmij hebben een groot aantal recente meetgegevens verzameld. Die zijn toegankelijk gemaakt en opgenomen in een databank. Deze omvat ruim 600 metingen van meer dan 30 locaties verspreid over Nederland (zie de kaart). De informatie is zodanig geordend dat de gebruiker selecties kan maken op bijvoorbeeld jaartal, type gebied en type afvoerend oppervlak. Daarnaast zijn ruim 200 metingen uit het buitenland opgenomen. De informatie over bijvoorbeeld de aard (materiaalgebruik) en het gebruik (belasting en beheer) van de verharding is bij deze metingen vaak zeer beperkt.
Kennisleemten Door middel van een literatuurstudie, workshop, enquête en interviews met diversen personen van verschillende afdelingen binnen waterschappen, gemeenten en ingenieursbureaus zijn de belangrijkste kennisvragen over de kwaliteit van afstromend regenwater geïnventariseerd. Op basis van de informatie uit de databank is getracht een antwoord te geven op vragen over de fluctuaties van concentraties van verschillende verharde oppervlakken, de samenstelling van dit water en hoe de kwaliteit zich verhoudt tot normen. De vragen en de beantwoording zijn opgenomen in het STOWA-rapport ‘De feiten
H2O / 24 - 2007
31
vlaktewater. Het kwaliteitsverschil tussen afstromend water van daken enerzijds en van daken en wegen gezamenlijk anderzijds is relatief gering. Het afstromende regenwater van bedrijventerreinen is gemiddeld genomen vuiler dan van woonwijken. Naast de genoemde stoffen zijn ook de concentraties cadmium en nikkel relatief hoog. Zoals eerder opgemerkt vormt het MTR een indicatie en geen lozingsnorm. De vergelijking met het maximaal toelaatbaar risiconiveau geeft wel inzicht in de relatieve hoogte van de concentratie. Voor het definiëren van probleemstoffen of gewenst zuiveringsrendement kunnen verschillende methodieken worden toegepast, bijvoorbeeld door de kwaliteit van het regenwater te vergelijken met de gemeten kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater (wordt het oppervlaktewater schoner of viezer door de lozing van het afstromende regenwater). Ook overschrijden enkele stoffen in het hemelwater (regenwater dat nog niet tot afstroming is gekomen) al de normen voor oppervlaktewater en grondwater (indicatieve kwaliteitsnorm bij infiltratie van regenwater). Vanuit deze optiek is het reëel om het gewenste zuiveringsrendement gelijk te stellen aan het aandeel van stoffen dat door afstroming aan het regenwater wordt toegevoegd. Ook hier geeft de databank op enkele locaties kentallen voor.
Samenstelling van regenwater Om de binding van verontreinigingen te bepalen is de totale verontreinigingslast gesplitst in een opgeloste en gebonden fractie. Helaas zijn niet veel onderzoeken beschikbaar en zijn deze met name gericht op enkele stofgroepen: zware metalen en PAK. Stoffen die aan zwevende delen zijn gebonden, worden minder goed in het ecosysteem opgenomen dan opgeloste stoffen en zijn daardoor in het algemeen minder schadelijk. Voor zware metalen is uitgegaan van afbeelding 3 voor het bindingspercentage.
Behandelen van afstromend regenwater door bezinking
Afb. 2: Afstromend regenwater van daken in woonwijken (boven). Afstromend regenwater van daken en wegen in woonwijken (midden). Afstromend regenwater van daken en wegen op bedrijventerreinen (onder).
over de kwaliteit van afstromend regenwater’. In dit artikel gaan wij nader in op een aantal uitkomsten van de uitgevoerde analyse.
Kwaliteit afstromend regenwater In afbeelding 2 is voor een beperkt aantal stoffen een overzicht gegeven van de kwaliteit van afstromend regenwater van woonwijken en bedrijventerreinen. In de eerste grafiek is voor een selectie van stoffen de verhouding tussen gemiddelde concentraties ten opzichte van de MTR-norm (maximaal toelaatbaar risico) voor oppervlaktewater weergegeven voor het afstromende water van daken van woonwijken. Het betreft een indicatie voor het definiëren van aandachtsstoffen, omdat geen normen bestaan voor de kwaliteit van afstromend regenwater. Het aantal bruikbare metingen
32
H2O / 24 - 2007
voor de zware metalen in het afstromend regenwater van daken bedraagt 15. Voor PAK10 en fosfaat is echter slechts één meting aanwezig. In de tweede grafiek is de kwaliteit van het afstromende regenwater van daken en wegen gezamenlijk opgenomen. Het aantal metingen ligt hier globaal tussen 50 en 170. In de derde grafiek zijn de concentraties voor afstromend regenwater van daken en wegen van bedrijventerreinen weergegeven. Het aantal metingen ligt globaal tussen 10 en 20. Uit de grafieken blijkt dat de concentraties aan verontreinigingen voor de meeste van de weergegeven stoffen onder het MTR voor oppervlaktewater liggen. Bij woonwijken liggen de mediane concentraties koper, zink, fosfaat en E. coli boven de normen voor opper-
De mate waarin verontreinigingen zich binden aan de diverse fracties zwevende stof in het regenwater, is van belang voor de behandelingswijzen (zuivering) van regenwater. Uit afbeelding 3 volgt dat zware metalen gemiddeld voor 72 procent zijn gebonden aan deeltjes groter dan 0,45 μm. Voor PAK ligt dit percentage hoger, namelijk 86 procent. Binnen de stofgroepen varieert de binding per stof sterk en blijkt de binding in enige mate afhankelijk van de categorie afstromend regenwater. Aangezien een directe relatie bestaat tussen de binding en het zuiveringsrendement, is deze parameter van belang bij de dimensionering van behandelingsmethoden voor regenwater (filtratie, adsorptie en bezinking). Geconcludeerd wordt dat de meeste microverontreinigingen, zoals PAK en zware metalen, voor een groot deel zijn gebonden aan deeltjes >0,45 μm. Dit is namelijk de grens die voor opgelost en niet-opgeloste stof wordt gehanteerd. Dit wil nog niet zeggen dat de stoffen dan ook goed door
platform •
•
•
•
Afb. 3: Bindingspercentage stoffen in afstromend regenwater.
middel van bezinking zijn te verwijderen. Deeltjes <50 μm zijn moeilijk bezinkbaar. Juist aan deze fractie zit een groot gedeelte van de verontreinigingen gebonden.
Conclusies Op basis van de beschikbare gegevens en
de databank blijkt verder op hoofdlijnen het volgende: • In Enschede is gemeten aan afstromend regenwater en hemelwater (voor afstroming). De gemiddelde loodconcentratie in het afstromend regenwater bleek een factor vijf hoger te liggen en bij zink
Een met afval vervuilde regenwaterput bij een marktterrein.
een factor twee. De resultaten zijn locatiespecifiek en niet landelijk interpreteerbaar; Bij het literatuuronderzoek en het interpreteren van de onderzoeksresultaten is geen eenduidige relatie waargenomen tussen verkeersintensiteit en verontreinigingsgraad bij wegen in het stedelijk gebied; Uit de analyse met betrekking tot de variatie in concentraties tussen locaties met vergelijkbaar oppervlak blijkt dat de verschillen tussen de locaties echter aanzienlijk kunnen zijn; Duidelijke regionale verschillen en of een algemene verbetering van de kwaliteit van afstromend regenwater in de tijd zijn niet zichtbaar; Gezien de variaties die kunnen optreden in het afstromend regenwater per bui maar ook binnen een neerslaggebeurtenis, wordt voor inzicht in de kwaliteit minimaal een tiental steekmonsters wenselijk geacht.
Uit dit onderzoek blijkt dat van de kwaliteit en samenstelling van sommige stoffen nog weinig gegevens beschikbaar zijn. Het verzamelen en uitwisselen van informatie blijft daarom gewenst, met name goed gedocumenteerde meetreeksen volgens het meetprotocol zoals die in de rapportages staan beschreven. De databank kan alleen actueel blijven als hij wordt aangevuld met resultaten van nieuwe meetprojecten. Dit zal vanaf nu onderdeel zijn van een promotieonderzoek aan de TU Delft. Gegevens over nieuwe meetprojecten naar de kwaliteit van afstromend regenwater en of de behandeling ervan kunnen doorgestuurd worden naar:
[email protected] en/of
[email protected]. De niet-behandelde vragen worden beantwoord in de STOWA-rapportages ‘De feiten over de kwaliteit van afstromend regenwater’ en ‘Database regenwater’. LITERATUUR 1) STOWA (2007). Zuiverende voorzieningen regenwater. Verkenning van de kennis van ontwerp, aanleg en beheer van zuiverende regenwatersystemen. Rapport nr. 20. 2) STOWA (2007). De feiten over de kwaliteit van afstromend regenwater. Rapport nr. 21. 3) STOWA (2007). Database regenwater, achtergrondrapport. Rapport w09. 4) Werkgroep Riolering West-Nederland (2002). Kwaliteit van afstromend regenwater in Nederland. F. Boogaard. 5) Boogaard F. (2005). Vuilemissies van gescheiden rioolstelsels. Rioleringswetenschap nr 18. 6) STOWA (2005). Omgaan met regenwater op bedrijventerreinen.
