nº
41ste jaargang / 19 december 2008
25/26 /
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
ERVARINGEN BRABANT WATER MET KADERRICHTLIJN WATER INTERVIEWS MET JOS VAN WINKELEN EN CHRIS BRUGGINK VEEL TEELTEN KUNNEN NIET AAN NITRAATNORM VOLDOEN VROM WIL BESTAANDE EUROPESE WETGEVING OPENBREKEN
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
23 januari 2009:
themanummer Riolering In het themanummer o.a.: S S S S
Gevolgen van de Wet Gemeentelijke Watertaken Benchmarking Afkoppelen Vooruitblik op de RIONED-dag
Dé mogelijkheid om uw boodschap kenbaar te maken bij ruim 4.500 kaderleden van de Nederlandse watersector. In dit themanummer mag u dus zeker niet ontbreken!
Reserveer uiterlijk vóór 9 januari 2009 Onze accountmanagers informeren u graag! Roelien Voshol, tel. 010 – 427 41 54 Brigitte Laban, tel. 010 – 427 41 52 Of mail naar
[email protected]
Op weg naar ......?
W
ederom loopt een jaar naar zijn einde. De tijd vliegt. En waarom vliegt de tijd? Omdat we het zo druk hebben, met elkaar, met het werk, met het lezen van en luisteren naar interessante en minder interessante zaken. Dé vraag blijft natuurlijk: wat is werkelijk van belang?
de snelheid waarmee – blijft toenemen. Wat dat betreft, zijn de komende Kerstdagen en de jaarwisseling dagen waarop je even weer helemaal bij de kern van de zaak kunt komen en je een heleboel overbodige informatie achter een deurtje kunt wegbergen. Om die deur op 5 januari of misschien al eerder weer open te zetten.
Voor iedereen is het antwoord op die vraag waarschijnlijk anders. Maar een grove schifting tussen zaken die de maatschappij aangaan en zaken die alleen het belang van één bepaalde groep dienen, is natuurlijk altijd gemakkelijk te maken. Die schifting wordt ook steeds belangrijker nu de hoeveelheid informatie die op ons afkomt – en
Wat ik u kan wensen voor 2009 is rust. Daarvan heb je nooit genoeg. Geniet ervan en zie hoe de ideeën opborrelen voor leuke en goede plannen. Ik zie ze graag tegemoet.
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail
[email protected] fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
Peter Bielars
inhoud nº 25/26 / 2008 4
/ Kaderrichtlijn Water: is de som van goede ideeën een goed geheel? Harry Boukes en Sandra Verheijden
6
/ Nederlandse hulp bij drinkwatermonitoring in Roemenië Jan Vreeburg, Ralph Beuken, Leo Nijland, Marloes van Maren, Arjan Molenaar, Bjorn Meeuwsen en Johan Biemond
8 / Interviews met Jos van Winkelen en
6
Chris Bruggink Maarten Gast
12 / Staatssecretaris Huizinga ontving eerste watercanon
14 / ‘Nieuwe sanitatie’ in de praktijk (3) Johannes Odé
16 / Boerjatië wil strenger toezien op
12
afvalwater Johannes Odé
20 / Voorspelling overstroming ‘s-Hertogenbosch komt precies uit!? Mark van der Wouw, Joop de Bijl, Klaas-Jan van Heeringen en Michiel Nieuwenhuis
22 / Betrouwbare neerslaggegevens onmisbaar voor een (afval)watersysteem
33
Jochem Garthoff en Mark Alblas
29 / Verenigingsnieuws 33 / Veel teelten op zand kunnen niet aan de nitraatnorm voldoen Janjo de Haan, Willem van Geel en Kor Zwart
36 / Extra maatregelen op Europees niveau nodig voor chemische KRW-doelen Jelka Appelman en José Vos
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
39 / Het gebruik van KRW-maatlatten voor vis in kleine brakke wateren Carlo Rutjes, Wouter Quist, Joost Bergsma en Marco Dubbeldam
43 / Agenda 44 / Productnieuws
Bij de omslagfoto: Wachten in India op de bevoorrading per tankauto van drinkwater bij een waterreservoir (foto: Johannes Odé) (zie pagina 18).
Kaderrichtlijn Water: is som van goede ideeën een goed geheel? De implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water loopt tegen een eerste serie deadlines aan. Geleidelijk wordt nu zichtbaar waar het allemaal toe gaat leiden. Afgelopen maanden zijn diverse inventarisaties afgerond waarmee de nulsituatie wordt vastgelegd. Deze nulsituatie zal uitgangspunt zijn voor het beleid in de komende jaren en daarmee voor de prioritering van de geldstromen. Niet in alle opzichten zijn de uitkomsten toe te juichen. Door de beoordeling van problemen op het grootschalige niveau van grondwaterlichamen dreigen problemen die op kleinere schaal spelen, buiten de beleidsaandacht te vallen. Hoewel de KRW bestaat uit een reeks van goede ideeën en verstandige beslissingen, is het van belang om pro-actief in te spelen op de zwakkere kanten van het KRW-proces en de feitelijke grondwaterkwaliteitsproblemen op de beleidsagenda te houden.
Veel waterbeheerders zijn volop in de weer met de uitwerking van de Kaderrichtlijn Water. De rapportages die dit oplevert, roepen bij sommigen vraagtekens op. Feitelijke problemen komen met de KRW-werkwijze niet goed uit de verf, maar andersom leidt de KRW-werkwijze soms tot een probleem wat in de dagelijkse praktijk heel hanteerbaar blijkt. In dit artikel beschrijft Brabant Water haar ervaringen.
KRW krijgt vorm
I
n Nederland zijn we gewend om onze eigen waterproblemen op te lossen. Daarbij worden grootschalige oplossingen niet geschuwd. Droogmakerijen, de Afsluitdijk, de Deltawerken en de aanleg van Flevoland hebben onszelf en anderen de indruk gegeven dat we doortastend de strijd tegen overschotten aan water aan gaan. Zo bleven we niet passief toen in 1998 een recordhoeveelheid neerslag viel. We stelden onszelf de vraag of het watersysteem bestand zou zijn tegen voorziene veranderingen van het klimaat. Een onderzoekscommissie Waterbeheer 21e eeuw werd ingesteld, die concludeerde dat verbeteringen noodzakelijk waren. Uiteindelijk leidde dit traject in 2003 tot een Nationaal Bestuursakkoord Water, waarin afspraken werden gemaakt langs welke wegen de verschillende overheden hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het waterbeheer zouden nemen.
Europese kaders Gedurende de looptijd van dit traject kwamen er signalen dat vanuit Europa ook een traject over ons heen zou komen. In 2002 druppelde de term Europese Kaderrichtlijn Water langzaam door. Op een nog hoger niveau dan het nationale zou voortaan ook afstemming komen van de verschillende waterbeheersactiviteiten. Er zou een grensoverschrijdend kader komen, vooral gericht op waterkwaliteit. Water zou daarbij niet als gewone
4
H2O / 25/26 - 2008
handelswaar worden beschouwd, maar als een erfgoed dat als zodanig beschermd, verdedigd en behandeld moet worden. Hoe die afspraken er uit zouden zien, kon in 2002 nog niemand vertellen, maar wel werd duidelijk dat ten aanzien van de afspraken niet langer een inspanningsverplichting zou gelden zoals we die in Nederland gewoon zijn, maar een resultaatverplichting. Dat betekent dus ook represailles als we de overeengekomen afspraken niet na zouden komen. Eerst moest er een inventarisatie komen van wat niet deugde, daarna konden bindende afspraken worden gemaakt om er voor te zorgen dat het systeem binnen de vastgestelde tijd wel ‘op orde’ zou komen. Juist in het waterbeheer zou een dergelijke bovennationale coördinatie voor de hand moeten liggen. Als bewoners van de laagste delen van delta ervaren wij de problemen wanneer onze bovenstroomse continentgenoten onzorgvuldig zijn in hun handelen. De afspraak om de problemen niet op elkaar af te wentelen, oogt eerlijk en rechtvaardig en biedt voldoende aanleiding om hieraan een resultaatverplichting te koppelen. Door veel mensen werd de KRW daarom als een mogelijkheid gezien om eindelijk eens iets te doen aan structurele problemen waarvan de oplossingen tot dat moment steeds strandden in de bureaucratische molens van verschillende overheden.
In de jaren erna werden de contouren van de KRW steeds duidelijker. Een belangrijke kracht ervan is de eenvoud. Over de na te streven doelen werden afspraken gemaakt. Ook werd geïnventariseerd waar die doelen niet gehaald worden. Vervolgens formuleert men beleid om (in principe binnen zes jaar) die doelen wel te halen. Als dat niet lukt, kan uitstel worden verkregen voor twee perioden van nog eens zes jaar, maar daarna moeten de doelen echt gerealiseerd zijn. Zo niet, dan volgen passende (straf )maatregelen. Om dit te bereiken moest een organisatorische boom worden opgetuigd. Stroomgebieden en deelstroomgebieden werden gedefinieerd die als eenheid nader werden beschouwd. (Grond)waterlichamen werden erkend als eenheid waarbinnen een systeem een zekere eigenheid had en/of kon hebben. Uit bestaande ambtelijke structuren werden nieuwe structuren ontworpen die op deze indeling aansloten, overigens zonder de bestaande structuren op te heffen.
Nederlandse invulling Al snel was duidelijk dat Nederland een andere rol wilde spelen dan in de jaren tachtig, toen we onszelf als gidsland op milieugebied zagen. Er vanuit gaande dat in een dichtbevolkt land als Nederland de milieuproblemen zich het eerst en het heftigst zouden manifesteren, voelden we onszelf destijds geroepen om de rest van Europa op sleeptouw te nemen langs een stelsel van strenge normen. Na enige tijd bleek die rol toch niet zo goed te bevallen, vooral toen we tot de ontdekking kwamen
actualiteit dat de door ons geïnitieerde normen voor onszelf ook onhaalbaar bleken. Juist de resultaatverplichting in het KRW-traject bleek ons bang te maken om stevig in te zetten. We wilden niet op onze eigen ambitie worden afgerekend; dit keer zouden we ons verstand gebruiken en haalbare doelen formuleren. Waar doorgaans het gebruik van verstand wordt toegejuicht, bleek het in dit geval ook tot teleurstelling te leiden. Het waren de eerste signalen van de wrijving tussen ambitie en verstand. Er waren mensen die gehoopt hadden dat veel strengere doelstellingen geformuleerd zouden worden dan wat nu uiteindelijk lijkt te worden afgesproken. Gekoppeld aan een dreiging van represailles zou dat moeten leiden tot een grotere inspanning. In plaats daarvan ging het vooral om de haalbaarheid van het doel bij een inspanning zoals we nu doen. Dat heeft zwaarder heeft gewogen dan de watersituatie die idealiter gewenst zou worden. Er moest immers invulling worden gegeven aan de doelen die we wilden bereiken. Het eerste wat daarbij opgevallen is, is dat het zo lang duurde. Het is altijd boeiend hoe in die periode wel ramingen verschijnen over hoeveel de KRW ons gaat kosten, zonder dat bekend is wat we moeten doen. Maar inmiddels kunnen we er niet meer omheen: de procedure dwingt ons om keuzes te maken ten aanzien van de toetsing van de huidige situatie. We moeten nu echt gaan vastleggen op welke fronten onze watersituatie wel en niet ‘op orde’ is, en welke maatregelen ervoor gaan zorgen dat dat over een paar jaar anders is. Opnieuw zien we dat er voor eenvoud wordt gekozen. Er is bijvoorbeeld afgesproken dat we voor een grondwaterlichaam per parameter één toetswaarde hanteren en dan toetsen of het hele lichaam voldoet of niet. Voor de bepaling van de toetswaarde dient de ‘natuurlijke’ waarde als uitgangspunt.
Te veel eenvoud? Mogelijk is die methode toch iets te eenvoudig gedacht. Misschien bestaat de natuurlijke situatie eruit dat binnen één grondwaterlichaam meerdere natuurlijke concentraties kunnen voorkomen. Voor bijvoorbeeld nitraat begrijpen we dat allemaal. In freatisch water is 30 mg/l een hele normale waarde, maar in Noord-Brabant hoort deze waarde op 40 meter beneden maaiveld niet meer voor te komen. Op de Veluwe zou dat juist weer heel normaal zijn. Arseen op drie meter beneden maaiveld is doorgaans van antropogene herkomst; op 200 meter beneden maaiveld is het doorgaans natuurlijk. Wat nu als dit diepe water naar boven kwelt? Sommige processen zijn niet in één toetswaarde te vangen. Het gaat fout als maatregelen geformuleerd moeten worden om de overschrijdingen van die ene toetswaarde terug te dringen. Een grondwaterlichaam is geen statisch geheel. Als regenwater op de bodem terecht komt en infiltreert, vindt interactie plaats met het bodemmateriaal. Het bodemmateriaal heeft vanuit chemisch perspectief
een reducerende werking op de grondwatersamenstelling. In een door de wetten van de chemie vastgelegde volgorde zullen reacties optreden. Tijdens de reis door de atmosfeer heeft een regendruppel zuurstof opgenomen, maar dat is de eerste parameter die door het bodemmateriaal zal worden omgezet. Vervolgens zal het aanwezige nitraat worden afgebroken. Onder natuurlijke omstandigheden zal regenwater amper stikstof bevatten, maar als gevolg van uitstoot van verkeer en industrie bevat het regenwater wel ammoniak, dat in de bodem omgezet kan worden in nitraat. Daar doe je als water- en terreinbeheerder niks aan. Activiteiten aan het maaiveld kunnen daar extra nitraat aan toevoegen. Berucht is overmatige toepassing van mest, maar ook door minder buitensporige activiteiten kan een teveel aan nitraat in het grondwater terechtkomen. Lekke rioleringen in stedelijk gebied doen de nitraatconcentratie regelmatig boven gewenste waarden oplopen, maar ook het kappen van een bos, het omploegen van een bouwvoor of het houden van inheemse runderen in een natuurgebied kunnen verhoogde nitraatconcentraties opleveren. Nu is nitraat een parameter waarnaar we bij de KRW kijken. Op de meeste plaatsen komt een meer dan gewenste hoeveelheid nitraat in de bodem terecht, maar omdat nitraatafbraak al heel vroeg in de serie bodemreacties zit, merken we dat vaak niet als een nitraatprobleem. We merken het wel aan andere parameters die op kunnen lopen bij de bodemreacties met nitraat. Vooral sulfaat kan bij nitraatafbraak stevig oplopen. Ook de concentraties metalen kunnen verhoogd worden. Met andere woorden: er is niet één natuurlijke concentratie, er zijn er meerdere. De natuurlijke situatie is dat de concentraties gedurende bodempassage continu veranderen. In zo’n situatie is het nogal lastig om een toetswaarde af te leiden. Ofwel zit je te hoog en benoem je de ondiepe verontreinigingen ten onrechte als geen probleem, ofwel zit je te laag en benoem je de diepe processen ten onrechte als een overschrijding van een parameter. Eenzelfde situatie zien we bij bestrijdingsmiddelen: op een beperkt aantal plaatsen vinden we verhoogde concentraties bestrijdingsmiddelen in het grondwater. Het gaat wat ver om dan het hele grondwaterlichaam rood te kleuren en jezelf dan met een door Brussel te toetsen beleidsdoel op te zadelen. Dus zeg je dat het lichaam rood kleurt als voor een bepaald aandeel van de meetpunten bestrijdingsmiddelen worden gevonden. Dat levert een groene kleur op, maar daarmee is het probleem natuurlijk niet opgelost. Dat dit soort situaties enkel tot foutgekleurde kaarten leidt, hoeft niet zo’n probleem te zijn. Zodra de KRW-toetsing sturend wordt voor de overheidsinspanning en geldstromen, ga je op de verkeerde doelen schieten. Er dreigt geld te worden besteed om problemen op te lossen die geen probleem zijn en anderzijds ontbreekt het straks aan middelen om problemen aan te pakken die juist wel een probleem zijn.
Waar staan we nu? Wie een weg bewandelt moet af en toe om zich heen kijken waar hij terecht gekomen is en of dat de bedoeling was. Het boeiende is dat in de beschrijving van het traject hoe de KRW tot stand is gekomen, elke keuze logisch en verstandig lijkt. Nu we elke afslag correct denken te hebben gelopen, merken we dat het uitzicht anders is dan we ons hadden voorgesteld. Vanuit haar aard heeft de KRW het karakter van een mammoettanker, waarvan de koers niet zomaar bij te stellen is. In dat geval is het zaak er voor te zorgen dat de tanker niet over ons kleine bootje heen vaart, en dat doe je het slimste door het bootje te bedienen. Het is belangrijk dat we ons realiseren dat met de KRW de problemen niet tot een oplossing zijn gekomen. In die zin is de KRW geen oplossing voor allerlei problemen; het is een kader waarbinnen de feitelijke problemen besproken en aangekaart moeten worden. Voor een waterleidingbedrijf (en elke andere partij die belang heeft bij schoon water) is het zaak om dicht bij de overheden te blijven en nauw te communiceren over wat nu de werkelijke problemen zijn ten aanzien van de kwaliteit van het grondwater. Een grootschalige beschouwing als de KRW moet helpen om de problemen te duiden, te structureren en aan te pakken, en levert in die zin een bijdrage aan de oplossing. Als de feitelijke problematen kleinschaliger zijn, mag de KRW deze niet versluieren. Anders blijkt het middel erger dan de kwaal. De KRW mag de maatregelen voor kleinschaligere problemen niet uitsluiten; het is slechts een beschouwing van de problematiek op een grootschalig niveau en daarmee per definitie een afwijking van de kleinschaligere werkelijkheid. Binnen Noord-Brabant lijkt de totstandkoming van de KRW een aanleiding te worden om elkaar als betrokken overheden en waterleidingbedrijf op te zoeken. Zo worden binnen het Maasstroomgebied gezamenlijk ideeën ontwikkeld over de beoordeling van de kwaliteit van grondwaterwinningen ten behoeve van de drinkwaterbereiding. Daarnaast wordt gewerkt aan een early warning system. Hiermee voorkomen we dat conform de KRW alleen naar de eindpunten van de systemen wordt gekeken en dus het probleem pas geconstateerd wordt als het niet meer te voorkomen is. Door tijdig veranderingen in de waterkwaliteit te signaleren, kunnen daar vervolgens ook weer samen met betrokken overheden passende maatregelen op genomen worden.
Conclusie Onder de tijdsdruk waarmee de KRW-uitwerking nu tot stand komt, lijkt de kaderrichtlijn wel eens tot doel op zich te worden verheven. Door op de juiste niveaus inhoudelijke gesprekken te blijven voeren, kunnen we er voor zorgen dat het wordt waarvoor het bedoeld is: een middel om tot een betere (grond)waterkwaliteit te komen. Harry Boukes en Sandra Verheijden (Brabant Water)
H2O / 25/26 - 2008
5
Nederlandse hulp bij drinkwatermonitoring in Roemenië Ruim 40 medewerkers van enkele waterleidingbedrijven in Roemenië kregen eind november een beeld van de mogelijkheden van het uitgebreide systeem van meetinstumenten dat in het kader van het project ‘A monitoring system in the drinking water supply network of Iasi’ is geïnstalleerd in het leidingnetwerk. Doel was om de Nederlandse kennis en ervaring over te brengen naar de drinkwatersector in Roemenië aan de hand van een pilot c.q. demonstratie in het drinkwaternetwerk van de stad Iasi, de tweede stad qua grootte in het land.
H
et waterleidingbedrijf van de stad, Apavital, nam recent een vernieuwde zuivering in bedrijf en kan met de nieuwe meetinstrumenten de verbeterde waterkwaliteit in het leidingnet wellicht handhaven. Na afloop van de tweedaagse bijeenkomst tekende DZH een Memorandum of Understanding dat het kader gaat vormen voor verdere samenwerking van beide bedrijven op het gebied van waterkwaliteit. Leo Nijland (DZH) gaf aan dat dit project, gefinancierd in het kader van de PSOM-regeling van het ministerie van Economische Zaken, een goed begin vormt voor verdere samenwerking die voor beide partijen nuttig is. Ook de vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade, Violeta Cozianu, onderschreef dit en hoopte ook dat de andere deelnemers verder betrokken zullen worden in de samenwerking tussen Nederland en Roemenie. Met het in gebruik nemen van de verbeterde zuivering in het tweede pompstation van het waterleidingbedrijf Apavital van Iasi voldoet het volledige productievolume van dit bedrijf aan de EU-richtlijn 98/93/EC ‘Quality of water intended for human consumption’. Het eerste pompstation, dat een mengeling van gronden infiltratiewater distribueert, voldeed al aan deze richtlijn. De Europese richtlijn geldt echter voor water aan de tapkraan. Het leidingnet moet ook in goede staat verkeren om de kwaliteit te handhaven. In het kader van het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) van het ministerie van Economische Zaken is het project in 2006 gestart. In eerste instantie was KWR de penvoerder van het project, maar deze rol is later overgenomen door het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland. In het project werkten Endress+Hauser, DZH, KWR en Apavital samen om meer kennis van het leidingnet te vergaren. Uiteindelijk doel is om de bedrijfsvoering zodanig te verbeteren dat een goede waterkwaliteit aan de tap wordt behaald. In totaal zijn in een pilotgebied, dat ongeveer 15 procent van de stad Iasi beslaat, op 17 plaatsen in het leidingnet permanente monitorlocaties ingericht. Uniek aan deze locaties is dat naast druk en volumestroom ook troebelheid en het elektrisch geleidingsvermogen van restchloor wordt gemeten. Bij twee pompstations vindt bovendien een ammoniummeting plaats. De data worden vervolgens via GPRS naar een centrale server gezonden. Men kan via twee desktop pc’s de data analyseren. Dat is ook voor Nederland
6
H2O / 25/26 - 2008
een ongebruikelijke dichtheid en volledigheid van meetgegevens. Endress+Hauser leverde de apparatuur en de assemblage van de monitoringskasten (zie foto). Voor de Nederlandse deelnemers was het interessant om te zien of een dergelijk grote dichtheid aan vaste meetlocaties voldoende meerwaarde geeft om dit ook te overwegen in de Nederlandse situatie. Ralph Beuken van KWR liet in Roemenië zien hoe in Nederland wordt aangekeken tegen goed leidingnetbeheer. Beslissingen horen hier gebaseerd te zijn op gedegen analyses die alleen mogelijk zijn op basis van de juiste informatie. Hij gaf aan hoe de monitorsystemen het fundament kunnen vormen voor betere analyses en dus betere beslissingen. Arjan Molenaar en Marloes van Maren van DZH gingen in op de bewustwording van de operators van de kwalitatieve aspecten van het drinkwater. Als voorbeeld noemde Van Maren de vorming van trihalomethanen (THM) als bijproduct van het chloreren van het water. De juiste wijze van doseren zorgt ervoor dat de hoeveelheid van dit schadelijke bijproduct zo laag mogelijk blijft. Daarnaast zal de bewustwording rondom THM mogelijk ook de discussie op gang helpen over alternatieve desinfectiemiddelen op plaatsen waar nu nog chloorgas gebruikt wordt. In dit project heeft het projectteam gekozen voor drie chloordioxide-doseerinstallaties. Uit de eerste meetgegevens in een specifiek gebied kon Molenaar al laten zien dat de
waterbalans niet klopt voor dat gebied. Dat betekent dat het waterbedrijf geen inzicht heeft hoe het water precies stroomt. In ieder geval anders dan in eerste instantie werd verondersteld en ook deze bewustwording vormt een aanleiding tot verbetering. “Wat gaan we nu de komende tijd anders doen?” luidde de vraag die Jan Vreeburg van KWR de deelnemers meegaf. Samen met collega George Mesman had hij zich over de volumestroom en drukmetingen van een specifiek deelgebied gebogen. Een relatief simpel gebied dat via een inline-booster op druk werd gehouden en waarin een hoogwater reservoir voor de afvlakking zorgt. Uit de analyse bleek dat er ofwel een groot lek in het voorzieningsgebied aanwezig was ofwel dat een afsluiter lekte, waardoor de inline-booster als het ware water aan het rondpompen is. In beide gevallen levert dit inzicht aanzienlijke besparingen voor het waterbedrijf. Eén van de conclusies van deze kennisuitwisseling is dat metingen in feite geen kostenpost vormen, maar veelal leiden tot besparingen. Een ander punt was dat het relatief eenvoudig en snel mogelijk is om een leidingnetmodel en dit soort analyses te maken. In de discussie werd duidelijk dat het wel noodzakelijk is om een goed beheersysteem te hebben van de modellen en andere gegevens. Op termijn zal dit tot keuzes moeten leiden ten aanzien van geografische informatiesystemen in
Ion Toma (algemeen directeur Apavital) en Leo Nijland (projectmanager DZH) ondertekenen de Memorandum of Understanding voor de samenwerking onder toeziend oog van Mihail Dorus (directeur investeringen Apavital).
verslag
Eén van de 17 kasten met meetapparatuur die in het kader van het PSOM-project in Roemenië zijn geïnstalleerd.
combinatie met klanten- en leidinginformatiesystemen.
