nº
40ste jaargang / 1 juni 2007
11 /
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
INTERVIEW MET WIM GOSSELAAR DE NIEUWE WATERWET SAMENGEVAT EN BEOORDEELD GESCHEIDEN RIOLERING AMSTERDAM VERSTANDIGE KEUZE? VOLAUTOMATISCHE ‘ANTICIPERENDE’ WATERDISTRIBUTIE BIJ PWN
ZODRA ER NIEUWE WETTEN KOMEN, KOMEN WIJ MET NIEUWE KANSEN. De wetgeving verandert voortdurend. En dat zal dit jaar niet minder worden. Dat heeft gevolgen voor uw bedrijfsvoering. Processen moeten worden aangepast. Nu zien sommige ondernemers dat als een probleem. Terwijl het een kans kan zijn. Want een nieuwe wet vereist wel aanpassingen, maar met de juiste kennis en ervaring kan elke aanpassing een voorsprong op de concurrent opleveren. Zo gaat compliance in uw voordeel werken. Of het nu SEPA, Solvency II of de Splitsingswet betreft. Wij adviseren u over de kansen en implementeren dat advies vervolgens in uw bedrijfsprocessen. En dan maakt het niet uit wat ze in Den Haag bedenken. Wij zorgen er in Arnhem voor dat u er wijzer van wordt.
WWW.EIFFEL.NL
Waterkwaliteit
D
e houting is terug in de Waal. Met dat blijde nieuws komt het onderzoeksbureau Imares in IJmuiden (het voormalige Rijksinstituut voor Visserij Onderzoek). Maar ook de fint is soms weer te zien in de grote rivieren. En in Duitsland verwacht men binnenkort de elft weer te zien zwemmen in de Rijn. De terugkeer van deze vissoorten die vorige eeuw gemeengoed waren in onze rivieren, is voor een belangrijk deel te danken aan de verbetering van de waterkwaliteit. Dat de zalm, het paradepaardje als het om verbetering van de waterkwaliteit van de Rijn gaat, het daarentegen slecht doet, heeft daarmee niet zo veel te maken. De zalm blijkt vooral weggevangen te worden door vissers (bewust of onbewust). Datzelfde geldt overigens voor de zeeforel.
De verbetering van de waterkwaliteit vindt onder andere zijn oorsprong in een daling van het aantal lozingen van verontreinigde stoffen in de (zij)rivieren. Desondanks blijft het oppassen. Afgelopen week tekenden de Provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel beroep aan tegen een vergunning die door de Provincieraad van Belgisch Limburg was afgegeven aan de zinkfabriek Umicore om te mogen blijven lozen op een beekje dat uitkomt op de Dommel en vervolgens Nederland binnenstroomt. Het gaat om lozingen van cadmium, zink en koper. Volgens de Nederlandse waterbeheerders laat de Vlaamse overheid grote kansen liggen om de kwaliteit van de Dommel te verbeteren. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.
inhoud nº 11 / 2007 4
/ Betere waterkwaliteit zorgt voor terugkeer vissen
5
/ Voortgang in nieuwe vormen van dijkversterking
6
/ Europees Parlement stelt milieunormen voor oppervlaktewater vast
8
/ Interview met Wim Gosselaar, dijkgraaf Waterschap Zeeuwse Eilanden Maarten Gast
10 / Uniforme aanpak vaststellen maatregelpakketten en doelen voor de KRW Danneke Bakker, Marga Limbeek, Annemarie Hoenderboom en Gert-Jan van Veen
13 / Ervaringen met toepassing KRW Verkenner in West-Brabant
22
Erik de Bruine, Paul Boers, Victor van den Berg en Joost Icke
14 / Zelf zuiveringsslib verwerken wordt aantrekkelijk Klaas de Jong
18 / Het wetsvoorstel Waterwet samengevat en beoordeeld Herman Havekes en Desirée van Zwieten-Seip
29
22 / Scheiden doet minder lijden Eilard Jacobs, Ruud Cochius en Richard Oudhuis
26 / Verenigingsnieuws 29 / Stabiele fosfaat- en stikstofverwijdering van zuivelafvalwater is mogelijk Jelle Pruim, Jans Kruit en Rob van Gennip
Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
32 / Volautomatische ‘anticiperende’
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
Antoine Freiters, Martin Klein Arfman en Jørgen Best
www.vakbladh2o.nl
8
distributieregeling bij PWN
36 / Agenda 38 / Handel en Industrie
Bij de voorpagina: Het gemaal Stroink van Waterschap Reest en Wieden vlakbij de Weerribben dateert van 1919 en is met een capaciteit van circa 50 kubieke meter per seconde één van de grotere gemalen in Nederland. Momenteel wordt het gemaal van binnen gerenoveerd. De buitenkant is onlangs opgeknapt (foto: Herman Wanningen).
Betere waterkwaliteit zorgt voor terugkeer vissen Uit studie van het onderzoeksbureau IMARES en Rijkswaterstaat/RIZA blijkt dat vissen als de houting en de fint terugkeren in de Rijn en de Waal. Ook een aantal exoten die van oorsprong niet in de Rijn thuishoren, duiken regelmatig op. De oorzaak is de sterk verbeterde waterkwaliteit. Alleen met het ‘vlaggenschip’ van het ecologische herstel, de zalm, gaat het niet zo goed. Maar dat ligt volgens België en Duitsland niet zozeer aan de waterkwaliteit, maar aan de Nederlandse beroepsvissers die de vis in hun fuiken laten verdwijnen.
Registratie van uitgezette zalm (foto: Stiftung Wasserschutz).
H
et onderzoek van Wageningen IMARES, Rijkswaterstaat/RIZA en de Universiteit van Keulen richtte zich vooral op de houting. Deze vis was rond 1930 uitgestorven in het stroom-
gebied van de Rijn. In 1992 begon een Duits team van onderzoekers aan het opnieuw uitzetten van deze vis. Daarbij werden wilde Houtingen uit Denemarken gebruikt. Uit eieren opgekweekte jonge houtingen werden losgelaten bij de Lippe in Duitsland. De jongen liftten met de stroom mee naar Nederland en groeiden op in de benedenrivieren, het IJsselmeer en het kustgebied. In het voorjaar van 2006 werden alle in Duitsland uitgezette jonge houtingen met een speciale stof gemerkt. In het IJsselmeer bleek tijdens het afgelopen jaar dat slechts vier procent
Rijnland neemt kustversterking provincie over Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft de verantwoordelijkheid voor de kustversterking bij Noordwijk aan Zee overgenomen van de provincie Zuid-Holland. De zeewering bij Noordwijk vormt één van de zwakke schakels in de Nederlandse kust. Na de zomer begint de aanleg van een dijk in de duinen bij deze badplaats.
J
aren van voorbereiding zijn voorafgegaan aan deze toekomstige versterking van de zeewering. Alle partijen die meebetalen aan het project, waaronder Rijkswaterstaat en de gemeente Noordwijk, hebben op 23 mei een intentieverklaring ondertekend over de budgetverdeling. Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het project officieel overge-
4
H2O / 11 - 2007
dragen aan Rijnland. Het hoogheemraadschap gaat het karwei ook uitvoeren. Half augustus beginnen de voorbereidende werkzaamheden. Die houden onder meer het vangen van zandhagedissen in die verderop weer veilig uitgezet zullen worden. Daarnaast zal voor de zandsuppleties alvast een leiding worden gelegd. Vanaf 3 september in het strand voor Noordwijk gesloten voor publiek. Die afsluiting duurt tot uiterlijk eind april 2008. Leerlingen van groep 5 tot en met 8 van basisschool De Vierboet in Noordwijk volgden op 23 mei een les over kustverdediging op het strand. Het Hoogheemraadschap van Rijnland daagde hen uit om zelf te ontdekken hoe de kust versterkt kan worden.
actualiteit van de jonge houtingen afkomstig van de gemerkte uitzettingen te zijn. De rest moet dus van natuurlijke oorsprong zijn. Vorig en dit jaar werden een kleine honderd houtingen van een zender voorzien door onderzoekers van IMARES en Rijkswaterstaat/RIZA. Door een netwerk van detectiestations in het rivierengebied konden de trekbewegingen worden gevolgd. Van de eerste groep uit 2006 trokken er tijdens de paaitrek 20 vanuit het IJsselmeer via Kampen de IJssel op waarvan vijf via de Rijn Duitsland introkken. Eén bereikte uiteindelijk de Lippe. Een andere houting trok via de serie vispassages op de Nederrijn naar de Rijn bij Arnhem. Blijkbaar trekt slechts een klein deel Duitsland in en wordt op grote schaal elders in het stroomgebied van de Rijn gepaaid. De reden voor het succes van de houting is niet alleen de verbeterde waterkwaliteit. Ook zijn de laatste jaren veel stuwen in de grote rivieren voorzien van vispassages. Knelpunten bestaan nog wel, zoals waterkrachtcentrales, waarbij grotere vissen vermalen worden. Niet alleen de houting keert terug, maar ook de fint. Deze heeft het echter op eigen kracht gedaan. Verder komen er steeds meer exoten die door de verbetere waterkwaliteit en de betere doorgangen makkelijk de Nederlandse rivieren kunnen bereiken. De snoekbaars is de bekendste, hoewel deze al bijna een inheemse vis is. Andere exoten zijn verschillende grondel- en brasemsoorten. Veelal lijden deze een kwijnend bestaan. Alleen de zalm en de zeeforel doen het niet goed. Significante hoeveelheden zalm en zeeforel komen in fuiken van vissers terecht. Op dit moment bestudeert Nederland de gevolgen van de visserij voor de visstand. Aan de hand van de uitkomsten wordt bekeken of maatregelen noodzakelijk zijn.
Voortgang in nieuwe vormen van dijkversterking Met het project INSIDE is Rijkswaterstaat een nieuwe weg ingeslagen. Waar voorheen een duidelijk gespecificeerde opdracht aan het bedrijfsleven werd gegeven en de goedkoopste het werk kreeg, wordt nu veel meer sámen met het bedrijfsleven naar innovatieve oplossingen gezocht. Dat was nodig, omdat dijkversterking in reeds bebouwd gebied vaak moeilijk is door ruimtegebrek. INSIDE geeft uiteindelijk drie technieken opgeleverd die een dijk kunnen versterken zonder extra ruimte in te nemen: ‘mixed-in-place’, dijkvernageling en ‘expanding columns’. En dat voor een project dat in 2002 wegens bezuinigingen eigenlijk werd afgeblazen, zo bleek op het symposium van CUR en Rijkswaterstaat over innovatieve dijkversterking op 24 mei in Gouda.
I
NSIDE (INnovations on Stability Improvement enabling Dike Elevation) heeft als doel werkende en begrijpelijke, maar tegelijkertijd innovatieve technieken voor dijkversterking te realiseren die qua kosten kunnen concurreren met bestaande technieken. Daartoe zijn twee sporen gevolgd: mixed-in-place, waarbij de aanwezige grond gemengd wordt met een bindmiddel om de grond stabieler te maken, en het innovatieve spoor, waarbij andere technieken werden gezocht. In totaal zijn 18 verschillende ideeën ingeleverd door verschillende consortia van bedrijven. Drie ideeën zijn uiteindelijk overgebleven. Het consortium INSIDE Squad (Boskalis, Grontmij, Van Hattum en Blankevoort en Witteveen+Bos) ontwikkelden de dijkvernagelingstechniek. Hierbij worden nagels (ankers en/of staven) vanuit het binnentalud tot in de dijk zelf aangebracht. Hierdoor wordt de dijk als het ware aan de grond vastgenageld. Volgens Polite Laboyrie, voorzitter van de CUR-commissie INSIDE, bedragen de kosten hiervan tussen de 2.500 en 3.000 euro per meter dijk. Het consortium HKR (Hakkers, Keller funderingstechnieken en Royal Haskoning) presenteerden ‘mixed-in-place’. Deze in het buitenland al vaker toegepaste techniek is aangepast aan gebruik in Nederland. Met een kraan, uitgerust met een mengkop, wordt droog bindmiddel met vochtige grond gemengd, waardoor na verharding gestabiliseerde grondkolommen ontstaan. In dit geval is gekozen voor de ‘droge methode’, waarbij het bindmiddel onder luchtdruk wordt ingeblazen vanuit tanks op een aparte rupswagen. De kosten hiervan bedragen tussen de 2.500 en 4.500 euro per meter dijk, afhankelijk van de ondergrond. De derde techniek, ‘expanding columns’, is ontwikkeld door DHV, Arcadis, GMB Civiel, Fugro, Van Oord Nederland en BAM Grondtechniek. Bij deze techniek, ook wel ‘dijkdeuvels’ genoemd, wordt een buis voorzien van een omhullende kous vanuit de slappe ondergrond schuin tot in de draagkrachtige pleistocene zandlaag geplaatst. De kous wordt vervolgens volgeperst met cement-bentoniet. Enerzijds zorgt het uitzetten van de kous voor het samendrukken van de omringende slappe grond, die daardoor sterker wordt. Anderzijds zorgt het onderste deel van de ‘expanding column’
voor een goede verankering in de draagkrachtige zandlaag. De buizen werken als ‘deuvels’ in het glijvlak om de afschuivende grondmoot vast te pinnen. Deze techniek kost tussen de 2.500 en 4.000 euro per meter. Yvo de Zwart van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard liet zien waarom nieuwe technieken zo belangrijk zijn. Veel dijken van het schap voldoen niet aan de normen, zoals grote stukken dijk langs de Lek. Meteen achter deze dijk staan huizen, zodat dijkverbreding niet mogelijk is. Om de dijken te versterken, werden verschillende technieken onderzocht: de genoemde INSIDEtechnieken, korte damwanden en betonnen damwanden. Uiteindelijk is gekozen voor korte damwanden: stalen damwanden, maar veel korter dan normale damwanden (en dus goedkoper), die precies op het raakvlak van de slappe ondergrond en de pleistocene zandlaag ligt. De INSIDE-technieken vielen af, omdat ze op dat moment nog niet voldoende getest waren. Uit zijn verhaal bleek ook dat het nog niet zo makkelijk is (waterschaps)besturen te overtuigen van nieuwe technieken. Dat benadrukte Richard Jorissen, waarnemend directeur van Rijkswaterstaat/ RIKZ en bestuursvoorzitter van WINN. Nu de technieken klaar zijn voor de praktijk, verwacht hij van overheden dat ze actief ruimte bieden voor het gebruik ervan. Hoewel het logisch is daarbij vooral naar waterschappen te kijken, ziet Jorissen liever een brede aanpak waarbij ook bijvoorbeeld de zwakke schakels in de kust betrokken worden. Daarbij verwacht hij van het bedrijfleven dat overheden vanaf nu “overspoeld worden door creatieve toepassingen”. Jorissen zelf vertrekt als bestuursvoorzitter van WINN. Wel nam hij nog een rapport in ontvangst over vijf jaar INSIDE. Voorlopig nog een zeldzaam exemplaar, omdat de drukkerij die de rapporten zou drukken is afgebrand. ‘Mixed-in-place’ wordt momenteel toegepast bij de dijkversterking op het traject Schoonhoven-Bergambacht langs de Lek. Als de technieken eenmaal gemeengoed zijn geworden, ziet gedeputeerde Manita Koop van de provincie Zuid-Holland de volgende stap al. Zij verwacht dat ook in het buitenland veel belangstelling zal zijn voor deze innovatieve technieken.
H2O / 11 - 2007
5
Europees Parlement stelt milieunormen voor oppervlaktewater vast Het Europees Parlement heeft de milieukwaliteitsnormen voor het oppervlaktewater in de lidstaten vastgesteld. Deze dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn Water omvat onder meer een lijst met prioritaire stoffen en maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Uiteindelijk zijn meer prioritaire stoffen aangewezen dan in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie waren vastgelegd. Ook leek het er even op dat alle verontreinigde bagger verwijderd zou moeten worden. Dat zou een enorme kostenpost voor Nederland betekenen. In een amendement is echter vastgelegd dat de kosten die de richtlijn met zich meebrengt, binnen de perken moeten blijven. Verder heeft het Europees Parlement overgangszones aangewezen en besloten dat de lijst met prioritaire stoffen elke vier jaar herzien moet worden.
I
n het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie werden normen voor 41 soorten stoffen vastgesteld. Het gaat daarbij om pesticiden, zware metalen en andere gevaarlijke chemische stoffen die een groot risico vormen voor mens en dier. Het Europees Parlement heeft hieraan een aantal stoffen toegevoegd, zoals polychloorbifenilen (PCB’s) en dioxinen. De Europese Commissie wilde de meting van waarden van gevaarlijke stoffen in de meeste gevallen beperken tot het oppervlaktewater. De aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in levende organismen (biota) en sedimenten viel hierbuiten. Het Europese Parlement stelde dat monitoring in sediment en van biota wel belangrijk was. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat biota en sedimenten voldoen aan de normen en dat de concentraties gevaarlijke
stoffen niet verder stijgen. Dit is van belang, omdat in Europa rivieren vaak door meerdere lidstaten stromen en sedimenten meestromen. In dat geval moeten de monitoringprogramma’s van lidstaten en de vastgestelde nationale inventarissen worden gecoördineerd om te voorkomen dat lidstaten die aan de benedenloop van een rivier liggen, zoals Nederland, worden benadeeld. Om te voorkomen dat hierdoor bijvoorbeeld alle bagger in de Nederlandse havens verwijderd zou moeten worden, is een amendement aangenomen dat bepaalt dat prioritaire en/of vervuilende stoffen die vrijkomen uit sedimenten door scheepvaart, baggerwerkzaamheden of natuurlijke omstandigheden, niet onder de nieuwe regeling vallen. Baggerslib bijvoorbeeld is
dus een uitzondering en valt niet onder de nieuwe, strengere regels. De Europese Commissie gaat de technische specificaties voor analyses vaststellen. Ook moet ze een officiële evaluatie verrichten van alle communautaire rechtshandelingen op het gebied van waterkwaliteit en milieubeschermingsmethodes voorstellen die de lidstaten gebruiken. Als bij vervuilingsbronnen geen technische oplossing bestaat om (afval)water afdoende te zuiveren, horen de lidstaten overgangsgebieden aan te wijzen waar de concentraties van bepaalde verontreinigende stoffen de norm mogen overschrijden. Wel moeten deze gebieden geleidelijk aan beperkt worden om uiterlijk in 2018 te kunnen voldoen aan de gewenste milieukwaliteitsnormen. Ook kan de commissie op communautair niveau een verbod voor bepaalde stoffen uitvaardigen om de kwaliteitsnormen te bereiken. Tenslotte bepaalde het Europese Parlement dat de Europese Commissie de lijst van prioritaire stoffen op zijn minst om de vier jaar dient te herzien, waarbij prioriteit moet worden verleend aan stoffen die een significant risico voor of via het aquatische milieu betekenen. Waar nodig kan de Europese Commissie passende voorstellen doen.
Revisie WHO-richtlijnen voor drinkwaterkwaliteit Van 7 tot 11 mei kwam een internationale drinkwaterexpertcommissie bijeen om het tweede addendum van de derde editie van de WHO-drinkwaterrichtlijn te ratificeren en de inhoud van de vierde editie, die in 2009 uitkomt, te plannen. Eind dit jaar verschijnt die tweede bijlage.
D
e derde editie van de WHO-drinkwaterrichtlijn werd in september 2004 vastgelegd door de International Water Association in Marokko. Eind vorig jaar zijn de voortschrijdende inzichten van de laatste jaren verwerkt in een eerste aanvulling. De belangrijkste aanvullingen in dit tweede addendum zijn adviezen met betrekking tot veilig drinkwater voor reizigers, water als commercieel product, tijdelijke watervoorzieningen zoals bij festivals, additionele zuivering door de consument in het huishouden en het gebruik van hemelwater. Verder werden voor specifieke bedreigingen voor de volksgezondheid bijlagen opgesteld over ziekteverwekkers, zoals Enterobacter sakazakii, Leptospira, Blastocystis en vrijlevende nematoden. Ook werden bijlagen over stoffen of bestanddelen toegevoegd, in het bijzonder over pesticiden zoals Pirimiphos-methyl en insecticiden zoals Carbaryl, Dichlorvos, Dicofol, Diflubenzuron, Methoprene en Novaluron, maar ook degradatieproducten zoals NDMA en natriumdichloroisocyanuurzuur.
6
H2O / 11 - 2007
Al in 2003 is een aantal aandachtspunten vastgesteld voor verwerking in de vierde editie. Erkend wordt dat de WHO-drinkwaterrichtlijnen vertaald moeten worden naar nationale normering voor leidingwater en voor eigen winningen van huishoudens. Belangrijk hierbij is het opbouwen van kennis en expertise bij het opstellen van waterveiligheidsplannen en het uitvoeren van kwantitatieve microbiologische risicoschattingen. Adviezen om veilig drinkwater in geval van rampen en noodgevallen te waarborgen, verdienen veel aandacht en zullen worden toegevoegd. Praktijkinformatie voor het meten van indicatoren voor zowel chemische als biologische agentia zal worden gegeven, evenals over het gebruik van indicatoren in waterveiligheidsplannen en kwantitatieve microbiologische risicoschatting. Verder verschijnen aparte documenten over onderwerpen als waterschaarste, met speciale aandacht voor bijvoorbeeld het ontzouten van zeewater, met name de technologie, maar ook de kort- en langdurende effecten op de volksgezondheid. ‘Global changes’ worden gezien als één van de belangrijke onderwerpen voor
de vierde editie, zoals pathogene stoffen als bedreiging voor drinkwater, maar ook de invloed van veranderingen in het klimaat op de drinkwaterkwaliteit. Bovendien worden in de vierde editie adviezen uitgebracht over de drinkwaterkwaliteit voor kwetsbare groepen. De WHO-richtlijnen adviseren in principe over de kwaliteit van drinkwater voor een individu vanaf conceptie en geboorte, tijdens volwassenwording en zwangerschap, tot het bereiken van zeer hoge leeftijd. Tijdens diverse levenstadia kunnen mensen gevoeliger zijn voor zowel chemische als microbiologische contaminanten in drinkwater en heeft men recht op veilig drinkwater. In ontwikkelde landen zoals Nederland is de medische ontwikkeling dusdanig, dat steeds meer mensen overleven met een onderdrukt immuunsysteem vanwege transplantatie, behandeling van kanker of infectie met HIV. Voor deze kwetsbare groepen is het nodig om specifieke adviezen af te geven over het veilig gebruik van drinkwater. Ana Maria de Roda Husman (RIVM)
actualiteit / verslag Nederlandse aanpak KRW uniek In Dublin werd van 1 tot 3 mei een IWA-conferentie gehouden over de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het initiatief lag bij de Ierse en Nederlandse vertegenwoordiging in de IWA Specialist Group Diffuse Pollution. De deelnemers kwamen vooral uit de noordwest-Europese landen. Het congres gaf inzicht in de verschillen en overeenkomsten in de manier waarop de verschillende EU-leden invulling geven aan de implementatie. Daarnaast werden de in gebruik zijnde instrumenten onderling vergeleken. De Nederlandse vertegenwoordiging presenteerde de KRW Verkenner.
D
e Ieren vormden de meerderheid, gevolgd door de Britten, met negen Nederlanders als goede derde. Verder waren ook enkele vertegenwoordigers uit Duitsland, Noorwegen, Zweden, België, Frankrijk en Slovenië aanwezig én Helmut Blöch van het Directoraat-Generaal Milieu van de Europese Unie. De Nederlandse aanpak (het verkennen van een ‘haalbaar’ ambitieniveau met behulp van beleidsalternatieven) blijkt uniek. Over de gepresenteerde kosten ervan kwamen wel wat vragen (omdat die bovenop de kosten voor de basismaatregelen komen). Wat verder opviel is de behoorlijk gedegen aanpak die Nederland heeft voor het verkennen en afwegen van maatregelen. Met de KRW Verkenner loopt Nederland voorop ten opzichte van de andere landen. Die hebben ook wel initiatieven op dit gebied, maar die zijn minder compleet (met name op het gebied van ecologische kennis en toepasbaarheid en inzet in publieke participatie). Kanttekeningen werden geplaatst bij het bepalen van de baten (zitten de intrinsieke waarden er wel of niet in en hoe wordt dit bepaald en wat zijn de onzekerheden?). Ierland worstelt evenals de meeste landen vooral met de nutriëntenconcentraties in het water. De stevige delegatie vanuit de agrarische sector liet zich niet onbetuigd. Uit de reacties bleek dat deze sector zich nog min of meer in de ontkennende fase bevindt.