H2O / 24 - 2007
33
Wolter Siegers, Kiwa Water Research Marie Raffin, University of Mulhouse (Fr) Harry Leijssen, Vitens Midden Nederland Rob Vermeulen, Vitens Flevoland
Nieuwe methode om deeltjesgedrag tijdens drinkwaterzuivering te bepalen Bij de beluchtingstap van anaeroob grondwater oxideren ijzer en mangaan, waardoor deeltjes ontstaan. Deze deeltjes worden grotendeels verwijderd via filtratie en adsorptie; voor een deel worden ze via terugspoeling verzameld en afgevoerd. De oxidatie- en filtratiestappen zijn belangrijk om ijzer- en mangaandeeltjes uit de verdere zuivering en distributie te weren. Dergelijke deeltjes kunnen leiden tot vervuiling van leidingen en kostbare spuiacties noodzakelijk maken. Om eventueel slecht functionerende zuiveringstappen te kunnen optimaliseren, is een goed beeld nodig van het deeltjesgedrag in de hele zuivering: van oxidatiestap tot aan transport. Daarom is een relatief eenvoudige methode ontwikkeld om deeltjesgedrag te meten door twee bestaande technieken te combineren. De methode is ontwikkeld en toegepast op zuiveringsstation Harderbroek van Vitens Flevoland.
I
n Harderbroek vindt de waterzuivering plaats volgens het schema in afbeelding 1. De zuivering is er discontinu. De productie is deels afhankelijk van het consumentengedrag, doordat een deel van de productie wordt afgezet in Zeewolde. De verwachting is dat deze procesvoering leidt tot een verstoring van het deeltjesgedrag in de filtratiestappen. Wanneer bij zuiveringen de deeltjes niet volledig worden verwijderd, wordt het distributienet ermee belast; het gaat dan meestal om ijzer- en mangaandeeltjes. Zij accumuleren in het distributienet, waardoor Afb. 1: Zuiveringschema Harderbroek.
periodiek spuiacties noodzakelijk zijn; dit verhoogt de onderhoudskosten en levert overlast bij de consument op. In eerder onderzoek1) is aangetoond dat een betere deeltjesverwijdering één van de manieren is om de biologische stabiliteit te vergroten, zodat minder nagroei optreedt. Het is daarom belangrijk een goed beeld te krijgen van het gedrag en het verloop in aantallen van de deeltjes door de zuivering heen, van oxidatiestap tot aan transport. Zo wordt het mogelijk eventuele minder goed functionerende zuiveringstappen te identificeren en te optimaliseren.
Methoden voor het meten van de deeltjes Een combinatie van twee methoden2) is toegepast voor het bepalen van het deeltjesgedrag in de zuivering, waarmee een schatting kan worden gemaakt van de deeltjeslast aan het distributienetwerk. Ook is zo het effect van discontinue bedrijfsvoering te meten. Daarvoor zijn op verschillende plaatsen in de zuivering de volgende twee technieken toegepast: • deeltjestellers om deeltjesaantallen en de grootteverdeling te bepalen en zo het volume van de deeltjes te berekenen; • TILVS (Time Integrated Large Volume Sampling), dat oorspronkelijk is ontwikkeld om gedurende een lange periode met een vast debiet water te kunnen filtreren. Hierbij wordt een speciale pomp gebruikt die onafhankelijk van de tegendruk hetzelfde ingestelde debiet handhaaft. Door inzet van speciale glasfiberfilters wordt drukopbouw zoveel mogelijk voorkomen. Met deze techniek kan de kwantiteit en chemische samenstelling van de deeltjes worden bepaald.
Metingen in Harderbroek Deeltjestellers en TILVS kunnen het deeltjesgedrag tijdens de zuivering goed in kaart brengen en een schatting geven van de
34
H2O / 24 - 2007
platform
De gebruikte apparatuur: links de deeltjesteller en rechts de TILVS. Tabel 1: Resultaten van het effluent van de cascade, waarbij de deeltjesaantallen zijn omgerekend naar het deeltjesvolume.
gemiddeld aantal (ml-1)
fractie aantallen (%)
berekend deeltjesvolume ((μm)3/ml)
fractie volume (%)
1-2 2-5 5-7 7-10 10-15 15-20 20-50 50-100
2.001 486 123 74,4 33,2 9,40 3,65 0,31
73,4 17,8 4,5 2,7 1,2 0,3 0,1 0,01
2.964 8.047 13.290 22.827 31.956 25.579 60.450 58.052
1,33 3,61 5,96 10,2 14,3 11,5 27,1 26,0
totaal
2.730
100
223.165
100
grootte (μm)
Afb. 2: Meting van het effluent van de cascade met de deeltjesteller.
invloed van gebeurtenissen op deeltjesgedrag en deeltjesbelasting van het distributienetwerk. Het bleek noodzakelijk de aantallen deeltjes om te zetten in deeltjesvolume. Het deeltjesvolume wordt namelijk vooral bepaald door de grotere deeltjes (>5 μm), ondanks het feit dat de relatief kleinere deeltjes (<5 μm) in veel grotere aantallen aanwezig zijn. Het volume van de deeltjes (aangenomen dat de deeltjes een perfecte ronde vorm bezitten) is berekend met de formule V=1/6.∏.d3 3). In tabel 1 zijn als voorbeeld de resultaten van het cascadewater Harderbroek gegeven, waarbij het effect van het omrekenen van deeltjesaantallen naar deeltjesvolume duidelijk zichtbaar is. Afbeelding 2 geeft een impressie van een meting van het aantal deeltjes. Met deeltjestelling is het mogelijk een onderscheid te maken tussen een stabiele situatie en ‘gebeurtenissen’ in de zuivering. Als ‘gebeurtenissen’ tellen onder andere in- en uitschakelen van pompen, filters en cascades, veranderingen in debieten en het spoelproces. Door te berekenen welk volume aan deeltjes tijdens die gebeurtenissen vrijkomt, ontstaat een beeld van het effect op het totaalvolume aan deeltjes. Gebeurtenissen blijken een significant effect te hebben op zowel het aantal deeltjes als de samenstelling. Vooral bij het starten van een filter verandert de deeltjesgrootteverdeling aanzienlijk. In afbeelding 3 is als voorbeeld de verwijdering van deeltjes van een filter weergegeven bij een stabiele bedrijfsvoering en na het inschakelen van hetzelfde filter. Deeltjes tot 10 μm worden aanzienlijk slechter verwijderd na het inschakelen van het filter. Met TILVS wordt een goed beeld verkregen van de massa én de chemische samenstelling van de gesuspendeerde stoffen in het water.
H2O / 24 - 2007
35
A
B
Afb. 3: Verwijdering van deeltjes door een filter tijdens stabiele bedrijfsvoering (a) en tijdens het inschakelen van hetzelfde filter (b).
parameter
concentratie (in μg/l gefiltreerd water)
massa NPOC Fe Mn
1.030 1,05 106 0,15
Het filter en de samenstelling van de gefiltreerde deeltjes.
De deeltjes in het water worden gedurende een bepaalde tijd en debiet met het filter afgevangen. Bij een laag aantal deeltjes wordt een hoog debiet gebruikt, bij een hoog aantal deeltjes een laag debiet. Dit wordt vooraf vastgesteld om te voorkomen dat de druk te hoog oploopt of dat er te weinig deeltjes worden afgevangen voor een goede meting. In de tabel is de massa en de chemische samenstelling gegeven van de afgevangen deeltjes van het effluent van de cascade. De massa van de deeltjes op het filter is bepaald, waarna het filter met deeltjes in een zure destructie is opgelost en chemisch geanalyseerd. TILVS wordt simultaan uitgevoerd met de deeltjestelling. De techniek heeft als nadeel dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen gebeurtenissen en stabiele situaties. Door het gebruik van glasfiberfilters bleek het mogelijk langere tijd te bemonsteren. Synthetische filters (cellulosenitraat en -acetaat) zijn hiervoor minder geschikt vanwege snelle koekopbouw; daardoor loopt de druk te snel op en worden ook kleinere deeltjes afgevangen.