Ook op het gebied van waterkwaliteit en deeltjes liet Jan Vreeburg zien dat al uit de korte meetperiode en snelle analyse interessante conclusies kunnen worden getrokken. Zo blijkt dat in het net een pendelzone ontstaat die anders ligt dan verwacht. Dit geeft ook informatie die gebruikt kan worden voor de kalibratie van de leidingnetmodellen. Nagenoeg onvermijdelijk constateerde hij ook dat er aanzienlijke hoeveelheden opwervelbaar sediment voorkomen in het leidingnet. De hoeveelheid was wel minder dan op basis van de gemeten troebelheden in eerste instantie werd verwacht. De discussie die volgde, maakte duidelijk dat de beslissing om het leidingnet schoon te maken, niet eenvoudig is. Wel duidelijk is dat met de verbeterde waterkwaliteit van de nieuwe installatie het interessant is om dit ter hand te nemen. De noodzaak voor adequate leidingnetmodellen om goede spuiprogramma’s te kunnen maken, was voor de aanwezigen evident. De deelnemers uit Roemenië beseften na afloop dat hun actuele problemen, zoals een verslechterend leidingnet, in feite ook gelden voor Nederlandse waterbedrijven. De mate
waarín verschilt, maar de wijze van aanpak is veelal hetzelfde. Een ander belangrijk punt voor de Roemeense partijen was het besef dat door het verzamelen van informatie en logisch analyseren een groot aantal verbeteringen is door te voeren. Voor de Nederlandse deelnemers was het interessant om te zien hoe onder andere omstandigheden en een andere cultuur een waterbedrijf dezelfde problematiek kent: hoe zorg ik met beperkte middelen dat ik mijn klanten zo goed mogelijk bedien? Daarnaast heeft het testgebied nu meer vaste meetopstellingen voor waterkwaliteit dan gebruikelijk in Nederland. De analyse hiervan zal ook antwoorden geven voor de inrichting van dergelijke meetsystemen in Nederland. DZH heeft om de samenwerking verder te concretiseren, een Memorandum of Understanding getekend met als doel verdere financiering te verkrijgen voor nieuwe projecten. Jan Vreeburg en Ralph Beuken (KWR Watercycle Research Institute) Leo Nijland, Marloes van Maren en Arjan Molenaar (DZH) Bjorn Meeuwsen (Endress + Hauser) Johan Biemond (Biemond Business Support)
Verzilting bedreigt drinkwaterwinning Zuid-Holland Verzilting gaat in de toekomst voor problemen zorgen voor drinkwaterwinningen van Evides en Oasen. Als de adviezen van de Deltacommissie worden uitgevoerd (omleiden rivierwater richting IJsselmeer, verzilten VolkerakZoommeer, openzetten Haringvlietsluizen) zal de verzilting verergeren. Om de drinkwatervoorziening veilig te stellen, zouden de winningen kunnen worden verplaatst. Voor het zuiveren kunnen ontziltingsinstallaties worden gebruikt. Maar aan die oplossingen kleven verschillende bezwaren, zo bleek op de bijeenkomst ‘Zoet IJsselmeer, zout Zuid-Holland’ op 14 november bij Oasen.
G
ertjan Zwolsman (KWR Watercycle Research Institute) gebruikte modelresultaten uit mei van dit jaar van Vincent Beijk (Rijkswaterstaat Zuid-Holland) om te laten zien tot waar de verzilting vanuit zee komt en wat dat betekent voor de drinkwaterwinning. Daarbij is uitgegaan van de droogte van 2003. Rijkswaterstaat gebruikte de gegevens uit het W+-scenario van het KNMI; de voorstellen van de Deltacommissie zijn in het model nog niet verwerkt. De waterinlaten van Evides bij Gouda en Bernisse zouden steeds meer dagen geen water kunnen innemen. De waterinlaat bij de Biesbosch lijkt veiliger te zijn: alleen in extreem zoute jaren zou de concentratie chloride boven de 200 mg/l komen. De nieuwe inlaat Koert (Haringvliet) kent nauwelijks overschrijdingen. De inlaten van Oasen bij Kinderdijk en Ridderkerk kennen grotere problemen, waarbij de jaargemiddelde concentratie chloride 600 mg/l of hoger kan worden. De conclusie lijkt dus te zijn dat Evides wat problemen kan verwachten met enkele innamepunten, maar dat Oasen bij een aantal inlaatpunten grote problemen krijgt. Zwolsman tekende daarbij aan dat het model
een grote onzekerheid kent en dat een beter model andere uitkomsten kan geven. Als de voorstellen van de Deltacommissie worden uitgevoerd, kan dat voor verdere verzilting van het water in het deltagebied zorgen. Wat de precieze gevolgen zijn, is nog niet duidelijk, maar de mogelijkheid dat de huidige drinkwatervoorziening in ZuidHolland in gevaar komt, is reëel.
Oevergrondwaterwinning Arie Haasnoot, hoofd productie van Oasen, onderkent het probleem. Oasen maakt vooral gebruik van oevergrondwaterwinningen. Hoewel het rivierwater eerst door de grond wordt gevoerd naar de winning, heeft dat geen invloed op het chloridegehalte. Het water met een te hoog chloridegehalte komt - weliswaar met vertraging - in de winning terecht. Als minder dan 1.200 kubieke meter Rijnwater per seconde bij Lobith het land inkomt, is het chloridegehalte van het water te hoog voor de winningen van Oasen. Als dat een keer gebeurt, is dat geen probleem, maar bij herhaling kan dat wel degelijk problemen opleveren. En uitgaande van de scenario’s voor de klimaatverandering zal steeds vaker minder dan 1.200 kuub Rijnwater bij Lobith binnenkomen. Door de voorgestelde maatregelen van de Deltacom-
missie zal er mogelijk minder water naar de Lek stromen, waardoor de overschrijding van de chloridenorm nog vaker voorkomt. Mogelijke oplossingen zijn het verplaatsen van de winningen, het inkopen van water bij andere waterleidingbedrijven of het overgaan op ontzilten via membraaninstallaties. Dat laatste lijkt de voorkeur te hebben, maar levert problemen op, zoals de vraag waar het concentraat geloosd moet worden. Al met al staat Oasen nu schaakmat volgens Haakmat, en zijn de overheden (provincie, gemeenten, Rijkswaterstaat) aan zet. De Provincie Zuid-Holland erkent eveneens de problemen en is bezig met de voorbereidingen voor het Waterplan 2010-2015. Hierin worden nog geen knopen doorgehakt. Maar de provincie kijkt met een schuin oog naar de jaren na 2015, volgens Mirja Baneke van Zuid-Holland. Wat drinkwater betreft zijn op dit moment nog geen grootscheepse maatregelen nodig, meent de provincie. Voor de toekomst lijkt Zuid-Holland een voorkeur te hebben voor technische oplossingen, zoals ontzilting. Over problemen met bijvoorbeeld het lozen van concentraat kan altijd gepraat worden, aldus Baneke. Het verplaatsen van innamepunten is ook mogelijk, maar heeft niet de voorkeur van de provincie.
H2O / 25/26 - 2008
7
Afgelopen woensdag, 17 december, namen de beide leden van de Raad van Bestuur van Vitens, het grootste waterleidingbedrijf van Nederland, afscheid. Jos van Winkelen en Chris Bruggink gaan met pensioen. Beiden hebben een actieve rol gespeeld in het proces van schaalvergroting binnen de drinkwatersector. Aanleiding om met elk van hen voor het laatste nummer van dit jaar terug te blikken op de belangrijke levensfase die zij nu afsluiten. Gesprekken die plaatsvonden in het tijdelijke hoofdkantoor van Vitens in Papendorp, de nieuwe kantorenwijk van Utrecht, tegen het knooppunt Oudenrijn aan gelegen, met uitzicht op de bouwput van het nieuwe hoofdkantoor.
JOS VAN WINKELEN:
“Grens aan grootte waterbedrijven nog niet bereikt” Hoe kijk je terug op je waterleidingleven? “Met heel veel plezier. Ik ben op 1 mei 1968 begonnen bij het toenmalige waterleidingbedrijf van Den Haag en sluit nu dus een periode van 40,5 jaar af. Den Haag was toen bezig met de overgang van Rijnwater naar Maaswater voor zijn infiltratie bij Scheveningen, het Maas-duinproject. Han Hieter was belast met de leiding van dat project. Ik werd daarbij ingeschakeld. Han was een droge ingenieur, ik ben een natte. Wij vulden elkaar dus mooi aan. In 1976 is de inname van Maaswater vanuit de Afgedamde Maas bij Brakel daadwerkelijk van start gegaan. In die periode heb ik aan vele investeringsprojecten bij het bedrijf meegewerkt. In 1977 ben ik in Friesland begonnen als directeur van de toenmalige NV Waterleiding Friesland. Ik had gesolliciteerd op de vacature die ontstaan was door het overlijden van Henk Bos.”
Waarmee hielden de bedrijven zich in die tijd vooral bezig? “Rond 1970 was vrijwel iedereen aangesloten op het drinkwaternet. Aansluiten was geen item meer. Onze aandacht ging vooral uit naar kwaliteitsverbetering. Daar hebben wij in die jaren veel in geïnvesteerd. Tweederde van Friesland had echt hard water: zo’n 20°D. Toen de discussie met de hartspecialisten over de toelaatbaarheid van centrale ontharding eindelijk was afgerond en er onthard mocht worden, zijn wij dat meteen gaan doen. Eerst op Spannenburg, met 25 miljoen kubieke meter per jaar ons grootste productiebedrijf, later ook op Bergum. Wij waren het eerste grote waterleidingbedrijf dat daartoe overging. Alleen de gemeente Alphen aan den Rijn ging ons voor.” “Ook in de ontkleuring van het water hebben wij veel geïnvesteerd. Ik praat nu over de jaren ‘80, begin jaren ‘90. Daarna is vanuit Friesland veel in gang gezet op het
8
H2O / 25/26 - 2008
gebied van schaalvergroting. Eerst werkten we aan een fusie met Groningen en Drenthe. Die is mislukt. Dat vind ik nog steeds jammer, want van de meerwaarde van dat samengaan was ik volledig overtuigd. Inmiddels waren wij onderdeel van Nuon geworden; in 1999 is Nuon Water gevormd. Het bestond naast Waterleiding Friesland uit de waterleidingbedrijven van Arnhem en Nijmegen en de Veluwse nutsbedrijven. Nuon Water bestond dus uit 100 procent Friesland en 40 procent Gelderland. In 2001 is de eerste fase van Vitens ontstaan door de fusie met de rest van Gelderland (WMG) en Overijssel (WMO). Wij zijn toen wel uit Nuon gegaan. Onder Pronk als minister van VROM was de Waterleidingwet zo gewijzigd dat elke vorm van private inmenging in waterleidingbedrijven verboden werd. Daarmee werd de ontwikkelingsrichting die Swelheim voor ogen had, afgesloten. Onder zijn opvolger Van Halderen is Nuon zich geheel op energie gaan richten. Toen zijn ook de aandelen van Nuon in Vitens verkocht. Deels aan andere aandeelhouders, deels teruggekocht door het bedrijf zelf.”
Wat waren de voordelen van deze fusie? “Fusies creëren waarde. Bij fusies ontstaan voordelen, zowel voor de klanten als voor de aandeelhouders. Ik heb het nu over financiële voordelen. Bij de vorming van Vitens I en Vitens II, het latere samengaan met Utrecht en Flevoland, hebben wij strakke doelen geformuleerd, die ook gehaald zijn. Bij Vitens I was dat 35 miljoen per jaar jaar, bij Vitens II 15 miljoen, dat inmiddels opgelopen is tot 18 miljoen per jaar. Op een omzet van 470 miljoen per jaar is dat ruim tien procent. Vorig jaar konden wij onze tarieven laten dalen; dit jaar blijven ze gelijk, wat op zich ook een besparing is. Het tweede voordeel is dat grote bedrijven veel krachtiger zijn, meer kunnen investeren in onderzoek en in het buitenland meer activiteiten kunnen ontplooien.”
Zie je ook nadelen aan fusies? “De problemen bij fusies zitten in de bestuurbaarheid van de organisatie. Je hebt andere mensen nodig, andere managementprincipes. Een fusie vergt veel van het personeel en het management. Je krijgt onderscheid tussen activiteiten die je centraliseert en activiteiten waarvoor je regio’s laat bestaan. Bij laboratoria en bij de klantensector telt de schaal enorm. Daar zijn wij zelfs samengegaan met Evides om nog meer schaalvoordeel te bereiken. Van vier laboratoria naar één en van vier callcentra naar twee. De relatie met je achterban verandert. Een klant uit Friesland belde vroeger naar Leeuwarden. Als hij Fries sprak, verstond men hem. Nu komt hij terecht bij een callcentre in Arnhem of in Utrecht, waar men geen Fries verstaat. Dat eist voorlichting. Je kunt een callcentre binnen of buiten je organisatie hebben. Wij hebben voor ‘binnen’ gekozen, omdat aan vragen of klachten over drinkwater teveel specifieke aspecten zitten. Denk maar aan hardheid, aan lekken, e.d.”
Waardoor verliep de vorming van Vitens zo voorspoedig? “Cruciaal is dat de betreffende directeuren een fusie echt willen. Zij zijn bijna altijd de drijvende krachten die zowel de aandeelhouders als de medewerkers moeten overtuigen. Het zijn altijd grote ingrepen, waarbij je jezelf en je bedrijf kwetsbaar opstelt. Ik heb dat de afgelopen jaren driemaal ervaren. Verder moet je ook het tij mee hebben, vooral de politiek. Als een fusie mislukt, hoor je nooit dat dat voor de klant beter was. Toen de fusie met Groningen en Drenthe mislukte, werd er wel een bod op de WLF uitgebracht. De anderen zagen dus wel voordeel in een fusie, maar wezen het beoogde samengaan af. Je ziet nu dat in Nederland het proces van verder fuseren stagneert. Sneller fuseren zou goed zijn voor de klanten, ook goed voor de sector als geheel. De kosten kunnen omlaag en de bedrijven worden sterker. Niet op technisch gebied, dat zit in ons land overal wel goed, maar organisatorisch.” “Er is geen grens aan de mogelijkheden. Ook Vitens is niet af. Vanuit bedrijfsmatig opereren is een veel grotere schaal mogelijk. Kijk maar naar Albert Heijn, een wereldconcern dat er toch in slaagt wijkwinkels af te stemmen op de behoefte uit die wijk en lokaal contact met zijn klanten te onderhouden.”
Vitens heeft regiokantoren. “Je moet nadenken over de vraag waar je de binding met de regio mag verliezen. Wij hebben ervoor gekozen om dat bij de technische bedrijfsvoering niet te doen. Het water van bron tot tap blijft regionaal verankerd, met de contacten die daarbij horen naar de gemeenten, provincie en de pers.” “Vitensbrede functies zijn over de regiokantoren verdeeld. Het laboratorium en de technologie in Leeuwarden, callcentra in
interview
Arnhem en Utrecht, ICT in Utrecht, logistiek in Lelystad en administratie in Zwolle. Ons hoofdkantoor is klein. Dat het in Utrecht zit, is bij de laatste fusie zo bepaald. Utrecht is de grootste stad in ons verzorgingsgebied.”
Waarop ben je trots als je terugkijkt? “Dat ik 40 jaar verantwoordelijkheid heb mogen dragen voor drinkwater, het belangrijkste levensmiddel dat wij hebben. Uiteraard met anderen samen. Wij staan als sector in de wereld aan de top. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend, maar dat is dankzij de bedrijven, die het goed doen. Daar ben ik trots op, dat staat voor mij op de eerste plaats. Op de tweede plaats komt
de vorming van het huidige Vitens. Ik zei het al, daaraan zijn drie fusieprocessen voorafgegaan, waaraan ik hard heb gewerkt en waarop ik met veel plezier terugkijk.” “Mijn grootste teleurstelling was het mislukken van de fusie met Groningen en Drenthe. Dat vind ik nog steeds jammer. Van een verdere waterketenontwikkeling ben ik altijd voorstander geweest, maar dat is ook nooit gelukt. Als mensen iets niet willen, gaat iets niet door.”
Vind je dat jullie internationaal genoeg doen? “Het internationale werk is voor ons één van de belangrijkste expansieonderdelen. Ook
daar werken Vitens en Evides samen. Via Water for Life dragen onze klanten nu 0,5 miljoen euro per jaar bij. Dat bedrag wordt verdubbeld. Vitens en Evides dragen elk één miljoen bij. Daar komen dan nog bijdragen van anderen bij. Onze totale omzet is acht à negen miljoen euro per jaar. Vitens kent grote projecten in Ghana, Yemen, Mozambique en Mongolië, kleinere in Suriname en diverse andere landen. De vraag is groter dan wat wij aankunnen. Van de inzet van onze kennis en ervaring gaat vooral een hefboomwerking uit. Door onze betrokkenheid zijn anderen bereid tot investeren: de Wereldbank, regionale ontwikkelingsbanken en de Nederlandse regering.” “Vitens vervult nu een rol bij de watervoorziening van 20 miljoen mensen. Op het ogenblik bij investeringen van in totaal 200 miljoen dollar. Met het aangaan van managementcontracten zijn wij uiterst terughoudend. Voor je het weet, heb je een verantwoordelijkheid die je eigenlijk niet kunt dragen. De ouderwetse twinning was te vrijblijvend. Nu mikken wij op een, in een contract vastgelegde, inzet van onze kennis en ervaring, waarbij we ondersteuning leveren bij de bedrijfsvoering, terwijl we grote investeringen aan anderen overlaten. Zoiets als het Water Operational Partnership, dat de IWA nastreeft. Ook dat gebied is niet af. Het groeit nog steeds verder.”
Hoe kijk je aan tegen de positie van Vewin? “Vewin heeft zich de afgelopen jaren volledig geheroriënteerd, met succes. Het is en blijft een zinvolle organisatie. Zelfs al er nog maar drie waterleidingbedrijven zijn, heb je een landelijke koepel nodig. Voor de vertegenwoordiging, ook voor je lobby, in Den Haag en in Brussel. Kamerleden zijn uitstekend op de hoogte van het standpunt van Vewin. Maar er kan nog een tandje bij. Op het gebied van communicatie bijvoorbeeld, de beeldvorming van ‘Water, het wonder uit de kraan’.” “Ook onze klantenprocessen hebben wij als sector maar matig ontwikkeld. Banken, verzekeringsbedrijven, kabelbedrijven e.d. zijn veel verder in het benutten van internet daarbij. Ik hoop dat wij onnodig bezuinigen kunnen vermijden. Door de benchmark is de nadruk sterk op kosten komen te liggen. Kwaliteit en leveringszekerheid mogen niet in het geding komen. Echte prijsstijgingen zijn vooral door belastingen van het Rijk veroorzaakt.” “Via Vewin, maar ook via de KVWN en de Vakantiecursussen in Delft, heb ik veel kameraadschap ontmoet in onze sector. Ook daar kijk ik met veel genoegen op terug.” Maarten Gast
H2O / 25/26 - 2008
9
CHRIS BRUGGINK:
“Waterketen biedt verdere besparingsmogelijkheden” In welke sector heb jij met het meeste plezier gewerkt? “Als jong ingenieur werkte ik bij Rijkswaterstaat. Dat was een periode van doen, van bouwen in een technische georiënteerde omgeving, vergelijkbaar met de drinkwatersector. Daar had ik een prachttijd. Het meest breed georiënteerd heb ik het werken in de sfeer van de ruimtelijke ordening ervaren. Ook zeer betrokken en ook een fantastische tijd. Maar mijn leukste baan was de laatste, tien jaar directeur van een drinkwaterbedrijf. Toen was ik echt directeur. Dan draag je zelf eindverantwoordelijkheid.”
Laten we je verschillende functies eens langslopen? “Ik heb in Delft Weg- en Waterbouw gestudeerd, maar ben daarin helemaal de kant van de wegbouwkunde en de verkeerstechniek opgegaan. Na mijn afstuderen bij professor Volmuller was mijn eerste baan bij de Directie Utrecht van Rijkswaterstaat. Daar ben ik van 1970 tot 1975 als projectingenieur met de grote rijkswegen in dat deel van het land bezig geweest. Wij zagen in die jaren al aankomen dat het verkeer vast zou komen te staan waar het nu ook inderdaad iedere dag vaststaat, omdat de problemen veel te langzaam aangepakt worden. In 1972 lag al een plan op tafel voor vier mal drie rijstroken op de A2. Als eerste fase zijn toen op mijn voorstel op de bestaande weg tijdelijk twee maal drie rijstroken versmald aangelegd. Dat ‘tijdelijke’ duurde tot 2005. Toen de huidige verbreding van de A2 begon, ging Rijkswaterstaat uit van twee maal vier rijstroken. Toen Carla Peijs als minister van Verkeer en Waterstaat bij ons op bezoek kwam, heb ik haar vanuit het kantoor van Hydron - naar de situatie op de A2 kijkend - die ervaring van mij verteld. Haar reactie was: ‘Dan besluit ik nu tot de aanleg van twee maal vijf rijstroken.’ Die gedachte was natuurlijk wel al daarvoor in de week gelegd.” “Van 1975 tot 1982 ben ik mij bij de Directie Noord-Brabant van Rijkswaterstaat weer met wegen gaan bezighouden, met dezelfde A2, maar ook met alle andere rijkswegen in Noord-Brabant. Het accent van mijn werk lag toen vooral op het ontwerp ervan. Het opstellen van beleidsanalyses heb ik van een ingenieur uit Wageningen, een bevlogen cultuurtechnicus, geleerd. Daar waren we in Delft niet in opgeleid, in het in beeld brengen van alle mogelijkheden en alle daaraan verbonden maatschappelijke aspecten. Die collega was trouwens de
10
H2O / 25/26 - 2008
eerste ‘groene’ ingenieur binnen de droge waterstaat.” “In 1982 ben ik bij de Provincie NoordBrabant adjunct-directeur van de toenmalige Provinciale Planologische Dienst (PPD) geworden. Daar hield ik mij deels met dezelfde onderwerpen bezig: de planning van wegen, maar ook met de infrastructuur in het algemeen en met het landelijk gebied. Maar de invalshoek is anders: wegenbouwers willen wegen realiseren, ruimtelijke ordenaars maken een brede, maatschappelijke afweging van de noodzaak van die wegen. In die tijd werd het werk van de ander over en weer als zeer storend ervaren. Voor mij was het een uiterst leerzame tijd. Ruimtelijke ordening is ook een werkterrein dat zeer politiek gestuurd wordt. Van de toenmalige Noord-Brabantse gedeputeerde heb ik geleerd hoe belangrijk het is om zelf ter plekke te gaan kijken. Ruimtelijke verhoudingen kun je van een tekening niet goed inschatten.” “Na vijf jaar, in 1987, ontstond in Zwolle een vacature voor directeur PPD Overijssel. Daar heb ik op gesolliciteerd en ben ik vlot benoemd, waarschijnlijk omdat Van Agt, toen Commissaris van de Koningin, mij in Brabant had willen houden.”
Daar was je dus ook al directeur? “Ja, dat is zo. De PPD werd Dienst Ruimtelijke Ordening en Inrichting. Van de directeur werd toen gezegd ‘le roi, c’est moi.’ Dat klinkt heel alleenheersend, maar de praktijk is dat je heel dicht tegen het bestuur aanzit en dat je van de besluiten daarvan volkomen afhankelijk bent. De provincie heeft alle middelen om zijn visie of standpunt door te zetten, maar maakt daar in de praktijk veel te weinig gebruik van. Zoals een lid van de Raad van State eens zei: “Het is maar goed dat wij er zijn, want provincie en gemeente liggen vaak onder één deken”. In 1997 belde mijn zoon mij op dat in de krant de advertentie voor directeur WMN stond. “Een leuk baantje voor jou, pa”. Ik heb geschreven en ben benoemd. Daar heb ik ervaren dat je als een directeur van een NV met statutaire bevoegdheden echt alleen de eindverantwoordelijkheid draagt. Bij ambtelijke diensten is dat uiteindelijk toch altijd de politiek.”
Hoe heeft je waterleidingtijd eruit gezien? “Die wordt gekenmerkt door vier belangrijke beslissingen. De eerste was het afblazen van het project OEDI: oeverfiltraatwinning
en diepinfiltratie. Doel was het bestrijden van de verdroging door onze grondwaterwinning met tien miljoen kubieke meter per jaar te verminderen en te vervangen door winning van oeverfiltraat van de Lek dat dan vervolgens in de Utrechtse Heuvelrug geïnfiltreerd zou worden. Alternatief voor het oeverfiltraat was de inkoop van WRK-water uit Nieuwegein. Dat zou een investering betekenen van 200 miljoen gulden die zou leiden tot een algehele tariefstijging van 25 cent per kubieke meter. Uiteindelijk is gekozen voor re-allocatie van winningen naar minder verdrogingsgevoelige gebieden en inkoop van water uit Flevoland. Die oplossing was net zo effectief en heel veel goedkoper.” “De tweede beslissing was de levering van huishoudwater in Leidsche Rijn: de grote nieuwbouwwijk van Utrecht aan de westzijde van de A2. Een boeiend avontuur. Aanleg van een tweede net werd in de politiek in die jaren sterk bepleit. Als dat ergens moest kunnen, was dat wel in Leidsche Rijn, waar de leidingen van WRK I en II doorheen lopen. Toen Hydron 7.000 woningen van een dubbele aansluiting had voorzien, bleken ondanks alle voorschriften en controles toch verscheidene valse aansluitingen voor te komen.” “Toen wij een herstart maakten, bleek het water uit de lek het norovirus te bevatten: een virus dat misselijkheid en buikloop veroorzaakt. Via aerosolen maar ook via wasgoed zouden die verspreid kunnen worden. Na desinfectie zou er geen prijsverschil meer tussen huishoudwater en drinkwater zijn. Toen heeft Hydron de stekker ook uit dat project gehaald. Het betekende wel dat 7.000 aansluitingen weer omgebouwd moesten worden.”
