nº
41ste jaargang / 29 augustus 2008
17 /
2008
Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer
‘Blauwe diensten’ in het waterkwaliteitsbeheer Bijdrage GIS aan beter leidingnetbeheer Ervaringen met MKBA in natuur- en milieubeleid Effectiviteit natuurontwikkeling IJsselmeergebied
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
We gaan er weer een spetterende Aquatech van maken, u ook? Breng uw bedrijf of product onder de aandacht van specialisten die zich dagelijks bezighouden met water en adverteer in de H2O Aquatech-themanummers.
Rondom Aquatech 2008 geeft H2O drie themanummers uit: n voorbeschouwing: verschijnt op 12 september n hét beursnummer: verschijnt op 26 september, met een extra hoge oplage in verband met verspreiding op de beurs n nabeschouwing: verschijnt op 10 oktober Profiteer nu van een speciale aanbieding: adverteer in de 3 Aquatech -themanummers en ontvang een 4e plaatsing in een door u te bepalen reguliere H2O-uitgave.
Laat deze kans niet lopen!
Informeer naar de advertentiemogelijkheden bij: Roelien Voshol tel.: 010 427 41 54
[email protected] Brigitte Laban tel.: 010 472 41 52
[email protected]
Advies van de Deltacommissie
D
e Deltacommissie biedt op 3 september minister-president Balkenende en staatssecretaris Huizinga haar advies aan over hoe Nederland moet omgaan met de gevolgen van een warmer en grilliger klimaat op de lange termijn (tot 2100 en verder). De aanbieding zal rechtstreeks op de televisie te volgen zijn! Cees Veerman, Pavel Kabat, Marcel Stive en de andere leden van de commissie moeten met een toekomstvisie komen voor Nederland en dan met name voor de Randstad, de kustprovincies en de provincies langs de grote rivieren. Het advies zal gaan over de politieke, beleidsmatige en financiële keuzes die moeten worden gemaakt voor het bereiken van een optimale veiligheid tegen mogelijke overstromingen, hoe Nederland een aantrekkelijke omgeving kan blijven waar het goed wonen,
Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail
[email protected] fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
Peter Bielars
inhoud nº 17 / 2008
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland -K oninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research)
werken en recreëren is en hoe de verantwoordelijkheden voor de toekomstige waterveiligheid moeten worden verdeeld. De commissie heeft als krtitiek gekregen dat ze uit was op het binnenhalen van grote opdrachten voor de bouwconsortia en andere belanghebbenden. Ik ga er vooralsnog vanuit dat dit niet het geval is. Ik ga er ook vanuit dat de kennis in de commissie goed onderbouwde adviezen oplevert die én uitgevoerd kunnen worden én realistisch zijn én qua kosten in verhouding staan tot goedkopere alternatieven. Dan denk ik bijvoorbeeld aan het rekening houden met hoog water door de bewoners langs de grote rivieren en het niet gaan bouwen in erg lage gebieden in Nederland. Ik verwacht op deze punten ook een kritisch advies van de Deltacommissie.
4 / ‘Beoordelingssystemen voor stoffen voldoen niet altijd voor drinkwater’
8 / Theo Schmitz: “Gezondheid is de basis van de economie”
Maarten Gast
10
/ Innovatie bij de laboratoria van de waterschappen Rob van der Meer
8
12
/ Onderzoek naar blauwe diensten in het waterkwaliteitsbeheer Roland de Groot en Erwin de Bruin
14
/ Acht manieren waarop GIS kan bijdragen aan beter leidingnetbeheer Ralph Beuken, Kim van Daal en Sjaak van Popering
17
/ Ervaringen met MKBA in het natuur- en milieubeleid
10
Rob van der Veeren en Robert van Cleef
20
/ De minder zichtbare kosten van de Kaderrichtlijn Water Robert van Cleef, Guus Beugelink en Corjan Brink
23
/ Advies TCB over vermindering meststoffen een gemiste kans? Hella Pomarius en Gé van den Eertwegh
12
26 / Verenigingsnieuws 29 / Effectiviteit van natuurontwikkeling in het
IJsselmeergebied
Arjenne Bak, Wendy Liefveld, Ernst Rijsdijk en Hans Vos
34
/ Water vasthouden op een landgoed: gevolgen voor grondwaterstand en afvoer Erik Querner, Martin Mulder, Jan van Bakel en Adrie van de Werf
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
/ Verbetering waterkwaliteit bij verondieping van ontgrondingsplassen in Hollands Noorderkwartier
www.vakbladh2o.nl
Sebastiaan Schep, Nico Jaarsma en Gert van Ee
Bij de omslagfoto:
41 / Agenda 42 / Handel & Industrie
De Skawa in het stroomgebied van de rivier de Vistula in Polen, waarlangs mogelijk 14 waterkrachtcentrales gebouwd gaan worden (zie pagina 22) (foto: Herman Wanningen).
38
‘Beoordelingssystemen voor stoffen voldoen niet altijd voor drinkwater’ De verschillende beoordelingssystemen voor stoffen en producten, zoals gewasbeschermingsmiddelen, biociden en geneesmiddelen, sluiten niet altijd aan op de eisen die drinkwaterproducenten stellen vanuit het voorzorgsprincipe. Drinkwater is niet opgenomen als toetsingscriterium. Hoewel een aantal kaders de bescherming van water dat bestemd is voor drinkwaterproductie heeft vastgelegd, wordt hiermee in de praktijk niets gedaan. Dat blijkt uit een onderzoek van het RIVM in opdracht van RIWA-Rijn. De resultaten zijn gepubliceerd in het rapport ‘Probleemstoffen bij de drinkwaterbereiding’.
O
p Europees niveau is een aantal richtlijnen opgesteld voor de toelating van (nieuwe) stoffen op de markt. Het RIVM heeft de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn (91/414/EEG), de Biocidenrichtlijn (98/9EG), de Geneesmiddelenrichtlijn (2001/83/EG), de Diergeneesmiddelenrichtlijn (2001/82/EG) en REACH (Registratie, Evaluatie en Autorisatie van CHemische stoffen) tegen het licht gehouden. Voor elk van deze regelingen is onderzocht of bepalingen zijn opgenomen die moeten voorkomen dat (een te hoge concentratie van) de stof in het (oppervlakte)water terecht
komt. Ook is gekeken hoe dat in de praktijk gaat.
omdat Nederland gebonden is aan de Europese regelgeving.
Uit dit onderzoek blijkt dat de Europese richtlijnen vaak niet aansluiten op de Nederlandse kwaliteitseisen voor drinkwater. Hierdoor kunnen deze stoffen problemen opleveren bij de drinkwaterbereiding. De waterbeheerders en drinkwaterproducenten kunnen niet altijd over eventuele vertrouwelijke informatie beschikken om vroegtijdig te kunnen bepalen of een stof problematisch is of niet. De mogelijkheden om productregistraties aan te passen, zijn soms beperkt,
In het rapport is voor twee stoffen die nu problemen veroorzaken (diglyme en methyl-tertiary-butyl-ether (MTBE)) gekeken of bepaalde criteria aanwezig zijn die waterbeheerders en drinkwaterproducenten attenderen op die stoffen. Beide stoffen hebben een laag molecuulgewicht, hoge wateroplosbaarheid, lage afbreekbaarheid en een hoge mobiliteit in de bodem. Door deze eigenschappen blijven de stoffen lang in water aanwezig en kunnen ze uitspoelen
Verontreiniging bedreigt drinkwater uit Maas De Maas bevat een steeds groter wordend aantal verontreinigde stoffen die het steeds moeilijker maken betrouwbaar drinkwater te produceren. Dat bleek ongeveer een jaar geleden uit onderzoek van RIWA-Maas, de koepelorganisatie van de Belgische en Nederlandse waterleidingbedrijven die Maaswater gebruiken als grondstof voor de drinkwaterbereiding. In het rapport ‘Bedreigende stoffen voor drinkwater uit de Maas’ staan de resultaten van een analyse van de waterkwaliteit van de Maas die onderzoekers van Kiwa Water Research verrichtten. De analyse resulteerde in een lijst van 16 stoffen die als bedreigend worden beschouwd voor de drinkwaterfunctie van de Maas. Daarvan zijn er slechts twee (diuron en isoproturon) opgenomen op de EC-lijst Prioritaire stoffen. Het grootste deel van de bedreigende stoffen bestaat uit bestrijdings- en geneesmiddelen. Ook werden twee ethers aangetroffen: MTBE en DIPE. Naast de lijst bedreigende stoffen is een lijst gemaakt met 34 potentieel bedreigende stoffen. Voor ‘nieuwe’ bestrijdingsmiddelen en veel geneesmiddelen zijn nog onvoldoende waarnemingen beschikbaar om binnen de criteria van de bedreigende stoffen te vallen, maar van deze stoffen zijn wel sterk verhoogde concentraties aangetroffen in de Maas.
4
H2O / 17 - 2008
Het onderzoek had betrekking op de gegevens van de meetlocaties en innamepunten van RIWA Maas uit de periode 2001-2006. Bedreigende stoffen worden in het onderzoek omschreven als stoffen die frequent in hoge concentraties worden aangetroffen in de rivier en stofeigenschappen hebben die resulteren in een beperkte verwijdering met eenvoudige zuiveringstechnieken. Bij de evaluatie vond een toetsing plaats aan (drinkwater)normen uit het Waterleidingbesluit. De rapporteurs leverden onder meer kritiek op de implementatie van de KRW. Hierbij zou voornamelijk gekeken worden naar de ecologische kwaliteitsnormen. Volgens de onderzoekers zijn deze normen niet per definitie voldoende beschermend om zonder gevanceerde zuivering betrouwbaar drinkwater te produceren uit oppervlaktewater. De ecologische kwaliteitsnormen zijn voor alle (potentieel) bedreigende stoffen in de Maas, waarvoor een wettelijke norm is vastgesteld voor de oppervlaktekwaliteit, soepeler dan de norm uit het Waterleidingbesluit. Eén van de 16 bedreigende stoffen voor de drinkwaterkwaliteit van de Maas is glyfosaat. Dit onkruidbestrijdingsmiddel geldt al jaren als probleemstof nummer
één voor de bereiding van drinkwater uit de Maas. In het eveneens door RIWA-Maas gepubliceerde rapport ‘Glyfosaat en ampa in het stroomgebied van de Maas - Resultaten van een meetcampagne in het jaar 2006’ wordt glyfosaat als één van de grootste boosdoeners aangewezen voor verontreiniging van het Maaswater. Het middel wordt nog altijd veel gebruikt door gemeenten, spoorwegbeheerders en bedrijven om verhardingen en perken onkruidvrij te houden. De resultaten van het onderzoek bevestigen dat glyfosaat voornamelijk na sterke neerslag afspoelt naar het oppervlaktewater en de rioolstelsels. In rioolzuiveringsinstallaties wordt de stof echter nauwelijks afgebroken. Het onderzoek toonde aan dat glyfosaatbelasting van de Maas een internationaal probleem is dat niet op een nationale of regionale schaal kan worden aangepakt en opgelost. Zo is uit het onderzoek onder andere af te leiden dat de Franse bijdrage aan deze belasting buitenproportioneel groot is, terwijl de Duitse bijdrage gezien de bevolkingsaantallen gering is. Ook Vlaanderen en vooral Wallonnië en Nederland dragen in aanzienlijke mate bij aan de glyfosaatbelasting van de Maas.
actualiteit naar het grondwater. Beide stoffen worden in grote hoeveelheden geproduceerd en komen via punt- en diffuse bronnen in het milieu terecht. Vervolgens is gekeken hoe de grondwateren oppervlaktewaterconcentraties voor deze stoffen zijn als deze berekend worden met REACH voor nieuw op de markt te zetten stoffen. Ze vormen geen toxicologisch risico voor mens of milieu, maar overschrijden wél signaleringswaarden en normen voor water dat bestemd is voor drinkwaterbereiding. In de huidige methodiek worden waterbeheerders en waterleidingbedrijven hierover niet ingelicht. Aan de hand van deze resultaten heeft het RIVM onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om problemen met nieuwe stoffen bij de drinkwater bereiding te voorkomen. Voor het REACHen geneesmiddelenkader kan Nederland niet afwijken van de Europese regels. Maar voor gewasbeschermings- en diergeneesmiddelen en biociden is het wel mogelijk de nationale regels te hanteren. Overleg tussen de autoriteiten die registratie van deze stoffen regelen, waterbeheerders en drinkwaterproducenten kan tot een methodiek leiden waardoor stoffen die in drinkwater terecht kunnen komen, vooraf gesignaleerd kunnen worden.
Om de relevante stoffen te kunnen selecteren, zijn gegevens uit de stofbeoordelingen nodig. Ook al zijn deze vertrouwelijk, de richtlijnen kennen een regeling om deze gegevens te openbaren aan bijvoorbeeld drinkwaterautoriteiten. Als de richtlijnen niet zo’n regeling bevatten, is de toegang tot deze informatie vastgelegd in het Verdrag van Arhus, Richtlijn 2003/4/EG en de Wet Openbaarheid Bestuur. De overheid zou het op zich kunnen nemen de berekende milieuconcentraties in de stofbeoordelingen te toetsen aan drinkwatercriteria, zoals bestaande normen of advieswaarden. Als een nieuwe stof deze criteria overschrijdt, hoeft dat niet per se gevolgen voor de toelating te hebben, maar kan de waterbeheerder gewaarschuwd worden. Als laatste geeft het rapport een voorzet voor een prioriteringssysteem om snel stoffen en middelen te kunnen selecteren die voor problemen bij de drinkwaterproductie zouden kunnen zorgen. Het RIVM stelt voor te kijken naar de berekende concentratie in grond- en oppervlaktewater, het toxicologisch risico en bepaalde stofeigenschappen. Daarna kunnen de concentraties in het drinkwater worden berekend of gemeten om ze daarna te toetsen aan de kwaliteitscriteria voor drinkwater.
Waterbekken De Lange Vlieter van Waterleiding Maatschappij Limburg in Heel. WML heeft in de afgelopen jaren geregeld problemen ondervonden met MTBE in de Maas. Meermalen moest de waterinname vanuit de Maas voor de drinkwaterproductie gestaakt worden (foto: Marc Schols, MCM Productions).
Memorandum voor Donau, Maas en Rijn leidraad voor waterkwaliteit Het nieuwe Donau-, Maas- en Rijnmemorandum 2008, opgesteld door drie Europese rivierenverenigingen, bevat concrete eisen voor een duurzame bescherming van het opppervlaktewater en streefwaarden voor stoffen die van belang zijn voor de drinkwaterproductie. Met dit memorandum willen de IAWR, de IAWD en de RIWA, namens 160 aangesloten drinkwaterbedrijven en hun 106 miljoen klanten, de kwaliteit van de grondstof voor het drinkwater beschermen.
V
olgens de rivierverenigingen is in artikel 7 van de Kaderrichtlijn Water weliswaar vastgelegd dat de waterkwaliteit dusdanig moet verbeteren dat het niveau van zuivering voor drinkwater verminderd kan worden, maar in de praktijk zijn de bindende waterkwaliteitsdoelstellingen afgezwakt. Hierdoor voldoen ze niet meer aan hun doel. Daarom hebben de verenigingen zich genoodzaakt gezien waterkwaliteitsdoelstellingen op te stellen die wél een bijdrage leveren aan de eenvoudigere (en dus goedkopere) zuivering van drinkwater. Deze doelstellingen staan beschreven in het memorandum. Behalve streefwaarden voor een aantal parameters (van ammonium tot zuurstof, organische groepsparameters, antropogene natuuurvreemde stoffen, etc.) wordt ook een aantal eisen aan de bescherming van wateren gesteld. Zo zou voorrang moeten worden verleend aan de drinkwatervoorziening boven alle andere gebruiksfuncties van water. Ook zou bij het toelaten van nieuwe stoffen rekening moeten worden gehouden met de ecologische gevolgen. Met deze en andere eisen en de genoemde parameters willen de rivierverenigingen steun en oriëntatie bieden voor al diegenen die zich bij de overheid of in de industrie bezig houden met het opstellen van waterbeheer en -beleid. Ook willen de verenigingen het belang van rivierwater als grondstof voor drinkwater nog eens onderstrepen. H2O / 17 - 2008
5
Waternet en TNO zoeken met BioSPaRQ naar pathogenen TNO en Waternet zijn een samenwerking aangegaan om met de BioSPaRQ technologie ziekteverwekkende micro-organismen (pathogenen) op te sporen in de watercyclus. BioSPaRQ is een systeem dat TNO in opdracht van Defensie ontwikkelt om militairen te kunnen waarschuwen bij aanvallen met biologische wapens. Het systeem, dat ingebouwd kan worden in een voertuig, moet in staat zijn om binnen een minuut pathogene micro-organismen aan te tonen met een zogeheten proteomics techniek: een techniek die eiwitpatronen herkent die karakteristiek zijn voor een bepaalde soort.
W
aternet zou de mogelijke toepassingen van deze techniek kunnen gebruiken voor zowel drinkwater als zwemwater en afvalwater. Het bedrijf wil samen met TNO de aanwezigheid van pathogenen kunnen aantonen in aerosolen die vrij komen bij het schoonmaken van riolen en in beluchtingsinstallaties van de afvalwaterzuivering. Ook willen ze de techniek aanpassen om watermonsters door te meten, zodat pathogenen kunnen worden opgespoord in drink- en zwemwater. Daarnaast willen Waternet en
TNO BioSPaRQ verder optimaliseren voor de gebruikers. Waternet heeft aangegeven welke microorganismen het meest relevant zijn om te onderzoeken in aerosolen van afvalwater. TNO gaat nu aan de slag om deze organismen te testen met BioSPaRQ en probeert karakteristieke spectra te maken om ze te kunnen identificeren tussen de vele onschuldige micro-organismen die in rioolwater voorkomen. Als de proeven succesvol verlopen, komt er een tweede fase van het onderzoek met meerdere partijen.
De BioSPaRQ, die binnen een minuut pathogene micro-organismen kan aantonen.
De proefinstallatie bij rwzi Epe.
Proef met Nereda succesvol Waterschap Veluwe is tevreden over een proef met de zuiveringstechniek Nereda op de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Epe. Na een veranderde proefopzet dit voorjaar verbeterden de geboekte resultaten flink.
D
e zuivering van huishoudelijk en industrieel afvalwater kost met Nereda minder energie en geld. De compacte korrels met zuiverende bacteriën bezinken veel sneller dan traditionele vlokken. Daardoor vraagt de zuivering minder ruimte. De techniek wordt nu getest op de rwzi Epe, omdat het de bedoeling is dat daar begin volgend jaar een definitieve Nereda-installatie wordt gebouwd. Waterschap Veluwe maakt samen met de STOWA, DHV, TU Delft en vier collegawaterschappen deel uit van de begeleidingscommissie voor Nereda. Voor de lopende proef zijn de resultaten sinds een veranderde bedrijfsvoering dit voorjaar aanzienlijk verbeterd. Door de verbeterde metingen nam de kennis en het inzicht in de zuiveringstechniek toe. Bovendien kan de proefinstallatie nu automatisch bestuurd worden, waar dat voorheen met de hand moest gebeuren.
As alternatieve bron voor productie fosfor Slibverwerking Noord-Brabant (SNB) levert as aan fosforproducent Thermphos voor de productie van fosfor. Het is de eerste stap op weg naar het grootschalige gebruik van alternatieve grondstoffen voor de productie van fosfor. Het restproduct van de zuivering van het afvalwater komt zo weer in de kringloop terug en hoeft niet verbrand te worden.
S
NB en Thermphos hebben een contract gesloten waarin staat dat ze na vijf jaar een productie en afname van 18.000 ton willen hebben bereikt. Alleen ijzerarm slib is geschikt voor de productie van fosfor. Veel waterschappen gebruiken in hun rwzi’s ijzerzouten voor de fosfaatverwijdering. SNB zoekt samen met de
6
H2O / 17 - 2008
waterschappen naar mogelijkheden om de hoeveelheid ijzer in het slib terug te brengen. Thermphos gaat de opslagcapaciteit voor as vergroten. Het bedrijf investeerde eerder al in het terugdringen van de emissie van zware metalen, waaronder zink, dat ook in de as aanwezig is. De wereldvoorraad aan fosfor raakt naar verwachting over 50 tot 150 jaar uitgeput.
Baten van de KRW? Het artikel ‘Kosten en baten van de Kaderrichtlijn Water’ van W. Ligtvoet, Guus Beugelink en Ron Franken van het Planbureau voor de Leefomgeving in H2O van 15 augustus jl. lokt een reactie uit bij Paul Haverkamp Begemann. Met veel interesse lees ik H2O. Maar genoemd artikel roept bij mij toch wel vragen op. De Nederlandse samenleving financiert vele planbureaus en kennelijk ook een planbureau voor de leefomgeving. En zoals elk planbureau moeten er stukken worden gepubliceerd om bestaansrecht te houden. Wellicht is de hoogte van de subsidie direct afhankelijk van publicaties. Er zullen ook best wel ware waarheden worden opgeschreven,
actualiteit Overijsselse drinkwaterinstallatie in Roemenië Deze zomer opende de Overijsselse gedeputeerde Piet Jansen in Saelele in Roemenië een installatie die drinkwater met membraantechnologie zuivert. Het Overijsselse bedrijf Norit Procestechnology installeerde de zuiverings.
D
e openingsceremonie werd onder grote belangstelling van de dorpsbewoners voltrokken met de burgemeester van Saelele en de Nederlandse ambassadeur in Roemenië, de heer Werner. Op veel plaatsen in de provincie Teleorman in het zuiden van Roemenië is de drinkwaterkwaliteit beneden peil. De Provincie Overijssel werkt al zo’n drie jaar samen met Teleorman aan verschillende waterprojecten. Naast drinkwater gaat het om sanitaire voorzieningen en bescherming tegen overstromingen. De provinciebestuurders stelden vast dat goede voortgang is geboekt met deze projecten. Begin dit jaar trad Roemenië toe tot de Europese Unie. Gedeputeerde Jansen zag hierin mogelijkheden in het uitwisselen van ervaringen met de Kaderrichtlijn Water en bood de Roemenen hulp aan bij het zoeken naar Europese fondsen. Hij deed een oproep aan alle deelnemers te komen met suggesties voor gezamenlijke projecten op het gebied van duurzaam waterbeheer.
Duurzaam gebruik grondwater in India Deltares werkt de komende twee jaar aan een duurzaam gebruik van grondwater en sanitatie in Orissa (India). In oktober begint het project ‘Strengthening the impact of barefoot hydrologists for improved rural water supply and sanitation’. Deltares werkt hierin samen met TNO, ICCO en Gram Vikas in India. Doel van het project is ‘barefoot hydrologists’ op te leiden, die zelfstandig beslissingen kunnen nemen over het graven van waterputten zonder dat deze de omgeving en elkaar beïnvloeden.
G
ram Vikas is een Indiase nongouvernementele organisatie die sinds 1994 werkt aan verbetering van water- en sanitatievoorzieningen in rurale gebieden in Orissa. Een deel van Gram Vikas’ staf zal worden opgeleid tot ‘barefoot hydrologists’. Kennis die zij opdoen, zal sterk gericht zijn op praktische
aspecten van grondwaterbeheer. Het doel is dat zij zelf onderbouwde beslissingen kunnen nemen over locaties van nieuwe waterputten en toiletten, zonder dat deze elkaar negatief beïnvloeden. Gewerkt wordt aan het verzamelen van gegevens, het opzetten van een eenvoudige computerdatabank met grondwatergegevens, de ontwikkeling
van een ‘gereedsschapskist’ met daarin alle benodigdheden voor eenvoudige monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit én verbetering van de samenwerking met lokale kennis- en overheidsinstellingen. In aanvulling op de bijdrage van de projectpartners steunt het directoraat-generaal van Internationale Samenwerking dit project met een bijdrage uit het Schoklandfonds, dat innovatieve samenwerkingsvormen en ideeën ondersteunt die gericht zijn op het dichterbij brengen van één of meer millenniumdoelen in 2015. Voor meer informatie: Marijn Kuijper (030) 256 47 54. De coördinator van Gram Vikas en het dorpshoofd nemen een watermonster uit een put.
maar het onderhavige artikel is wel erg vaag en de titel totaal misleidend. Kosten worden geprognotiseerd. De waterschappen betalen het meest. Ook wel logisch. En dat is maar goed ook. Zij hebben immers hun eigen manier om financiën rond te krijgen via de waterschapsbelastingen. Maar de factor baten wordt totaal niet behandeld. Er wordt een verbetering in de kwaliteit van de ecologie voorspeld. Niet onderbouwd door enige concrete gegevens. Natte vingerwerk in optioma forma. In de titel zou ‘baten’ eigenlijk vervangen moeten worden ‘mogelijke veranderingen van de ecologie in Nederland’. Maar ook dan zoekt men toch nog naar harde gegevens.
Paul Haverkamp Begemann
H2O / 17 - 2008
7
Vewin-directeur Theo Schmitz:
“Gezondheid is basis van de economie” Nederland telde 50 jaar geleden meer dan 200 waterleidingbedrijven. Op dit moment zijn het er nog tien. Een ontwikkeling die qua regionalisatie vergelijkbaar is met die in Engeland. Duitsland en Zwitserland met nog duizenden bedrijven en bedrijfjes steken daar schril tegen af. Met het groter worden van de leden veranderde ook de rol van de Vewin als koepel. De nieuwe Drinkwaterwet, die de verouderde Waterleidingwet gaat vervangen, schuift een nieuw fundament onder de verantwoordelijkheden van de sector. Tijd voor een gesprek over heden en toekomst met drs. Theo Schmitz, sinds 2004 directeur van de Vewin, in zijn kantoor in Rijswijk.
Wat is je in deze sector het meest opgevallen?
“Het hoge technologische niveau van de bedrijven. Het is van eenzelfde allure als de mediawereld, waar ik eerder werkzaam was. De Nederlandse drinkwatersector is high tech. Onze bedrijven zitten in de kopgroep van de wereld. Maar de ontwikkelingen gaan snel. Strategische keuzes zijn nodig om in alle disciplines, chemie, biologie, etc. vóórop te blijven. De nanotechnologie is in opkomst: ‘nano’ wordt ‘giga’. Daarvan ben ik overtuigd. Kijk naar de vooruitgang in de medische wetenschap. Een wetenschap waar we dicht tegenaan moeten kruipen.” “Water loopt als bloed door ons lichaam. Door nanodeeltjes in het menselijk lichaam met de allernieuwste scans te bestuderen komt men steeds meer aan de weet over ziekteverschijnselen. Men kan zelfs al op plekken komen, onder andere in de hersenen, waar men voorheen nooit bij kon. De bestrijding van allerlei ziektes kan daar hopelijk van profiteren. Er zijn win-winsituaties te behalen met een strategische samenwerking. Daarmee trekken wij eigenlijk de lijn van John Snow uit London (1854) door, waar het zuiveren van drinkwater vanwege cholera begon.”
Honderd jaar worden is nu al geen uitzondering meer.
“Honderd jaar is geen grens. De aandacht voor de zorgkant van het leven. De veilige leefomgeving neemt toe. Een goede drinkwatervoorziening is basis voor een hoger niveau van volksgezondheid. Ik benadruk VOLKSgezondheid, voor iedereen dus. Onderschat de economische kant ervan niet. Gezondheid als basis van de economie. Gezonde mensen kunnen beter werken, sneller leren, groeien meer en leven langer. Water is de basis van onze voedselvoorziening. Wat voor een boer geldt, geldt ook voor zijn koeien. Als een koe schoner water krijgt, gaat ook haar productiviteit omhoog. En als je bedrijven hebt met 25.000 koeien, zoals bijvoorbeeld in het Midden-Oosten,
8
H2O / 17 - 2008
dan staan die dieren echt niet uit een sloot te drinken. Onze opgave is te vertellen, wat het belang is van goed drinkwater. Meeliften met de zorgkant van onze samenleving. Dat spreekt jongeren aan, mannen én vrouwen. In de collegezalen bij Medicijnen zie je nu 70 procent vrouwen. Voor deze zorgkant van de arbeidsmarkt is heel veel animo.”