Resultaten In Harderbroek - waar uiteindelijk bleek dat de oxidatie na de cascadebeluchting niet volledig was - blijkt dat het filter circa 98 procent van de gevormde deeltjes verwijdert, de rest (vooral kleine deeltjes) slaat door het filter. Naar schatting bevat het reinwater circa 0,035 miligram gesuspendeerde stoffen per liter, voornamelijk ijzer. Circa 90 procent daarvan sedimenteert binnen twee uur in het distributienetwerk. Naar schatting 45 procent van het volume aan deeltjes wordt veroorzaakt door gebeurtenissen. Bij de beluchtingstoren worden relatief veel grotere deeltjes aangetroffen, waarschijnlijk door nacoagulatie, maar mogelijk kan dit een artefact zijn als gevolg van de aanwezigheid van luchtbelletjes die als deeltjes worden gemeten. Nog afgezien van de onvolledige oxidatie blijven dit soort metingen momentopnames en zijn afhankelijk van de gekozen meetperiode. Het is nog onbekend hoe representatief ze zijn. De deeltjesteller en TILVS bleken niet geschikt om een massabalans te maken van ijzer en mangaan gedurende de looptijd van een filter, mede doordat de oxidatie
Tabel 2: Resultaten van de metingen bij Harderbroek
TILVS
36
monsterplaats
massa (mg/l)
NPOC (μg/l)
Fe (μg/l)
Mn (μg/l)
deeltjestelling volume deeltjes ((μm)3/mL)
ruw cascade-effluent filtereffluent beluchtingstoren reinwatereffluent distributienetwerk
0,0022 1,03 0,048 0,036 0,035 -
0,8 1,1 0,6 0,9 0,7 -
2,6 106 8,0 7,8 8,5 -
0,02 0,15 0,12 0,17 0,13 -
145 223.165 4.871 21.561 14.710 1.106
H2O / 24 - 2007
niet volledig was. Uit de gemeten concentraties ijzer en mangaan in het ingaande en uitgaande water van het filter en het uitgespoelde ijzer en mangaan is de jaarlijkse aangroei van de filtermassa geschat op twee tot vier procent.
Grondwaterzuivering Deeltjestelling en TILVS kunnen het deeltjesgedrag tijdens de zuivering goed in kaart brengen en een schatting geven van de invloed van gebeurtenissen op deeltjesgedrag en deeltjesbelasting van het distributienetwerk. Geadviseerd wordt beide methoden ook te testen op oppervlaktewaterzuiveringen, met gelijktijdige metingen op minimaal drie relevante punten in de zuivering en gedurende een beperkte, representatieve periode. Voor Harderbroek heeft deze aanpak geleid tot nieuwe inzichten: • Het ijzer oxideert langzamer dan verwacht; • Variaties in de bedrijfsvoering dragen in zeer grote mate bij tot de deeltjeslast van het distributienet. Deze inzichten hebben geleid tot twee sporen in de aanpak van de deeltjesproblematiek in Harderbroek: het bevorderen van de oxidatie van ijzer en het beperken van variaties in de bedrijfsvoering. LITERATUUR 1) Beerendonk E., E. Cornelissen, D. Harmsen, H. Vrouwenvelder, A. Verliefde en D. van der Kooij (2006). Technische haalbaarheid van Q21-kwaliteit voor drinkwater uit anoxisch grondwater. Kiwa Water Research. BTO 2006.004. 2) Raffin M., K. Teunisse en W. Siegers (2007). Particle fingerprint method development, fingerprint of the treatment of Harderbroek. Kiwa Water Research. BTO 2007.015. 3) Teunisse K. (2007). Iron removal at ground water pumping station Harderbroek. Kiwa Water Research. BTO 2007.016.
platform
Jessica Thomas, TNO Bouw en Ondergrond, thans Wareco Jasper Griffioen, TNO Bouw en Ondergrond Gerard Klaver, TNO Bouw en Ondergrond
Milieugeochemische karakterisering van de waterbodems van de Dommel en de Dinkel TNO heeft onderzoek verricht aan twee beken die door STOWA in 2005 zijn geclassificeerd als R6 (langzaam stromend riviertje op zand/klei) om de milieugeochemische eigenschappen van de waterbodems te karakteriseren in dit type. De achterliggende vraagstelling is of een regionale typologie van waterbodems mogelijk is. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de combinatie van vorm en samenstelling indicatief is voor de functie van een waterbodem bij de totstandkoming van de waterkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat heterogeniteit in chemische samenstelling bestaat op meerdere schalen in de waterbodem. Uit de data-analyse zijn drie regiogroepen met verschillende samenstellingen naar voren gekomen. Deze bevatten elk een set van vier à vijf factoren die de samenstelling van de waterbodem karakteriseren.
V
anwege de implementatie van huidige en komende regelgeving zou een typologische indeling van de waterbodems in Nederlandse stroomgebieden handig zijn. Dit om de rol van de waterbodems bij de totstandkoming van de oppervlaktewaterkwaliteit en de interactie tussen grondwater en oppervlaktewater te herleiden. Zo’n typologie zou goed aansluiten bij huidige ontwikkelingen, zoals de opzet van de oppervlaktewatertypologie en de uitvaardiging van de Kaderrichtlijn Water om normen te stellen aan de ecologische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Het doel van dit onderzoek was het opstellen van een milieugeochemische karakterisering van de rol van de waterbodem in de onderzoeksgebieden, in termen van biobeschikbaarheid en nalevering van nutriënten en toxische stoffen. De Dommel en de Dinkel zijn geselecteerd om te bemonsteren, omdat de waterbodems van deze beken een vergelijkbare vorm hebben. Ze maken namelijk deel uit van watertype R6 van de STOWA-watertypologie1) die gebaseerd is op de kenmerken stroomsnelheid, vorm, oppervlakte, geologische ondergrond en
waterdiepte. Door naar de waterbodem binnen één watertype te kijken, kan worden geanalyseerd of binnen dit watertype variatie bestaat in de chemische samenstelling van de waterbodem en op welke schaal. Dit is voor de Dommel en de Dinkel mogelijk door overeenkomsten in hydromorfologische kenmerken van de watertypologie en verschillen in verontreiniging door landbouw en industrie. Het onderzoek is verricht aan de Dommel en de zijbeken de Keersop en de Run. Daarnaast is de Dinkel met zijbeken de Elsbeek, de Bethlemsbeek en de Snoeijinksbeek onderzocht (zie afbeelding 1). De oppervlaktewaterkwaliteit is ongetwijfeld van invloed op de samenstelling van de waterbodems. De Dinkel bevat water dat al jaren als schoon wordt geclassificeerd door het waterschap. De Dommel bevat echter antropogene vervuiling, veroorzaakt door met name landbouw en de zinksmelters in het grensgebied met België. Het oppervlaktewater is in beide beken ongeveer pH-neutraal en bevat chloridegehaltes van gemiddeld 50-60 mg/l. De gemiddelde nitraatconcentratie bedraagt 5 mg/l en de gemiddelde fosfaatconcentratie 0,2-0,3 mg/l.
Naast het oppervlaktewater zal de onderliggende geologie ook van invloed zijn op de samenstelling van de waterbodems. Dit onderzoek is verricht in de vroeg-Holocene en Pleistocene zandgronden van Nederland. Zowel de Dommel als de Dinkel en hun zijbeken stromen door de Formatie van Boxtel en voornamelijk door de Holocene beekdalafzettingen van het Laagpakket van Singraven. De Formatie van Boxtel bestaat voornamelijk uit matig fijn tot matig grof zand en ziltig tot leemrijk zand. Het Laagpakket van Singraven bestaat uit matig fijn tot zeer grof, soms grindhoudend zand en zwak zandige leem en klei. Het sediment kan zwak tot sterk humeus ontwikkeld zijn2). Dit zal voor een belangrijk deel het moedermateriaal van de waterbodems zijn naast afstervend organisch materiaal.
Aanpak In beide stroomgebieden zijn twaalf locaties geselecteerd en op elke locatie zijn vijf steken genomen met behulp van een zuigerboor. De steken zijn bemonsterd op meerdere dieptes bij gelaagdheid. Zo zijn in totaal 247 monsters genomen in maart/april 2007. De samenstelling van de waterbodems van de Dommel en de Dinkel
H2O / 24 - 2007
37
Afb. 2: Variatie langs de Dommel (boven) en de Dinkel (onder) ten opzichte van de variatie op elke locatie (verticale balken), voor het percentage totaal zwavel.
Afb. 1: Onderzoekslocaties in de stroomgebieden van de Dommel en de Dinkel.
is onderzocht door middel van verschillende analyses in het laboratorium: een korrelgrootteanalyse, een elementair koolstof- en zwavelanalyse en een thermogravimetische analyse (waarmee op basis van gewichtsverlies de gehalten organische stof en carbonaten bepaald worden). Daarnaast zijn een totaalontsluiting en drie extracties uitgevoerd met oxaalzuur, 0,43 M HNO3 en citraat ascorbinezuur. De extractieoplossingen zijn middels routinetechnieken geanalyseerd, waarbij de extracties inzicht geven in de geobeschikbare gehalten. Statistiek is gebruikt om de significantie van de verschillen in samenstelling van de waterbodems in kaart te brengen. Enkele maanden na de bemonsteringsperiode is teruggegaan naar de onderzoekslocaties om te analyseren of aanwijsbare morfologische verschillen waren opgetreden in de waterbodems.