Het congres droeg bij aan het erkenningsproces: “er zijn meer landen waar de emissies uit de agrarische sector een probleem vormen.” Noorwegen volgt als niet-EU-lid toch braaf de KRW-systematiek, vooral uitgewerkt in pilots gericht op de nutriëntenproblematiek. Schotland zoekt het vooral in algemeen bindende regels en technische oplossingen: duurzame stedelijke drainagesystemen, helofytenfilters en bezinkvijvers. In Engeland onderscheidt men min of meer dezelfde probleemsectoren als in Nederland: de industrie, transport, agrarische sector, afvalwater, bagger en als extra: oude mijnen. De veroorzakers van de problemen worden zo veel mogelijk direct aangesproken. Op het vlak van grondwater lijkt in de Europese Unie nog weinig te gebeuren; Nederland had als enige een inleiding hierover. De Duitsers liggen ook aardig op koers met de implementatie. Ook zij maken gebruik van ondersteunende KRW-verkennerachtige instrumenten. Het waterkwaliteitsprobleem lijkt in Duitsland als geheel minder groot (53% is ‘at risk’). Het voor Nederland zo belangrijke Rijnstroomgebied ziet er minder rooskleurig uit. In Duitsland bestaat veel aandacht voor de kosteneffectiviteit van maatregelen. Maatregelen worden daarbij niet direct gekoppeld aan biologische indicatoren, maar aan indicatoren die daarvoor indirect belangrijk zijn.
V.l.n.r Michel Smits (Waterschap Roer en Overmaas), Matthijs Hehenkamp (Grontmij), Peter Schipper (Grontmij), Joost Icke (Delft Hydraulics) en Norbert Cremers (RIZA). De laatste drie leverden een bijdrage aan het congres.
Het inschatten van de (ecologische) effecten van maatregelen blijkt overal behoorlijk onzeker. Ecologie laat zich niet zo gemakkelijk vangen in kennis(regels), zeker door de grote natuurlijk variatie van het systeem in tijd en plaats. Ook hier valt dus nog het nodige te leren (monitoren van de effecten daar waar maatregelen daadwerkelijk worden genomen!). Verder wordt ook het ‘one out all out’-principe van de KRW behoorlijk ter discussie gesteld en is het lastig dat de ecologische maatlatten nog steeds in ontwikkeling zijn. Alle landen, inclusief Nederland, doen (te) weinig aan publieke participatie. Het is vooral een soort publieke consultatie; als de plannen er al liggen, worden ze nog eens voorgelegd ter inspraak. Het echt actief laten meedenken van alle betrokkenen en het publiek in een vroegtijdig stadium komt nauwelijks voor. De verwachting is dat dit straks meer weerstand zal gaan opleveren bij het daadwerkelijk implementeren van stroomgebiedbeheersplannen. Volgens de aanwezigen zou hierin nu eigenlijk moeten worden geïnvesteerd. De kosten verdienen zich later terug. Te vroege inspraak is niet goed (want dan weet je nog te weinig/te veel onzekerheden), te laat is ook niet goed (dan zijn de oplossingen al te veel dichtgetimmerd en worden ze niet als gezamenlijk ervaren). Ierland werkt inmiddels met expertpanels om voldoende draagvlak en betrokkenheid te krijgen voor de straks te nemen maatregelen. Het verhaal van Helmut Blöch tenslotte en zijn bijdrage aan de discussies was doorspekt met dreigende boetes die volgen voor diegene die niet voldoen aan de KRWverplichtingen (waarbij hij vooral doelde op de administratieve en juridische aspecten en minder op of het gekozen ambitieniveau wel in overeenstemming is met de ‘geest’ van de KRW). Verder gaf hij behoorlijk veel complimenten aan de nieuwe lidstaten (met name rond het Donaubekken) en aan Ierland die (administratief ) zo goed presteren tot dusver. Blöch verwacht dat de landen meer gebruik maken van de EU-structuurfondsen om de KRW mede te kunnen financieren. Dit zal zelfs een criterium worden waar Brussel op gaat letten in de stroomgebiedbeheersplannen. Arno van Breemen (secretaris IWA Specialist Group Diffuse Pollution) Norbert Cremers (RIZA)
H2O / 11 - 2007
7
WIM GOSSELAAR, DIJKGRAAF WATERSCHAP ZEEUWSE EILANDEN:
“Inspelen op klimaatverandering grootste uitdaging” Zeeland is een provincie met een geheel eigen waterhuishouding. De invloed van de zee dringt via de Westerschelde en via de sluizen in de Oosterscheldedam diep in het land door. Het zoute water is door de Deltawerken naar zee verdrongen, maar nu wordt gesproken over het in meer of mindere mate terugkrijgen van getijdenwerking en zoet-zoutovergangen. Voor wie het geringe verschil tussen eb en vloed aan de Noord-Hollandse kust gewoon is, is het getijdenverschil bij Vlissingen indrukwekkend. ‘Kijk op het waterschap’ heet de nieuwe brochure van het waterschap Zeeuwse Eilanden, dat belast is met het integrale waterbeheer in Zeeland met uitzondering van Zeeuws- Vlaanderen. ‘Soms onzichtbaar, altijd noodzakelijk’ is de ondertitel. Om ook dit deel van waterstaatkundig Nederland in beeld te brengen, een gesprek met Wim Gosselaar, dijkgraaf van dit waterschap, in het imposante hoofdkantoor in Middelburg, gelegen aan het Kanaal door Walcheren. Een mooie plek, aangeboden door de gemeente.
Hoe lang bestaat dit waterschap? “Waterschap Zeeuwse Eilanden bestaat sins 1 januari 1996. Het is ontstaan door het samenvoegen van vier afzonderlijke waterschappen (Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland, Noord- en Zuid-Beveland en Walcheren) en het wegschap Walcheren. Zeeuws-Vlaanderen is buiten deze fusie gebleven. Het wilde daar niet aan meedoen. Wel is het zo dat onder druk van de provincie de afzonderlijke waterschappen in ZeeuwsVlaanderen in die tijd gefuseerd zijn tot één waterschap. De vier waterschappen waaruit wij zijn ontstaan, waren in die tijd al all-in waterschappen. Van de vroegere gemeenschappelijke Technologische Dienst van de Zeeuwse Waterschappen bestaat alleen nog het gemeenschappelijk laboratorium in Middelburg.” “Wij zijn dus belast met het beheer van de waterkeringen, het waterkwaliteits- en het waterkwantiteitsbeheer én met het beheer van wegen. Dat is een waterschapstaak waar in sommige delen van Nederland vreemd tegenaan gekeken wordt; die je alleen in Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland als aparte taak tegenkomt. Wij hebben het beheer van maar liefst 2.200 kilometer polderweg, het beheer van de weg zelf, maar ook de verkeersveiligheid. Uniek is dat wij ook parkeerterreinen beheren langs de Walcherense kust, het Veerse Meer en bij de Banjaard op Noord-Beveland. Met de parkeeropbrengsten zorgen wij voor parkeerplekken in de schaduw, afvalbakken, toiletvoorzieningen en informatieborden. Wij zijn het enige waterschap in Nederland, dat zich daarmee bezighoudt. Het was vroeger een taak van het Recreatieschap Het Veerse Meer. Dat schap leed grote verliezen op dat punt. Onderbrengen bij ons bleek veel efficiënter te zijn. Wij hebben ons daartoe bereid verklaard op voorwaarde dat de provincie en de vier betrokken gemeenten wel hun bijdragen zouden blijven betalen.
8
H2O / 11 - 2007
Inmiddels houden we dus geld over dat in verbeteringen gestoken wordt.”
Wat zijn uw belangrijkste opgaven voor de toekomst? “Dat zijn er twee. De eerste is het inspelen op de klimaatverandering. In 1998 hebben wij te maken gehad met enorme wateroverlast, waardoor grote delen van SchouwenDuiveland, Tholen en Sint Philipsland onder water kwamen te staan. Wij hebben toen veel noodpompen moeten inzetten en het heeft een week geduurd voor we het gebied weer droog hadden. Dat was het eerste grote signaal om de klimaatverandering serieus te nemen. Wij hebben nu grote noodpompen in voorraad. Daar oefenen wij regelmatig mee.” “Daarnaast voeren wij het landelijk beleid uit om meer waterberging te creëren en extra bemalingcapaciteit te installeren. Wij zitten op schema om ons gebied op dat punt in 2015 op orde te hebben. We houden er zelfs al rekening mee dat tegen die tijd wel eens hogere scenario’s tot norm verheven zouden kunnen worden. Al die activiteiten hebben ook effect voor de KRW. Extra berging ontstaat door de aanleg van natuurvriendelijke oevers, die weer nodig zijn om de kwaliteit van het ecosysteem te verbeteren.”
Wat is uw tweede opgave? “Dat is het op orde brengen van de waterkeringen. Vanwege de zeespiegelrijzing moeten de dijken verhoogd kunnen worden. In onze keur ligt vast dat de ruimte daarvoor vrij moet blijven. Dit betekent dat langs 400 kilometer waterkering in een strook van 60 meter geen nieuwbouw mag plaatsvinden. Wij zijn overigens al in 1996 gestart met ons project Zeeweringen om verzwakte dijken te verstevigen. Op plaatsen waar het water, dat tussen de basaltblokken doordringt, de onderliggende kleilaag heeft aangetast, wordt deze kleilaag vernieuwd en worden de
blokken verzwaard. Ook dit project loopt tot 2015. Op grond van de Wet Waterkeringen komen de investeringskosten van zo’n aanpassing ten laste van het Rijk, de kosten van verder beheer en onderhoud ten laste van het waterschap. Verder hebben we hier te maken met twee zwakke schakels in de kust, bij Vlissingen en Westkapelle.”
Wat gaat daar gebeuren? “De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft geld ter beschikking gesteld, maar heeft ook bepaald dat de aanpak integraal bekeken moet worden. Naast de waterstaatkundige aspecten moeten ook de belangen van de recreatie, landschap, natuur en stedelijke ontwikkeling meegenomen worden. Daartoe is een overlegplatform gevormd, waarin ook de provincie, die het geld gekregen heeft en die verantwoordelijk is voor de ruimtelijke ordening, en de gemeenten zitting hebben.” “Voor Westkapelle denken we aan een zeewaartse versterking door zandsuppletie en strandverbreding. Het is daar wel een lastig punt, omdat de vaargeul dicht langs de kust loopt en de stroming daar sterk is. Maar proeven hebben uitgewezen dat versterking aan de zeezijde moet kunnen. Bij Vlissingen is het onderzoek nog gaande. Een bureau maakt samen met de gemeente en ons een ontwerpplan. Het allerbelangrijkste vind ik dat deze problemen nu ook echt worden aangepakt en dat we niet 50 jaar blijven studeren en discussiëren voordat we iets doen.”
Bent u ook betrokken bij de problemen met de Westerschelde? “Zijdelings. De Westerschelde is rijkswater. De afspraken met België over de verdieping van de vaargeul en de maatregelen voor natuurcompensatie zijn op nationaal niveau gemaakt. De provincie moet voor realisatie van deze afspraken zorgdragen. Het algemeen bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de waterkeringen veilig moeten blijven. Door de verdieping kunnen andere golfpatronen ontstaan, die in theorie aanpassing van de dijken kunnen vergen. Aan dat aspect wordt nu aandacht besteed.” “Het algemeen bestuur heeft zich ook uitgesproken tegen ontpolderen. Ontpolderen eist meer dijken, dus meer zorg, dus grotere kwetsbaarheid. De watersnood van 1953 zit hier in Zeeland heel diep in het bewustzijn van de mensen. De Deltawerken hebben de mensen nieuw vertrouwen in de waterkeringen gegeven. Ontpolderen tast dat vertrouwen weer aan. Ontpolderen is hier
CV 1942 geboren in Tilburg 1959- 1986 diverse technische functies bij bedrijven 1982-1986 raadslid in Terneuzen 1986-1990 wethouder in Terneuzen 1990-1997 dijkgraaf De Drie Ambachten 1997-heden dijkgraaf Zeeuwse Eilanden
interview Evides naar de watervoorziening van de fruitteelt op Zuid-Beveland. Gebruik van Biesboschwater is in beeld en we onderzoeken of het mogelijk is grondwater uit de Brabantse Wal bij Bergen op Zoom te benutten. Belangrijk is dat je bij al dit soort samenwerkingsvragen naar de totale kosten voor de burger kijkt en niet naar een eventueel voordeel voor de ene of andere partij.”
Hoe wordt hier aangekeken tegen de gedachte om de waterschappen op te heffen? “Als waterschap vinden wij dat een heel verkeerde gedachte. Door de klimaatverandering krijgen de waterschappen een steeds zwaardere rol. Juist een functionele democratie kan zich daar geconcentreerd mee bezighouden. Die wordt niet afgeleid door allerlei andere ontwikkelingen in de maatschappij, die er ook zijn. Overhevelen van deze taken naar bijvoorbeeld de provincie heeft tot gevolg dat ze altijd onderdeel worden van een veel complexere afweging. De specialisten zitten bij de waterschappen, niet bij de provincie. Ook de verhalen over de financiële winst die er te behalen is, kloppen niet. En het verwijt dat de waterschappen niet democratisch zouden zijn, al helemaal niet. Onze bestuursleden hebben korte lijnen met hun achterban, hun omgeving. Zij weten wat daar speelt en ze kijken altijd naar de kosten die maatregelen voor de burger tot gevolg hebben.”
DE discussie. Het moet van het Rijk, maar wij willen niet. Niet alleen wij, maar een ruime meerderheid van de bevolking is tegen. Lobby’s hebben ook wel succes. In de Tweede Kamer begint twijfel te ontstaan, maar de akkoorden met België zijn gesloten.”
Welke ontwikkeling verwacht u? “Er wordt druk naar alternatieven gezocht. Wij hebben geen problemen met natuurcompensatie, mits die maar niet via ontpolderen gerealiseerd wordt. Natuurontwikkeling binnendijks wordt niet voldoende, niet groen genoeg geacht, daarmee krijg je geen schorren en slikken terug. Er wordt nu onderzocht of je getijdenbeweging aan kunt brengen via de aanleg van pijpverbindingen of iets dergelijks. Probleem is natuurlijk wel dat je dan binnendijks weer met verzilting te maken krijgt.” “Zelf ben ik in 1952 in Terneuzen komen wonen toen de Braakmandijk net gesloten was. Die dijk is in 1953 wel onze redding geweest. Als waterschap gaan we er niet over, maar we praten wel mee en we zijn er als beheerder van dijken en water uiteindelijk ook wel bij betrokken.”
Hebt u droogteproblemen? “Dat speelt hier zeker, vooral in deze tijd van het jaar. We kunnen zoetwater inlaten vanuit het Volkerak-Zoommeer naar Tholen, Sint Philipsland en een stuk van ZuidBeveland. Daar is ook grote behoefte aan. Probleem is dat in dat water steeds meer blauwalgen voorkomen. Als die er zijn, laten
we het water niet in vanwege de gifstoffen die de blauwalgen afscheiden en de problemen die je dan met vogels, met honden en andere dieren en met mensen krijgt. Men laat zoutwater in om de blauwalgen te bestrijden, maar wij kunnen dat water dan niet meer gebruiken. In andere delen van ons beheersgebied zijn er geen mogelijkheden om zoetwater in te laten. Beregenen is doorgaans ook geen item. Men is eraan gewend, heeft er zijn teelten op ingesteld.”
“Bestuur is tegen ontpolderen”
Speelt hier de waterketendiscussie? “We hebben daar met Delta Nutsbedrijven een onderzoek naar gedaan. Daar kwam uit dat er wel synergie van de koppeling van riolering met afvalwaterzuivering te verwachten was, niet van die met drinkwater. Wij zijn toen een traject met de gemeenten ingegaan. We maken afspraken over afkoppelen van regenwater, over de aanleg van grote bergbezinkbassins.” “Optimalisatiestudies met de gemeenten Tholen en Reimerswaal hebben miljoenen euro’s opgeleverd. Beide partijen hebben daar voordeel van. Ook met andere gemeenten doen we zulke studies.” “Goede samenwerking in de praktijk levert veel meer op dan ingrijpende organisatorische maatregelen. Maar dat kan in Amsterdam natuurlijk anders liggen. We kijken overigens inmiddels wel met
Hoe kijkt de provincie er tegenaan? “Op dit moment is nog niet bekend wat in het programma voor het nieuwe college van GS komt te staan. Een samengaan van CDA, PvdA, VVD en SGP is recent afgesprongen op de zetelverdeling. CDA en SGP zitten nu met ChristenUnie en Groen Links aan tafel. Fusie van de twee waterschappen zou een punt kunnen zijn, Groen Links heeft dat al eens voorgesteld. Opheffen niet. Het algemeen bestuur heeft zich in 2004 bereid verklaard mee te doen aan een onderzoek naar de gevolgen van een fusie tussen Zeeuwse Eilanden en Zeeuws-Vlaanderen. Dat is toen afgeketst, omdat Zeeuws-Vlaanderen daar niet aan mee wilde doen. Daar hecht men sterk aan de eigen zelfstandigheid en houdt men afstand tot Middelburg. Samenvoegen zou op korte termijn voordelen voor Zeeuws-Vlaanderen opleveren omdat de heffingen daar hoger zijn. Of er op langere termijn ook voordelen voor de Zeeuwse Eilanden uit zouden komen, moet nader onderzocht worden. Of ons bestuur ook nu weer aan zo’n onderzoek mee zou willen werken, weet ik niet. Die vraag zou opnieuw gesteld moeten worden.” Maarten Gast
H2O / 11 - 2007
9
Uniforme aanpak vaststellen maatregelpakketten en doelen voor de KRW Waterschap Rijn en IJssel heeft samen met het adviesbureau Nelen & Schuurmans een methode ontwikkeld om voor de Kaderrichtlijn Water eenheid te garanderen in het afleiden van maatregelpakketten en doelen voor de verschillende waterlichamen. Het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel omvat 35 waterlichamen. Met de uniforme aanpak is een objectieve afweging gemaakt en voor elk waterlichaam het maximaal ecologisch doel (MEP) en het ecologisch einddoel (GEP) bepaald. Met de methode geeft Waterschap Rijn en IJssel invulling aan de zogeheten Praagse methode voor het afleiden van doelen en maatregelpakketten.
N
ederland kent honderden wateren die door de KRW als waterlichaam onderscheiden worden. Met de komst van de kaderrichtlijn moeten al deze waterlichamen in 2027 de ‘goede toestand’ hebben bereikt. De ecologische doelen zijn in de KRW echter globaal beschreven. Binnen die omschrijving bestaat ruimte voor de waterbeheerders om de feitelijke doelen vast te stellen. Waterschap Rijn en IJssel heeft een methode ontwikkeld om gebiedsgericht maatwerk te leveren en uniformiteit in de aanpak te waarborgen. De methode is inmiddels toegepast op de 35 waterlichamen binnen het eigen beheergebied. Het uitvoeren van de methode heeft geleid tot realistische doelen en maatregelpakketten die haalbaar en betaalbaar zijn. De methode volgt de pragmatische aanpak (de Praagse methode, zie afbeelding 1). Deze bekijkt vanuit de huidige situatie welke opgaven en maatregelen realistisch zijn voor het verhogen van het ecologische niveau. Maatregelen die significante schade toebrengen aan bestaande functies en het milieu of maatregelen die een geringe effectiviteit hebben, worden uitgesloten. Het met deze maatregelen te bereiken resultaat wordt het goed ecologisch potentieel genoemd (het ecologisch doel).
Van groslijst naar MEP De Praagse methode start met een groslijst van zinvolle maatregelen. Deze bestaat uit alle maatregelen die een bijdrage kúnnen leveren aan de verbetering van het ecologisch functioneren en de chemische kwaliteit van het betreffende waterlichaam. Waterschap Rijn en IJssel heeft ervoor gekozen twee groslijsten op te stellen: één voor stromende watertypen (R-typen) en één voor stilstaande watertypen (M-typen). Om afstemming met andere waterschappen te garanderen, is de maatregelenlijst uit de KRW Verkenner aangehouden als groslijst. Als een waterhuishoudkundige maatregel uit de groslijst significant schadelijk is voor de functies in het gebied, hoeft deze voor de Kaderrichtlijn Water niet te worden uitgevoerd. Deze maatregelen vallen af; de maatregelen die overblijven, vormen het MEP. De KRW geeft ruimte voor lokale
10
H2O / 11 - 2007
waterbeheerders om de term ‘significant schadelijk’ in te vullen. Waterschap Rijn en IJssel heeft, in afstemming met Rijn-Oost, dit gedaan op de functies in het betreffende gebied. Tabel 1 geeft per gebiedsfunctie een overzicht van mogelijke significante schade van maatregelen.
Van MEP naar GEP In de stap van MEP naar GEP worden maatregelen met een klein ecologisch effect uitgesloten. Het GEP is het ecologisch einddoel voor 2027. De effectiviteit van een maatregel is gekoppeld aan de huidige situatie, maar ook aan andere te nemen maatregelen. Daarom zal het ecologisch effect van een maatregel per waterlichaam verschillend zijn. Zo heeft het aanpassen van het dwarsprofiel of terugbrengen van stuwen weinig effect als droogval optreedt. Het is dus gewenst om op GEP-niveau tot een samenhangend pakket van maatregelen te komen die elkaars werking ten behoeve van het ecologisch functioneren versterken. Hiertoe zijn twee beslisbomen opgezet: één voor R-typen en één voor M-typen. In afbeelding 2 is de beslisboom voor R-typen
weergegeven. De beslisboom wordt gevolgd vanaf linksboven. De beslisboom is opgebouwd volgens het 5-S-model. De essentie van dit model houdt in dat in R-typen de stroming de belangrijkste stuurvariabele voor de ecologie is. Als de stroming op orde is, valt vervolgens de grootste winst voor de ecologie met de inrichting te halen. Daarom wordt volgens de beslisboom eerst gekeken of in het waterlichaam voldoende stroming is of kan worden bewerkstelligd met behulp van beheersmaatregelen (blauwe vlakken). Wanneer dit het geval is (zonder dat dit tot significant economische schade leidt), wordt de structuur aangepast met behulp van inrichtingsmaatregelen. Afhankelijk van de te behalen hydrologische toestand zijn verschillende inrichtings- en beheermaatregelen effectief (groene vlakken). De beslisboom wordt ter illustratie hierna toegepast voor vier waterlichamen binnen het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel (Bergerslagbeek, Barchemse Veengoot, Bielheimerbeek en Ratumse beek).
Afb. 1: ‘Praags’ stappenplan voor het formuleren van maatregelen en ecologische doelen.
achtergrond Tabel 1. Significante schade, afhankelijk van de functies in het gebied.
landbouwgebieden benedenstrooms van gebieden gebieden met functie met functie natuur en landschap/ natuur en landschap ecologische verbindingszones (EVZ) significante schade aan: significante schade aan:
inrichtingsmaatregelen inrichting natuurvriendelijke oever tweefasen bedding aanleggen (accoladeprofiel) baggeren waterbodem beekherstel/meanderen stuwen vispasseerbaar maken stuwen verwijderen***** beheersmaatregelen ecologisch beheer ecologisch onderhoud oevers natuurvriendelijk schonen visstandbeheer waterbeheer WB21-maatregelpakket flexibel peilbeheer GGOR-maatregelpakket t.b.v. droogval tegengaan GGOR -aatregelpakket
gebieden met specifiek agrarische functie / stedelijk gebied significante schade aan:
nvt**** nee nee nee nee nee
nvt**** landbouw/nee mits EVZ nee landbouw/nee mits EVZ nee landbouw
nee scheepvaart nee landbouw/scheepvaart nee landbouw/scheepvaart
nee nee nee
nee* nee* nee*
nee* nee* nee*
nee** nee** nee** nee**
landbouw***/stedelijk landbouw***/stedelijk nee landbouw***/stedelijk
landbouw/stedelijk*** landbouw/stedelijk*** nee landbouw/stedelijk***
*
Bij de toekenning ‘geen significante schade’ is er vanuit gegaan dat het huidige maaipad voldoende breed is (onder andere voor de afvoer van maaisel) en de afvoerfunctie gegarandeerd blijft. ** Bij het opstellen van deze maatregelpakketten dient de praktijk uit te wijzen of de pakketten haalbaar zijn. *** Kleinschalige mogelijkheden binnen de marges die de huidige functies toestaan, worden uiteraard wel onderzocht. **** Natuurvriendelijke oevers zijn niet van toepassing bij R-typen, omdat deze de stroming in het waterlichaam doen verminderen. ***** Alleen in combinatie met beekherstel of meandering.