De vraag naar een dubbel net steekt telkens weer de kop op. “In Nederland heeft Van Geel het als staatssecretaris van VROM indertijd verboden. Maar wij hebben collega’s uit Australië en uit de Verenigde Staten op bezoek gehad, die onze opzet en onze ervaringen wilden horen. Daar ging het om situaties waar überhaupt geen drinkwater voor zulke doelen beschikbaar was. Daar mocht het huishoudwater zelfs duurder zijn, als het er maar was. In Parijs heeft men een apart net voor het sproeien van de plantsoenen.” “Het derde punt is de coöperatie. Voordat ik benoemd werd, maakte WMN al deel uit van een strategische alliantie van vier bedrijven. De andere waren WZHO (het huidige Oasen), FDM (Flevoland) en WMG (deels Vitens Gelderland). Doel was al dan niet op termijn tot een fusie te komen, onder andere als barrière tegen de toenmalige ambities van Nuon. WG (WMG + WOG) haakte af toen het plan voor de vorming van Aquile ontstond: een fusie van WG met WOB (Oost-Brabant) en WML. Aquile kwam niet tot stand, omdat Oost-Brabant met West-Brabant moest fuseren tot Brabant Water. WMG ging op in Vitens I en Hydron vormde met WZHO en FDM de Hydroncoöperatie, met Hydron Advies en Diensten als gezamenlijke ondersteuning op het gebied van laboratoria, ingenieursbureau en ICT-ontwikkeling.”
interview Waarom mislukte de coöperatie? “Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat met schaalvergroting voordelen te halen waren. Probleem van de coöperatievorm bleek dat je daar geen uniformiteit binnen de bedrijven kon afdwingen en daardoor minder voordeel haalde dan mogelijk was. Elk bedrijf behield zijn eigen structuur. Toen verder groeien met Amsterdam, WRK, PWN of DZH niet mogelijk bleek, Hydron ZuidHolland vervolgens afhaakte en zelfstandig verder ging, heeft Hydron de bakens verzet richting Vitens en is Vitens II, het huidige Vitens gevormd. Een fusie die vlot en snel verlopen is.”
Waarom verliep dit proces zo vlot? “Omdat wij met z’n drieën (Jos van Winkelen, Tobi Neuman en ik) bereid waren elkaar de benodigde ruimte te geven en naar elkaar te luisteren, omdat wij oog hadden voor elkaars problemen, daar rekening mee wilden houden, snel oplossingen wilden zoeken én bereid waren tot geven en nemen. Maar vooral omdat wij één drive hadden: deze fusie moet lukken. Wij hadden in de Boston Consulting Group een ervaren begeleider, onze commissarissen waren goed voorbereid en de sommen die wij maakten, wezen uit dat echt voordeel te halen was.”
“Van onze aandeelhouders wilde de gemeente Utrecht de beslissing aanhouden, maar stond daarin uiteindelijk alleen. Per 1 oktober 2006 is Vitens II van start gegaan. Het proces van intern organiseren is vrijwel afgerond. Nu wordt het tijd om meer naar buiten te kijken.”
Wat bedoel je daarmee? “Ik vind dat een bedrijf als Vitens een grotere bijdrage moet leveren aan ontwikkelingen in de drinkwatersector. Bijvoorbeeld met het ontwikkelen van producten, zoals de legionellachip, die gebruiksgereed is. Maar ook onze inbreng in het buitenland; onze inzet daar moet groter worden. Vitens zelf is niet af. Een combinatie met Evides geeft een mooi samengaan van grondwater, oppervlaktewater en industriewater. Probleem is de onevenwichtigheid die dan in Nederland ontstaat. Fuseren met een buitenlands bedrijf is denkbaar, maar erg lastig. Verdere ontwikkeling in de waterketen zou ik ook toejuichen. Als je met Engelse collega’s praat, besef je dat er echt voordelen te halen zijn in de sfeer van het laboratorium, de storingsdienst, het ingenieursbureau, de klantendienst,
de afdelingen financiën, administratie en personeelszaken. Ook het besef dat je als organisatie verantwoordelijk bent voor de gehele waterketen, wat mij betreft met het technisch beheer van het oppervlaktewater en het grondwater erbij geeft een extra dimensie. Wij moeten veel ruimer gaan denken. Maar men wil niet of nog niet. Wij zitten nog gevangen in de huidige verantwoordelijkheidsverdeling tussen de diverse overheden, waterschappen en drinkwaterbedrijven. Het is een weerbarstig dossier.”
Ben jij ergens trots op als je terugkijkt? “Niet op concrete dingen zoals een gebouw of een installatie. Wel heb ik altijd met redelijk succes mensen kunnen motiveren, mensen samen dingen laten doen. Daar heb ik ook veel plezier aan beleefd, voldoening van gehad. Het woord ‘trots’ past daar niet zo bij. Soms draag je bij aan het veranderen van een koers. Toen ik in de RO-sfeer werkte, waren er in het gebied tussen de A2 en de A4 nog twee grote autowegen gepland: de
“Trots op het op tijd verleggen van de koers” A3 van Amsterdam naar Rotterdam en de A22 als verbinding tussen Amsterdam en Noord-Brabant, tussen Gouda en Utrecht in. Wij hebben toen gezegd dat aanleg van deze wegen het land teveel zou versnipperen. Niet verder versnipperen, geen nieuwe autowegen aanleggen, maar verbreden van de bestaande infrastructuur. Dat las je in onze beleidsanalyses. Dat werd ook het beleid. Dus eigenlijk trots op wat niet gerealiseerd is: geen nieuwe wegen, geen OEDI-project, geen huishoudwater. Op tijd durven bijsturen.”
Wat ga je nu doen? “Sinds 1,5 jaar ben ik voorzitter van de EVO, de organisatie van eigen vervoerders en verladers. Verladers zijn de opdrachtgevers van vervoer, zoals Corus voor de aanvoer van erts en de afvoer van staalproducten. Maar ook Philips, Albert Heijn, Heineken voor hun producten. Ook WMN was lid van de EVO. Frans van Dam, mijn voorganger, was lid van het regiobestuur. Wij behartigen de belangen van onze leden op het punt van bereikbaarheid, veiligheid, grens- en douanefaciliteiten enz. Ik besteedde er een halve dag per week aan, maar dat wordt nu twee dagen per week. Ons kantoor is in Zoetermeer, daar werken 200 man. Voorts heeft men mij gevraagd voorzitter te worden van de Industrievereniging Lage Weide, het industriegebied in Utrecht waar ons oude hoofdkantoor ligt. Dat gebied moet gerevitaliseerd worden. Ik zit in twee raden van advies op watergebied en enkele adviesraden van buitenlandse bureaus. Ook in de beleidscommissie van Kiwa-certificering. En niet te vergeten: mijn kleinzoon woont in Londen.” Maarten Gast
H2O / 25/26 - 2008
11
Eerste watercanon ziet het daglicht Op 16 december ontving staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat de officiële eerste uitgave van de Nederlandse watercanon uit handen van dijkgraaf van Waterschap Hunze en Aa’s en voorzitter van de canoncommissie Alfred van Hall. De canon bestaat uit 25 vensters waarin wordt teruggeblikt op de Nederlandse watergeschiedenis.
De overstromingen in het zuidwesten van Nederland in 1953.
De canoncommissie water bestaat uit acht deskundigen op het gebied van waterstaatgeschiedenis, geografie, cultuurhistorie en onderwijs. Behalve Alfred van Hall (dijkgraaf en voorzitter van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving) zijn dat Dirk Sijmons (landschapsarchitect en oud-rijksadviseur voor het landschap), Herman Pleij (hoogleraar Historische Nederlandse Letterkunde), Rob van de Vaart (hoogleraar sociale geografie en lid van de Commissie Canon Nederland), Hans Hooghoff (hoofd maatschappelijke thema’s SLO, nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling), Mostafa El Filali (directeur Stichting Kantara en lid Raad van Advies Staatsbosbeheer), José van Eijndhoven (hoogleraar duurzaam management aan het Dutch Research Institute for Transitions, Erasmus Universiteit Rotterdam en trekster van het project ‘Waarde van water’ van de Nationale Unesco Commissie) en Bert Toussaint (bedrijfshistoricus van Rijkswaterstaat).
waarin vooruit geblikt werd op de toekomst. De canoncommissie, bestaande uit een achttal gerenommeerde water- en geschiedenisdeskundigen (zie kader), vond echter dat de toekomst van de Nederlandse watersector niet in de canon thuishoort. “Een aantal van de commissieleden vond dat je met het schrijven over de toekomst eigenlijk politiek bedrijft, omdat je daarmee - indirect of direct - een oordeel geeft over bijvoorbeeld de plannen van de Deltacommissie”, aldus Van Hall. Om dat te voorkomen, hebben we besloten ons - althans in de canon zelf - te beperken tot de geschiedenis van het Nederlandse water.”
De bouw van de Afsluitdijk.
T
ineke Huizinga gaf in het voorjaar opdracht tot het schrijven van een watercanon van Nederland om de Nederlandse watergeschiedenis voor het voetlicht te brengen. Volgens Alfred van Hall is de watercanon in eerste instantie bedoeld om de kennis van de Nederlandse bevolking wat betreft de geschiedenis van het Nederlandse waterbeleid bij te spijkeren. “We willen een zo breed mogelijk draagvlak creëren voor de maatregelen waarmee we Nederland de komende 50 jaar klaarmaken voor de klimaat-
12
H2O / 25/26 - 2008
veranderingen en de gevolgen daarvan”, zegt Van Hall. “Mensen die door middel van de geschiedenis weten hoe gevaarlijk, maar ook hoe nuttig water voor Nederland kan zijn, zullen sneller begrip op brengen voor maatregelen die niet altijd even populair zijn, zoals het creëren van waterbergingsgebieden.”
Toekomst Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de watercanon ook vensters zou bevatten
Volgens Van Hall hebben de 25 vensters uit de watercanon echter wel degelijk een band met het heden en de toekomst. “Het is opvallend dat veel zaken uit de actualiteit van de watersector te vergelijken zijn met gebeurtenissen en ideeën uit het verleden. Zo is waterberging momenteel een actueel onderwerp, maar de vroegere rivieroverlaten waren niets anders dan gebieden waar overstromende rivieren hun overtollige water kwijt konden. In het verleden heeft deze methode zijn nut dus al bewezen.” Om toch een blik op de toekomst toe te voegen aan de historische canon hebben jonge professionals bij een aantal vensters hun beeld van de toekomst beschreven. Daarnaast werd tijdens de officiële aanbieding van de canon een wedstrijd uitgeschreven voor middelbare scholieren. Zij worden uitgedaagd een 26e venster te
actualiteit de watercanon kunnen mensen zien hoe afhankelijk we zijn van dijken en afwateringskanalen en dat het dus heel belangrijk is dat we daarin blijven investeren. Datzelfde geldt voor de biodiversiteit waar Nederland zo trots op is. Langs de slootkanten vind je de prachtigste flora en fauna. Die groeit daar niet zomaar, dat is te danken aan het feit dat we in het verleden begonnen zijn met het zuiveren van ons afvalwater. Willen we die natuur koesteren, dan zullen we ook in de toekomst moeten zorgen niet teveel troep in ons water te gooien.”
Twee versies De watercanon verschijnt zowel in boekvorm, onder de titel ‘Zoden aan de dijk’ als digitaal, in de vorm van een internetpagina. De opzet van de vensters van de watercanon is vergelijkbaar met de vensters van de grote historische canon. Elk venster bestaat uit een stukje tekst over een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld de watersnoodramp uit 1953 of de aanleg van de Afsluitdijk), geïllustreerd met een sprekende foto, kaartje of tekening. De vensters staan in chronologische volgorde. Van Hall vindt de papieren versie van de watercanon een echte must-have en verwacht dat er tienduizenden exemplaren van verkocht zullen worden. De digitale versie van de watercanon is te vinden op www.nederlandleeftmetwater. nl/watercanon. Hierop zijn net als bij de historische canon filmpjes en geluidsfragmenten te vinden die de (water)geschiedenis tot leven wekken.
De Deltawerken.
ontwerpen op basis van een zelf te kiezen thema, plaats en jaartal tussen nu en het jaar 2100. Het venster mag bestaan uit tekst, beeld, tekening, film of een combinatie hiervan. De uitslag van de wedstrijd wordt in juni volgend jaar bekend gemaakt.
Nieuwe Nederlanders Dat water onlosmakelijk met Nederland verbonden is, wordt ons met de paplepel ingegoten. Mensen die van buiten Nederland Hansje Brinker in Spaarndam.
komen, zijn zich daar wellicht in minder grote mate van bewust. De watercanon is dan ook tevens bedoeld om ‘nieuwe’ Nederlanders meer te betrekken bij de Nederlandse waterpolitiek. Van Hall: “Mensen die niet in Nederland zijn opgegroeid, vinden het een raar en soms eng idee dat ons land zich voor een deel onder zeeniveau bevindt. We willen hen uitleggen hoe dat zo gekomen is en hen bewust maken van de grote rol die water in Nederland heeft. Door middel van
Het is de bedoeling dat de watercanon actief wordt ingezet in het onderwijs. Zo kan de watercanon geraadpleegd worden door scholieren die een werkstuk willen maken over een bepaald geschiedkundig onderwerp dat met water te maken heeft of kunnen leraren de watercanon gebruiken voor het verlevendigen van hun lessen. Maar het is niet de bedoeling om, zoals sommigen dat bij de historische canon willen doen, de watercanon verplichte kost te maken, aldus Van Hall. “Jongeren die geïnteresseerd zijn in water, komen vanzelf wel bij de watercanon uit. Zelf ben ik door de watercanon met een andere blik naar water gaan kijken en heb ik een hernieuwd elan voor mijn vakgebied gekregen. We leven in een overvolle wereld en krijgen steeds meer te maken met een zoetwatertekort. Hedendaagse inzichten en nieuwe oplossingen zijn vaak gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Dat maakt de watercanon zo interessant.”
H2O / 25/26 - 2008
13
‘Nieuwe sanitatie’ in de praktijk (3) In vier afleveringen besteedt H2O aandacht aan praktijkvoorbeelden in Nederland van projecten om het waterverbruik van toiletten te verminderen, zwart en grijs afvalwater te scheiden, regenwater af te koppelen van de riolering én stoffen uit het afvalwater te hergebruiken. In deze laatste aflevering staat een praktijkproef van Waterschap Velt en Vecht centraal, waarbij medicijnresten en hormonen uit urine gehaald worden. Als locatie is gekozen voor het woonzorgcomplex de Schoel in Sleen.
P
rojecteider Elbert Majoor werkt voor de afdeling ontwerp en realisatie van Waterschap Velt en Vecht. Hij is afgestudeerd aan de universiteit van Wageningen met als specialisatie behandeling en hergebruik afvalwater. “We hebben in Nederland in het kader van ‘nieuwe sanitatie’ afspraken gemaakt om verschillende praktijktesten te doen. Waterschap Velt en Vecht koos in 2005 voor een test om zo effectief mogelijk medicijnresten en hormonen uit de afvalwaterstroom te halen. Inmiddels testen we de zuiveringstechnieken uit op praktijkschaal.” “Normaal worden medicijnresten en hormonen in het rioolwater slechts zeer ten dele afgebroken op de zuivering, tenzij je het effluent met complexe zuiveringstechnieken behandelt. Maar die nazuiveringstechnieken zijn erg kostbaar. Een groot deel van de medicijnen en hormonen belanden in de urine en dit is maar een klein deel van de totale afvalwaterstroom. Daarom kun je beter urine aan de bron scheiden en een extra zuiveringsproces toepassen. Dat doen wij nu in Sleen.” Om de kosten zo laag mogelijk te houden, is voor de praktijkproef gekozen voor een nieuwbouwproject. Dat werd het nieuw te bouwen woonzorgcomplex van Woonservice Drenthe en Leveste in Sleen. Majoor: “In 20 woningen hebben we scheidingstoiletten laten bouwen. Uitgangspunt is, dat de bewoners van het woonzorgcomplex niets mogen merken, al moeten de mannen hun plasgedrag wel aanpassen.” Het woonzorgcomplex de Schoel is afgelopen februari opgeleverd. Jan (89) en Nel (84) van den Bos-Slusser wonen er sinds dit voorjaar. Op de vraag of Jan van den Bos nu gaat zitten als hij moet plassen, antwoordt hij: “Nee hoor, ik ga echt niet van Jan en Nel van den Bos-Slusser in hun woning met scheidingstoilet.
14
H2O / 25/26 - 2008
mijn oude gewoonte af van staand plassen. Ik plas zeker 90 procent in het gaatje. Dus dat zit wel goed.” Zijn vrouw Nel is enthousiast dat haar huis meedoet met het proefproject. Ongevraagd zegt ze: “Ik vind het belangrijk dat we ons afvalwater zo schoon mogelijk maken. Dat is belangrijk voor het milieu.”
Koolfilters en ozon De urine wordt op het complex opgevangen in een ondergrondse tank en periodiek
met een tankwagen opgehaald door de gemeente Coevorden. Het verwijderen van de medicijnresten en hormonen gebeurt op het terrein van het Waterschap Velt en Vecht. Grontmij heeft daar in de loods een installatie gebouwd. Elbert Majoor: “Allereerst wordt de urine geleid door een koolfilter. Daarna wordt in een tweede verticale kolom ozongas door de urine geblazen. Dat is de belangrijkste stap waarbij de medicijnresten grotendeels worden afgebroken. Vervolgens
Elbert Majoor (r.) met Henk Tiesinga van Waterschap Velt en Vecht op de zuivering.
Geert Kroeze opent het putdeksel van het reservoir waarin de urine wordt opgevangen.
achtergrond
De installatie bestaat uit twee koolfilters en een ozongenerator.
Jan van den Bos blijft staand plassen in het gaatje.
wordt de urine door een tweede koolfilter gevoerd. We kunnen 1.000 liter urine per dag verwerken met deze installatie. Hij is geschikt voor het verwerken van urine van 150 tot 200 mensen, afhankelijk van de verdunning. De behandelde urine verwerken we verder in onze afvalwaterzuiveringsinstallatie.”
Effectief?
V.l.n.r. Bert Willemse, Bart-Jan Kordes en Nico Wortel (Grontmij) bij het bedrijfsklaar maken van de installatie. Een scheidingstoilet.
Om te onderzoeken hoe effectief de installatie voor het verwijderen van medicijnresten en hormonen werkt, wordt bij de bewoners geïnventariseerd welke medicijngroepen zij gebruiken. Daarop wordt getest voor en na de behandeling met de installatie. “De eerste testresultaten zijn zeer bemoedigend,” vindt Elbert Majoor. “Als vervolg op onze praktijktest willen we in 2009 gaan testen of we de medicijnresten aan de bron kunnen afbreken door een compacte ozondoseerinstallatie te plaatsen op het terrein van het woonzorgcomplex.” Het initiatief voor deze praktijktest komt van Bjartur Swart van STOWA en Elbert Majoor en Wiely Luttmer van Waterschap Velt en Vecht. De uitvoering ligt in handen van de universiteit van Wageningen, Grontmij en Waterschap Velt en Vecht. Ook de Provincie Drenthe en de gemeente Coevorden zijn betrokken bij het project. Tekst en foto’s: Johannes Odé
H2O / 25/26 - 2008
15
Boerjatië wil strenger toezien op afvalwater De afvalwaterzuiveringsinstallatie van Oelan Oede, de hoofdstad van Boerjatië, één van de autonome republieken van de Russische Federatie, slaagt er in haar gezuiverde afvalwater onder de milieunorm te lozen op de rivier de Selenga die uitmondt in het Baikalmeer, het grootste zoetwaterreservoir ter wereld. Het water van de Selenga is echter nog ernstig vervuild, evenals andere rivieren die in het Baikalmeer uitmonden. Uitvoering van strenge milieuwetten moet de lozingen van vervuild industrieel en stedelijk afvalwater aanzienlijk gaan verminderen.
O
elan Oede telt ongeveer 450.000 inwoners en ligt langs de oevers van de Oede en de Selenga in het oosten van Siberië ten noorden van Mongolië. Ten tijde van Stalin ontwikkelde Oelan Oede zich tot een belangrijk industrieel centrum. Op een afstand van 5.500 kilometer van Moskou, ver van de vijandelijke buitenwereld, werden en worden ook nu nog vliegtuigen, helikopters, wapens en locomotieven geproduceerd. Na het uiteenvallen van de Sovjetunie werd Boerjatië een republiek met een eigen president en parlement. Maar het land blijft wel deel uitmaken van de Russische Federatie. Veel wetgeving, zoals de milieuwetgeving, is en wordt vastgesteld door de federale overheid in Moskou. Om het Baikalmeer te beschermen tegen de toenemende verontreiniging door industrie, mijnbouw en landbouw in dit deel van Siberië, heeft de Russische Federatie in 1999 de Baikal Law uitgevaardigd. Deze wet stelt zeer hoge eisen aan de kwaliteit van het afvalwater dat wordt geloosd op het oppervlaktewater. In de wet zijn maximale concentraties van verontreinigde stoffen vastgesteld. De mogelijkheden om handhaving van die normen te controleren, blijven wel beperkt. Bedrijven moeten hun afvalwater zelf voorzuiveren, waardoor de productiekosten flink kunnen oplopen. Leerlooierijen en papierfabrieken zijn in deze regio enkele van de sterk vervuilende industrieën.
Drinkwater uit bronnen In Oelan Oede drinken de bewoners grondwater uit ondergrondse bronnen uit de kraan of uit openbare watertappunten in de stad. Het drinkwater in de stad wordt opgepompt. Er wordt geen chlorering of andere behandeling toegepast. Dat is volgens Luba Tshutshuktveva, waterdeskundige van de Eastern Siberian University of Technology en ingenieur van de gemeente, niet nodig of nóg niet nodig: “Het bronwater is schoon en geschikt voor menselijke consumptie. Maar er is natuurlijk wel een dreiging van vervuiling van het grondwater door illegale lozingen van afvalwater door bedrijven.” Ze houdt vanuit haar functie toezicht op vervuilende bedrijven en industrieën in Oelan Oede. “Bedrijven die vervuilen moeten betalen, afhankelijk van het percentage en de aard van de vervuiling. Wij laten regelmatig monsters nemen. Zodra de concentraties vervuilende stoffen boven de norm uitkomen, krijgen de bedrijven een waarschuwing. Hebben ze de behandeling van hun afvalwater nog niet verbeterd, dan gaan we ze beboeten. We kunnen met de wet in de hand eventueel overgaan tot sluiting.”
Onderzoek en advies De Eastern Siberian University of Technology in Oelan Oede heeft een faculteit die zich bezig houdt met waterzuiveringtechnologie. Associate professor Dmitry Shalbuev: “Vanuit bedrijven krijgen wij verzoeken voor
In het kantoor van Victor Nicolavitch hangt het schema van de zuiveringsinstallatie.
16
H2O / 25/26 - 2008
Toegang tot schoon water is één van de acht millenniumdoelen waarmee alle VN-landen in 2000 instemden. In 2015 moet het aantal mensen zonder toegang tot veilig drinkwater zijn gehalveerd ten opzichte van 1990. We zijn nu - in 2008 - halverwege en benieuwd naar de tussenstand. Krijgen steeds meer mensen toegang tot betrouwbaar water of gooit de snelle bevolkingsgroei in een aantal landen roet in het eten? H2O bekeek de situatie in zes wereldsteden. In deze laatste uitgave komt een wellicht voor velen onbekende hoofdstad aan bod: Oelan Oede.
onderzoek en advies op het gebied van afvalwaterzuivering en minder vervuilende technologieën bij productie. Na het uiteenvallen van de Sovjetunie moeten de bedrijven in Boerjatië dit onderzoek zelf financieren, maar daar hebben de meeste het geld niet voor, terwijl ze wel gedwongen zijn om schoner te gaan werken. Onze universiteit krijgt wel geld van de federale overheid. Wij trainen onze studenten in schonere productiemethoden en nieuwe technologieën van afvalwaterbehandeling.” De universiteit heeft in één van haar gebouwen een werkende leerlooierij Een analist laat het verschil zien van rioolwater voor en na behandeling.
reportage
gebouwd. Studenten milieutechnologie kunnen daar experimenteren met milieuvriendelijkere methoden van leerlooien en hoe je chroom en andere schadelijke stoffen uit het afvalwater van een leerlooierij veilig kunt verwijderen. Na hun opleiding gaan de specialisten van de universiteit grotendeels bij bedrijven werken. Dmitry: “Om onze kennis verder uit te breiden, hebben we inmiddels regelmatig uitwisseling met specialisten uit China, Mongolië en enkele landen in Europa. We werken ook hard aan de verspreiding van onze deskundigheid in het buitenland. Het ontbreekt ons echter aan voldoende geld en we zijn daarom ook aangewezen op externe financiering.”