Waterbodemmateriaal Dynamische systemen als de Dommel en de Dinkel zijn onderhevig aan variaties in de tijd. Een beek bezit een natuurlijke variatie, gebonden aan seizoen en afvoer in transport van gesuspendeerd materiaal en waterkwaliteit. In de beekbodem bevinden zich macro-, meso- en microstructuren die veelal samenhangen met vegetatie. In de bemonsteringsperiode in maart en april was er weinig vegetatie op en in de oevers en waterbodems zelf aanwezig. In juni zijn de onderzoekslocaties opnieuw bezocht om veranderingen waar te nemen. Bovenstrooms van Eindhoven zijn de veranderingen in de waterbodem klein en lokaal sterk variabel. Benedenstrooms van Eindhoven lijkt de waterbodem onveranderd bij deze kwalitatieve waarneming. Dit is een verschil tussen de beekdelen. Op enkele
38
H2O / 24 - 2007
locaties bovenstrooms in de Dinkel is zoveel riet gegroeid dat ertussen veel fijn materiaal is afgezet en soms zelfs een zwarte modder is ontstaan. Benedenstrooms neemt dit af. De monsters zijn over het algemeen zandig, volgens de korrelgrootteanalyse bedraagt de gemiddelde zandfractie (> 63 μm) ruim 90 procent. De resterende tien procent wordt verdeeld over de siltfractie (8-63 μm) met een gemiddelde van zeven procent en de lutumfractie met gemiddeld bijna drie procent. Er komt gemiddeld slechts drie procent organische stof voor in de monsters. De maximale waarde bedraagt 57,8 procent, maar dit is een uitzondering: de 90-percentielwaarde van het gehalte organische stof is namelijk slechts 8,6 procent. Met een gemiddeld percentage van 0,59 procent CaCO3 zijn de monsters kalkhoudend. Het gemiddelde percentage totaal zwavel bedraagt 0,14 procent. Er is relatief veel anorganisch zwavel ten opzichte van organisch zwavel aanwezig in de waterbodems van de Dommel en de Dinkel. Dit wordt geconcludeerd uit de gemiddelde C:S-verhouding die 15:1 bedraagt voor beide beken, wat veel lager is dan een typische C:S-verhouding van 100-200:1 voor jong, natuurlijk organisch materiaal. Het percentage amorf en metastabiel kristallijn sulfide varieert tussen 0,005 en 0,093 procent met een gemiddelde van 0,024 procent voor een deelset met meer dan 0,1 procent totaal zwavel.
Chemische samenstelling De resultaten van de totaalontsluiting zijn vergeleken met de resultaten van analyses in het verleden uitgevoerd aan monsters genomen van het Laagpakket van Singraven en de totale Formatie van Boxtel3). Voor de mediaanwaarden van aluminium, ijzer,
kalium en natrium geldt dat de gehalten in het moedermateriaal vergelijkbaar zijn met de gehalten gemeten in de waterbodems. De calcium-, magnesium-, fosfaat- en zwavelgehalten zijn net als de gehalten zware metalen wel duidelijk hoger in de waterbodems. Aan de hand van de chemische analyses kan met statistische methoden worden gezocht naar significante verschillen. Ten eerste is bepaald of de topmonsters op alle plekken duidelijk verschillend zijn van de totale set monsters. Dit bleek niet het geval, een dieptestratificatie ontbreekt op de centimeterschaal. De volledige dataset heeft een log-normale verdeling. Om de variatie binnen een onderzoekslocatie in kaart te brengen zijn meerdere steken genomen op elke locatie. Er bestaat op elke locatie een zekere heterogeniteit. Interessant is de vraag hoe groot deze heterogeniteit is ten opzichte van die tussen de verschillende locaties in een bepaalde beek en tussen beekdelen. Ter illustratie staat in afbeelding 2 de variatie in totaalgehalte ijzer aangegeven voor de Dommel en de Dinkel. De gekleurde lijn geeft de gemiddelden aan en de verticale balken indiceren de maximale en minimale waarden. Deze figuur laat ook zien dat het gemiddelde gehalte ijzer toeneemt van de bovenloop naar de benedenloop; alle elementen vertonen dit verloop. De gemiddelden en standaarddeviaties zijn berekend van de verschillende locaties langs beide beken. Duidelijk is dat de variatie tussen de locaties groter is dan de variatie binnen een bepaalde locatie. Hoe significant de verschillen tussen de verschillende metingen waren, is verder geanalyseerd. Een zogeheten fuzzy c-means clusteranalyse4) is uitgevoerd om te zien of de monsters konden worden ingedeeld in relatief homogene groepen (de clusters) met elk een referentiesamenstelling, die ruimtelijk een logische indeling vormden. Op deze wijze, zonder het gebruik van voorkennis, kwam echter geen duidelijke indeling van de monsters naar voren. Een ruimtelijke indeling van de monsters, gemaakt met gebruik van voorkennis, kon
platform Al. Fosfaat is meestal geassocieerd met ox-Fe, maar in groep 3 ook met ox-Al. In groep 2 vormen de sporenmetalen en fosfaat een factor bestaande uit antropogene verontreiniging. De sporenelementen zijn dus lang niet altijd met lutum en organisch materiaal geassocieerd, zoals wel wordt aangenomen bij het omrekenen van de samenstelling van een waterbodem naar het standaardtype. Dit houdt in dat in het beheer mede rekening moet worden gehouden met lokale verschillen in reactiviteit.
Conclusie
Afb. 3: Box-whiskerplots van de beschikbare fracties van arseen, cadmium, koper, nikkel, lood en zink (0,45 M HNO3-extractie). Cirkels en sterren geven uitbijters en extremen aan. BOD = bovenloop Dommel, BED = benedenloop Dommel, ZDO = zijbeken Dommel, DI = Dinkel, ZDI = zijbeken Dinkel.
worden getest op significantie. Gekozen is voor een indeling in vijf regionale groepen door de Dommel te splitsen bij Eindhoven en de zijbeken bij beide hoofdbeken apart te nemen. Met behulp van cumulatieve frequentiediagrammen, mediaanwaarden met 95 procent- betrouwbaarheidsintervallen, box-whiskerplots en ANOVA-testen5), zijn verschillen gedetecteerd tussen de vijf ruimtelijke groepen. Afbeelding 3 toont als voorbeeld de box-whiskerplots voor de beschikbare (0,45 M HNO3 geëxtraheerde) gehalten van enkele sporenelementen voor de vijf groepen. Met de post-hoctest5) wordt voor elke parameter geanalyseerd tussen welke groepen onderscheid bestaat. Zo ontstaan nieuwe sets variabelen die een bepaalde groepsindeling aangeven. Op basis hiervan is een herverdeling gemaakt van vijf naar drie regiogroepen met een vergelijkbare chemische samenstelling: de bovenloop van de Dommel, de benedenloop van de Dommel + de zijbeken de Run en de Keersop én de Dinkel + de zijbeken de Elsbeek, de Betlemsbeek en de Snoeijinksbeek.
Factoranalyse met behulp van twee verschillende datasets is toegepast om de opbouw van de chemische samenstelling van de waterbodem te achterhalen in elke van de drie groepen (tabel 1). De eerste dataset combineerde de hoofdbestanddelen (zoals lutum, kalk, oxalaat-extraheerbaar ijzer) met totaalgehalten aan sporenelementen en de tweede dataset combineerde de hoofdbestanddelen met de 0,45 M HNO3 geëxtraheerde gehalten. De percentages verklaarde variantie waren met 79 tot 95 procent hoog voor alle factormodellen, wat betekent dat een groot deel van de variatie in de groepen door de factoren wordt verklaard. Uit de factormodellen blijkt dat de drie regiogroepen verschillende factoren bezitten en daarom zullen verschillen in reactiviteit. Fosfaat en sporenelementen zijn gebonden aan verschillende hoofdbestanddelen in de drie regio’s. Arseen is in groep 1 en 2 geassocieerd met zwavel en in groep 3 met oxalaat-extraheerbaar ijzer. Cadmium en lood zijn in groep 1 geassocieerd met zwavel, in groep 3 met oxalaat-extraheerbaar
Tabel 1: De factormodellen voor de chemische samenstelling van de waterbodems voor de drie regiogroepen op basis van de twee onderscheiden datasets en met aanduiding van een niet-reactieve factor naast de reactieve factoren.