De Bergerslagbeek valt in de zomer droog. Deze droogval kan naar verwachting niet worden tegengegaan zonder economische schade aan de landbouw. Hierom hebben andere hydromorfologische maatregelen geen relevant ecologisch effect en vervallen dus in de stap van MEP naar GEP. Voor de KRW worden dan ook geen aanvullende inrichtings- of beheermaatregelen uitgevoerd. Ook de Barchemse Veengoot valt in de zomer droog. Deze droogval kan in de
Barchemse Veengoot naar verwachting wel worden tegengegaan met het maatregelpakket ‘droogval tegengaan’. In de zomer is er een langdurige afvoerloze periode in deze beek. Omdat het waterlichaam in een landbouwgebied ligt, is een volledig herstel van de natuurlijke stroming niet mogelijk, omdat de maatregelen hiervoor tot significante economische schade voor de landbouw leiden. Bovenstrooms van de Barchemse Veengoot zijn geen bijzondere (vis)populaties en het waterlichaam heeft
Afb. 2: Beslisboom voor de selectie van effectieve maatregelpakketten (R-typen).
ook geen ecologisch verbindende functie. Daarom is in de Barchemse Veengoot alleen een beperkte set beheermaatregelen (R-A, zie de beslisboom) effectief. De beheermaatregelen én de maatregel ‘droogval tegengaan’ behoren daarom tot het ecologisch einddoel, het GEP. In de Bielheimerbeek is ook sprake van een afvoerloze periode. Dit waterlichaam heeft echter wel een ecologische verbindingsfunctie. Daarom kan in deze beek, naast de beheermaatregelen en de maatregel ‘droogval tegengaan’, de (vis)passeerbaarheid vergroot worden, een accoladeprofiel aangelegd worden en op kleine schaal beekherstel en hermeandering plaatsvinden (R-B, zie de beslisboom). Deze maatregelen behoren daarom tot het GEP. In de Ratumse beek tenslotte is voldoende stroming aanwezig. Daarom zijn aanvullende maatregelen, zoals het terugbrengen van natuurlijke houtopstanden, aanleg van inundatiezones, beekherstel en meandering, ecologisch effectief. Omdat de Ratumse beek in een gebied met de functie natuur ligt, leiden deze maatregelen niet tot significante economische schade. Alle maatregelen uit het vak R-C behoren daarom voor de Ratumse beek tot het GEP. Aangezien de Ratumse beek voor een groot deel al aan het ecologisch einddoel voldoet, blijven de werkelijk te nemen maatregelen beperkt.
Doelen De maatregelpakketten leiden tot een ecologisch einddoel. Dit ligt hoger naarmate meer maatregelen kunnen worden uitgevoerd. In de Barchemse Veengoot, waar droogval optreedt en aanvullende
H2O / 11 - 2007
11
maatregelen niet zinvol zijn, ligt het ecologisch einddoel lager dan in de Ratumse beek, waar voldoende stroming mogelijk is en inrichtingsmaatregelen niet tot significante economische schade leiden. Het ecologisch doel is dan ook afhankelijk van het maatregelpakket en dus van de functies in het gebied. Het ecologisch einddoel is woordelijk beschreven en door middel van een foto zichtbaar gemaakt in afbeelding 3. Met behulp van een bandbreedte is een voorlopige inschatting van het ecologisch doel gegeven op de KRW-maatlat voor natuurlijke wateren.
Conclusies De methode, die Waterschap Rijn en IJssel ontwikkelde, is geschikt om een
onderbouwde gebiedsgerichte en uniforme werkwijze te realiseren in het afleiden van doelen en maatregelpakketten voor de KRW. De methode is hiermee een geschikte uitwerking van de pragmatische aanpak voor het uitwerken van de KRW en leidt tot realistische doelen en maatregelen die overeenkomen met bevindingen van ecologen en gebiedskenners én haalbaar en betaalbaar is. In een vervolgstap worden de maatregelpakketten geoptimaliseerd en omgezet in een uitvoeringsprogramma. Als de lokale situatie hierom vraagt, kan dit tot gevolg hebben dat maatregelpakketten en doelen zonodig bijgesteld worden. De ontwikkelde methode is toegespitst op het afleiden van het ecologisch doel op basis van inrichtings- en beheersmaatregelen. Er is - conform de Praagse methode
- vanuit gegaan dat de verbetering van de chemische kwaliteit gerealiseerd wordt door het uitvoeren van emissiemaatregelen. Welke emissiemaatregelen hiervoor nodig zijn, wordt in een apart traject beschouwd. Danneke Bakker (Nelen & Schuurmans) Marga Limbeek, Annemarie Hoenderboom en Gert-Jan van der Veen (Waterschap Rijn en IJssel)
Afb. 3: Weergave van het ecologisch einddoel, afhankelijk van de functies in het gebied.
12
H2O / 11 - 2007
doel: algemene beeksoorten en een grote diversiteit aan niet-specifieke beeksoorten
doel: grote diversiteit aan karakteristieke beeksoorten
ecologische kwaliteit
ecologische kwaliteit
doel: helder water en algemene beeksoorten
waterlichaam in gebieden met functie natuur en landschap
ecologische kwaliteit
waterlichaam in een specifiek agrarische functie/stedelijk gebied
waterlichaam in landbouwgebieden benedenstrooms van gebieden met functie natuur en landschap/ecologische verbindingszones
verslag / actualiteit Ervaringen met toepassing KRW Verkenner in West-Brabant Voor het beheergebied van Waterschap Brabantse Delta is de eerste pilot afgerond die onderdeel uitmaakte van de ontwikkeling van de KRW Verkenner. In deze pilot deed het waterschap ervaring op met het opzetten en configureren van een applicatie van de KRW Verkenner. De eerste resultaten kunnen worden gebruikt om maatregelen met elkaar te vergelijken en af te wegen. De resultaten wijzen erop dat in West-Brabant de uitspoeling van fosfor overschat wordt en de uitspoeling van stikstof onderschat. De resultaten voor de kleipolder lijken bovendien minder betrouwbaar dan voor de stromende wateren.
D
e KRW Verkenner is ontwikkeld in het kader van het programma ‘Leven met Water’. Het is een instrument om het planvormingsproces te ondersteunen voor de stroomgebiedsbeheersplannen. Het analyseert de kosten en effecten van waterbeheermaatregelen. De pilot werd ook uitgevoerd om een mogelijke vrachtreductie van stikstof en fosfor naar het Volkerak-Zoommeer vast te stellen. In een databank zijn de kenmerken van de waterlichamen in West-Brabant opgeslagen. Daarnaast is informatie verzameld over de ecologie, bijvoorbeeld de oevervegetatie, de stuwen die passeerbaar zijn voor vissen en de mate van meandering. De afwateringsgebieden bepalen vooral hoeveel water afstroomt naar de waterlichamen en welke vervuilende bronnen dus indirect lozen op het waterlichaam. Hieronder bevinden zich ook diffuse bronnen, zoals de bemesting van landbouwgronden. Deze zijn uit het STONEmodel afkomstig, een landelijk model van het onderzoeksinstituut Alterra dat de uit- en afspoeling van nutriënten uit landbouwgronden berekent. De overige bronnen worden uit de emissieregistratie gehaald. De Verkenner berekent vervolgens per waterlichaam de gemiddelde stroomsnelheid en concentratie van stoffen per halfjaar. Met deze informatie kan de applicatie gekalibreerd worden. In de pilot is de waterbalans gekalibreerd door te variëren met de seizoensberging (berging in de bodem) en de verdeling van water waar één waterlichaam zich in tweeën splitst. Op deze manier is een sluitende waterbalans ontstaan voor de twee uitlaatpunten naar het VolkerakZoommeer. De stoffenbalans is gekalibreerd door binnen bepaalde marges te variëren met de retentiefactoren voor stikstof en fosfor in de afwateringsgebieden. Met de Verkenner kan voor het eerst een praktijktoets worden uitgevoerd op de gegevens van de bronnen zoals deze in de emissieregistratie zijn opgenomen. De berekende concentraties kunnen namelijk vergeleken worden met de gemeten concentraties. De opgebouwde pilot-Verkenner van WestBrabant wordt momenteel verwerkt in de Verkenner voor het gehele Maasstroom-
gebied. De feitelijke resultaten voor de detailanalyse laten dus nog even op zich wachten. Wel zijn in de pilot twee scenario’s opgesteld, waarvoor de resultaten zijn geëvalueerd. Het eerste scenario bestaat uit effectgerichte maatregelen. Het tweede scenario bestaat uit voornamelijk brongerichte maatregelen.
Resultaten De stoffenbalans blijkt in de zomer nog teveel totaalfosfaat te bevatten en te weinig stikstof. Een reden hiervoor is het ontbreken van de bezinkingseffecten van totaalfosfaat in de KRW Verkenner. Daarnaast bestaat onzekerheid over de gegevens van landbouwuitspoeling in het gebied, zoals deze door het STONE-model berekend wordt. Uit de studie blijkt dat voor zowel stikstof als fosfor de landbouw de belangrijkste bron is, gevolgd door de instroming van deze stoffen vanuit België. Maatregelen in België om de stofvrachten naar het VolkerakZoommeer te reduceren, hebben daarom maar een beperkt effect. In Nederland zijn akkerrandbeheer, de aanleg van bufferstroken en het afplaggen van de bovengrond van voormalige landbouwgronden lokaal effectieve maatregelen, maar moeten op zeer grote schaal worden toegepast om de nutriëntenvracht naar het VolkerakZoommeer te verminderen. Het meeste effect wordt verwacht van grootschalige maatregelen, zoals de aanleg van helofytenfilters in de boezemgebieden, voor zuivering van het water van de Mark. Naar aanleiding van de studie wordt deze ingrijpende maatregel mogelijk verder onderzocht. Ook opvallend was dat de maatregel ‘mestbeleid maximaal’, waarbij onder andere fosfaat wordt uitgemijnd, zeer kosteneffectief is (veel effectiever dan een vierde trap op rwzi’s). Tevens resulteert het in een significante reductie in de fosfaatbelasting. De Verkenner is ook in staat om de fysischchemische eigenschappen gecombineerd met gegevens over de inrichting van een waterlichaam te vertalen in ecologische scores voor vissen, macrofauna en fytoplankton. Voor macrofyten zijn nog rekenregels in ontwikkeling. In de pilot is beek- en kreekherstel als maatregel toegepast. Dit levert voor een deel van de waterlichamen een verbetering op van de ecologische score, maar door de hoge concentratie nutriënten niet overal.
Kosteneffectiviteit Ook is de Verkenner voorzien van kostenkentallen die desgewenst aangepast kunnen worden. Bij een maatregel kunnen vervolgens direct de investerings- en exploitatiekosten weergegeven worden. Onder de investeringskosten vallen niet alleen de directe kosten voor bijvoorbeeld grondaankoop of installaties maar ook de kosten voor de personele voorbereidingskosten. Onder de exploitatiekosten of beheer- en onderhoudskosten kunnen ook bijvoorbeeld extra uitgaven worden opgenomen als personeel, procedures en toezicht. Dit alles leidt tot een globale kostenindicatie, aangezien met fasering en het tijdstip van toepassen geen rekening wordt gehouden. Hiermee levert de Verkenner informatie die gebruikt kan worden bij het bepalen van de kosteneffectiviteit van maatregelen. Uit de studie volgt bijvoorbeeld dat de aanleg van vierdetraps rioolwaterzuiveringen minder kosteneffectief lijkt dan de aanleg van helofytenfilters. Hierbij is wel uitgegaan van een rendement van 50 procent van de helofytenfilters, terwijl deze sterk af zal hangen van de aanleg en beheer van de filtersystemen.
Verbeteringen Het gebruik van een KRW Verkenner voor een bepaald gebied is eenvoudig. Kosten en effecten van waterbeheermaatregelen kunnen snel berekend en gevisualiseerd worden. Ook houdt het instrument er rekening mee dat de effectiviteit per maatregel kan veranderen wanneer maatregelen worden gestapeld. Het opbouwen van een applicatie vraagt wel inzicht in de werking van de methodiek. Verder zijn er nog enkele inhoudelijke aandachtspunten, zoals de bezinkingseffecten van totaalfosfaat. Erik de Bruine en Attila Németh (Witteveen+Bos) Paul Boers (RIZA) Victor van den Berg (Waterschap Brabantse Delta) Joost Icke (WL|Delft Hydraulics)
H2O / 11 - 2007
13
Zelf zuiveringsslib verwerken wordt aantrekkelijk Op rioolwaterzuiveringen en waterzuiveringen in de industrie komt slib vrij. Dat moet worden afgevoerd naar centrale verwerkingsinstallaties. Dat kost veel geld, maar het betekent vooral ook transport van water. Na ontwatering met persen of centrifuges bestaat het slib over het algemeen nog voor 70 tot 75 procent uit water. Alleen al de rioolwaterzuiveringen voeren jaarlijks honderdduizenden tonnen slib per tankauto af. Al dat vervoer geeft overlast en draagt bij aan de milieuproblematiek in de vorm van emissies van broeikasgassen, fijn stof en stikstofoxide. In Duitsland en Oostenrijk zijn interessante ontwikkelingen op het gebied van decentrale slibverwerking, die de afvoer van slib drastisch kunnen reduceren. Het meest sprekende voorbeeld is wel de rioolwaterzuivering van Bad Vöslau, waar de afvoer van 15.000 ton natte stof is gereduceerd tot 500 kilogram as.
R
eductie van het slibvolume door vergisting is een beproefde techniek bij rioolwaterzuiveringen. Het levert bovendien een ‘groene’ brandstof op: biogas. De meeste grotere zuiveringen in Nederland maken gebruik van deze vorm van slibreductie en wekken zelf stroom op met het biogas. In Duitsland heeft men technieken ontwikkeld om het proces te verbeteren door mechanische desintegratie van het slib met ultrageluid. Dat levert minder slib en meer biogas op. Deze techniek wordt ook al op meerdere installaties in Nederland beproefd. De resultaten worden gevolgd door STOWA. Naast ultrageluid bestaan ook andere technieken voor mechanische desintegratie ontwikkeld, zoals cavitatie. De nieuwste ontwikkeling is de Homogenizer, die een deelstroom van het slib op extreem hoge druk brengt. De mechanische desintegratie heeft ook invloed op de eigenschappen van
het slib bij de ontwatering. Bij de waterschappen gebruikt men zeefbandpersen, kamerpersen en decanters. Elk type heeft specifieke eigenschappen ten aanzien van ruimtebeslag, onderhoudskosten, bediening en energieverbruik. De verschillen in ontwateringscapaciteit zijn gering. In de praktijk bereikt men meestal een drogestofgehalte van 25 tot 30 procent. Op de beurs ‘Waste to Energy’, die op 9 en 10 mei in Bremen plaatsvond en waar veel exposanten met slibdrogers, persen, slibvergassers en decentrale verbrandingsinstallaties te zien waren, presenteerde een Zwitsers bedrijf een voor slib nieuw type filterpers, waarmee men in een proefinstallatie bij de rioolwaterzuivering Glarnerland tot 44 procent droge stof haalt.
Duurzaam drogen Na slibreductie door vergisting en een optimale ontwatering van het slib is droging
de volgende stap om het af te voeren volume te reduceren. De conventionele methode om slib te drogen kost echter erg veel fossiele brandstof. Het Waterschapsbedrijf Limburg heeft een lange ervaring op dit gebied met drogers op drie van haar waterzuiveringen. Het heeft op de rioolwaterzuivering in Venlo een oplossing gevonden om het energieverbruik te verminderen. Het gasverbruik van de slibdroger zelf vermindert niet in de begin dit jaar geplaatste warmteterugwinningsinstallatie, maar wel het gasverbruik bij de buurman. Deze meubelfabriek krijgt nu via leidingen warmte aangeleverd van de slibdroger. Deze warmte wordt teruggewonnen uit de luchtafvoer van de droger. Onderzocht wordt nog of het stoken van biomassa een optie is voor de slibdrogers van Waterschapsbedrijf Limburg. Dit waterschap heeft een goede bestemming voor het gedroogde slib. De ENCI verstookt dit materiaal als brandstof in de cementovens en spaart daarmee fossiele brandstof uit.
De Monocycle, die slib van rioolwaterzuiveringen zonder toevoegingen kan verwerken.
In Zuid-Duitsland is men op het idee gekomen om met een tuinbouwkas rioolslib te drogen met zonnewarmte. Het slib wordt op de bodem van de kas uitgespreid en regelmatig mechanisch omgewoeld. Voor dat omwoelen zijn verschillende technieken ontwikkeld. Het drogen van slib met zonnewarmte is in opkomst. Zo bouwde één van de ontwikkelaars in enkele jaren tijd een 50-tal installaties, vooral in Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Frankrijk. Een andere Duitse firma bouwde ook een 50-tal drogers, waarvan de grootste voor Bad Vöslau: een zuivering met een capaciteit van 300.000 i.e. De droogkassen hebben een oppervlak van 3.200 m2. In de winter gebruikt men wel laagwaardige restwarmte met vloerverwarming of luchtverhitters. Om de afmetingen van de droogkas beperkt te houden, droogt men meestal niet verder dan 70 procent droge stof. Conventionele slibdrogers werken met hoge temperaturen. Een bedrijf dat is gespecialiseerd in de bouw van slibverwerkingsinstallaties, heeft inmiddels een droogmachine ontwikkeld die laagwaardige
14
H2O / 11 - 2007
achtergrond
Een slibdroger in het Zwitserse Mellingen die op lage temperatuur werkt.
warmte kan gebruiken. Daarmee kan men warmte inzetten voor het drogen, die anders vanwege de lage temperatuur onbenut zou blijven. In het Zwitserse Mellingen gebruikt men het effluent van de rioolwaterzuivering als warmtebron. Met twee warmtepompen wordt warmte onttrokken aan het effluent; deze warmte wordt op een temperatuurniveau van 45°C gebracht. In de lagetemperatuurdroger wordt warme lucht van 40°C door het slib geblazen. Het thermisch vermogen van de warmtepompen in Mellingen bedraagt 760 kW. De installatie levert granulaat met een korrelgrootte van één tot vier millimeter en een drogestofgehalte van 90 procent. Daarmee is dit product niet alleen een prima brandstof voor een nabijgelegen cementfabriek, maar kan het ook met een pneumatische losinstallatie worden verwerkt. Met droging kan het slibvolume tot een derde worden gereduceerd. Bovendien levert het drogen een biobrandstof op, die kan worden verstookt door de cementindustrie en door kolencentrales. Maar het is ook mogelijk om het gedroogde materiaal zelf ter plaatse te benutten. Vergassing is een methode om het droge slib om te zetten in een brandbaar gas, dat weer gebruikt kan worden voor opwekking van elektriciteit en warmte. Bij de rioolwaterzuivering in het Duitse Balingen is een pilotfabriek voor vergassing gebouwd. Deze vergassingstechniek lijkt economisch haalbaar bij waterzuiveringen met een capaciteit van
meer dan 50.000 i.e. De waterzuivering van Balingen heeft een capaciteit van 125.000 i.e. De vergasser verwerkt per uur 230 kg granulaat, dat met een drogestofgehalte van 70 tot 85 procent uit een slibdroogkas komt. Tweederde van het materiaal wordt omgezet in brandbaar gas en dat levert een extra elektrisch vermogen van 70 kW op in de wamtekrachtkoppeling. Van die 70 kW heeft de vergasser zelf 15 kW nodig, maar het systeem levert netto groene stroom op plus warmte in plaats van transport- en verwerkingskosten bij derden. In het pilotproject is uiteraard ook onderzoek gedaan naar de emissies van de vergassingsinstallaties. Men kan voldoen aan de eisen in Duitsland. Een Duits-Oostenrijkse fabrikant van biomassaketels ontwikkelde voor de decentrale thermische verwerking van slib de Monocycle. Dankzij de speciale constructie voor het inbrengen van brandstof met een vliegwiel en het gebruik van thermische olie in plaats van stoom kan de installatie slib van rioolwaterzuiveringen en de industrie zonder toevoegingen verwerken. Bij de rioolwaterzuivering van Bad Vöslau iets ten zuiden van Wenen wordt het hele proces van slibverwerking doorlopen van de eerste tot de laatste stap. Daardoor heeft men niet alleen een enorme reductie op de afvoer van slib gerealiseerd (van 15.000 ton per jaar naar 500 kilo), maar men is bovendien leverancier van warmte geworden aan de stadsverwarming. De eerste stap in Bad Vöslau is vergisting, de tweede ontwatering, de derde
droging met zonnewarmte en de laatste thermische verwerking. Restwarmte uit de installatie van het Oostenrijkse Kalogeo en warmte van de biogasmotor worden aan de stad geleverd. Daarvoor heeft men een warmtetransportleiding naar de rioolwaterzuivering aangelegd. Naast de zuivering heeft men gelijktijdig met de bouw van de slibverwerking ook een biomassaketel gebouwd. Hout uit de omgeving zorgt voor de resterende warmtebehoefte van het warmtenet van Bad Vöslau. Daarmee heeft men hier een opmerkelijk groen warmtenet verkregen met duurzame brandstoffen direct uit eigen omgeving. Klaas de Jong (Energieprojecten.com)
Op 14 juni vindt in Venlo een workshop plaats over de ontwikkelingen op het gebied van slibverwerking. De organisatie ligt in handen van Energieprojecten.com en de Stichting Schoner Transport. Na afloop van de presentaties is het mogelijk de slibdroger bij de rwzi Venlo te bezichtigen. Voor het complete programma en aanmelding wordt verwezen naar internet (www.energieprojecten.com of www.schonertransport.nl).
H2O / 11 - 2007
15
Unieke sprengen en beken van de Veluwe in beeld Het grootste aaneengesloten natuurgebied van West-Europa, de Veluwe, omvat behalve uitgestrekte zand- en heidegronden ook een stelsel van sprengen en beken met een unieke geschiedenis. In het boek ‘Veluwse beken en sprengen: een uniek landschap’ van uitgeverij Matrijs worden deze bijzondere waterwegen in tekst en beeld beschreven, samen met uitgebreide cultuurhistorische achtergronden van het landschap.
I
n de 17e en 18e eeuw, voor het gebied op grote schaal werd ontbost, was de Veluwe het toneel van ongeveer 200 watermolens, waarvan ongeveer 150 molens papier produceerden. Om de watervoorziening van deze molens te optimaliseren, werd veel graafwerk verricht. Zo ontstond een uniek landschap met sprengenbeken (gegraven beken), sprengen (natuurlijke bronnen) en beken. De molens zijn grotendeels verdwenen, maar grote delen van het beken- en sprengenlandschap bestaan nog. Deze behoren tot de meest kenmerkende cultuurlandschapselementen van de Veluwe.