Het Baikalmeer is met een diepte van maximaal 1.637 meter en oppervlakte van 31.500 km2 het diepste meer en het grootste zoetwaterreservoir ter wereld. Qua waterinhoud is het groter dan alle ‘grote meren’ van Noord-Amerika bij elkaar: 23.000 km3 oftewel eenvijfde van de wereldvoorraad van zoetwater. Het meer bevat voldoende zoet water om aan de drinkwaterbehoeften van de hele wereldbevolking te voorzien voor een periode van 30 jaar. Gezien haar unieke ecologische betekenis en rijke biologische diversiteit heeft Unesco het Baikalmeer op de wereldnatuurerfgoedlijst gezet. Er komen unieke dier- en plantensoorten voor in en rond het meer en de aanliggende oerbossen, waarvan grote delen inmidels tot beschermd natuurgebied zijn uitgeroepen. Meer dan driehonderd rivieren monden uit op het meer. De Selenga zorgt voor de grootste toevoer van water. Slechts één rivier, de Angara, voert water uit het meer naar de noordelijke ijszee. Bedrijven, industrieën en landbouwprojecten langs de rivieren vormen een ernstige bedreiging voor dit grootste zoetwaterbassin in de wereld. In de omgeving van het Baikalmeer worden commercieel interessante delfstoffen gevonden zoals goud, kolen, olie and gas en zeldzame metalen, waarvan de winning gevaarlijke vervuiling met zich meebrengt.
Waterzuivering Hoofd van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Oelan Oede is Victor Nicolavitch. In zijn kantoortje hangt een schema van de waterzuivering. “Wij verwerken 155.000 kubieke meter afvalwater. De twee kleinere komen niet meer verder dan 30.000 kubieke meter.” Met trots laat hij een fotoboek zien van de geschiedenis van de waterzuivering in Oelan Oede. Hij werkt er al 31 jaar. “In de jaren ‘80 waren er veel kleine waterzuiveringsinstallaties in Oelan Oede. Bedrijven loosden nog volop op het open water. Bovendien waren er in die tijd ook problemen met het rioleringssysteem, waardoor grote hoeveelheden vervuild rioolwater in de Selenga terecht kwamen. Maar die lozingen zijn inmiddels aanzienlijk teruggebracht.”
De twee bandzeefindikkers zorgen voor vermindering van stankoverlast.
In een nieuw gebouw staan twee gloednieuwe bandzeefindikkers. “Voorheen hadden we grote bezinkreservoirs op een terrein van elf hectare. Die gaven veel stankoverlast. In mei van dit jaar hebben Overal staan openbare kranen met bronwater op straat.
Eén van de riviertjes die uitmonden in het Baikalmeer.
H2O / 25/26 - 2008
17
we de indikkers uit Zuid-Korea in gebruik genomen, waarmee we het slib ontwateren. Ze dikken het slib aanzienlijk in: tot ongeveer de helft van het natte slib dat er in gaat. Het ingedikte slib wordt afgevoerd met vrachtwagens. Dat is een geweldige vooruitgang.” De afvalwaterzuiveringsinstallatie van Oelan Oede blijft ruim onder de toegestane milieunorm: “Het afvalwater dat de zuiveringsinstallatie in gaat, bevat 110 tot 175 milligram vervuiling per liter. Dat is na zuivering teruggebracht tot acht milligram per liter.” Nicolavitch laat zijn analist op kantoor komen om het verschil te demonstreren in twee kolven. “Volgens onze strenge milieunormen mag dat maximaal 12 milligram bedragen. Daar blijven wij onder. Het water is zo schoon dat het drinkbaar is,” zegt Victor. Om dat te demonstreren, neemt hij een slok water. Ondergetekende doet het hem niet na en
De beluchtingreservoirs van de afvalzuivering.
vraagt zich af welke schadelijke stoffen de waterzuivering nog verlaten. Het behandelde afvalwater van de zuivering van Oelan Oede wordt geloosd op de Selenga. “Wij kunnen niet meer doen dan het afvalwater uit de stad zo schoon mogelijk te lozen op de rivier. De Selenga zorgt
voor de helft van de watertoevoer naar het Baikalmeer. We hebben daarom een grote verantwoordelijkheid. Wat er verder aan lozingen op de rivier plaatsvindt, ligt buiten onze competentie. Dat is een zaak van de overheid van Boerjatië en Mongolië waar de Selenga ontspringt.”
Zevende millenniumdoel binnen handbereik: schoon water essentieel voor ontwikkeling Voor de verandering geven de meest recente cijfers over het halen van het zevende millenniumdoel eens een optimistisch beeld. Volgens het Human Development Report van de UNDP, de ontwikkelingsorganisatie van de Verenigde Naties, boeken bijna alle landen waarvan de cijfers bekend zijn, vooruitgang met het toegankelijk maken van water en sanitatie voor hun bevolking. Dat wil overigens niet zeggen dat het doel - halvering van het aantal mensen dat geen toegang heeft tot betrouwbaar water en goede sanitatie ten opzichte van 1990 - ook overal gehaald wordt. Maar het bewustzijn dat betrouwbaar water en een goede sanitatie onontbeerlijk zijn voor ontwikkeling groeit.
I
n de serie reportages over zes wereldsteden (Calcutta, Addis Abeba, Caïro, Mexico-Stad, Sao Paulo en Oelan Oede), waarin we keken naar de specifieke situatie op gebied van toegang tot sanitatie en drinkwater, stuiten we op grote onderlinge verschillen. Aan de ene kant van het spectrum is er een stad als Calcutta waar door falend overheidsbeleid nog steeds grote groepen mensen zijn uitgesloten van goede sanitatie en betrouwbaar water. Aan de andere kant is in een stad als Sao Paulo sprake van een succesvolle publiek-private samenwerking op gebied van water en sanitatie.
Korte termijn Deze grote onderlinge verschillen hebben vooral te maken met politieke wil en financiële draagkracht. In steden als Calcutta en Mexico-Stad is duidelijk sprake van
18
H2O / 25/26 - 2008
het ontbreken van de politieke wil om duurzaam te investeren in de watervoorziening en sanitatie. Voor Calcutta geldt dat de politiek jarenlang het platteland heeft laten prevaleren boven de stad. De overheid weigerde simpelweg te investeren in de stedelijke watervoorziening. Hierdoor zijn de watervoorziening en sanitatie in de Indiase metropool als zeer slecht te kwalificeren. Voor Mexico-Stad geldt dat gekozen is voor de korte termijn. Dit, samen met de specifieke ligging van deze stad - de watervoorziening en sanitatie worden zeer bemoeilijkt door de ligging op grote hoogte en de beperkt voorradige waterbronnen hebben geleid tot grote moeilijkheden. Door jarenlang in te teren op de onder de stad liggende aquifer zinkt de stad letterlijk steeds verder weg en zijn overstromingen schering en inslag. De prijs die hiervoor betaald wordt,
is hoog: huizen, maar ook het waterleidingnet raken beschadigd. De kosten om dit te herstellen zijn hoog.
Kostbaar Een ander probleem is dat de investeringen in de watervoorziening en sanitatie zeer kostbaar zijn. Het is daarom moeilijk buitenlandse private investeerders aan te trekken. Dit lijkt alleen weggelegd voor relatief rijke steden als Sao Paulo. Voor een stad als Mexico-Stad werkt dit al niet meer. En voor arme steden als Addis Abeba zijn alleen zachte leningen van bijvoorbeeld de Wereldbank een reëel alternatief. Daarbij komt dat de bekeken steden vaak hebben te kampen met fors achterstallig onderhoud. Delen van het waterleidingnet stammen nog uit de koloniale tijd, waaraan sinds het vertrek van de kolonisators niet
achtergrond/opinie
Tatjana Ganzjurova toont waar industrieën en bedrijven lozen op de meer dan driehonderd rivieren die in het Baikalmeer uitmonden.
Strengere controle op lozingen Naast controle op lozingen in Oelan Oede wordt streng de hand gehouden aan ontoelaatbare lozingen in andere delen van Boerjatië. Apparatuur om de afvalwaterkwaliteit te meten, is bij verschillende fabrieken geïnstalleerd. Tatjana Ganzjurova, hoofd van de afdeling ecologisch toezicht van de overheid, laat landelijk controle uitvoeren op de lozing van vervuild
Baikalwater staat bij veel mensen op tafel: drinkwater dat op 400 meter diepte uit het Baikalmeer wordt gewonnen.
afvalwater. “We hebben nu naast federale ook lokale wettelijke middelen in handen om op te treden tegenover vervuilende industrieën. En dat heeft effect. Verschillende bedrijven hebben aanzienlijke verbeteringen aangebracht aan hun afvalwaterzuiveringsinstallatie.” Maar Ganzjurova is nog niet tevreden met de huidige wetgeving. “We moeten de wetgeving nog meer aanscherpen om effectief bedrijven en
gemeentes te kunnen aanpakken, zodat we de kwaliteit van het Baikalmeer en het grondwater duurzaam kunnen garanderen.” Johannes Odé
Winst
Wachten in India op de bevoorrading per tankauto van drinkwater bij een waterreservoir (foto: Johannes Odé).
of nauwelijks meer onderhoud is gepleegd. Ook hiervoor krijgen steeds meer steden de rekening gepresenteerd. Maar het grootste probleem waarmee de zes onderzochte steden te kampen hebben, is dat veel van deze steden razendsnel groeien. Zo krijgt een stad als Addis
Abeba er jaarlijks meer dan een kwart miljoen inwoners bij: een aanwas ter grootte van een stad als Utrecht. Het is logisch dat veel steden de grootste moeite hebben om op gebied van watervoorziening en sanitatie de snelle bevolkingsgroei te kunnen bijbenen.
Deze laatste constatering geeft aan waar het grootste knelpunt ligt bij het halen van de zevende millenniumdoelstelling: de snel groeiende wereldpopulatie die alle vooruitgang die wordt geboekt op het toegankelijker maken van betrouwbaar water en goede sanitatie teniet kan doen. De grote winst is echter dat mondiaal het besef groeit dat een goede watervoorziening en sanitatie onontbeerlijk zijn voor ontwikkeling en er aan vooraf moet gaan, en niet andersom. Peter Conradi
H2O / 25/26 - 2008
19
Voorspelling overstroming ‘s-Hertogenbosch komt precies uit!? Hopelijk komt het er nooit van dat een dergelijk bericht moet worden verspreid, maar de waterschappen Aa en Maas en De Dommel zijn nu in staat om dit soort voorspellingen te maken. Ze hebben namelijk de handen ineengeslagen om een Beslissings Ondersteunend Systeem (BOS) op te stellen: een computersysteem dat informatie verzamelt en ondersteuning geeft bij beslissingen in bijvoorbeeld hoogwatersituaties. Het BOS Dommel en Aa is hiervan een voorbeeld. De inbedding van zo’n systeem in de organisatie is een kritische factor voor succesvol gebruik op langere termijn.
D
e beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas en De Dommel bevinden zich te midden van een aantal watersystemen die van grote invloed zijn op het waterbeheer. De rivieren de Aa en de Dommel ontspringen in België en Limburg. Door het hellende karakter van de hoge zandgronden hebben de waterschappen geen enkele invloed op de afvoeren die uit deze vrij afwaterende stroomgebieden op hen af komen. Het water van de Dommel en de Aa komt vervolgens samen in ‘s-Hertogenbosch en stroomt via de Dieze naar de Maas (zie afbeelding 1). Door beide beheergebieden loopt bovendien nog een aantal kanalen die een rol spelen in de afvoer. Per saldo ontstaan complexe situaties, zeker ten tijde van hoogwater. In de situatie dat regionaal hoogwater samenvalt met hoogwater op de Maas, kunnen de waterstanden in het benedenstroomse deel van beide waterschappen kritische hoogten bereiken. Om de historische binnenstad van ‘s-Hertogenbosch te beschermen en de stabiliteit van de kades te ontzien, mogen de waterstanden niet te hoog worden.
Voorgeschiedenis In 1995 overstroomde de kade naast de Dommel, waardoor rijksweg A2 voor langere tijd niet was te gebruiken. ‘s-Hertogenbosch en andere omliggende stedelijke kernen beleefden kritische tijden. Slechts kleine delen van het stedelijke gebied overstroomden daadwerkelijk, maar het scheelde niet veel of een groot areaal stedelijk gebied was overstroomd. Om herhaling van ‘1995’ te voorkomen, zijn gestuurde waterbergingsgebieden aangelegd en is naast de A2 een kade aangelegd. De waterschappen hebben momenteel de mogelijkheid om in de nabijheid van ‘s-Hertogenbosch twee bergingsgebieden te benutten om het teveel aan water daar tijdelijk te bergen. Dit zijn Bossche Broek met een oppervlak van 510 hectare (maximaal 8,6 miljoen kubieke meter) en Helvoirts Broek (210 hectare, maximaal 1,2 miljoen kubieke meter). Naar aanleiding van diverse hoogwaters vanaf midden jaren ‘90 is bij beide waterschappen de behoefte gegroeid om een
Afb. 1: Overzichtskaart van het watersysteem rond ‘s-Hertogenbosch.
gezamenlijk instrument te ontwikkelen waar alle informatie centraal beschikbaar is. Dat instrument moet de afvoeren en waterstanden kunnen voorspellen voor verschillende scenario’s en verschillende strategieën. Die gegevens moeten leiden tot een optimale inzet van de bergingsgebieden rond ‘s-Hertogenbosch. De beide waterschappen hebben besloten om een gezamenlijk BOS op te zetten op basis van het programma Delft-FEWS van Deltares. Dit pakket wordt wereldwijd veel gebruikt als systeem voor hoogwatervoorspelling. Ook Rijkswaterstaat gebruikt het om de afvoer en waterstanden op de Nederlandse rivieren te voorspellen. Delft-FEWS verzamelt relevante informatie, zoals de waterstands- en debietmetingen bij de waterschappen en Rijkswaterstaat, actuele verdamping en neerslag (radarbeelden) en verwachte neerslag. Met behulp van deze informatie wordt een simulatiemodel van het beheergebied opgestart en een voorspelling voor de komende vijf dagen gemaakt van de verwachte waterstanden en afvoeren. Deze voorspellingen worden vervolgens gepresenteerd in de vorm van overstromings- en waakhoogtekaarten.
Simulatiemodel Voor het beheergebied van Aa en Maas en De Dommel is een gebiedsdekkend hoogwatermodel beschikbaar (zie afbeelding 2). Tijdens calamiteiten is het van groot belang dat het model snel genoeg rekent. Daarnaast moeten de resultaten en de voorspellingen betrouwbaar zijn. De nauwkeurigheid van het model is onlangs vergroot door bijvoorbeeld het stuwbeheer op een correcte manier te verwerken en de Belgische en Limburgse delen van het stroomgebied mee te nemen. Ook de functionaliteit van het model is uitgebreid. Voor de neerslag wordt nu gebruik gemaakt van radarbeelden die worden verwerkt tot neerslagreeksen per deelstroomgebied. Ten slotte kan met een tweedimensionaal overstromingsmodel worden berekend welke gebieden onder water (dreigen te) lopen.
Scenario’s en strategieën Het waterschap verlangt dat het instrument flexibel is. Dit uit zich bijvoorbeeld in de wens dat het BOS het simulatiemodel zelf volledig automatisch kan aanpassen. Op aangeven van de hydroloog die het BOS bedient, wordt het model achter de schermen automatisch uitgebreid met dammen of
20
H2O / 25/26 - 2008
achtergrond
kadebreuken. Ten tijde van hoogwater kunnen hiermee noodmaatregelen, zoals het laten overlopen van polders of het afdammen van onbebouwde delen van het stroomgebied, worden beoordeeld op hun effectiviteit. Op deze manier is het BOS breed inzetbaar. Dit automatisch aanpassen van het model is door Deltares als een nieuwe functionaliteit binnen SOBEK ontwikkeld. Een reeds bestaande standaardfunctionaliteit is het kunnen definiëren en analyseren van scenario’s. Voor het BOS Dommel en Aa gaat het dan om bijvoorbeeld een scenario met 20 procent extra neerslag of een halve meter hogere waterstand op de Maas. De hydroloog kan ook het effect van de inzet van verschillende kunstwerken en inlaten naar bergingsgebieden analyseren en beoordelen.
risico op overstromingen? Het hydrologische advies komt terecht bij het ambtelijke Operationele Team dat op zijn beurt het bestuurlijke Beleidsteam informeert. Als het hoogwater extreme vormen aanneemt, wordt opgeschaald naar het Regionale Beleidsteam voor een gecoördineerde bestuurlijke besluitvorming. In dit overleg worden ook de eventuele noodmaatregelen afgestemd en goedgekeurd. Het BOS kan in deze situatie met behulp van inundatiekaarten de effecten van verschillende strategieën in beeld brengen. Gezien de complexiteit van het hydrologische oppervlaktewatersysteem rondom ‘s-Hertogenbosch dienen beide waterschappen een eenduidig advies te geven. De hydrologen dienen het advies vooraf gezamenlijk af te stemmen.
opgedaan met het instrumentarium, maar ook met de advisering in hoogwatersituaties. In november vond een landelijke hoogwateroefening plaats: de Taskforce Management Overstromingen, waarin het BOS een cruciale rol had kunnen spelen. Deze oefening kwam echter net te vroeg. Regulier beheer en onderhoud van het BOS is noodzakelijk om accurate verwachtingen en juiste adviezen te kunnen geven. Tijdens een nieuwe hoogwatersituatie dient het BOS en vooral het onderliggende simulatiemodel actueel en accuraat te zijn. Doordat vele projecten in en rond de rivieren worden uitgevoerd, verandert het hydraulische systeem met enige regelmaat. Voordat zich weer een hoogwater aandient, moeten deze aanpassingen zijn verwerkt.
Hoogwater
Implementatie
De hydrologen bij Aa en Maas en De Dommel worden tijdens (dreigende) hoogwatersituaties om advies gevraagd. Het BOS is een instrument dat de hydroloog de onderbouwing biedt voor zijn advies naar de calamiteitenorganisatie. Moeten de bergingsgebieden worden ingezet om de waterstanden niet te laten stijgen, lopen gebieden
Na het afronden van de bouw van een BOS begint altijd de moeilijkste fase: het implementeren en inbedden in de dagelijkse werkprocessen. Dat is het moment waar we nu staan. Hydrologen dienen te worden opgeleid en de kennis van het BOS moet in de twee waterschappen worden geïmplementeerd. Er dient kennis te worden
Mark van de Wouw (Waterschap De Dommel) Joop de Bijl (Waterschap Aa en Maas) Klaas-Jan van Heeringen (Deltares) Michiel Nieuwenhuis (Nelen & Schuurmans)
Afb. 2: Het aangepaste hoogwatermodel.
H2O / 25/26 - 2008
21
Betrouwbare neerslaggegevens onmisbaar voor een (afval)watersysteem Om inzicht te krijgen in de werking van een water- of rioolsysteem maakt men veel gebruik van een beheermodel dat dit systeem zo goed mogelijk benadert. Verbeteringen die vervolgens worden voorgesteld, zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op modelberekeningen, al dan niet bijgestuurd door praktijkkennis. Voor een betere onderbouwing en dimensionering van maatregelen zijn gekalibreerde modellen nodig en daarvoor zijn weer metingen nodig. Betrouwbare neerslaggegevens spelen een sleutelrol in de modelkalibratie, maar het verkrijgen van goede neerslagmetingen in stedelijk gebied blijft lastig.
D
e vragen van veel riool- en waterbeheerders over neerslaggegevens zijn: Wat is de waarde van neerslagradarbeelden? Heb ik daarnaast nog neerslagmeetstations nodig en zo ja hoeveel voor een goed ruimtelijk neerslagbeeld? En welk type neerslagmeter is hiervoor geschikt? Samen met Meteo Consult uit Wageningen maakte Nelen & Schuurmans een analyse voor enkele gemeenten en waterschappen, waarmee ook andere beheerders hun voordeel kunnen doen.
Neerslagradarbeelden Neerslagradarbeelden bieden in stappen van vijf minuten voor gebieden van één bij één kilometer (radarpixel) de gemiddelde neerslagintensiteit. Verschillende waterschappen en gemeenten gebruiken het centrale informatiesysteem Lizard om deze beelden om te zetten naar de hoeveelheid neerslag per bemalings- of peilgebied of rioleringsdistrict. Deze vertaling is waardevol voor water- en rioolbeheerders, omdat hierdoor inzicht ontstaat in de neerslagintensiteit binnen een bepaald gebied. In de praktijk blijkt dat neerslag van plaats tot plaats sterk kan verschillen. Verdere kalibratie van de neerslagradarbeelden is daarom noodzakelijk voor betrouwbare neerslaggegevens. Door de radarpixels bij elkaar op te tellen, kan de hoeveelheid neerslag over een bepaalde periode (neerslagsom) worden bepaald (zie kaart). Om de nauwkeurigheid van de neerslagsom te verbeteren, vindt kalibratie plaats met behulp van continue metingen van de officiële KNMI-neerslagmeetstations. Hierbij wordt de cumulatieve neerslagsom van de radarbeelden vergeleken met de gemeten neerslag van neerslagmeetstations, waarbij het cumulatieve radarbeeld elk uur wordt bijgesteld. De mate van bijstelling is te zien op de kaart door de kleur en het getal te vergelijken voor respectievelijk radarbeeld en neerslagstation. De kwaliteit van deze kalibratie is echter wel afhankelijk van de afstand tussen het radarpixel en het officiële neerslagmeetstation. Hoe groter de afstand van het officiële neerslagmeetstation tot een specifieke radarpixel, des te geringer de bijstelling bij kalibratie. Hoe kleiner de afstand (hoe meer regenmeters in een specifiek beheergebied), des te beter de kwaliteit van de gecalibreerde cumulatieve neerslagbeelden voor dit gebied.
22
H2O / 25/26 - 2008
Neerslagmeetstations Verscheidene waterschappen en gemeenten beschikken over neerslagmeetstations in de vorm van een kantel- of verzamelbak voor cumulatieve neerslagmetingen per 24 uur. De ervaring leert echter dat deze stations in de praktijk niet altijd bruikbare neerslaginformatie opleveren. In veel gevallen heeft dit te maken met ontoereikend beheer en onderhoud van de meetinstrumenten. Hierdoor is de kwaliteit van de metingen twijfelachtig of zijn in sommige gevallen geen gegevens beschikbaar. Ook blijkt de locatie voor het meten van neerslag vaak ongeschikt door de aanwezigheid van objecten die turbulentie veroorzaken (hoge gebouwen en bomen). Verspreid over Nederland staan ruim 30 officiële neerslagmeetstations die continu metingen verzorgen met realtime dataverzending. Door adequaat beheer en onderhoud van deze stations en de juiste meetlocatie is de continuïteit en de kwaliteit van de metingen gewaarborgd. Daarnaast zijn circa 325 vrijwilligers dagelijks actief om de 24-uurs neerslagsom uit hun regenmeter door te sturen naar het KNMI. Door de lange meetperiode en het laat beschikbaar komen van de gevalideerde meetwaarden per meetstation zijn deze weinig geschikt om mee te nemen in de kalibratie van (relatief actuele) cumulatieve neerslagbeelden. Ondanks het gebruik van de beschikbare officiële automatische neerslagmeetstations
blijven vaak nog radarpixels over die binnen een bepaald beheergebied relatief ver van de kalibratiestations af liggen. De bijstelling van deze pixels met behulp van actuele meetdata is daardoor klein. Dit betekent dat de kwaliteit van de cumulatieve neerslaggegevens voor deze pixels laag is. Dit pleit voor het toevoegen van neerslagmeetstations met realtime dataverzending om de kwaliteit van de actuele regenradar binnen het eigen beheersgebied te verbeteren.
Conclusie De kwaliteit van de actuele en cumulatieve neerslaghoeveelheid op basis van gekalibreerde neerslagradarbeelden kan worden verbeterd door in een beheergebied tenminste één neerslagmeetstation toe te voegen. Voor de continue levering van betrouwbare neerslaggegevens is het type regenmeter (robuustheid, onderhoudsarm en voorzien van realtime dataverzending) en de geschiktheid van de meetlocatie van belang. Nelen & Schuurmans en Meteo Consult zijn daarom samen met enkele gemeenten bezig om de betrouwbaarheid van gekalibreerde radardata verder te vergroten. Hierbij wordt de kalibratie met de huidige officiële stations uitgebreid met een lokaal neerslagmeetstation voor de betreffende gemeente. Dit station zal beschikken over een robuuste en onderhoudsarme neerslagmeter. Het kwaliteitsverschil van de gekalibreerde radarbeelden met en zonder extra lokaal station wordt onderzocht en afgewogen tegen het gebruik van een lokaal neerslagmeetstation alleen. Afhankelijk van de kwaliteitsverbetering kan vervolgens worden gekeken naar de meest optimale dichtheid van lokale neerslagmeetstations voor een specifiek gebied. Jochem Garthoff (Nelen & Schuurmans) Mark Alblas (Meteo Consult)
Ongekalibreerd cumulatief neerslagradarbeeld met neerslagintensiteit (kleuren in millimeters) van Nederland. Waarnemingen uit de officiële neerslagmeetstations (zwarte getallen) geven de gemeten neerslagwaarden weer.
achtergrond / verslag Het belang van deeltjes in zuivering en distributie Deeltjes in het leidingnet hebben een groter effect dan alleen het veroorzaken van bruin water. Er bestaan duidelijke aanwijzingen dat deeltjes ook bijdragen aan de snelheid van de vorming van biofilm aan de binnenkant van de leidingen. Met het verwijderen van deeltjes is dus meer resultaat te bereiken dan alleen het verminderen van klachten over bruin water. In het BTO-symposium ‘Deeltjes in zuivering en distributie’ op de productielocatie Heel van Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) spraken ruim 50 zuiverings- en distributiedeskundigen onlangs met elkaar over het belang van deeltjes in drinkwater.