groep
factor
1: bovenloop Dommel niet-reactief: Al, K, Na ox-Fe + totaal P, K, Ni en beschikbaar P S + beschikbaar As, Cd, Pb en Zn ox-Al, kalk, organische stof, Mg, Mn, S, totaalgehalten Cu, Ni, Pb, Zn Kalk, organische stof, zwavel, beschikbaar Ni 2: benedenloop Dommel + zijbeken Dommel
deels niet-reactief: Al, K, Na, Mn, Mg, kalk, organische stof ox-Fe + P natuurlijke verontreiniging: S + beschikbaar As en Ni en totaal Ni antropogene verontreiniging: beschikbaar Cd, Cu, Pb, Zn, P + totaal Cu, Pb, Zn en P
3: Dinkel + zijbeken Dinkel
niet-reactief: Al, Ca, K, Mg, Na ox-Fe + beschikbaar P en As (ofwel ox-Fe + oxyanionen) ox-Al, organische stof, S + beschikbaar Cd, Pb, P en totaal Pb (ofwel ox-Al + metalen) S, kalk + beschikbaar Cu, Ni, Zn
Het lijkt haalbaar om een typologie van waterbodems op een regionale schaal toe te passen: regionale verschillen in samenstelling kunnen herleid worden. Er is echter ook heterogeniteit in samenstelling tussen verschillende locaties binnen een beek. Wateren die door STOWA ook als type R6 zijn geclassificeerd, bevatten waarschijnlijk waterbodems met dezelfde vorm en mogelijk ook een meer of minder vergelijkbare samenstelling. Het is nog een open vraag hoe deze verschillen zich verhouden met verschillen voor waterbodems behorend bij andere watertypen. De drie verschillende regiogroepen die naar voren zijn gekomen uit de dataanalyse, bevatten elk een set factoren die de milieugeochemische samenstelling van de waterbodem karakteriseren. Zo kan de reactiviteit van de waterbodem ingeschat worden en kan met waterbeheermaatregelen beter worden ingespeeld op lokale omstandigheden. Dit onderzoek heeft één aspect beschouwd van de rol van de waterbodems in de totstandkoming van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bij het opzetten van een typologie, zou aanvullend ook zeker gekeken moeten worden naar de rol van verschillende transportprocessen (kwel/infiltratie, diffusie, bioturbatie) in de stofuitwisseling. Bovendien is het goed om naar temporele variaties in chemische samenstelling van de waterbodems te kijken in geval van dynamische watertypen. LITERATUUR 1) STOWA (2005). Overzicht natuurlijke watertypen. 2) De Mulder E., M. Geluk, I. Ritsema, W. Westerhoff en T. Wong (2003). De ondergrond van Nederland. 3) Heerdink R. en J. Griffioen (2007). De associatie van sporenelementen met hoofdcomponenten in sedimentafzettingen in de ondergrond van NoordBrabant en het noorden van Limburg. TNO Bouw en Ondergrond. Rapport 2007-U-R1013/A. 4) Van den Brink C, G. Frapporti, J. Griffioen en W. Zaadnoordijk (2007). Statistical analysis of antropogenic versus geochemical-controlled differences in groundwater composition in The Netherlands, J. Hydrol. 336, pag. 470-480. 5) Statistical Package for the Social Sciences (2007). Version 15.0. SPSS Inc.
H2O / 24 - 2007
39
Jan Weijma, Paques Ad de Man, Waterschapsbedrijf Limburg Coos Wessels, Paques Hans Wouters, Paques
Nieuwe horizon voor denitrificatie en defosfatering Nageschakelde zandfiltratie van rwzi-effluent wordt in Nederland beschouwd als de eerste zogeheten no regret-maatregel om te kunnen voldoen aan de stikstof- en fosfaateisen van de Kaderrichtlijn Water. Met kwartszand als filtermedium bedraagt de huidige maximale filtratiesnelheid ongeveer 17 m/ uur voor continufiltratie. Dit artikel beschrijft de toepassing van granaatzand als alternatief filtermedium, waarmee de grens van 17 m/uur kan worden doorbroken. Pilotonderzoek op de rwzi Susteren (Waterschapsbedrijf Limburg) toonde aan dat de filterprestaties ten aanzien van simultane denitrificatie, defosfatering en verwijdering van zwevende stof veelbelovend zijn. Bij hoge filtratiesnelheden tot 30 m/uur werd nitraat verwijderd tot minder dan 1 mg/l, met een rendement van meer dan 90 procent. Fosfor werd gelijktijdig verwijderd van 0,3-1,0 mg/l naar 0,10-0,15 mg/l. Een reductie met 40 tot 50 procent van het ontwerp-filtratieoppervlak voor praktijkinstallaties komt hiermee binnen handbereik. pilotonderzoek uit op de rwzi Susteren, met als streven het bereiken van filtraatwaarden van 0,15 mg/l P en <1 mg/l NOx-N. Astrasand filtratie wordt al langer in de praktijk toegepast voor rwzi-effluentpolijsting, zowel voor denitrificatie als voor defosfatering1),2). Ook voor nitrificatie is het filter inzetbaar; een toepassing die vooral in Groot-Brittannië wijdverbreid is. In deze praktijktoepassingen wordt kwartszand als filtermedium gebruikt. Het pilotonderzoek op rwzi Susteren richtte zich vooral op de toepassing van granaatzand als filtermedium. Daarnaast is aandacht besteed aan een nieuw ontwikkelde filterregeling.
Toepassen granaatzand
H
et Waterschapsbedrijf Limburg (WBL) beheert in totaal 18 zuiveringsinstallaties. Als gevolg van de Kaderrichtlijn Water zal een deel ervan in de nabije toekomst moeten worden aangepast
40
H2O / 24 - 2007
om vergaande verwijdering van stikstof en fosfaat te bewerkstelligen. Effluentpolijsting met Astrasand continufiltratie (zie kader) kan hiervoor een oplossing bieden. WBL en Paques voerden in dit verband in 2006
Het zandbed in een Astrasand-filter wordt opwaarts doorstroomd. Het water ondervindt hierbij een weerstand. De drukval die hiervan het gevolg is, is een functie van onder andere de filtratiesnelheid. Bij toepassing van kwartszand is de filtratiesnelheid voor denitrificatie van communaal effluent hydraulisch beperkt tot maximaal 17 à 18 m/uur bij de gangbare korrelfractie van 1,2 à 2,0 mm. Bij toepassing van granaatzand in plaats van kwartszand wordt het gewicht van het zandbed groter (granaatzand heeft een 1,5 maal hogere dichtheid) en ontstaat meer ruimte in het hydraulische ontwerp. Hierdoor kan
platform zuurstofgehalte in de toevoer. De dosering van coagulant aan de voeding naar het filter werd geregeld op basis van voedingsdebiet, de gemeten ortho-P-concentratie en een instelbare Me/o-P-verhouding.
Afb. 1: Een schematische weergave van de pilotopstelling.
de filtratiesnelheid theoretisch worden verdubbeld.
intermitterende regeling werd in de laatste fase van het onderzoek beproefd.
Intermitterend wassen van zand
Pilot
In het conventionele ontwerp wordt de mammoetpomp continu van lucht voorzien en het zand continu gerecirculeerd en gewassen. De capaciteit van het proces om vaste stof af te scheiden, wordt in geval van relatief lage stofbelasting echter niet volledig benut. Deze capaciteit, en daarmee het luchtverbruik (energie) van de mammoetpomp, kan worden verlaagd door het zand intermitterend te circuleren/wassen. Ook wordt hierdoor de waswaterhoeveelheid verminderd. Door intermitterend wassen hoopt zich meer vaste stof op in het zandbed, waardoor de effectieve poriegrootte kleiner wordt. In theorie verloopt het filtratieproces hierdoor effectiever, resulterend in lagere gehalten aan zwevende stof en de daaran gebonden stikstof en fosfaat. Het pilotfilter werd uitgerust met de conventionele filterregeling, maar ook met een intermitterende filterregeling. De
Het onderzoek is uitgevoerd in een filter met een oppervlak van 0,7 m2 en een effectieve zandbedhoogte van twee meter. Met dit formaat is representatief onderzoek mogelijk, dat goed vertaalbaar is naar praktijkschaal. Het filter werd gevoed met rwzi-effluent. Dit werd eerst gezeefd (10 mm). Hieraan werd optioneel, om een grotere flexibiliteit in de stikstof- en fosforbelasting te kunnen bewerkstelligen, een oplossing van natriumnitraat en kaliumdiwaterstoffosfaat gedoseerd. De voeding bevatte in de pilotperiode 1 tot 10 mg/l NOx-N en 0,2 tot 1,2 g/l P-totaal. Het voedingsdebiet werd met een instelbare klep op het gewenste debiet ingesteld. In de toevoer naar het zandfilter werd continue NOx-N en ortho-P geanalyseerd. Op basis van de NOx-N-analyse, vast ingestelde zuurstofconcentratie en het voedingsdebiet werd de methanoldosering geregeld én het
De pilot was uitgerust met twee typen filterregelingen; de klassieke en een nieuwe intermitterende filterregeling. Met de eerste wordt een gecontroleerde hoeveelheid vaste stof (biomassa, precipitaten) in het filterbed gehandhaafd. Deze momentane hoeveelheid aanwezige vaste stof kan indirect bepaald worden aan de hand van de filterbedweerstand. Door continue meting van deze weerstand kan de meetwaarde worden vergeleken met de gewenste waarde en zonodig aangepast worden door regeling van het luchttoevoerdebiet, en daarmee de zandsnelheid en dus de afvoer van vaste stof. In de intermitterende filterregeling is de mammoetpomp niet continu in gebruik: met instelbare frequentie en tijdsduur wordt de luchtvoorziening naar de mammoetpomp uitgeschakeld. Ook wordt met een klep de waswaterafvoer in de pauzesituatie onderbroken, waardoor geen waterstroom meer vrijkomt. De term ‘pauze’ heeft dus betrekking op het uit bedrijf zijn van de mammoetpomp, niet op het filtratieproces. De functionaliteit van het filter blijft in deze situatie dus volledig intact.