Verdere vermaatschappelijking van de watersector? “Ja, nationaal en internationaal. De snelle verstedelijking van de wereld dwingt ons hiertoe. Naast megasteden zijn er nu al metasteden in opkomst: steden met meer dan 30 miljoen inwoners. Verwachting is dat er in 2020 maar liefst 30 zullen zijn. In zulke steden woont dan een miljard mensen opgepropt en voor een belangrijk deel in slums: een achtste van de wereldbevolking. De drinkwatervoorziening van zulke steden wordt een gigantische opgave, de afvalwaterverwerking een nog grotere uitdaging. In warme landen is dat veel moeilijker dan bij ons. Daar moet iets gebeuren, daar gaat ook iets gebeuren. Goedschiks of kwaadschiks, wat wij moeten voorkomen. De millenniumdoelen van de Verenigde Naties zijn er niet voor niets. Nederlandse bedrijven profileren zich op dit moment voortreffelijk, van Indonesië tot Suriname, van Egypte tot Mozambique. Het Dutch model van drinkwatervoorziening scoort hoog door zijn lokale en pragmatische aanpak van problemen. Na aanvankelijke scepsis onderschrijft nu ook de Wereld Bank onze aanpak méér en méér. Drinkwater is een mensenrecht met alle verplichtingen van dien.”
Wat vind jij de belangrijkste punten in de nieuwe Drinkwaterwet? “Voor mij staat de bepaling voorop dat drinkwater een product is van groot maatschappelijk belang. Een onomkeerbaar publieke activiteit, een zaak van volksgezondheid. Voorts blijft het toezicht op de bedrijven decentraal in de handen van de
aandeelhouders, gemeenten en provincies. Het vertrouwen in de bedrijven is zo groot dat er geen centrale tariefsregulatie op wordt gezet. In een vorige functie heb ik meegemaakt hoe centraal toezicht kan uitwerken. Hoelang het kan duren voor bedrijven hun financiële speelruimte scherp hebben. De drinkwaterbedrijven blijven hun ruimte voor investeringen zelf bepalen. Tenslotte is nieuw dat aandeelhouders een redelijke vergoeding (met maxima) mogen ontvangen voor het geld dat zij in het bedrijf gestoken hebben.”
Wat betekent dit voor de Vewin?
“Als nationale koepel wil Vewin de eigen bevolking goed informeren over het belang en de waarde van drinkwater. Dat we voortdurend opnieuw investeren in kwaliteit. Daarom is Vewin gestart met de actie ‘kraanwater nu’. De drinkwater bedrijven moeten voortdurend de rugzak van de mensen vullen met juiste informatie. Dat we geen fluor in het water stoppen, dat je het water uit de kraan prima kunt drinken zónder het te hoeven koken. Water is belangrijk in de strijd tegen overgewicht. Vroeger zijn ook intensieve campagnes gevoerd, maar je moet de boodschap blijven herhalen. Als er eens een keer iets mis gaat, moet je laten zien dat je de problemen snel kunt verhelpen. Met goede voorlichting werp je ook een dijk op tegen mensen die méér belasting op water willen. Nu gemiddeld 23 procent. Water moet goedkoop blijven.”
Hoe ziet jouw loopbaan eruit?
“Ik ben geboren en getogen Hagenaar, studeerde Economie in Rotterdam. Na mijn militaire dienst ben ik begonnen bij de Vrije Universiteit in Amsterdam. Dat was in de roerige jaren zeventig, toen de economie een omslag moest maken. Investeringen waren nodig om tot technologische vernieuwing te komen, de economie te verbeteren en nieuwe banen te creëren. Het onderzoek met CBS-data betrof de relatie tussen winst, investeringen en werk. De resultaten toonden het belang van de Wet Investerings Rekening met zijn cash investeringspremies. Voor hetzelfde werkgelegenheidskader schreef ik memoranda over loonmatiging inclusief een eventuele uitruil met arbeidstijd verkorting. In 1982 ben ik naar de Inspectie Rijksfinanciën verkast. Haar taak was de overheidsgelden op orde te brengen. Naar een slanke en slagkrachtige overheid, luidde het credo. Lange verhandelingen en korte speeches mocht ik schrijven over de wenselijke verlaging van de staatschuld. In 1988 begon de VNO-NCW-fase met onder andere een studie naar nieuwe autotechnologie ‘Nieuwe Hoop voor Morgen’, die de milieunormen van Kyoto haalbaar zou maken. Opmerkelijk, alles lag daarvoor al klaar op de planken van de autoproducenten. Voorts moesten er nieuwe vormen van PPS-constructies worden uitgedacht bij grote operaties als verzelfstandiging, deregulering en privatisering.
interview CV 1949 geboren in Den Haag 1968-1975 studie economie Erasmus Universiteit Rotterdam 1976-1982 wetenschappelijk medewerker Vrije Universiteit Amsterdam 1987-1988 inspecteur Rijksfinanciën Ministerie van Financiën 1988-1994 secretaris economische zaken VNO-NCW 1994-2001 directeur Toerisme ANVR/NBT 2001-2004 directeur Strategie NOB-Holding/ Mediapark 2004-heden directeur Vewin
Concrete voorbeelden: KPN, het duale omroepbestel, uitbouw van Schiphol (vijfde baan) en de haven van Rotterdam. Met forse investeringen voor de toekomst bij de (spoor)wegen: de A4, de Westerschelde oeververbinding, de HSL en de Betuwelijn.”
Wat was de drijfveer voor de PPSbeweging?
“De economie efficiënter laten draaien. Partijen op hun kracht inzetten: overheden voor het publieke, voorwaardenscheppend deel en bedrijven voor de vermarkting in binnen- en buitenland. Ons kleine landje werd in die jaren open gebroken, de buitenwereld drong van alle kanten binnen. Denk wat radio en televisie betreft aan Veronica en de Luxemburgse satellietzenders. Uitbesteden aan deskundigen ligt dan voor de hand. Wél moet de regisseur
de touwtjes in handen houden. Daar zie je overheden en wereldconcerns mee worstelen. Onzekerheden en risico’s die achter elke boom langs de route kunnen schuilen, beperkte reactiemogelijkheden van grote organisaties. Transities zijn boeiend management, waar ik veel aan heb gedaan als directeur van het ANVR/NBT en NOB Holding.”
Was de stap naar de Vewin erg groot?
“Als fractievoorzitter in de Voorburgse gemeenteraad was ik rond 1990 bestuurslid van het bedrijf De Vlietstreek, dat het dorp aan de Vliet van drinkwater voorzag. Ik heb de fusiebesprekingen met het Haagse duinwaterbedrijf van directeur Han Hieter meebeleefd en het ontstaan van DZH meegemaakt. De branche was mij dus beter bekend dan je wellicht op het eerste oog zou denken. Dit geldt ook voor de netwerken in Den Haag en Brussel, waar ik voorzitter was van de European Travel Committee. Met plezier draai ik nu mee binnen de International Water Association. Van de komst ervan naar Den Haag zullen zeker wij nog zeker gaan profiteren. “
Wat voor rol vervult de Vewin in de huidige constellatie?
“Eind 2004 heb ik voor Vewin een meerjarenplan opgesteld. Wij naderen het vijfde en laatste jaar. Vewin is inmiddels een pure netwerkorganisatie met als speerpunten politiek Den Haag, Brussel en wereldorganisaties in onder andere Geneve (WHO), New York (VN) en Washington (Wereld Bank). Met de bedrijfsvoering van de bedrijven houdt Vewin zich niet bezig. De tien drinkwaterbedrijven kunnen dat prima zelf. Vewin heeft de Kiwa-aandelen verkocht. Kiwa Certificatie en Keuringen is onze buurman, met wie het heel goed gaat. Met Kiwa Water Research in Nieuwegein hebben wij via een convenant een goede taakverdeling. Onze eigen hoofdactiviteit is netwerken, extern en intern communiceren. Via het interne netwerk halen we bij de bedrijven de noodzakelijke kennis naar boven, en wel via stuurgroepen waar alle bedrijven in deelnemen. Voorzitters ervan zijn de directeuren van de bedrijven, en wel per toerbeurt. Vewin levert de secretaris. In de stuurgroepen komen nieuwe ontwikkelingen aan de orde, worden bestuurs besluiten voorbereid. Als Natura 2000 in de Tweede Kamer aan de orde komt, agenderen wij het tijdig, ook via ons nieuwe digitale netwerk. Op deze manier weten wij direct wat belangrijk is voor de leden en kunnen wij snel en adequaat reageren. Daarnaast organiseert elke stuurgroep per jaar enkele seminars om deskundigen, betrokkenen en geïnteresseerden te informeren en mee te laten discussiëren. Over onderwerpen als bijvoorbeeld WHO-normen voor drinkwater, klimaatverandering, veiligheid en crisis
management, assetbeheer, vernieuwing van het distributienetwerk, watermeters, etc. “
Wat komt er in het nieuwe plan?
“Met het nationale deel van het nieuwe visieen strategieplan van de Vewin maken wij dit najaar al een start. Hoog op de agenda staat de visie op de grondstoffen: grondwater en oppervlaktewater. Voor Vewin zijn chemische normen nog belangrijker dan ecologische normen. Daarnaast zal het bestuur een standpunt moeten bepalen over nieuwe ontwikkelingen als koude/warmteopslag, warm tapwater en de adaptatie- en mitigatieopgaven voor de watersector. Het wordt een boeiend jaar. Te beginnen met de presentatie door ex-minister Veerman van zijn Deltaplan ter bescherming van Nederland voor de komende 100 jaar op 3 september. Onze belangen liggen in de grote zoetwaterbekkens van het IJsselmeer en de Biesbosch waar half Nederland qua drinkwater van afhankelijk is. Tenslotte staat het principe ‘de vervuiler betaalt’ onder druk. Als dit vervangen wordt door ‘de gebruiker betaalt’, is het hek van de dam. Wij zullen dit punt zwaar bewaken.” “Internationaal zien wij in de steeds grotere Europese Unie de aandacht gaandeweg verschuiven naar ‘méér Brussel voor de hoofdlijnen’ én ‘méér zelf doen in de regio’. De EU zal de kaderrichtlijnen Water en Drinkwater verder uitbouwen. Beide richtlijnen gaan over de kwaliteit van onze grondstoffen én de kwaliteit van ons product. Dat wordt nog een complexe
“De drinkwatergebruiker dreigt weer te moeten betalen” opgave in Brussel, omdat de problemen in Zuid- en Noord-Europa zo duidelijk van elkaar verschillen: het zuiden met droogte en schaarste, het noorden met wateroverlast. Europa zal in de komende tien jaar de waarde van de grote rivieren herontdekken. Schone rivieren zijn goud waard. Hoe dichter we bij de natuurlijke watercyclus van verdampen-regen/sneeuw-rivieren blijven, des te goedkoper kunnen wij drinkwater (re) produceren. Brussel is overigens hard toe aan een Directoraat Generaal voor Water. Daar spant het gezamenlijk bureau van Vewin en de Unie van Waterschappen zich voor in.” “De goede samenwerking met de Unie leent zich ook in eigen land voor verdere intensivering. Vewin, Unie, NVA en KVWN en STOWA hebben vrijwel dagelijks met elkaar te maken. Ik denk dan niet aan fusies, maar wel aan het werken in elkaars nabijheid. Grote kans dus dat Vewin naar Den Haag verhuist.” Maarten Gast
H2O / 17 - 2008
9
Innovatie bij de laboratoria van de waterschappen Hoe staat het met de innovatie binnen de laboratoria van de regionale waterkwaliteitsbeheerders in Nederland? Kunnen zij de vele ontwikkelingen die zich binnen het waterbeheer en binnen laboratoria afspelen, aan? Is een laboratorium van een regionale waterkwaliteitsbeheerder niet te klein om op innovatief gebied mee te komen in deze ontwikkelingen? Deze en soortgelijke vragen worden regelmatig gesteld binnen de waterschappen. Terechte vragen die niet kunnen worden afgedaan met simpele antwoorden. en innovatie in Nederland1). De kosten die aan innovatie toegerekend kunnen worden, omvatten volgens het CBS: onderzoek door eigen personeel, aanschaf van nieuwe apparatuur/hardware en licenties, marketing, opleiden personeel, onderzoek door derden en overige (innovatie)kosten.
N
ederland telt tien laboratoria van regionale waterkwaliteitsbeheerders (op een totaal van 28 waterschappen) en één laboratorium van de rijkswaterkwaliteitsbeheerder (de Waterdienst). Deze elf laboratoria zijn verenigd in de vereniging ILOW (Integraal LaboratoriumOverleg Waterkwaliteits beheerders). In de praktijk beschikken in feite alle waterschappen door de diverse samenwerkingsverbanden over een ‘eigen’ laboratorium. Anno 2008 is het ondenkbaar dat ontwikkelingen binnen deze laboratoria niet in een goede samenwerking plaatsvinden. Zaken als normalisatie, methode- en organisatieontwikkeling, laboratoriumautomatisering en kwaliteitsmanagement worden dan ook gezamenlijk opgepakt. Op deze manier wordt voorkomen dat het wiel meerdere malen uitgevonden wordt en overheidsgeld verspild wordt. Het ILOW treedt daarbij tevens op als belangenbehartiger voor waterschapsaangelegenheden. Deze samenwerking, en dan met name die op het gebied van methodeontwikkeling, is goed beschreven in het artikel van Staeb en Van der Meer in H2O nr. 18 uit 2004. Maar centrale vraag blijft of ondanks of juist dankzij deze samenwerking het innovatieve vermogen van individuele ILOW-laboratoria groot genoeg is.
Wat is innovatie?
Alvorens een antwoord te kunnen geven op de vraag of sprake is van (voldoende) innovatie binnen de waterschapslaboratoria, moet duidelijk zijn wat onder innovatie wordt verstaan. Daarbij moeten we
10
H2O / 17 - 2008
bedenken dat innovatie een containerbegrip is en dat op dit moment er eigenlijk sprake is van een innovatiehype. In de brede betekenis is innovatie de invoering van iets nieuws (nieuwe ideeën, goederen, diensten en/ of processen). Restrictiever is de betekenis dat het moet gaan om een technische of industriële vernieuwing. Hierbij wordt de aard van de vernieuwing niet ingeperkt, waardoor ook deze betekenis nog vrij breed is. Deze laatste omschrijving van innovatie omvat dus ook activiteiten die wel nieuw zijn voor een bedrijf, maar niet voor de maatschappij als geheel. In dit artikel wordt voor innovatie het volgende uitgangspunt gehanteerd: vernieuwing die bijdraagt aan een toename van de productiviteit in brede zin. Deze definitie neemt als uitgangspunt het probleem van de lage productiviteitsgroei en ziet innovaties als alle vernieuwingen die leiden tot productiviteitsverhoging. Productiviteit omvat hierbij zowel de arbeidsproductiviteit (producten per gewerkt uur) als de kapitaalsproductiviteit (productie per eenheid geïnvesteerd kapitaal). Ook rekent de bovenstaande definitie tot innovaties wat nieuw is voor een bedrijf maar niet noodzakelijkerwijs voor de markt. De definitie omvat daarbij zowel technologische als niet-technologische innovaties. De kwaliteit van het geleverde is daarbij onlosmakelijk verbonden met de vernieuwing.
Hoe meet je innovatie?
Hoe kun je innovatie meten? Als basis gelden de uitgangspunten die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hanteert bij het vaststellen van de omvang van onderzoek
Voor innovatie vormt kennis een belangrijk instrument. Kennis is daarbij een bijzonder goed. Kennis wordt niet alleen gebruikt als basis binnen het productieproces van diensten, maar het gebruik ervan leidt ook tot de productie van bijbehorende kennis. De ‘leertijd’ die een bedrijf nodig heeft om zich een techniek eigen te maken, hangt in belangrijke mate af van het technologische niveau waarop dit bedrijf zich bevindt. Ervaring en vertrouwdheid met leerprocessen, opgedane ervaringen in onderzoek en ontwikkeling, kwaliteit van opleidingsprogramma’s, leeftijd en scholingsgraad van medewerkers, bedrijfscultuur en dergelijke, determineren dit niveau. Dit leerproces vindt juist plaats wanneer bedrijven innovaties overnemen van andere bedrijven. Bij dergelijke imiterende bedrijven speelt het probleem van verzwegen kennis. Als een imiterend bedrijf met succes een nieuwe technologie heeft overgenomen, heeft het ook het leerproces doorlopen om de verzwegen kennis te verkrijgen. Uit divers onderzoek2),3) blijkt dat kleine bedrijven een innovatief voordeel hebben ten opzichte van grote bedrijven. Dit uit zich in relatief meer innovatie bij kleine bedrijven ten opzichte van grote bedrijven. Dit ondanks de aanwezigheid van meer innovatieactiviteit bij grote bedrijven. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in de vooronderstelling dat kleine bedrijven flexibeler zijn dan grote ondernemingen, waardoor ze zich sneller en effectiever kunnen aanpassen aan veranderende technologische mogelijkheden en/of marktsituaties. Welke factoren van belang zijn om innovatie op bedrijfsniveau te beïnvloeden, zijn onderwerp van studie geweest4). Uit de drie categorieën factoren (marktfactoren, bedrijfsgerelateerde factoren en persoonsgebonden factoren) blijkt dat voor de ondernemer het relatieve belang van kwaliteitsconcurrentie en voor medewerkers de experimenteerruimte de belangrijkste motiverende factoren zijn om te innoveren.
Laboratoria
Hoe vertaalt bovenstaande zich nu naar de huidige situatie van de ILOW-laboratoria? Daartoe moeten we eerst een inschatting maken van de omvang van innovatie bij deze
achtergrond laboratoria. Als basis is gebruik gemaakt van de benchmark onder de ILOW-laboratoria die al vele jaren plaatsvindt. Hieruit komt naar voren dat de kosten van innovatie bij de ILOW-laboratoria 2,4 procent van de toegevoegde waarde uitmaken. Volgens eerdergenoemd CBS-onderzoek is dit meer dan het gemiddelde van dienstverlenende bedrijven (in 2005 bedraagt dit volgens het CBS 0,91 procent). Kennis als van belang zijnde factor voor innovatie is binnen de overheidsbedrijven over het algemeen goed georganiseerd, in het bijzonder in de laboratoria van deze overheidsorganisaties. Redenen zijn het al jaren binnen deze laboratoria gehanteerde kwaliteitssysteem conform de internationale norm NEN-EN-ISO 17025, waarin onder andere behoud en opbouw van kennis centraal staat, de grote aandacht voor opleidingen binnen overheidsorganisaties in het algemeen en de relatief snelle ontwikkelingen in analysetechnieken waarvoor kennis een noodzaak is. Daarbij speelt een belangrijke rol dat waterschapslaboratoria vooral aan applicatieontwikkeling doen en dus relatief veel en vaak innovaties overnemen van andere bedrijven. Het toepassen van innovatieve ontwikkelingen binnen het waterschapswerk staat daarbij centraal. Zoals gezegd zijn kleine bedrijven over het algemeen in het voordeel voor wat betreft innovatie. Waterschappen, en in het bijzonder de waterschapslaboratoria, zijn relatief kleine bedrijven die flexibel in kunnen spelen op veranderende technieken en/of marktsituaties. Dat uit zich bijvoorbeeld in de geschiktheid van analyses ten behoeve van waterbodems, zoals beschreven in een artikel van Van der Meer in H2O nr. 13 uit 2007. De relatief kleine waterschapslaboratoria hebben een grote kennis en ervaring in het werkveld van het waterschap en zijn mede daardoor veel beter in staat goed bruikbare analyseresultaten te produceren Het laboratorium van Wetterskip Fryslân.
dan de veel grotere commerciële laboratoria, die in staat moeten zijn veel meer dan alleen waterbodems en water te analyseren. Specialisatie zorgt hier voor een betere kwaliteit. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit niet betekent dat waterschapslaboratoria niet marktconform zouden werken. In divers onderzoek zoals dat van Polhuis, De Vries-Visser en Grafhorst5) wordt duidelijk gemaakt dat waterschapslaboratoria prima in staat zijn marktconform te werken. Kijken we naar de prikkels die van belang zijn om innovatie positief te beïnvloeden, dan scoren ook op deze punten de waterschapslaboratoria goed. Zoals geschetst in artikelen van Schouten, Uithol en Zwart (zie H2O nr. 14/15 uit 2006) moeten waterschapslaboratoria op zowel prijs als kwaliteit van hun product concurreren met commerciële laboratoria. Dit is een belangrijke drijfveer continu bezig te zijn met innovatie om zo een betere kwaliteit en/of een concurrerende prijs te kunnen leveren. Daarnaast is het opleidingsniveau bij overheidsorganisaties over het algemeen relatief hoog, zijn medewerkers van waterschappen zeer betrokken bij hun werk en kunnen dat ook zijn omdat zij over het algemeen een sterke binding hebben met het werkgebied van hun waterschap. De relatief snelle technische ontwikkelingen in de analytische chemie maken vervolgens dat de uitdagingen en daarmee de experimenteerruimte van medewerkers van waterschapslaboratoria hoog is. Daarmee wordt voldaan aan de belangrijkste prikkels om te innoveren.
Grootte van ILOW-laboratoria
Een vraag die overblijft, is of een verdere schaalvergroting vanuit innovatie gezien nu juist nodig is of eerder remmend werkt. Daarbij is het artikel van Schouten en Uithol (zie H2O nr. 6 uit 2004) een interessant uitgangspunt. In dat artikel wordt betoogd dat in Nederland ruimte is voor zes tot acht waterschapslaboratoria. Als we ons daarbij realiseren dat we rond 1990 over meer dan
20 waterschapslaboratoria beschikten, waarvan er anno 2008 nog tien over zijn, dan lijkt de door Schouten en Uithol betoogde concentratie goeddeels afgerond. Zeker omdat zij innovatie nauwelijks hebben laten meewegen in hun argumentatie op basis waarvan zij tot het aantal van zes tot acht zijn gekomen. Daarbij moeten we bedenken dat ook de onderlinge concurrentie tussen waterschapslaboratoria een gezonde prikkel is om te innoveren. Een intensieve concurrentie werkt over het algemeen remmend op innovatie, terwijl een bescheiden mate van concurrentie juist bevorderend werkt. Een goed voorbeeld is de onderlinge concurrentie tussen onderwijsinstellingen, die kan bijdragen aan de onderwijskwaliteit. Door fusies tussen hbo-instellingen is binnen deze instellingen nauwelijks meer sprake van concurrentie. Het resultaat hiervan is dat volgens onderzoek van de onderwijs inspectie 20 procent van de hbo-opleidingen onder de maat is. Een extra kwaliteitsprikkel in de vorm van concurrentie lijkt in de onderwijswereld meer dan welkom. Vertalen we deze ervaringen naar de waterschapslaboratoria, dan zal de vorming van een beperkt aantal grote laboratoria eerder remmend werken op het innovatieve vermogen en de kwaliteit van het laboratoriumwerk. Daarmee lijkt er vanuit innovatie en kwaliteit redenerend geen reden te bestaan in Nederland te streven naar een verdere concentratie van waterschapslaboratoria.
Conclusie
De vraag ‘hoe staat het met de innovatie binnen waterschapslaboratoria’ en de daaraan gerelateerde vraag ‘zijn de huidige tien waterschapslaboratoria niet te klein om op innovatief gebied mee te kunnen komen’ kunnen positief beantwoord worden. De huidige schaalgrootte van de waterschapslaboratoria maakt dat zij prima in staat zijn te innoveren. Een verdere concentratie van laboratoria ten einde het innovatief vermogen en/of de kwaliteit van de werkzaamheden van die laboratoria te vergroten, zou wel eens averechts kunnen werken. De waterschapslaboratoria kunnen zich nu gaan richten op de vraag hoe zij hun werkzaamheden het meest efficiënt organiseren. NOTEN 1) Centraal Bureau voor de Statistiek (2005). Kennis en economie 2004: onderzoek en innovatie in Nederland. 2) Acs Z. en D. Audrechtsh (1988). Innovation in large and smal firms: an emperical analysis. American Economic Review nr. 4, pag. 678-690. 3) Rothwell R. en M. Dodgson (1994). Innovation and size of firm. In The handbook of industrial innovation, pag. 310-324. 4) De Jong J., R. Kemp en J. Meijaard (2002). Incentives to innovate. EIM. 5) Polhuis P., G. de Vries-Visser en H. Grafhorst (2006). Zelf doen of uitbesteden: een dilemma voor de overheid. B & G pag. 5-8.
Rob van der Meer (hoofd laboratorium Wetterskip Fryslân) H2O / 17 - 2008
11
Onderzoek naar blauwe diensten in het waterkwaliteitsbeheer Bij blauwe diensten wordt vaak gedacht aan de mogelijkheden om waterbergingsvraagstukken op te lossen door middel van een vrijwillige overeenkomst met landgebruikers, veelal agrariërs. Mogelijkheden voor waterkwaliteitsbeheer zijn lange tijd onderbelicht geweest. Uit een afstudeeronderzoek, dat uitgevoerd is in opdracht van Grontmij en de TU Delft, blijkt dat de acceptatie van agrariërs om deel te nemen aan blauwe diensten voor waterkwaliteit afhangt van acht drijfveren. Het verkennen van deze drijfveren middels een stappenplan helpt waterschappen in het ontwerpen van blauwe diensten voor het waterkwaliteitsbeheer.
N
a het verschijnen van het rapport ‘Blauwe diensten’ van het onderzoekscentrum LEI in 20021) zijn waterschappen verschillende projecten begonnen om de mogelijkheden van deze diensten te onderzoeken. De inzet van blauwe diensten werd vooral gezien als mogelijk instrument om waterkwantiteitsproblemen op te lossen en minder voor kwaliteitsvraagstukken. Het beheer van natuurvriendelijke oevers, ecologisch baggeren, beheer van bufferstroken en toepassen van alternatieve gewasbeschermingsmiddelen zijn echter ook voorbeelden van maatregelen die met behulp van blauwe diensten uitgevoerd kunnen worden. Veel maatregelen die genomen kunnen worden om de waterkwaliteit te verbeteren, zijn van toepassing op het landelijk gebied. Deze maatregelen zijn echter niet allemaal geschikt voor blauwe diensten. Ten eerste moeten ze verder gaan dan de wettelijke verplichtingen waaraan agrariërs zich dienen te houden. Daarnaast zijn waterschappen vaak huiverig om maatregelen die van groot belang zijn voor het functioneren van het watersysteem (bijvoorbeeld onderhoud aan hoofdwatergangen) uit te laten voeren door agrariërs.
Verwachtingen
Blauwe diensten zijn nauw verbonden met payment for environmental services2). Het compenseren van landgebruikers voor het leveren van bepaalde natuurdiensten stimuleert hen in een verandering van landgebruik. Twee voorwaarden worden meegenomen bij het ontwerpen van blauwe diensten: de kosten voor de waterbeheerder moeten lager uitvallen dan de opbrengsten (anders zijn waterbeheerders niet bereid te betalen) en de compensatie voor landgebruikers moet hoger zijn dan de opportuniteitskosten van alternatief landgebruik (anders zullen ze hun gedrag niet aanpassen). Vaak verwachten waterbeheerders dat de inzet van blauwe diensten zal bijdragen aan een meer kostenefficiënt waterbeheer. Hierbij zijn de kosten van blauwe diensten opgebouwd uit enerzijds de vergoeding die betaald wordt aan agrariërs en anderzijds de organisatiekosten voor waterbeheerders
12
H2O / 17 - 2008
(transactiekosten). De vergoeding die betaald wordt aan agrariërs, is samengesteld uit investeringen, extra kosten voor onderhoud en inkomstenderving. Daarnaast zijn er effectiviteitverwachtingen. De verwachting is namelijk dat blauwe diensten bijdragen aan een hogere waterkwaliteit dan andere instrumenten doen, doordat landgebruikers beter maatwerk kunnen leveren vanwege hun directe band met het gebied.