Na decennia waaraan niets aan het sprengenlandschap werd gedaan, ontstond in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw opnieuw belangstelling voor de waterwegen. Behalve een grote ecologische betekenis met bijzondere flora en fauna en een zeer goede waterkwaliteit heeft het sprengenlandschap ook een grote cultuurhistorische betekenis. In die tijd werd de Stichting tot Behoud van de Veluwse Sprengen en Beken opgericht. Sinds 1984, toen het beheer en onderhoud bij de waterschappen terecht kwam, zijn de ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt. Op veel plaatsen is en wordt hard
gewerkt aan herstel van de sprengenbeken. Het boek ‘Veluwse beken en sprengen: een uniek landschap’ richt zich in eerste instantie op de vele organisaties en mensen die betrokken zijn bij het landschap van de sprengenbeken. Het boek wil niet alleen informatie aandragen, maar ook inzicht geven in de historische ontwikkeling. Daarnaast is het boek bedoeld om een groot publiek te bereiken en belangstelling te wekken voor het bijzondere bekenlandschap. Het boek, geschreven door Henk Menke, Hans Renes, Gerard Smid en Peter Stork, bestaat uit twee delen. Het eerste deel behandelt de Veluwe en het landschap, de sprengenbeken, de Veluwse watermolens, de geschiedenis van sprengenbeken én molens en de grachten, vijvers en waterwerken op de Veluwe. Het tweede deel gaat over het Veluwse bekenlandschap nu, de natuur in en om beken, het water-, natuur- en cultuurhistorisch beleid en de toekomst van het bekenlandschap. Daarnaast worden de sprengen en beken uitgebreid (letterlijk) in kaart gebracht in bijna 20 pagina’s met kaarten. Het boek, met een harde omslag en vele kleurenfoto’s, telt 256 pagina’s. Bij het boek hoort een dvd met beschrijvingen van beken en watermolens op de Veluwe en een film over de Veluwse sprengen en beken. Het boek is te verkrijgen onder ISBNnummer 978 90 5345 317 9 en kost tot 1 november 29,95 euro, daarna 34,95 euro. Voor meer informatie: (030) 234 31 48.
Oud-waterdirecteuren te gast bij Vitens Chris Bruggink, één van de twee leden van de Raad van Bestuur van Vitens, ontving begin mei een gezelschap van oud-directieleden uit de waterleidingsector in het regionaal kantoor van Vitens in Leeuwarden.
H
ij zette voor hen uiteen hoe de ontwikkeling van zijn vroegere bedrijf, Waterleidingbedrijf MiddenNederland, via de coöperatie Hydron naar Vitens verliep. Bruin van der Heijden presenteerde Vitens Watertechnologie en Frans van der Graag leidde het gezelschap rond in het verregaand geautomatiseerde laboratorium van Vitens. Jaap Zondervan en Bob Holt ontvingen de gasten op het pompstation Spannenburg bij Woudsend, dat met 25 miljoen kubieke meter per jaar het grootste grondwaterproductiebedrijf van Vitens is. De dag werd afgesloten met een bezoek aan Stal Tjerkgaast, het opfokbedrijf voor Friese paarden dat met instemming van Vitens in het grondwaterbeschermingsgebied van dit pompstation gevestigd is.
16
H2O / 11 - 2007
(foto: Jaap Spieker)
informatie DAM geeft informatie over dijksterkte De Dijksterkte Analyse Module (DAM) bevat actuele informatie over de sterkte van waterkeringen. Hierdoor kunnen waterbeheerders bij dreigende calamiteiten snel inspelen op de situatie en de sterkte van de waterkeringen in hun beslissing meenemen. Tot nu toe ontbrak een dergelijke module.
gebruikt. Het grote voordeel ervan is dat het zowel bij de voorbereidingen als bij een daadwerkelijke calamiteit te gebruiken is. Voor meer informatie: Han Knoef (015) 269 35 44.
Belastingorganisatie Rivierenland krijgt vorm De gezamenlijke belastingorganisatie van Waterschap Rivierenland en vier inliggende gemeenten krijgt vorm. Het samenwerkingsverband heeft nu een algemeen en een dagelijks bestuur en een directeur: Harrit Winia.
D
O
m te voorkomen dat in tijd van nood iedereen driftig op zoek gaat naar informatie over de dijksterkte, kwamen provincies en regionale toezichthouders met het idee dergelijke informatie in rustige tijden vast te leggen, zodat deze in noodsituaties beschikbaar is. Dit idee is door STOWA opgepakt en breder getrokken. GeoDelft heeft tenslotte met de hoogheemraadschappen van Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard, de waterschappen Rivierenland en Hollandse Delta, de provincie Zuid-Holland en STOWA onderzocht hoe een dergelijk instrument eruit moet zien. Het kennissysteem integreert de praktijkervaring en gegevens van de waterschappen met de geotechnische onderbouwing van GeoDelft. De eerste praktijkversie is nu klaar en wordt in Delfland getest. De kans op het bezwijken van de kering wordt in groene, oranje of rode cirkels weergegeven op een gekoppelde topografische kaart van het gebied. De waterbeheerder voert de actuele waterstand en de verdampingsgegevens in en met rode lampjes wordt aangegeven welke delen van de kering groot risico lopen. Ook wordt het effect van noodmaatregelen aangegeven. DAM gaat onderdeel uitmaken van het informatie- en communicatiesysteem FLIWAS. Maar de module kan ook apart worden
e belastingorganisatie is een samenwerkingsverband van de gemeenten Culemborg, Lingewaal, Maasdriel en Tiel, Waterschap Rivierenland en de Regio Rivierenland (met name Afvalverwijdering Ribierenland). De organisatie gaat vanaf 1 januari 2008 gezamenlijk de OZB, het rioolrecht, de verontreinigingsheffing, de omslagheffingen, de afvalstoffenheffing en de hondenbelasting heffen. Ook wordt de wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) gemeenschappelijk uitgevoerd. Op 9 mei kwam het bestuur van de belastingorganisatie voor het eerst bij elkaar. De ontwerp-bergroting voor 2008 is vastgesteld en Harrit Winia is benoemd als directeur. Hij begint per 1 augustus. De bestuursleden en de circa 60 medewerkers werken bij de betrokken partijen. De organisatie krijgt huisvesting in het kantoor van Waterschap Rivierenland in Tiel.
Nederlof lector Watertechnologie Maarten Nederlof wordt per 1 juni lector Watertechnologie bij Hogeschool Van Hall-Larenstein. Hij gaat deze functie in deeltijd (één dag per week) vervullen.
N
ederlof gaat zich bezighouden met het initiëren van toegepast onderzoek op het gebied van drink- en proceswater en een bijdrage leveren aan het opzetten van onderwijs op het gebied van watertechnologie. Ook onderhoudt hij een kennisnetwerk met docenten en het bedrijfsleven.
Verder zal hij (extern gefinancierde) projecten op dit gebied opzetten. Inhoudelijk ligt het accent op een integrale aanpak van zuiveringsprocessen van bron tot eindgebruiker, waarbij maximaal gebruik wordt gemaakt van de binnen Van Hall-Larenstein al aanwezige kennis. Maarten Nederlof zet zijn werk bij Vitens en Wetsus gewoon voort. Deze twee bedrijven betalen ook mee aan de financiering van het lectorschap.
Dow Energieprijs voor Van Loosdrecht Mark van Loosdrecht, hoogleraar biotechnologie aan de TU Delft, heeft de Dow Energieprijs 2007 gewonnen. Hij ontving de prijs (25.000 euro) voor zijn bijdrage aan de aeroob korrelslibtechnologie. Zijn vinding maakt een energiebesparing van 30 procent mogelijk. Verwacht wordt dat deze technologie de manier waarop het afvalwater nu gezuiverd wordt, binnen enkele jaren ingrijpend kan veranderen.
B
ij de aeroob korrelslibtechnologie vormen aerobe bacteriën korrels in het te zuiveren water. Deze korrels bezinken snel. Alle benodigde biologische zuiveringsprocessen vinden binnen deze korrels plaats. De techniek is interessant voor zowel huishoudelijk als industrieel afvalwater. De eerste praktijkinstallaties zijn inmiddels gerealiseerd in de industrie. Verschillende waterschappen zijn bezig de technologie te introduceren. De Dow Energieprijs wordt sinds 1985 uitgereikt aan diegenen die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt in het bevorderen van duurzame ontwikkelingen in de procesindustrie. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) treedt op als deskundige, onafhankelijke jury voor de prijs.
Oproep oud-leden WEW De Werkgroep Ecologisch Waterbeheer (WEW) bestaat 40 jaar en dat wordt gevierd. Oud-leden die willen deelnemen aan de feestelijke bijeenkomst die op 15 juni in recreatiegebied ‘t Twiske bij Landsmeer plaatsvindt, wordt gevraagd zich aan te melden bij de WEW. Dat is mogelijk via het internetadres www.wew.nu/agenda.php.
H2O / 11 - 2007
17
Het wetsvoorstel Waterwet samengevat en beoordeeld De omgevingswetgeving staat momenteel stevig in de steigers. Aan de invoering van de fundamenteel herziene Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt gewerkt en er is een Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op komst. De aandacht van de waterbeheerders zal echter vooral uitgaan naar de nieuwe Waterwet, waarvan het ontwerp najaar 2006 bij de Tweede Kamer is ingediend. In deze beschouwing worden de belangrijkste elementen van dit wetsvoorstel op een rij gezet en van een korte toelichting en beoordeling voorzien.
R
eeds langer wordt van diverse zijden aangedrongen op integratie van de nogal verbrokkelde waterwetgeving. Zo noemde de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving (CAW) in zijn advies ‘Die op water is, moet varen ...’ van mei 2002 integratie van waterwetgeving “onvermijdelijk”. De CAW concludeerde in dit advies dat de bestaande wetgeving niet meer voldoet aan algemene wetgevingseisen van transparantie, samenhang en consistentie. Voldoende aanleiding dus om tot herziening en integratie van de waterwetgeving over te gaan. Medio 2004 resulteerde dit in een hoofdlijnennotitie integratie waterwetgeving, die mocht rekenen op een warm parlementair onthaal. De Tweede Kamer bleek uitermate positief over het kabinetsvoornemen om de waterwetgeving te integreren. Het voorbereidende werk kon dus worden gecontinueerd. Eind juli 2005 leidde dit tot de publicatie van een voorontwerp Waterwet, dat breed en in het algemeen positief werd becommentarieerd. Een goed jaar later werd het wetsvoorstel Waterwet bij de Tweede Kamer ingediend. In dit wetsvoorstel wordt een achttal waterbeheerswetten geheel of gedeeltelijk geïntegreerd: de Wet op de waterhuishouding, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Grondwaterwet, de Wet droogmakerijen en indijkingen, de Wet op de waterkering en (de ‘natte’ delen van) de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Waterstaatswet 1900. Dat het geheel - althans in kwantitatief opzicht - wel eens minder kan zijn dan de som der delen wordt bewezen. Waar het genoemde achttal waterbeheerswetten circa 280 artikelen beslaat, bevat de nieuwe Waterwet nog geen 115 artikelen. Deze regelreductie volgt uit de beoogde stroomlijning. Wat kan, wordt overeenkomstig en (slechts) wat moet, wordt afwijkend geregeld. Daarnaast is het nodige dorre hout gekapt. De gedachte moet overigens niet ontstaan dat de nieuwe Waterwet niet meer zou zijn dan het achter elkaar zetten van de nog bruikbare bepalingen uit de bestaande wetten. In diverse opzichten is er sprake van een even terechte als stevige moderniseringsslag. Kort samengevat is het wettelijk instrumentarium dat de waterbeheerders ten dienste staat waar nodig vernieuwd en is ook de sturingsfilosofie en de taakverdeling
18
H2O / 11 - 2007
in het waterbeheer aan de eisen van de tijd aangepast. Het wetsvoorstel beoogt aldus het instrumentarium aan te reiken dat de waterbeheerder nodig heeft om de hedendaagse wateropgaven - die zich vooral toespitsen op de Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water - met succes op te kunnen pakken. Bovendien is de nieuwe regeling Europa-proof, voorzover je dat tenminste van tevoren kunt verklaren, en hebben de algemene leerstukken uit het bestuursrecht veel meer toepassing gevonden (met name op het terrein van de handhaving en de rechtsbescherming).
Hoofdlijnen Hoofdstuk 1 bevat een aantal begrips- en geografische bepalingen, waarvan met name de definities van de kernbegrippen ‘watersysteem’, ‘oppervlaktewaterlichaam’ en ‘grondwaterlichaam’ interessant zijn. Het begrip watersysteem wordt omschreven als “samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken”. Een oppervlaktewaterlichaam is een “samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen alsmede de bijbehorende waterbodem en oevers, flora en fauna”. Een grondwaterlichaam wordt omschreven als een “samenhangende grondwatermassa”. Enkele geografische bepalingen zijn opgenomen, zoals de indeling van het Nederlandse grondgebied in de stroomgebieden van de Eems, Maas, Rijn en Schelde, zoals wij die sinds de implementatie van de KRW kennen en de indeling in dijkringen en het overzicht van de primaire waterkeringen uit de vigerende Wet op de waterkering (Wwk). Hoofdstuk 2 bevat de doelstellingen en normen van de Waterwet. Artikel 2.1 bepaalt dat de toepassing van de wet gericht is op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Deze ruime doelstelling, die correspondeert met de in artikel 1.1 opgenomen definitie
van het begrip ‘waterbeheer’, vormt tegelijkertijd het belangenkader voor de diverse besluiten krachtens de Waterwet (zoals vergunningen). Wat de normstelling betreft wordt achtereenvolgens voorzien in normen voor de waterkering, de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de functievervulling. De artikelen 2.2 en 2.3 voorzien in het bij AMvB respectievelijk ministeriële regeling vaststellen van de veiligheidsnormen en uitgangspunten voor de vaststelling van het waterkerend vermogen van de zogenoemde primaire waterkeringen. Artikel 2.4 en 2.5 bevatten soortgelijke bepalingen voor andere waterkeringen. Voorts wordt de minister in artikel 2.7 opgedragen om te zorgen voor het voorkomen of tegengaan van een landwaartse verplaatsing van de kustlijn. Artikel 2.8 bevat een regeling van het peilbesluit zoals die thans is opgenomen in artikel 16 Wet op de waterhuishouding (Wwh). Doordat dit artikel spreekt van peilbesluiten voor ‘watersystemen’ en niet voor ‘oppervlaktewaterlichamen’, geldt de nieuwe regeling ook voor grondwaterstanden, hetgeen een opvallende koerswijziging is. In de memorie van toelichting wordt dit bevestigd, zij het dat daarin niet ten onrechte veel gas wordt teruggenomen. Vanwege de beperkte mogelijkheden tot gerichte peilregulering van grondwater wordt namelijk de verwachting uitgesproken dat peilbesluiten met betrekking tot grondwater vooralsnog niet - zeker niet in stedelijk gebied - tot stand zullen worden gebracht. Artikel 2.9 bevat de juridische basis voor de bekende verdringingsreeksen in situaties van watertekorten (de rangorde van de verschillende maatschappelijke en ecologische belangen) en vult in zoverre de juridische leemte die tot dusver bestond. Bij ‘belangen’ moet dan successievelijk worden gedacht aan de stabiliteit van waterkeringen, bodemklink, natuur, drinkwater- en energievoorziening, beregening en proceswater, scheepvaart, landbouw, recreatie en visserij. Artikel 2.10 bevat de basis voor het vastleggen van normen voor de bergingsen afvoercapaciteit waarop regionale wateren door de beheerder moeten zijn ingericht. Artikel 2.11 bevat de basis voor het vaststellen van chemische en ecologische kwaliteitsnormen, die overigens niet op basis van de Waterwet, maar de Wet milieubeheer
achtergrond /opinie
zullen worden vastgesteld. De artikelen 2.12 en 2.13 verplichten de beheerder om de nodige maatregelen voor het veilig en doelmatig gebruik van watersystemen overeenkomstig de daaraan toegekende functies te nemen en die functievervulling mogelijk te maken. Artikel 2.14 voorziet ten slotte in nadere regels inzake het meten en beoordelen van de toestand van de primaire waterkeringen. In hoofdstuk 3 wordt duidelijk tot wie deze doelstellingen en normen zich richten. Dit hoofdstuk gaat namelijk over de organisatie van het waterbeheer en voorziet in de toedeling van beheer en van enkele bijzondere zorgplichten. Ook bevat dit hoofdstuk bepalingen over het waterakkoord en toezicht. Ingevolge de artikelen 3.1 en 3.2 is het Rijk de beheerder van de (grote) rijkswateren en zijn de waterschappen de beheerders van de regionale wateren. Deze moeten wel, zoals ook thans het geval is, worden aangewezen bij provinciale verordening (het waterschapsreglement). Op de waterschappen rust ingevolge artikel 3.4 ook de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater (vergelijkbaar met het huidige artikel 15a Wvo). Provincie en gemeente zijn geen (water)beheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo zullen op termijn in dit hoofdstuk ook de betreffende bepalingen uit het wetsvoorstel verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken (Kamerstukken 30 578, zie ook het artikel in H2O nr. 18 uit 2006, pag. 21 e.v.) worden opgenomen. Daarmee wordt nog eens duidelijk dat de gemeentelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater onderdeel uitmaken van het waterbeheer. Artikel 3.5 is gewijd aan (vormvrije) afspraken tussen beheerders van watersystemen (dus Rijkswaterstaat en waterschappen) over de aan- en afvoer van water dan wel andere aspecten van het beheer. De artikelen 3.6 tot en met 3.10 gaan tenslotte in op het toezicht door het hoger gezag. In principe hebben provincies - zoals ook in de huidige
situatie - het toezicht op de waterschappen en staan hen instrumenten ter beschikking om daaraan invulling te geven (instructie, aanwijzing). Deze bevoegdheid is echter geclausuleerd: er kan slechts gebruik van worden gemaakt ‘met het oog op een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer’. Indien internationale verplichtingen of bovenregionale belangen dat noodzakelijk maken, kan ook de minister van Verkeer en Waterstaat toezichtsinstrumenten benutten. Hoofdstuk 4 betreft het planstelsel op het terrein van het waterbeheer dat grotendeels overeenkomt met het stelsel dat thans in de Wwh is opgenomen. De oorzaak hiervan ligt mede in het feit dat de KRW (internationale) stroomgebiedsbeheerplannen voorschrijft. Op rijks- en provinciaal niveau worden een nationaal waterplan en regionale waterplannen vastgesteld, die de hoofdlijnen van het waterbeleid bevatten en een strategisch karakter hebben (artikelen 4.1 en 4.4). Voorts bevatten deze plannen het maatregelenprogramma op grond van de KRW en de aanwijzing van de oppervlaktewaterlichamen als kunstmatig, sterk veranderd of natuurlijk. Nieuw is dat deze plannen tevens een structuurvisie zijn zoals bedoeld in de (nieuwe) Wro. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de brede wens om de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening te versterken. Deze plannen worden eenmaal in de zes jaren herzien; tussentijdse herziening is mogelijk. De waterschappen (beheerders) stellen ingevolge artikel 4.7 operationele beheerplannen vast, die rekening moeten houden met de strategische waterplannen en waarin ook een calamiteitenonderdeel dient te zijn opgenomen. Evenals in de huidige situatie dienen de beheerplannen van de waterschappen goedgekeurd te worden door de provincie(s). Dit is een wijziging ten opzichte van het voorontwerp, waarin de goedkeuringseis juist was geschrapt. Op aandrang van IPO en Unie van Waterschappen is deze thans alsnog opgenomen.
Hoofdstuk 5 bevat een aantal instrumenten dat benut kan worden voor de realisatie van het waterbeleid: bepalingen over aanleg en beheer van waterstaatswerken. Allereerst is voorgeschreven dat de beheerder zorgdraagt voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar richting, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Vervolgens wordt bepaald dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk (inclusief de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam) overeenkomstig een vastgesteld projectplan wordt uitgevoerd. Dit projectplan bevat tenminste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Op projectplannen tot aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen is een gecoördineerde voorbereidingsprocedure van toepassing, vergelijkbaar met de huidige procedure op grond van de Wwk. Via een provinciale verordening kan de gecoördineerde projectprocedure ook van toepassing worden verklaard op andere projectplannen van waterschappen. Het projectplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten, die andere betrokken bestuursorganen (niet die van het Rijk) tot medewerking kunnen dwingen en zo nodig zelf de vereiste besluiten kunnen nemen. Ook deze (nieuwe) bevoegdheid tot het vaststellen van een projectbesluit vormt een duidelijk voorbeeld van de beoogde versterking van de relatie tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 5 bevat tevens een aantal gedoogplichten, waaronder de thans in artikel 11 Waterstaatswet 1900 opgenomen verplichting voor rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een watersysteem, daarop specie en maaisel te ontvangen, die tot regulier onderhoud van dat systeem worden verwijderd. Ook bestaande gedoogplichten met betrekking tot het betreden van terreinen voor onderzoek en onderhoud en het gedogen van grondwateronttrekkingen komen terug in het wetsvoorstel. Nieuw daarentegen is de gedoogplicht voor de ingebruikname van een bergingsgebied. Artikel 5.19 bepaalt dat rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken, gelegen in een bergingsgebied, gehouden zijn in dat gebied de tijdelijke berging van water te gedogen. Een bergingsgebied is in artikel 1.1 gedefinieerd als een “krachtens de Wro voor tijdelijke berging van water bestemd gebied, niet behorend tot een oppervlaktewaterlichaam”. Tenslotte wordt in de artikelen 5.21 tot en met 5.24 aandacht besteed aan ‘gevaar’ (dat zijn omstandigheden waardoor de goede staat van een of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te geraken) waarin de verplichtingen om calamiteitenplannen vast te stellen en oefeningen te houden een plaats krijgen. In geval van gevaar is de beheerder op grond van artikel 5.23 bevoegd de maatregelen te treffen die hij nodig oordeelt, zo nodig in
H2O / 11 - 2007
19
afwijking van wettelijke voorschriften met uitzondering van de Grondwet of internationaalrechtelijke verplichtingen. Hoofdstuk 6 (‘handelingen in watersystemen’) bevat de regeling voor het stelsel van vergunningen en algemene regels voor activiteiten in, op, onder of over watersystemen. Hierbij kan aan een groot scala van activiteiten worden gedacht: van het lozen of ontrekken van (grond)water tot het bouwen op of in de nabijheid van een dijk. Een vergunningplicht ‘van rechtswege’ is opgenomen voor (zie artikel 6.2) het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam en (kort gezegd) activiteiten in het zeegebied, voor het met behulp van een werk (niet zijnde een openbaar vuilwaterriool) water of stoffen te brengen op een zuiveringtechnisch werk. Ook geldt een vergunningplicht voor het onttrekken of infiltreren van grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening, koude- en warmteopslag of ten behoeve van industriële toepassingen in onttrokken hoeveelheden van meer dan 500.000 kubieke meter per jaar. Voor deze categorieën grondwateronttrekkingen geldt dat Gedeputeerde Staten bevoegd gezag blijven, voor alle overige activiteiten in het watersysteem is de beheerder (Rijkswaterstaat of waterschap) bevoegd. Dit betekent dus dat het waterschap bevoegd gezag wordt voor een groot aantal grondwateronttrekkingen. Daarnaast kan bij AMvB een vergunningplicht in het leven worden geroepen, maar ook een vrijstelling van de vergunningplicht. Voor activiteiten die niet gereguleerd zijn in de wet of de AMvB, gelden algemene regels of kan de waterschapskeur een vergunningplicht instellen. Een belangrijke bepaling vormt artikel 6.12 dat voorschrijft dat indien een aanvraag om vergunning betrekking heeft op een handeling of samenstel van handelingen waarvoor meer dan één bestuursorgaan
20
H2O / 11 - 2007
bevoegd gezag is, de beslissing op de aanvraag genomen wordt door het hoogste gezag dan wel het bestuursorgaan op wiens grondgebied de handeling of het samenstel van handelingen in hoofdzaak wordt verricht. Overigens kunnen de betrokken bestuursorganen gezamenlijk uit hun midden een ander bestuursorgaan aanwijzen dat de aanvraag in behandeling zal nemen en daarop zal beslissen. De medebetrokken bestuursorganen worden altijd in de gelegenheid gesteld advies te geven omtrent de aanvraag of het ontwerp van de op de aanvraag te nemen beschikking. Aldus introduceert de Waterwet de ene watervergunning. Deze watervergunning zal - via de één-loket-gedachte - goed afgestemd dienen te worden met de omgevingsvergunning. Opvallend is nog dat de situatie dat (afval)water en (afval)stoffen worden geloosd op de gemeentelijke riolering niet wordt genoemd, hetgeen impliceert dat daarvoor geen Waterwetvergunning vereist is. Gekozen is voor een zodanig stelsel dat rechtstreekse lozingen in watersystemen onder de Waterwet vallen, maar de indirecte lozingen op de riolering onder de Wabo. Dit heeft als gevolg dat de vergunning voor laatstgenoemde lozingen niet langer door het waterschap - nu zijn dergelijke lozingen vaak vergunningplichtig ingevolge de Wvo - maar door het bevoegd gezag ingevolge de Wabo (doorgaans de gemeente) zal worden verleend. Hoofdstuk 6 bevat verder nog een aantal bepalingen over de beperkingen en voorschriften die aan een vergunning verbonden kunnen worden, het wijzigen en intrekken daarvan en de procedure die op een en ander van toepassing is. Hoofdstuk 7 bevat een aantal financiële bepalingen. In de eerste plaats betreft dit het thans in de Wvo opgenomen heffingsstelsel voor rechtstreekse lozingen in oppervlaktewater. Het heffingsstelsel voor indirecte
lozingen op de riolering (de zuiveringsheffing) is opgenomen in het wetsvoorstel modernisering waterschapsbestel, dat op 15 mei jl. door de Eerste Kamer is aangenomen (zie ook H2O nr. 3 uit 2006, pag. 18-20, en nr. 16 uit 2006, pag. 12). Deze bepalingen moeten overigens nog aangepast worden aan de in dat kader door de Tweede Kamer aangenomen amendementen (reductie rijksheffing voor waterschappen en vrijstelling voor effluentlozingen op ‘eigen’ water). Voorts zijn in dit hoofdstuk enkele bepalingen over de provinciale heffing op grondwateronttrekkingen, het heffen van leges voor het in behandeling nemen van vergunningaanvragen, subsidies en nadeelcompensatie opgenomen. Hoofdstuk 8 bevat de gebruikelijke handhavingsbepalingen, zoals deze ook in de Wet milieubeheer en de Wabo voorkomen en hoofdstuk 9 bevat tenslotte enkele slotbepalingen. Een afzonderlijk hoofdstuk inzake beroep ontbreekt. Dit houdt verband met het streven naar een uniforme regeling van de rechtsbescherming door aan te sluiten bij de algemene hoofdregeling van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de Raad van State. Ook deze insteek vormt een nieuw element, dat in de memorie van toelichting uitvoerig wordt toegelicht. Van administratief beroep op Gedeputeerde Staten, zoals dat nu nog wel voorkomt in de Waterschapswet, is straks dus geen sprake meer.