D
eeltjes worden door de zuivering niet met een constante hoeveelheid het leidingnet ingevoerd; de grootste belasting vindt plaats door discontinuïteiten als gevolg van filterspoelen of productieverhoging. Een (sterk) verhoogde deeltjesafgifte kan enkele minuten tot enkele uren duren. Het accumulatieeffect in het leidingnet leidt uiteindelijk tot meetbare en zichtbare gevolgen, zoals bruin water en mogelijk nagroei. Volgens Gert Reijnen van Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) geeft de generieke term ‘deeltjes’ aan dat we niet precies weten wat het zijn. Wat we wel weten is dat ze van belang zijn en tegenwoordig relatief eenvoudig te meten zijn. Hij hield de deelnemers aan het symposium voor dat het effect van deeltjes op de waterkwaliteit eigenlijk geen nieuws is. Al in de jaren ‘70 is vastgesteld dat de troebelheid een belangrijke kwaliteitsparameter was die veranderde in het leidingnet. Toen was de continue troebelheidsmeting een nieuwe techniek die tot dit nieuwe inzicht leidde. Nu hebben we nieuwe mogelijkheden in de vorm van deeltjestellers die tot verdere inzichten zullen leiden. Dat is echter niet het belangrijkste volgens Reijnen. De wil moet er zijn om te erkennen dat er iets gebeurt in het leidingnet als gevolg van een minder effectieve zuivering en dat daaraan wellicht iets te doen valt door een betere sturing van het behandelingsproces. Uiteindelijk zullen nieuwe en meer effectieve maatregelen de waterkwaliteit aan de tap nog verder verbeteren, meent hij. De effecten van deeltjes op het ontstaan van bruin water demonstreerde Jan Vreeburg van KWR en de TU Delft aan de hand van de resultaten van vele jaren onderzoek in het leidingnet. De deeltjes die problemen kunnen veroorzaken, komen uit de zuivering, maar de hydraulica in het leidingnet geeft ze de gelegenheid om de problemen daadwerkelijk te veroorzaken. Nieuwe meetmethoden en het continu en gelijktijdig op meerdere plaatsen meten van troebelheid en tellen van deeltjes geven de mogelijkheid om hiervan ook kwantitatief wat te zeggen. In principe kunnen drie typen van maatregelen worden genomen om bruin water te voorkomen: verminderen van de deeltjeslast vanaf het pompstation, zelfreinigend ontwerpen en goed schoonmaken. Het symposium behandelde voornamelijk het eerste type maatregel. Wolter Siegers van KWR toonde een overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van het meten van de aantallen en de grootte van deeltjes met een grootte van meer dan één micrometer. Tegenwoordig zijn goede deeltjestellers beschikbaar voor een
redelijke prijs, zodat het mogelijk wordt om deze in te zetten in zowel de zuivering als de distributie. Methoden om kleinere colloïdale deeltjes te meten, zijn ook beschikbaar maar voorlopig erg kostbaar. Het nut van dergelijke methoden moet overigens nog blijken, omdat de colloïdale deeltjes slechts een zeer gering volume vertegenwoordigen én ze niet bezinken. Daarnaast zijn de cumulatieve methoden als de Time Integrated Large Volume Sampling en de concentratiemethode Hemoflow in staat om de deeltjesafgifte te kwantificeren en de samenstelling te bepalen. Collega Hendrik Beverloo voerde relatief veel metingen uit in de loop der jaren. Meest effectief vindt hij een gelijktijdige meting voor het beoordelen van effecten, omdat de aantallen deeltjes in de tijd sterk kunnen verschillen. De meest directe en operationele maatregel van de drie genoemde typen is het schoonmaken van de leidingen. WML past consequent de zogeheten OpwervelingPotentieMeting toe én de drie randvoorwaarden voor effectief schoonmaken (snelheid 1,5 m/s, twee à drie maal verversen en schoonwaterfront). Aan de hand van de meetresultaten bleek dat het schoonmaken effectief was en dat verbeteringen in het pompstation inderdaad een lagere vervuilingssnelheid van het leidingnet laat zien. In de discussie achteraf bevestigde Hendrik Beverloo dat schoonmaken van het leidingnet waarschijnlijk altijd noodzakelijk blijft, maar dat de frequentie wel degelijk (ver) naar beneden kan door maatregelen in de zuivering. Harry Leijssen van Vitens en Anneke Abrahamse van KWR presenteerden een serie metingen waaruit blijkt dat een belangrijk deel van de deeltjes in relatief korte tijd naar het leidingnet wordt gevoerd. Het terugspoelen van filters en het schakelen van filters blijkt de grootste hoeveelheid deeltjes te produceren. Deze metingen bevestigen wat Karin Teunissen in haar afstudeerwerk aan de TU Delft ook aantoonde. Hiermee is het belang van meer kennis over de bedrijfsvoering van zuiveringen duidelijk gemaakt. Qua ordegrootte liggen deeltjesconcentraties na de laatste filtratiestap of in het reine water rond 0,03 mg/l. Ze bestaan voor het grootste deel uit organische stof en ijzer. Stephan van de Wetering van Brabant Water legde een direct verband tussen de biofilmvormingssnelheid (BVS) van het water en de deeltjesbelasting. Hij presenteerde de resultaten van het onderzoek naar de rol van deeltjes en van natuurlijk organisch materiaal op de BVS. Het drinkwater van pompstation Nuland heeft een BVS van 38,7 pg ATP
cm-2d-1. Een deelstroom van dit water werd van natuurlijk organisch materiaal (NOM) ontdaan door middel van ionenwisseling en een ander gedeelte door ultrafiltratie. Van beide deelstromen is de BVS bepaald: die in het NOM-vrije water bedroeg 23,2 pg ATP cm-2d-1 en die in het deeltjesvrije water slechts 1,0 pg ATP cm-2d-1. Dit resultaat levert een duidelijke aanwijzing op dat deeltjes een belangrijke rol kunnen spelen in de biologische stabiliteit van het drinkwater. Ook in het leidingnet van Amsterdam is onderzoek verricht naar de effecten van deeltjes. Marco Dignum van Waternet presenteerde de resultaten van onderzoek waarbij het effect van gietijzeren leidingen is geanalyseerd. Allereerst liet hij zien dat door continue metingen van de deeltjesconcentratie op verschillende plekken in het leidingnet veel duidelijk wordt over de hydraulica in dat leidingnet. Menggebieden van twee waterkwaliteiten zijn goed herkenbaar, maar ook wordt duidelijk dat met het nemen van alleen momentane monsters gemakkelijk verkeerde conclusies kunnen worden getrokken. Dignum liet zien dat de passage van gietijzeren leidingen zonder coating een meetbaar effect heeft op de vermindering van de biologische stabiliteit van het water. Na deze passage is de BVS een factor drie hoger geworden, waarmee de stabiliteit in een gebied terechtkomt dat als niet stabiel wordt gekarakteriseerd. Een plenaire discussie over de implicaties van de onderzoeksresultaten sloot de bijeenkomst af. Allereerst werd gesteld dat een gemiddelde deeltjesafgifte aan het net van 0,03 mg/l wel degelijk tot bruinwaterklachten kan leiden door jarenlange ophoping op daarvoor gevoelige plaatsen in het distributienet. Het schijnbaar lage getal bestaat uit een basisbelasting, significant verhoogd door periodiek hoge deeltjesbelastingen. De invloed van de deeltjes op de biologische stabiliteit is een belangrijk nieuw inzicht. Dit betekent dat een betere beheersing van de deeltjesbelasting ook een gunstig effect kan hebben op de biologische stabiliteit van het water. De laatste stelling, dat door nauwere samenwerking tussen ‘distributie’ en ‘productie’ belangrijke voordelen zijn te behalen, was wellicht de belangrijkste conclusie van de dag. Het onderzoek heeft de mogelijkheden geboden om de effecten van een betere afstemming te kwantificeren en daarmee duidelijk te maken waar de beste resultaten kunnen worden behaald voor kwaliteit en kosten. Jan Vreeburg en Anneke Abrahamse (KWR Watercycle Research Institute) Gert Reijnen (Waterleiding Maatschappij Limburg) H2O / 25/26 - 2008
23
Water kan geen geheugen hebben? In H2O nr. 23 van 21 november jl. zei professor Van der Avoird in een interview dat “water geen geheugen kan hebben”. Hans van Sluis (DHV) vindt dat een wel erg stellige uitspraak.
D
e onderzoekingen van professor Van der Avoird en medewerkers geven onder meer een verklaring voor het onvoorstelbaar grote vermogen van water om zich aan te passen aan invloeden van buitenaf. Je zou kunnen spreken van een geheugen(werking), wanneer de gevolgen van deze invloeden worden vastgehouden. Gegeven de extreem korte levensduur van de waterstofbruggen tussen de watermoleculen is zoiets moeilijk voorstelbaar. De krachten die Van der Avoird en medewerkers hebben onderzocht en gesimuleerd, lijken te zwak of te chaotisch werkend om een langer voortdurend of permanent effect op structuren van moleculen te verklaren. Er zijn echter vanuit de empirie vele sterke aanwijzingen dat sommige invloeden, waaronder magnetisme, door water wel worden vastgehouden. Bijvoorbeeld, volgens een recente publicatie, veranderingen in de infrarood- en röntgenspectra van water, die tientallen minuten na het wegnemen
van het externe veld nog waarneembaar zijn1),2). Onmogelijk is een geheugenwerking van water dus niet. Een verklaring vanuit de moleculaire dynamica is kennelijk - nog - niet binnen bereik. Gezien de snelle ontwikkeling van deze discipline is dat mogelijk slechts een kwestie van tijd. Geheugenwerking van water is in principe vergelijkbaar met geheugenwerking van ijzeroxide, silicium (computers!) en vele andere stoffen. Misschien moet de uitspraak daarom luiden ‘Water is geheugen’. Hans van Sluis (DHV) NOTEN 1) Deng B. en X. Pang (2007). Variations of optic properties of water under action of static magnetic field. Chinese Science Bulletin 52(23): pag. 31793182. 2) Pang X. en B. Deng (2008). Investigation of changes in properties of water under the action of a magnetic field. Sci China Ser G-Phys Mech Astron 51(11): pag 1621-1632.
Weerwoord Ik dank de heer Van Sluis voor zijn reactie. Ik wil eerst opmerken dat er in de natuurwetenschap weinig is wat met absolute zekerheid kan worden beweerd of uitgesloten. Wel kan men soms, op grond van de beschikbare kennis, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bepaalde uitspraken doen. Bij mijn opmerking dat water geen geheugen heeft dacht ik met name aan het idee dat water zich de structuur zou herinneren van een opgelost molecuul nadat dit molecuul al lang niet meer aanwezig is, één van de basisprincipes van de homeopathie. Nieuwe experimenten kunnen het altijd nodig maken dat de gangbare theorieën moeten worden aangepast. Maar zeker als het experimenten betreft die de bestaande kennis op losse schroeven zetten, moeten ze volgens de principes van de natuurwetenschap herhaald kunnen worden, uiteindelijk ook door anderen. Juist betreffende het geheugen van water was er een bekend geval, namelijk het experiment van Jacques Benveniste in Parijs, gepubliceerd in 1988 in het tijdschrift Nature. Hij beweerde zo’n geheugeneffect te hebben gevonden, maar kon dit effect bij herhaling van het experiment niet meer aantonen, althans niet in aanwezigheid van onafhankelijke waarnemers. De vergelijking van water met verschillende vaste stoffen is niet relevant; vaste stoffen, evenals afzonderlijke moleculen, kunnen hun structuur wel heel lang vasthouden. Prof. A. van der Avoird (Radboud Universiteit)
Themanummer over riolering H2O brengt op 23 januari 2009 een themanummer uit over riolering. U kunt een bijdrage inleveren ter beoordeling aan de redactie. Dat is mogelijk tot 9 januari, tenzij het om een (semi-)wetenschappelijk artikel handelt. Dan geldt als uiterste inleverdatum 31 december van dit jaar. Voor meer informatie: (010) 427 41 65.
24
H2O / 25/26 - 2008
reactie / opinie Naar een tweede Commissie Veerman? Het rapport van de Deltacommissie onder leiding van Cees Veerman heeft tot veel (positieve én negatieve) reacties geleid in dit vakblad, in dagbladen en op radio en tv. Professor J. Wessel, emeritus hoogleraar waterbeheer aan de TU Delft, geeft naar aanleiding daarvan onderstaande reactie.
D
e opdracht van de Commissie Veerman tot het in kaart brengen van de toekomstige waarborgen voor de waterveiligheid van Nederland was vooral gericht op een toekomstgerichte kustontwikkeling. Het geven van een algehele visie op de gevolgen van de klimaatverandering op de ruimtelijke inrichting van Nederland maakte geen deel uit van haar onderzoek. Niettemin lijkt ook aandacht voor dat aspect geboden, los van, maar ook in verband mét de door de commissie gedane voorstellen. De ruimtelijke inrichting van ons land vertoont al vele jaren een vrij onevenwichtig beeld. Het zwaartepunt van de ontwikkeling speelt zich af in de Randstad. Daar dreigt de wal het schip te keren doordat het fileprobleem in het westen groteske vormen dreigt aan te nemen. Ook de kosten voor woningbouw zijn onder meer door de slappe ondergrond vaak exorbitant hoog. Vele in het verleden ondernomen pogingen om bijvoorbeeld door de spreiding van rijksdiensten naar Groningen en Zuid-Limburg tot een evenwichtiger geheel te komen zijn echter mislukt. Maar nu eist de toekomstige klimaatverandering nadere bezinning op de richting De Deltacommissie.
waarin de ruimtelijke inrichting van Nederland zich begeeft. In de Randstad (en lage omgeving) wonen ongeveer zeven miljoen mensen. Deze worden reeds door het water bedreigd. In zijn Delftse afscheidsrede (‘Techniek en cultuur in de waterbeheersing’ van 18 november 2005) wees collega Brouwer er op wat de desastreuze gevolgen van een dijkdoorbraak zouden kunnen zijn. En die gevolgen worden alsmaar groter naarmate de zeespiegel stijgt. Terecht eist de Commissie Veerman dan ook dat terzake drastische maatregelen worden genomen, zoals omvangrijke zandsuppleties en veel sterkere dijken. Tegen deze achtergrond lijkt het verstandig om vanaf nu de meest vitale infrastructuur zodanig te lokaliseren dat deze voor overstroming gevrijwaard blijft. Ook lijkt het geboden om nieuwe investeringen in woningbouw vanuit dit perspectief te bezien. Afgelopen september is in dit blad (H2O nr. 19, pag. 11) gesignaleerd dat bijna de helft van de tot 2030 geplande nieuwbouw van 1,2 miljoen woningen in risicogebieden komt te liggen. Voorts kan het moment aanbreken waarop bepaalde delen van de Randstad (bijvoorbeeld zeer laag gelegen polders) niet langer
bewoonbaar moeten worden geacht. Op die plaatsen zal dan een selectieve terugtocht van de bevolking (zieken en ouden van dagen eerst?) dienen plaats te vinden. Voor huisvesting en transport van deze personen zal naar alternatieve locaties moeten worden gezocht, die goed ontsloten moeten worden. Die ontsluiting stelt extra eisen aan de begeleidende infrastructuur. Om dit complexe terrein in kaart te brengen en terzake enige richtlijnen voor toekomstig beleid te ontwikkelen, is een tweede Commissie Veerman vereist. Deze zou onder meer de volgende onderwerpen dienen te onderzoeken: • Welke essentiële vormen van infrastructurele voorzieningen (nutsbedrijven, computercentrales, e.d.) dienen te worden veiliggesteld en welke locaties zijn daartoe het meest geëigend? • Welke aanvullende infrastructuur (wegen, spoorwegen) dient te worden aangelegd om in geval van een calamiteit voldoende vluchtwegen te bieden? • Welke gebieden/personen/instellingen in de Randstad komen als eerste (en eventueel als laatste?) in aanmerking voor een selectieve terugtocht? • Welke locaties (bijvoorbeeld in het oosten van het land) lenen zich voor een tijdelijke en welke voor een meer permanente opvang van de aldus ontheemden? Op welke wijze kunnen deze worden ontsloten? Denkbaar is dat dit onderzoek leidt tot alternatieve scenario’s. Deze kunnen dienstbaar zijn aan een geleidelijke en flexibele, aan de wisselende omstandigheden aangepaste, beleidsreactie op de komende klimaatverandering. Prof. mr. J. Wessel (emeritus hoogleraar waterbeheer TU Delft)
Digitale foto’s Als u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi. Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!
H2O / 25/26 - 2008
25
Cursussen en workshops RIONED Behalve de bekende minicursussen (op 19 maart a.s.) geeft Stichting RIONED ook andere cursussen voor professionals om bij te blijven op rioolgebied. Onderstaand een chronologisch overzicht van de cursussen die RIONED voor 2009 in de pijplijn heeft zitten.
O
p 14 en 22 januari geeft RIONED de cursus Renovatie van riolen. Hierin komt aan de orde hoe riolen gerenoveerd kunnen worden en welke mogelijkheden de opdrachtgever heeft om grip te krijgen op de kwaliteit en de kosten. Deze tweedaagse cursus wordt in Ede gegeven. Deelname kost begunstigers van RIONED 900 euro, voor anderen 1.800 euro. Ook in Ede vindt de cursus Visuele inspectie rioolstelsel voor rioleringsbeheerders plaats. Deze cursus is gericht op opdrachtgevers van inspecties. Hij of zij verwerft inzicht in wanneer er aanleiding is voor een inspectie en hoe vaak dat moet gebeuren. Deze tweedaagse cursus wordt twee maal gegeven: op 27 januari en 3 februari en op 10 en 17 september. De kosten voor deze cursus bedragen 1.050 euro voor begunstigers en 2.100 euro voor niet-begunstigers. Juridisch denken en werken voor rioleringsbeheerders behandelt begrippen die van belang zijn voor rioleringsbeheerders, zoals ‘aansprakelijkheid’ en ‘doelmatigheid’. Deze begrippen komen terug in diverse wetten en regels die van belang zijn voor beheerders, zoals de nieuwe grondwaterzorgplicht. Deze cursus wordt op 10 maart
in Ede gehouden. Deelname kost 450 euro voor begunstigers, 900 euro voor nietbegunstigers. Op 17 en 24 maart vindt in Ede de cursus Inspecteur - visuele inspectie riolering plaats. Deze cursus wordt op 3 en 10 november herhaald. In de cursus komt de betekenis van visuele inspectie aan bod, het classificeren volgens NEN EN 13508-02 en NEN 3399, het waarborgen van de kwaliteit van inspecties, het samenspel tussen opdrachtgever en opdrachtnemer en de veiligheidseisen bij het werken aan en in het rioolstelsel. Deelname aan deze cursus kost 1.050 euro voor begunstigers en 2.100 euro voor niet-begunstigers. Communicatie met bewoners staat op 7 april centraal. Communiceren met bewoners over het juiste gebruik van het riool (geen vochtige doekjes etc.) komt aan de orde, net als het samenspel tussen rioleringsbeheerder en communicatieadviseur. De kosten voor deze ééndaagse cursus, die in Ede wordt gegeven, bedragen 450 euro voor begunstigers en 900 euro voor niet-begunstigers. Welke contractvormen bestaan er? Wat houden deze in? Welke regelgeving is
Nieuwe cursussen SPO De Stichting PostAcademisch onderwijs geeft het eerste kwartaal van het nieuwe jaar een viertal cursussen die verschillende aspecten van de watersector bestrijken: waterbeheer, waterkwaliteit en de klimaatverandering en de gevolgen voor het waterbeheer.
D
e zojuist gehouden landelijke overstromingsoefening Waterproef staat centraal tijdens de gelijknamige driedaagse cursus. Op 11 en 12 februari en 4 maart wordt teruggeblikt op de oefening en de nationale en regionale planvorming. Er wordt ingegaan op de verbeterpunten in de afstemming tussen de waterbeheerder, de wegbeheerder en de rampenbestrijder. Ook komt de rampenbestrijding in de regio en op nationaal niveau aan de orde. Deelname aan deze in Delft te geven cursus kost 1.035 euro. Op 5 en 6 maart worden de klimaatverandering en de zeespiegelstijging behandeld. De nadruk hierbij ligt op de aspecten die van belang zijn voor het waterbeheer. De huidige inzichten, observaties, zekerheden en onzekerheden komen aan de orde, het kiezen van het juiste scenario en andere zaken die waterbeheerders helpen voorbereid te zijn op wat er in de toekomst op ons afkomt. De deelnamekosten bedragen 895 euro, de locatie is Delft.
26
H2O / 25/26 - 2008
De analyse en diagnose van aquatische ecosystemen staan centraal tijdens de cursus ‘Van helder naar troebel... en weer terug’. Zoals de titel al aangeeft doet de cursist actuele kennis op over aquatische ecosystemen, inzicht in de processen die spelen, maar ook de beleidsmatige context. De deelnemer is na afloop in staat een ecologische systeemanalyse uit te voeren. Deze cursus wordt op 12 en 13 maart in Breukelen gegeven. Deelname kost 895 euro. Het advies van de Deltacommissie staat centraal in Delft op 18 en 19 maart. Behalve het advies zelf worden achtergronden gegeven en beschouwingen gehouden. Er is ruimte voor discussie en er wordt gekeken naar de consequenties van de uitvoering van het advies voor de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland. De kosten van deze cursus bedragen 825 euro. Voor meer informatie: (015) 278 46 18 of www.pao.tudelft.nl.
daarop van toepassing? Deze en andere vragen komen aan de orde op 21 april in Ede. Deelname aan de cursus Contracteren, aanbesteden en toezicht kost 450 euro voor begunstigers en 900 euro voor niet-begunstigers. Tenslotte wordt op 4 en 11 juni de tweedaagse cursus NEN 3398 Onderzoek en beoordelen rioleringsobjecten in Ede gegeven. In deze cursus komt aan de orde hoe NEN 3998 gebruikt moet worden om rioleringsobjecten te onderzoeken en te beoordelen, welke informatie daarvoor nodig is en hoe die informatie geïnterpreteerd moet worden. De cursus, die 1.050 euro voor begunstigers kost en 2.100 euro voor nietbegunstigers, wordt op 22 en 29 september herhaald. Voor meer informatie: Chris de Boer (0318) 63 11 11 of
[email protected].
Hbo-cursus integraal waterbeheer Hoewel het begrip ‘integraal waterbeheer’ al helemaal ingeburgerd is, is de uitvoering niet altijd zo makkelijk. Verschillende belangen en functies botsen regelmatig met elkaar. In de zevendaagse hbo-cursus integraal waterbeheer van Hogeschool Van Hall Larenstein komt deze problematiek aan de orde.
V
erschillende functies als landbouw, wonen en natuur stellen ieder hun eigen eisen aan het watersysteem. De randvoorwaarden die water aan de functies zou moeten stellen en de eisen van de verschillende functies botsen vaak. Redenen te over om eerst de verschillende elementen te bekijken. Deze cursus, waarbij zowel het landelijk als het stedelijk gebied aan bod komen, komt hieraan tegemoet. De cursus is interessant voor technische- en beleidsmedewerkers, medewerkers van gemeenten, waterschappen, provincies en adviesbureaus. De cursus start op 3 maart en staat vooralsnog gepland voor: 3, 10, 17, 24 en 31 maart en 7 en 14 april 2009. De kosten voor deelname bedragen 2.350 euro. Voor meer informatie: (026) 369 56 40 of www.vanhall-larenstein.nl/tenc.
informatie Praktijkmiddag Waterwet en Wet ruimtelijke ordening
Van stedelijke wateropgave naar robuust systeem
Het Nirov geeft op 12 maart een praktijkmiddag over de Waterwet en Wet ruimtelijke ordening. Tijdens deze middag worden de wetten uitgelegd, maar ook geïllustreerd aan de hand van praktijkvoorbeelden.
Begin volgend jaar begint bij Wageningen Business School de driedaagse cursus ‘Van stedelijke wateropgave naar robuust systeem’.
A
an bod komen de veranderingen die de nieuwe wetgeving meebrengt voor de waterbeheerder. De samenhang tussen beide wetten en het werken met de beschikbare uitvoeringsinstrumenten staan daarbij centraal. Zijdelings komt ook de samenhang met de Wet gemeentelijke watertaken en de grondexploitatiewet aan de orde. Aan de hand van twee praktijkvoorbeelden worden ervaringen met de nieuwe werkwijze en de regelgeving geïllustreerd. In de aansluitende discussie staan vragen centraal als: wat betekent de nieuwe wetgeving voor de ruimtelijke inrichting en voor de uitvoering van het waterbeheer? Hoe kan men met behulp van deze wetten de wateropgave in de ruimtelijke inrichting realiseren? Welke instrumenten zijn daarvoor wanneer het beste inzetbaar? Wat kan de waterbeheerder of ruimtelijke ordenaar straks zelf wettelijk regelen? De bijeenkomsten vinden plaats in Utrecht. De kosten voor deelname bedragen 249 euro voor Nirov-leden en 375 euro voor niet-leden.