Praktijk
Door middel van een casestudie is onderzocht hoe blauwe diensten in de praktijk beoordeeld worden. Het doel hiervan was om de besluitvorming over de inzet van blauwe diensten in het waterkwaliteitsbeheer te verbeteren. Tijdens het onderzoek zijn vier projecten bekeken waarbij blauwe diensten zijn of worden ingezet om waterkwaliteitsdoelstellingen te behalen: ‘Open water en natuurvriendelijke oevers in het Oude Rijngebied’, ‘Actief randenbeheer Brabant’3), ‘Bescherming zwarte stern in de Krimpenerwaard’ en ‘Natuurvriendelijke oevers in Midden-Delfland’. Door middel van interviews met afnemers (waterbeheerders), leveranciers (agrariërs), intermediairs
(agrarische natuurverenigingen) en experts is het gebruik van blauwe diensten bij de projecten verkend. Hieruit bleek dat waterbeheerders niet alleen door economische motivaties worden gedreven. Naast efficiëntie kunnen blauwe diensten ook bijdragen aan het bewustzijn bij zowel agrariërs als publiek van de waarde van een goede waterkwaliteit. Zo kunnen agrariërs worden geconfronteerd met de effecten van hun activiteiten op de kwaliteit van het water en kan een breder publiek beter worden geïnformeerd over maatregelen die de waterkwaliteit kunnen doen verbeteren. Daarnaast bieden blauwe diensten de mogelijkheid om relaties met agrariërs en andere overheidsinstanties te versterken. Consequenties wat betreft kosten en effectiviteit zijn lastig te bepalen, mede omdat dit afhankelijk is van de deelnamebereidheid van agrariërs. Het is daarom moeilijk om vooraf uitspraken te doen over de efficiëntie van blauwe diensten. De bereidheid van agrariërs om een blauwe dienst te accepteren, blijkt af te hangen van acht drijfveren (in willekeurige volgorde):
achtergrond Bedenk wat de motivaties zijn
Beschouw blauwe diensten niet alleen vanuit een economisch perspectief. Naast efficiëntie overwegingen kan de keuze voor blauwe diensten ook gemotiveerd zijn doordat deze de relatie kunnen versterken met agrariërs en andere overheidsinstanties. Tevens kan het bewustzijn onder publiek en landgebruikers met betrekking tot watermanagement worden vergroot. Schat de acceptatie onder agrariërs in
Een proef in Friesland met natuurvriendelijk onderhoud van de oevers.
investeringskosten van machines, materiaal, verlies van land en verrichte inspanningen; • hoogte van de compensatie voor uitgevoerde activiteiten; • mate waarin de belangen van de agrariër overeenkomen met de voorgestelde maatregelen van de blauwe dienst; • aantrekkelijkheid van alternatieve maatregelen. Waterschappen kunnen ook andere maatregelen/plannen implementeren om hun waterkwaliteitsopgaven te realiseren. Deze alternatieven kunnen nadelig zijn voor de agrariërs; • vertrouwen in het waterschap. Agrariërs vertrouwen waterschappen op basis van de geschiedenis en betrokkenheid van intermediairs, zoals agrarische natuurverenigingen; • verenigbaarheid met reguliere activiteiten (het maaien van oevers is eenvoudig te combineren met de huidige maaiactiviteiten); • opbrengstderving. Het implementeren van maatregelen kan leiden tot verlies van (mogelijke) opbrengsten. Het realiseren •
van een bufferstrook zorgt bijvoorbeeld voor een lagere graanopbrengst; • duidelijkheid van de overeenkomst. Wanneer deze niet geheel duidelijk is, is het voor agrariërs onaantrekkelijk om mee te doen.
Aanbeveling
Waterschappen zouden de volgende stappen moeten doorlopen om besluitvorming met betrekking tot blauwe diensten te verbeteren. Identificeer mogelijke maatregelen
Stel vast welke maatregelen mogelijk uitgevoerd kunnen worden met behulp van een blauwe dienst. Twee voorwaarden dienen daarbij in ogenschouw genomen te worden: in hoeverre heeft de uitvoering van de maatregel effect (bijvoorbeeld veiligheid) op het functioneren van het watersysteem én zijn de voorgestelde maatregelen die uitgevoerd worden door agrariërs bovenwettelijk? Het is niet toegestaan om agrariërs te vergoeden voor activiteiten wanneer wetgeving hen reeds verplicht deze activiteiten uit te voeren.
Onderzoek naar de nitraatconcentratie in een bufferstrook.
In hoeverre motivatiedoelstellingen bereikt kunnen worden, wordt voor een groot deel bepaald door de acceptatie van de regeling door agrariërs. Door het nalopen van de drijfveren die de acceptatie bepalen, kunnen waterschappen vooraf de bereidheid van agrariërs om mee te doen inschatten. Drijfveren hebben zowel positieve als negatieve effecten op de acceptatie. Door het uitvoeren van deze stap krijgen waterschappen meer inzicht in welke drijfveren een beperkt dan wel groot effect hebben op de acceptatie. Bepaal mogelijkheden tot sturing
Waterschappen kunnen de drijfveren beïnvloeden door agrariërs te ‘sturen’. Bij het ontwerpen van een blauwe dienstovereenkomst zouden waterschappen moeten proberen om de positieve drijfveren op de acceptatie te vergroten en de negatieve juist te verkleinen. Onderzoek wettelijke randvoorwaarden
Zijn de mogelijkheden om agrariërs te ‘sturen’ in overeenstemming met wettelijke bepalingen? Waterschappen moeten in het bijzonder controleren of de blauwe dienst niet is strijd is met staatssteun (hoogte compensatie, duur van contract en ongeoorloofde subsidie-accumulatie). Beoordeel opnieuw de bereidheid om deel te nemen onder agrariërs. Besluit of een blauwe dienst toepasbaar is
Bepaal op basis van de vorige stappen of het implementeren van een blauwe dienst al dan niet succesvol zal zijn. Tijdens een bijeenkomst bij Grontmij is het stappenplan (en de bijbehorende drijfveren) voorgelegd aan de bij het onderzoek betrokken waterbeheerders en belangenverenigingen. De vergelijking tussen de projecten in de casestudies leverde nuttige inzichten op voor de praktische uitvoering. De aanwezigen concludeerden dat de voorgestelde aanpak van besluitvorming over blauwe diensten navolging verdient. NOTEN 1) Van Bommel K., J. Hoekstra, L. Stuyt, A. Rinhard, D. Boland en A. Gerritsen (2002). Blauwe diensten. Onderzoek van LEI, CLM en Alterra. 2) Pagiola S. en G. Platais (2002). Payment for environmental services. Environmental strategy notes nr. 3. 3) www.randenbeheerbrabant.nl.
Roland de Groot (TU Delft) Erwin de Bruin (Grontmij)
H2O / 17 - 2008
13
Acht manieren waarop GIS kan bijdragen aan beter leidingnetbeheer In de afgelopen jaren zijn geografische informatiesystemen (GIS) sterk ontwikkeld en in vele sectoren in gebruik genomen. In eerste instantie werden ze vooral ingezet voor het digitaal beheer van informatie. Met het beschikbaar komen van steeds meer ruimtelijke gegevens ontstaan nieuwe mogelijkheden, waardoor uitgebreide analyses van het waterleidingnet op allerlei aspecten mogelijk worden. Dit artikel schetst nieuwe en reële ontwikkelingen op het gebied van geografische informatie(systemen) en de mogelijkheden die zij bieden voor beter beheer van waterleidingen. Sommige ontwikkelingen zijn herkenbare voortzettingen uit het verleden, anderen zijn nieuw, zoals een bril waarmee ondergrondse leidingen zichtbaar worden.
W
aterbedrijven hebben de laatste jaren veel energie gestoken in het digitaliseren van tekeningen. Op dit moment zijn de tekeningen van het distributienet digitaal beschikbaar, maar nog niet alle aansluitleidingen en -schetsen. Er zijn verschillende softwareprogramma’s die deze leidinggegevens ruimtelijk en in combinatie met omgevingsfactoren weergeven. Naast informatie aantrekkelijk presenteren kunnen deze programma’s ook ruimtelijke analyses uitvoeren en daarmee informatie genereren voor beter leidingnetbeheer, zoals een geografisch overzicht van de storingen of de klachten die aangeven waar zwakke plekken zitten. Waterbedrijven doen hier inmiddels eerste ervaringen mee op. Daarnaast zijn ze bezig met het rationaliseren en uniformeren van hun informatie processen. De mogelijkheden lijken oneindig. Het is duidelijk dat iedere nieuwe toepassing meer informatie geeft, maar ook dat steeds meer informatie moet worden toegevoegd en opgeslagen. De nieuwe mogelijkheden van GIS zullen informatie opleveren die zal bijdragen aan het beantwoorden van vier centrale vragen bij het beheren van leidingnetten: Hoe garandeer ik een optimale waterkwaliteit? Wat is de conditie van de leidingen? Wanneer is het optimale vervangingsmoment? En hoe kunnen activiteiten optimaal worden afgestemd met derden?
Technologische ontwikkelingen
Nieuwe technologische ontwikkelingen rond GIS zijn met name te verwachten op het vlak van data-uitwisseling. In de geowereld worden Service Oriented Architecture en Web Map Services momenteel als de belangrijkste ontwikkelingen beschouwd. Service Oriented Architecture is een softwarearchitectuurmodel dat is opgebouwd uit componenten die een dienst aanbieden en componenten om de uitwisseling van informatie tussen de dienst te regelen (de infrastructuur). Web Map Services maken het mogelijk om kaarten op internet te publiceren. Een kaart betekent hier een visuele voorstelling van georuimtelijke data en niet de data zelf. Web Map Services
14
H2O / 17 - 2008
scheppen de mogelijkheid om gelijktijdig een visueel overzicht te krijgen van meerdere complexe geografische kaarten. Het algemene streven naar open informatie standaarden (openbare specificaties die door iedereen mogen worden gebruikt) ondersteunt deze ontwikkelingen.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Naast de toenemende technische mogelijkheden leiden ook diverse maatschappelijke ontwikkelingen ertoe dat meer geografisch georiënteerde kennis moet worden verzameld en beter toegankelijk gemaakt: • De ondergrond wordt intensiever gebruikt. De overheid wil 40 procent van de nieuwbouwwoningen en nieuwe arbeidsplaatsen realiseren binnen bebouwd gebied. Op intensief bebouwde locaties zal een grote nadruk komen te liggen op planning, veiligheid en risicomijding; • Er komen steeds meer ondergrondse functies (transport koude en warmte én afval). Bovendien probeert men op locaties met intensieve bebouwing functies te verplaatsen naar de ondergrond, zoals parkeren, wegvervoer, werken en winkelen; • De bebouwde omgeving verandert steeds sneller, vooral in stadscentra en industriegebieden. Dit kan vragen om een meer flexibele inzet van leidingen of leiden tot een kortere functionele levensduur. Ook wordt het noodzakelijk leidingmutaties in informatiesystemen snel uit te voeren, zodat gegevens zo actueel mogelijk blijven; • Het aantal vervangingswerken van rioleringen neemt toe. De komende 20 jaar zal meer dan de helft van de rioleringen moeten worden vervangen. De meeste waterleidingen zullen op dat moment nog niet aan vervanging toe zijn. Dit noopt waterbedrijven tot afwegingen over wel of niet meegaan met het vervangen van rioleringen; • Huishoudens gaan meer nieuwe technologie gebruiken. Te denken valt aan automatische meteraflezing, luxe sanitair en wellicht decentrale waterzuivering. De intrede hiervan zorgt ervoor
dat meer informatie beschikbaar komt, maar kan er ook toe leiden dat bedrijven meer informatie aan consumenten ter beschikking gaan stellen.
Rol Nederlandse overheid
De Nederlandse overheid speelt een actieve rol bij het tot stand komen van geo-informatie, bijvoorbeeld door die informatie digitaal aan te bieden, zoals het digitaal topografisch bestand TOP10NL (schaal 1:10.000) en de Grootschalige Basiskaart Nederland. Daarnaast speelt zij een belangrijke rol bij het ordenen van informatieprocessen, zoals bij de totstandkoming van de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (ook bekend als de Grondroerdersregeling). Deze wet verplicht beheerders van kabels en leidingen actuele informatie over de ligging van kabels en leidingen ter beschikking te stellen aan het Kadaster. Een ander voorbeeld is het project GeoLoketten, uitgevoerd binnen het innovatieprogramma Ruimte voor Geo-informatie. Binnen dit project wordt gewerkt aan een laagdrempelige toegang van geo-informatie via Web Map Services. Verschillende informatiemodellen worden ontwikkeld voor het delen van data van verschillende bronnen. Zo bevat het Informatiemodel Kabels en Leidingen een gemeenschappelijk begrippenkader met afspraken, onder andere over de visualisatie van kabels en leidingen. Dit informatiemodel ligt weer ten grondslag aan de informatievoorziening van beheerders van kabels en leidingen aan het Kadaster. Ook Europese initiatieven stimuleren de ontwikkeling van geo-informatie, zoals INSPIRE (INfrastructure for SPatial InfoRmation in the European Community), dat streeft naar een gestandaardiseerde geodata-infrastructuur op Europees niveau in 2013.
Leidingnetbeheer
Op basis van bovenstaand toekomstbeeld zijn aspecten van leidingnetbeheer geïdentificeerd waarbij GIS een toegevoegde
achtergrond waarde kan bieden. Deze aspecten vinden hun herkomst in gesprekken met deskundigen bij drinkwaterbedrijven en technologieaanbieders en zijn getoetst door de BTO-projectgroep ‘Risicoanalyse en risicobeheer leidingnetten’. Koppelen gegevens aan leidingen
De mogelijkheid voor een geografische analyse wordt voor een groot deel bepaald door de aanwezigheid en de kwaliteit van de data. Door het toevoegen van extra data aan leidingen is het bijvoorbeeld mogelijk om met grotere nauwkeurigheid storingenanalyses uit te voeren of inzicht te krijgen in de leidingconditie. Voorbeelden van extra data zijn specificaties van leidingen, verbindingen en afsluiters; gegevens over de aanleg, zoals de naam van de aannemer en datum; overwegingen die een rol hebben gespeeld bij beslissingen over onderhoud en vervanging; expertkennis of observaties tijdens werkzaamheden. Het toevoegen van extra data zal een inspanning vragen van waterbedrijven. Hier werpt zich de vraag op welke data zinvol is en tegen welke inspanning deze data toegevoegd kan worden. Een inventarisatie van de huidige en toekomstige kennisbehoefte kan behulpzaam zijn bij het beantwoorden van deze vragen. Betrekken omgevingsfactoren in analyses leidingnet
In toenemende mate komt omgevings informatie rondom leidingen beschikbaar voor analyses, bijvoorbeeld over de agressiviteit van de bodem (pH, corrosiviteit of aanwezigheid van vrije kalk), de grondmechanische belasting (eventuele ongelijkmatige bodemzettingen, verkeersgegevens of nabijgelegen ophogingen) en objecten in de omgeving (gebouwen, wegen of dijken). Deze informatie maakt het mogelijk de kans op en de effecten van een leidingbreuk beter te voorspellen. Hierbij speelt ook de drainage van lekwater een rol. Een geografische analyse kan bijvoorbeeld uitwijzen of water lokaal tot overlast leidt of kan wegstromen via sloten of riolen. Koppelen van modellen en informatiesystemen
Door open standaarden en gezamenlijke afspraken over datapresentaties zal data-uitwisseling in de toekomst makkelijker worden. Dat maakt nieuwe toepassingen mogelijk, zoals analyses op basis van combinaties van rekenresultaten (bijvoorbeeld van een hydraulisch model), waterkwaliteitsklachten en resultaten uit monstername; nauwkeurige voorspellingen van het waterverbruik door koppeling van gegevens over leidingnetten aan watermeterbestanden, socio-economische gegevens aan een rekenmodule zoals SIMDEUM (zie H2O nr. 6 uit 2007, pag. 48); koppeling met externe databanken zodat nieuwe analyses mogelijk zijn (bijvoorbeeld verbeterde blusplannen op basis van een combinatie van informatie over bebouwingen, locaties van brandkranen en open water en leidingnetberekeningen); automatische verbindingen met externe
Afb. 1: Voorbeeld van een virtueel kostenlandschap voor de Noordoostpolder met de aanlegkosten van een leiding per lengte-eenheid. Wat is de goedkoopste route tussen bron A en stad B?
databestanden zodat directe toegang ontstaat tot actuele databestanden en mutatiebeheer eenvoudiger wordt (data blijft dan bij de bron). Tijdsanalyse
De tijdsdimensie speelt een steeds belangrijker rol bij het maken van GIS-analyses. Tijd is verandering en is daarmee een waardevolle uitbreiding bij geografische scenariostudies. Gegevens uit verleden en heden kunnen naar de toekomst worden doorgetrokken en vormen een basis voor scenariostudies. Zo kunnen met gegevens over historisch en hedendaags landgebruik en drinkwaterverbruik kengetallen worden berekend per type landgebruik. Een analyse van bestemmings plannen en toekomstig landgebruik kan dan een prognose opleveren over het waterverbruik in de toekomst. Een verbeterd beheer van historische informatie over waterverdeling en informatie over verbruikers kan ook leiden tot verbeterde analysemogelijkheden van piekverbruiken en daarmee voor de capaciteitsbepaling van infrastructuur. Planvorming
GIS biedt mogelijkheden voor een verbeterde planvorming, waardoor een goed inzicht ontstaat in kansen en knelpunten van verschillende ontwikkelings scenario’s. Waterbedrijven kunnen hiermee investeringen in transportleidingen afstemmen op planologische ontwikkelingen en daarmee kosten besparen. Op dit moment is het al mogelijk een optimaal leidingtracé te bepalen in een bestaande omgeving. GIS-pakketten kunnen dit optimale tracé berekenen aan de hand van een onderliggend ‘kostenlandschap’, dat wordt bepaald door bestaande en toekomstige ruimtelijke bestemmingen. Een ander voorbeeld van planvorming is de Ruimtescanner. Dit is een op GIS
gebaseerd model dat een geïntegreerd beeld geeft van toekomstige ontwikkelingen in ruimtegebruik. Het model deelt Nederland op in cellen van 100 bij 100 meter, waaraan functies zijn toegekend op basis van het huidig ruimtegebruik, bestaand beleid, geschiktheidkaarten en ruimteclaims. Ontsluiten data
Geografische informatiesystemen kunnen een belangrijke rol spelen bij het opstellen van managementinformatie, zowel door het presenteren van kaarten als het uitvoeren van gerichte analyses. Uiteindelijk zal betere managementinformatie leiden tot een verbetering in de bedrijfsvoering en daarmee tot kostenbesparing. Door applicaties als Google Earth en TomTom wordt geografisch georiënteerde en realtime informatie steeds meer gemeengoed. Ook de consument zal verwachten dat informatie van waterbedrijven realtime én geografisch georiënteerd wordt aangeboden. Toekomstige werknemers zullen een vergelijkbare of hogere informatie verwachting hebben. Een voorbeeld hiervan is het zoeken van informatie op basis van een locatie; denk hierbij aan het op locatie aanbieden via internet van storingsgegevens, werkzaamheden of magazijnbeheer. Afstemmen van werken
Voor de planning van vervangingswerken van waterleidingen vindt afstemming plaats, meestal op gemeentelijk niveau. Gemeenten stellen steeds vaker digitale bestemmingsplannen op, die de basis kunnen vormen voor gezamenlijk planning van werken. Als digitale planningsinformatie gecombineerd wordt met programma’s van vervanging van verschillende soorten ondergrondse infrastructuren en bestratingsplannen, kan een verdergaande afstemming plaatsvinden waarbij kosten en overlast nog verder beperkt kunnen worden. Dit zal met name van belang zijn op locaties waar veel H2O / 17 - 2008
15
voor een waarschuwingssysteem op een graafmachine dat signaleert dat de graafbak te dicht in de buurt komt van een kabel of een leiding. Een dergelijke toepassing wordt momenteel onderzocht in opdracht van het Centrum Ondergronds Bouwen (project MOL). Ook komt de mogelijkheden van augmented reality, het combineren van de echte wereld met een virtuele wereld, in beeld. Op een speciale bril kunnen gegevens worden geprojecteerd, zodat leidingen met details als reparatieklemmen ‘zichtbaar’ worden (zie afbeelding 2).
Betere prestaties
Afb. 2: De ligging van kabels en leidingen, zoals te zien door een augmented reality-bril.
verschillende infrastructuren aanwezig zijn of waar de kosten van overlast hoog zijn, zoals in stedelijke centra of rondom verkeersaders. Uitwisseling van ligginggegevens met andere beheerders en de gemeente kan ook leiden tot een betere coördinatie bij ongevallen-en rampenbestrijding. Het zal mogelijk zijn snel in te schatten welke infrastructuur aanwezig is, welke moet worden uitgeschakeld en welke juist niet en welke acties daarvoor nodig zijn. Ook zal beter inzicht ontstaan in de gevolgen die falen van een bepaald type infrastructuur heeft op andere infrastructuren. Aanleg en beheer
GIS is een hulpmiddel dat steeds vaker wordt ingezet bij de uitvoer van werkzaamheden. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van mobiel GIS. Via mobiele apparatuur bestaat reeds toegang tot diverse informatiebronnen en kan informatie gewijzigd of toegevoegd worden. In de toekomst zal dit worden uitgebreid met Location Based Services: diensten die informatie verstrekken aan mobiele gebruikers gebaseerd op de fysieke
locatie van die gebruiker. Een voorbeeld is het bepalen welke werknemer zich het dichtst bij een storing bevindt en deze gericht informatie sturen. Het gebruik van geo-informatie kan echter nog verder worden ontwikkeld, bijvoorbeeld van de hedendaagse 2D-omgeving naar een 3D-omgeving. Dit biedt de mogelijkheid
Door effectieve dataverzameling en gebruik van externe geo-informatie zullen waterbedrijven in de toekomst in staat zijn betere beslissingen te nemen, wat zal leiden tot betere prestaties en lagere kosten. Om deze ontwikkeling echter werkelijkheid te laten worden, zullen bedrijven moeten investeren in het verzamelen van data. Deze dataverzameling kan het beste worden vormgegeven door het in kaart brengen van de kennis behoefte. Deze kennisbehoefte heeft ook als doel de behoefte aan technologie vast te leggen, zodat waterbedrijven goed in staat zijn te reageren op het grote technologieaanbod waarmee zij worden geconfronteerd. Ralph Beuken en Kim van Daal (Kiwa Water Research) Sjaak van Popering (Geodan IT)
Themanummers Dit najaar biedt H2O drie themanummers: de uitgave van 26 september staat in het teken van Aquatech, de uitgave van 7 november besteedt volop aandacht aan grondwater en de uitgave van 5 december gaat dieper in op proceswater. Voor deze drie themanummers geldt dat u een bijdrage kunt inleveren ter beoordeling aan de redactie. Als het om (semi-)wetenschappelijke bijdragen handelt, moeten deze minimaal vier weken voor de uitgavedatum binnen zijn op de redactie (compleet met bruikbare illustraties). Als het om achtergrondinformatie gaat of projectbeschrijvingen, kunt u tot twee weken voor de datum artikelen inleveren. Voor meer informatie: (010) 427 41 65.
advertentie
!)' # )*%,% *!$%$%(%)"+% *&*# /&(,&&(&$-*(,&&(/ % %%-*(- % %)*##* ,%+&'&%)%&+%/,&&(+ %% (&%&&(( ! *!$ ))' # )( % 0 '&( %% 0 -*(- %'+**% 0 &%(&+
0 %( &')# 0 &$&%(/&" 0 (&%$# %
))# %&)*+) $),(**# . $ # %& *!$%# %*(%* --- *!$%#
16
H2O / 17 - 2008
achtergrond
Ervaringen met MKBA in het natuur- en milieubeleid Voor de uitdagingen in het waterbeheer bestaan velerlei oplossingen. Naast de vanzelfsprekende aandacht voor de technische effectiviteit van oplossingen worden deze ook steeds meer vanuit economisch perspectief beoordeeld. Het inzicht groeit dat niet alleen investeringskosten, maar ook andere kosten en baten een rol moeten spelen in de beleidsafwegingen. Dit geldt zeker ook voor de Kaderrichtlijn Water, die stevige eisen stelt aan een economische analyse. Om enige lijn te brengen in de uitvoering van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA) is in 2000 een Leidraad OEI (Overzicht Effecten Infrastructureel) vastgesteld. Bij het uitvoeren van de strategische MKBA door het RIZA in 2006 bleek echter dat op bepaalde punten deze leidraad ruimte overliet voor interpretatie of minder geschikt was. Onvrede hierover en een vaak gehoord commentaar dat je met een MKBA iedere gewenste uitkomst kan maken, vormde de aanleiding tot een verkennend literatuuronderzoek. Verschillende MKBA’s die de afgelopen jaren in het waterbeleid en aanpalende beleidsvelden zijn uitgevoerd, zijn vorig jaar inhoudelijk met elkaar en met de Leidraad OEI vergeleken door Sterk Consulting en Bureau Buiten. Hieruit bleek dat een deel van de problemen die zijn ondervonden met de toepassing van de Leidraad OEI tijdens de strategische MKBA ook hebben gespeeld bij andere MKBA’s. Dit geeft handvatten voor aanvullingen en verbeteringen voor de OEI-leidraad en de in de toekomst uit te voeren MKBA’s.
D
e bestudeerde MKBA’s lijken veel op elkaar als het gaat om de toegepaste methodologie. Zo worden in alle MKBA s de probleem- en doelstelling expliciet beschreven en zijn deze breed verwoord, waardoor alternatieve oplossingen niet uit het oog worden verloren. Verder is in vrijwel alle MKBA’s aandacht voor het beschrijven van het nulalternatief en worden in alle MKBA’s één of meer projectalternatieven omschreven. In alle MKBA’s staan beschrijvingen van de projectkosten en wordt op een juiste manier de nationaal vastgestelde discontovoet gehanteerd (ten tijde van het uitvoeren van deze MKBA’s vier procent). De projecteffecten zijn in alle MKBA’s benoemd en de gehanteerde batenposten lijken een behoorlijke mate van overeenkomst te hebben. In bijna alle MKBA’s zijn gevoeligheidsanalyses uitgevoerd op uiteenlopende variabelen. Tot slot zijn de resultaten in alle MKBA’s in een samenvattende tabel weergegeven.
Rekenkundige uitgangspunten
Hieruit blijkt dat de Leidraad OEI er kennelijk in slaagt om op hoofdlijnen een duidelijke richting te geven aan een maatschappelijke kosten-batenanalyse. De complexiteit van zo’n analyse gaat echter gepaard met veel keuzes, waardoor ruimte ontstaat voor eigen invulling. Dit is dan ook de reden waarom op een aantal inhoudelijke punten de bestudeerde MKBA’s onderling blijken te verschillen en/of af te wijken van de richtlijnen van de Leidraad OEI. De belangrijkste verschillen zijn: de rekenkundige uitgangspunten (risicovoet, discontovoet, tijdshorizon, restwaarde), de manier waarop het nulalternatief wordt opgesteld, de rubricering van projecteffecten, de omgang met data, de beschrijving van de projecteffecten (met name de kwaliteit van de leefomgeving, natuur en milieu), de beschouwde batenposten en de rapportage.