Stand van zaken Nadat het wetsvoorstel eind september werd ingediend bij de Tweede Kamer heeft de vaste kamercommissie voor Verkeer en Waterstaat, als eerste stap in het proces, op 22 maart jl. een hoorzitting gehouden waarbij vertegenwoordigers van maatschappelijke en belangenorganisaties hun opvattingen over het wetsvoorstel kenbaar konden maken. Daaruit bleek dat de Waterwet brede steun geniet, hetgeen niet wegneemt dat de meeste
achtergrond /opinie groeperingen nog punten ter verbetering zien (zie Het Waterschap nr. 5, pag. 8-9). Zo is de Unie van Waterschappen bepaald ongelukkig met de beoogde regeling van de indirecte lozingen in de Wabo, waardoor het waterschap zijn bevoegdheden zou verliezen. De VNG ziet weinig in verplichte waterakkoorden, een watervergunning voor gemeentelijke activiteiten en een heffing op riooloverstorten. Het IPO waarschuwt voor dubbel toezicht op de waterschappen door zowel Rijk als provincies. Het bedrijfsleven ziet de watervergunning graag opgaan in de omgevingsvergunning van de Wabo. Mede als gevolg van deze hoorzitting zijn IPO, VNG en Unie van Waterschappen nogmaals met elkaar in overleg getreden, wat geleid heeft tot een gezamenlijk standpunt dat in het LBOW van april jl. aan de staatssecretaris is aangeboden. Ten aanzien van de indirecte lozingen wordt voorgesteld dat de waterbeheerder een zwaarwegend advies kan afgeven aan het bevoegd gezag (gemeente of provincie) waarvan alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan worden afgeweken. Ook krijgt de waterbeheerder handhavende bevoegdheden met betrekking tot de indirecte lozingen. Ten aanzien van de overstortvergunning wordt voorgesteld dat deze wordt vervangen door algemene regels en nadere
eisen voor kwetsbare wateren. De heffing op lozingen vanuit overstorten en de aansluitvergunning kunnen komen te vervallen. Tenslotte wordt in het gezamenlijk standpunt voorgesteld dat gemeente en waterschap verplicht worden om (vormvrije) bestuurlijke afspraken te maken over de aanpak van waterproblemen. Bij het uitblijven van afspraken kan de provincie ingrijpen.
Waardering De opstellers van de Waterwet komt zonder meer een woord van waardering toe. Men is er binnen het strakke tijdschema in geslaagd de versnipperde waterwetgeving tot één geheel samen te smeden, waarbij het geheel - nu in kwalitatief opzicht - duidelijk meer is dan de som der delen. Daarbij is recht gedaan aan de eisen die het hedendaagse waterbeheer stelt en is het instrumentarium van de beheerder met het oog op een succesvolle uitvoering van de KRW- en NBWopgaven terecht vernieuwd en verbreed (gedoogplicht waterberging, projectbesluit). Tegelijkertijd is de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening versterkt, hetgeen tegemoet komt aan de twijfels die kunnen worden geuit over de positie van de waterbeheerder onder de nieuwe Wro. Ook is het beheer inclusief enkele bijzondere zorgplichten evenwichtiger toebedeeld. Tenslotte komen de doelstellingen van
de wet en van het waterbeheer beter uit de verf en is de taakuitoefening van de waterbeheerder sterker genormeerd. Al met al is sprake van een helder, doorwrocht en compact wetsvoorstel met bijbehorende memorie van toelichting.
Gevoelig punt Zoals altijd is het niet alleen hosanna. Zo vormt het verlies van de vergunningbevoegdheid voor indirecte lozingen voor de waterschappen een gevoelig punt. Ook de toedeling van de bevoegdheden ten aanzien van het grondwater blijft - zeker in vergelijking met het oppervlaktewater - gecompliceerd, maar moet wellicht maar een kans krijgen. Alles bijeengenomen is sprake van een wetsvoorstel, waaraan weliswaar nog gesleuteld kan worden, maar dat zeker het Staatsblad moet kunnen bereiken. Herman Havekes (Unie van Waterschappen Desirée van Zwieten-Seip (Provincie NoordBrabant) De NVA-programmagroep bestuurlijkjuridische aspecten van waterbeheer verzorgt op 6 juni in Den Bosch een studiemiddag over de Waterwet. Voor meer informatie: www.nva.net.
advertentie
DynaSand®: het enige HFKWHFRQWLQX]DQGÀOWHU
Uw bron voor online hardheids-, ijzer-, chromaat-, chloor- en alkaliteitsmeting en besturingen voor onthardings- en RO installaties.
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl
[email protected]
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
Postbus 960_ 7550 AZ Hengelo Telefoon 074-29 15 150_Telefax 074-29 15 350
[email protected]_www.prowater.nl
H2O / 11 - 2007
21
Scheiden doet minder lijden In 1921 besloot het stadsbestuur van Amsterdam over uitbreidingen van de stad in westelijke en zuidelijke richting. Tot die tijd werd in Amsterdam het regen- en afvalwater ingezameld in het gemengde rioleringstelsel en met een persleiding in de Zuiderzee geloosd. De capaciteit van deze persleiding was niet genoeg om ook het afvalwater van deze nieuwe stadsuitbreidingen te kunnen verpompen. Daarom werd besloten in die nieuwe stadsdelen het afvalwater op meer nabijgelegen wateren te lozen en het voor lozing te zuiveren. Het gemeentebestuur kwam toen tot de conclusie dat de meest economische beslissing was om het afvalwater gescheiden van het regenwater in te zamelen. Daardoor konden de te bouwen afvalwaterzuiveringen ‘West’ en ‘Zuid’ beperkt blijven in hun capaciteit. Het regenwater werd gescheiden naar de lokale wateren geleid. Vanaf die tijd werden in Amsterdam dus alleen gescheiden rioleringstelsels aangelegd. Daardoor heeft Amsterdam nu voor driekwart gescheiden riolering en voor een kwart gemengde riolering. Gescheiden riolering is 1,285 maal duurder dan gemengde riolering (bron: Stichting RIONED). Indien het Amsterdamse stelsel geheel gemengd zou zijn, zou de economische waarde dus X zijn waarbij 0,75 x 1,285X + 0,25X= 1.750. X is dan 1.442 miljoen euro. Het vrijvervalstelsel is dus met een gescheiden stelsel 1.750-1.442 = 308 miljoen euro duurder.
De rioolwaterzuivering anno 1924.
D
e vraag die we ons nu kunnen stellen is: ‘Was dit achteraf bezien een verstandige keuze?’ én ‘Kan uit deze keuze lering getrokken worden bij de huidige afkoppeldiscussie?’ In dit artikel gaan we op beide vragen in. De vragen hebben een economische en een milieukant.
Verplaatsing rwzi’s als ijkpunt In een aantal artikelen in dit blad heeft u kunnen lezen over de recente verplaatsingen van de oude rioolwaterzuiveringen naar nieuwe locaties. Ondergetekenden hebben zich nu de vraag gesteld: ‘Wat zouden deze verplaatsingen gekost hebben indien Amsterdam in 1921 niet voor een gescheiden, maar voor een gemengd stelsel had gekozen?’ In tabel 1 zijn de resultaten van de berekening weergegeven.
Op grond van tabel 1 kan geconcludeerd worden dat indien beide rwzi’s gebouwd hadden moeten worden voor een volledig gemengd stelsel, de extra investeringen 186 miljoen euro zouden hebben bedragen. In Amsterdam zijn sinds 1921 dus lagere investeringen in de rwzi’s gedaan, maar daartegenover staan natuurlijk hogere investeringen in het gescheiden rioleringstelsel. Ruwweg zijn deze extra investeringen te herleiden tot de huidige economische waarde van het rioleringstelsel en de navenante lagere economische waarde indien dit geheel gemengd was aangelegd. De berekening is als volgt: totale riolering (25% gemengd + 75% gescheiden) = 3.500 km à 500 euro per meter = 1.750 miljoen euro als economische waarde.
Naast het vrijvervalstelsel is er natuurlijk ook nog het stelsel van gemalen en persleidingen (niet zijnde eindgemalen, die zijn in de berekening van de rwzi West al meegenomen). Deze zijn bij een gemengd stelsel juist weer groter. Voor het stelsel van eindgemalen en persleidingen zijn de meerkosten berekend op 2.170 euro per kubieke meter extra hydraulische capaciteit. Er zijn natuurlijk belangrijke (schaal)verschillen tussen het eindgemalenstelsel en de bemaling van het normale gemeentelijke rioleringstelsel. Ook zijn in het aanvoerstelsel boostergemalen toegepast die in een vrijvervalstelsel niet voorkomen. Daarom wordt een voorzichtige 2.000 euro per kubieke meter extra capaciteit aangehouden voor de rioleringsgemalen + persleidingen. De benodigde extra hydraulische capaciteit is 17.500 + 10.630 = 28.130 kubieke meter per uur. Het stelsel van gemalen en persleidingen zou dus bij een volledig gemengd stelsel 56 miljoen euro meer gekost hebben. Tenslotte is er nog de basisinspanning. Onder basisinspanning wordt in de oorspronkelijke Cuwvo-aanbeveling zowel de basisinspanning voor het gemengde stelsel als die voor het gescheiden stelsel begrepen. In de beleidspraktijk is de basisinspanning tot nu toe echter beperkt gebleven tot het gemengde stelsel. Verderop in dit artikel
Tabel 1: Benodigde extra investeringen bij volledig gemengd stelsel.
rwzi naam
West Westpoort
capaciteit (m3/h)
30.000 9.000
aangesloten oppervlak in hectaren gemengd gescheiden
1.265 76
2.063 1.519
benodigde extra capaciteit bij volledig kosten (in miljoenen euro) gemengd rwzi aanvoerstelsel stelsel
244 69
152 --
* Berekend op basis van de Cuwvo-referentiecapaciteit. ** Op basis van de bouw en aanlegkosten van rwzi West (prijspeil 2006) *** De kosten per kubieke meter zijn lager, omdat de slibverwerking op rwzi West plaatsvindt.
22
H2O / 11 - 2007
17.500* 10.630
benodigde extra investering** rwzi aanvoerstelsel
81 44***
38 23
opinie Tabel 2
besparingen in miljoen euro
extra investeringen in miljoen euro
rwzi’s lagere basisinspanning gemalen en persleidingen
186 391 56
totaal
633
gescheiden stelsel
308
Gevolgen voor de waterkwaliteit 308
Tabel 3
gebied
component
knelpunten in de toestand
Sloterbinnenpolder (Sloterplas)
nutriënten
extreem hoge fosfaatbelasting geen geen geen grotendeels klasse 2, langs rijkswegen klasse 4 slecht
zware metalen PAK overige stoffen waterbodem ecologie Gaasperdam (Gaasperplas)
nutriënten zware metalen PAK overige stoffen waterbodem ecologie
hoge nutriëntenbelasting onder de kritische grens overschrijding koper geen geen geen matig
Tabel 4
aspect
effect
motivatie
betrouwbaarheid cijfers
?
Gewerkt is met een relatief nauwkeurige berekening van de meerkosten van de rwzi in vergelijking tot de kosten op basis van kengetallen. Een vergelijking op basis van eigen nacalculatie zou nauwkeuriger zijn.
exploitatielasten
+
Deze wegen bij een rwzi zwaarder dan bij een rioleringstelsel en daarom is een gemengd stelsel ongunstiger.
vergelijking op basis van aanlegkosten i.p.v. vervangingskosten
-
Volgens de gegevens van Stichting RIONED wordt het verschil in kosten tussen gemengd en gescheiden groter als het om vervanging gaat.
kapitaalslasten
door tijdstip
door afschrijvingstermijn
+/-
Doordat het verschil in investeren in riolering en rwzi min of meer tegen elkaar opwegen, vallen verschillen in kapitaallasten, door vroeger in het één en later investeren in het ander, tegen elkaar weg.
+
Riolering wordt over een langere tijd afgeschreven dan gemalen en rwzi’s. Bij een gemengd stelsel zijn de laatste groter en dus duurder.
-
De dubbele huisaansluiting voor het gescheiden stelsel is duurder.
baggerkosten
+/-
Onduidelijk wat het verschil is bij gemengd of gescheiden stelsel.
klimaatverandering
+/-
huisaansluitingen
gaan we in op de waterkwaliteitsaspecten van de stelselkeuze en op basis daarvan is het gerechtvaardigd te veronderstellen dat de basisinspanning voor het gescheiden stelsel aanzienlijk goedkoper uitvalt dan voor het gemengde stelsel, op basis van het
Op grond van bovenstaande cijfers kan worden geconcludeerd dat indien Amsterdam in 1921 had gekozen voor een gemengd stelsel de nevenstaande balans (tabel 2) kan worden opgesteld.
afvalwaterplan Amsterdam 9.800/ha versys 119.000/ha. Als het gescheiden stelsel dus een gemengd stelsel was geweest, had de basisinspanning 3.581 (119.000-9.800) = 391 miljoen euro extra gekost.
Binnen Amsterdam liggen vier waterlichamen waarvoor ten behoeve van de KRW een globale verkenning is uitgevoerd. Twee daarvan worden qua rioleringsemissie uitsluitend beïnvloed door een gescheiden rioleringstelsel: de Sloterplas en de Gaasperplas. Dit zijn beide diepe zandwinplassen, gelegen in een grotendeels stedelijke polder. Het gescheiden rioleringstelsel loost op de polderwateren die in open verbinding staan met de plas. In nevenstaande tabel 3 zijn de knelpunten uit de globale verkenning vermeld. Voor de detailanalyse is voor beide gebieden een water- en stoffenbalans opgesteld en zijn maatregelen ontwikkeld. Voor de Sloterplas is de conclusie dat de hoge fosfaatbelasting vooral een externe oorzaak heeft. Maatregelen om deze belasting uit het gescheiden rioleringstelsel te reduceren zullen niet leiden tot een betere ecologische toestand, onder andere omdat dit maar een beperkt deel van de belasting is. Wel is als maatregel voorgesteld de regenwateruitlaten in de waterlopen met klasse 4 baggerspecie aan te pakken. Dat zijn alle drukke hoofdverkeersroutes. Voor de Gaasperplas en het daarop afwaterende stedelijk gebied zijn geen knelpunten in relatie tot het gescheiden rioleringstelsel voorzien. Voor de overschrijding van koper is geen duidelijk verband met het gescheiden stelsel, omdat dit wel voorkomt in de Gaasperplas maar niet in de vaarten waarop het gescheiden stelsel loost. Deze conclusies wijken niet af van eerdere studies over de invloed van het gescheiden rioleringstelsel in die gebieden (Waterplan Amsterdam 1993 en Optimalisatie AfvalwaterSysteem Amsterdam 1998). Het is natuurlijk niet goed mogelijk in te schatten hoe de waterkwaliteit in deze gebieden zou zijn geweest als er een gemengd rioleringstelsel (inclusief basisinspanning) zou zijn geweest. In een ander waterlichaam in Amsterdam, de stadsboezem, ligt wel een gemengd stelsel met overstorten. Dit waterlichaam wordt echter zo sterk beïnvloed door het regionale watersysteem dat een vergelijking niet op zijn plaats is. Wel kan op basis van ervaringen met de waterbodemkwaliteit in gebieden met gescheiden en gemengde stelsels gesteld worden dat klasse 3- en 4-specie vooral voorkomt in gemengde gebieden bij overstorten en in gescheiden gebieden bij zeer drukke wegen. Op basis van het bovenstaande concluderen we dat de keuze voor een gescheiden rioleringstelsel in plaats van een gemengd rioleringstelsel voor de waterkwaliteit niet onjuist is geweest.
H2O / 11 - 2007
23
stedelijke vernieuwing heel veel woongebouwen gerenoveerd en worden daarbij dit soort foute aansluitingen doorgaans opgeheven. Kortom, foute aansluitingen komen óók in het Amsterdamse gescheiden gerioleerde gebied voor. Door een overzichtelijke aansluitingsmethode en uitvoering in eigen beheer van huisaansluitingen door Waternet en door de beperkte invloed van inpandige foute aansluitingen leidt dit niet tot problemen met de waterkwaliteit. Foute lozingen op het regenwaterriool komen ook voor. Dit gaat in de praktijk meestal om olielozingen (afgewerkte olie die in de straatkolk gegooid wordt). Door de vormgeving van de regenwateruitlaten (olievang) en door voorzieningen op notoire sleutelplaatsen vormt dit geen structureel probleem meer.
Conclusies Integraal afwegen loont
In 1921 heeft het Amsterdamse gemeentebestuur een integrale afweging gemaakt voor de hele afvalwaterketen, daarbij zijn meerkosten voor riolering afgewogen tegen minder kosten voor afvalwaterzuivering. Het blijkt dat zo’n afweging op het niveau van totale kosten kan leiden tot besparingen. Winst op lange termijn bij vervangingsinvesteringen
Bij de afweging om regen- en vuilwater van elkaar te scheiden, is op korte termijn op een rioolwaterzuiveringsinstallatie nauwelijks winst te halen. De winst komt vooral op het moment dat de rwzi (of delen daarvan) vervangen of uitgebreid moet worden. Door slim combineren van vermindering van de hydraulische belasting (bijvoorbeeld door afkoppelen) met toename van het vuilwateraanbod (door bijvoorbeeld stadsuitbreidingen) kan ook bereikt worden dat investeringen uitgesteld worden.
De rioolwaterzuivering anno 2007 (foto: DigiDaan).
Buiten beschouwing gebleven Bij bovenstaande afweging zijn nog een heleboel aspecten buiten beschouwing gelaten. In tabel 4 zijn ze opgenomen en is met + of - weergegeven hoe ze de uitkomsten van deze afweging beïnvloeden.
Foute aansluitingen en lozingen op regenwaterriool Eén van de argumenten die steeds worden aangevoerd tégen het aanleggen van gescheiden rioleringstelsels is de kans op foute aansluitingen. Interessant is dus welke rol dit speelt in de beschouwde (en andere) gebieden. Noch uit de analyses voor de KRW noch uit het dagelijks beheer blijkt dat foute aansluitingen een probleem vormen in het in Amsterdam gescheiden gerioleerde gebied. Toch kan gevoegelijk aangenomen worden dat ze er wél zijn. Er is een aantal redenen waarom foute aansluitingen geen knelpunt zijn. Onder een foute aansluiting kunnen twee verschillende dingen worden verstaan: een aansluiting van de complete vuilwaterleiding op het regenwaterriool of inpandig verkeerd aangesloten afvoeren op het regenwaterriool. Wij durven te stellen dat foute aansluitingen van volledige huisaan-
24
H2O / 11 - 2007
sluitingen op het regenwaterriool nauwelijks voorkomen in het Amsterdamse gescheiden stelsel. Dat komt omdat huisaansluitingen altijd door de gemeente worden gemaakt én door gebruik van het zogeheten spinnekopsysteem (alle huisaansluitingen vinden uitsluitend plaats op de inspectieputten). Op inspectieputten van het regenwaterriool is dus de regenwaterriolering van de gebouwen aangesloten. Mocht daar per ongeluk toch een vuilwateraansluiting tussen zitten, dan wordt die door de inspectie van de riolering vroeg of laat opgemerkt als de inspectieput wordt bekeken. Waarschijnlijk - en in het verleden ook wel geconstateerd - zijn er wel inpandige foute aansluitingen. Bekend is bijvoorbeeld dat in de jaren 70, toen iedereen wasmachines kreeg en hiervoor niet altijd ruimte in huis was, deze wel eens werden aangesloten op de balkonafvoer. Het zal in de meeste gevallen echter gaan om een bijgebouwd wasbakje op een zolderkamer. De kans dat volledige toiletten fout zijn aangesloten, zonder dat dit tot verstoppingen in de regenwaterafvoer heeft geleid, is erg klein. Overigens worden nu in het kader van de
Het milieu leidt er niet onder
Overstorten van gemengde stelsels zijn, al sinds waterkwaliteit een aandachtspunt is, een voortdurend punt van discussie. Regenwateruitlaten van gescheiden stelsels zijn dat nauwelijks. Dat dit zo is, wordt ondersteund door waterkwaliteitsgegevens. NOTEN Hogenes K. (1997). Costelijck stadswater, geschiedenis van de Amsterdamse waterhuishouding. Stadsuitgeverij Amsterdam. Van Dijk J. en E. de Bruin (2006). Globale verkenning van doelen, maatregelen en kosten AGV. Waternet. Riool in Cijfers 2005-2006 (2006). Stichting RIONED. Afvalwaterplan Amsterdam (2005). Waternet.
Eilard Jacobs Ruud Cochius Richard Oudhuis (Waternet)
opinie / informatie Minicursussen riolering Stichting RIONED geeft op 20 september weer haar traditionele minicursussen. De Utrechtse Jaarbeurs is op die dag het toneel van 21 praktijkgerichte cursussen voor rioleringsbeheerders, waaronder vier nieuwe. Doordat elke cursus één dagdeel duurt, kunnen de waterbeheerders twee cursussen volgen.
Veilig werken aan gemalen en riolen Deze cursus behandelt de veiligheid bij het werken aan gemalen en riolen in de breedste zin van het woord.
•
Uitvoeren van onderhoud en renovatie Praktische cursus over het opstellen en uitvoeren van maatregelen voor (nader) onderzoek, onderhoud en renovaties aan rioleringssystemen.
•
Beheer van infiltratievoorzieningen Goed beheer is noodzakelijk om infiltratievoorzieningen goed te laten functioneren en overlast te voorkomen. Tijdens deze minicursus komen knelpunten, mogelijke oorzaken en passende oplossingen aan bod.
•
Keuze en werking van regenwaterzuiveringen (nieuw) Nut en noodzaak van de verschillende regenwaterzuiveringen worden besproken in deze cursus, geïllustreerd aan de hand van praktijkvoorbeelden en monitoringsresultaten. •
Opzetten en uitvoeren van een meetplan Voor rioolbeheerders die meer inzicht in het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel willen hebben, is deze cursus opgezet. Primair gericht op het meten van kwantiteit worden de belangrijkste keuzes voor het maken van een meetopzet onder de loep genomen.
•
O
nderstaand vindt u een overzicht van de aangeboden cursussen, verdeeld over vier blokken: beleid en regelgeving voor technici, beheer, meten en aanpakken van overlast. Actuele ontwikkelingen in beleid en regelgeving (nieuw) Deze cursus biedt een overzicht van nieuwe wetgeving, zoals de Waterwet, de grondroerdersregeling, het eigendom van huisaansluitingen (Burgerlijk Wetboek), maar ook van actueel beleid, zoals de Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Watertoets.