Resultaten Biologische opstartfase
De opstartfase duurde van 20 maart t/m 8 juni 2006, een periode van 80 dagen. Omdat op een aantal dagen van de normale bedrijfsvoering werd afgeweken, met name door onderbreking van methanoldosering en het uitschakelen van het filter door de troebelheidsbewaking, is deze periode niet representatief voor de werkelijk benodigde biologische opstarttijd van het filter. Normaal duurt de opstartfase één tot drie weken,
Werking van het Astrasand-filter. In deze beschrijving is uitgegaan van het continu wassen van het zand. Het te reinigen water wordt aangevoerd door de voedingsleiding (1). Via de toevoerbuis (2) en de verdeelarmen (3) wordt het water in het zandbed (4) geleid. Terwijl het water in opwaartse richting door het zandbed wordt gevoerd, vindt het zuiveringsproces plaats. Het gereinigde water verlaat aan de bovenzijde het filter (5). Het zandbed beweegt in tegenstroom met het te reinigen water. Het meest vervuilde zand (6) wordt onderuit het zandbed gehaald en gewassen, waarna het weer schoon bovenop het zandbed valt (7). De zandcirculatie wordt gerealiseerd volgens het mammoetpomp-principe, waarbij onderin de centraal gelegen stijgbuis (8) perslucht wordt ingebracht die samen met het vervuilde zand en watermengsel opstijgt. Door de heftige beweging die hierbij in het mengsel ontstaat, wordt het vuil los gemaakt van het zand. Bovenin de stijgbuis aangekomen, ontwijkt de lucht naar de atmosfeer, stroomt het water over naar de spoelwaterafvoer (9) en valt het zand in de zandwasser. Een centraal geplaatste cylinder met daarin een uitgekiend labyrint vormt de zandwasser (10). Het zand valt door het labyrint omlaag, waarbij het gewassen wordt door een geringe hoeveelheid schoon filtraat dat door de zandwasser omhoog stroomt. Hierbij wordt het zand van de laatste verontreinigingen ontdaan. De stroming komt tot stand door een niveauverschil tussen filtraat (11) en spoelwater (9).
H2O / 24 - 2007
41
afhankelijk van de temperatuur. Aan het einde van de opstartfase bedroeg de nitraatconversie 1,5 kilo NOx-N per kubieke meter zand per dag, betrokken op het actieve zandbedvolume. Toxiciteit coagulant
Van 6 tot 8 juni werd een stabiele conversie bereikt van 1,5 kilo NOx-N per kubieke meter zand per dag. Vanaf 9 juni werd polyaluminiumchloride gedoseerd als coagulant/ precipitant voor fosfaat. Binnen één dag na de start van de dosering nam de nitraatconversie af met de helft. In de dagen daarna bleef de conversie achter. Na stopzetten van de coagulantdosering op 13 juni herstelde de denitrificatie. Vanaf 15 juni werd de dosering weer gestart, nu met een verhoogde coagulantdosering. Het remmend effect werd hierdoor nog versterkt; de denitrificatie nam in één dag af met 85 procent. Ook in de week daarna verbeterde de denitrificatie niet. Besloten werd om vanaf 27 juni over te stappen op een polyaluminiumchlorideprodukt van een andere leverancier. Dit gaf geen remming van denitrificatie. Na twee tot drie dagen was de denitrificatie weer toegenomen naar een normaal niveau van ongeveer 1,5 kilo NOx-N per kubieke meter zand per dag.
Afb. 2: Denitrificatie.
Simultane denitrificatie en defosfatering
Van 27 juni t/m 9 augustus 2006 werd simultaan gedenitrificeerd en gedefosfateerd. In de gehele periode werd extra nitraat en fosfaat gedoseerd. Tot 8 juli werd het zand continu gewassen; daarna werd intermitterend gewassen tot het eind van de pilotperiode. Afbeelding 2 toont de resultaten voor denitrificatie. Met continue en intermitterende zandwassing werd bij filtratiesnelheden van 25 tot 27 meter per uur en 22 tot 24°C over het algemeen een goede denitrificatie bereikt. Rendementen van meer dan 90 procent bleken goed haalbaar bij belastingen van 1,4 à 2,4 kilo NOx-N per kubieke meter zand per dag. Intermitterend wassen had geen merkbare invloed op de denitrificatie. Afbeelding 3 toont het rendement van de verwijdering van P-totaal als functie van de werkelijke Me/o-P-verhouding in de periode van 27 juni tot 9 augustus, waarbij onderscheid is gemaakt tussen continu en intermitterend wassen. Hieruit blijkt dat met intermitterend wassen vergelijkbare rendementen voor P-totaal worden bereikt. Afbeelding 4 toont de relatie tussen rendement en de concentratie P-totaal in filtervoeding. De stippellijn geeft het vereiste rendement weer voor het bereiken van de streefwaarde voor een P-totaal (0,15 mg/l): datapunten die boven deze lijn liggen geven de condities aan waaronder de streefwaarde haalbaar is, namelijk een ingaande P-totaal tot 1,0 mg/l en een Me/o-P van 2,5-4,0 mol/ mol.
Afb. 3: Rendement P-totaal als functie van Me/ortho-P-molverhouding.
Hieruit blijkt dat dosering van aluminium een positief effect heeft op de verwijdering van troebelheid in een denitrificerend zandfilter; het rendement blijft in ieder geval tot circa 2 kilo NOx-N per kubieke meter per dag op een niveau van 40 tot 60 procent. Tevens is uit de waarnemingen zonder alumiumdosering op te maken dat het rendement van de verwijdering van troebelheid bij hoge nitraatbelasting sterk afneemt. De verklaring hiervoor is de toegenomen uitspoeling van biomassa onder deze condities. Bij troebelheden in de voeding hoger dan 3 NTU zal het rendement naar verwachting verder toenemen. Uitgaande van een voor de praktijk relevant P-gehalte van de voeding van 0,5-1,0 mg/l en een kenmerkende Me/P-verhouding van 3 mol/mol, bedraagt de aluminiumdosering 1 tot 3 mg/l. Onder praktijkcondities zal het filter naast nitraat en fosfaat dus tevens troebelheid verwijderen, minimaal ongeveer de helft. De verwijdering van troebelheid geeft aan dat ook zwevende stof wordt verwijderd. Door de relatief lage concentraties zwevende stof en de analyseonnauwkeurigheid in dit concentratiegebied, in combinatie met het beperkt aantal meetgegevens, was dit echter niet goed te kwantificeren.
Rendement troebelheid
Afbeelding 5 vergelijkt de verwijdering van troebelheid met en zonder aluminiumdosering bij een filtratiesnelheid van 25 m/uur.
42
H2O / 24 - 2007
Conclusies en aanbevelingen Het onderzoek toonde aan dat 40 tot 50 procent minder filteroppervlak nodig is voor
effluentpolijsting indien granaatzand wordt toegepast in plaats van kwartszand. Met granaatzand is een rendement van meer dan 90 procent aangetoond voor nitraat bij een filtratiesnelheid van 25 tot 27 m/uur. NOx-N werd verwijderd van 4-9 mg/l naar 0,3-0,7 mg/l. Het onderzoek vond plaats onder zomercondities. De temperatuur heeft mogelijk effect op de denitrificatiecapaciteit. De capaciteit onder wintercondities zal in toekomstig onderzoek moeten worden vastgesteld. Bewaking van de troebelheid in de voeding (effluent rwzi) naar het filter is noodzakelijk om procesverstoring in het filter te voorkomen. Simultaan met denitrificatie is effectieve fosfaatverwijdering in het filter mogelijk. Met polyaluminiumchloride als precipitant/ coagulant werd de streefwaarde voor P-totaal (0,15 mg/l) bereikt met een Me/o-P van 2,5-4,0 mol/mol, bij P-totaal in de filtervoeding tot 1,0 mg/l. De selectie van het type PAC-coagulant is kritisch; één van de twee toegepaste producten bleek denitrificatie te remmen. De dosering van aluminium heeft een sterk positief effect op de verwijdering van troebelheid onder denitrificerende condities. Onder praktijkcondities zal het filter naast nitraat en fosfaat dus tevens troebelheid verwijderen, minimaal ongeveer de helft.
platform Het pilotzandfilter is gedurende een maand bedreven met intermitterend wassen. Dit had geen merkbare invloed op de filterprestaties ten aanzien van denitrificatie en defosfatering. Intermitterend wassen leidt tot reductie van operationele kosten (minder luchtverbruik en minder waswater, resulterend in een lager energieverbruik). In toekomstig onderzoek zal nadere aandacht worden besteed aan het vaststellen van de optimale was-pauzecyclus. LITERATUUR 1) Kramer J., J. Wouters, M. Noordink, E. Anink en J. Janus (2000). Dynamic denitrification of 3,600 m3/h sewage effluent by moving bed biofiltration. Water Science and Technology nr. 4/5, pag. 29-33. 2) Wouters J. en J. Weijma (2005). Tertiaire zuivering met (bio)filtratie voor vergaande N- en P-verwijdering. Afvalwaterwetenschap nr. 4, pag. 230-241.