Opstellen nulalternatief
Op een aantal rekenkundige uitgangspunten blijken de MKBA’s onderling behoorlijk te verschillen. Deze zijn niet allemaal zonder meer in afwijking van de Leidraad OEI, maar ze kunnen wel leiden tot aanzienlijke verschillen in de uitkomsten. Dit geldt zeker nu een lagere discontovoet wordt gehanteerd: • risico-opslag Alleen in de MKBA Waterbodems wordt een risico-opslag gehanteerd (0,5%). Blijkbaar wordt het risico in de andere MKBA’s laag ingeschat of vindt men het een moeilijk te hanteren begrip; • tijdhorizon Er zijn aanzienlijke verschillen in de gehanteerde termijnen: van 23 jaar tot en met een oneindige termijn; • restwaarde In geen enkele analyse wordt expliciet vermeld dat en/of hoe rekening is gehouden met de restwaarde. Het opstellen van het nulalternatief blijkt in de meeste gevallen anders te worden ingevuld dan strikt genomen in de Leidraad OEI is verwoord (‘best mogelijke oplossingen voor knelpunten zonder project’). Meestal wordt uitgegaan van huidig beleid en toekomstige ontwikkelingen, ofwel de meest waarschijnlijk geachte ontwikkeling. Hiermee sluiten de analyses meer aan bij de werkwijzer OEI bij SNIP (Spelregels Natte Infrastructuur Projecten), welke voor natuur- en milieuprojecten wellicht meer houvast biedt dan de OEI-Leidraad, welke in eerste instantie voor infrastructurele projecten is opgesteld. Het lijkt erop dat de best mogelijke oplossingen voor knelpunten zonder een project al snel worden vertaald naar een projectalternatief in plaats van het nulalternatief. Daarnaast is in ongeveer de
helft van de MKBA’s geen rekening gehouden met exogene ontwikkelingen van klimaat en economie. Het is derhalve in ieder geval geen gemeengoed om deze ontwikkelingen een plaats te geven in de analyse. Rubricering projecteffecten
De rubricering van projecteffecten verschilt per MKBA; meestal wordt niet exact de rubricering van de OEI-Leidraad gevolgd.
Een overzicht van de bestudeerde MKBA’s: • Bagger: het onzichtbare goud? Hoofdnota MKBA Waterbodems. Ministerie van verkeer en Waterstaat, AKWA (2004). • Kosten-batenanalyse voor ‘Ruimte voor de Rivier’. Projectorganisatie Ruimte voor de Rivier, CPB (2005). • Additionele kosten en sociaaleconomische gevolgen van Natura 2000. Ministerie van LNV, LEI (2006). • Strategische MKBA voor de KRW. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, RIZA (2006). • Baten van de KRW voor het Friese merengebied. Milieu- en Natuurplanbureau, LEI (2007). • Kosten-batenanalyse waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer. Bestuurlijk overleg Krammer, Royal Haskoning (2007). • MKBA Wieringerrandmeer. Provincie Noord-Holland, Witteveen+Bos (2006). Voor de inhoudelijke aspecten heeft de Leidraad OEI als referentie gediend voor de te bestuderen MKBA’s.
H2O / 17 - 2008
17
Woningbouw langs het water in Amsterdam.
Dit kan worden verklaard uit het feit dat de Leidraad OEI specifiek op infrastructurele projecten en vervoer is toegespitst en niet is toegesneden op natuur en milieu, hetgeen voor het type projecten dat hier is geanalyseerd juist een belangrijke rol speelt. De indirecte effecten worden meestal niet of alleen kwalitatief meegenomen. In de MKBA Wieringerrandmeer wordt een aantal indirecte effecten berekend (extra bestedingen van extra inwoners). In de meeste MKBA’s wordt expliciet aangegeven dat men de indirecte effecten niet meeneemt, omdat deze klein zouden zijn of moeilijk te kwantificeren. In minder dan de helft van de MKBA’s wordt expliciet rekening gehouden met herverdelingseffecten. Alleen in de MKBA Volkerak-Zoommeer (regionaal project, nationale effecten), de MKBA Waterbodems (scheepvaarteffecten in het buitenland) en de Strategische MKBA KRW (recreatie-effecten alleen bij recreatietekort) is dit expliciet terug te vinden. Omgang met data
In vrijwel iedere MKBA krijgt men te maken met beperkingen met betrekking tot de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie. De mate waarin de informatie kan worden verzameld en gegenereerd, hangt af van de omvang/belang van het project en budgettaire mogelijkheden. Problemen zoals in de strategische MKBA KRW (zeer diffuse
18
H2O / 17 - 2008
dataverzameling door derden in de regio) zijn uniek. De bottom up-benadering voor de informatieverzameling is niet toegepast bij de andere MKBA’s. Bij de meeste MKBA’s wordt in de rapportage nauwelijks inzicht verschaft in de betrouwbaarheid en het detailniveau van de gebruikte gegevens. Alleen in de strategische MKBA KRW wordt zeer expliciet ingegaan op dataproblemen en hoe deze zijn opgevangen.
Zo is iedereen overtuigd van het ontstaan van baten als gevolg van een verbetering van de waterkwaliteit, maar het feitelijk in geld uitdrukken van die baten leidt vaak tot uitgebreide discussies (zo was het discutabel zijn van de ‘prijskaartjes’ één van de redenen waarom in de ex ante evaluatie van het MNP van dit voorjaar de baten niet in geld zijn uitgedrukt). In bijgaande tabel worden de belangrijkste bevindingen beschreven.
Beschrijving projecteffecten
Baten die te maken hebben met veranderingen in de kwaliteit van de leefomgeving, worden vaker niet berekend (MKBA’s Waterbodem, Ruimte voor de Rivier, Natura 2000 en Volkerak Zoomeer) dan wel (Wieringerrandmeer, Friese Meren en de strategische MKBA KRW). Dit gebeurt bewust vanwege budgettaire beperkingen of het feit dat effecten niet onderscheidend zijn voor de projectalternatieven. In die MKBA’s waarin baten worden uitgedrukt in geld, worden verschillende waarderingsmethoden gebruikt. Het lijkt erop dat de methoden over het algemeen naar behoren worden toegepast. Verschillen treden vooral op door verschillen in de (ken)getallen.
Tot slot blijkt dat de beschrijving van de projecteffecten die te maken hebben met veranderingen in de kwaliteit van de leefomgeving en natuur en milieu, veelal onderwerp van discussie vormt en dat men hieraan op verschillende manieren invulling geeft. Soms kiest men ervoor deze niet te monetariseren, in andere gevallen doet men dit wel maar kunnen in de berekeningen zelf verschillen ontstaan. Het hanteren van de zogeheten niet-gebruikswaarde is in het bijzonder onderwerp van discussie en in sommige studies wordt dit bewust achterwege gelaten. De Leidraad OEI zou specifiekere richtlijnen kunnen formuleren over de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan. Beschouwde batenposten
De wijze waarop is omgegaan met de baten krijgt extra aandacht, omdat dit bij iedere MKBA weer aanleiding geeft tot discussies.
Rapportage
In alle MKBA’s wordt een samenvattende tabel weergegeven. Dit gebeurt op verschillende manieren. Zo presenteert de MKBA Friese Meren de kosten en baten in afzonderlijke tabellen. De rubricering in
achtergrond baten
studie Wieringen
studie Friese meren
studie Strategische MKBA
woongenot waardestijging
tussen 5 en 12%
tussen 2,5 en 10%
tussen 5 en 12%
natuur en klimaat invloed op kooldioxide, stikstof minder uitstoot stikstof en fosfaat vastlegging kooldioxide, stikstof, en fosfaat als gevolg van beperking fosfaat en nitraatoxide landbouw verervingswaarde nee, wel vererving cultuurhistorie nee biodiversiteit niet-gebruikswaarde per huishouden
niet meegenomen
11 euro per huishouden
vastlegging kooldioxide, stikstof, fosfaat en nitraatoxide verervingswaarde schoon water: 5 euro per huishouden
11 euro per huishouden
waterrecreatie zwemwaterbezoek zwemrecreatiebaten: 3,50 euro niet meegenomen per persoon per bezoek horeca-exploitatie winst 10% door overnachtingen winst 10% x bestedingen per en dagtochten vakantiedag: 39 euro sportvissen per visdag 156 euro per visdag 4 euro, 45% toegevoegde waarde
recreatieve belevingswaarde wandel- en fietstochten en overnachtingen: 0,152 euro, 0,6 euro en 1,67 euro 4 euro per visdag, 10% van uitgaven per dag (40 euro)
volksgezondheid ziekte nee nee zwemveiligheid nee, wel verkeersveiligheid nee
355 euro per vermeden zieke 97 minder doden à 1,7 miljoen euro
directe en indirecte effecten is in de meeste gevallen niet terug te vinden. Ten slotte wordt in de overzichtstabel nauwelijks gebruik gemaakt van een zichtjaar, zoals in de Leidraad OEI.
MKBA in de besluitvorming
Over de rol van een maatschappelijke kostenbatenanalyse in het besluitvormingsproces bestaat veel discussie. Waar de MKBA voor de één een alomvattend oordeel is, geeft een ander aan de resultaten volledig in twijfel te trekken. Om die reden is ook gesproken met betrokkenen bij de verschillende studies, ofwel als opsteller van het rapport óf als opdrachtgever óf als besluitvormer. Op basis van deze gesprekken blijkt dat een MKBA in het besluitvormingsproces onmisbaar wordt gevonden in haar rol van inzicht verschaffen, objectiveren, bewustwording creëren, discussie specificeren en aanscherpen en het faciliteren van besluitvorming. Er zijn echter ook een paar punten waar aandacht aan moet worden besteed bij het gebruiken van MKBA’s als beslissingsondersteunend instrument: • Een MKBA maakt deel uit van de informatie voor beslissers, maar geeft geen absoluut oordeel. Naast een MKBA kunnen andere overwegingen een rol spelen. Een negatieve uitkomst betekent niet automatisch dat het project niet moet worden uitgevoerd; • Omgang met de uitkomsten ervaart men als lastig ook gezien de (vele) onzekerheden; • Op regionaal niveau heeft men moeite de resultaten van een nationale MKBA toe te passen. Deze zijn immers niet regiospecifiek en allerlei regionale effecten hebben in de MKBA geen plaats (hetgeen bij
nationale probleemstelling te verwachten valt); • Belanghebbenden richten zich op die elementen uit de MKBA die hun belang dienen en negeren de rest van de analyse; • Bij het doorgeven van de resultaten aan belanghebbenden gaat de discussie veelal over het verschil tussen kosten en baten versus uitgaven en opbrengsten en de allocatie van deze kosten en baten naar partijen. Deze allocatie is voor de gemiddelde bestuurder niet goed te ontlenen aan een MKBA. In ongeveer de helft van de MKBA’s wordt iets gedaan met de allocatie van kosten en baten; • De wijze waarop de effecten in beeld moeten worden gebracht (kwantificeren en monetariseren) leidt in de praktijk tot veel discussie. Effecten op met name natuur en ruimtelijke kwaliteit en methoden om deze zachtere waarden in beeld te brengen, vormen ook regelmatig onderwerp van discussie; • De verdeling van kosten en baten bij meervoudige doelstellingen is ingewikkeld en veelal niet op zuiver objectieve gronden te maken. Welk deel van de kosten van een maatregel moet bijvoorbeeld worden toegerekend aan WB21, welk deel aan de KRW en welk deel aan de VHR? • Tot slot wordt getwijfeld aan het nut van een MKBA ter ondersteuning van besluitvorming bij brede projecten (zoals de KRW), maar verwacht men dat het beter geschikt is voor meer specifieke projecten.
Verder standaardiseren
Dit artikel heeft laten zien dat in een MKBA veel keuzes worden gemaakt waardoor, ondanks de kaders van de OEI Leidraad,
3,50 euro per persoon per bezoek
ruimte resteert voor eigen invulling. Met name voor de omgang met milieu en natuur in een MKBA ligt er ruimte om ook vanuit de OEI Leidraad specifiekere richtlijnen te formuleren over de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan. Denk bijvoorbeeld aan de projectduur, risico-opslag, de wijze van formuleren van een nulalternatief en de wijze van monetariseren van met name de ‘zachtere’ effecten. Inhoudelijke verbetering en standaardisering is dus nodig.
Betere informatievoorziening
Minstens even belangrijk is het echter om de resultaten van de maatschappelijke kosten-batenanalyse beter inzichtelijk en gemakkelijker bespreekbaar te maken. De resultaten van een MKBA blijken in de praktijk moeilijk te vertalen naar de eigen organisatie. Welke kosten en baten vallen aan welke partij toe en welke kosten en baten zijn gekoppeld aan een geldstroom vormen belangrijke aandachtspunten in het besluitvormingsproces. Juist de combinatie van een maatschappelijk beeld van de kosten en baten van een project met een helder inzicht van de financiële consequenties voor de eigen organisatie is van belang. Om die reden pleiten ondergetekenden voor een verdere standaardisatie van de MKBA en een communicatieprotocol waarmee de resultaten ook per organisatie kunnen worden geïnterpreteerd. Natuur is leuk, maar we willen er wel zeker van zijn dat we er bij kunnen blijven drinken. Rob van der Veeren (Rijkswaterstaat Waterdienst) Robert van Cleef (Sterk Consulting)
H2O / 17 - 2008
19
De minder zichtbare kosten van de Kaderrichtlijn Water Titus Maccius Plautus (254-184 voor Christus) kwam ruim 2000 jaar geleden al tot de gevleugelde uitspraak dat de kost voor de baat uit gaat. Die wijsheid staat nog steeds als een huis. De Kaderrichtlijn Water moet de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater beschermen en verbeteren. Volgend jaar worden de stroomgebiedbeheerplannen vastgesteld en begint de uitvoering van maatregelen. Tot 2027 zal ruim zeven miljard euro worden geïnvesteerd in de verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit. De KRW levert ook baten, maar die zijn veel lastiger in geld uit te drukken. Denk daarbij aan helder water, betere levensomstandigheden voor waterorganismen, minder kans op blauwalgen en een toename van de belevingswaarde van water voor de mens. Voordat die maatregelen tot uitvoering komen, moet beleid ontwikkeld worden, gebiedsprocessen doorlopen zijn en is vooral heel veel overleg gevoerd. Hieraan hangt ook een prijskaartje: de reguleringskosten. In dit artikel gaat het om deze minder zichtbare kosten van de KRW.
H
et ontwikkelen en implementeren van nieuw beleid gaat niet vanzelf. Vooral bij grote projecten en complexe dossiers kost een goede beleidsvoorbereiding de nodige tijd en inspanning, en dus geld. De kosten van de beleidsvoorbereiding maken deel uit van de zogeheten reguleringskosten. Reguleringskosten zijn de kosten voor de regulerende overheid en de bijkomende kosten die doelgroepen maken als antwoord op de beleidsinstrumenten die de overheid inzet, maar die niet rechtstreeks bijdragen aan het bereiken van de beoogde beleidsdoelstellingen. Daarbij gaat het naast de kosten van de voorbereiding ook om de kosten van overleg, uitvoering, handhaving, metingen, rapportages, inspecties en juridische procedures. De precieze omvang van deze kosten is veelal moeilijk te bepalen, en bovendien lastig te koppelen aan specifieke projecten. Het regelmatig terugkerende maatschappelijke debat over de (te) grote omvang van de overheid1) geeft aan, dat in de samenleving een beeld bestaat dat juist dit proces van beleid maken veel beslag legt op de overheidsmiddelen. Bijna tien procent van de 120.000 ambtenaren in rijksdienst houdt zich immers bezig met het voorbereiden en vormgeven van (nieuw) beleid2). Maar klopt dat beeld? Om daarover uitspraken te kunnen doen, moet er tenminste zicht zijn op de omvang van deze kosten en ook hoe deze kosten zich verhouden tot de kosten van bijvoorbeeld vergelijkbare beleidsdossiers in andere landen. Dit artikel beschrijft hoe een inschatting is gemaakt van de reguleringskosten van het beleidsproces rond één van de omvangrijke en complexe beleidsdossiers, namelijk de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. De KRW beoogt de kwaliteit van alle Europese wateren te beschermen. In 2015 of uiterlijk in 2027 - na maximaal tweemaal zes jaar uitstel - moet aan de gestelde doelen worden voldaan. Net als de andere Europese lidstaten dient Nederland de KRW te implementeren. Daarvoor is zowel op regionaal als nationaal niveau een veelomvattend proces opgezet om deze
20
H2O / 17 - 2008
richtlijn in onze eigen wetten te verankeren, de beleidskaders aan te geven en de KRW in het operationele waterbeheer in te voeren. Eén en ander vergt veel afspraken, plannen, beleidsregels e.d. die uiteindelijk moeten leiden tot een samenhangend pakket maatregelen met als doel de ecologische kwaliteit van het water in Nederland te verbeteren3). Workshops, stroomgebiedbeheerplannen, symposia en gebiedsprocessen mochten zich alle verheugen in een grote belangstelling. Nogal eens was kritiek hoorbaar op ‘het circus’ rond de KRW. In de wandelgangen gaat het bericht, dat daar wel 1500 fte, ruwweg zo’n 150 miljoen euro per jaar aan zou worden verspijkerd! Maar is die kritiek terecht? Wat kost dat proces nu werkelijk? En is dat dan duur, vergeleken met de zeven miljard euro die Rijkswaterstaat en de waterschappen in de komende jaren (tot 2027) zullen investeren in de verbetering van de waterkwaliteit? Overigens kan van die zeven miljard euro ‘maar’ 2,7 miljard euro (circa 40 procent) worden toegeschreven aan de KRW; de rest is als bestaand en voorgenomen beleid te kwalificeren.
De kosten van het proces
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), waarin het Milieu- en Natuurplanbureau en het Ruimtelijk Planbureau medio mei formeel zijn opgegaan, heeft als uitvoerder van de ex ante evaluatie van de KRW Sterk Consulting gevraagd een inventarisatie te maken van de kosten verbonden aan het proces van de invoering van de KRW. Daarop is een raming4) opgesteld van de reguleringskosten van de implementatie van de KRW in Nederland op basis van informatie van de belangrijkste partijen, te weten de waterschappen, de ministeries van LNV, VROM en Verkeer en Waterstaat (inclusief de regionale en specialistische diensten), de provincies, de gemeenten en andere belangenorganisaties (Stichting Natuur en Milieu, Natuurmonumenten, LTO, etc.).
Omvang en verdeling reguleringskosten
Uit de inventarisatie blijkt dat in het peiljaar 2007 in totaal circa 90 miljoen euro aan
reguleringskosten is gemaakt voor de KRW. In verhouding tot andere jaren lijkt 2007 hierbij een topjaar qua kosten. Vanwege de uitvoering van de gebiedsprocessen in 2007 is dat overigens niet verrassend. De totale reguleringskosten voor de periode van 2001 (start KRW) tot 2009 (goedkeuring eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen) zijn geschat op 300 à 350 miljoen euro ofwel gemiddeld 30 à 40 miljoen euro per jaar. Aangenomen is dat de kosten in de jaren voor 2004 relatief laag waren en in 2007 het maximum hebben bereikt. Daarna verschoven de kosten naar uitvoering en monitoring van de maatregelen en de effecten. De kosten blijken in het peiljaar voor ongeveer de helft te bestaan uit salariskosten voor overheidspersoneel (circa 400 fte). Overigens gaat het hierbij niet altijd om extra kosten en/ of extra werk. Voor een deel zal sprake zijn van een verschuiving waarbij het KRW-werk in de plaats is gekomen van bestaande werkzaamheden. De andere helft van de kosten bestaat uit werk dat is uitbesteed aan private partijen, zoals ingenieursbureaus, consultants en communicatiedeskundigen. De waterschappen maken in absolute zin geheel volgens verwachting de meeste Verdeling van de reguleringskosten van de KRW over de actoren.
achtergrond dat Nederland alles op alles zet om goed voor de dag te komen. Dit is maar ten dele waar. Uit de voortgangsrapportages blijkt dat Nederland als het gaat om het voldoen aan de procedures (artikel 3 en 5) bovengemiddeld scoort maar zeker niet als beste (zie H2O nr. 11 van 30 mei jl.). Wel wordt vanuit Brussel de kanttekening gemaakt, dat in Nederland relatief veel mensen zich met water bezighouden en dat het ‘poldergehalte’ in de diverse overleggremia hoog is.
Conclusies
Overleg (op internationaal vlak in dit geval) tussen Monique de Vries en Jörg Janning van het Umweltministerium Niedersachsen over de KRW.
proceskosten (bijna 40 procent), gevolgd door de ministeries (Verkeer en waterstaat, VROM en LNV) met circa 27 procent. De gemeenten en provincies spelen een wat bescheidener rol. De niet-overheden (instituten zoals de STOWA, het programma Leven met Water) en de ngo’s/belangenorganisaties spelen in termen van het maken van transitiekosten in het KRW-proces de meest bescheiden rol.
Ervaringen in het veld
Zoals gesteld bestaat circa de helft van de kosten uit de salariskosten voor overheidspersoneel. Ieder van de betrokken actoren heeft zo haar eigen rol en ervaringen in het proces. Wanneer we kijken naar de gemeenten, zien we dat deze tot halverwege 2006 niet of nauwelijks waren aangehaakt op of geïnformeerd over het KRW-proces. Onder impuls van de gemeentelijke waterambassadeurs (zij hebben tot taak de gemeenten te informeren, te stimuleren en te betrekken bij het opstellen van het stroomgebiedbeheersplan, en de samenwerking tussen gemeente en waterschap én tussen gemeenten onderling te versterken) en de gebiedsprocessen is dit beeld sterk veranderd; binnen gemeenten blijken steeds nadrukkelijker aanspreekpunten voor water tot ontwikkeling te komen. Provincies hebben de regierol in de gebiedsprocessen en het beheer van het grondwater opgepakt. Als waterbeheerder van de regionale wateren hebben de waterschappen de verantwoordelijkheid voor een groot aantal waterlichamen die zij hebben gekarakteriseerd en waarvoor zij gedetailleerde analyses hebben uitgevoerd. Ook op rijksniveau speelt de overheid een belangrijke rol. Vooral het ministerie van Verkeer en Waterstaat en meer in het bijzonder DGW, de specialistische en regionale diensten hebben met een groot aantal activiteiten een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming en voeding van het KRW-proces. Maar ook de ministeries van VROM en LNV hebben - zij het op wat bescheidener schaal - hun bijdrage aan het KRW-proces geleverd.
De overheden ervaren de inspanningen voor het KRW-proces als ‘fors maar wel nodig’. Vooral bij de waterschappen, provincies en ministeries is dit het beeld. Dit beeld lijkt ook bevestigd te worden door de kosteninventarisatie waarin het aandeel van juist deze organisaties aanzienlijk is. De geïnterviewden spreken van een verdringingsproces, waarbij het KRW-werk zijn plaats heeft veroverd en andere werkzaamheden aan aandacht moesten inleveren. De inspanning voor het KRW-proces als geheel wordt als goed en voldoende beoordeeld. Wel wordt de kanttekening geplaatst dat het proces niet altijd even efficiënt is met name waar het de interactie tussen het landelijke en regionale spoor betreft. Voor de belangenorganisaties is in het KRW-proces ook een belangrijke plaats ingeruimd. Deze organisaties, zoals Natuurmonumenten, Reinwater, de Stichting Natuur en Milieu en de provinciale milieufederaties, hebben zich ingespannen om hun speerpunten geadresseerd te krijgen. Zij beoordelen het proces op zichzelf als een zorgvuldig en breed ingericht proces, maar de mate waarin gehoor is gegeven aan de informatie van de belangenorganisaties en daarmee de invloed die zij hebben kunnen uitoefenen, schoot volgens hen tekort. Tegenover de reguleringkosten van de KRW staan ook reguleringsbaten. Dankzij de KRW en ondermeer de gebiedsprocessen is een ambtelijk en bestuurlijk ‘waternetwerk’ tot stand gekomen, waardoor verschillende actoren die op watergebied werkzaam zijn, elkaar bij nieuwe waterbeleidsvragen sneller zullen weten te vinden dan voorheen. Ook lijkt het beleidsterrein water bij gemeenten meer expliciet in de organisatie te zijn verankerd. Niet alleen Nederland maar alle lidstaten van de EU moeten de KRW implementeren. Nederland wordt er vaak van beticht het beste jongetje van de Europese klas te willen zijn. Ook wat betreft de KRW is het beeld
De reguleringskosten van de implementatie van de KRW in de periode 2000-2009 worden geraamd op 300 tot 350 miljoen euro. Het is lastig om deze kosten in een juist perspectief te plaatsen. Het gaat om kosten die relatief hoog zijn in de opstartfase van de implementatie van de KRW in Nederland. In een latere fase, wanneer de uitvoeringskosten die met het nemen van de maatregelen gepaard gaan, toenemen, zullen de kosten van het KRW-proces afnemen. De reguleringskosten bestaan dan vooral uit kosten voor monitoring en handhaving. Wanneer de totale reguleringskosten voor de periode 2000-2009 worden afgezet tegen het totaal van de voorgenomen investeringen in de waterkwaliteit (zeven miljard euro) gaat het om vier tot vijf procent. Zoals gezegd is 2,7 miljard euro (circa 40 procent van die zeven miljard euro) toe te schrijven aan de KRW; de rest is bestaand en voorgenomen beleid. Wanneer de reguleringskosten worden gerelateerd aan de investeringen ten gevolge van de KRW, bedragen de reguleringskosten tien tot twaalf procent van de investeringen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in de periode 1985-2005 de jaarlijkse kosten voor bestuurlijke activiteiten met betrekking tot milieu gemiddeld circa 15 procent van de omvang van de jaarlijkse milieukosten bedroegen. Het PBL komt tot een overeenkomende conclusie, namelijk dat de kosten voor uitvoering en handhaving van het milieubeleid ongeveer tien procent van de totale milieukosten per jaar bedragen5). Op grond hiervan geeft de hier gepresenteerde inschatting van de reguleringskosten van de KRW geen aanleiding tot de conclusie dat het KRW-proces als duur kan worden gekwalificeerd, maar eerder als gemiddeld. Robert van Cleef (Sterk Consulting) Guus Beugelink en Corjan Brink (Planbureau voor de Leefomgeving) NOTEN 1) Raad van Economisch Adviseurs (2005). De wetten en regels die droom en daad verstoren. Bureaucratisering en overregulering. Advies. 2) Ministerie van Financiën (2006). Aantal ambtenaren bij kerndepartement en agentschappen (eind 2005). 3) Planbureau voor de Leefomgeving (2008). Kwaliteit voor later. Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water. PBL-publicatienummer 500140001. 4) Van Cleef R. (2008). Reguleringskosten van de KRW. Een indicatie van de reguleringskosten van de KRW. Sterk Consulting. 5) Planbureau voor de Leefomgeving (2008). Milieubalans 2008. In druk.
H2O / 17 - 2008
21
Waterbeleid Europese Unie staat haaks op energiebeleid Nu de olieprijs record na record breekt, groeit de vraag naar alternatieve energiebronnen steeds sterker. Waterkrachtenergie, alom beschouwd als ‘groene’ energie, lijkt een goed alternatief. De ontwikkelingen gaan momenteel razendsnel. De komende decennia worden in de Oost-Europese rivieren honderden waterkrachtcentrales gebouwd. In Oost-Europa is energie uit waterkracht relatief eenvoudig te realiseren gezien de geschikte hoogteverschillen in de riviervalleien. Alleen al in Polen en Turkije gaat het om respectievelijk 200 en 70 nieuwe centrales.