Samenwerking tussen gemeente en waterschap Samenwerking tussen gemeente en waterschap lijkt logisch, maar blijkt in de praktijk niet zo simpel. In deze cursus wordt het ‘spel’van samenwerking uitgelegd. •
Telemetrie en RTC Deze cursus staat in het teken van het toepassen van telemetrie en sturing bij rioolstelsels, met veel voorbeelden uit de praktijk.
•
•
Regelgeving aansluiting op het riool In deze minicursus staat de bouw- en milieuregelgeving voor de omgang met afval- en regenwater centraal.
•
GRP, BRP, OAS en waterplan, wat doet u ermee? Voor de riolering bestaan veel plannen: het gemeentelijk rioleringsplan, het basisrioleringsplan, het waterplan, optimalisatiestudies afvalwater, het afkoppelplan en het jaarplan. Zijn al die plannen wel zinvol in elke situatie? Die vraag moet beantwoord worden in deze cursus.
Invulling grondwaterzorgplicht In deze minicursus draait het om inzicht in de achtergronden, inhoud en praktische consequenties van de grondwaterzorgplicht in de Wet gemeentelijke watertaken.
•
Grondwateroverlast: techniek en oplossingen De verschillende onderzoeksmethoden om de aard en omvang van grondwaterproblemen te bepalen komen aan bod. Ook wordt aandacht besteed aan ervaringen en praktijkvoorbeelden van diverse gemeenten. •
•
Beter bouw- en woonrijp maken (nieuw) Veel problemen met wateroverlast door (regen)water kunnen voorkomen worden door de grond anders cq. beter bouw- en woonrijp te maken. In deze minicursus komen de verschillende aspecten daarvan aan de orde.
•
Leren van meldingen en klachten (nieuw) Meldingen en klachten vragen om actie, maar bieden ook veel informatie. Deze minicursus leert effectief om te gaan met de meldingen en klachten.
•
De nieuwe rioolheffing De mogelijkheden van het bestaande rioolrecht en de nieuwe (verbrede) rioolheffing komen aan bod in deze cursus.
•
Aanbesteden in de praktijk Deze cursus biedt een overzicht van de Europese en nationale regels voor aanbesteding. De cursus gaat niet inhoudelijk in op de diverse reglementen.
•
Opleveringscontrole nieuwe riolering De cursist leert hier het opgeleverde riool te toetsen aan de kwaliteitseisen in het bestek en wat te doen als het riool onverhoopt wordt afgekeurd.
•
Analyseren meetgegevens Het gebruiken van reeds verzamelde meetgegevens (converteren, controleren, verwerken en tenslotte analyseren van de data) is het onderwerp van deze cursus.
•
Regenwateroverlast: ervaringen delen Interactieve sessie waarbij de ervaringen met regenwateroverlast door de cursisten uitgewisseld en besproken worden.
•
Stankoverlast, ont- en beluchting Het openbare riool wordt van oudsher via de binnenhuisriolering en regenpijpen ont- en belucht. Dat kan stankoverlast opleveren. In deze cursus worden onder meer veel voorkomende problemen, oorzaken en oplossingen behandeld.
•
H2S: preventie en oplossingen H2S, de beruchte ‘rotte-eierenlucht’, is niet alleen onaangenaam maar kan ook schade aan beton opleveren. In deze minicursus wordt ingegaan op vragen over ontstaan en verwijderen van dit gas. •
Alle cursussen kosten voor begunstigers van Stichting RIONED 200 euro voor een halve dag en 300 euro voor de hele dag. Niet-begunstigers betalen 300 euro voor een halve dag en 600 euro voor een hele dag. Het aantal deelnemers is beperkt: aanmeldingen worden behandeld in volgorde van binnenkomst. Voor meer informatie en aanmelding: (0318) 63 11 11 of www.riool.net.
H2O / 11 - 2007
25
verenigingsnieuws een oppervlakte van 300 hectare voornaaanleg van estuariene natuur in de vorm van een gecontroleerde gereduceerde getijdenwerking geeft het gebied een nieuwe impuls voor landschap, natuur en recreatie. Initiatiefnemers van dit plan zijn de provincie Zeeland, de gemeente Sluis, een recreatieondernemer en het Zeeuws Landschap.
WATERCOLUMN
‘Mindscape’
N
u ik terug ben in de watersector zie ik met plezier dat de drinkwater- en afvalwaterwerelden verloofd zijn. Samen een blad en samen één vereniging. Mooie ontwikkeling.
Ook internationaal is de waterwereld in beweging. De grenzen tussen de verschillende waterbedrijfstakken vervagen. Aangedreven door de effecten van een steeds plattere wereld, de opkomst van nieuwe economieën en de steeds dwingender milieurandvoorwaarden waarbinnen het grote bedrijfsleven moet werken, bloeien technologische waterinnovaties op. Niks geen versnippering van kennis binnen de waterketen. Niks geen ‘appropriate technology’ in arme landen. Ambitie, hoogwaardige technologie, regie en synergie zijn het medicijn. Aanpassen aan die wereld veronderstelt veranderingsgezindheid en dynamiek. Een zekere vorm van geestelijke lenigheid ook. Inspelen op verandering. Dat laatste kan reactief of pro-actief gebeuren en het resultaat kan via evolutie of revolutie worden bereikt. Maar veranderen is in de praktijk onveranderlijk moeilijk. De mens is blijkbaar behoudend of op zijn minst conserverend. Zo hoorde ik laatst iemand zeggen dat de Nederlandse waterwereld technologisch af is...
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/NVAbureau: (070) 414 47 78. 6 juni
bijeenkomst programmagroep bestuurlijkjuridische zaken van de NVA over de Waterwet ‘s-Hertogenbosch 8 juni
bijeenkomst NVA-programmagroep 6 i.s.m. KNMI en ‘Klimaat voor Ruimte’ over de gevolgen van klimaatverandering voor het waterbeheer De Bilt 15 juni
voorjaarsvergadering KVWN Maastricht
Is er dan voor iedere verandering een nieuwe generatie kenniswerkers nodig? Je zou het gaan denken. Of hebben we juist ervaren mensen nodig om nieuwe ideeën goed te laten landen? Dat denk ik.
21 juni
Kortgeleden zat ik tijdens een etentje tegenover de hoogste onderzoeksbaas van Singapore, een gerijpte zeventiger. We hadden het over een veranderende wereld en haar ‘drivers’. En over innovatie.
5 september
symposium NVA-programmagroep 3 ‘Vergaande zuivering, wat kan en wat wil je ermee?’ Nederhorst ten Berg
workshop KVWN-commissie Watervoorziening over klimaatverandering Nieuwegein 9-12 oktober
Ik weet nu hoe het zit. Innovatie komt uit het hart en zit in het hoofd. Haar kracht put ze uit veranderingsgezindheid én (levens)ervaring.
IWA-congres over duurzaam waterhergebruik Antwerpen 30 november
Wim van Vierssen
najaarsvergadering KVWN/NVA
Verslag Watercafé Waterdunen Oranjewoud Op 15 maart vond het derde watercafé van het jongerenplatform plaats bij sponsor ingenieursbureau Oranjewoud in Almere. Onderwerp was het plan Waterdunen. Dit plan combineert de kustversterking van één van de ‘zwakke schakels’ met gebiedsontwikkeling van de kuststrook en de achterliggende polder ten westen van Breskens. In de huidige situatie heeft dit gebied met
26
H2O / 11 - 2007
De inhoudelijke avond begon met een presentatie van Marieke Vermeij. Na in het kort diverse aandachtspunten besproken te hebben, startte het interactieve deel met twee deelgroepen. Groep 1 boog zich onder leiding van Mirjam Stark over de uitdagingen die gepaard gaan met de communicatie binnen en rond het project. Groep 2 ging onder leiding van Marieke Vermeij binnen de randvoorwaarden een ontwerp maken voor de inrichting van het gebied: voldoende natuur en recreatie en natuurlijk ook een versterking van de kust. Groep 1 kwam er al gauw achter dat het een hele klus zou zijn om alle partijen, zowel binnen het project als binnen het gebied, op één lijn te krijgen. In 45 minuten had groep 1 een heel communicatieplan geschreven. In dezelfde korte tijd had groep 2 een soortgelijk wonder verricht in het maken van een ontwerp voor het gebied. Het laatste onderdeel van de avond was het plenair presenteren van de resultaten. Helaas bleek bij de presentatie dat zelfs bij een goed doordacht communicatieplan er altijd haken en ogen blijven, en dat ook het ontwerp niet geheel uitvoerbaar bleek. Marieke en Mirjam hebben de drie alternatieven van het uiteindelijke project gepresenteerd. Dit bracht natuurlijk ook de nodige discussies met zich mee, vooral tijdens de borrel.
Winnaars NVA-H2O-prijs 2006 De winnaars van de NVA-H2O-prijs 2006 zijn Rob Nieuwkamer (Witteveen+Bos), Rob van den Boomen (Witteveen+Bos), Krijn van den Herik (Waterschap Vallei & Eem) en Ernst Rijsdijk (Rijkswaterstaat IJsselmeergebied) met hun artikel ‘Bestrijding van eutrofiëring in de zuidelijke randmeren’. Vandaag, 1 juni, ontvangen zij de prijs tijdens de NVA-dag in Middelburg. In de volgende uitgave meer informatie over de NVA-H2O-prijs 2006.
Oproep voor een bijdrage aan de nieuwsbrief van IWA Geïnteresseerden worden opgeroepen een bijdrage te leveren aan de IWA-nieuwsbrief Diffuse Pollution (nummer 27, uit te brengen in juli). Een bijdrage van circa een halve pagina wordt op prijs gesteld. De inhoud van de nieuwsbrief is gericht op de aanpak van
verenigingsnieuws diffuse emissies, van onderzoek via beleid tot uitvoering (best practices). Via de nieuwsbrief kunt u aandacht vragen voor nieuwe ontwikkelingen, projecten, samenwerking, artikelen, publicaties, interessante internetadressen enzovoort. Eerste reacties graag naar Arno van Breemen, in eerste instantie de vermelding van het idee of voorstel. De einddatum voor inlevering is 29 juni. Daar het een Engelse nieuwsbrief is, tekst graag ook in het Engels aanleveren. We zijn bezig de nieuwsbrief om te vormen tot een internetbrief. Wilt u daarom de kernboodschap zoveel mogelijk in de eerste regels tekst verwerken? Voor meer informatie: (0320) 29 95 34 of per e-mail:
[email protected].
Bijzonder KVWNvoorjaarscongres over klantrelaties Het vertrouwde KVWN-voorjaarscongres is dit jaar in een bijzondere jas gegoten. De KVWN is namelijk aan de beurt om de driejaarlijkse Benelux waterdagen op 14, 15 en 16 juni te organiseren. Samen met NVA en onze partners in België en Luxemburg is afgesproken om deze bijeenkomst een meer Europees karakter te geven. Daarvoor is ook samenwerking gezocht met IWA. Tijdens het congres staat de klant centraal in thema’s als klanttevredenheid, vertrouwen, nieuwe technologie, regulering en marketing. Het congres wordt perspectiefvol afgesloten met aandacht voor de millenniumdoelen: het voorzien van mensen in ontwikkelingslanden van goed drinkwater en afvalwaterverwerking. Dit thema wordt belicht vanuit het perspectief van de waterbedrijven. Tijdens het congres zal ook de RIWA-Maas prijs worden uitgereikt, waarbij natuurlijk aansluiting wordt gezocht bij het thema van de conferentie. Op zaterdag 16 juni kan deelgenomen worden aan een excursie. De tweedaagse conferentie vindt plaats in het hart van Maastricht. WaterleidingMaatschappij Limburg is gastheer. Naast het kennisnemen van de Europese ontwikkelingen op het gebied van klantrelaties biedt de conferentie, net als het voorjaarscongres 2006 in Groningen, een goede mogelijkheid om op informele wijze collega’s uit het waterveld te ontmoeten. En WML voegt daar een mooie couleur locale aan toe, onder andere met een ontvangst in het stadhuis van Maastricht en een diner in Chateau St. Gerlach. Voor meer informatie over het programma en inschrijving wordt verwezen naar internet: www.moorga.com of (072) 589 90 62.
De KVWN-ledenvergadering zal op vrijdag 15 juni, voorafgaand aan de tweede congresdag over klantrelaties worden gehouden, van 09.00-10.00 uur in het Crown Plaza Hotel in Maastricht.
Workshop ‘Ervaringen met klimaatscenario’s in het waterbeheer’
voor NVA- of KVWN-leden 250 euro, voor studie- en gepensioneerde leden 25 euro, voor studenten 35 euro en voor niet-leden 400 euro. Aanmelden kan tot 15 juni via www.nva.net. Voor meer informatie: (035) 526 20 20.
Op vrijdag 8 juni houdt de NVA-programmagroep Grondwater en Hydrologie samen met het KNMI en het programma Klimaat voor Ruimte in De Bilt een workshop over de ervaringen met de klimaatscenario’s van het KNMI in het waterbeheer. De meest recente klimaatscenario’s dateren van mei 2006. Toen hadden de waterbeheerders hun watersystemen al doorgerekend met het zogeheten middenscenario van WB21. Inmiddels hebben RIZA en enkele adviesbureaus studies verricht naar de gevolgen van de nieuwe klimaatscenario’s voor het waterbeheer in Nederland. Wat uit die studies komt en of dat betekent dat het waterbeheer aangepast moet worden, staat centraal tijdens deze bijeenkomst. De workshop begint om 9.30 uur en eindigt rond 17.30 uur. De kosten voor NVA- of KVWN-leden bedragen 100 euro, voor studie- en gepensioneerde leden 25 euro, voor studenten 35 euro en voor niet-leden 135 euro. De inschrijftermijn eindigt vandaag, 1 juni (www.nva.net).
Symposium ‘Vergaande afvalwaterzuivering, wat kan en wat wil je er mee?’ Op donderdag 21 juni verzorgen NVAprogrammagroep Afvalwaterbehandeling, STOWA en Waternet op de rwzi Horstermeer in Nederhorst ten Berg een symposium over vergaande afvalwaterzuivering. In het najaar van 2005 discussieerde de NVA over de mogelijke consequenties van de KRW voor het zuiveringsbeheer. Inmiddels staan alle waterbeheerders op het punt concrete afwegingen te gaan maken over de noodzakelijke maatregelen. Aanvullende maatregelen op rwzi’s zijn daarbij in verschillende regio’s in beeld om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren. Daarmee kan meer vraag ontstaan naar vergaande zuiveringstechnieken. Enkele sprekers zullen hun visie geven op de vraag of een vergaande effluentkwaliteit haalbaar is, waar en wanneer dat nuttig is en aan welke randvoorwaarden dan voldaan moet worden. Tijdens de dag krijgen de deelnemers een korte rondleiding in de proefhal van rwzi Horstermeer waarin enkele pilotinstallaties opgesteld staan die een zeer goede effluentkwaliteit kunnen produceren voor nutriënten, zware metalen en organische microverontreinigingen. De bijeenkomst begint om 9.15 uur en duurt tot ongeveer 16.45 uur. De kosten bedragen
Beoordelingsrichtlijn bindend verklaard Met ingang van 1 juni is voor de verlening van het Kiwa-Keur de beoordelingsrichtlijn BRL-K14010-1/deel 1: Legionellapreventie met alternatieve technieken, deel 1: Fysische technieken inclusief beheersconcept voor de nageschakelde installatie’ bindend verklaard. Deze richtlijn kan worden besteld bij mevrouw J. Bakker: per fax (070) 414 44 22 of telefonisch: (070) 414 44 75.
Adresgegevens oud-leden gezocht voor jubileummiddag Raad van Bijstand De Nederlandse drinkwatersector speelt al vele tientallen jaren een vooraanstaande rol op het gebied van waterkwaliteitsbewaking. Een belangrijke ontwikkeling in dat opzicht was de oprichting van de Raad van Bijstand van in Kiwa-verband samenwerkende waterleidinglaboratoria, afgekort de Raad van Bijstand. Deze werd in 1947 opgericht en is altijd de denktank en het kwaliteitsgeweten van de bedrijven geweest. De Raad van Bijstand is inmiddels overgegaan in de Adviesgroep Waterkwaliteit, maar zou dit jaar 60 jaar hebben bestaan. Daar wordt bij stilgestaan tijdens een jubileummiddag op 20 juni. Het programma zal bestaan uit een terugblik op 60 jaar waterkwaliteitsbewaking en de prominente rol die de Raad van Bijstand daarin vervulde. Daarnaast zal worden ingegaan op de huidige en toekomstige waterkwaliteitsbewaking. Aansluitend zal een maaltijd worden geserveerd, zodat deze zaken nog verder kunnen worden besproken met de (oud-)collega’s. Een 60-jarig bestaan houdt in dat mensen inmiddels andere werkgevers of bezigheden kunnen hebben. Hoewel er nog een officiële uitnodiging wordt gestuurd en getracht wordt zoveel mogelijk mensen te bereiken, is het verzoek aan oud-leden van de Raad van Bijstand om hun adresgegevens door te geven aan de organisatie. Dit kan bij Gemma van Beusekom van Kiwa Water Research, Postbus 1072, 3430 BB Nieuwegein. Voor meer informatie: (030) 606 97 40.
H2O / 11 - 2007
27
8&3 , &/ .& 5 8"5 & 3 7PPSEFTFDUPS8BUFSLFUFO[JKOXJKPQ[PFLOBBSFFO
# & - & * % 4 . & % & 8 & 3 , & 3 " ' 7 " - 8 " 5 & 3 , & 5 & / @
7 .
70036631&38&&, ;80--&
'VODUJFJOIPVE *OEF[FGVODUJF[PSHKFWPPSPOEFS[PFLOBBSFFONBBUTDIBQQFMJKLF PQUJNBMFJOSJDIUJOHFOCFIFFSWBOEFBGWBMXBUFSLFUFO+FESBBHUCJK BBOEFPOUXJLLFMJOHFOBDUVBMJTBUJFWBOIFUSJPMFSJOHTCFMFJE0PLIFCKF FFOBDUJFWFSPMJOIFUPOEFSIPVEFOWBODPOUBDUFONFUHFNFFOUFOPWFS BGWBMXBUFSLFUFOWSBBHTUVLLFOFOBEWJTFFSKFHFNFFOUFOCJKQMBOWPSNJOH
4BMBSJTJOEJDBUJF 8JKCJFEFOKFFFONBYJNVNTBMBSJTWBOé TDIBBM CSVUP QFSNBBOE *OGPSNBUJF ,JKLWPPSNFFSJOGPSNBUJFPQ XXXXHTOMWBDBUVSF
'VODUJFFJTFO 8JKHBBOFSWBOVJUEBUKFCFTDIJLUPWFSFFODJWJFMUFDIOJTDIFBDIUFS HSPOEFO)#0XFSLFOEFOLOJWFBVNFUNJOJNBBMUXFFKBBSSFMFWBOUF XFSLFSWBSJOH "DRVJTJUJFOBWEF[FBEWFSUFOUJFXPSEUOJFUPQQSJKTHFTUFME
E r
De helft van Nederland ligt onder de zeespiegel; in Nederland leven we met water. Het is overal: in rivieren en sloten, in de lucht en in ons huis. Het water hóórt bij ons. Dijken zorgen voor onze veiligheid. Sluizen, stuwen en gemalen regelen de waterstanden bij droogte of wateroverlast. Afvalwater wordt gezuiverd en het water in beken, sloten en rivieren blijft van goede kwaliteit. Dát is het werk van het waterschap. Klantgerichtheid, duidelijkheid en samenwerking zijn speerpunten van het waterschap. Als werkgever biedt het waterschap een aantrekkelijk pakket arbeidsvoorwaarden, o.a. flexibele werktijden, kinderopvangregeling en een structurele eindejaarsuitkering.
z i t
w e r k
i n
w a t e r
Medewerker integraal waterbeheer m/v 37 uur per week Creatieve en gedreven adviseur; modelleur hydrologie; uitvoeringsgerichte gebiedsstudies; beleidsondersteunend onderzoek; specialistische en praktische kennis van hydrologie en/of hydraulica; oppervlakte- en grondwatermodellen. Maximaal € 3.223,-- bruto per maand bij een volledig dienstverband, met een mogelijke uitloop naar € 3.553,-- bruto per maand. Het betreft vooralsnog een tijdelijke aanstelling voor de duur van 3 jaar. Een uitvoerige beschrijving vind je op onze website www.brabantsedelta.nl.
Kees Peerdeman, senior medewerker integraal waterbeheer, tel. (076) 564 14 05. De sollicitatiegesprekken staan gepland op 26 juni 2007. De uitnodigingen hiervoor worden op 20 juni 2007 verstuurd.
Reageren op deze vacature? Stuur je sollicitatie onder vermelding van vacaturenummer 07/13 vóór 19 juni 2007 naar waterschap Brabantse Delta, t.a.v. Edwin van Ravenstein, Postbus 5520, 4801 DZ Breda of mail je brief naar
[email protected]. Acquisitie wordt niet op prijs gesteld.
Interesse? Voor meer informatie over de functie kun je contact opnemen met Guido Waajen, afdelingshoofd Onderzoek, tel. (076) 564 15 10 of met
Wa t e r k l e u r t h e t l e v e n
platform
Jelle Pruim, Friesland Foods Cheese Jans Kruit, Royal Haskoning Rob van Gennip, Friesland Foods
Stabiele fosfaat- en stikstofverwijdering van zuivelafvalwater is mogelijk Voor Friesland Foods vormt water een essentieel onderdeel van het productieproces. Het bedrijf wil op haar productielocaties het waterverbruik terugdringen zonder daarbij concessies te doen aan de productveiligheid en -kwaliteit. Deze waterbesparing moet via brongerichte maatregelen worden gerealiseerd. Op de productielocatie in Marum wordt het afvalwater gezuiverd in een laag belaste actiefslibinstallatie die door eigen personeel wordt beheerd. De afgelopen jaren heeft men in Marum zich ingespannen om zonder ingrijpende aanpassingen van de zuiveringsinstallatie tegen verantwoorde kosten te voldoen aan de nieuwe lokale eisen voor fosfaat- en stikstofverwijdering. De uiteindelijke oplossing wijkt af van hetgeen gangbaar is. De afvalwaterzuiveringsinstallatie in Marum Het ruwe afvalwater wordt behandeld in een laag belaste actiefslibinstallatie. De belangrijkste dimensioneringsgrondslagen en het processchema zijn respectievelijk weergegeven in tabel 1 en afbeelding 1. De actiefslibreactoren kunnen zowel parallel als in serie worden bedreven. Een calamiteitentank is opgenomen om de reactoren te vrijwaren van stootsgewijze aanvoeren van afvalwater met relatief hoge CZV-waarden of een te hoge of te lage pH. Voor de verwijdering van fosfaat wordt aluminiumchloride gedoseerd. Het effluent wordt geloosd op oppervlaktewater dat in beheer is van het Waterschap Noorderzijlvest. De awzi is ontworpen om te voldoen aan de volgende effluenteisen: maximaal 20 mg/l BZV, minimaal 70 procent Nkj-reductie en maximaal 30 mg/l zwevende stof.
Awzi Marum met op de voorgrond de voordenitrificatiereactor.
F
riesland Foods Cheese produceert kaas uit melk. De nevenproducten worden afgevoerd. De room en de geconcentreerde wei worden op andere locaties verwerkt tot hoogwaardige kwaliteitsproducten. Het afvalwater dat overblijft, bevat relatief hoge gehaltes aan
fosfaat en nitraat. Het fosfaat is afkomstig van melkbestandelen uit het productieproces en reinigingsmiddelen. Het nitraat is voornamelijk afkomstig van salpeterzuur dat een noodzakelijk reinigingsmiddel is voor het schoonmaken van productieinstallaties.
De awzi is op basis van de gemiddelde CZV-vracht volbelast. In het influent kunnen de nitraatconcentraties oplopen van 5 mg/l normaal naar meer dan 120 mg/l. De fosfaat- en ammoniumconcentraties kunnen respectievelijk variëren van 35 tot 65 P-totaal mg/l en 50 tot 80 Nkj mg/l. De BZV-eis wordt eenvoudig gehaald en de fosfaatverwijdering bedraagt met simultane precipitatie met poly-AlCl3 85 tot 90 procent. Gezien de hoge CZV/N-verhouding (meer dan 20) wordt al het stikstof verwijderd door de slibgroei.