G
emeente, waterschap, provincie en waterleidingbedrijf staan voor drie belangrijke wateropgaven: de regenwater-, de grondwater- en de afvalwateropgave. In deze cursus staan met name de eerste twee opgaven centraal. Hoe het klimaat de komende tientallen jaren gaat veranderen,
weten we niet. Wel dat we rekening moeten houden met onzekerheid en extreme situaties wat betreft wateroverlast en droogte. Hoe gaan we hiermee om bij onze benadering van water in de stad en bij de invulling en uitvoering van de wateropgave? Daarnaast kunnen we ook ontwerpen met water, voegt water een dimensie toe aan de inrichting van gemeenten. Denk daarbij aan groene daken en waterpleinen. In de cursus staat het bestaand stedelijk gebied centraal. Veel naoorlogse wijken zijn aan herinrichting en renovatie toe. De vragen worden beantwoord aan de hand van lezingen en discussies, de casus Poptahof te Delft en een excursie naar Nijmegen (de wijken Hatert en Grootstal). De deelnamekosten bedragen 1.475 euro. De cursusdata zijn 27 en 28 januari en 3 februari. Voor meer informatie: (0317) 48 40 93 of www.wbs.wur.nl.
Voor meer informatie: Hermine Erenstein (070) 302 84 70.
Schriftelijke cursussen Euroforum Euroforum geeft, behalve ‘gewone’ cursussen en symposia, ook een aantal schriftelijke cursussen. Met name de cursussen ‘Watermanagement’ en ‘Grondbeleid’ kunnen interessant zijn voor de waterbeheerders.
D
e zeespiegel stijgt, de bodem daalt, het weer wordt extremer en de economische risico’s in de meest kwetsbare delen van Nederland worden steeds groter. We moeten leven met water in plaats van strijden tegen water. Deze verandering in denken bepaalt het hedendaagse beleid, en de wetgeving verandert mee. De schriftelijke cursus Watermanagement wordt opnieuw uitgebracht en speelt in op al deze veranderingen. Er wordt een brug geslagen tussen het fysieke domein (hoe beïnvloeden grondwater, oppervlaktewater en regenwater elkaar, hoe heeft de mens daarin ingegrepen?) en het menselijke domein (met bijvoorbeeld beleid, regelgeving en kosten, maar ook beleving). De cursus Watermanagement speelt in op al deze veranderingen. Er wordt een brug geslagen tussen het fysieke domein (hoe
beïnvloeden grondwater, oppervlaktewater en regenwater elkaar, hoe heeft de mens daarin ingegrepen?) en het menselijke domein, met beleid, regelgeving en kosten, maar ook beleving. Deze cursus start op 13 maart en bestaat uit tien schriftelijke lessen, een cd-rom met definities en begrippen en een afsluitende bijeenkomst. De deelnamekosten bedragen 1.895 euro.
Cursus Grondbeleid Het grondbeleid is sinds 1 juli jl. volledig veranderd. De nieuwe Wro is in werking getreden, daarnaast geldt nu het nieuwe Bro. De schriftelijke cursus Grondbeleid biedt een overzicht van de belangrijkste veranderingen en vragen in dit vakgebied. De deelnemer krijgt de beschikking over een lespakket dat op heldere en begrijpelijke wijze inzicht biedt in een complexe materie die sterk in ontwikkeling is.
De cursus Grondbeleid is opgebouwd uit 13 delen, de cursist ontvangt daarnaast een cd-rom met rekenvoorbeelden en documentatiemateriaal. De cursus wordt afgesloten met een workshop. De cursisten kunnen dan ervaringen met medecursisten en de auteurs uitwisselen en vragen stellen naar aanleiding van de lesstof en hun eigen werkpraktijk. Deze cursus start op 6 maart. De 13 delen zijn: Grondpolitiek, Regionaal grondbeleid/ Lokale beleidsnota’s, Grondexploitatie, Rekenmodellen, Belastingheffing I, Belastingheffing II, Kostenverhaal, Grondverwerving, Wet Voorkeursrecht gemeenten, Vastgoedbeheer, Gronduitgifte, Bodemverontreiniging en als laatste Publiek-Private samenwerking. De deelnamekosten voor deze cursus bedragen 2.095 euro. Voor meer informatie: (040) 292 59 50 of www.euroforum-uitgeverij.nl.
H2O / 25/26 - 2008
27
Peel en Maasvallei steunt waterprojecten in Gambia en Kameroen Waterschap Peel en Maasvallei werkt samen met de Nederlandse stichtingen De Evenaar en Tumani Tenda Development Foundation aan een drinkwaterproject in Gambia. Ook steunt het schap een project om waterproblemen in de stad Batouri (Kameroen) op te lossen.
I
n Gambia wordt gewerkt aan de watervoorziening voor zeven dorpen die nu nog geen of onvoldoende drinkwater hebben. Lokale partijen slaan nieuwe waterputten of verbeteren de bestaande
putten. Het waterschap financiert ongeveer de helft van de projectkosten: 15.000 euro. In de stad Batouri in het zuiden van Kameroen overheersen wateroverlast, milieuen gezondheidproblemen. Het waterschap en
de stichting ‘Terug naar Batouri’ gaan samen met de lokale autoriteiten deze problemen aanpakken. Behalve een financiële bijdrage van ongeveer 30.000 euro zet het schap een aantal specialisten ter plaatse in.
De situatie in Batouri in Kameroen (foto: Waterschap Peel en Maasvallei).
Tweede schil Electraboezem in bedrijf De tweede schil van de Electraboezem (ten noordwesten van Groningen) is in werking gesteld. Deze beïnvloedt een gebied van ongeveer 100.000 hectare en past daar de waterhuishouding aan aan de gevolgen van de bodemdaling door aardgaswinning.
D
oor de bodemdaling stijgt relatief gezien het waterpeil. Het diepste punt van het gebied daalt naar verwachting tot 2050 met 40 centimeter. Om overlast te voorkomen, is besloten het waterpeil in het gebied in twee trappen van 20 centimeter te verlagen, het zogeheten schillenplan. Het waterpeil in het tweede schilgebied is vanaf 11 december jl. verlaagd van -0,93 meter naar -1,07 meter. De verlaging is bereikt door de schilgemalen Abelstok, Stad & Lande en Schaphalsterzijl in
28
H2O / 25/26 - 2008
werking te stellen. Deze gemalen reguleren de waterdoorvoer ten noordwesten van de stad Groningen. De voorbereiding duurde bijna 15 jaar. Dankzij de tweede schil hoeven de bewoners in het gebied zich minder zorgen te maken over te natte landbouwgronden, vochtige kelders en afname van de hoogte van dijken en kaden.
Brabant Water verkoopt waterflesjes voor vluchtelingen Brabant Water werkt mee aan de actie ‘Serious Request’ van 3FM. In de actie van 3FM staan deze keer vluchtelingen centraal. Brabant Water verkoopt van 19 tot en met 24
december waterflesjes voor een euro per stuk. De opbrengst wordt door het waterbedrijf verdubbeld en aan Serious Request geschonken.
D
e verkoop van één flesje levert twee euro op, genoeg voor het Rode Kruis om een jerrycan van tien liter te kopen. Deze jerrycans worden gebruikt om vluchtelingen van (drink)water te voorzien. Behalve geld inzamelen wil Brabant Water de mensen bewust maken van het feit dat schoon en veilig drinkwater niet overal vanzelfsprekend is. De waterflesjes symboliseren dat. 3FM organiseert dit jaar voor de vijfde keer de actie Serious Request. Nu staat hulp aan vluchtelingen centraal. Naar schatting zijn er op dit moment wereldwijd 36 miljoen vluchtelingen. Drie radiopresentatoren verblijven vijf dagen in het Glazen Huis op de Markt in Breda om aandacht te vragen voor de actie. Vorig jaar stond de actie in het teken van drinkwater: toen werd in totaal 5,2 miljoen euro opgehaald. Met dat geld heeft het Rode Kruis ruim 1,9 miljoen mensen geholpen aan schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen.
informatie / verenigingsnieuws
Waternetwerk een feit en het bestuur gekozen! Op 28 november hebben de ledenvergaderingen van NVA en KVWN ingestemd met de fusie van beide verenigingen tot Koninklijk Nederlands Waternetwerk. De officiële fusiedatum is 1 januari, maar als u nu al naar het bureau belt, hoort u de nieuwe naam. De ledenvergadering heeft ook ingestemd met het bestuur van Waternetwerk. Voorzitter wordt Roelof Kruize, nu nog voorzitter van de KVWN. Vanuit het KVWN-bestuur zijn ook Carleen Mesters, Nicolette Rigter, Peter Schouten (ook penningmeester) en Ad de Waal Malefijt overgestapt naar het Waternetwerk-bestuur. Het NVA-bestuur levert de volgende bestuursleden: GertJan Geerdink, Peter de Jong, Fons Nelen (secretaris van het nieuwe bestuur) en Johan Raap. De ledenvergadering heeft ook ingestemd met de begroting van Waternetwerk en de contributie voor 2009 is vastgesteld. Waternetwerkleden betalen in 2009 70 euro per kalenderjaar en krijgen daarvoor ook het blad H2O. Waternetwerk heeft ook sectieleden, die het tweemaandelijkse blad Neerslag krijgen als onderdeel van hun lidmaatschap. Zij betalen 22,50 euro per kalenderjaar. Tijdens de ledenvergadering op 28 november zijn twee prijzen uitgereikt: Bas van Leeuwen kreeg de NVA/KVWN-scriptieprijs en Jos van Winkelen de KVWN Water Ereprijs, bestaande uit een oorkonde en een kunstwerk. In de vorige uitgave van H2O kon u daar uitgebreid over lezen. Het bestuur heeft Monique Bekkenutte benoemd tot directeur van Waternetwerk. Monique Bekkenutte
Bas van Leeuwen ontving de NVA/KVWN-scriptieprijs uit handen van Agnes Maenhout.
Zij treedt op 1 januari 2009 in dienst (eerste werkdag 5 januari). “Waar gaan we bij Waternetwerk de komende tijd vooral aan werken? Enerzijds vervolgen we de lange traditie met programmagroepen, excursies en platformbijeenkomsten, H2O, Neerslag en Wateropleidingen. Anderzijds willen we ook vernieuwen en verbeteren. Daarom komen we op korte termijn met een duidelijk jaarprogramma voor 2009, zodat u tijdig de Waternetwerk activiteiten in uw agenda kunt zetten. Samen met de programmagroepen zijn actuele thema’s in de watersector geselecteerd. U kunt diverse programmadagen, seminars en workshops verwachten over maatschappelijk relevante waterthema’s. Vanuit onze inhoudelijke betrokkenheid willen we beleidsthema’s aanstippen en anderen aansporen om met maatschappelijke vragen aan de gang te gaan. We willen ook een aantal herkenbare momenten in het jaar waarop de vereniging zich laat zien.” “Bij de vormgeving van programmadagen willen we nadrukkelijk samenwerken met andere partners in de watersector. We kunnen elkaar zo versterken op de inhoudelijke thema’s, versnippering voorkomen en inhoudelijke sterke congressen, seminars en workshops tegen een redelijke prijs aanbieden. Om vraag en aanbod van kennis nog beter bij elkaar te brengen, zullen we bovendien onze internetdienstverlening vernieuwen en uitbreiden.” “Samen met vele bevlogen en betrokken leden van Waternetwerk hoop ik de komende tijd te werken aan een b(l)oeiende vereniging”, aldus Monique Bekkenutte. Degenen die 28 november aanwezig waren hebben met haar kennis kunnen maken - de andere leden krijgen die kans zeker in de loop van het jaar. Foto’s: Marjan van Houten
Vooraankondigingen Op vrijdag 13 februari verzorgt programmagroep Afvalwaterzuivering de bijeenkomst ‘De afvalwaterzuivering als energiefabriek: utopie of realiteit?’ in Lelystad. Leden krijgen begin januari een schriftelijke uitnodiging met meer informatie. In maart houdt de Contactgroep Emissiebeheer een middagbijeenkomst met als voorlopige werktitel ‘Drinkwater, beleid en ontwikkelingen schonere grondstof’.
Oproep voor bijdragen aan IWA-nieuwsbrief Geïnteresseerden wordt opgeroepen een bijdrage te leveren aan de IWA-nieuwsbrief Diffuse Pollution (nummer 29, uit te brengen in januari 2009). Een bijdrage van circa een halve pagina wordt op prijs geteld. De inhoud van de nieuwsbrief is gericht op aanpak van diffuse emissies, van onderzoek via beleid tot uitvoering. Via de nieuwsbrief kunt u aandacht vragen voor nieuwe ontwikkelingen, projecten, samenwerking, artikelen en publicaties. Eerste reacties graag naar ondergetekende. In eerste instantie gaat het om de vermelding van het idee of voorstel. De laatste datum voor het aanleveren van stukjes is 4 januari. Daar het een Engelstalige nieuwsbrief is, de tekst graag ook in het Engels aanleveren. We zijn bezig de nieuwsbrief om te vormen tot een internetbrief. Wilt u daarom de kernboodschap zoveel mogelijk in de eerste regels tekst verwerken. U kunt de reactie sturen naar Arno van Breemen (0320) 29 95 34 of
[email protected]. Arno van Breemen
H2O / 25/26 - 2008
29
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
Ik protesteer!
E
ind november vierden NVA en KVWN hun fusie tot Waternetwerk met het Watersymposium. Drink- en afvalwatermensen samen in één vereniging. Als directeur van Watercycle Research Institute KWR vind ik dat prachtig: nauwere persoonlijke banden versterken de samenwerking in de watercyclus. Ik werkte dan ook graag mee aan de voorbereidingen van dit symposium en liet me daarvoor zelfs op leeftijd discrimineren. Op de heenweg dacht ik nog dat een mens zo oud is als hij zich voelt, maar ter plekke kwam de aap uit de mouw: ik ben jonger dan ik me voel! Ik zal het uitleggen.
“De impact voor onze organisatie is enorm. Altijd hebben we gewerkt met (hoofd) klaarmeesters op de afzonderlijke rwzi’s. Binnenkort heb ik een groep van negen procesoperators-B, die klaar zijn om in 2012 te beginnen met de centrale aansturing van onze zuiveringen rond Eindhoven en Tilburg. Ook zijn de procesoperators voorbereid op alle nieuwe zaken die op ons afkomen.”
Samengebracht met generatiegenoten leerde ik al snel dat ik van de protestgeneratie ben én babyboomer. Boeiend is vooral hoe de carrières binnen mijn generatie gaan aflopen. Ik zal er geen doekjes om winden: mijn generatie stopt er voorlopig niet mee. We hebben namelijk niet geleden, zoals de generatie vóór ons. De generatie ná ons - generatie X - is daardoor jammer genoeg het haasje, want wij zijn te goed om aan opgeven te denken. Bovendien hebben wij ‘protesters’ niets met die ‘verloren’ generatie X, maar meer met de generaties van, zeg maar, overmorgen. Eigenlijk zijn die pragmatici onze kinderen, leerde ik.
Marcel Brands, afdelingshoofd Beheren Afvalwaterketen bij Waterschap De Dommel, is erg tevreden over het resultaat van het Praktijktraject Uitgebreide Techniek Afvalwaterzuivering (Pt-UTAZ) van Stichting Wateropleidingen. Op 12 november ontvingen twee van zijn medewerkers, Piet van der Zanden en Richard van Oirschot, als eerste in Nederland het felbegeerde diploma Pt-UTAZ. “Ik heb nu alvast een aantal deskundige en gemotiveerde medewerkers die veel meer verantwoordelijkheid aan kunnen, het gehele zuiveringsproces doorgronden en ook nog eens effectiever en efficiënter kunnen werken”, aldus Brands.
Ik voorzie een trend. Waterdirecteuren tekenen en masse bij en gaan tot op hoge leeftijd door. Chinese tijden! En eigenlijk geraak ik dus pas over een tijdje in de bloei van mijn leven; na een lange en welbestede carrière geef ik over vele jaren het stokje door aan mijn kinderen.
Brands vertelt over de plannen van De Dommel om de acht zuiveringsinstallaties en twee slibvergistingsinstallaties bij Eindhoven en Tilburg vanaf 2012 centraal aan te sturen. “Elke klaarmeester had altijd zijn eigen specifieke zuiveringsinstallatie en eigen werkwijze. Maar voor de nieuwe situatie heb ik een ploeg collega’s nodig die al onze zuiveringen kennen en ook voor elkaar kunnen invallen. Ik wilde ze ‘uit hun
Heerlijke middag gehad. Ik protesteer nog even door. Geen leeftijdsdiscriminatie meer. Bob Dylan here we come, Forever young! Fijne gedachte, zo bij het begin van een nieuw jaar. Wim van Vierssen (KWR Watercyle Research Institute)
30
Goede resultaten Praktijktraject-UTAZ voor Waterschap De Dommel
H2O / 25/26 - 2008
eigen hok’ halen en bij hun collega’s laten meekijken. Meer nog wilde ik een ontwikkeling in gang zetten die hun toekomstig functioneren zo optimaal mogelijk moet maken. Ik ben toen naar Wateropleidingen gestapt en in overleg met Edwin de Buijzer is het praktijktraject UTAZ ontstaan”, zo vertelt Brands. Op basis van de opleiding Uitgebreide Techniek Afvalwaterzuivering (UTAZ) en het Praktijktraject-TAZ van Wateropleidingen is samen met Vapro-OVP het PraktijktrajectUTAZ ontwikkeld. Edwin de Buijzer, programmamanager bij Wateropleidingen: “Theorie is één, maar toepassing in de praktijk is twee. Onder begeleiding van de eigen organisatie én Wateropleidingen voerden Richard en Piet acht taakopdrachten uit. Hiermee moesten zij zelfstandig aan de slag op de eigen werkplek. Het doel van Pt-UTAZ is om een directe koppeling te maken tussen de theorie van het zuiveren van afvalwater en de praktijk in de eigen werksituatie. Daarmee wordt veel meer inzicht verworven in de procesvoering en kunnen de kandidaten veel beter en zelfstandiger sturen in dat proces. Je kunt stellen dat de deelnemers in de breedte heel veel diepte leren. Bovendien vergroot de opleiding ook andere competenties. Ze moeten naast metingen, proefnemingen en sturen ook verslagen maken, presentaties houden en collega’s van andere afdelingen benaderen voor informatie.” Pt-UTAZ-gediplomeerde Richard van Oirschot (42): “Ik heb de cursus als vrij pittig ervaren, maar ik had een eigen begeleider op het bedrijf die mij bij twijfel op het goede spoor hield. Tijdens het werk verzamelde ik de informatie waar in de opdrachten om werd gevraagd, om ze vervolgens thuis verder uit te werken. Daar zat veel tijd aan vast, maar je groeide wel steeds breder in het vak. Voorheen werkte ik meer ad hoc. Als het ammoniumgehalte steeg, was het hup, snel wat zuurstof erbij. Of als het fosfaatgehalte
verenigingsnieuws wordt ook aandacht besteed aan relevante wetgeving, behoud van waterkwaliteit en de controle van drinkwaterinstallaties. Bij dit laatste onderwerp hoort ook aandacht voor Legionella en de rol van de waterbedrijven hierin. Daarmee is deze cursus bedoeld voor personen die zich in korte tijd de belangrijkste onderwerpen van de drinkwaterdistributie eigen willen maken, zowel van binnen als buiten de bedrijfstak van de drinkwatervoorziening. Deze tweedaagse cursus wordt op 1 en 8 april in Utrecht gegeven. De deelnamekosten bedragen 795 euro. Capita Selecta Drinkwaterproductie
In deze cursus, die met name bedoeld is voor mensen die in korte kennis willen maken met de belangrijkste aspecten van drinkwaterproductie, komen de belangrijkste principes en processen bij waterwinning en -zuivering aan de orde. Ook de energievoorziening, afstemming van productie en distributie en bedrijfsvoering van het drinkwaterproductiebedrijf komen aan bod. Na afloop heeft de deelnemer een actueel inzicht in het traject van bron tot drinkwater. Deelname aan deze cursus kost 795 euro. De cursus vindt plaats op 16 en 23 april in Utrecht. te hoog werd, direct chemicaliën doseren. Nu is het meer van eerst even beredeneren wat er aan de hand kan zijn en waarom de meting een ander getal aangeeft. Omdat je een veel beter inzicht in het zuiveringsproces hebt verkregen, kun je veel verfijnder en gerichter sturen. Hoewel ik over voldoende theoretische kennis beschikte, heb ik het praktijktraject als heel leerzaam en als een extra verrijking ervaren.”
zijn veel meer betrokken, de organisatie wordt er flexibeler van en het effluent wordt door de inzichten ook schoner. Daarnaast zijn Piet en Richard (omdat zij ook de opleiding rioleringstechniek hebben gevolgd) ook klaar om beter te kunnen inspelen op het toekomstige sturen in gemeentelijke rioolstelsels. Ik ben zeer tevreden met het Praktijktraject-UTAZ en de zeven andere collega’s komen er, hoop ik, ook snel aan!”
Piet van der Zanden (42), de tweede gediplomeerde: “Ook ik had voldoende theoretische kennis over het zuiveringsproces, maar het Praktijktraject-UTAZ heeft mij toch aanzienlijk meer bijgebracht dan ik verwachtte. Juist door de praktische benadering en alles wat er bij kwam kijken, kun je best stellen dat ik er ook in mijn algemene ontwikkeling op vooruit ben gegaan. Het hele zuiveringsproces als onderdeel van de totale waterschapsorganisatie en de raakvlakken met bijvoorbeeld het gemeentelijk rioolbeheer is mij veel duidelijker geworden. Ik ben dus nog meer betrokken bij mijn eigen werk en dat stimuleert ook weer extra.”
Tenslotte maakt Marcel melding van het voornemen van de Vereniging van Zuiveringsbeheerders om aan de hand van de uitkomsten van de benchmark een aparte opleiding te starten, waardoor beter aan de Wvo-verplichtingen kan worden voldaan. “Na mijn ervaringen met de Pt-UTAZ zeg ik: dat begrijp ik niet. Dat is helemaal niet nodig.”
Een klein punt van kritiek van beide gediplomeerden is dat er veel tijd zat tussen de uitvoering van de ene opdracht en het kunnen beginnen aan de volgende. “Als de volgende opdracht even op zich liet wachten, moest je je vervolgens toch weer opladen, om er tegenaan te gaan. En ook je priveleven er weer een beetje op in te stellen, want er gaat wel veel tijd in de uitwerking zitten.” Afdelingshoofd Marcel Brands erkent de ‘pittigheid’ van de cursus. Zelfs het hoger opgeleide technische personeel moest er zo nu en dan de eigen boeken bijpakken om de deelnemers goed te kunnen begeleiden, omdat sommige opdrachten vrij diep gingen. “Maar ik ervaar de praktijkgerichte cursussen van Wateropleidingen als een enorme verrijking van het personeel. De deelnemers
Olaf Lammers (Blauw goud)
Nieuwe cursussen Waterbegrippen
Het waterbeheer is continu in beweging en dat betekent dat binnen de waterschappen veel verandert. Om de klant goed te woord te kunnen staan en de taal van de inhoudelijk gerichte waterbeheerder te kunnen spreken, is voor onder meer financiële- en administratieve medewerkers, telefonisten en communicatiemedewerkers deze cursus ontwikkeld. Zij nemen kennis van de begrippen die voorkomen in ‘water’-Nederland en de laatste ontwikkelingen die van belang zijn voor de taken van de waterbeheerder. Deze cursus vindt plaats op 9 april in Utrecht en kost 625 euro.
Functieopleiding Controle van leidingwaterinstallaties
Het werkterrein van de inspecteur is continu aan verandering onderhevig door wijzigingen in de Waterleidingwet en het waterleidingbesluit. De aandacht ligt vooral op de controle van industriële leidingwaterinstallaties en minder op die van huishoudelijke installaties. In augustus 2003 heeft VROM Inspectie een richtlijn opgesteld. Deze bevat een invulling van de controletaak volgens artikel 15 van het Waterleidingbesluit. In september 2005 is deze inspectierichtlijn aangepast aan de meest recente wijzigingen van het Waterleidingbesluit. Een goede uitoefening van de controletaak vergt niet alleen kennis van de installatie, maar ook vaardigheden in de omgang met de klanten en inzicht in het wettelijk kader waarbinnen de inspecteur werkt. Deze opleiding reikt de deelnemer de benodigde kennis en vaardigheden aan om zelfbewust en doelgericht aan de slag te gaan. De opleiding is bedoeld voor adviseurs en medewerkers met uitvoerende taken binnen de wettelijke controletaak van leidingwaterinstallaties. Deze opleiding duurt tien dinsdagen en een ochtend, vanaf 3 februari in Utrecht. De deelnamekosten bedragen 2.750 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06 of Laura Bon (030) 606 94 15.