A
an deze vorm van energieopwekking zit echter een keerzijde. De rivieren worden door de dammen gefragmenteerd en gecompartimenteerd. Karakteristieke hydromorfologische rivierprocessen worden stilgelegd, waardoor de ecologische toestand sterk achteruit gaat. De turbines werken tevens als ‘vismolens’ en vermalen onder andere paling, steur, zalm en forel. Om in KRW-termen te spreken, komen de Oost-Europese rivieren hierdoor in een ‘slechte ecologische toestand’. Ze komen daar ook niet meer uit. Ook een economische factor als de visserij ondervindt de gevolgen van de nieuwe indamming, omdat de visstand achteruitgaat en economisch interessante vissoorten verdwijnen. Poolse ecologen zitten met de handen in hun haar en maken zich zorgen over de toekomst van de rivieren. De energielobby is zo sterk dat de ontwikkeling niet te stoppen lijkt. Er is sprake van een wilgroei aan dammen. Geen rivier lijkt gespaard te blijven. Voor de
rivier de Vistula in Polen ligt momenteel een plan op tafel om van bron tot monding 14 centrales te bouwen. Hiermee wordt deze natuurlijke rivier in één keer veranderd in een kustmatig kanaal. De ecologen zoeken houvast in de water- en natuurregelgeving van de Europese Unie, maar intussen gaat de bouw van de centrales verder. Als lapmiddel worden vispassages bij een aantal dammen aangelegd, maar de kennis over de werking ervan is nog te gering in Oost-Europa. De meerderheid van de vispassages die zijn aangelegd, functioneren niet naar behoren. En als de passage wel werkt, dan is het leefgebied ongeschikt geworden door de compartimentering van de rivier.
energie een relatief eenvoudige en schone techniek is om energie op te wekken. Ook de noodzaak is helder. Maar het toepassen van waterkracht dient met beleid en gezond verstand te gebeuren. Een gedegen rivierenstrategie waarbij energie en ecologie centraal staan, is noodzakelijk om verstandige keuzes te maken. Een strategie waarin bijvoorbeeld ook rivieren bewust worden gespaard van indamming of zelfs worden vrijgemaakt van dammen ten gunste van het natuurlijke erfgoed. Een strategie die een einde maakt aan de wildgroei van dammen. Alleen op deze manier heeft ook het Europese wateren natuurbeleid, zoals de Kaderrichtlijn Water, Natura 2000 en het Aalherstelplan zin.
De aanleg van nieuwe dammen druist in tegen alle EU water- en natuurregelgeving. Het vreemde is dat de Europese Unie de aanleg van dammen voor waterkracht energie financieel stimuleert. Kortom een zorgwekkende ontwikkeling, waarbij het ecologisch erfgoed in Oost-Europa op het spel staat. Het is duidelijk dat waterkracht
Herman Wanningen (Wanningen Water Consult)
Een waterkrachtcentrale in de rivier de Skawa in Polen, gereed gekomen in 2007.
22
H2O / 17 - 2008
NOTEN Herman Wanningen bracht afgelopen juni een werkbezoek aan Polen voor een Europese werkgroep (FAO/EIFAC) op het gebied van vismigratie.
De Skawa ligt in het stroomgebied van de Vistula.
opinie Advies TCB over vermindering meststoffen een gemiste kans? De voorbereidingen voor het 4e Actieprogramma Nitraatrichtlijn zijn in volle gang. Op 3 september besluit de TCB (Technische Commissie Bodembescherming) over haar advies aan de ministers van LNV en VROM over aanvullende maatregelen om de belasting van grond- en oppervlaktewater met stikstof en fosfaat te verminderen. De in het concept-advies voorgestelde maatregelen zullen volgens ondergetekenden echter niet leiden tot een significante en meetbare reductie van de belasting en daarmee kwaliteit van het oppervlaktewater.
I
n het 4e Actieprogramma Nitraatrichtlijn zal het kabinet aangeven welke maatregelen het in de periode 2010 t/m 2013 zal nemen om te zorgen dat de doelstellingen uit deze richtlijn worden bereikt. Het actieprogramma is ook van belang omdat de Europese Commissie het als basisstuk gebruikt voor de beoordeling van het verzoek van een lidstaat om derogatie. Vanaf juli jl. voert minister Verburg van LNV besprekingen hierover met de Europese Commissie. De Evaluatie Meststoffenwet en de ex ante analyse KRW, beide uitgevoerd door het Milieu en NatuurplanBureau (thans PlanBureau voor de Leefomgeving), tonen aan dat het bestaande generieke rijksbeleid tot onvoldoende reductie van de belasting met meststoffen leidt om de waterkwaliteitsdoelen uit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn tijdig en op voldoende locaties te halen. Aanvullende maatregelen op rijksniveau zijn noodzakelijk om dat wel te doen. De minister van LNV heeft mede namens de minister van VROM aan de Technische Commissie Bodembescherming daartoe advies gevraagd. De minister vraagt advies over maatregelen die aanvullend aan aangescherpte gebruiksnormen voor totaal-stikstof en fosfaat genomen zouden kunnen worden om bij te dragen aan de gewenste kwaliteit van gronden oppervlaktewater. De minister vraagt uitdrukkelijk om concrete maatregelen die de rijksoverheid in wet- en regelgeving kan voorschrijven. Implementatie in wet- en regelgeving vereist dat de voorschriften handhaafbaar zijn. Om het advies aan de minister voor te bereiden, heeft de TCB een werkgroep van deskundigen opgericht, waarin ook ondergetekenden zitting hadden namens de waterschappen. We zijn het eens met de minister dat generiek mestbeleid met doelvoorschriften en wet- en regelgeving nodig is. Als regionale waterbeheerder hebben we namelijk geen instrumenten om wet- en regelgeving af te dwingen om de KRW-doelen te halen via het meststoffenspoor. Wel kunnen en zullen de waterschappen als handhaver controleren of wettelijke voorschriften worden nageleefd. Het maatregelenpakket dat op 3 september wordt voorgelegd aan de TCB, zal ons inziens niet leiden tot een meetbare en significante reductie van de belasting van het oppervlaktewater met meststoffen. Het advies komt op ons over als een vérgaand compromis
dat onvoldoende tegemoet komt aan de bescherming van bodem en grond- en oppervlaktewater. Bovendien zijn de meeste maatregelen slecht tot niet handhaafbaar en is daardoor niet te controleren of de agrariër ernaar handelt. Met het conceptadvies wordt de agrarische sector belast met maatregelen die onvoldoende werken. De werkgroep geeft aan terughoudend te willen zijn met het voorstellen van aanvullende gebruiksvoorschriften over methode en tijdstip van bemesting. Voorgestelde maatregelen hebben te maken met de verhoging van de werkingscoëfficiënt, stimulansen om de kennis van de samenstelling van dierlijke mest te vergroten, stimulansen voor vanggewassen en verschillende regels voor de dunne en dikke fractie van de dierlijke mest. Verkorting van de uitrijperiode in voor- en najaar of het rekening houden met natte omstandigheden worden niet voorgesteld, omdat een onderbouwing ervan niet hard genoeg zou zijn. Wij vinden van wel. Op basis van eerder in Nederland verricht onderzoek komen wij tot de conclusie dat zowel op veen-, klei- en de wat nattere zandgrond een belangrijk deel van de belasting van het oppervlaktewater met nutriënten plaatsvindt via run-off en ondiepe uitspoeling, dus via snelle afvoerroutes. Ons inziens is het dan ook effectief om de snelle af- en uitspoeling door bemesting bij natte omstandigheden te beperken, liefst te voorkomen. De kans op nat weer en dus op een grote belasting van het oppervlaktewater is binnen de huidige toegestane uitrijperiode het grootst in februari en september. De meest effectieve maatregel om het risico op uit- en afspoeling te verkleinen, is de uitrijperiode in najaar én voorjaar met een hele maand en op veen-, klei- en natte zandgronden te verkorten. Andere mogelijkheden om de uit- en afspoeling bij natte omstandigheden te voorkomen, zijn het mest uitrijden afhankelijk te stellen van de actuele grondwaterstand of te beperken tot mest uitrijden bij droog weer. Handhaving vindt bij de eerste optie plaats op basis van gemeten grondwaterstanden en bij de tweede optie op basis van de weersvoorspelling. Beide opties zijn echter in de praktijk moeilijk uitvoerbaar en niet eenduidig handhaafbaar en daarmee minder geschikt. Als tweede maatregel moeten de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat significant
en generiek voor alle gronden en gewassen worden aangescherpt. Minder mest op het land leidt tenslotte tot minder uitspoeling. Belangrijke randvoorwaarde om deze twee maatregelen uit te kunnen voeren, is de wettelijk voorgeschreven opslagcapaciteit van dierlijke mest uit te breiden van zes maanden nu tot minimaal negen maanden. Daardoor wordt voorkomen dat bij ongunstige (= natte) omstandigheden mest moet worden uitgereden. Dat is gunstig voor zowel de agrariër als voor het open water en de regionale waterbeheerder. We zijn ons bewust dat de uitvoering van voorgestelde maatregelen financiële gevolgen kan hebben voor de agrariër. De uitvoering ligt echter in de lijn van een belangrijk uitgangspunt voor het beleid van de waterschappen, namelijk dat de vervuiler betaalt. Dit beleid hanteren we ook voor andere doelgroepen die het water belasten, zoals industriële lozingen en de burger via lozingen vanuit rioolwaterzuiveringsinstallaties. Samenvattend concluderen we dat het voorgelegde concept-advies op dit moment onvoldoende tegemoet komt aan een goed antwoord op de vraag van de ministers van LNV en VROM. Wij verwachten als waterschappen dat we over een aantal jaren geen verbetering van de kwaliteit van oppervlaktewater gemeten zullen hebben inzake nutriënten. Dat kan en mag ons inziens niet de bedoeling zijn van een pakket aanvullende maatregelen waarom de minister vraagt. Ons inziens blijft het beleid van het Rijk daarmee achter bij het beleid in de regio en heeft de TCB met haar advies aan het Rijk een belangrijke kans gemist. Hella Pomarius en Gé van den Eertwegh (Waterschap Rivierenland)
Pasfoto’s Pasfoto’s zijn foto’s waarop de persoon recht in de camera kijkt en alleen het hoofd te zien is. Dit lijkt een overbodige opmerking, maar in de praktijk ziet de redactie van H2O steeds vaker foto’s binnen komen die als pasfoto moeten doorgaan maar aan die simpele voorwaarden niet voldoen. Bij deze daarom het verzoek om alleen echte pasfoto’s op te sturen.
H2O / 17 - 2008
23
Cursussen in de komende maanden Dit najaar vinden weer allerlei cursussen en andersoortige werkbijeenkomsten plaats die interessant kunnen zijn voor waterbeheerders in Nederland. Hieronder volgt een samenvatting van een aantal van deze cursussen.
Duurzame gebiedsontwikkeling
Gebiedsontwikkeling lijkt de nieuwe werkwijze voor ruimtelijke projecten te zijn geworden. Publieke, private en particuliere partijen zetten zich gezamenlijk in voor duurzame combinaties van wonen, werken, wegen en water. De Praktijkacademie in Den Haag geeft een negendaagse opleiding, waarin de kennis en vaardigheden van de betrokkenen naar een hoger plan worden getild. De deelnemers werken gezamenlijk aan hun eigen én andermans projecten. Deze projecten verkeren nog in de fase van de (voor)verkenning of de planstudie. De ene helft van de dag ligt het accent op kennisinteractie en -verwerking, de andere helft op praktijkinteractie, -verwerking en persoonlijke vaardigheidsontwikkeling. De documentatie bestaat onder meer uit producten uit het programma NederLandBovenWater, waaronder het praktijkboek gebiedsontwikkeling. Het eerstvolgende traject begint dit najaar: 3, 4 en 17 september, 8 en 29 oktober, 5 en 19 november, 10 december en 14 januari 2009. Het laatste traject loopt op 8, 9 en 23 september, 7 oktober, 11 en 25 november, 9 december en 8 januari 2009. De locatie voor het eerste traject is Utrecht, het tweede traject vindt plaats in Zeist. De deelnamekosten bedragen 8.000 euro. Voor meer informatie: www.depraktijkacademie.nl.
Watermanagement
Euroforum begint op 5 september met een tiendelige schriftelijke leergang over integraal watermanagement. In deze leergang wordt een brug geslagen tussen het fysieke en het menselijke domein, met aandacht voor beleid, regelgeving en kosten én beleving. Waterbeheerders worden betrokken bij de ruimtelijke planvorming; er is een gemeentelijke zorgplicht voor overtollig regenwater en grondwater afgesproken. Waterschappen worden verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer. Er komt een integrale waterwet en een integrale watervergunning. Het nieuwe waterbeheer vereist vergaande samenwerking en afstemming tussen overheden. Hoe met water wordt omgegaan wordt niet langer alleen door deskundigen bepaald. Burgers, stedenbouwkundigen, projectontwikkelaars en belangenverenigingen claimen water als publiek goed. De bestuurders van nu staan met één been in de techniek en met het andere been in de maatschappij. De schriftelijke leergang Watermanagement speelt in op deze veranderingen. De kosten bedragen 1.895 euro. Voor meer informatie: www.euroforum-uitgeverij.nl.
24
H2O / 17 - 2008
Planologie en ruimtelijke ordening
De ruimtelijke inrichting van Nederland staat volop ter discussie. Moet er een bedrijventerrein worden aangelegd? Hoe lossen we het bereikbaarheidsprobleem op? Moeten we ruimte aan het water geven of juist nieuwe polders aanleggen? Voor steeds meer mensen is het van belang inzicht te hebben in (de totstandkoming van) het ruimtelijke ordeningsbeleid. De Nirov-cursus ‘Inleiding Planologie en Ruimtelijke Ordening’ speelt in op deze vraag. Om de ruimte in Nederland vorm te geven is de wet- en regelgeving volop in ontwikkeling. Voorbeelden zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Grondexploitatiewet en de Omgevingsvergunning. Voor steeds meer mensen is het van belang inzicht te hebben in (de totstandkoming van) het ruimtelijke ordeningsbeleid. Daartoe biedt deze cursus de gelegenheid. De cursus beslaat acht collegemiddagen, een praktijkmiddag en een excursiedag. Docenten met praktijkervaring besteden aandacht aan actuele vraagstukken in stedelijk en landelijk gebied, het juridisch kader, het overheidsbeleid en de ontwikkelingen in aangrenzende sectoren als water, ontwikkelingsplanologie, cultuurhistorie, economie, mobiliteit, milieu en demografie. De cursusdata zijn 18 en 25 september, 2, 9 en 30 oktober, 6, 13 en 20 november en 4 en 11 december. De kosten voor deelname bedragen 1.980 euro voor leden en 2.970 euro voor niet-leden. Voor meer informatie: www.nirov.nl.
Membraanprocessen
UNESCO-IHE in Delft geeft, gesteund door de European Desalination Society, een vijfdaagse cursus gericht op de praktische kennis bij het ontwerpen en bedienen van membraanprocessen in de waterindustrie. Daarbij gaat het om membraanfiltratie, ultrafiltratie en omgekeerde osmose. De cursus behandelt membraanfiltratie- en ultrafiltratie-ontwerpen voor de behandeling van drinkwater en MBR-toepassingen voor het behandelen van afvalwater. Ook ontwerpen met de computer van brak- en zeewaterzuiveringen met omgekeerde osmose komen aan de orde. Voor- en nabehandelingsopties voor membraansystemen en vergelijkingen tussen membraanen thermische ontziltingsinstallaties horen tenslotte ook tot de stof. De cursus wordt afgesloten met een bezoek aan de membraanzuiveringsinstallatie van PWN. De cursus vindt plaats op 6, 7, 8, 9 en 10 oktober in Delft. De deelnamekosten bedragen 2.000 euro. Voor meer informatie: www.unesco-ihe.org.
Koude-warmte-opslag
Het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid geeft op 8 en 9 oktober in Rotterdam de cursus ‘Werken met koude- en warmteopslag’. De ondergrondse opslag van koude en warmte neemt toe, maar daardoor ook de kans op problemen. KWO-systemen kunnen botsen met bijvoorbeeld waterwinning. De wet- en regelgeving is niet altijd even duidelijk. Daardoor worden de projecten op dit gebied steeds ingewikkelder. Tijdens deze tweedaagse cursus leert de deelnemer een doordacht masterplan op te stellen, kosten te besparen én aan de wettelijke eisen te voldoen, het juiste plan van aanpak te kiezen en het project te optimaliseren met nieuwe kennis en technieken. Ook het vergunningentraject en de financiële haalbaarheid komen aan de orde. De deelnamekosten voor deze cursus bedragen 1.699 euro. Voor meer informatie: (040) 297 49 80.
Waterbodems in de praktijk
Op 8 en 14 oktober geeft het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid samen met Tauw de tweedaagse praktijkcursus ‘Waterbodems in de praktijk’. Plaats van handeling is het NBC-complex in Nieuwegein. Deze cursus geeft inzicht in de wet- en regelgeving over waterbodems, zoals het nieuwe besluit Bodemkwaliteit, de Waterwet en de KRW. Naast de juridische aspecten komen ook andere relevante onderdelen van waterbodemonderzoek, meettechnieken, normering en kosten en de uitvoering en verwerking van bagger aan de orde. Deze praktijkcursus poogt praktische handvatten en oplossingen voor de dagelijkse praktijk aan te dragen. Daarom is er de mogelijkheid om, behalve de al behandelde praktijkcasus, ook eigen vraagstukken in te brengen. De kosten voor deelname bedragen 1.699 euro. Voor meer informatie: Maayke Pol Berndsen (040) 297 49 80.
Sensoren
Sensoren worden steeds belangrijker. Maar leveranciers gebruiken vaak eigen protocollen en datacommunicatie. Tijdens een workshop op 16 oktober behandelt TNO Sensor Web Enablement (SWE), waarmee men gegevens van verschillende (internet) domeinen kan combineren. Door de beperkte uitwisselbaarheid tussen sensoren worden de beschikbare gegevens vaak maar beperkt gebruikt. Terwijl het
informatie juist belangrijk is ook kennis te hebben van andere domeinen en andermans sensoren. Het combineren van alle gegevens leidt tot betere beslissingen. Tijdens deze workshop worden ervaringen bij de implementatie van SWE gedeeld zoals die zijn opgedaan in het RGI-project ‘Netwerken’, dat de afgelopen twee jaar is uitgevoerd bij grote onderzoeksinstituten. Daarmee richt deze workshop zich op technische medewerkers van waterschappen, provincies, waterleidingbedrijven, onderzoeksinstituten, ministeries, universiteiten en sensorleveranciers. De workshop vindt plaats in Utrecht. Voor meer informatie: Jan Jellema (030) 256 49 45.
Water en gebiedsontwikkeling
Het Nirov geeft op 23 oktober in Utrecht een cursus over water en gebiedsontwikkeling, waarin de samenhang van ruimtelijke ordening en de klimaatverandering aan de orde komen. Nederland bereidt zich voor op de gevolgen van de klimaatverandering, wat ook doorwerkt in de ruimtelijke ontwikkeling van het landschap. Er komt steeds meer aandacht voor wateroverlast. Bij nieuwbouw, herontwikkelingsprojecten in oude steden, natuurontwikkeling, landbouw of recreatie vormt water tegenwoordig één van de belangen. Deze cursus biedt de ruimtelijk ordenaar handvatten om met het belang van water binnen de gebiedsontwikkeling aan de slag te gaan. Deze cursus is echter ook interessant voor waterbeheerders die in aanraking komen met gebiedsontwikkeling. De cursuskosten bedragen 498 euro voor Nirov-leden en 750 euro voor niet-leden. Voor meer informatie: www.nirov.nl.
Nieuwe omgevingsrecht
De nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is een wet die de invoering van één vergunning regelt voor activiteiten die nadelige gevolgen voor de leefomgeving kunnen hebben. In deze omgevingsvergunning worden dus vele vergunningstrajecten voor plaatsgebonden activiteiten samengevoegd. Euroforum geeft vanaf 24 oktober een schriftelijke leergang in 13 delen (en één praktijkdag) over de Wabo en daarmee samenhangende wetgeving. De Wabo vervangt de bouwvergunning, het projectbesluit, de monumentenvergunning, de milieuvergunning, de gebruiksvergunning, de kapvergunning, de inritvergunning, de reclamevergunning, de natuurvergunning en de flora- en faunawetontheffing. De aanvraag wordt in één keer door het bevoegde gezag beoordeeld. Ook de bezwaar- en beroepsprocedures zijn tot één geheel geïntegreerd.
De Wabo wordt gefaseerd ingevoerd en werkt in samenhang met andere wetten uit het waterrecht (met name de Waterwet), milieurecht, ruimtelijk bestuursrecht, natuurbeschermingsrecht en het algemeen bestuursrecht.
Voor meer informatie: www.euroforum-uitgeverij.nl/omgevingsrecht.
watertoets herzien. Met de cursus ‘De watertoets in de praktijk’ speelt het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid (SBO) in op de vernieuwe Wro en de Handreiking. De cursus, die op 20 en 21 november in Arnhem wordt gegeven, biedt inzicht in de wijzigingen die ontstaan door de nieuwe Wro, een blik in de nieuwe Handleiding, diverse voorbeelden van rapportages van watertoetsen en handvatten die direct in de praktijk kunnen worden gebracht. De cursus is onder andere bedoeld voor hoofden en beleidsmedewerkers Water bij het Rijk, provincie en gemeente en waterkwaliteitsbeheerders bij waterschappen. De kosten voor deze tweedaagse cursus bedragen 1.699 euro.
Laboratoria
Voor meer informatie: Olwen Willems Boggs (040) 297 49 80.
De cursus is in twee delen gesplitst: de eerste zes delen gaan over de Wabo zelf, de andere zeven over de met de Wabo samenhangende wetten. Daarmee is de cursus bedoeld voor iedereen die zich met het omgevingsrecht bezighoudt: bij de vergunninverlening, de naleving of het toezicht en de handhaving. Deelname aan deze cursus kost 1.995 euro.
QAducation uit Lochem biedt diverse cursussen aan, speciaal gericht op het personeel van laboratoria. De onderwerpen variëren van statistiek tot validatie en kwaliteitsborging en verschillende inspectienormen. De aandacht richt zich daarbij op de (inter) nationale laboratoriummarkt, de daarin werkzame personen en de daarvoor geldende kwaliteitszorgsysteemnormen NEN-EN-ISO/IEC 17025 (test- en kalibratielaboratoria), NEN-EN-ISO 15189 (medische laboratoria) en NEN-EN-ISO/IEC 17020 (inspectieinstellingen). Maar daarnaast komen ook chemische processen, stofeigenschappen, veiligheid, opleidingen en management aan de orde. Dit najaar biedt QAducation weer een nieuwe serie cursussen aan. Een compleet overzocht is te vinden op www.qaducation.nl.
Opstellen verbreed GRP
Geoplan biedt samen met Stichting RIONED op 28 en 29 oktober en 5 november de cursus ‘Opstellen verbreed GRP’ aan. Omdat de gemeenten per 1 januari 2009 de zorgplicht krijgen voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden, zal ook het gemeentelijk rioleringsplan verbreed moeten worden tot een beleidsplan dat zowel vuil water als hemelwater als maatregelen voor de grondwaterstand moet omvatten. Daarover gaat deze cursus, die geleid wordt door Wicher Worst van Grontmij. RIONED-begunstigers betalen 2090 euro, overige deelnemers 2615 euro. De cursus wordt herhaald in juni 2009. Voor meer informatie: (020) 671 61 21.
De watertoets in de praktijk
Met de wijziging van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli wordt ook de Handreiking
Verontreinigde bodems
Om kennis van vernieuwingen in onderzoek, technologie en beleid bij de lagere overheden te vergroten, heeft Wageningen Universiteit in samenwerking met Bodemplus en Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht Bodem de cursus ‘Verontreinigde bodems’ ontwikkeld. Bodembeleid vormt een belangrijk onderdeel van het takenpakket van gemeente- en provinciale ambtenaren. In het nieuwe bodembeleid moeten zij bij ruimtelijke ordening en inrichting bewuster rekening houden met de toestand van de bodem. Daarnaast krijgen gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte voor het realiseren van gebiedsgerichte oplossingen. Voor hen is het vaak onmogelijk om volledig op de hoogte te zijn en te blijven van bestaande bodemtaken, veranderend bodembeleid en laatste technologische ontwikkelingen op het gebied van bodemsanering. Deze cursus gaat in op de nieuwste ontwikkelingen in beleid en regelgeving en de nieuwste kennis op het gebied van bodemsanering. De TOP-cursus is gebaseerd op een collegecyclus uit het Master of Science-programma van de Environmental Science-opleiding van Wageningen Universiteit. Actuele ontwikkelingen in beleid en nieuwe perspectieven en mogelijkheden uit het lopende wetenschappelijke onderzoek komen aan bod. Met behulp van casussen wordt de koppeling naar de praktijk geborgd. De mogelijkheid bestaat om een eigen casus aan te dragen voor de cursus. Neem hiervoor contact op met de cursusleiding. De cursus vindt plaats op 28 en 29 oktober in Wageningen. De kosten bedragen 1.075 euro per persoon. Voor de cursus is een hboof BSc-opleiding in het relevante werkveld vereist. Enige jaren ervaring in het werkveld is een pré. Voor meer informatie: (0317) 48 40 94.
H2O / 17 - 2008
25
verenigingsnieuws watercolumn
EITje!
E
ven geleden dachten we dat we dat we Europees kampioen voetbal konden worden. Na veel voorbereidingsleed en gedoe met systemen leken we na drie wedstrijden eigenlijk té goed voor dit kampioenschap. Maar ja, je moet zo’n EK wel uitspelen. We bleken nog nat achter de oren. ‘Zelfoverschatting’ las ik in de krant. Dat zou zomaar kunnen. Afgelopen weken leverden de Olympische Spelen ons fraaie medailles op, maar ‘de’ kampioen van Beijing zou ik ons niet durven noemen. Gelukkig liggen er voldoende andere toernooien in het verschiet, bijvoorbeeld in Europese watertechnologiekennis. Ik zit nog na te genieten van de internationale waterweek in Singapore enkele maanden geleden, van de durf, de inventiviteit en de vastbeslotenheid waarmee deze stadstaat zich internationaal een watertechnologiepositie verwerft. Zuidoost-Azië heeft z’n innovatiemotor, zoveel is duidelijk. Europa is verdeeld. Dat werd in Singapore zichtbaar tijdens het European Business Forum. Net een EK, waar Europeanen vooral nog tégen elkaar spelen. Intussen is het European Institute of Innovation and Technology (EIT) opgericht, het Europese antwoord op het Amerikaanse MIT. De komende anderhalf jaar zet het EIT zijn eerste kennis- en innovatiecommunities op - zeg maar afdelingen. Volgens mij moet watertechnologie een kerngebied binnen het EIT kunnen worden. We zouden er samen met anderen binnen Europa voor kunnen gaan. Ons systeem lijkt op orde. Met het NWP, de kennisbundeling binnen de waterwereld en onze ambities voor de waterketen zijn we goed door de voorrondes gekomen. Nu doorzetten in de kwartfinale, misschien met een intelligent FES-voorstel dat Nederlandse krachten bundelt voor deze Europese uitdaging? Ik zie het voor me, op naar de finale. Nederland als kampioen binnen het EIT, strijdend voor de watertechnologie. Kom maar op. EITje! Wim van Vierssen (Kiwa Water Research)
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 24 september bijeenkomst ICT-platform over integratie van proces- en kantoorautomatisering Nieuwegein 25 en 26 september tweedaagse tocht langs afvalwaterzuiverings installaties in Brussel, Aken en Nordkanal en twee bedrijven in Vlaanderen
30 september t/m 3 oktober KVWN-fitterijwedstrijden tijdens Aquatech Amsterdam 3 oktober extra ledenvergaderingen NVA en KVWN n.a.v. de fusie Amsterdam 3 oktober symposium NVA-programmagroep 3 (afvalwaterbehandeling), STOWA en Hoogheemraadschap van Rijnland over de resultaten van nageschakelde zuiveringstechnieken Leiden 28 november laatste NVA- en KVWN-bijeenkomst Voorhuizen (na afloop feest in Dolfinarium Harderwijk)
Vooraankondigingen Op 25 september verzorgt de KVWN een ‘op weg naar huis’-bijeenkomst met als onderwerp het spanningsveld tussen KRW en Natura 2000. Op 9 oktober houdt de Commissie Watervoorziening samen met de Reststoffenunie een workshop, met als titel: ‘Van afvalstoffenproducent tot chemicaliënleverancier’.