H2O / 11 - 2007
29
Tabel 1. Dimensioneringsgrondslagen afvalwaterzuiveringsinstallatie.
parameter/onderdeel
ontwerpbelasting CZV-vracht vervuilingseenheden hydraulische belasting
waarde (en eenheid) Afb. 1: Verloop P-totaal in het effluent in de periode 2003-2006.
2.000 kg/d 16.500 75 m3 / h
calamiteitentank
100 m3
contacttank
40 m3
actiefslibreactoren volume temperatuur slibgehalte slibbelasting
2 x 2.915 m3 20-30°C 4 kg ds/m3 0,085 kg CZV/ kg ds.d slibleeftijd 30 dagen slibproductie 750 kg ds/s OC-oppervlaktebeluchters 2 x 160 kg/O2/h
nabezinktank diameter oppervlaktebelasting retourslibdebiet
14 meter 0,3 m/h 75 m3/h
slibbuffertanks
2 x 480 m3
Vrijwel alleen de nitraatvracht moet microbiologisch worden omgezet in stikstofgas.
Nieuwe effluenteisen en aanpassingen procesconfiguratie In 2000 zijn door Waterschap Noorderzijlvest aan Friesland Foods Cheese aanvullende effluenteisen geformuleerd waaraan per 1 januari 2003 moest worden voldaan: maximaal 10 mg/l Nkj, maximaal 15 mg/l NO3-N en maximaal 10 mg/l P-totaal. De zuivering voldeed niet altijd aan de nieuwe N-totaaleis. De oorzaak lag bij pieklozingen van salpeterzuur. Ook werd af en toe de P-totaaleis overschreden. Het bedrijf wilde de nieuwe effluenteisen halen tegen minimale investeringskosten. Royal Haskoning hielp bij de systeemkeuze, het ontwerp en de systeemanalyse van de bedrijfsvoering gedurende de afgelopen jaren. In 2001 en 2002 is getracht door verandering van het beluchtingsregime simultane en intermitterende denitrificatie te introduceren. Na aanvankelijk succes moest door verhoging van het afvalwateraanbod een dermate grote anoxische periode worden aangehouden dat schuimproblemen en slibuitspoeling optraden. De oorzaak van deze fenomenen was de aanwezigheid van licht slib. Om de nieuwe N-totaaleis te bewerkstelligen is een technologisch modelonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de mogelijkheden van een stabiele denitrificatie.
30
H2O / 11 - 2007
Afb. 2: Verloop nitraat in het effluent in de periode 2003-2006.
Op basis van het modelonderzoek werd geconcludeerd dat zelfs bij piekconcentraties in het influent van 120 mg NO3-N/l en maximale CZV-vracht het volume van de bestaande actiefslibreactoren ruim voldoende is om de nieuwe lozingeisen te halen. De bestaande installatie is echter volledig gemengd en gevoelig voor licht slib bij een laag zuurstofregime. De oplossing werd derhalve gezocht in voordenitrificatie. Op basis van laboratoriumexperimenten werd geconcludeerd dat een voordenitrifcatiereactor met een volume van maximaal 1.000 kubieke meter noodzakelijk is voor de verwijdering van een pieklozing van nitraat. Op basis van de beschikbare procesreactoren en slibopslagcapaciteit is gekozen om één bestaande slibbuffertank aan te passen tot een voordenitrificatiereactor met een volume van 480 kubieke meter. Met een geleidelijke afvoer van afvalwater en beter gebruik van de calamiteitentank werd ingezet op een verwijdering van de nominale nitraatvracht (komt overeen met circa 50 mg NO3-N/l). Pieklozingen van nitraat zouden dan in de actiefslibreactoren moeten worden verwijderd. De actiefslibreactoren kunnen het beste in serie bedreven worden waarbij in de eerste reactor een laag zuurstofgehalte van 0,2-1,2 mg/l kan worden aangehouden. De aangepaste awzi is weergegeven in afbeelding 1.
denitrificatie op gang gekomen en kon de N-totaaleis van 15 mg/l eenvoudig worden gehaald. Perioden van onder de 10 mg/l waren geen zeldzaamheid. Vanaf mei 2003 werd de lozingseis echter overtreden. Ook traden verhoogde P-totaalpieken op. Vanaf medio 2003 kwamen de nieuwe lozingseisen voor nitraat en fosfaat niet meer in beeld. Toen begon een intensieve zoektocht naar de mogelijke oorzaken en oplossingen. De volgende oorzaken konden na een systeemanalyse van de bedrijfsvoering worden aangewezen: •
•
Resultaten awzi met voordenitrificatiereactor in 2003 Eind 2002 zijn de aanpassingen uitgevoerd. Vanaf januari 2003 is direct een uitstekende
•
In april en mei 2003 werden warme condensaatstromen met lage pH-waarden over de awzi geleid. Deze stromen veroorzaakten een reductie van de contactijd in de voordenitrificatiereactor; Door toepassing van een geconcentreerder schoonmaakmiddel werd aanvankelijk bij gelijkblijvend gebruik meer fosfaat in het influent geconstateerd. De doseerpomp van de chemicaliën stond op een vaste instelling en derhalve was meestal sprake van een onderdosering. Tevens werd geëxperimenteerd met een ander chemicalie: natriumaluminaat. De gewenste fosfaatverwijdering bleef achter ten opzichte van het gebruik van polyAlCl3; Door verhoging van de productie traden meer incidentele pekellozingen op. Pekel-
platform
Afb. 3: Procesconfiguratie in 2002 en 2006.
Nitraatverwijdering
behoorlijk overschreden, tot wel 100 mg/l. Daar de maximale nitraatconcentratie in het influent niet hoger was dan 120 mg/l, moesten opnieuw de influentkarakteristieken en procescondities worden geanalyseerd. Hieruit bleek uiteindelijk dat het zuurstofgehalte van het retourslib soms kon oplopen tot boven de 5 mg/l. Dit resulteerde in een matige tot slechte denitrificatie. Daarnaast bleek uit een trendanalyse tussen 2003 en 2004 dat de vuilvrachtconcentratie in het influent op CZV-basis vooral in de eerste helft van 2004 lager was dan dezelfde periode in 2003. Bovengenoemde oorzaken zorgden ervoor dat de denitrificatie in 2004 niet op gang kwam. Daar in de tweede helft van 2004 de CZV-vracht in het influent nog lager was, werd besloten tot een proefperiode met gerichte dosering van specifieke afvalwaterstromen in de retourslibput. Hiertoe werd de calamiteitentank gebruikt als opslagbuffer. De dosering zorgde ervoor dat de nitraatconcentraties eind 2004 daalden richting de gewenste effluenteis. De nitraateis kleiner dan 15 mg/l werd eindelijk gehaald en gecontinueerd. In de rest van 2005 en 2006 werd dosering van influent uit de calimiteitenbuffer definitief gemaakt, waarbij de dosering werd gekoppeld aan het zuurstofgehalte van het retourslib. Het eindeffect is dat de voordenitrificatiereactor altijd zuurstofloos retourslib ontvangt, waardoor een stabiele denitrificatie ontstaat met een maximale contacttijd.
Ondanks de bovengenoemde duurzame oplossingen is in 2004 nooit de nitraateis gehaald (zie afbeelding 2). Deze eis werd
De procesconfiguraties in 2002 en 2006 zijn weergegeven in afbeelding 3.
lozingen verhogen de fosfaatconcentraties in het influent en remmen de denitrificatie indien de biomassa niet voldoende geadapteerd is; •
De retourslibpompen functioneerden vanaf de zomerperiode niet optimaal ten gevolge van slijtage, waardoor niet altijd voldoende slib in de voordenitrificatiereactor aanwezig was.
Het duurde tot eind 2003 voordat alle oorzaken duidelijk waren en duurzame oplossingen gevonden waren, zoals afkoppeling van condensaatstromen, goed gebruik van schoonmaakmiddelen, optimalisatie van de poly-AlCl3-dosering, vervanging van de slibretourpompen en plaatsing van extra pekelbuffers.
Resultaten awzi met voordenitrificatiereactor in 20042006 Fosfaatverwijdering
In de periode 2004-2006 werd niet meer geëxperimenteerd met het type chemicaliën en het ‘goodhouse keeping’ kon worden gehandhaafd. De P-totaaleis kan tot op vandaag goed worden gehaald. Het verloop van de P-totaal in het effluent is weergegeven in afbeelding 1.
Conclusies Een stabiele fosfaat- en stikstofverwijdering van zuivelafvalwater blijkt met een aangepaste methode binnen de bestaande systeemgrenzen goed mogelijk. Friesland Foods Cheese in Marum voldoet nu volledig aan de gestelde effluenteisen. Hierbij is ondanks een redelijk constant aanvoerdebiet maar een fluctuerende vuilvracht ten gevolge van veranderde productieprocessen soms veel tijd nodig geweest om de juiste stabiliteit te creëren en te handhaven. Met de geleverde inspanningen is voor de aangepaste procesconfiguratie in relatie tot de gestelde effluenteisen het maximale gerealiseerd wat bedrijfseconomisch mogelijk is.
H2O / 11 - 2007
31
Antoine Freijters, PWN Martin Klein Arfman, PWN Jørgen Best, Witteveen+Bos
Volautomatische ‘anticiperende’ distributieregeling bij PWN Drinkwaterbedrijf PWN werkt sinds kort met een zogeheten anticiperende volautomatische distributieregeling. Anticiperend houdt in dat kennis van het specifieke distributieproces van PWN, hydraulische kennis, kennis van pompen en regeltechniek gecombineerd is tot een robuuste distributieregeling. De regeling zorgt ervoor dat het afgenomen water nauwkeurig verdeeld wordt over de verschillende pompstations, een constante druk in het distributienet wordt gehandhaafd en drukschommelingen als gevolg van het bij- en afschakelen van pompen volledig weggewerkt worden.
I
n het grootste deel van de provincie Noord-Holland ontbreekt het aan duurzame grondwaterbronnen voor de eenvoudige productie van drinkwater. PWN is daarom aangewezen op grootschalige productie van drinkwater uit oppervlaktewater. De locatie van de bronnen (IJsselmeer en Rijn) en de duinen voor het infiltratieproces, gecombineerd met het streven naar efficiënte zuiveringsfabrieken (in verband met schaalvoordelen) leidde ertoe dat PWN over een beperkt aantal grote zuiveEen leidingbreuk.
32
H2O / 11 - 2007
ringsstations beschikt. Automatisch volgt hieruit dat de voorzieningsgebieden ook groot zijn. Om leveringszekerheid richting de klant te waarborgen, leveren minimaal twee pompstations drinkwater op de grote voorzieningsgebieden, hetgeen resulteert in een complex transport- en distributieproces, waarbij pompstations elkaar beïnvloeden.
werd de inzet van productiemiddelen en de druk in het net handmatig geregeld door de bedrijfsvoerder. Nu verloopt dit volledig automatisch. Het afgelopen jaar is het transport- en distributieproces nauwkeurig geëvalueerd en geoptimaliseerd. Dit resulteerde in een nieuwe volautomatische anticiperende distributieregeling.
In 2005 is PWN overgegaan van handmatige bedrijfsvoering op een volautomatische bedrijfsvoering volgens Plenty1. Voorheen
Voor het ontwerpen van de nieuwe distributieregeling zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd: • Drukschommelingen kunnen leiden tot leidingbreuken. Ze kunnen onder andere ontstaan ten gevolge van een wijzigende afzet, bij het op- en aftoeren van pompen en bij het in- en uitschakelen van pompen. Daarnaast geldt dat door de dynamiek in een voorzieningsgebied een gewenste druk in het net door de regeling nooit exact gehaald wordt. De regelaar zal rond de drukwenswaarde schommelen. Als pompstations elkaar beïnvloeden, kunnen deze schommelingen groter worden. Als de regeling te ver doorschiet en de schommelingen steeds groter worden, is sprake van regelinstabiliteit en kunnen onaanvaardbaar hoge (en lage) drukken optreden. Juist het onder alle omstandigheden moeten beheersen van de regelingen maakt dit aspect complex; • In de grote voorzieningsgebieden van PWN bestaat een grote variatie tussen leveringssituaties bij hoog- en laagverbruik. Uiteindelijk is het streven om in alle leveringssituaties overal een aanvaardbare druk te verkrijgen en drukschommelingen bij klanten te minimaliseren. Bij hoogverbruik zijn af pompstation hoge drukken benodigd. ‘s Nachts bij laagverbruik kan
platform
•
volstaan worden met lagere drukken. Nog los van energieverspilling was bij de grote voorzieningsgebieden geen druk af pompstation in te stellen die zowel ‘s nachts voldoende laag als overdag voldoende hoog was. Gekozen is om te gaan regelen op maatgevende punten in de voorzieningsgebieden, ver verwijderd van de pompstations (zie het kader voor een sterk vereenvoudigd model van de opzet in een voorzieningsgebied); Op basis van een etmaalprognose wordt per pompstation volgens een van te voren bepaald leveringspercentage een hoeveelheid drinkwater geproduceerd in 24 uur. Om ervoor te zorgen dat aan het einde van elk etmaal deze pompstations de door hun geproduceerde hoeveelheden hebben geleverd, dient het distributieproces in dezelfde ‘verhouding’ plaats te vinden als het productieproces. Plenty Control verdeelt de geprognosticeerde productie over de verschillende productielocaties. Het transport van drinkwater moet in dezelfde verhouding plaatsvinden. Dit wordt gerealiseerd door deze pompstations op kwartierbasis in een onderling vaste verhouding water te laten distribueren. Dit heeft als extra voordeel dat in pendelgebieden, waarin verschillende waterkwaliteiten kunnen mengen, veranderingen van stromingsrichting worden geminimaliseerd en dat de reinwaterkelders evenredig worden belast. Hierbij is een pompstation verantwoordelijk voor het in stand houden van de druk en is het/de andere pompstation(s) alleen verantwoordelijk voor de levering van zijn opgegeven percentage.
De nieuwe distributieregeling De hier beschreven distributieregeling kan in principe in bestaande procesautomatisering worden ondergebracht en vergt dus geen separate hardware, zoals een industriële PC. Omdat gebruikelijke regeltechnische oplossingen niet leiden tot het gewenste resultaat, is de nieuwe distributieregeling ontworpen. Deze voorziet onder meer in het regelen op basis van netdruk, het stootloos overschakelen en het gelijkmatig verdelen van fluctuaties in het voorzieningsgebied.
Onderstaand is schematisch een voorzieningsgebied met twee pompstations gegeven: één pompstation wordt op netdruk (in het voorzieningsgebied) of persdruk (bij het pompstation) geregeld; de andere(n) op debiet (Q). Afhankelijk van de weerstand in de verschillende leidingen bevinden de pompstations zich in een meer parallelle configuratie (bovenste schematische verbinding heeft dan een lage weerstand) of tegen over elkaar (bovenste schematische verbinding ontbreekt of heeft een hoge weerstand). De afstand tot de klant, de aard van de regeling (netdruk of persdruk) en onderlinge configuratie beïnvloeden wederzijdse verstoring en het regelgedrag.
Waterslagketel
Waterslagketel
Q p
p
N-/P-pompstation
Q
Q-pompstation
N
Klant
Afb. 1.
Door de actuele netdruk (in het voorzieningsgebied) en de persdruk (af pompstation) te vergelijken, kan bij benadering berekend worden hoever, direct in één stap, de pompen moeten worden bijgestuurd om de gewenste druk in het voorzieningsgebied te handhaven. Een zeer rustige ‘klassieke’ regeling zorgt voor fijn regelen. Door het anticiperende karakter van deze gecombineerde regeling en sturing ontstaat een zeer robuuste en snelle netdrukregeling. Het stootloos overschakelen bij het bij- of afschakelen van pompen
Het inschakelen van een extra pomp leidt,
zonder maatregelen, altijd tot een zekere drukpiek (zie afbeelding 2). Pas als de extra pomp een bijdrage levert en de druk boven de wenswaarde heeft gestuwd, zal de regeling de reeds draaiende pompen gaan aftoeren. Deze drukschommelingen verstoren de distributieregeling en vormen een potentieel risico op regelinstabiliteit met extreme drukpieken tot gevolg. Om gegarandeerd zonder drukstoten de pompen voldoende snel bij- en af te kunnen schakelen, is een stootloze pompoverschakeling ontworpen. De reeds in bedrijf zijnde pomp(en) anticiperen op een bij geschakelde extra pomp door op het juiste moment met
Afb. 2.
Het regelen op basis van netdruk
Op een maatgevend punt in het voorzieningsgebied wordt de druk op een constante waarde geregeld. De fysieke afstand van de pompstations alsmede de dempende werking van waterslagketels maakt dat de netdruk sterk vertraagd reageert op het op- en aftoeren van pompen. Het gevolg is dat, zonder tegenmaatregelen, een regeling neigt naar doorschieten. Zolang de regeling de aangepaste druk nog niet heeft gezien, zal de pomp immers verder worden op- of afgetoerd. Om dit doorschot (regelinstabiliteit) te voorkomen, zou een zeer trage regeling noodzakelijk zijn. Zo’n regeling kan in de grote voorzieningsgebieden van PWN de steile ochtendpieken niet volgen. De wederzijdse beïnvloeding van de verschillende pompstations verergert de problematiek verder. Om toch goed te kunnen regelen, is de anticiperende netdrukregeling ontworpen.
H2O / 11 - 2007
33
het juiste snelheidsverloop af te toeren. Om het juiste verloop te bepalen, is kennis van pomp- en regeltechniek gecombineerd. Het resultaat is een volledig stootloze overgang zonder verstoring van druk, debiet en regeling. Tijdens het overschakelen kan de distributieregeling zodoende ongestoord en ononderbroken doorgang vinden. De gehele procedure duurt maximaal enkele minuten.
bereikt de op debiet geregelde pompstations al met het uiteindelijk benodigde toerental draaien. Een zeer rustige klassieke regeling zorgt voor fijn regelen om zo nauwkeurig mogelijk het gewenste debiet te behalen. Het resultaat van de anticiperende debietregeling is dat de verschillende regelingen (druk en debiet) in het distributiegebied elkaar gegarandeerd niet meer verstoren.
Het gelijkmatig verdelen van fluctuaties in het voorzieningsgebied
Bovenstaande voorbeelden van de functionaliteit van de anticiperende volautomatische distributieregeling van PWN laat zich niet implementeren met de tot nu toe gebruikelijke regeltechniek. Deze houdt rekening met bekend systeemgedrag en is gerealiseerd door het combineren van hydraulica, pomptechniek en regeltechniek.
Het is noodzakelijk dat de verschillende pompstations in een door Plenty Control opgelegde vaste verhouding water distribueren. Om dit te bereiken regelt één pompstation de druk en de andere pompstation(s) leveren een percentage van de totale actuele de vraag in het distributiegebied. Dit percentage komt overeen met de verdeling van de prognose over de verschillende pompstations. Dit debiet wordt ieder kwartier aangepast (P/Q-regeling). Het probleem dat zich daarbij kan voordoen, is dat de debiet- en drukregelingen elkaar af en toe versterken en af en toe juist tegenwerken. Het resultaat is dat de regeling van het totale voorzieningsgebied, onder specifieke omstandigheden, instabiel dreigt te worden met drukpieken als gevolg. Om toch pompstations gegarandeerd stabiel op debiet te kunnen regelen, wordt een anticiperende debietsturing toegepast. De debietsturing rekent op basis van de bekende pompeigenschappen en opgegeven wenswaarden en systeemparameters uit hoeveel pompen met welk toerental moeten draaien om uiteindelijk het gewenste debiet te verkrijgen. Dit betekent dat zelfs als het op druk geregelde pompstation nog niet de juiste druk heeft
Uitwerking van specifiek toegepaste regeltechniek Netdrukregeling met adaptatie
Het probleem bij netdrukregelingen is de gevoeligheid voor instabiliteit (dus risico op regelinstabiliteit en schade of het slecht handhaven van de druk in het voorzieningsgebied). Door rekening te houden met het hydraulische gedrag en pompeigenschappen is een stabiele regeling mogelijk. De netdrukregeling met adaptie anticipeert op de volgende wijze op het systeemgedrag: • De opvoerhoogte van een pomp varieert bij benadering kwadratisch met het toerental van de pompen. Door worteltrekken over de uitgang van de regeling wordt een min of meer lineaire relatie tussen de aansturing van de netdrukregelaar en de druk verkregen. Een regelaar functioneert veel beter bij een lineair verband. Deze maatregel is zeker ook voor andere regelingen inzetbaar;
Gebruikelijke regeltechnische oplossingen In de in distributieregelingen gebruikte regeltechniek wordt een proces meestal als blackbox benaderd. Gesimplificeerd komt het gedrag van de regelaar er op neer dat hij op basis van een verschil tussen een gewenste waarde en gemeten waarde de pomp met kleine stapjes bijstelt. Bij het instellen van regelaars wordt nagegaan hoe het proces reageert op een verandering in toerental en op basis daarvan of met op goed geluk worden de regelparameters (onder andere de grootte van stapjes) ingesteld. Als zich in de regeling complicaties voordoen, moeten compromissen worden gesloten. Voorbeelden hiervan zijn: • Om meerdere pompstations op een voorzieningsgebied te kunnen bedrijven, wordt meestal één pompstation op druk bedreven. De overige pompstations worden op een vast debiet bedreven. Het gevolg is dat alle variaties in vraag volledig door het druk geregelde pompstation moeten worden opgevangen. Hierdoor zal in een ochtendpiek het druk geregelde pompstation verhoudingsgewijs veel water leveren en kunnen in het voorzieningsgebied grote pendelgebieden ontstaan waar de stromingsrichting zich omkeert en de lokale verblijftijden fors kunnen toenemen. Aantrekkelijker zou zijn als de fluctuaties gelijkmatiger zouden worden verdeeld. Dit leidt zowel tot een gelijkmatiger productie als tot reductie van transportverliezen, minder overcapaciteit in reinwaterberging em een makkelijker verdeling van de vraag over in te zetten productiemiddelen; • Als de regeling onrustig is (druk schommelt), wordt de onrust bestreden door de regeling trager te maken. Deze traagheid leidt er echter toe dat de regeling veranderingen in vraag en druk slechts traag kan volgen. Om een bij toenemende vraag dalende druk op te vangen, wordt vervolgens vaak de drukwenswaarde verhoogd; • De druk in het leidingnet wordt bepaald door de druk bij het pompstation verminderd met de hydraulische verliezen, die verliezen variëren over de dag. Overdag optredende grote hydraulische verliezen worden opgevangen door overdag het pompstation op een hogere druk te bedrijven dan ‘s nachts. Het schakelen in druk geschiedt al dan niet handmatig.
34
H2O / 11 - 2007
•
De verhouding tussen de druk af pompstation en de gemeten netdruk is een maat voor de verhouding tussen de hydraulische verliezen vanaf het pompstation en de hydraulische verliezen vanaf het netdrukmeetpunt. Willen we de netdruk op een bepaald niveau handhaven, weten we op basis van deze verhouding met hoeveel we de druk af pompstation moeten verhogen. Omdat we de relatie tussen de druk en het toerental van de pompen kennen (zie vorige punt) weten we ook met hoeveel we de uitgang van de regelaar moeten verhogen om de bekende drukverhoging af pompstation (en daarmee samenhangende netdrukverhoging) te bewerkstelligen. Deze laatste correctie op de uitgang van de regelaar heet adaptatie van de regelaar.