Capita Selecta Drinkwaterdistributie
De deelnemer krijgt in deze cursus in kort bestek een overzicht van de belangrijkste principes van ontwerp, aanleg en beheer van drinkwaterleidingsystemen. Daarbij
H2O / 25/26 - 2008
31
9Zegdk^cX^ZDkZg^_hhZalZg`i#O^_^hdcYZgcZbZcY!iddci VbW^i^ZZcaZ[!hiZZ`i]VVgcZ`j^iZc^ckZhiZZgi^c\gdiZ^ccd"
@jccZcdd`o^_ de_djgZ`ZcZc4
kVi^ZkZZcXgZVi^ZkZegd_ZXiZc#Dd`cjhiVVcWZZaYWZeVaZcYZ egd_ZXiZcdehiVeZa!W^_kddgWZZaYgdcYYZi]ZbVÉhkZ^a^\! WZgZ^`WVVgZcYjjgoVVb#HVbZcbZidcoZeVgicZghoZiiZc lZdch^ckddgYZ^cldcZghkVcDkZg^_hhZa#9VVg]ddgidd`YZ odg\kddghX]ddclViZgW^_!^cYZWdYZb!Zc^cWZ`Zc!`VcV" aZc!g^k^ZgZc!eaVhhZcZcbZgZc#7Zc_^_YZgZhjaiVVi\Zg^X]iZ
7ZaZ^YhbZYZlZg`Zg lViZg]j^h]djY^c\k$b bZiheZX^Va^hVi^ZlViZg`lVa^iZ^iZcZXdad\^ZY^ZYVVgW^c" cZc]ZiiZVb>ciZ\gVVaLViZgWZaZ^YVVc\VVibZZlZg`Zc4 ?ZldgYickVcdcoZVVchegZZ`ejciZckddgdcYZglZg" eZcVahYZ@VYZgg^X]ia^_cLViZgZcXVaVb^iZ^iZcWZhig^_Y^c\# 9VVgidZWZo^i_Z\ZYZ\Zc`Zcc^hkVc]ZilViZghnhiZZbZc hiZa_Z_ZÓZm^WZade!bZiZZcdeZcdd\ZcddgkddgVaaZ WZigd``ZcZc#HiV_ZWdkZcY^ZcdeZckddgZZchVaVg^hkVc bVm^bVVaÏ)#&+.!)(eZgbVVcY(+jjgeZglZZ`!YVc ^h_ZgZVXi^ZW^_odcYZglZa`db#
L^_lZg`ZcVVciZkgZYZcbZYZlZg`Zgh Egdk^cX^ZDkZg^_hhZa^hkddgj^ihigZkZcY^c]VVgeZghdcZZahWZaZ^Y ZcWZ]ddgi^c'%%-idiYZ7ZhiZLZg`\ZkZghkVcCZYZgaVcY
Pompen Afsluiters Systemen ■
■
Revisie noodzakelijk? Er zijn ook alternatieven mogelijk. Wereldwijd vertrouwen klanten op onze pompen, afsluiters en systemen. Niet in de laatste plaats omdat efficiency, een lange levensduur en bovenal veelzijdigheid bij onze producten centraal staan. Neem nou de pomp van het type Etanorm van KSB. Een bewezen betrouwbare schoonwater normpomp, waarvan er alleen al in Nederland vele duizenden draaien; een pomptype dat uitblinkt in eenvoud, maar ook in mogelijke materiaal-, asafdichtings- en opstelvarianten. Een pomp die standaard geleverd kan worden in een uitvoering die geschikt is voor drinkwater. Vanwege zijn korte levertijd, genormeerde maatvoering volgens EN733 en concurrerende prijsniveau kan het een prima alternatief zijn voor een revisie van uw huidige pomp.
80012
KSB Nederland B.V. – Wilgenlaan 68 – 1161 JN Zwanenburg – www.ksb.nl –
[email protected]
platform
Janjo de Haan, Praktijk Onderzoek Plant & Omgeving Willem van Geel, Praktijk Onderzoek Plant & Omgeving Kor Zwart, Alterra
Veel teelten op zand kunnen niet aan de nitraatnorm voldoen De oppervlakte- en grondwaterkwaliteit op de zandgronden in het zuidoosten van Nederland voldoen niet aan de normen van de Nitraatrichtlijn. De Nederlandse overheid heeft met de nieuwe mestwetgeving stikstofgebruiksnormen per gewas opgesteld. Onderzoek in het kader van het project Nutriënten Waterproof op proefbedrijf Vredepeel in Noord-Limburg toont aan dat de stikstofgebruiksnormen op deze locatie niet leiden tot het voldoen aan de waterkwaliteitsnormen in de gangbare open teelten. Verdere aanscherping van de normen zal leiden tot verlies aan opbrengst en een onvoldoende verlaging van de uitspoeling. Andere maatregelen zijn nodig om stikstofverliezen te beperken, zoals de inzet van grote groenbemesters als stikstofvanggewas, het afvoeren van gewasresten, de aanleg van zuiveringsmoerassen, beter bodembeheer en nieuwe teeltsystemen los van de grond. Veel van deze maatregelen zijn nog niet rijp voor uitvoering of economisch rendabel voor ondernemers.
I
n opdracht en met financiering van het ministerie van LNV is in 2005 op proefboerderij Vredepeel in het zuidoostelijk zandgebied het project Nutriënten Waterproof begonnen. Hier willen we oplossingen vinden om het nutriëntenverlies in de open teelten naar het gronden oppervlaktewater te beperken met behoud van een goede gewasopbrengst en -kwaliteit. Hoewel de nitraatgehalten in het bovenste grondwater zijn gehalveerd tussen 1992 en 2006 van ruim 180 à 200 mg/l naar 70 à 100 mg/l1), wordt in de zandgebieden nog niet voldaan aan de nitraatnorm van 50 mg nitraat per liter uit de Nitraatrichtlijn. De landbouw vormt een belangrijke bron van deze emissie.
maatregelen trachten we tot een zo hoog mogelijke stikstofbenutting te komen. Bij de stikstofbemesting houden we rekening met de stikstofaanvoer uit mineralisatie en depositie. We gebruiken een stikstofbijmestsysteem in prei, lelie en aardappel om het stikstofaanbod en de stikstofvraag zo goed mogelijk te synchroniseren. Verder dienen we de stikstof in maïs en prei als rijenbemesting toe2). De resultaten gemiddeld over de afgelopen drie jaar van beide varianten staan in tabel 1. Gemiddeld op bedrijfsniveau bleef de
De opbrengst en kwaliteit zijn relatief weergegeven ten opzichte van een streefniveau voor de regio dat is vastgesteld in overleg met telers uit de regio. Het streef-
Tabel 1: Gemiddelde werkzame stikstofgift, gebruiksnorm, nitraatconcentratie in het ondiepe grondwater, relatieve opbrengst en kwaliteit ten opzichte van streefniveau in periode 2005-2007 bij variant hoog.
Vergelijking van bedrijfssystemen In het project worden onder meer twee varianten van een rotatie van akkerbouwgewassen met prei en lelie vergeleken (zie tabel 1). Bewust is gekozen voor een hoog aandeel uitspoelingsgevoelige teelten in de rotatie. Bij de variant ‘hoog’ wordt ernaar gestreefd de stikstofmineralisatie van de bodem en het organische stofgehalte op peil te houden, onder andere door aanvoer van compost. Bij de variant ‘laag’ is het doel de mineralisatie en daarmee de stikstofuitspoeling te verlagen door aanvoer van zo weinig mogelijk organische stof.
aanvoer van werkzame stikstof net onder de gebruiksnorm. De aanvoer was bij de ene teelt hoger, bij de andere teelt lager dan de gebruiksnorm. Niettemin lag het nitraatgehalte in het ondiepe grondwater ruim boven de norm van 50 mg nitraat per liter: bij variant ‘hoog’ gemiddeld 117 mg/l en bij variant ‘laag’ 91 mg/l.
rotatie
aanvoer werkzame stikstof
gebruiksnorm 2008
nitraat in het ondiepe grondwater
relatieve opbrengst
relatieve kwaliteit
(kg N/ha)
(kg N/ha)
(mg NO3/l)
%
%
aardappel triticale lelie erwt + prei winter snijmaïs suikerbiet
233 164 151 41 176 136 118
250 150 145 30 235 175 145
166 95 128
138 69
84% 91% 139% 102% 92% 86% 105%
101% 96% 108% 98% 107%
gemiddeld
170
188
117
100%
102%
103
Door een combinatie van (innovatieve)
H2O / 25/26 - 2008
33
De toepassing moet echter zeer nauwkeurig gebeuren en het areaal dat dagelijks gezaaid kan worden, neemt sterk af. Daarom zijn er nauwelijks dergelijke machines in de praktijk actief. Gebruik van digestaat kan de totale stikstofaanvoer ook beperken. Digestaat heeft een groter direct werkzaam deel van de stikstof in vergelijk met drijfmest. Gebruik van langzaam werkende meststoffen bleek geen aanwijsbaar effect te hebben op het risico op uitspoeling. De mogelijke besparing op stikstof bij gebruik van plaatsspecifieke bemesting met GIS en GPS is nog niet duidelijk, maar deze maatregelen lijken geen grote bijdrage te hebben in het verlagen van de stikstofaanvoer. Tot slot is een nieuwe bemestingstechniek in onderzoek die vloeibare meststoffen onder hoge druk (50 tot 150 bar) 10 tot 20 centimeter in de bodem schiet. Met deze techniek kunnen meststoffen dicht bij de plant geplaatst worden, waardoor stikstof mogelijk efficiënter benut wordt.
Na-oogstmaatregelen In maïs is het mogelijk 30 procent te besparen op de stikstofgift door dierlijke of kunstmest in de rij toe te passen. Vanwege de noodzakelijke nauwkeurigheid en de afname van het areaal dat dagelijks gezaaid kan worden wordt deze techniek voor dierlijke mest nog nauwelijks in de praktijk gebruikt.
niveau ligt boven het gemiddelde en is de opbrengst die onder goede groeiomstandigheden haalbaar is. De kwaliteit van de geoogste producten was in de beide varianten gelijk. De opbrengsten lagen in 2005 en 2006 ook op een gelijk niveau. In 2007 waren de opbrengsten in variant ‘laag’ gemiddeld vijf procent lager dan in variant ‘hoog’. Het vermoeden is dat dit een gevolg is van de ingezette verschaling bij variant ‘laag’. Gewasopbrengsten blijven achter op schrale bodems door een grotere vatbaarheid voor bodemziekten en -plagen en in perioden tekort aan beschikbare nutriënten en water. Ook dit jaar was de gewasstand bij variant ‘laag’ gemiddeld genomen wat slechter dan Elke winterperiode tussen november en maart is het bovenste grondwater vijf tot zes keer bemonsterd op nitraat. De nitraatuitspoeling was gemiddeld 117 mg/l in variant hoog (met gebruik organische mest) en gemiddeld 91 mg/l in variant laag (zonder gebruik organische mest).
bij variant ‘hoog’ en is bij een deel van de tot nu toe geoogste gewassen de opbrengst wederom wat lager. Voortzetting van het onderzoek zal hierover uitsluitsel moeten geven. Vergelijking met de praktijkpercelen op het proefbedrijf geeft aan dat ook in variant ‘hoog’ de gewasopbrengsten soms achterblijven. Ook daar verschraalt mogelijk de bodem door een lagere aanvoer van organische mest.
Effect verlaagde gebruiksnormen In 2005 en 2006 is bij aardappel, suikerbiet en maïs ook gekeken naar het effect van verlaging van 20 tot 30 procent van de stikstofgebruiksnormen op de gewasopbrengst en de verlaging van de nitraatuitspoeling. Het effect van de verlaagde stikstofgebruiksnorm gaf gemiddeld een kleine opbrengstderving: in sommige gevallen wel in andere gevallen niet. Effect op de kwaliteit was er niet. Lagere gebruiksnormen verlagen weliswaar ook de uitspoeling maar onvoldoende om in de buurt van de nitraatnorm te komen3). Om via bemesting voor deze rotatie aan de nitraatnorm te voldoen, moeten de gebruiksnormen zover verlaagd worden dat het sterk de vraag is of een economisch rendabele akker- en tuinbouw nog mogelijk is4),5). De gebruiksnormen liggen nu op of al iets onder het landbouwkundig advies. Andere maatregelen hebben een groter effect in het verminderen van uitspoeling. Een aantal kansrijke maatregelen wordt hieronder besproken.
Bemestingstechnieken Diverse bemestingstechnieken hebben we toegepast of getest. Een effectieve techniek was het toepassen van rijenbemesting van kunstmest in ruim geplante of gezaaide gewassen als maïs. Hiermee kan 30 procent op de stikstofgift bespaard worden. Rijenbemesting kan ook met dierlijke mest in maïs.
34
H2O / 25/26 - 2008
Na de oogst zijn, waar mogelijk, groenbemesters ingezaaid. In de meeste gevallen ruimt het hoofdgewas pas in de herfst het veld, waardoor de groenbemester pas laat kan worden gezaaid, slecht tot ontwikkeling komt en daardoor maar weinig stikstof meer kan opnemen. Ook wordt de inzet van (winterharde) groenbemesters sterk beperkt door de aaltjesproblematiek op zandgronden. Inmiddels verricht Plant Research International onderzoek naar alternatieve plantensoorten als groenbemester, die zich goed ontwikkelen bij late zaai, winterhard zijn en die geen schadelijke probleemaaltjes vermeerderen. Verder was de intentie om stikstofrijke gewasresten als bietenloof en erwtenloof af te voeren. Uit gewasresten kan tot meer dan de helft van de stikstof uitspoelen6). Het was echter na oogst van de suikerbieten en erwten niet meer mogelijk om het loof nog te verzamelen. Verzamelen en afvoeren van het loof vraagt om aanpassing van de huidige oogstmachines. Daarnaast moeten afgevoerde gewasresten verwerkt worden. Compostering of vergisting zijn de meest voor de hand liggende oplossingen. Technisch is dit mogelijk, maar aan de praktische uitvoering zitten nog veel haken en ogen. Zo is bij compostering de regelgeving nog een belemmering, omdat voor een goede compostering vaak aanvullend organisch materiaal van buiten het bedrijf moet worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld voor een goede compostering van gewasresten van groenten zijn stro of houtsnippers nodig. Voor vergisting is de capaciteit nog beperkt, waardoor het vergisten van gewasresten momenteel geen interessante optie is. De compost of het digestaat van de gewasresten moeten na verwerking wel worden teruggebracht om het organische stofgehalte van de bodem op peil te houden. Afvoeren en verwerken van gewasresten is nu economisch niet interessant voor de meeste ondernemers, maar kan dat op de langere termijn wel worden als de energieprijzen verder blijven stijgen en de mestwetgeving verder wordt aangescherpt7).
platform Zuivering drainwater Een andere maatregel die we onderzoeken, is het intensief draineren van de percelen, het drainwater opvangen en zuiveren in een zuiveringsmoeras. In een zuiveringsmoeras wordt nitraat omgezet in stikstofgas. Zuivering van drainwater kan direct of met een tussenopslag. Nadeel van directe zuivering is dat veel drainwater in de winter door het moeras stroomt wanneer de zuiveringscapaciteit van de bufferstrook laag is. Met een opslag kan afhankelijk van de zuiveringscapaciteit van het zuiveringsmoeras drainwater doorgevoerd worden. Hierdoor wordt veel meer stikstof uit het water gehaald maar het systeem is door de opslag ook veel duurder. Met een zuiveringsmoeras met opslag kunnen we ongeveer 60 procent van de stikstof uit het drainwater halen. Met directe zuivering hebben we nog weinig metingen maar we verwachten 5 tot 15 procent van de stikstof te kunnen verwijderen8). Naast het zuiveren van drainwater kunnen maatregelen als een betere slootinrichting, voorkómen van afspoeling van het perceel en gebruik van samengestelde peilgestuurde drainage het verlies van stikstof beperken9).
Alternatieve teeltsystemen We onderzoeken op proefbedrijf Vredepeel ook het perspectief van alternatieve teeltsystemen voor vollegrondgroenten om uitspoeling te verminderen. Het betreft fertigatie in combinatie met folie en teelt uit de grond op water. Het laatste is tevens in onderzoek op proeftuin Zwaagdijk. Bij fertigatie worden via druppelslangen regelmatig kleine porties stikstof toegediend, opgelost in het irrigatiewater. Door de geleidelijke aanvoer is de efficiënte hoger en spoelt minder stikstof uit. Door daarbij ook de bedden of ruggen waarop wordt geteeld, met folie af te dekken kan in natte perioden nog meer uitspoeling worden voorkomen. De teelt uit de grond vindt plaats in goten of bakken en is onafhankelijk van de bodem. Het gewas groeit hierbij met een voedings-
oplossing. Het vloeistof- en voedingstoffenoverschot wordt afgevoerd en opgevangen en kan worden gezuiverd en/of opnieuw worden gebruikt. Deze teeltsystemen brengen enerzijds hogere kosten met zich mee, anderzijds zijn hogere opbrengsten mogelijk. We gaan na of rendabele teeltsystemen ontwikkeld kunnen worden die ook andere voordelen hebben op gebied van onder meer arbeid en betere teeltsturing en kwaliteit. We verwachten dat dit soort systemen alleen voor de gewassen met hoge financiële saldo’s een oplossing zijn10).
Bodembeheer Voor de gewassen met een lager financieel saldo lijkt een beter bodembeheer ook bij te dragen aan een efficiënter nutriëntenbeheer. Hierbij gaat het om een gezonde bodem, zowel qua ziekten en plagen, vruchtbaarheid en structuur. Een optimale structuur en bodemvruchtbaarheid leiden tot een goede water- en nutriëntenvoorziening, een goede groei en een gezond bodemleven. Deze laatste twee zorgen ook voor minder aantastingen in het gewas van bodemziekten en -plagen. De sleutel ligt hier in een optimaal organisch stofbeheer. Over bijvoorbeeld de rol en benodigde samenstelling van organische stof om tot een betere nutriëntenbenutting te komen is echter nog veel onbekend. Ook is nog veel onderzoek nodig om tot onderbouwde maatregelen voor een betere bodemgezondheid te komen11).
Discussie en conclusie Uit het onderzoek in ‘Nutriënten Waterproof’ blijkt dat het zeer lastig is om in de open teelten op de zuidelijke zandgronden te voldoen aan de nitraatnorm. In de afgelopen jaren zijn al veel stappen gezet en ook hier blijkt dat de laatste loodjes het zwaarste zijn. Verlaging van de bemesting is onvoldoende om de norm te halen en geeft een groot risico op vermindering van opbrengsten. Een alternatieve oplossing is extensivering van de regio. Door minder uitspoelingsgevoelige gewassen te telen zal het nitraatge-
In drie typen zuiveringsmoerassen wordt stikstof verwijderd uit drainwater. Naast de zuiveringsmoerassen ligt de wateropslag waardoor we water kunnen zuiveren op momenten dat de zuiveringscapaciteit van de moerassen het hoogste is.
halte dalen. Ook dit heeft grote financiële consequenties. Daarnaast verplaatsen we dan het probleem: veel van de uitspoelingsgevoelige gewassen kunnen alleen goed op deze zandgronden worden geteeld. Het verbieden van deze teelten in bepaalde gebieden verplaatst veelal het probleem naar andere regio’s of het buitenland en schaadt bovendien het economisch belang van de landbouw in Nederland. Als we de waterkwaliteitsnormen willen halen met beperkte economische effecten zijn technische oplossingen de enige weg. We verwachten dat deze nog veel kunnen bijdragen, maar voor veel oplossingen moeten nog een aantal technische en organisatorische problemen worden verholpen. Veel van de hierboven beschreven oplossingen kosten nog een aantal jaar voordat agrarische ondernemers ze kunnen toepassen. Ze hebben gezamenlijk wel de potentie om de waterkwaliteitsnormen te halen of er tenminste meer in de buurt te komen. LITERATUUR 1) Hooijboer A., B. Fraters en L. Boumans (2007). Waterkwaliteit op landbouwbedrijven. Evaluatie Meststoffenwet 2007. RIVM. Rapport 680130002/2007. 2) Haan J. (2006). Terugdringen nutriëntenverliezen. Nutriënten Waterproof van plan tot uitvoering. Praktijkonderzoek Plant en Omgeving. PPOpublicatie 351. 3) Van Geel W., J. Haan, F. de Ruijter, A. Smit en H. Verstegen (2008). Effect verlaging gebruiksnorm en afvoer gewasresten op de nitraatuitspoeling: deelonderzoek voor Telers Mineraal Paraat, uitgevoerd in 2005-2007 binnen project Nutriënten Waterproof. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. 4) Van Dijk W. en J. Schröder (2007). Adviezen voor stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgrond bij verschillende uitgangspunten. Praktijkonderzoek Plant en Omgeving. PPO-publicatie 371. 5) Van Dijk W., H. ten Berge, A. van Dam, W. van Geel en J. van der Schoot (2007). Effecten van een verlaagde stikstofbemesting op marktbare opbrengst en stikstofopname van akker- en tuinbouwgewassen. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. PPO-publicatie 366. 6) De Ruijter F., H. ten Berge en A. Smit (2008). The fate of nitrogen from crop residues. ISHS symposiumToward ecologically sound fertilization strategies for field vegetabple production. 7) De Wolf M. en J. de Haan (2005). Gewasresten afvoeren: utopie of optie? Praktijkonderzoek Plant en Omgeving. 8) Clevering O., H. Verstegen, J. van Meijel en J. de Haan (2007). Zuiveringsmoerassen voor drainwater. Tussenrapportage. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. 9) Clevering O. en J. de Haan (2006). Boeren voor schoon oppervlaktewater, perspectieven voor inrichtingsmaatregelen in het agrarisch gebied. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. 10) De Haan J. en C. van Wijk (2007). Teelt uit de grond: verkenning van de mogelijkheden voor het telen van vollegrondsgroenten uit de grond. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. PPOpublicatie 369. 11) Van Dam A., H. de Boer, M. de Beuze, A. van der Klooster, L. Kater, W. van Geel en P. van der Steeg (2006). Duurzaam bodemgebruik in de landbouw: advies uit de praktijk. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. PPO-publicatie 340101.
H2O / 25/26 - 2008
35
Jelka Appelman, Ministerie van VROM José Vos, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Extra maatregelen op Europees niveau nodig voor chemische KRW-doelen Volgens de Kaderrichtlijn Water moet oppervlaktewater voldoen aan milieukwaliteitsnormen. Voor prioritair gevaarlijke stoffen geldt als extra doelstelling dat emissies uitgefaseerd moeten worden (nulemissie). Puntbronnen zijn in Nederland bekend en gereguleerd. In Nederland heeft diffuse verontreiniging dan ook bijzondere aandacht. Cadmium, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak), zink en koper zijn stoffen waarvoor aanvullende maatregelen op Europees niveau noodzakelijk zijn, zeker als het gaat om nulemissie. Voor deze stoffen is de relatieve belasting vanuit het buitenland aanzienlijk. Nederland heeft het voortouw genomen om deze conclusies op Europees niveau onder de aandacht te brengen en verder te brengen.
V
olgens de KRW moet oppervlaktewater voldoen aan de milieukwaliteitsnormen. Voor prioritair gevaarlijke stoffen geldt als extra doelstelling het uitfaseren van emissies (nulemissie). Onder prioritair gevaarlijke stoffen vallen onder andere cadmium en enkele polycyclisch aromatische koolwaterstoffen. Voor een aantal stoffen worden in Nederlandse wateren de milieukwaliteitsnormen overschreden. Over het algemeen zijn puntbronnen goed in beeld en wordt vigerende regelgeving goed toegepast. In Nederland heeft de aanpak van diffuse verontreiniging dan ook bijzondere aandacht. Diffuse verontreiniging heeft als kenmerk dat er diverse bronnen zijn en dat belasting moeilijk is terug te vertalen naar de emissies uit die verschillende bronnen. Eind 2007 is het Uitvoeringsprogramma Diffuse Bronnen waterverontreiniging opgesteld1). Dit programma bevat voor Nederlandse probleemstoffen voor de belangrijkste diffuse bronnen maatregelen om tot emissiereductie te komen. Voor cadmium, pak, zink en koper* is geconstateerd dat aanvullende maatregelen op Europees niveau noodzakelijk zijn om KRW-doelen te halen. Voor deze stoffen geldt dat de relatieve belasting vanuit het buitenland aanzienlijk is (40 - 90 procent). Het RIVM heeft in opdracht van het ministerie van VROM voor deze stoffen studies uitgewerkt om beter inzicht te krijgen in haalbaarheid van KRW-doelen en welke
36
H2O / 25/26 - 2008
Afb. 1: Relatieve belasting van het oppervlaktewater door zink, koper, pak en cadmium.
Belasting oppervlaktewater
van gegevans van de ‘EmissieRegistratie’. Afbeelding 1 toont de diagrammen van de relatieve belasting van het oppervlaktewater door verschillende bronnen.
Als eerste stap zijn bronnen van belasting voor cadmium, pak, koper en zink in Nederland in kaart gebracht op basis
Voor cadmium geldt dat de grootste belasting plaatsvindt door landbouw,
maatregelen op Europees niveau noodzakelijk zijn2),3),4).
platform industrie en via rwzi’s en depositie via lucht. Precieze bronnen achter de rwzi’s zijn moeilijk te kwantificeren. Belangrijke bronnen voor koper- en zinkvervuiling zijn verkeer, huishoudens, bouwmaterialen, industrie en landbouw. Veevoer en (kunst) mest vormen de grootste bronnen voor vervuiling met zware metalen binnen de landbouw. Belasting van het oppervlaktewater met pak vindt voor een groot deel plaats via de lucht. Bronnen die pak naar de lucht uitstoten zijn bijvoorbeeld open haarden, industrie en verkeer. Scheepvaart en gecreosoteerd hout vormen bronnen die direct in het water terechtkomen.