Waternetwerk zoekt nieuwe voorzitter Per 1 januari 2009 gaan NVA en KVWN op in een nieuwe vereniging: het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. De nieuwe vereniging krijgt uiteraard een nieuw bestuur, dat de leden vertegenwoordigt en richting geeft aan de activiteiten. Het verenigingsbureau onder leiding van een (nog aan te stellen) directeur en de werkverbanden (programmagroepen en secties) zorgen voor de uitvoering van de diverse activiteiten van Waternetwerk, in nauwe afstemming met het bestuur. Het huidige bestuur van de Waterfederatie, het overkoepelende orgaan van KVWN en NVA, heeft voorgesteld een open procedure in te stellen voor het werven van een nieuwe bestuursvoorzitter, die in nauwe afstemming met de directeur de nieuwe vereniging een vliegende start moet garanderen. Het bestuur van de Waterfederatie heeft onderstaand profiel geformuleerd voor de voorzitter van het bestuur van Waternetwerk. De voorzitter van Waternetwerk: geeft richting aan de vereniging middels strategie, structuren en plannen; • stuurt de directeur aan als strateeg en coach en is goed op de hoogte van (toekomstige) ontwikkelingen zowel binnen de vereniging als in en om de watersector; • heeft als voorzitter van ‘dé netwerkorganisatie van de watersector’ een breed eigen netwerk in de verschillende geledingen van de waterwereld; • heeft ruime bestuurlijke ervaring, kan discussies stimuleren en verschillende groepen bij elkaar brengen, heeft begrip voor cultuurverschillen; • is resultaatgericht; • heeft voldoende senioriteit om deze rol te spelen. •
Voor belangstellenden is een uitgebreid profiel beschikbaar (op te vragen bij het bureau) evenals achtergrondinformatie in de vorm van een startnotitie en het profiel van de directeur. Kandidaten (die uiteraard lid zijn van NVA of KVWN) voor het voorzitterschap van Waternetwerk worden uitgenodigd zich uiterlijk 15 september schriftelijk te melden bij het bureau KVWN/NVA, ten name van mevrouw M.C. van Houten. Gaarne bij uw aanmelding een c.v. meezenden. Een selectiecommissie doet een bindende voordracht aan het bestuur van de Waterfederatie. Het bestuur zal een kandidaat voordragen aan de algemene ledenvergadering tijdens de oprichtingsvergadering van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk op 28 november.
26
H2O / 17 - 2008
verenigingsnieuws
Nieuwe cursussen in dit najaar Stichting Wateropleidingen biedt de komende maanden enkele nieuwe cursussen die interessant zijn voor waterbeheerders.
Projectleiding bij uitvoering en beheer distributie
Voor projectleiders en medewerkers met een taak binnen de uitvoeringsfase van distributieprojecten verzorgt Stichting Wateropleidingen vanaf 1 oktober op elf woensdagen in Utrecht de opleiding ‘Projectleiding bij uitvoering en beheer distributie’. Deelname kost 2.950 euro. Bij de aanleg en het beheer van het leidingnet is een goede afstemming met interne en externe partijen van groot belang. Met name de wisselwerking tussen enerzijds de beheerder en de ontwerpafdeling en anderzijds de beheerder en de aannemer zijn belangrijk. In deze opleiding leren de cursisten op doeltreffende wijze projecten te leiden op het gebied van uitvoering en beheer van drinkwaterdistributie. Na afloop moeten zij in staat zijn aanpassingen en uitbreidingen op het transport- en distributienet te begeleiden. De relatie en informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken partijen speelt hierbij een belangrijke rol. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06 of per
Functieopleiding Ontwerp van leidingsystemen
Voor projectleiders en medewerkers met een taak binnen de definitie-, ontwerp- en/of voorbereidingsfase van distributieprojecten geeft Stichting Wateropleidingen vanaf 2 oktober op twaalf donderdagen in Utrecht de opleiding ‘Ontwerp van leidingsystemen’. De deelnamekosten bedragen ook 2.950 euro. Bij het ontwerpen van een leidingnet doorloopt de ontwerper in de regel systematisch verschillende ontwerpfasen. Om tot een goed ontwerp te komen, moet de ontwerper de meest gebruikte methoden en technieken beheersen en op de juiste manier toepassen. De opleiding behandelt uitgebreid de theorie van het ontwerpen van een leidingnet. Via projectopdrachten brengt de cursist de theorie in praktijk. Hij of zij doorloopt hierbij stap voor stap het totale ontwerpproces en verkrijgt inzicht in de totstandkoming van een ontwerp. Voor meer informatie: Lianne Miltenburg (030) 606 94 04.
Actuele zuiveringstechnieken bij drinkwaterbereiding
Voor bedrijfsvoerders, procestechnologen en procesvoerders van zuiveringsinstallaties houdt Stichting Wateropleidingen op acht woensdagen en één ochtend vanaf 1 oktober in Utrecht de cursus ‘Actuele zuiveringstechnieken bij drinkwaterbereiding’. De kosten bedragen 2.250 euro.
Door kwaliteitsverslechtering van het grondwater of het gebruik van oevergrondof oppervlaktewater zullen waterleidingbedrijven een groter aantal of uitgebreidere zuiveringsstappen moeten toepassen. De cursist verkrijgt kwantitatief inzicht in de rendementen van de verschillende zuiveringsstappen en is daardoor in staat het zuiveringsproces op het eigen bedrijf te optimaliseren. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06.
Beveiliging en beheer leidingwaterinstallaties
Voor eigenaren, beheerders en installateurs van collectieve leidingwaterinstallaties bij gemeenten, zwembaden, sauna’s, bedrijven, kantoorgebouwen, vakantieparken, sportscholen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, hotels en wooncoöperaties staat de cursus ‘Beveiliging en beheer leidingwaterinstallaties’ op het programma. Deze vindt plaats in Utrecht op 18 en 25 september en op 2, 9 en 30 oktober. De prijs bedraagt 1.650 euro. Eigenaren en beheerders zijn verantwoordelijk voor een goede aanleg en een goed beheer van hun leidingwaterinstallaties. Ontbrekende of niet functionerende beveiligingen kunnen ongewild een besmetting van het openbare waterleidingnet veroorzaken. Tekortkomingen in aanleg of beheer kunnen de gezondheid van derden, die gebruik maken van de installatie, in gevaar brengen. Het risico voor besmetting met Legionella is hiervan een bekend voorbeeld. Deze cursus reikt technische kennis aan, die relevant is om verantwoordelijkheden uit de wet- en regelgeving op zich te kunnen nemen. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06.
Controle van leidingwaterinstallaties
Voor adviseurs en medewerkers met uitvoerende taken binnen de wettelijke controletaak van leidingwaterinstallaties begint op 6 november de opleiding ‘Controle van leidingwaterinstallaties’. Ze omvat tien dinsdagen en één ochtend, vindt plaats in Utrecht en kost 2.750 euro. Het werkterrein van de inspecteur is continu aan verandering onderhevig door wijzigingen in de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit. De aandacht ligt vooral op de controle van industriële leidingwaterinstallaties en minder op die van huishoudelijke installaties. In augustus 2003 heeft VROM Inspectie een richtlijn opgesteld. Deze bevat een invulling van de controletaak volgens artikel 15 van het Waterleidingbesluit. In september 2005 is deze Inspectierichtlijn aangepast aan de meest recente wijzigingen van het Waterleidingbesluit. Een goede uitoefening van de controletaak vergt niet alleen kennis van de installatie, maar ook vaardigheden in de omgang met de klanten en inzicht in het wettelijk kader waarbinnen de inspecteur werkt. Deze opleiding reikt de cursist de benodigde kennis en vaardigheden aan om zelfbewust en doelgericht aan de slag te gaan. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06.
Peilbijeenkomsten Waterwet
Stichting Wateropleidingen verzorgt vijf bijeenkomsten rond de Waterwet voor verschillende doelgroepen. Peilbijeenkomst 1 is een inleiding op de Waterwet. Deze bijeenkomst is geschikt voor managers, teamleiders en medewerkers die op hoofdlijnen met de Waterwet te maken krijgen, zoals projectleiders en juristen. De bijeenkomst vindt plaats op 18 september en 18 december. Centraal staat het krijgen van inzicht in de hoofdlijnen van de Waterwet en de stand van zaken van het wetgevingstraject. Daarnaast komen de gevolgen die de invoering van deze wet zal hebben voor het werk van de medewerkers aan bod. Peilbijeenkomst 2 behandelt de waterkeringen. Deze bijeenkomst is bedoeld voor opzichters, beheerders, projectleiders en beleidmakers van waterkeringen en vindt plaats op 9 oktober. De Wet op de waterkering wordt onderdeel van de Waterwet. Wat dit voor consequenties heeft voor de waterkeringbeheerders, wordt uitgelegd in deze peilbijeenkomst. Ingegaan wordt op de vergunningverlening en projectprocedures. Peilbijeenkomst 3 gaat over grondwater en kan interessant zijn voor vergunningverleners en juridisch medewerkers van waterschappen. Deze bijeenkomst staat gepland voor 30 oktober. Grondwaterbeheer wordt voor een deel overgedragen aan de waterschappen. Tot 150.000 kubieke meter per jaar verlenen de waterschappen in de toekomst de onttrekkingsvergunning. In het noorden en zuiden van het land heeft de overdracht al plaatsgevonden. Deze peilbijeenkomst gaat over de consequenties van de overdracht. Peilbijeenkomst 4 staat in het teken van emissies. De doelgroep bestaat uit vergunningverleners, toezichthouders, handhavers, emissiebeheerders en beleidsambtenaren handhavingsbeleid. De bijeenkomst is op 20 november. Hoe de taken en bevoegdheden onder de nieuwe Waterwet met betrekking tot emissies en diffuse bronnen zal zijn, wordt in deze bijeenkomst toegelicht. Peilbijeenkomst 5 gaat over de relatie met de Wabo en is bedoeld voor vergunningverleners, toezichthouders, handhavers, emissiebeheerders, beleidsmedewerkers en juridisch medewerkers. Deze bijeenkomst staat gepland voor 4 december. De inwerkingtreding van de Wabo en de Waterwet zal een wijziging betekenen van de taken van waterbeheerders (Rijkswaterstaat en waterschappen) en verleners van de omgevingsvergunning (provincies en gemeenten). In deze bijeenkomst gaat men uitgebreid in op de vraag welke gevolgen dit in de praktijk heeft voor de betrokken partijen. Alle bijeenkomsten vinden plaats in Nieuwegein, beginnen om 15.30 uur en duren tot 18.30 uur. Ze kosten 250 euro per persoon. Voor meer informatie en aanmelding: (030) 606 94 06.
H2O / 17 - 2008
27
H2O Gieterstopper
26-03-2004
10:56
Pagina 1
Je doet het niet in je “eendje” Bij CHRIST HOLLAND Waterbehandeling staan wij voor - Kwaliteitsproducten - Ontwerp & Projectmanagement - Productie
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
- Montage - Inbedrijfstelling - Validatie - After Sales Service - (24 uur) Service & Onderhoud
Dat doe je echt niet in je “eendje”
010 - 4274180 CHRIST HOLLAND B.V. Energieweg 5 2382 NA Zoeterwoude
Pompen Afsluiters Systemen �
�
Revisie noodzakelijk? Er zijn ook alternatieven mogelijk. Wereldwijd vertrouwen klanten op onze pompen, afsluiters en systemen. Niet in de laatste plaats omdat efficiency, een lange levensduur en bovenal veelzijdigheid bij onze producten centraal staan. Neem nou de pomp van het type Etanorm van KSB. Een bewezen betrouwbare schoonwater normpomp, waarvan er alleen al in Nederland vele duizenden draaien; een pomptype dat uitblinkt in eenvoud, maar ook in mogelijke materiaal-, asafdichtings- en opstelvarianten. Een pomp die standaard geleverd kan worden in een uitvoering die geschikt is voor drinkwater. Vanwege zijn korte levertijd, genormeerde maatvoering volgens EN733 en concurrerende prijsniveau kan het een prima alternatief zijn voor een revisie van uw huidige pomp.
80012
KSB Nederland B.V. – Wilgenlaan 68 – 1161 JN Zwanenburg – www.ksb.nl –
[email protected]
Tel. 071 - 589 92 18 www.christ.nl
[email protected]
platform
Arjenne Bak, Bureau Waardenburg Wendy Liefveld, Bureau Waardenburg Ernst Rijsdijk, Rijkswaterstaat IJsselmeergebied Hans Vos, Rijkswaterstaat IJsselmeergebied
Effectiviteit van natuurontwikkeling in het IJsselmeergebied De afgelopen 20 jaar heeft Rijkswaterstaat samen met andere organisaties diverse natuurontwikkelingsprojecten gerealiseerd in het IJsselmeergebied. Voorbeelden hiervan zijn opgespoten eilanden en platen, strekdammen en luwtegebieden. Daarbij zijn de oorspronkelijke projectdoelen grotendeels gehaald. Deze maatregelen dragen ook bij aan de nieuwe doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Door de verschillende beleidsdoelen functioneel te clusteren, kan de effectiviteit van nieuwe maatregelen vergroot worden.
S
inds de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 is veel veranderd in de voormalige Zuiderzee. Afdamming, inpolderingen en compartimenteringen zorgden voor grote gevolgen voor de waterkwaliteit, de hydromorfologie en de ecologie in het huidige IJsselmeergebied. De aard van het watersysteem is geheel veranderd. Door alle ingrepen is het minder natuurlijk geworden. Veel oevers zijn steil en verhard, dijken beperken het overstromingsgebied en het waterpeil is tegennatuurlijk: ‘s winters lager dan ‘s zomers.
De Houtribdammen, zogeheten luwtedammen in het Markermeer (foto’s: J. van Schie, Rijkswaterstaat).
Toch is waardevolle nieuwe natuur ontstaan, die past bij de huidige situatie in het IJsselmeergebied, getuige de grote rietvelden, kolonies broedende sterns en velden van kranswieren. Het landelijke natuurbeleid probeert de mogelijkheden voor deze natuur, binnen de bestaande randvoorwaarden, zo goed mogelijk te benutten en het nationale ecologische netwerk te versterken. In dit kader voerde Rijkswaterstaat vanaf 1989, met verschillende partners, 19 natuurontwikkelingsprojecten uit. De vraag is nu of de uitgevoerde maatregelen ook een bijdrage leveren aan de nieuwe beleidsdoelstellingen: die van de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Veel van de in het verleden uitgevoerde maatregelen zijn in vergelijkbare vorm in beeld in de maatregelenpakketten die nu opgesteld worden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden heeft Bureau Waardenburg, in opdracht van Rijkswaterstaat, de natuurH2O / 17 - 2008
29
Het IJsselmeergebied bestaat uit verschillende watersystemen, verschillende KRW-waterlichamen en verschillende Natura 2000-gebieden. De nummers verwijzen naar de natuurontwikkelingsprojecten uit de tabel.
ontwikkelingsprojecten in het IJsselmeergebied geëvalueerd. Bekeken is of de oorspronkelijke projectdoelen gehaald zijn en wat de bijdrage is aan de Natura 2000- en KRW-doelen1). Momenteel wordt deze exercitie verder uitgebreid met de meest relevante herstelen inrichtingsmaatregelen voor alle rijkswateren6). Alle 19 gerealiseerde natuurontwikkelingsprojecten zijn geëvalueerd (zie de kaart en de tabel). Deze zijn grofweg in te delen op basis van de oorspronkelijke projectdoelen: broedhabitat voor kale grond broeders, luwtegebieden voor vogels en waterplanten, herstel land-waterovergangen
30
H2O / 17 - 2008
en oevervegetaties én herstel van specifieke watergebonden soorten. Het grootste deel van de projecten betreft opgespoten eilanden en platen van zand of slib vaak voorzien van een vooroever verdediging. Hoofddoel van deze projecten is meestal broedhabitat voor vogels die op kale grond broeden. Enkele zandplaten, aangelegd onder het zomerpeil, zijn primair aangelegd om de kust of natuurlijke zanden schelpenbanken te beschermen tegen erosie (Workumerbuitenwaard). Sommige zandplaten zijn afgedekt met grind. De vegetatie ontwikkelt zich op deze eilanden trager, waardoor ze langer geschikt blijven voor kale grond broeders.
In een aantal projecten zijn luwtedammen aangelegd, waarmee ondiep, beschut water is gecreeërd als rust- en foerageergebied voor watervogels (Luwtegebied Oostvaardersdijk, Hoeckelingsdam). Hierbij hoort ook de ontwikkeling van waterplanten. Tegelijk zorgen deze dammen voor een zonering van recreatie en natuur, waardoor de rustgebieden beter worden beschermd (Polsmaten, Horst). Veel projecten hebben (mede) het herstel van land-waterovergangen als doel. Hier gaat het meestal om het creëren van ondiep water en beschutting, om de ontwikkeling van water- en oeverplanten te bevorderen (Vossemeer).
platform Totaaloverzicht van de realisatie van oorspronkelijke doelen van natuurontwikkelingsprojecten (met tussen haakjes: aanlegperiode) en de bijdrage aan KRW- en Natura 2000-doelen in het IJsselmeergebied. sterk negatief effect geen tot klein positief effect beduidend positief effect negatief effect sterk positief effect
ligging omschrijving
totale gebieds- project- omvang (ha) doelen KRW
I Jsselmeer 1 Bocht van Molkwerum IJsselmeer drie zandplaten (1994/1995) 2 De Kreupel, 1e fase IJsselmeer zandplaten omringd door gordel van ondiep water (2003/2004) 3 It Soal IJsselmeer zandplaten met vooroeververdediging (strekdam) (1995/1997) haaks op de kustlijn 4 Mirnserklif IJsselmeer vier zandplaten zonder oeververdediging (1993/1994) 5 Onderdijk IJsselmeer (schier)eilanden binnen een aantal dammen met (1991/1995/1996) doorstroomopeningen 6 Workumerbuitenwaard IJsselmeer onverdedigde zandplaat onder waterniveau (1992) Markermeer en IJmeer 7 De Waterlandse Kust IJmeer/ 1,6 km lange zanddam met ondiep water tussen (2003/2005) Markermeer kust en dam 8 Diemervijfhoek IJmeer inrichting van reeds bestaand vijfhoekig schiereiland (2005/2007) (voormalig PEN-eiland) 9 luwtegebied Oostvaarders- Markermeer luwtegebied tussen dam en Oostvaardersdijk dijk (2005/2006) noordelijke randmeren 10 Vossemeer Vossemeer (1997/2000) 11 IJsselmonding Ketelmeer (1997/2001/2005)
circa 80 eilanden omringd door ondiep water (moeraszone) natuurgebied met kenmerken van een rivierdelta: open water, stroomgeulen, zandplaten, oevervegetaties, biezenvelden en rietmoeras
oostelijke randmeren 12 De Abbert Drontermeer 120 opgespoten eilanden met diameter van vijf (1994/1995) tot 20 meter 13 Delta Schuitenbeek Nuldernauw natuurvriendelijke dam en rietmoeras waardoor het (2001/2005) water van de Schuitenbeek stroomt 14 Horst Wolderwijd vier stortstenen dammen van elk 100 meter beplant (1992) met wilgenstekken 15 Polsmaten Veluwemeer zanddam met stortstenen kraagstuk van 500 meter (1989/1990) loodrecht op de oever met aan de oostzijde een zandplaat met biezenaanplant 16 rietveld Elburg Veluwemeer creëren van meer oeverlengte en natuurlijk waterpeil- (2005/2006) regime in voormalig helofytenfilter 17 Natte as Veluwemeer/ ecologische verbinding bestaande uit circa vijf (2000/2003) Wolderwijd eilanden tussen Harderwijk en Harderbroek 18 visintrek Roggebotsluis Vossemeer/ aalhevel bij Roggebotsluis (2007) Drontermeer zuidelijke randmeren 19 De Visdief Eemmeer (1992)
Sommige projecten richten zich specifiek op een bepaalde doelsoort of groep van doelsoorten, zoals de aalhevel bij de Roggebotsluis, de Diemervijfhoek en Rietveld Elburg (respectievelijk aal, ringslang en rietvogels). De Natte As is het enige project waarbinnen een hele serie van stapstenen voor kenmerkende soorten wordt beoogd als verbinding tussen de Hierdense beek bij Harderwijk en het Harderbroek in Flevoland. De projecten zijn beoordeeld op de realisatie van de oorspronkelijke projectdoelen en hun bijdrage aan de doelen voor KRW en
kale zandplaat met grindverdediging
Natura 2000 (zie de tabel). De KRW-doelen betreffen fytoplankton, macrofauna, macrofyten en vissen. Voor de KRW-doelen is het goed ecologische potentieel (GEP) als uitgangspunt genomen2),3),4),7),9). De doelen voor Natura 2000 liggen vast in de instandhoudingsdoelen. Voor het IJsselmeergebied zijn dit habitattypen (bijvoorbeeld kranswierwateren), broedvogels (vooral water- en moerasvogels en kale grondbroeders), nietbroedvogels (vooral sterns, futen, aalscholver, eenden en ganzen), vissen (rivierdonderpad, kleine modderkruiper), zoogdieren (meervleermuis, noordse woelmuis) en bepaalde plantensoorten (bijvoorbeeld
Natura 2000
296 70 9 8 120 20
60 100 9,5
100 800
15 60 1 6
17 230 n.v.t.
0,4
de groenknolorchis). Voor de evaluatie is gebruik gemaakt van zowel schriftelijke als mondelinge informatiebronnen (beheerders) en het oordeel van deskundigen op dit gebied. De doelrealisatie is beoordeeld op basis van een semi-kwantitatieve schaal. De oorspronkelijke doelen verschillen per project. Ze blijken in de meeste gevallen grotendeels te zijn gehaald. Het bevorderen van de groei van water- en oeverplanten blijft echter nog achter en hiermee ook het leef-, paai- en opgroeihabitat voor vis en macrofauna. Vaak ligt de oorzaak in onvoldoende waterkwaliteit (beperkt H2O / 17 - 2008
31
doorzicht, dikke sliblaag bijvoorbeeld bij de Waterlandse kust) of het peilregime (Mirnserklif en Delta Schuitenbeek). Veel maatregelen dragen ook bij aan KRW-doelen. Het creëren van ondiep water draagt vooral bij aan de KRW-doelen in het (relatief diepe) IJsselmeer en Markermeer. Een succesvol voorbeeld in de Veluwe randmeren is het project De Abbert, waar de ondiepe plekken en de beschutting gunstig blijken voor waterplanten en opgroeiende vissen. Het achterblijven van de water- en oevervegetatie is in de meeste projecten het grootste knelpunt voor het halen van de KRW-doelen. Onvoldoende waterkwaliteit, onnatuurlijk peilregime en steile of verdedigde oevers spelen hierin een rol. Uit de tabel blijkt dat vooral de oudere natuurontwikkelingsprojecten een positief effect op de KRW-doelen hebben: dit geldt bijvoorbeeld voor It Soal, De Abbert en Polsmaten. Kennelijk duurt het enige tijd voordat ecologische effecten op de aquatische natuurdoelen zichtbaar worden, ofwel dat de watervegetatie zich heeft ontwikkeld, macrofauna zich heeft gevestigd, etc. Vrijwel alle maatregelen in het IJsselmeergebied hebben betekenis voor Natura 2000, vooral voor de vogelsoorten. Met name de niet-broedvogelsoorten in IJsselmeer, Markermeer en Noordelijke randmeren profiteren van de toename van rust- en foerageergebied in de vorm van beschut ondiep water. Op een paar projecten na scoren de oostelijke randmeren wat minder voor Natura 2000. Waarschijnlijk komt dit omdat beschut ondiep water hier minder een beperkende factor is voor foeragerende en rustende vogels. Bijna alle opgespoten vooroevers en eilanden lieten de eerste jaren een kolonisatie zien van kale grond broeders (kluut, plevieren, meeuwen en sterns). In de loop van de tijd blijken de meeste gebieden echter dicht te groeien, waarmee de eilanden hun functie voor kale grond broeders verliezen. Regulier maai- of begrazingsbeheer blijkt meestal niet voldoende om de openheid te handhaven. Periodiek ingrijpen, bijvoorbeeld door te frezen, is dan nodig (De Kreupel). Winterinundatie zou de vegetatie op de eilanden langer open kunnen houden. Het omgekeerde peilregime resulteert nu juist in inundatie in het broedseizoen wanneer de eilanden te laag zijn opgespoten (bijvoorbeeld It Soal). Dit maakt ze ongeschikt als broedgebied.
32
Eiland De Kreupel (IJsselmeer): opgespoten zandplaten omringd door ondiep water, broedgebied voor kale grond broeders en luwtegebied voor wintergasten (foto’s: Rijkswaterstaat en S. Dirksen, Bureau Waardenburg).
Om de mensen te kunnen laten genieten van de natuurontwikkelingsprojecten zijn in veel gevallen kleinschalige recreatieve voorzieningen aan de randen van het gebied aangelegd. Hierbij moet men denken aan vogelobservatiehutten, aanlegplaatsen, informatieborden en wandelpaden. Elementen die zijn aangelegd ten behoeve van zonering van recreatie en natuur, zoals de dammen bij Horst en It Soal en aanlegplekken voor recreatievaart bij de IJsselmonding, blijken goed te werken.
in de meeste gevallen beperkt als gevolg van het onnatuurlijke peilregime. Met name in de noordelijke randmeren vormen de bestaande rietoevers belangrijk broedhabitat voor moerasvogels als de grote karekiet (Natura 2000-soort). De aanleg van eilanden en luwtegebieden kan effect hebben op deze rietoevers. Uit onderzoek blijkt dat de breedte van de rietkraag in de noordelijke randmeren positief gerelateerd is aan de strijklengte. In het Ketelmeer en Zwarte meer lijkt de gemiddelde rietbreedte afgenomen te zijn door afname van deze strijklengte in verband met de aanleg van eilanden5)). Bij de aanleg van nieuwe eilanden is het van belang erop te letten dat voldoende dynamiek (wind- en golfwerking) in de bestaande oeverzone gehandhaafd blijft. Een goed voorbeeld is het Drontermeer (De Abbert) waar de waterdynamiek (golfslag) zowel gunstig is voor de bestaande rietgordels als voor de ontwikkeling van ‘nieuw’ waterriet.