Afb. 4: Rendement P-totaal als functie van P-totaal in de voeding.
Afb. 5: Rendement troebelheid.
advertentie
H2O / 24 - 2007
43
GEMEENTE
Ede
Beleidsmedewerker water 1,0 fte, 40 uur per week (inclusief ADV)
Hbo’er met relevante werkervaring. Achtergrond: waterbeheer of (natte) cultuur/civiele techniek. We zoeken een dynamische en enthousiaste medewerker die integraliteit en samenwerken hoog in zijn/haar vaandel heeft staan. Sector ROB, hoofdafdeling Beheer. Salarisindicatie: max. € 3.914,-- bruto per maand bij een 36-urige werkweek.
De gemeente Ede optimaliseert de dienstverlening voortdurend voor haar 107.000 inwoners. We investeren dan ook in een digitaal stadhuis dat 24 uur per dag bereikbaar is. Daarnaast hebben we diverse grote projecten. Zo krijgen de plannen voor het bouwen van duizenden woningen in Ede-Oost steeds meer vorm. Verder ontwikkelen we de Edese regio als innovatie- en kenniscentrum op het gebied van voedsel en gezondheid. Kortom: de dynamiek van onze gemeente is onmiskenbaar en valt steeds meer op. Wil je weten hoe het is om in Ede te wonen, te werken en te recreëren? Kom eens langs of neem een voorproefje op www.ede.nl. In het kader van ons voorkeursbeleid worden met name vrouwen, allochtonen en gehandicapten nadrukkelijk uitgenodigd te solliciteren.
Ons aanbod Verantwoordelijk en afwisselend werk in een dynamische werkomgeving. Een zelfstandige baan waar je samen met enthousiaste collega’s direct of indirect werkt aan de leefbaarheid van Ede in al haar schakeringen. Een ambitieuze organisatie met ongeveer 1.000 medewerkers waar je niet alleen kiest voor een functie maar ook voor een loopbaan. Jouw reactie Je wilt natuurlijk aanvullende informatie over deze vacature (nummer ROB/2007/39) bij de gemeente Ede. Kijk dan op www.ede.nl. Je kunt ook bellen met Martijn van den Berg, tel. (0318) 68 06 97, teamleider water & riolering. Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie stellen wij niet op prijs.
Wij hebben vacatures om van te watertanden Emissiebeheerder Waterschap Brabantse Delta • Opleiding: HBO- werk- en denkniveau, kennis van milieukunde, (diffuse) lozingen en relevante wet- en regelgeving en gerichte werkervaring. Klantgericht en hebt een goed gevoel voor bestuurlijke verhoudingen. • Salarisindicatie: brutomaandsalaris maximaal € 4257,- bij een 37-urige werkweek • Referentie: 07/40 • Sluitingsdatum: 27 december 2007
Water heeft een grote aantrekkingskracht op mensen. Misschien ook op jou. Want water is veelzijdig: grillig en onvoorspelbaar, maar ook onmisbaar voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, scheepvaart en recreatie. De waterschappen zijn op zoek naar nieuwe manieren om water te bedwingen, te verdelen en te zuiveren. 24 uur per dag, 7 dagen per week. Dat vraagt om de gedrevenheid van starters en professionals die excelleren op hun vakgebied. Kijk op www.waterschappen.nl
agenda 19 december, Nieuwegein Kwaliteitsborging van waterbehandelingschemicaliën
24 januari, Utrecht Grondwaterinformatie voor integraal waterbeheer
15 mei, Amersfoort Industrieel watermanagement nu en in de toekomst
workshop waarop de ‘Kwaliteitsrichtlijn voor chemicaliën voor de bereiding van drinkwater’ wordt gepresenteerd en bediscussieerd. In deze richtlijn worden de eisen, borging, controle en corrigerende maatregelen in de gehele keten van productieproces tot en met het uiteindelijke gebruik van chemicaliën in het zuiveringsproces beschreven. Organisatie: Productgroep Kiwa-ATA van Kiwa Certificatie en Keuringen. Informatie: Marion Brakeboer (070) 414 45 46.
themadag over wat aan grondwatergegevens momenteel beschikbaar is. Organisatie: Deltares. Informatie: (030) 256 42 56.
tweejaarlijks symposium voor industriële watergebruikers met als thema technische innovaties en regelgeving en de uitreiking van de Young Professional Water Award. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
19-20 december, Apeldoorn Stedelijk water: op de juiste koers of roeien tegen de stroom in? congres over de aanpak van vraagstukken met betrekking tot stedelijk water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
2008
11 januari, Delft Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en Vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling jaarlijkse nieuwjaarsreceptie van de Nederlandse watersector met een stand van zaken op het gebied van zowel drinkwater als afvalwater en riolering. Organisatie: TU Delft. Informatie: (015) 278 33 47.
24 januari, Nieuwegein Legionella: meten, weten en bestrijden nieuwjaarsbijeenkomst van de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie over de ontwikkelingen rond de wijze van analyseren van Legionella, met aandacht voor de nieuwe specifieke kweekmethode voor L. pneumophila en de werking van de lab-on-a-chip. Informatie: (030) 606 94 44.
1 februari, Zwolle Nieuwe sanitatie derde platformbijeenkomst waarin nieuwe ontwikkelingen op het gebied van nieuwe sanitaire voorzieningen centraal staan, met ook een terugblik naar de discussiebijeenkomst die op 12 oktober jl. plaatsvond. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe SanitatieSystemen. Informatie: www.stowa.nl.
7 maart, Bussum Inspecties waterkeringen jaarlijkse bijeenkomst met de stand van zaken rond inspecties van waterkeringen en als rode draad deze keer de samenwerking tussen de betrokken partijen: beheerders, kennisinstellingen en bedrijven. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat Waterdienst. Informatie: Wouter Zomer (0570) 64 58 11.
18-20 maart, Gorinchem Aqua Nederland tweede editie van de vakbeurs voor de Nederlandse watersector. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
13-15 mei, Amsterdam Informatie-uitwisseling bij hoogwater, een Europese aanpak internationale slotconferentie van het NOAHproject, dat in 2004 begon om de Europese samenwerking en informatie-uitwisseling bij dreigende overstromingen te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: Ludolph Wentholt (030) 232 11 99.
19-21 mei, Wageningen Sanitation challenge IWA-congres over nieuwe vormen van sanitaire voorzieningen, met zowel aandacht voor de techniek als het beleid en praktijkervaringen. Organisatie: Leerstoelgroep Milieubeleid en het subdepartement Milieutechnologie van Wageningen Universiteit, LeAF en Wetsus. Informatie: (0317) 48 21 08.
20-23 mei, Utrecht Het Instrument jaarlijkse technologiebeurs waar producten en ontwikkelingen op het gebied van industriële elektronica, industriële automatisering en laboratorium technologie aan de orde komen. Organisatie: Federatie van technologiebranches FHI. Informatie: www.hetinstrument.nl.
Buitenland
14-16 januari, Mumbai Water Management 2008 conferentie en beurs die in het teken staat van nieuwe ideeën op het gebied van watermanagement en innovaties in de watersector in het algemeen, met de nadruk op milieuvriendelijke technieken. Organisatie: Services International. Informatie:
[email protected].
12-15 februari, Gent InfraTech Belgium eerste Belgische editie van deze beurs die de grond-, weg- en waterbouw bedient. Organisatie: Flanders Expo en Ahoy Rotterdam. Informatie: Saskia Vernooij (010) 293 32 04.
advertentie
!)' # )*%,% *!$%$%(%)"+% *&*# /&(,&&(&$-*(,&&(/ % %%-*(- % %)*##* ,%+&'&%)%&+%/,&&(+ %% (&%&&(( ! *!$ ))' # )( % 0 '&( %% 0 -*(- %'+**% 0 &%(&+
0 %( &')# 0 &$&%(/&" 0 (&%$# %
))# %&)*+) $),(**# . $ # %& *!$%# %*(%* --- *!$%#
H2O / 24 - 2007
45
handel & industrie Witteveen+Bos moderniseert sluizen in Servië
Deze afdichting voorkomt ook trillingen van de plaat in tussenstanden. Een pakking van PTFE-geimpregneerde vezels zorgt voor een betrouwbare afdichting. Deze pakking kan eenvoudig worden vervangen. Tenslotte is de afsluiter simpel te monteren.