Samenvattend: een toename in vraag zal leiden tot een daling in netdruk en het verschuiven van besproken verhouding, op basis waarvan de uitgang van de regelaar vrijwel ‘instantaan’ gecorrigeerd kan worden. Het corrigeren van de uitgang van de regelaar op basis van deze verhouding heet adaptatie. Wat resulteert is een regelaar die door lineariteit en adaptatie weinig te doen heeft en dus zeer rustig en stabiel kan worden ingesteld. In- en uitschakelen van pompen
In een distributieregeling met toerengeregelde pompen wordt de druk geregeld door aanpassing van het toerental. Als een extra pomp wordt bijgeschakeld, zal de druk ongewenst toenemen doordat de ingeschakelde pomp een extra bijdrage levert. De regelaar zal deze toegenomen druk (te langzaam) corrigeren. Het gevolg is een drukstoot die de regelingen van andere pompstations beïnvloedt. De bijschakelende pomp wordt pas opgenomen in de regeling nadat hij een bijdrage levert, wat dus altijd resulteert in een piek in de druk. Een pompoverschakeling zonder drukstoten is te bereiken door de pompen die reeds in bedrijf zijn en in de regeling zitten, gecontroleerd omlaag te toeren. Dit kan dusdanig dat het effect van een optoerende pomp vrijwel volledig wordt gecompenseerd door het gecontroleerd aftoeren van de reeds draaiende pompen. Of anders gesteld: de regelaar gaat onveranderd door met regelen, de druk blijft constant doordat het effect van de bijschakelende pomp volledig wordt gecompenseerd in een tussenliggende functie. Om zonder drukstoten te kunnen overschakelen, moeten twee vraagstukken worden opgelost: • Bij welk toerental begint de ingeschakelde pomp een bijdrage te leveren (wordt er water verpompt)? Aangezien een kwadratisch verband bestaat tussen toerental en druk, kan dit punt berekend worden met een tweedegraads vergelijking; • Volgens welke relatie moeten de reeds in bedrijf zijnde pompen teruggenomen worden? Aangezien pompcurves goed te benaderen zijn met een tweedegraads vergelijking en de actuele opvoerhoogte
platform bekend is, is ook dit vraagstuk wiskundig oplosbaar. Samenvattend komt de oplossing er op neer dat de in te schakelen pomp versneld wordt opgetoerd tot een met een tweedegraads vergelijking berekend toerental waarbij de pomp nog net geen water levert. Vervolgens worden de andere pompen met een tweedegraads functie afgetoerd in verhouding tot het momentane toerental van de optoerende pomp. Of samengevat: met toepassing van eenvoudige wiskunde is het drukeffect van een optoerende pomp te elimineren. Anticiperende debietregeling
Om pompstations in een vaste verhouding of sowieso stabiel binnen een voorzieningsgebied te laten distribueren, wordt gebruik gemaakt van een cascade-regeling. Eén pompstation regelt de druk in het distributienet. De andere pompstations regelen op een debiet dat in een vaste verhouding staat met de totale vraag in het voorzieningsgebied. Geleverd wordt een percentage van de totale vraag van het voorgaande kwartier. Om dit te bereiken is een debietregeling noodzakelijk die zich niet laat verstoren door het regelgedrag van het op druk geregelde pompstation. Debietregelingen in deze combinatie zijn moeilijk, onder alle omstandigheden (zie kader), stabiel te krijgen, zeker in het geval van PWN. Het volgende concept voorziet in een gegarandeerd stabiele debietregeling. Als het debietgeregelde pompstation niet reageert op drukveranderingen van het op druk geregelde pompstation, is wederzijdse interactie tussen de pompstations volledig uitgesloten. Het negeren van drukveranderingen kan uitsluitend als door het debiet geregelde pompstation niet (direct) gereageerd wordt op druk-, debiet- of andere metingen. Voorwaarde is echter wel dat het pompstation het juiste aantal pompen op het juiste toerental aanstuurt, zodat een juist debiet resulteert. Dit kan als de pompen
Onderstaand is het principe van de aangepaste regeling schematisch weergegeven: lineariteit met behulp van de wortelfunctie, adaptatie op basis van net- en persdruk en het ingrijpen van het pompoverschakelen.
Universeel
Netdruk Regelaar P/N Adaptatie
Linearisatie E
H +
P Term
“Z”
+ +
-
“R” +
“Rovrg”
“Uovrg”
+ “Rcorr”
ND I Term
Pomp Schakelen
“Uschak”
(bron: Loop-Doctor)
Afb. 3. met H = netdruk wenswaarde, ND = gemeten netdruk (ongefilterd), P/N = gefilterde verhouding persdruk/ netdruk, Z = de uitgang van de regeling voor adaptatie, R = de uitgang van de regeling na adaptatie, Rcorr = de correctie van de uitsturing van de regeling voor het overschakelen van pompen, Uschak = de aansturing van de in/uit te schakelen pomp, Rovrg = de gecorrigeerde uitgang van de andere pompen voor linearisatie, Uovrg = de uitgang voor aansturing van de andere pompen.
op het debietgeregelde pompstation aangestuurd worden op basis van een berekend toerental (dus zonder directe reactie op de momentane druk of debiet). Er wordt wel bijgeregeld op debiet, weliswaar in tweede instantie. Maar om te stellen dat niet gekeken wordt naar het gemeten debiet gaat te ver. Betrekken van de debietmeting in de regeling was voorwaarde om tot een juiste verdeling van de vraag over de pompstations te komen. Het eerst sturen op basis van een berekend toerental en nadien regelen op het gemeten debiet maakt het geheel snel genoeg bij een toch rustige
Het effect van de regelaar op de mate waarin het debiet varieert, varieert door de variatie in steilheid van de pompcurve. Deze variatie maakt het moeilijk om onder alle condities de regelparameters stabiel en voldoende snel (met voldoende respons) in te stellen. Een debietsturing houdt rekening met de pompcurve en kent deze nadelen niet (gain = de versterkingsfactor). Afb. 4.
X
en stabiele regeling. De directe interactie tussen pompstations is doorbroken en een sturing kan zeer snel, zonder veel regeltechnische consequenties, plaatsvinden. Wat het drukgeregelde pompstation ook doet, het debietgestuurde pompstation zal hier niet direct op reageren. Probleem is dat wel het juiste toerental berekend moet worden om bij benadering het juiste debiet te verkrijgen. Deze berekening kan nauwkeurig uitgevoerd worden doordat de gewenste netdruk, de hydraulische verliezen en de pompkarakteristieken met wederom tweedegraads vergelijkingen goed te benaderen zijn. De beperkte fout die deze sturing nog kent, wordt met een zeer rustige debietregelaar gecorrigeerd. Weliswaar is toch weer sprake van een regelaar op basis van metingen, maar deze is in verhouding tot het drukgeregelde pompstation dusdanig rustig en stabiel dat ongewenste interacties zijn uitgesloten. Door combinatie van veel sturing en weinig regeling kan stabiel én snel in verhouding geregeld worden.
Conclusie Het is gelukt om met een beperkt aantal wiskundige vergelijkingen het complexe distributieproces op robuuste wijze nauwkeurig en volautomatisch te regelen. Om dit te bereiken is kennis van het specifieke distributieproces van PWN, hydraulische kennis, kennis van pompen en regeltechniek gecombineerd. Kortom: een multidisciplinaire aanpak. NOTEN 1. Plenty is de gestandaardiseerde procesautomatisering van PWN. Plenty Control is het onderdeel hiervan dat de productie prognotiseert en bestuurt.
H2O / 11 - 2007
35
agenda 5-7 juni, Rotterdam Industrial maintenance technologiebeurs voor onderhoud aan alle soorten installaties met meer dan 360 exposanten verdeeld over vijf beurshallen. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.industrialmaintenance.nl.
6 juni, Leeuwarden Innovaties en optimalisaties in de drinkwaterbereiding symposium over innovaties en optimalisaties in de drinkwaterbereiding, met aandacht voor onder meer nikkelverwijdering, kleinschalige drinkwaterzuivering, ionenwisseling voor kleurverwijdering en conditionering van water. Organisatie: Vitens Watertechnologie. Informatie: Geo Bakker (038) 467 36 91.
7 juni, Utrecht Verzilting: bedreiging of kwaliteitsimpuls? themadag met als onderwerp verzilting als oplossing voor waterkwaliteitsproblemen. Aan bod komen het Volkerak-Zoommeer, het Lauwersmeer, het Oostvoornsemeer en het Veerse Meer. Organisatie: Platform herstel zoet-zoutovergangen. Informatie: Kirsten Mijlof van Rijkswaterstaat (
[email protected]).
7 juni, Amsterdam Vernieuwd aanbesteden bij waterschappen congres over nieuwe vormen van inkoop en aanbesteding, met enkele workshops die speciaal gericht zijn op waterschappen. Tevens wordt de gedragscode publiek opdrachtgeverschap gepresenteerd, een initiatief van onder andere het Hoogheemraadschap van Delfland. Organisatie: Professioneel en Innovatief Aanbesteden, Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers (PIANOo). Informatie: Harry Peek (070) 349 07 77.
8 juni, Leeuwarden Hoe gaan we de gevolgen van klimaatverandering opvangen? internationaal congres met vooraanstaande sprekers van onder meer de Wereldbank, de Verenigde Naties, het Rode Kruis en de Nederlandse overheid over de adaptatie van de klimaatverandering. Moet de Hollandse delta anders ingericht en gebruikt gaan worden? Is Nederland sowieso bestuurlijk voorbereid op de verwachte klimatologische extremen? Organisatie: Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Informatie: Jan Dogterom of Silvana Fancel (058) 251 17 33.
8 juni, Wageningen Sustainable anaerobic technology, now and in the future symposium naar aanleiding van het 10jarig bestaan van de Lettinga Associates Foundation en de uitreiking van de Tyler Prize for Environmental Achievement aan Gatze Lettinga op 20 april jl. in Los Angeles. Organisatie: LeAF. Informatie: Marjo Lexmond (0317) 48 20 23.
36
H2O / 11 - 2007
12 juni, Arnhem Nieuwe sanitatie bijeenkomst over de stand van zaken rond nieuwe sanitatiesystemen, met onder andere aandacht voor de beschikbaarheid van toe te passen toiletten en leidingmaterialen én de problemen die kunnen optreden. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie Systemen. Informatie: (030) 232 11 99 of www.stowa.nl.
12 juni, Delft Deltares middagbijeenkomst waarop de overgang van GeoDelft naar het nieuwe instituut Deltares gevierd wordt. Informatie: (015) 269 35 00.
14 juni, Ede Grondwaterdag bijeenkomst waarop actuele zaken rond grondwater centraal staan, zoals de discussie over de aansprakelijkheid van gemeenten voor grondwaterschade. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.
14 juni, Venlo Nieuwe ontwikkelingen bij decentrale slibverwerking workshop over technieken voor ontwatering en desintegratie van zuiveringsslib, terugwinning van warmte van slibdrogers, slibdroging in kassen met zonnewarmte, thermische verwerking en de ervaringen van Waterschapsbedrijf Limburg met decentrale slibverwerking, met aan het einde van de dag een bezoek aan de rwzi Venlo. Organisatie: Stichting Schoner Transport en Energieprojecten.com. Informatie: Klaas de Jong (0521) 52 25 70.
14-16 juni, Maastricht Customer connection eerste congres van de International Water Association over de band tussen waterbedrijven en hun afnemers, met op de eerste dag het voorjaarscongres van de Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland. Organisatie: IWA, KVWN en NVA. Informatie: www.moorga.com of (070) 414 47 78.
15 juni, Zeist Publieksrechtelijke spelregels bij gebiedsontwikkeling congres over de regelgeving bij gebiedsontwikkeling, met onder andere aandacht voor de Watertoets. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Maaike Braam (070) 441 57 34.
20 juni, Delft The Australian Water Challenge symposium waarop drie waterdeskundigen uit Australië en enkele Nederlandse wetenschappers ingaan op de extreme droogte van de laatste tien jaar in Australië. Organisatie: TU Delft faculteit Civiele Techniek. Informatie (015) 278 46 73.
21 juni, Den Haag Hoogwater en de ruimtelijke opgave derde editie van het ROM-jaarcongres met dit jaar als thema de opgaven voor roafdelingen en waterteams op het gebied van hoogwater, met als gasten onder andere oud-VROM-minister Pieter Winsemius en directeur Wim Derksen van het Ruimtelijk Planbureau. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Maaike Braam (070) 441 57 34.
21 juni, Arnhem Kaderrichtlijn Water derde editie van het actualiteitencongres over de Kaderrichtlijn Water, met nu vooral aandacht voor de implementatie. Aan bod komen praktijkcasussen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Waterschap Groot Salland, Vereniging Industriewater, LTO Nederland, Provincie Friesland en de gemeente Tilburg. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
21-22 juni, Delft High quality drinking water 2007 internationale workshop over de stand van zaken rond de drinkwaterkwaliteit anno 2007, met vele prominente wetenschappers uit het buitenland. Organisatie: Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft. Informatie: Jasper Verberk (015) 278 58 38.
21-22 juni, Leeuwarden Wetsus Water Challenge tweedaags evenement waarop masterstudenten, afgestudeerden en onderzoekers die een carrière in de watertechnologie ambiëren, een introductie krijgen in het huidige laboratoriumonderzoek op het gebied van drink- en afvalwater. Organisatie: Wetsus. Informatie: www.wetsus.nl.
22 juni, Delft Tien jaar baggeren, het heden en het verleden themabijeenkomst over de stand van zaken rond het baggeren. Is het baggerprobleem nu een ander dan tien jaar geleden? Gaat het alleen om een veranderende baggeromvang of is de vraagstelling waarom we baggeren gewijzigd? Organisatie: Baggernet. Informatie: Marjan Euser (055) 549 39 27.
27 juni, Zwolle Industrieel Water 2007 vijfde editie van Industrieel Water met aandacht voor onder andere het overheidsbeleid ten aanzien van industrieel watergebruik, het beheersen van de (water)kosten en een bedrijfsbezoek aan DOC Kaas in Hoogeveen. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
agenda 27 juni, Utrecht Juridische actualiteiten kabels en leidingen
Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
herhaling van de studiedag van eind 2006 over relevante ontwikkelingen en jurisprudentie op het gebied van kabels en leidingen. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Bastiaan van Heereveld (070) 441 57 51.
28 juni, Rotterdam Ondergrondse ordening congres over een betere afstemming van de aanleg van kabels en leidingen in de grond, met ook aandacht voor ondergrondse waterhuishouding en de plannen voor de Zuidplaspolder bij Gouda. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Bastiaan van Heereveld (070) 441 57 07.
symposium over de mogelijkheden die het recht biedt aan lidstaten en decentrale overheden om actie te ondernemen tegen grensoverschrijdende milieu- en waterverontreiniging. Organisatie: Wetenschapswinkel Rechten van de Universiteit Utrecht. Informatie: (030) 253 70 25.
tiende editie van de tweedaagse conferentie over alle actuele aspecten van het waterbeheer in Nederland. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
13 september, Zeist Vergezichten op water, aarde en samenleven tweede bijeenkomst waarop maximaal 35 (top)bestuurders uit de watersector debatteren over een transitie naar een klimaatbestendige samenleving aan de hand van een lezing over de toekomstige inrichting van Nederland. De uitslag van de discussie vormt de basis van een nationaal debat op 20 september.
slotconferentie voor een breed publiek van deskundigen over de omschakeling van de Nederlandse samenleving naar de eerste klimaatbestendige ter wereld, aan de hand van twee debatsessies van (top)bestuurders uit de watersector. Dit debat stond oorspronkelijk gepland voor 7 juni. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
9-12 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement
5 juli, Utrecht Grensoverschrijdende milieuen waterverontreiniging
12-13 september, Rotterdam Nationale conferentie waterbeheer
20 september, Zeist Transitie naar de eerste klimaatbestendige samenleving ter wereld?!
zesde editie van de tweejaarlijkse vakbeurs Riolering, met enkele belangrijke vernieuwingen, zoals speciale aandacht voor stedelijk waterbeheer, een aparte hal voor bedrijven met grote apparaten, (vracht)auto’s en machinewagens en zaaltjes voor themapresentaties. Organisatie: HoLaPress. Informatie: Claire de Natris (040) 208 60 43.
12 oktober, Tiel Vanuit water doordacht bijeenkomst over de regionale en landelijke ervaringen met de watertoets. Organisatie: Platform Waterpraktijk, Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Informatie:
[email protected].
15-16 oktober, Amsterdam Remediatie, karakterisatie en monitoring van grondwatervervuiling internationaal congres dat alle facetten van remediatie, karakterisatie en monitoring van bodem- en grondwatervervuiling belicht. Informatie: www.redoxtech.com of Niels Hartog van TNO (030) 256 47 46.
16-17 oktober, Leeuwarden TTIW het openingscongres van het nieuwe Technologisch Top Instituut Watertechnologie. Informatie: Heleen Sombekke (058) 284 62 00.
25 oktober, Rotterdam Halen de beide Waterwetten ongeschonden de Staatscourant de Waterwet en de Wet gemeentelijk watertaken zijn al door de Tweede Kamer aangenomen, maar liggen bij de Eerste Kamer op de plank. De vraag is of de nieuwgekozen Eerste Kamer nog wijzigingen in één van beide wetsvoorstellen zal aanbrengen. Dit congres, dat oorspronkelijk op 31 mei was gepland, brengt de deelnemers op de hoogte van de laatste stand van zaken. Organisatie: HolaPress Congresbureau. Informatie: www.riolering-congressen.nl.
30 oktober, Breda Waterbouwdag 2007: De Nieuwe Waterbouw De maatschappij verandert in snel tempo. Men wil de maatschappelijke wensen vervuld zien zonder geconfronteerd te worden met de onderliggende techniek. Dit betekent dat de nieuwe waterbouw met zeer geavanceerde technieken de inrichting van het land mogelijkheden moet bieden en tegelijkertijd natuurlijk fundament legt voor de evenwichtige ontwikkeling van het gewenste ecosysteem. Een enorme uitdaging, waarvan de mogelijkheden op deze dag besproken worden. Informatie: Cora Hoogeveen of Sandra Broekhof van het CURNET Communicatiebureau (0182) 54 06 50.
25-28 november, Maastricht World Water Sustainability & Renewable Energy eerste editie van een vijfdaags congres waarbij kennis en ervaring op het gebied van duurzaam watergebruik en hergebruik van energie wordt uitgewisseld. Organisatie: WREN en InterExpo Caribbean NV. Informatie: www.wrenuk.co.uk of www.interexpo.biz.
productie onderhoud rendement
advertentie
BOSS BEHEER & ONDERHOUD SERVICE & SUPPORT 0OU[PSHFOWBOVX[PSHFO Ondersteuning van uw maintenance engineer/onderhoudscoördinator/ functioneel applicatiebeheer (SAP, Infor 7i, Maximo, Ultimo, etc.). Op de Industrial Maintenance beurs van 5 t/m 7 juni 2007 te Rotterdam (stand 1106), kunt u met ons bespreken wat dit voor u kan betekenen.
’s-Hertogenbosch • 073 - 648 05 63 • www.rendementinproductie.nl H2O / 11 - 2007
37
handel & industrie Onderzoek naar nieuwe waterproducten Brabant Water, Waterschap De Dommel, TNO en Philips Research verrichten sinds enkele maanden op de High Tech Campus in Eindhoven gezamenlijk onderzoek naar nieuwe waterproducten. De vier bedrijven hebben de handen ineen geslagen om onderzoek te doen naar productontwikkeling op het snijvlak van water en gezondheid. Brabant Water en Waterschap De Dommel hebben het initiatief hiertoe genomen, omdat beide bedrijven in hun bedrijfsvoering vernieuwingen nastreven als antwoord op toekomstige vragen. Voorbeelden hiervan zijn het schoon houden van oppervlaktewater binnen de scherpere eisen van de Europese Unie, het toenemende belang van water in relatie tot de volksgezondheid, de gevolgen van klimaatverandering en de toenemende vragen en eisen van de consument. Philips Research en TNO onderkennen het belang van het onderzoek en willen graag meehelpen. De bedrijven begonnen met een uitgebreide studie naar de mogelijkheden voor nieuwe producten. Verder verkennen zij of nieuwe mogelijkheden bestaan om landen te helpen waar de beschikbaarheid van schoon water een steeds groter probleem vormt. De uitkomsten van het onderzoek kunnen de exportpositie van Nederland versterken en hebben als doel een bijdrage te leveren aan een meer duurzame samenleving.
Het onderzoek vindt plaats op de High Tech Campus in Eindhoven. Tal van bedrijven die mogelijk ook hun steentje kunnen bijdragen, werken daar samen. Bovendien heeft de regio Eindhoven de ambitie om meer innovaties te ontwikkelen om hoger op de Europese ranglijst van meest innovatieve gebieden te komen.
meehelpen om modelgestuurde procesvoering te introduceren.
Drinkwatersimulator voor kennisbehoud
Eerst wordt een algemene simulator gebouwd, die op vier Nederlandse locaties wordt getest: de pompstations Scheveningen, Harderbroek en Weesperkarspel en de nazuivering in Wijk van Zee. Daarna, als tweede product, wordt voor die vier locaties een bedrijfsspecifieke simulator gebouwd met koppelingen naar de aanwezige procesautomatisering. Afhankelijk van de wensen van het betreffende bedrijf wordt een werkomgeving voor procestechnologen gebouwd of een trainingsomgeving voor bedrijfsvoerders, ingericht zoals die in hun eigen bedrijf. Het derde product tenslotte geeft de mogelijkheid modelgestuurde procesvoering uit te voeren. Hierbij wordt het zuiveringsproces geoptimaliseerd op basis van berekeningen met waterkwaliteitsmodellen.
De partijen in het consortium Waterspot gaan een simulator voor de productie van drinkwater ontwikkelen. Hiermee moet, in deze tijd van automatisering, de kennis van de productie van drinkwater behouden blijven. Waterspot bestaat uit Waternet, Vitens, PWN, DZH, DHV, Kiwa Water Research, TU Delft, ABB en UReason. Zij willen in 2009 drie producten gereed hebben die niet alleen kennis moeten bewaren, maar ook als gereedschap voor procestechnologen kan dienen om procesoptimalisaties uit te voeren. Tenslotte moet de simulator
Door de volautomatische procesvoering bij de productie van drinkwater heden ten dage bestaat de kans dat de kennis en vaardigheden van de bedrijfsvoerders achteruitgaat. Door de ontwikkeling van de ‘drinking WATER Simulator for Proactie Operation and Training’ moet dat voorkomen worden.
Het project wordt gesubsidieerd door SenterNovem (het programma Innowator).
NethWater richt zich op internationale industriewatermarkt Evides, Norit Membrane Technology, Royal Haskoning en Witteveen+Bos hebben onder de naam NethWater een consortium gevormd. Nethwater gaat geïntegreerde technologische totaaloplossingen bieden aan (groot)verbruikers van industriemarkten middels DBFO-contracten. Dit houdt in dat het consortium zowel het ontwerp als de bouw, financiering, bedrijfsvoering en het onderhoud van de installatie voor zijn rekening neemt. NethWater gaat installaties leveren voor proceswater, industriewater en de zuivering en hergebruik van afvalwater. Het wil daarbij zijn pijlen richten op China, de Golfstaten en Oost-Europa. De eerste contacten met potentiële klanten in China en de Verenigde Arabische Emiraten zijn inmiddels gelegd en hebben al geleid tot concrete aanbiedingen.
38
H2O / 11 - 2007
De ondertekening van de oprichting van het consortium. V.l.n.r. Fred de Bruijn (Witteveen+Bos), René Kuipers (Norit), Ger Vogelesang (Evides) en Albert Thiadens (Royal Haskoning).
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
U wilt de Nederlandse watersector bereiken?
29 juni: themanummer Stedelijk Waterbeheer
Reserveer uiterlijk vóór 15 juni advertentieruimte Onze accountmanagers informeren u graag! Roelien Voshol, tel. 010 – 427 41 54 Brigitte Laban, tel. 010 – 427 41 52 Of mail naar
[email protected]
In het themanummer o.a.:
Kunt u zich in dit thema vinden? Dan kunt u niet ontbreken met
ß Wateroverlast en watertekort stedelijke gebieden
uw advertentie in het themanummer Stedelijk Waterbeheer. Het tijdschrift H2O wordt
ß Klimaatverandering
bovendien gelezen door 4.500 kaderleden van de Nederlandse
ß Innovatieve technieken
watersector.
.HQQLVNULMJWSDV ZDDUGHDOVMHHULHWV PHHGRHW Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. Het voert het gezamenlijke onderzoeksprogramma BTO uit voor de drinkwaterbedrijven en hun (internationale) partners en werkt daarbij samen met diverse kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus – een garantie voor innovatie en voortdurend actuele kennis. Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management. Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11
BTO
e-mail
[email protected]
www.kiwawaterresearch.eu