Maatregelen om emissies terug te dringen Uit inventarisatie blijkt dat bronnen divers van aard zijn. Ze verschillen in route, in omvang en in verspreiding. Het Uitvoeringsprogramma Diffuse Bronnen1) maakt onderscheid naar probleemstoffen die primair op Europees niveau zouden moeten worden aangepakt en stoffen waarvoor nationaal bronbeleid mogelijk is om doelen te halen. De eerste groep betreft stoffen die Nederland vanwege Europese regelgeving dan wel de wens naar een gelijk speelveld (‘level playing field’) alleen in Europees verband geheel of gedeeltelijk kan/wil oplossen. Gelijk speelveld houdt in dat alle deelnemers binnen een bepaald marktsegment dezelfde regels moeten volgen en een zelfde concurrentiepositie hebben. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de Europese Commissie in de Richtlijn Prioritaire Stoffen naast milieukwaliteitsnormen ook maatregelenpakketten voor prioritaire stoffen voor zou schrijven. De Commissie is echter van mening dat lidstaten eerst alle bestaande EU-regelgeving goed moeten implementeren en uitvoeren. Wanneer dan blijkt dat aanvullende maatregelen op Europees niveau noodzakelijk zijn, kan de Europese Commissie beslissen om aanvullende maatregelen in te stellen. Daarom is van belang om inzicht te hebben of bestaande regelgeving goed is geïmplementeerd. Voor bronnen van vervuiling die meer dan tien procent bijdragen aan de belasting van het oppervlaktewater heeft het RIVM relevante Europese en nationale regelgeving geanalyseerd. Op basis van deze analyse is bekeken of Nederland de Europese regelgeving heeft geïmplementeerd, of aanvullende maatregelen op Europees niveau noodzakelijk zijn en welke regelgeving zich daartoe het best leent. Daarnaast is bekeken of de milieukwaliteitdoelstellingen (waaronder ook nulemissie) op basis van bestaande regelgeving voor deze stoffen haalbaar is.
Zijn aanvullende maatregelen nodig? In de RIVM-rapporten2),3),4) staan maatregelen per bron beschreven. Over het algemeen geldt dat Nederland voldoet aan de minimumeisen die de Europese wetgeving stelt. Wel worden voor cadmium, pak, koper en zink normoverschrijdingen gevonden in het oppervlaktewater en worden de prioritair gevaarlijke stoffen cadmium en pak nog steeds uitgestoten. Verder kan
geconcludeerd worden dat KRW-doelen voor cadmium en pak op korte termijn niet haalbaar zijn, zeker waar het gaat om nulemissie. Er zijn aanvullende maatregelen op EU-niveau nodig als het gaat om grensoverschrijdende- en productgerelateerde emissies. Hieronder volgt per stof een aantal voorbeelden waar aanpak op Europees niveau wenselijk is. Pak
Door onvolledige verbranding in openhaarden komt relatief veel pak in de lucht (64 procent van de totale uitstoot naar lucht in 2004). Voor deze pak bron is geen EU-wetgeving beschikbaar. Duitsland heeft een keurmerk ontwikkeld voor openhaarden en kachels. Nederland had in het verleden wetgeving over testen van houtkachels om koolstofmonoxide emissie te beperken. Pak-emissie wordt simultaan met koolstofmonoxide verminderd. Nederland heeft die wetgeving in 2005 onder druk van de Europese Commissie weer ingetrokken. Deze vond dat de Nederlandse maatregel handelsbelemmeringen binnen Europa optrok en daarmee het gelijke speelveldprincipe schond. Wegverkeer vormt eveneens een belangrijke bron. Nederland wilde personenauto’s verplicht laten uitrusten met roetfilters. Met deze filters worden minder kleine deeltjes en de daaraan gebonden pak de lucht in geblazen. Dit voorstel is door de Europese Commissie afgewezen omdat het de Europese interne handel verhindert. Nu stimuleert de Nederlandse overheid de toepassing van roetfilters met fiscale stimulansen/subsidies. Als resultaat wordt het merendeel van de personenauto’s (meer dan 80 procent) tegenwoordig met roetfilter verkocht. Een groot deel van de pak belasting komt echter vanuit het buitenland. Koper en zink
Mest is een significante bron van zware metalen in oppervlaktewater. Zware metalen komen via twee routes in de mest van vee terecht, namelijk door koper en zink in veevoer en additieven, en door de toepassing van kopersulfaat in desinfectie-
baden voor de hoeven van vee. Voor koperen zinkgehaltes in veevoer zijn op Europees niveau maxima gesteld. Nederland heeft om verlaging van de gehaltes gevraagd. De Europese Commissie heeft echter geen gehoor gegeven aan dit verzoek. Uit verschillende onderzoeken volgt dat koperen zinkgehaltes in veevoer naar beneden kunnen zonder de agrarische productie aan te tasten. Officieel zijn de koperbaden chemisch afval, maar in de praktijk komt het veel voor dat kopervloeistof door mest gemengd wordt en zo op het land terechtkomt. Er zijn schattingen dat 40 tot 50 procent van het koper in mest afkomstig is van koperbaden. Er zijn inmiddels alternatieven voor koperbaden bedacht die verder ontwikkeld kunnen worden. Voorlichting over de koperbaden wordt op initiatief van de landbouwsector opgezet. Het mengen van kopervloeistof door mest gebeurt ook in andere landen. Cadmium
Emissie in landbouw wordt voornamelijk veroorzaakt door het gebruik van gefosfateerde kunstmest en veevoer dat cadmium bevat. De huidige Europese regelgeving voor kunstmest bevat geen grenswaarde voor cadmium. De Europese Commissie heeft de intentie om een voorstel op te stellen voor cadmiumgehalte in kunstmest. Vooralsnog is er nog geen nieuwe regelgeving verschenen. Industrie is een andere belangrijke bron. Zowel de Europese cadmiumrichtlijn als de IPP- richtlijn** geven emissiegrenswaarden voor cadmium. Verdere ontwikkeling van technieken zal ertoe bijdragen dat emissies nog meer worden teruggebracht. Maar uit het gegeven dat cadmium emissie op basis van verschillende Europese regelgeving is toegestaan, blijkt dat nulemissie voor cadmium voorlopig niet haalbaar is.
Inzet Nederland op Europees niveau In het kader van het Uitvoeringsprogramma Diffuse Bronnen waterverontreiniging heeft het Rijk toegezegd aan de Tweede Kamer diffuse bronnen op Europees niveau te
H2O / 25/26 - 2008
37
tionaal spoor gevolgd worden om brongerichte maatregelen onder de aandacht te brengen. LITERATUUR 1) Ministerie van VROM (2007). Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen waterverontreiniging. 2) Vos J., S. Lukacs en M. Janssen (2008). EU-wide control measures to reduce pollution from WFD relevant substances: cadmium in the Netherlands. RIVM. Rapport 607633001. 3) Vos J. en M. Janssen (2008). EU-wide control measures to reduce pollution from WFD relevant substances: copper and zinc in the Netherlands. RIVM. Rapport 607633002. 4) Janssen M., S. Lucaks en J. Vos (2008). EU-wide control measures to reduce pollution from WFD relevant substances: polycyclic aromatic substances in the Netherlands. RIVM. Rapport 601714008. 5) Verschoor A. en E. Brand (2008). Afspoeling van bouwmetalen: risicobeoordeling van emissies van koper, lood en zink. RIVM. Rapport 711701078.
agenderen. Daartoe heeft VROM samen met het ministerie van VenW in mei 2008 een internationale workshop georganiseerd. Het doel van deze workshop was om informatie te delen over de haalbaarheid van de KRW-doelen en vervolgstappen te formuleren. Tijdens de workshop bleek dat de aanwezige lidstaten verwachten de doelen van de KRW-eis met betrekking tot de nul emissie voor pak en cadmium niet gehaald te hebben in 2027. Het volledig elimineren van emissies voor deze stoffen wordt onmogelijk geacht, gezien de diversiteit aan bronnen. Door het diffuse karakter van verontreiniging is er geen directe relatie tussen maatregelen en effecten. Bij de aanpak van diffuse bronnen is het belangrijk dat lokaal bekend is welke bronnen bijdragen aan de milieuproblematiek en in welke mate. Pas dan zijn effectieve maatregelen te nemen. Verder was men het erover eens dat Europese maatregelen nodig zijn wanneer het productgerichte maatregelen betreft of emissies grensoverschrijdend zijn. De resultaten van de workshop en het voorstel om een Europese werkgroep op te
richten zijn gepresenteerd aan de Europese Waterdirecteuren. De Europese werkgroep moet logische maatregelen op Europees niveau identificeren voor prioritaire stoffen. De Waterdirecteuren hebben het voorstel aangenomen.
Hoe verder? Nederland is trekker van de Europese werkgroep, samen met Frankrijk en de Europese Commissie. Het belangrijkste doel is om bronnen van prioritaire stoffen te identificeren die significant bijdragen aan waterverontreiniging, en waarvoor geldt dat de basis van bestaande maatregelen onvoldoende is. Bovendien is het doel om potentiële maatregelen om deze bronnen aan te pakken, te identificeren. De werkgroep presenteert in de eerste helft van 2010 een rapport. Vaststelling van het rapport door de EU Waterdirecteuren is gepland in de tweede helft van 2010. Op deze wijze zijn de resultaten beschikbaar voor de tweede planperiode. De werkgroep richt zich uitsluitend op prioritaire stoffen. Koper en zink zijn overige relevante stoffen. Voor deze stoffen zal (vooralsnog) een ander interna-
Ingezonden mededeling
38
H2O / 25/26 - 2008
NOTEN * Koper en zink zijn ‘overige relevante stoffen’. ** De IPCC-richtlijn verpllicht de lidstaten van de Europese Unie van grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning, gebaseerd op de best beschikbare technieken. In Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewater.
platform
Carlo Rutjes, Grontmij / Aquasense Wouter Quist, Waterschap Zeeuwse Eilanden Joost Bergsma, Bureau Waardenburg Marco Dubbeldam, Stichting Zeeschelp*
Het gebruik van KRW-maatlatten voor vis in kleine brakke wateren Onder de kleine brakke wateren binnen de Kaderrichtlijn Water valt een diversiteit aan wateren waar, onder natuurlijke omstandigheden, fundamentele verschillen in de visfauna voorkomen. Daardoor is gebruik en toetsen aan de vismaatlat anders dan alle andere maatlatten. Hoe deze maatlat toegepast kan worden, is landelijk niet scherp afgestemd en voor interpretatie vatbaar. Dit kan leiden tot grote variatie in uitkomsten. In dit artikel laten we zien hoe verschillen in gebruik van de maatlat kunnen leiden tot verschillende antwoorden. Hierdoor kunnen KRW-scores op de vismaatlat gemakkelijk klassegrenzen overschrijden wat voor waterbeheerders belangrijke implicaties heeft.
D
e wateren die volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW) onder het type M30 en M31 vallen, zijn verschillend van vorm en dimensie: poelen en wielen, plassen, sloten en kanalen. Deze wateren hebben een verschillende dynamiek in zoutconcentraties en verschillende connectiviteit met zee of het zoete achterland. De aanwezigheid van zoetwater-, brakke en mariene vissoorten is sterk afhankelijk van deze twee parameters. Toch worden ze beoordeeld met dezelfde maatlat. Tijd om de theorie en praktijk naast elkaar te leggen.
wateren. Hier kwam uit dat chloride en connectiviteit met de zee en het zoete achterland de belangrijkste factoren zijn die bepalen of soorten wel of niet in een waterlichaam kunnen voorkomen. Omdat deze parameters sterk verschillen tussen plassen, sloten, kanalen of kreken, is er dus niet één eenduidige referentietoestand te definiëren. Daarom is voor de beschrijving van de referentietoestand gekozen voor een referentie die de meest soortenrijke variant beschrijft; hiertegen kunnen in principe alle andere situaties worden afgezet.
Waterschap Zeeuwse Eilanden heeft hoofdzakelijk brakke wateren in haar beheergebied die binnen de Kaderrichtlijn Water als waterlichamen benoemd zijn. Deze wateren behoren tot de types M30 en M31 en zijn door deltawerken of verkaveling sterk veranderd of kunstmatig. Het laatste maatlattendocument1) beschrijft een referentietoestand voor watertypen M30 en M31 als “een permanent water met ruime variatie in diepte en verbinding met zoet en zout water. Overbodig te noemen dat plassen, sloten of kreken in hun oorspronkelijke toestand sterk afwijken van bovenstaande beschrijving. Desondanks is er slechts één vissenmaatlat en toepassing ervan stuit dan ook al snel op vragen. Het achtergronddocument vis2), dat alweer vier jaar oud is, gaat wel dieper in op de totstandkoming van de maatlat: voor het opstellen van de referentie en de maatlat voor vis in brakke M-typen is geen natuurlijke referentie gebruikt maar een analyse van data van een aantal Nederlandse brakke
De systematiek van toetsen wordt in het achtergronddocument anders uitgelegd dan in het laatste telefoonboek met de KRW-maatlatten. Er wordt namelijk uitgegaan van het ‘Pragmatisch uitgangspunt referentie’ die stelt dat: de (al dan niet aangepaste) referentie van een specifiek water kan worden afgeleid door de voor dat water nietrelevante groepen buiten beschouwing te laten (bijvoorbeeld geen mariene soorten als een verbinding met de zee ontbreekt). In de praktijk betekent dit dat voor elk water wordt gekeken of er groepen al dan niet afvallen door een gebrek aan connectiviteit of doordat het zoutgehalte buiten de geschikte bandbreedte ligt voor een bepaald gilde. In dit artikel tonen we aan welke verschillen in de resultaten optreden als het pragmatisch uitgangspunt wel of niet wordt gehanteerd. Ook willen we laten zien dat het toepassen van de maatlat ten onrechte tot hoge scores kan leiden doordat relatief hoge biomassa’s aan zoete soorten aanwezig zijn.
Bemonstering In opdracht van Waterschap Zeeuwse Eilanden voert Grontmij|Aquasense al enkele jaren KRW-bemonsteringen uit in brakke wateren binnen het beheergebied. In elf lijnvormige wateren is van 2005 tot en met 2007 de visstand bemonsterd volgens de KRW-richtlijnen. Als vangtuigen zijn zegen, leusnet, fuik, schepnet en elektrisch schepnet gebruikt. Omdat bij gebruikmaking van elektrovisapparatuur het elektromagnetisch veld bij een zoutgehalte vanaf circa 1,7 gram per liter verstoord wordt, kon deze vangstmethode meestal niet ingezet worden. Het leusnet is een 20 meter lange fijnmazige zegen (met een doorsnede van zes millimeter halve maaswijdte) zonder zak. Grontmij|Aquasense gebruikt het net veelvuldig voor smalle lijnvormige wateren. De vangstefficiëntie ervan is hoog en vergelijkbaar met die van een broedzegen. Juveniele vissen en kleine soorten als brakwatergrondel en driedoornige stekelbaars worden hiermee gemakkelijk gevangen. Aal wordt met zegens niet of nauwelijks gevangen. Fuikvangsten en schepnetvangsten zijn als aanvulling op de bemonstering gebruikt om een beter beeld te krijgen van de aalstand. Fuik en leusnet zijn vistuigen die specifiek voldoen in brakke wateren, en het ‘gemis’ van het elektrisch schepnet compenseren. De maatlatten voor M30 en M31 bestaan uit de deelmaatlatten soortensamenstelling (aantal soorten per gilde) en abundantie (% voorkomen per gilde).
H2O / 25/26 - 2008
39
De data zijn in eerste instantie getoetst met het programma QbWat. Hier worden dus alle gilden meegenomen. Daarnaast is voor alle wateren het pragmatisch referentieuitgangspunt toegepast. Hiervoor is voor elk water gekeken wat de connectiviteit is met de zee en het zoete achterland. Ook is de gemiddelde chlorideconcentratie bepalend geweest voor het wel of niet meenemen van de gilden Z3-zoet en Z2-licht brak (zie tabel 2). Dit heeft uiteindelijk geleid tot het meenemen van de gildes die in de laatste kolom van tabel 1 staan genoemd. Voor het uitrekenen van de maatlat zijn de scores voor elke klassengrens aangepast aan het lagere aantal gilden.
genoemd in de gebruikte gildeindeling van Elliot en Hemingway3). Daarom is de soort niet meegenomen in de beoordeling. Omdat het een soort is die inheems is, kan het geen kwaad om de soort op te nemen in de maatlat. Te zien is dat bij toepassing van het pragmatisch uitgangspunt, de scores gemiddeld 0,12 hoger uitvallen. Dit lijkt weinig maar hierdoor kan gemakkelijk een klassegrens overschreden worden, hetgeen in de praktijk besparingen kan inhouden. Met het hanteren van het pragmatisch referentie-uitgangspunt verschilt ook de uitgangssituatie en de uitwerking voor de KRW. Voor plassen, kunstmatige sloten of kanalen die nooit een verbinding hebben gehad met zee of het zoete achterland, hoeft het niet nastreven van een referentiesituatie met verbinding en een andere zoutdynamiek dus ook niet te worden gerechtvaardigd. Overigens hoeft het hanteren van het pragmatisch uitgangspunt in plaats van de gewone maatlat geen verschil te maken voor het uiteindelijke MEP dat nagestreefd wordt.
Resultaten In bijna alle brakke wateren waren driedoornige stekelbaars en brakwatergrondel algemeen. In zeven van de elf waterlichamen was karper aanwezig. In eenderde van de wateren werd blankvoorn, ruisvoorn en giebel aangetroffen. De overige soorten waren veel zeldzamer. Opvallend is dat ruisvoorn tot de zoete (Z3) soorten behoort maar regelmatig als één van de enige zoetwatersoorten werd aangetroffen. In De Valle werden juveniele dunlipharders aangetroffen. Deze soort staat echter niet
gewichtsaandeel aanwezig is van zoete soorten. Vaak gaat het hierbij om uitzettingen van karper. Hoewel karpers vaak in relatief lage aantallen aanwezig zijn, worden zij een factor duizend groter dan typische brakwatersoorten als driedoornige stekelbaars of brakwatergrondel en hebben ook ecologisch gezien een belangrijk effect op het systeem. In de watergangen waar karper werd aangetroffen, was het gewichtsaandeel gemiddeld 73 procent. In alle wateren waar karper werd aangetroffen, is het gewichtsaandeel binnen haar gilde (Z2) veel hoger dan nodig voor een maximale score op de deelmaatlat. Hoewel positief voor de maatlat kan men zich afvragen of een dergelijk water ecologisch gezonder is dan een water zonder karper. Naast een hogere score op de deelmaatlat voor biomassaverdeling leidt het altijd zeer hoge gewichtsaandeel van karper automatisch tot lage scores voor andere gildes. Deze kunnen nooit een hoog biomassa-aandeel ten opzichte van gilde Z1+Z2 bereiken, waardoor de ecologische waardering dus bij voorbaat beperkt blijft.
Negatieve effecten zoete soorten Uit de bemonstering komt naar voren dat in een aantal watergangen een relatief hoog
Naast hoge abundantie van karper bleek dat in verschillende wateren meer andere zoete
Tabel 1: Overzicht van de locaties en karakteristieken per locatie.
chloride jaargemiddeld) (gram/liter)
staandaarddeviatie
watertype
verbinding met zee
verbinding met zoet water
gildes verwacht
0,47 1,14 4,02 3,28 6,05 1,9 2,1 2 4,1 4 5 8,9 13,3
0,44 0,61 1 1,36 2,9 1,1 1,5 1,1 1,5 -
M30 M30 M31 M31 M31 M30 M30 M30 M31 M31 M31 M31 M31
nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee ja ja
ja ja ja ja ja ja, door pompen ja nee nee ja ja ja, 1 m2 bij eb ja, via sluis
CA, ER, Z1, Z2, Z3 CA, ER, Z1, Z2, Z3 CA, ER, Z1 CA, ER, Z1 CA, ER CA, ER, Z1, Z2, Z3 CA, ER, Z1, Z2, Z3 CA, ER, Z1, Z2, Z3 CA, ER, Z1 CA, ER, Z1 CA, ER, Z1 CA, ER, MJ, MS CA, ER, MJ, MS
‘s Heerenbroek Gapingse watergang Winkelzeesche watergang Luijsterkreek watergang Schouwen watergang Eendracht Biggenkerksche watergang watergang Willempolder Geule Waarde Maelstede De Valle Kanaal door Walcheren
Tabel 2: Gildeindeling van Elliot en Hemingway3).
40
CA
ER
MJ
MS
Z1 matig brak
Z2 licht brak
Z3 zoet
driedoornige stekelbaars elft fint paling rivierprik spiering steur zalm zeeforel zeeprik
bot botervis brakwatergrondel dikkopje glasgrondel grote zeenaald harnasman houting kleine zeenaald puitaal slakdolf zandspiering zeedonderpad zwarte grondel
griet haring kabeljauw koornaarsvis rode poon schar schol steenbolk tarbot tong wijting zeebaars
ansjovis diklipharder geep snotolf sprot vijfdradige meun dunlipharder
baars kolblei snoekbaars tiendoornige stekelbaars
alver blankvoorn brasem giebel karper pos vetje
bittervoorn grote modderkruiper kleine modderkruiper kroeskarper kwabaal meerval rivierdonderpad riviergrondel ruisvoorn snoek winde zeelt
H2O / 25/26 - 2008
platform soorten (Z3 en Z2) voorkwamen dan nodig voor een hoge deelscore op de maatlat. Ook hierdoor kunnen andere gildes geen hoog gewichtsaandeel bereiken op de maatlat. Eén van de oorzaken is het uitwateren van zoet water uit het achterland. Daar komt bij dat door de aanwezigheid van migratiebarrières zoete soorten een brakker stuwpand in een watergang vaak niet meer verlaten. Een hoge aanwezigheid van zoete soorten moet vanuit ecologisch oogpunt dus in een aantal gevallen als negatief worden beschouwd. Bij de huidige maatlat worden bij een voldoende aantal soorten uit alle gildes en een hoge aanwezigheid van zoetwatersoorten toch hoge scores bereikt. Hoewel door het volgen van de KRW-richtlijnen wel hoge scores bereikt worden, kan de status ‘ecologisch gezond’ dan gemakkelijk onterecht worden verkregen. Dit zou een reden moeten zijn om een watergang nader te onderzoeken. Als gereedschap om inzicht te krijgen in de effecten van zoete soorten, is voor het waterschap een negatieve maatlat voor zoete soorten opgesteld. Het uitgangspunt van deze maatlat is dat wanneer vissen uit de zoete gildes Z3 en Z2 een hogere abundantie hebben dan nodig voor de maximale score, negatieve punten worden gegeven. Hoe meer negatieve punten, des te schever de verdeling tussen gildes. Met gebruik van de negatieve maatlat wordt dus direct duidelijk waaraan gewerkt kan worden om een evenwichtiger visstand te bereiken. Een specifiek probleem voor Waterschap Zeeuwse Eilanden is dat de soortenlijst van Elliot en Hemingway op enkele punten niet van toepassing is. Omdat het om eilanden gaat, zijn de watergangen (ook in een referentiesituatie) nooit verbonden met grotere zoete watergangen. Er kan daarom in een referentiesituatie geen sprake zijn van een geschikte leefomgeving voor migrerende soorten als zalm en steur. Als op dit punt het ‘Pragmatisch uitgangspunt Tabel 3: Beoordeling brakke binnenwateren Waterschap Zeeuwse Eilanden.
gebruik pragmatisch uitQbWat gangspunt
‘s Heerenbroek Gapingse watergang Winkelzeesche watergang Luijsterkreek watergang Schouwen Biggekerkse watergang watergang Eendracht Geule watergang Willemspolder Kanaal door Walcheren De Valle Waarde Maelstede gemiddeld verschil
0,25 0,33
0,31 0,38
0,21 0,25 0,15 0,33 0,26 0,15
0,27 0,40 0,36 0,41 0,32 0,24
0,19 0,35 0,37 0,26 0,31
0,19 0,58 0,58 0,38 0,52 0,12
Het gewichtsaandeel van enkele karpers weegt gemakkelijk op tegen dat van duizenden stekelbaarzen.
referentie’ van toepassing verklaard kan worden en dergelijke soorten geschrapt worden, blijkt de gemiddelde eindscore op de vismaatlat 0,3 punten hoger uit te vallen oftewel anderhalve klassegrens. Voor Waterschap Zeeuwse Eilanden zouden dan verschillende wateren direct een score van 0,6 of hoger halen.
der Ven en T. Vrieze (2004). Achtergronddocument referenties en maatlatten voor vissen. STOWA. 3) Elliott M. en K. Hemingway (2002). Fishes in estuaries. Blackwell Science. NOOT * Stilchting Zeeschelp richt zich op marien onderzoek en aquacultuur. Ze heeft een proefstation aan de Oosterschelde.
Al met al kan gezegd worden dat de creativiteit van de gebruiker een duidelijke invloed heeft op de eindscore van de M30en M31-maatlatten. Landelijke afstemming hierover is daarmee geen overbodige luxe. LITERATUUR 1) Van der Molen D. en .. Pot (eds.) (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA. Rapport 2007-32. 2) Klinge M., J. Backx, M. Beers, B. Higler, N. Jaarsma, Z. Jager, J. Kranenbarg, J. de Leeuw, F. Ottburg, M. van
H2O / 25/26 - 2008
41
!6+ $ /0,/33).' !,3 ´ $% ,%)$).' (%%&4
!6+ .%$%2,!.$ "6 0OSTBUS !" 6!!33%. 4EL &AX