De ontwikkeling naar nieuwe rietlanden is
Naar verwachting leveren de afzonderlijke
H2O / 17 - 2008
projecten geen wezenlijke bijdrage aan de het behalen van doelen voor de KRW op het niveau van het hele waterlichaam. De gerealiseerde arealen onderwaternatuur zijn daarvoor nog te beperkt. Als genoeg van dit soort maatregelen uitgevoerd worden, zal het effect op waterlichaamniveau uiteindelijk wel merkbaar zijn. Bij de Natura 2000-doelen dragen afzonderlijke projecten sneller bij aan de beleidsdoelen voor het gebied. Een voorbeeld is het natuurontwikkelingsgebied de Kreupel, dat een grote invloed heeft op de aantallen en verspreiding van kale grond broeders (vooral visdief ) in het gehele IJsselmeergebied.
Optimalisatie ecologisch herstel
De evaluatie van natuurontwikkelings projecten levert inzichten op voor de uitvoering van de maatregelenpakketten die nu voor de KRW en Natura 2000 opgesteld worden. Het uitgangspunt is dat KRW-maatregelen niet negatief mogen uitpakken voor Natura 2000-doelen en de
platform Natura 2000-doelen optimaal meeliften met de KRW-maatregelen. Dit kan alleen door bij de selectie van maatregelen en in de ontwerpfase rekening te houden met zowel Natura 2000- als KRW-doelen. Een voorbeeld is het vogeleiland de Kreupel. Dit eiland levert een grote bijdrage aan de Natura 2000-instandhoudingsdoelen voor vogels in het IJsselmeer. Door de geringe doorstroming van de ondiepe waterzone, in combinatie met de uitwerpselen van vogels, is de waterkwaliteit ter plaatse in sommige jaren echter minder goed. Bij het project De Abbert in het Drontermeer is de doorstroming wel voldoende om een goede waterkwaliteit te waarborgen. In dit laatste voorbeeld worden zowel de KRW- als Natura 2000-doelen gediend. De doelen van de KRW en Natura 2000 kunnen functioneel gekoppeld worden door doelclustering. Hiermee wordt bedoeld het samenbrengen van overeenkomstige ecologische randvoorwaarden van habitattypen en soortgroepen, vanuit de verschillende beleidsdoelstellingen10). Neem de foerageerhabitats voor vogels: in het IJsselmeergebied wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt in de clusters waterplanten, driehoeksmosselen en vis. De ecologische randvoorwaarden die bij het cluster waterplanten horen, zijn van belang voor de Natura 2000-soorten die
in dat cluster vallen (waterplantenetende vogels), maar ook voor de KRW-doelen voor waterplanten, vissen en macrofauna. Randvoorwaarden hebben in dit geval betrekking op onder andere nutriëntengehaltes, doorzicht, en waterdiepte. Voor de instandhoudingsdoelen voor waterplantenetende vogels moet dus niet alleen ingezet worden op het creëren van fysieke habitats, maar ook op waterkwaliteitsaspecten, waar vooral de KRW-maatregelen op gericht zijn. Deze analyse van natuurontwikkelingsprojecten in het IJsselmeergebied levert daarvoor bruikbare inzichten op vanuit de praktijk. Natuurontwikkeling blijft een interessante uitdaging, waarin de gewenste doelen, de autonome ontwikkelingen in het gebied, de aanpassingen aan het toekomstige waterbeheer en de maatschappelijke wensen voor het gebied gecombineerd kunnen worden. LITERATUUR 1) Bak A., W. Liefveld, H. Prinsen en F. van Vliet (2007). Evaluatie natuurontwikkelingsprojecten IJsselmeergebied. Bureau Waardenburg. Rapport 07-120. In opdracht van Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. 2) Bouwhuis H., E. Lammens, F. van Luijn en Y. Wessels (2005). Voorstel MEP en GEP
Markermeer afgestemd op de VHR. Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. 3) Bouwhuis H. (2006). Voorstel MEP-GEP Ketelmeer+Vossemeer afgestemd op de VHR. Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. 4) Bouwhuis H. (2006). Voorstel MEP en GEP IJsselmeer afgestemd op de VHR. Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. 5) Hut R. van der, R. Foppen, N. Beemster, M. Roodbergen en S. Deuzeman (2008). Ruimte voor riet en moerasvogels in de Noordelijke Randmeren. Sturende factoren en beheermaatregelen voor kwalificerende moerasvogels. Altenburg & Wymenga / SOVON. Rapport 1108. In opdracht van Vogelbescherming Nederland. 6) Liefveld W., M. Collombon, S. Bouma, W. Lengkeek, A. Bak en B. Reeze (2008). Effectiviteit herstel- en inrichtingsmaatregelen voor KRW en Natura 2000. Wat ecologische monitoring ons heeft geleerd. In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst. In druk. 7) Oranjewoud (2006). Voorstel MEP en GEP IJsselmeer afgestemd op de VHR. 8) Wessels Y., R. Portielje, E. Lammens en S. Lauwaars (2005). Voorstel MEP en GEP Zuidelijke Randmeren. Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. 9) Wessels Y., M. de la Haye, E. Lammens en F. van Luijn (2006). Voorstel MEP en GEP Oostelijke Randmeren en Zwarte Meer. Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. 10) Witteveen+Bos en Bureau Waardenburg (2007). Mini-beheerplan Zuidelijke Randmeren. Rijkswaterstaat IJsselmeergebied.
advertentie
Wij hebben vacatures om van te watertanden 2 Beleidsmedewerkers Planvorming (m/v) max. 1,6 fte Waterschap Vallei & Eem • Standplaats: Leusden • Opleiding: HBO-Milieukunde of gelijkwaardig • Salarisindicatie: brutomaandsalaris maximaal € 3872,- bij een 37-urige werkweek • Referentie: 2008/25/2116 • Sluitingsdatum: 09 september 2008
Water heeft een grote aantrekkingskracht op mensen. Misschien ook op jou. Want water is veelzijdig: grillig en onvoorspelbaar, maar ook onmisbaar voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, scheepvaart en recreatie. De waterschappen zijn op zoek naar nieuwe manieren om water te bedwingen, te verdelen en te zuiveren. 24 uur per dag, 7 dagen per week. Dat vraagt om de gedrevenheid van starters en professionals die excelleren op hun vakgebied. Kijk op www.waterschappen.nl
H2O / 17 - 2008
33
Erik Querner, Alterra Martin Mulder, Alterra Jan van Bakel, Alterra Adrie van de Werf, Plant Research International
Water vasthouden op een landgoed: gevolgen voor grondwaterstand en afvoer Op het landgoed Het Lankheet bij Haaksbergen op de grens van Overijssel en Gelderland is een ‘waterpark’ gerealiseerd, waar onderzoek wordt uitgevoerd naar waterzuivering, waterberging, productie van energie uit biomassa, recreatief medegebruik, natuurontwikkeling en de beleving van kunst en cultuurhistorie. Alterra onderzocht wat de effecten zijn van het vasthouden van water op het landgoed, nadat het in rietvelden is gezuiverd. Met het vasthouden van het gezuiverde water wordt de verdroging tegen gegaan. Dit heeft echter gevolgen voor de afvoer uit het landgoed in droge en natte perioden. Hierdoor kan een tegenstelling ontstaan tussen de doelstelling voor verdrogingsbestrijding en die voor reductie van de piekafvoeren.
H
et klimaat verandert: meer regen in de winter, meer extreme buien en meer kans op drogere zomers. Dit kan betekenen dat het overstromings gevaar toeneemt en tegelijkertijd het landschap verdroogt omdat het water te snel wordt afgevoerd. Deze veranderende situatie vraagt om creatieve oplossingen. De waterbeheerders proberen innovatieve maar wel praktisch uitvoerbare maatregelen te vinden op deze bedreigingen het hoofd te bieden. Er moet meer ruimte komen om oppervlaktewater te bergen en wateroverlast Afb. 1: Ligging van het landgoed Het Lankheet.
34
H2O / 17 - 2008
tegen te gaan. Maar er zijn ook ingrepen noodzakelijk om het water langer vast te houden om de negatieve effecten van droge zomers te bestrijden. Een groter deel van het neerslagoverschot moet kunnen inzijgen in de ondergrond en er langer over kunnen doen om via het oppervlaktewater weer weg te stromen. Zo realiseren we in tijden van droogte vochtige condities voor landbouw en natuur. De kwaliteit van het oppervlaktewater is momenteel uiterst actueel vanwege de
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) die hoge normen voorschrijft. Veel rivieren en beken in Nederland zijn te veel verrijkt met voedingsstoffen van landbouwwater en riooloverstorten. Er moeten nieuwe effectieve systemen worden bedacht om te voldoen aan de wateropgave: de KRW-doelstellingen halen. Het afleiden van beekwater naar rietvelden om het te zuiveren en dit water te laten infiltreren in het grondwatersysteem, kan aan de beschreven wateropgaven mogelijk een bijdrage leveren. De mate waarin is echter nog niet duidelijk.
Afb. 2: De belangrijke waterlopen en sloten op het landgoed Het Lankheet.
platform Ook de mogelijke inzet van rietvelden voor het tijdelijk bergen van water is niet goed bekend. Onduidelijk is of maatregelen in het kader van WB21 bijdragen aan of juist contraproductief zijn voor realisatie van KRW-doelen. Dit inzicht is juist voor het regionale waterbeheer van belang. In het project Innovatief Waterbeheer Lankheet wordt naar oplossingen gezocht voor zuivering en berging van oppervlaktewater. Ook het herstel van verdroogde natuur krijgt daarbij de aandacht.
Gebiedsbeschrijving
Het landgoed Het Lankheet, zo’n 250 hectare groot, ligt zuidelijk van Haaksbergen op de grens van Overijssel en Gelderland (zie afbeelding 1). Noordelijk van het landgoed stroomt de Buurserbeek en ten oosten ligt het Haaksbergerveen. Het landgoed is overwegend met bos begroeid en verder zijn er enkele percelen grasland (vloeiweiden) en bouwland. Het maaiveld op het landgoed varieert van circa 22 tot 26 meter boven NAP. In het gebied komen met name zand- en veengronden voor. Uit boringen blijkt dat redelijk ondiep al zeer slecht doorlatende lagen voorkomen, onder andere keileem. Bij het Haaksbergerveen ligt de keileem slechts enkele meters beneden maaiveld. Boven dit pakket liggen beter doorlatende afzettingen. Voor een groot deel van het gebied is de dikte van deze redelijk doorlatende afzettingen minder dan tien meter. In de ijstijd zijn geulen ontstaan, die daarna met sediment en zand zijn opgevuld. Zo’n geul ligt precies onder het landgoed. Het doorlaatvermogen van het watervoerend pakket is in de orde van 30 tot 80 vierkante meter per dag en in de geul circa 250 vierkante meter per dag1). Afbeelding 2 geeft de waterlopen op het landgoed weer. De Buurserbeek wordt opgestuwd bij de Oostendorper watermolen. Op het landgoed is in het verleden een stelsel van sloten aangelegd die gebruikt zijn om graslanden te bevloeien.
Waterbeheer op een landgoed
De oudste relicten van bevloeiingssystemen op het landgoed dateren uit de 13e en 14e eeuw. Bevloeien door het opbrengen van water op graslanden betekende vroeger een aanzienlijke verhoging van de gewasopbrengst. De boeren konden door middel van weidebevloeiing wel tot drie keer per jaar oogsten. Met de komst van kunstmest, eind 19e begin 20e eeuw, is aan het bevloeien van graslanden vrij abrupt een einde gekomen. Sinds 1999 zijn op het Lankheet een aantal historische vloeiweiden weer in gebruik. Op de tweede kaart zijn de vloeiweiden te zien in het bosgebied op het landgoed, te herkennen aan de ligging van zo’n perceel langs een sloot en de afgeronde hoeken.
Waterzuivering
Waterzuivering is thans actueel vanwege de KRW, die hoge normen voorschrijft voor de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater. Veel beken zijn echter sterk verrijkt met voedingsstoffen. Nieuwe effectieve systemen moeten worden bedacht om de KRW-doelstellingen te halen. Een mogelijkheid is oppervlaktewater door
De rietvelden op het landgoed (augustus 2007).
rietvelden te voeren. Van riet is bekend dat het relatief veel nutriënten kan opnemen. Het wordt daarom gebruikt om effluent te zuiveren. Of rietvelden ook geschikt zijn om beekwater met lagere nutriënten concentraties te zuiveren, wordt op het landgoed Het Lankheet experimenteel onderzocht2). In 2005 zijn daartoe drie hectare rietvelden aangelegd. Het water vanuit de Buurserbeek wordt verdeeld over zes velden, elk met drie compartimenten (zie de foto’s), waar het water horizontaal doorheen stroomt. Een pompensysteem reguleert de in- en uitlaat van water naar de compartimenten. Per compartiment verblijft het water circa één dag. Er wordt onder meer geëxperimenteerd met de verblijfstijd: hoe lang moet het water voor optimale zuivering in de velden staan? Doelstelling is om met de rietvelden de concentraties stikstof en fosfor van het ingelaten oppervlaktewater van de Buurserbeek te reduceren. Jaarlijks is het systeem in staat om circa één miljoen kubieke meter beekwater te zuiveren. Het voor waterzuivering gebruikte riet wordt jaarlijks geoogst, om enerzijds de opgenomen nutriënten te verwijderen en anderzijds om de biomassa in de vorm van groene energie economisch te kunnen benutten. Na de zuivering door de rietvelden wordt het water vervolgens gebruikt om verdroging op het landgoed tegen te gaan en voor de ontwikkeling van nieuwe natte natuur (broekbossen).
Hydrologie
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van het computerprogramma SIMGRO3) dat ontwikkeld is om voor een gebied de grond- en oppervlaktewaterstroming in beeld te brengen, met daarnaast ook belangrijke zaken als gewasverdamping, drainage, beregening, irrigatie en peilbeheer. Het model voor Lankheet en omgeving is opgezet om de effecten van maatregelen door te rekenen, zoals de inlaat van water naar de rietvelden en het vasthouden van het gezuiverde water op het landgoed.
Bovendien zijn de gevolgen van deze maatregen op de veranderingen van de waterafvoer uit het landgoed in beeld gebracht door middel van veranderingen in grondwaterstanden en afvoeren.
Opzet rekenmodel
Het modelgebied is circa 12.000 hectare groot en opgedeeld in 16.950 knooppunten met elk een invloedsgebied. In het interesse gebied bedraagt elk invloedsgebied circa 15 x 15 meter. Buiten het interessegebied neemt de afmeting toe en is maximaal circa drie hectare groot. Het modelgebied is zo gekozen dat effecten van foutieve randvoorwaarden op het interessegebied te verwaarlozen zijn. Om met het model te kunnen rekenen, zijn aan de invloeds gebieden en waterlooptrajecten gegevens toegekend. Voor de invloedsgebieden zijn dit maaiveldhoogte, landgebruik, bodemtype en bodemopbouw. Voor de waterlooptrajecten gaat het om de afmeting, bodemhoogte en stromingsweerstand. Het computerprogramma is voor het grondwater opgebouwd uit één laag (watervoerend pakket) met gegevens uit REGIS4). In het onderzoeksgebied wordt onderscheid gemaakt in drie klassen ontwateringsmiddelen: beken, sloten en maaivelddrainage. De leggergegevens en de begrenzing van afwateringsgebieden zijn door de waterschappen Rijn en IJssel en Regge en Dinkel aangeleverd. De ligging van de overige sloten is ontleend aan het Top10vectorbestand. Voor het onderzoeksgebied zijn er op basis van de kaart met deelstroomgebieden 930 afwateringseenheden geschematiseerd. Voorts zijn alle stuwen in het model op genomen. Per afwaterings eenheid is een relatie afgeleid tussen waterpeil en waterafvoer/waterberging.
Toetsing model op huidige situatie
Elk model is een vereenvoudiging van de werkelijkheid. De uitkomsten van het model hebben dus een bepaalde mate van onzekerheid als gevolg van vereenvouH2O / 17 - 2008
35
digingen in de schematisatie en de (on) nauwkeurigheid van de invoergegevens. Sinds augustus 2006 wordt er water vanuit de Buurserbeek ingelaten en stroomt het water door de rietvelden. Vanaf medio 2006 worden in 16 peilbuizen op het landgoed de freatische grondwaterstanden gemeten en zijn de modeluitkomsten vergeleken met de gemeten standen. In het algemeen is het verschil tussen de gemeten en berekende grondwaterstanden gering. Van de 16 peilbuizen zijn er zes met een gemiddeld verschil kleiner dan 0,15 meter en acht peilbuizen met een verschil tussen de 0,15 en 0,3 meter. Afbeelding 3 geeft als voorbeeld de verschillen weer voor het freatisch grondwater. De afwijking van de berekende grondwaterstand ten opzichte van de gemeten grondwaterstand is gering; de berekende grondwaterstand volgt het verloop van de gemeten waarden goed. In oktober 2006 zakt de gemeten grondwaterstand snel uit als gevolg van een tijdelijke stopzetting van de waterinlaat.
Afb. 3: Gemeten en berekende freatische grondwaterstanden gedurende de periode augustus 2006 tot juni 2007.
Genomen maatregelen en de effecten
Op het landgoed is onderzocht wat de mogelijkheden zijn om het gezuiverde water uit de rietvelden vast te houden. Om de gevolgen hiervan in beeld te brengen, zijn maatregelen doorgerekend. De hoeveelheid waterberging is bepaald evenals de gevolgen voor de waterafvoer. De gekozen maatregelen zijn: geen inlaat van water, de huidige situatie met de waterinlaat voor de rietvelden en water vasthouden én water vasthouden, maar in de zomer het water aflaten om de lage afvoer te stimuleren. Bij de eerste maatregel zijn in het model de rietvelden en toevoersloten aangelegd, maar er is geen water ingelaten uit de Buurserbeek. Met deze situatie worden de twee andere maatregelen vergeleken. De tweede maatregel houdt in dat water wordt ingelaten vanuit de Buurserbeek. De totale waterinlaat naar de rietvelden bedraagt gemiddeld 3.000 kubieke meter per dag (zie afbeelding 2). Het water wordt na zuivering in de rietvelden zoveel als mogelijk, door middel van stuwtjes, vastgehouden op het landgoed. Bij de laatste maatregel wordt het vastgehouden water op het landgoed in de zomer weer afgeleid naar de beek om hiermee de lage afvoeren in de zomer te laten toenemen. Effecten waterinlaat en water vasthouden
Vergelijking van de eerste en tweede maatregel geeft het effect van de waterinlaat en het vasthouden weer. Afbeelding 4 toont een beeld van het verschil in grondwater standen zonder en met de inlaat van beekwater. Zonder inlaat zakt de grondwater stand in de zomer diep weg, maar door de inlaat van water blijft de grondwaterstand hoog. Uit de modelberekeningen blijkt dat nabij de rietvelden de verhoging circa 0.6 tot 0.8 meter is. Bij de tweede maatregel is er aan het eind van de winter circa 110.000 kubieke meter (voor het landgoed circa 45 millimeter) meer water op het landgoed geborgen. In het voorjaar is het gebied al redelijk nat en grondwaterstanden water ondiep. Op zo’n moment
36
H2O / 17 - 2008
Afb. 4: Grondwaterstand nabij aangelegde rietvelden: zonder en met waterinlaat uit de Buurserbeek.
is het vasthouden van water dus beperkt. Aan het eind van de zomer bedraagt het verschil circa 100 millimeter2). Door de hogere grondwaterstanden in de zomer bij de tweede maatregel neemt ook de verdamping toe en stroomt via de ondergrond meer water weg naar de lager gelegen sloten en beken buiten het landgoed. Door de verhoging van de grondwaterstand op het landgoed is de bergingscapaciteit in de grond afgenomen. In extreme situaties, waarbij een grote hoeveelheid neerslag in een korte periode valt, zal de neerslag daardoor versneld tot afvoer komen. Dit fenomeen is weergegeven in afbeelding 5 waarin een vergelijking is gemaakt tussen de situatie geen inlaat van water en het inlaten van water naar de rietvelden. Deze grafiek toont de afvoeren uit het landgoed, net voordat het water op de Buurserbeek loost. Om deze vergelijking mogelijk te maken, is de hoeveelheid water die wordt ingelaten - 45 liter per seconde - bij de afvoer voor de eerste maatregel (geen waterinlaat) opgeteld. Dit
is in feite de hoeveelheid water die door de Buurserbeek stroomt. Uit afbeelding 5 blijkt dat in de winter de afvoer toeneemt en in de zomer afneemt. Eind november 2005 valt er 60 millimeter neerslag in één dag. Bij de inlaat van water is de bergingscapaciteit in de grond sterk afgenomen. Daardoor is er een toename in de piekafvoer van circa 40 procent. Voor piekafvoeren na een droge (zomer)periode zijn de verschillen dus groot. Voor de piekafvoer begin mei 2005 is het verschil veel geringer. Door het vasthouden van water, met name in de zomer, is de lage afvoer met ongeveer de helft afgenomen (zie afbeelding 5). Mogelijkheden om zomerafvoer te laten toenemen
Door in de droge zomermaanden het water vanaf het landgoed tot afvoer te laten komen, zal het mogelijk zijn om de lage afvoeren toe te laten nemen. In twee scenario’s is gekeken of dit mogelijk is door op verschillende tijden de stuwen omlaag te zetten en hierdoor het water te laten wegstromen, namelijk vanaf
platform Discussie en conclusies
In deze studie lag de nadruk op het berekenen van de effecten van maatregelen op beekafvoeren en grondwaterstanden. De verschillen tussen gemeten en berekende grondwaterstanden zijn over het algemeen klein. De betrouwbaarheid van het gebruikte model is voldoende om hiermee de effecten van de maatregelen inzichtelijk te maken. De aanleg van rietvelden en het vasthouden van gezuiverd water op het landgoed Lankheet bij Haaksbergen heeft een verhoging in de grondwaterstand tot gevolg. Uit de studie blijkt dat hierdoor in het voorjaar een waterberging mogelijk is van circa 45 millimeter en dat de berging toeneemt tot circa 100 millimeter in het najaar. Hiermee is het echter beperkt mogelijk om de waterafvoer te sturen. Mogelijkheden om de lage afvoeren in de zomer te laten toenemen, zijn daardoor ook beperkt. Afb. 5: Gevolgen van het water vasthouden op de afvoeren vanuit het landgoed.
Afb. 6: Toename lage afvoer vanuit het landgoed door stuwen op 1 mei of 15 juni te verlagen.
1 mei of vanaf 15 juni (zie afbeelding 6). Op 1 oktober worden de stuwen weer op het oude peil terug gezet. De huidige situatie met de waterinlaat voor de rietvelden en het vasthouden van water vormt hierbij de uitgangssituatie. Nadat de stuwen op zowel 1 mei als 15 juni omlaag gezet (gestreken), komt het vastgehouden water geleidelijk tot afvoer. De lage afvoer neemt daardoor met circa 20 procent toe. De toename is niet echt groot en zal zeker niet tot het oorspronkelijke niveau komen (vergelijk met afbeelding 5). Gedurende de periode waarin het water tot afvoer komt, stroomt bij het scenario 1 mei, circa 16 millimeter water extra het landgoed uit, tegenover circa twaalf millimeter voor het scenario van 15 juni.
Piekberging in rietvelden
Een voor de waterschappen belangrijke vraag is wat het effect is van grootschalige aanleg van rietvelden op het afvoergedrag van de Buurserbeek. Het vasthouden van water op het landgoed heeft gevolgen voor de waterafvoer. Met name in natte perioden is
door de waterberging en daardoor afgenomen bergingscapaciteit, een forse toename in de afvoer te zien. Om deze afvoerpieken te reduceren, is het mogelijk om dat water in de rietvelden op te slaan. Afhankelijk van de duur van inlaten en de waterdiepte, is het mogelijk om tussen de 0,03 en 0,06 kubieke meter per seconde te bergen. Bij een duur van vier dagen en een waterdiepte van 0,5 meter is door het bergen in de drie hectare rietvelden, zoals op het Lankheet, een gemiddelde afname in de afvoer te zien van 0,044 kubieke meter per seconde. Hierdoor is het mogelijk om de toegenomen afvoer in november 2005 door het vasthouden van water op het landgoed te bergen in de rietvelden (zie ook afbeelding 5). De hoeveelheid vast te houden water hangt sterk af van de mogelijkheden om het water uit de beek naar de rietvelden te leiden. De hydraulische capaciteit van inlaatwerken en watergangen tussen beek en rietvelden spelen een rol. Voor het landgoed Lankheet met een verloop van het maaiveld van enkele meters is dit geen probleem, maar voor de vlakkere gebieden in Nederland zou dit een beperking kunnen zijn.
Het vasthouden van water op het landgoed heeft gevolgen voor de waterafvoer. In de zomer neemt de afvoer af en in de winter neemt deze juist toe. Met name in natte perioden is er door het vasthouden van water een geringe bergingscapaciteit. Het gevolg is een toename in de afvoer bij hevige neerslag. Bij een hevige regenbui in november 2005 is een verhoging van de piekafvoer geconstateerd van circa 50 procent. Deze situatie spoort niet met de doelstelling voor WB21. Aan de andere kant, door het beekwater te zuiveren in rietvelden en vast te houden op het landgoed, wordt de waterkwaliteit verbeterd en de verdroging tegen gegaan. Dit is in lijn met de doelstelling van de KRW. Zodoende ontstaat een tegenstelling tussen het realiseren van de doelstellingen volgens de KRW en WB21. Om deze tegenstelling tegen te gaan, moet water in de rietvelden geborgen worden tijdens extreme afvoeren. De mate hiervan hangt sterk af van de mogelijkheden om het water uit de beek naar de rietvelden te leiden. Afhankelijk van de waterdiepte en de duur van het ingelaten water, is het mogelijk om de afvoer tussen de 0,03 en 0,06 kubieke meter per seconde te reduceren. Hierdoor is het mogelijk om de toegenomen afvoer door het vasthouden van water op het landgoed volledig te bergen in de rietvelden. De negatieve effecten kunnen op deze manier worden gecompenseerd. LITERATUUR 1) Mulder H. en E. Querner (2008). Waterberging op het landgoed Lankheet: Mogelijkheden en consequenties voor het watersysteem. Alterra. Rapport 1674. 2) Vereijken P. en A. van der Werf (2007). Achtergronden van het project Innovatief Waterbeheer Het Lankheet. 3) Van Walsum P., A. Veldhuizen, P. van Bakel, F. van der Bolt, P. Dik, P. Groenendijk, E. Querner en M. Smit (2004). SIMGRO 5.01. Theory and model implementation. Alterra. Rapport 913. 4) Van Bakel P., H. Massop, R. Kemmers en S. van Delft (2007). Eerste analyse van de hydrologische en bodemchemische geschiktheid van het landgoed het Lankheet voor de aanleg van vloeivelden. Alterra. Rapport 1547.
H2O / 17 - 2008
37
Sebastiaan Schep, Witteveen+Bos Nico Jaarsma, Witteveen+Bos Gert van Ee, Hoogheemraadschap van Hollands Noorderkwartier
Verbetering waterkwaliteit bij verondieping van ontgrondingsplassen in Hollands Noorderkwartier De laatste jaren worden voormalige ontgrondingsplassen vaker benut als verwerkingslocatie voor grond- en baggerspecie. Aan de hand van een recent ontwikkeld diagnostisch kader1) is voor Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier onderzocht2) of verondieping van ontgrondingsplassen mogelijkheden biedt voor verbetering van de hydromorfologie en waterkwaliteit. Binnen dit kader staan de fosfaatbelasting en de draagkracht van het watersysteem centraal, uitgedrukt in de kritische fosfaatbelasting. Het resultaat bestaat uit een stappenplan voor het beoordelen van potentiële locaties. De belangrijkste conclusie is dat een aantal plassen geschikt lijkt voor verondieping, zowel de hydromorfologie als de waterkwaliteit kunnen door verondieping verbeteren.