Voor meer informatie: (020) 407 98 00.
Witteveen+Bos gaat met een consortium twee Servische sluizencomplexen in de Donau moderniseren. Beide sluizen maken deel uit van grote waterkrachtcentrales in de IJzeren Poort, waar de Donau door de Karpaten loopt. De laatste tien jaar is nauwelijks iets aan onderhoud gedaan. Daardoor zijn de sluizen in dusdanig slechte conditie dat het onafgebroken schutten van schepen risico’s met zich meebrengt. Het consortium, naast Witteveen+Bos bestaande uit de Nebest Adviesgroep en Energoproject, gaat het ontwerp en het bestek voor de modernisering maken. Het gaat daarbij om betonreparaties, de installaties voor de aansturing van de sluisdeuren en pompen én de pompen zelf, evenals de blus- en aandrijfvoorzieningen. Het karwei duurt 18 maanden en is inmiddels begonnen. De totale advieskosten bedragen 1,5 miljoen euro. De totale kosten voor het renoveren van de sluizen Djerdap I en Djerdap II bedragen 50 miljoen euro.
Wilo Nederland uit Beverwijk introduceert de IR-Moduul, waarmee binnen een afstand van enkele meters draadloos met elektronisch geregelde pompen kan worden gecommuniceerd.
Nieuwe zachtdichtende meskantplaatafsluiter
De communicatie vindt plaats via een infrarood verbinding. Het draadloze beheer biedt met name uitkomst bij de inbedrijfname van of het onderhoud en routinecontroles aan pompen die moeilijk toegankelijk zijn. van De pompparameters en bedrijfsgegevens die in de elektronica zijn vastgelegd, zijn voortaan moeiteloos te benaderen. Voor statistische doeleinden en foutdiagnose is ook een groot aantal functies beschikbaar. Bovendien kunnen gegevens direct worden geprint, gedocumenteerd of opgeslagen. Ook kunnen met de module de inregelinstelling van de diverse pompen worden vergrendeld.
KSB heeft het programma afsluiters uitgebreid met een nieuwe serie meskantplaatafsluiters met gietijzeren buis. Deze tweezijdig afdichtende afsluiters zijn met name geschikt voor water met vaste deeltjes, zoals afval-, slib- of regenwater. De plaatafsluiters zijn leverbaar in diamaters van DN50 tot DN 1200. Afhankelijk van de diameter zijn de afsluiters belastbaar tot maximaal 10 bar werkdruk. De behuizing tot DN500 bestaat uit één deel; vanaf DN600 is de behuizing tweedelig. Alle typen hebben een volle doorlaat. De meskantplaat zelf is gemaakt van roestvaststaal en is tweezijdig gepolijst. De meskantplaat wordt over de hele slag geleid door een U-vormige afdichting.
46
Pompen draadloos beheren
H2O / 24 - 2007
portage en de goedkeuringsprocedure. Verder is het adviesbureau verantwoordelijk voor de startnotitie en het projectplan. Er komt een natuurtoets, een archeologisch en een milieukundig onderzoek. Ten slotte begeleidt het bureau het contract voor de aannemer en de uitvoering. Met het project, dat naar schatting acht jaar in beslag neemt, is een bedrag gemoeid van ruim 2,5 miljoen euro.
Leidingen makkelijk én precies opsporen Radiodetection uit ‘s-Heerenberg levert met de RD4000PDL een systeem om metalen leidingen en kabels op te sporen dat de locatie met een nauwkeurigheid van 95 procent weergeeft.
Voor meer informatie: (0251) 22 08 44.
ARCADIS verbetert dijk Markermeer Advies- en ingenieursbureau ARCADIS gaat in opdracht van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartiers de dijk tussen Edam en Hoorn verbeteren. Deze dijk langs het Markermeer voldoet niet meer aan de huidige veiligheidsnormen. In totaal moet de dijk over een lengte van 17 kilometer worden verbeterd. ARCADIS begeleidt het plan voor de milieueffectrap-
Om een leiding of kabel op te sporen, wordt bij het aansluitpunt een signaal op de leiding/kabel gezet. Het apparaat volgt dan het signaal en geeft aan waar de leiding zich bevindt. Het is wel noodzakelijk dat de leiding van metaal is: koper of lood. Het systeem geeft aan waar en hoe diep de leiding ligt en zelfs wat de stroomrichting is, wat met ringleidingen handig kan zijn. Voor meer informatie: (0314) 66 47 00.
Wij zijn trots op het resultaat. Jij ook? Ondernemen in een complexe omgeving maar met overzicht, betrokkenheid en verstand van zaken. Resultaatgericht: iedereen zegt het, slechts enkelen maken het waar. ARCADIS: infrastructuur – milieu – gebouwen. Los van elkaar maar ook integraal. We geven de samenleving vorm door creatief te zijn in onze oplossingen en daadkrachtig in de uitvoering. Als medewerker van ARCADIS verlaat je gebaande paden. Je bent onderdeel van een netwerk van zakelijke professionals. Ingericht rondom klanten, zodat deze direct profiteren van onze kennis en ervaring. Wij brengen ideeën tot leven. Maak jij het mee?
De divisie Water adviseert en begeleidt opdrachtgevers en partners op het gebied van kusten en rivieren, havens en vaarwegen, regionaal en stedelijk water. Onze inbreng varieert van advisering, ontwerpen, het maken van bestekken tot directievoering. Voor onze marktgroep Waterbeheer zijn wij voor de vestigingen in Apeldoorn, Assen, Den Bosch en Hoofddorp op zoek naar
• adviseurs, • projectleiders, • specialisten, • trainees en • teamleider Inrichting & Gebiedsplannen.
Imagine the result
Voor alle vacatures zoeken wij kandidaten die een voltooide opleiding hebben op academisch of HBO niveau, richting hydrologie/ civiele techniek. Je bent gespecialiseerd in stedelijk water/riolering en hebt minimaal 3 jaar ervaring in het werkveld (met uitzondering trainees) of bent toe aan een nieuwe uitdaging.
Ben je geïnteresseerd? Kijk voor de volledige vacatureteksten en contactpersonen op onze internetsite (selecteer bij werkgebied: “Water”). Op deze site tref je ook informatie aan over ARCADIS en vele voorbeeldprojecten. Jouw sollicitatie zien wij graag tegemoet via onze internetsite: www.arcadis.nl/carriere.
mmm$Z[bjWh[i$db
AhWY^j[dXkdZ[b_d] _dZ[:[bjW :[bjW][X_[Z[dp_`dWWdjh[aa[b_`alWdm[][Z[ijhWj[]_iY^[b_]]_d]WWdp[[[d mWj[hm[][d$:WWhecb[[\j+&lWdZ[m[h[bZX[leba_d]_d[[dZ[bjW$CWWh Z[bjW][X_[Z[dp_`deeaam[jiXWWh$:[ibWff[XeZ[cZWWbj"Z[p[[if_[][bij_`]j" h_l_[hf[_b[dp_`dedX[h[a[dXWWh[dZ[ZhkaefZ[hk_cj[[d^[jc_b_[k]he[_j$ Ec^[jb[l[d_dZ[Z[bjWZkkhpWWcce][b_`aj[cWa[d_i^[jdeZ_]mWj[h[d]hedZ _dedZ[hb_d][iWc[d^Wd]j[X[a_`a[d$
LWdW\'`WdkWh_(&&.^[[\j=[e:[b\jZWWhecp_`dahWY^j[d][XkdZ[bZ c[jMBr:[b\j>oZhWkb_Yi[dZ[b[dlWdJDE8ekm[dEdZ[h]hedZ[d H_`aimWj[hijWWj_d[[dd_[km_dij_jkkj0:[bjWh[i$:[ahWY^j[dXkdZ[b_d] cWWaj[[d_dj[]hWb[WWdfWace][b_`alWdZ[edjm_aa[b_d]lWd :[bjWj[Y^debe]_[$ KXb_`\jX_`:[bjWh[i"d[jWbiX_`=[e:[b\jdk"WWd^[j]e[Z[WZh[ileeh if[Y_Wb_ij_iY^WZl_[i[dje[][fWijedZ[hpe[aef^[j][X_[ZlWdZ[][e# [d]_d[[h_d]07bilWdekZiakdjkX_`edij[h[Y^jleehZ[ie\jmWh[lWd:[b\j =[eIoij[ci"Z[iY^eb_d]i\WY_b_j[_j:[b\j=[e7YWZ[co"i[YedZef_d_edi c[j=[e9^[Ya"^[ja[dd_iioij[[c=[e8hW_d"H_i_YeWdWboi[c[j=[eG" ceZ[bedZ[hpe[a_d=[eBWX"[dcWWaXWh[]hedZc[jIcWhjIe_bi$