I
n de jaren 80 zijn de verschillende aspecten van het verondiepen van voormalige ontgrondingsplassen al eens onderzocht3). Dat onderzoek resulteerde in een terughoudende opstelling bij verondieping van ontgrondingsplassen. Intussen zijn de inzichten veranderd en is wet- en regelgeving aan verandering onderhevig geweest. Dit heeft geleid tot nieuw onderzoek. Hierin stonden de wet- en regelgeving, de hydrologie, de waterkwaliteit en de ecologie centraal. In dit artikel ligt de nadruk op de gevolgen van verondieping voor de waterkwaliteit en de ecologie. Per 1 januari 2008 zijn het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit (BsB) en de Regeling Bodemkwaliteit in werking getreden. Deze bieden een éénduidiger kader voor het verwerken van grond- en baggerspecie. Hiermee is een einde gekomen aan het versnipperde beleid met onder andere het Bouwstoffenbesluit, de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Het is bijvoorbeeld niet langer noodzakelijk een Wvo-vergunning aan te vragen bij het toepassen van baggerspecie. Het nieuwe BsB biedt het hoogheemraadschap in potentie goede mogelijkheden om grond en baggerspecie toe te passen bij de herinrichting van ontgrondingsplassen.
38
H2O / 17 - 2008
Uitgangspunten
De gevolgen van verondieping voor de waterkwaliteit en ecologie in voormalige ontgrondingsplassen zijn onderzocht op basis van een recent ontwikkeld diagnostisch kader voor ondiepe plassen. Dit kader gaat uit van enerzijds de actuele fosfaatbelasting en anderzijds de kritische fosfaatbelasting. De fosfaatbelasting is de hoeveelheid fosfaat (mg P) per dag (d) verdeeld over het oppervlak van een plas (m-2) uitgedrukt in (mg.m-2.d-1). De kritische fosfaatbelasting kwantificeert de draagkracht van het watersysteem. Deze wordt bepaald door systeemkenmerken. Belangrijk is dat de algenconcentratie in ondiepe plassen niet lineair toeneemt met de fosfaatbelasting door interne processen: het ecologisch systeem biedt weerstand tegen verandering. Dit is weergegeven in afbeelding 1. Zo verandert de algenconcentratie in een helder plantenrijk watersysteem (groene lijn) pas substantieel als de fosfaatbelasting in de buurt komt van een systeemafhankelijke kritische fosfaatbelasting (omslagpunt 2). Hier vindt een omslag plaats naar een troebel evenwicht. Andersom verandert de algenconcentratie in een troebel systeem (rode lijn) pas wezenlijk als de fosfaatbelasting is teruggedrongen tot een tweede systeem afhankelijke kritische fosfaatbelasting
(omslagpunt 1). Het watersysteem wordt hier weer helder. Als de fosfaatbelasting links ligt van omslagpunt 1, is sprake van een plantenrijk helder systeem. Als de fosfaatbelasting rechts ligt van omslagpunt 2, is sprake van een algenrijk troebel systeem. Tussen de omslagpunten bepaalt de historie het evenwicht: helder of troebel. Voor diepe plassen geldt het concept van alternatieve stabiele toestanden in mindere mate: de omslagpunten vallen samen tot één kritische fosfaatbelasting. Door verondieping van diepe plassen kan de kritische fosfaatbelasting substantieel verhoogd worden.
Huidige waterkwaliteit
De waterkwaliteit van Nederlandse ontgrondingsplassen is vaak goed: meestal is het water helder en zijn zowel de nutriënten(fosfaat en stikstof ) als chlorofylgehaltes laag. Stratificatie speelt hierin een belangrijke rol. Dit is de gelaagdheid die zomers ontstaat onder invloed van verschillen in temperatuur. Hierdoor ontstaan drie lagen: een bovenlaag (epilimnion), tussenlaag (metalimnion) en onderlaag (hypolimnion). Alleen in de bovenlaag komen algen tot ontwikkeling. Bij afsterven zakken de dode algen en daarmee de voedingsstoffen naar het diepere deel van de plas (sedimentatie). In het najaar treedt door daling van de temperatuur van
platform
Afb. 2: Bruto waterstromen en nutriëntenbelasting.
Afb. 1: Relatie tussen nutriëntenbelasting en chlorofyl.
de bovenste waterlaag en windwerking weer menging op van de boven- en onderlaag (inversie). Voor Hollands Noorderkwartier geldt dat de waterkwaliteit in ontgrondingsplassen vaak beperkt is: het water is troebel en er treedt algenbloei op. De oorzaak hiervan is de ongunstige waterkwaliteit in zowel het grondwater als het oppervlaktewater ; de fosfaatbelasting ligt ver boven de kritische fosfaatbelasting. Door de brakke historie is veel polderwater rijk aan ammonium, fosfaat en chloride4). Dit fosfaat is waarschijnlijk afkomstig uit de veenlagen die afbreken onder invloed van ionenrijk water. Dergelijke omstandigheden van nutriëntrijke kwel zijn het gevolg van een samenloop van natuurlijke processen (mariene afzettingen) en hydromorfologische ingrepen (diepe droogmakerijen), waardoor grote hoeveelheden grondwater worden aangetrokken (polderkwel). Een recente studie laat zien dat in de Purmer en de Wijde Wormer door fosfaatrijke kwel en de afbraak en uitloging van de bodem een dermate hoge belasting van het oppervlakte water plaatsvindt dat de MEP-normen voor nutriënten niet gehaald zullen worden zonder de hydromorfologische ingrepen om te keren5).
uitgangspunt: de debieten uit de balans geven samen met de concentraties en het oppervlak van de plas de belasting in mg.m-2.d-1. De grondwaterstroming wordt vaak als sluitpost van de waterbalans gebruikt. Voor diepe plassen kan dit echter een sterke onderschatting van de fosfaatbelasting opleveren. Er is namelijk sprake van een zekere doorstroming van de plas met grondwater. Mede hierdoor is de ‘bruto’ grondwaterstroom (alle inkomende grondwater) veel groter dan de ‘netto’ stroming (verschil tussen inkomend en uitgaand). Afbeelding 2 illustreert dit. Voor de fosfaatbelasting moeten alle inkomende posten worden beschouwd. Alle nutriënten die de plas inkomen, zijn immers in principe beschikbaar voor het voedselweb. De gevolgen van verondieping voor een representatieve plas in het beheersgebied van Hollands Noorderkwartier zijn geschematiseerd weergegeven in afbeelding 3. Daarbij is achtereenvolgens te zien: de nutriëntenstromen in de uitgangssituatie
voor verondieping (a), de verwijdering van nutriënten tijdens verondieping (b), de inrichting na verondieping (c) en de nutriëntenstromen na verondieping (d). De grootte van de rode pijlen in de afbeelding indiceert de grootte van de nutriëntenstromen. ad a) De externe fosfaatbelasting bepaalt de uitgangssituatie voor verondieping. De belangrijkste bronnen zijn het grond- en oppervlaktewater. De fosfaatbelasting door natte en droge depositie is verwaarloosbaar. De primaire productie in de plas beperkt zich tot het epilimnion (groen omlijnt). De fosfaatbelasting is gezien de algengroei (groen gearceerd) hoger dan de kritische fosfaatbelasting. Door sedimentatie verdwijnt een groot deel van de nutriënten uit het epilimnion via het metalimnion (blauw omlijnt) naar het slecht toegankelijke hypolimnion (grijs omlijnt), waardoor een laag fosfaatrijk slib ontstaat. Vanuit het slib vindt nalevering van fosfaat plaats. ad b) De situatie tijdens verondieping laat zien dat door het opbrengen van grond (bruine bolletjes) tijdens verondieping nutriënten actief uit het epilimnion verwijderd kunnen worden door versterkte sedimentatie. Uit ervaring met verondieping
Afb. 3: Gevolgen verondieping.
Gevolgen van verondieping
De gevolgen van verondieping zijn bepaald op basis van een vergelijking van de fosfaatbelasting met de kritische fosfaatbelasting voor en na verondieping. De kritische fosfaatbelasting is bepaald met het ecologisch model PCLake6). De fosfaatbelasting en de bijdrage van verschillende bronnen zijn bepaald met een water- en stoffenbalans. Met het model kan de kritische fosfaatbelasting worden afgeleid op basis van systeemkenmerken, zoals inrichting (diepteverdeling) en verblijftijd (hydrologie). Het ecologisch model geeft een meerecosysteem weer, waarbij de nutriëntenkringloop (gesloten stofbalansen) en het voedselweb (onder andere fytoplankton, waterplanten, zoöplankton, witvis en roofvis) centraal staan. Verder zijn abiotische en microbiologische processen in water en sediment beschreven7). Bij het bepalen van de fosfaatbelasting van een plas vormt de waterbalans het H2O / 17 - 2008
39
(proefproject Klinkenbergerplas8)) blijkt dat grond goed in staat is om fosfaat te binden. De grond bezinkt bovendien binnen enkele dagen. Of nutriënten actief worden verwijderd, is afhankelijk van de toegepaste grond. ad c) Tijdens en na verondieping moeten een aantal maatregelen worden genomen om het risico op algenoverlast te beperken. Het gaat om een pakket van maatregelen gericht op het robuuster maken van het watersysteem (verhogen kritische fosfaatbelasting) en het terugdringen van de fosfaatbelasting: • inrichting ondiepe delen De ondiepe delen zijn in potentie geschikt voor de ontwikkeling van waterplanten. Waterplanten maken het ecosysteem robuuster. De kritische fosfaatbelasting neemt hierdoor toe. Hierdoor kan de plas bij een hogere externe fosfaatbelasting nog helder blijven; • behoud diep deel voor stratificatie Een deel van de nutriënten kan door sedimentatie naar het diepere deel verdwijnen. De benodigde diepte is afhankelijk van de strijklengte van de plas na verondieping. Dit is de afstand waarover de wind vrij invloed uit kan oefenen op de plas; • aanbrengen afdeklaag (minimaal 50 cm) Door het aanbrengen van de nutriëntenarme afdeklaag wordt de uitwisseling van nutriënten op zowel de korte als lange termijn beperkt. Met name op de lange termijn vormt deze potentiële interne fosfaatbelasting een belangrijk risico. Het kan het realiseren van een duurzaam helder plantenrijk water verhinderen. De samenstelling van de afdeklaag is dus van groot belang. Een afdeklaag is door het Besluit Bodemkwaliteit verplicht gesteld. Blauwalgen in de plas Overdie laten zien dat de huidige waterkwaliteit ontoereikend is.
ad d) In de situatie na verondieping is te zien dat de uitwisseling met het omliggend grondwater afgenomen is. Deze afname is afhankelijk van het type grond dat gebruikt wordt voor verondieping. In de meeste gevallen betekent dit dat de externe fosfaatbelasting via het grondwater zal verminderen.
Conclusies
• De ontgrondingsplassen in het beheergebied van Hollands Noorderkwartier wijken sterk af van ontgrondingsplassen in veel andere delen van Nederland. In tegenstelling tot deze over het algemeen oligo- tot mesotrofe plassen zijn de plassen in Hollands Noorderkwartier juist eutroof tot hypertroof: de fosfaatbelasting ligt ver boven de kritische fosfaatbelasting. • Niet alleen de hoge trofiegraad, maar ook de eenzijdige morfologie maakt dat de ecologische potenties van ontgrondingsplassen in het beheergebied van Hollands Noorderkwartier beperkt zijn. • Het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit biedt Hollands Noorderkwartier goede mogelijkheden voor de herinrichting van ontgrondingsplassen met grond of baggerspecie. • Het verondiepen van ontgrondingsplassen kan uitgaande van strikte voorwaarden leiden tot een betere waterkwaliteit en
40
H2O / 17 - 2008
inrichting. Verondiepen kan leiden tot een verlaging van de fosfaatbelasting door een verminderde toestroom van grondwater en een substantiële verhoging van de kritische fosfaatbelasting door een andere inrichting. Met name in voedselrijke plassen kan de ecologische winst groot zijn. • Na verondieping zal veel aandacht besteed moeten worden aan de afdeklaag. Met name op de lange termijn vormt deze potentiële interne fosfaatbelasting een belangrijk risico. Bij verondieping moet wel rekening worden gehouden met gebiedsspecifieke beperkingen. Om te bepalen of een ontgrondingsplas geschikt is, is een stappenplan ontwikkeld. Onderdeel hiervan is een quick scan. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gaat aan de hand van deze quick scan in kaart brengen waar mogelijkheden liggen voor verbetering van de huidige slechte kwaliteit van de ontgrondingsplassen door verondieping. Hierdoor kan relatief snel en gericht gezocht worden naar potentiële locaties op het moment dat dit aan de orde is. LITERATUUR 1) Jaarsma N., M. Klinge en L. Lamers (2008). Van helder naar troebel en weer terug. Een ecologische
systeemanalyse en diagnose van ondiepe meren en plassen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA. Rapport 2008-04. 2) Witteveen+Bos (2008). Slibstort in diepe plassen in het beheergebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Projectcode Edm59-1-1. 3) Werkgroep Hydrobiologie Holland (1986). Ecologische aspecten van het storten van bagger en zuiveringsslib in diepe plassen. 4) Griffioen J., P. de Louw, H. Boogaard en R. Hendriks (2002). De achtergrondbelasting van het oppervlaktewatersysteem met N, P en Cl en enkele ecohydrologische parameters in West-Nederland. TNO. Rapport NITG 02-166-A. 5) De Klein J. en R. Portielje (2007). Effecten van hydromorfologische ingrepen op de afleiding van de MEP/GEP voor nutriënten. Alterra. Rapport 1611. 6) Witteveen+Bos. (2006). Interacties tussen stuur variabelen voor ecologische doelen in meren, fase 2: analyse van simulaties. Projectcode BHV24-1-1. 7) Janse J. (2005). Model studies on the eutrophication of shallow lakes and ditches. Ph.D. Thesis Wageningen Universiteit. 8) Witteveen+Bos (2006). Verondieping Klinkenbergerplas, fase 1: korte termijn effecten van verwerking grond en baggerspecie op de waterkwaliteit. In opdracht van Hoogheemraad schap van Rijnland en Grondstoffenbank ZuidHolland. Projectcode Ogt12-12-1
agenda 4 september, Rotterdam Industrieel water
congres over de stand van zaken rond industrieel water, met aandacht voor hergebruik van proceswater, ontzouting, membraantechnologie en koelwater én de strengere wetgeving voor het lozen of hergebruik van afvalwater. Aan het einde van de dag is een bezoek mogelijk aan de demiinstallatie van Evides in Pernis. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
4 september, Beesd Waterkracht
seminar met minister Veerman over het advies van de Deltacommissie, dijkgraaf Geluk over rivierwaterkracht en professor Rotmans over de transitie in de watersector. Verder aandacht voor de eerste grootschalige proef met het winnen van meststoffen uit urine die vrijkomt bij gescheiden sanitatie. Organisatie: GMB. Informatie: Diana Mos (0488) 44 94 49.
10 september, Den Haag Water 2040 en later?
debat in de namiddag over de invulling van het streefbeeld voor 2040 (als onderdeel van het Nationaal Waterplan) en de keuzen die daarvoor nu al gemaakt moeten worden. Organisatie: NIROV en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: Kathleen Libanon (070) 302 84 33.
11 september, Zaandam Veranderende wetgeving
middagsymposium over de nieuwe Waterwet, de Wet gemeentelijke watertaken en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) én de wijziging van de Wet op de ruimtelijke ordening en de consequenties hiervan voor de samenwerking tussen gemeente, provincie en hoogheemraadschap. Organisatie: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Informatie: (0299) 66 30 00.
15 september, Nijkerk Grondroerdersregeling
congres over de Grondroerdersregeling en het voorkómen van schade aan kabels en leidingen, met als gasten onder andere Annemarie Jorritsma en Elco Brinkman. Organisatie: het Kabels- en Leidingenoverleg (KLO), Bouwend Nederland, Kadaster, KLIC en het ministerie van Economische Zaken. Informatie: www.graafschade-voorkomen.nl.
22-23 september, Leeuwarden Ondernemen met duurzame technologie voor water en energie
jaarlijks congres van Wetsus, met op de eerste dag een algemeen Nederlandstalig programma en op de tweede dag een Engelstalig programma met aandacht voor de stand van zaken rond onderzoek naar membraanbioreactoren, sensoren, algen, prioritaire stoffen en energiewinning uit water. Informatie: (058) 284 62 00.
24-25 september, Scheveningen De nationale waterconferentie
elfde editie van de tweedaagse conferentie over ontwikkelingen in het waterbeheer en waterbeleid; op de eerste dag staat veiligheid centraal, op de tweede dag gebiedsontwikkeling. Met onder andere bijdragen van Pier Vellinga, Pavel Kabat, Elco Brinkman, Marleen van Rijswick en Alfred van Hall. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
25 september, Utrecht Riolering
jaarlijks terugkerende dag met 21 korte informatieve lezingen over allerlei zaken die met riolering te maken hebben, verdeeld over grondwater, regenwater, beheer én beleid en regelgeving voor technici. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.
29 september - 3 oktober, Amsterdam - Understanding of and adaptation to current and future climate
Europese conferentie waarop experts op het gebied van klimaat en adaptatie en beleidsmakers die maatregelen moeten implementeren, met elkaar in discussie gaan over mogelijke oplossingen om de ruimtelijke ordening klimaatbestendig te maken. Eén van de sessies gaat over het klimaatbestendig maken van het watersysteem. Het KNMI is gastheer van deze Europese klimaatconferentie. Informatie: meetings.copernicus.org/ ems2008.
30 september - 3 oktober, Amsterdam - Aquatech
22e editie van de grootste vakbeurs op het gebied van proces-, drink- en afvalwater in Nederland, met een congresprogramma dat georganiseerd wordt door de International Water Association. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: (020) 549 12 12.
7 oktober, Amsterdam - DOVE
symposium naar aanleiding van de afronding van de zogeheten DOVE-projecten. Centraal staan de snelle emissieroutes van nutriënten van landbouwgrond naar het oppervlaktewater. Vragen die aan bod komen, zijn: hoe belangrijk zijn snelle emissieroutes voor de waterkwaliteit van het oppervlaktewater en wat kunnen we er tegen doen? Organisatie: STOWA en de ministeries van LNV, VROM en Verkeer en Waterstaat. Informatie: Mirjam Bloemerts 06 - 46 64 73 28.
7 oktober, Noordoostpolder Bedreigingen omzetten naar kansen in het IJsselmeergebied
jaarlijkse netwerkdag die dit jaar in het teken staat van de toekomst van het IJsselmeergebied, met ‘s middags een excursie naar het Zwarte Meer. Organisatie: Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. Informatie: Ernst Rijsdijk (0320) 29 73 62.
7 oktober, Breda Waterbouwdag
jaarlijkse bijeenkomst, waarop dit jaar grote waterbouwprojecten centraal staan die de maatschappelijke toets hebben doorstaan, met onder andere aandacht voor de Maaswerken en een debat over het advies van de Deltacommissie. Organisatie: CUR. Informatie: Cora Hoogeveen (0182) 54 06 50.
9 oktober, Utrecht - Vispassage door de sluizen aan de kust
bijeenkomst over visvriendelijk sluisbeheer en het landelijke telemetrienetwerk voor vis. Organisatie: Zoet-Zout-Platform en het Vissennetwerk. Informatie: Annelies van Beusekom (0320) 29 85 02.
22-24 oktober, Nijmegen Ruimte voor de Rivier
internationale conferentie ter afsluiting van het Europese project Freude am Fluss. Centraal staan de technische en institutionele aspecten van het creëren van meer ruimte voor de rivieren, zoals publiek-private samenwerking en combinaties van maatregelen op het gebied van veiligheid, verhoging van de natuurwaarden en stedelijke ontwikkeling. Organisatie: Centre for Sustainable Management of Resources van de Radboud Universiteit Nijmegen. Informatie: Martijn Vink (024) 365 22 62.
23 oktober, Utrecht - Water en gebiedsontwikkeling
studiedag over gebiedsontwikkeling met water als centraal thema en specifiek aandacht voor ontwikkelingen op beleidsniveau en op het gebied van regelgeving. Organisatie: NIROV. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11.
30 oktober, Delft Deltatechnologie: veilige, schone en duurzame delta
jaarlijks congres dat dit jaar in het teken staat van de deltatechnologie, met veel aandacht voor de gevolgen van de verandering van het klimaat en het feit dat steeds meer mensen in delta’s gaan wonen. Gasten zijn onder andere Cees Veerman, Gerda Verburg en Annemiek Nijhof. Organisatie: KIvI NIRIA. Informatie: Jasper van Alten (070) 391 98 10.
30 oktober, Utrecht - Nieuwe sanitatie
vierde middagbijeenkomst over de resultaten van het onderzoek en de pilotprojecten op het gebied van nieuwe sanitatie tot nu toe, met aandacht voor de verwijdering van medicijnresten, toepassingsmogelijkheden van struviet en toepassingen bij nieuwbouwlocaties. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatiesystemen. Informatie: www.stowa.nl.
H2O / 17 - 2008
41
handel & industrie ITT Flygt wordt ITT Water & Wastewater Vanaf 1 september worden alle producten en diensten van ITT Flygt, ITT Wedeco, ITT Sanitaire en ITT Leopold op de Nederlandse markt gebracht onder de nieuwe vlag van ITT Water & Wastewater Nederland bv. Op de producten leven de vertrouwde merknamen echter voort: ITT W&WW gebruikt bij de oplossing van waterzuiveringsvraagstukken pompen van Flygt, UVen ozondesinfectiesystemen van Wedeco, underdrains van Leopold en membraan beluchters van Sanitaire. Volgens ITT-directeur Lange zijn de merknamen met de uitbreiding van het aanbod letterlijk te klein geworden om de lading nog te dekken. Het nieuwe bedrijf is
niet meer alleen actief in de afvalwatersector. Flygt, Wedeco, Sanitaire en Leopold bieden samen apparatuur en oplossingen voor het totale waterzuiveringsproces, van rioolwater tot industrieel proceswater en drinkwater. In de nieuwe constellatie vindt de klant bij één bedrijf alles voor ieder zuiveringsvraagstuk, of het nu om transport en behandeling van vies of van schoon water gaat. Voor meer informatie: (078) 654 84 00.
Wereldrecord glasvezel versterkte koelwaterleiding Grootint GRP Systems, een onderdeel van Heerema Fabrication Group uit Zwijndrecht, heeft een wereldrecord op haar naam gezet na de succesvolle afronding van testen met enorme glasvezel versterkte kunststof koelwaterleidingen voor de nieuwe Shell ethyleenkraker in Singapore. Na de geslaagde kwalificatietests, waarbij het leidingsysteem gedurende 1000 uur op een druk van 24 bar gebracht is, heeft Grootint GRP Systems de opdracht ontvangen van Shell Eastern Petroleum in Singapore voor het ontwerpen, produceren, leveren en installeren van de leidingen voor het hoofdkoelwatersysteem van het complex. Het contract omvat de levering van een gesloten koelwatersysteem van 3,1 kilometer glasvezel versterkte kunststof leidingen, waarvan de meerderheid ongeveer vijf meter ondergronds zal worden geïnstalleerd. De leidingen variëren van 2,6 tot 2,7 meter. Gezien de aard van het complex eiste Shell een hoge ontwerpdruk van 10 bar. Dit in combinatie met de enorme diameter van de leiding heeft Grootint GRP een record
opgeleverd in de toepassingen van glasvezel versterkte kunststof leidingen. Momenteel is meer dan 60 procent van de installatie voltooid. De verwachting is dat de werkzaamheden aan het einde van het eerste kwartaal van 2009 kunnen worden afgerond. Tijdens twee van de in totaal vier testen is het leidingsysteem gedurende zes uur op een druk gebracht van 15 bar. Dat is de helft hoger dan de ontwerpdruk van 10 bar. Shell beloonde het bedrijf uit Zwijndrecht met een veiligheidswisseltrofee voor de best presenterende contractpartij, zonder één enkel ongeval met verzuim. In totaal zijn 51 partijen betrokken bij dit project. Voor meer informatie: Jeanny de Leeuw (078) 625 04 25.
De glasvezel versterkte koelwaterleiding met een diameter van 2,6 tot 2,7 meter (foto: HFG).
Versterking van dijken langs Nederlek Bij Lekkerkerk worden de dijken langs de Nederlek versterkt over een lengte van bijna zes kilometer. Aangezien de dijken door dichtbebouwd gebied lopen, wordt een grote diversiteit aan versterkingsmethodes gebruikt. Het dijkversterkingsproject is opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Hierin staan de belangrijkste keringen die Nederland beschermen tegen overstromingen, maar die nu nog onvoldoende bescherming bieden. De voorbereiding van dit project heeft acht jaar geduurd. Projectleider Tauw begeleidt in opdracht van het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard de uitvoering. Het ingenieursbureau werkt daarbij samen met Arcadis dat een deel van het dagelijks toezicht verricht. Uit de meest recente veiligheidstoetsing bleek dat de dijk bij Lekkerkerk over een lengte van 5.385 meter niet aan de vereiste veiligheidseisen voldoet en versterkt moet worden. Behalve dat een aantal dijkgedeelten te laag is, vormt vooral de stabiliteit een probleem. Er zullen innovatieve dijkversterkingmethodes worden ingezet om de invloed op de dichtbebouwde omgeving zoveel mogelijk te beperken. De werkzaamheden duren tot 2012. Met de dijkversterking is een bedrag van circa 85 miljoen euro gemoeid. Deze kosten neemt het Rijk voor haar rekening.
Nieuw bestuur voor Aqua Nederland Aqua Nederland, de branchevereniging voor de waterbehandelingssector, heeft een nieuw bestuur. Henk van Dongen (Nalco Netherlands) - voorheen vice-voorzitter - is de nieuwe voorzitter. Hij volgt Bert Welkers (IMT) op, die zes jaar het voorzitterschap bekleedde. Penningmeester Joost Timmerman (Christ Holland) en de bestuursleden Walter Koch (ProMinent Verder) en Andries van der Vegt (GE Water) blijven binnen het bestuur actief. George Onderdelinden en Geert Jan de Vries treden af. In plaats daarvan zijn Bert van der Brink (Holland Novochem), Willem Buijs (Rossmark Waterbehandeling) en Paul Roeleveld (Grontmij) tot het bestuur toegetreden. Trudi van Spankeren stopte op 1 juli jl. als secretaris. Gertjan Eg volgt haar op. Hij werkte de afgelopen jaren bij Waterschap Aa en Maas en is nu bij FME in dienst getreden, de organisatie die het secretariaat van Aqua Nederland voert.
42
H2O / 17 - 2008
Water, wij zijn er gek op!
Voor een efficiënt waterplantmanagement: PGIM/Aqua U hoeft niet uit te knobbelen hoe u uw procesautomatisering zo optimaal mogelijk maakt. Dat doen wij graag voor u. En Goed! Zowel drink- als afvalwater en water qua infrastructurele werken is voor ABB al decennialang bekend gebied. Onze informatiebeheersystemen vereenvoudigen de procedures voor plantmanagement. Middels lokale en overkoepelende informatiesystemen komt belangrijke informatie vanuit de hele onderneming beschikbaar. De tool Power Generation Information Manager/Aqua is naast een data-warehouse ook een besluitvormingsplatform voor een kosten- en winstgericht operationeel beheer. Voor meer informatie neemt u contact op met onze afdeling Utilities SIL-training 9 en 10 september 2008 te Etten-Leur
ABB b.v. Mon Plaisir 40 NL-4879 AN Etten-Leur Tel. +31 (0)76 5086400 E-mail
[email protected] Website www.abb.nl
Automation.