nº
40ste jaargang / 7 september 2007
17 /
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
COMMUNICATIE ROND OVERSTROMINGSGEVAAR INTERVIEW MET WATERGRAAF A.I. VAN REGGE EN DINKEL VERNIEUWING VAN EEN STEDELIJK DRINKWATERNET IN NOORD-KOREA SPECIFIEKE RISICOGRENZEN VOOR METALEN PER WATERTYPE
+
} y}}}
7SHFLDOLVWHQLQZDWHUYRRU]LHQLQJ "|~
} }y} |}} |} {{}} }
|} yy |} y} } z}zyy}| y }}
(} |} }
yyy } |} yy} }
}
} }y}~ }}
yyy} |} }y} y }}
yy} } }z}}}
"|~ }}~ }} }y
} }}{y}}|}
}
} *}
|{} } z}}} z}|~}y} }} }}} } &
}} |~
Voorlichting
H
et ministerie van Verkeer en Waterstaat verricht onderzoek naar de wenselijkheid van een waterparagraaf in het koopcontract van een huis. Daarin moet komen te staan hoe het gesteld is met de grondwaterstand in de wijk en hoe laag of hoog boven NAP het huis ligt. Het voornemen stuit op verzet bij de makelaars en projectontwikkelaars. Die zijn bang dat veel huizen in met name het lage westen van Nederland daardoor onverkoopbaar worden. Vereniging Eigen Huis pleitte twee weken geleden voor een verplichte verzekering tegen overstromingen voor iedereen. De verzekeraars zien dat niet zitten. Zij verwachten enorme schadebedragen bij een overstroming.
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
De conclusie lijkt dus voor de hand te liggen: zowel een waterparagraaf in een koopcontract als een verplichte verzekering tegen overstromingen zal er voorlopig of helemaal niet komen. De energie kan beter gestoken worden in betere voorlichting over de risico’s op overstroming op bepaalde plekken in Nederland. Nog veel te weinig mensen zijn zich bewust van de eventuele gevaren en houden er daarom ook geen rekening mee. Ook de gemeenten hebben een taak op dit gebied. Zij moeten niet toestaan dat huizen gebouwd worden op waterhuishoudkundig ongeschikte locaties. Maar dit laatste heb ik hier al eerder verkondigd. Je moet geduld hebben voordat de boodschap aankomt. Peter Bielars
inhoud nº 17 / 2007 4 / Harnaschpolder stinkt 6 / Communicatie rond overstromingsgevaar Lineke Woelders, Maarten Verkerk, Anja Bos, Arnejan van Loenen en Dirk-Sytze Kootstra
8 / Interview met Ria Holsheimer, watergraaf a.i. van Waterschap Regge en Dinkel Maarten Gast
10
/ Legionellapreventie: betere naleving Waterleidingwet nodig
7
Ans Versteegh, Petra Brandsema, Monique van der Aa en Harald Dik
16
/ Baakse beek: terug naar hoe het vroeger was? Martijn Heuvelmans en Mirjam Ruigrok
19
/ Een vierjarig meetprogramma voor Waternet Rob Nieuwkamer en Peter Schaap
22 / Vernieuwing en verbetering van een
8
stedelijk drinkwaternet in Noord-Korea Ludo Jacobs
26 / Baggeren met gevaar voor explosies Johannes Odé
28
/ Meet- en regeltechniek in het Nederlandse waterbeheer: ‘feedback control’ Peter-Jules van Overloop
35 / Aanzet voor watertypespecifieke risicogrenzen voor metalen in oppervlaktewater
22
Willie Peijnenburg, Martina Vijver en Arjan de Koning
38
/ Recycling van personenauto’s en de implementatie van de KRW Antoinette van Schaik, Markus Reuter, Hein van Stokkom, Jack Jonk en Victor Witter
42
/ Integrale beoordeling watersysteem Bergen op Zoom Jacob Luijendijk, Edward Meijer, Bert Akkerman en Edwin Arens
45
/ Voorspelling waterstanden op het Meppelerdiep Susanne Groot, Paul Termes en Jacques Esenkbrink
Bij de voorpagina: Evides trok op 30 augustus een drinkwatertransportleiding met een diameter van 1200 mm en een lengte van 980 meter onder de Oude Maas door (zie pagina 15).
Harnaschpolder stinkt De afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder bij Den Haag moet vóór 15 november een einde hebben gemaakt aan de stankoverlast voor de omgeving. Als exploitant Delfluent daar niet in slaagt, volgt een dwangsom van 125.000 euro per maand, oplopend tot een bedrag van maximaal 500.000 euro. Dat hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland besloten in een dwangsombeschikking voor het bedrijf. Volgens GS ondervinden omwonenden van de inrichting tot in de verre omtrek last van stank. Volgens algemeen directeur Dick Spinder van Delfluent wordt hard gewerkt om de problemen voor de genoemde datum op te lossen.
H
arnaschpolder werd afgelopen maart officieel in gebruik genomen (zie H2O nr. 6). Het is één van de grootste afvalwaterzuiveringsinstallaties in Europa. Omwonenden klaagden echter al kort na de ingebruikname over geurhinder en verzochten de provincie en de Raad van State om hieraan een einde te maken. Volgens de provincie lijkt Delfluent een deel van de problemen inmiddels te hebben opgelost door de voorbezinktanks van de zuiveringsinstallatie beter af te dichten. De komende tijd moet het bedrijf de afvoer van reukgassen verminderen, zodat de aangepaste filter van de schoorsteen optimaal wordt benut, aldus de provincie. Dit soort maatregelen zijn opgenomen in een eerder vastgesteld Plan van Aanpak van het bedrijf. Om ervoor te zorgen dat Delfluent de maatregelen ook daadwerkelijk uitvoert, heeft de provincie de exploitant de dwangsom opgelegd. Ook eist de provincie dat Delfluent voor 1 november een onderzoek klaar heeft met daarin oplossingen voor de vetophoping in
de voorbezinktanks. Gebeurt dat niet, dan volgt een dwangsom van 25.000 euro per week, oplopend tot een een bedrag van maximaal 200.000 euro. De voorbezinktanks kampen met vetophoping waarvan de dikke drijflaag bij tijd en wijle moet worden verwijderd. Dat betekent dat Delfluent de tanks tijdens de schoonmaak toch weer enkele weken per jaar moet openen, met stank voor de omgeving als gevolg.
Verrast Volgens Dick Spinder is Delfluent zelf ook verrast door de geurhinder. “De hoeveelheid afvalwater die Harnaschpolder moet verwerken, was bekend. Blijkbaar is het nieuwe en langere leidingenstelsel oorzaak van de hinder. De geuremissie ligt veel hoger dan gebruikelijk. De eisen in de milieuvergunning halen we op dit punt niet. We zullen de installatie moeten aanpassen. De afdichting van de voorbezinktanks is al enigszins verbeterd.” Spinder spreekt hier van een inschattingsfout. “Dit probleem is snel op te lossen.”
Awzi Harnaschpolder ligt vlakbij de bebouwde kom van Den Haag (foto: Aeroview Rotterdam).
4
H2O / 17 - 2007
De afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder vlak voor de officieuze ingebruikname vorig jaar september (foto: Martin Kers). Onder andere de voorbezinktanks veroorzaken sinds maart van dit jaar stankoverlast in de verre omtrek.
Het derde probleem, de methaanproductie in de installatie die de bacteriologische huishouding verstoort, moet volgens Spinder ook binnen enkele maanden te verhelpen zijn. “Wij gaan er voor zorgen dat vóór 15 november de problemen opgelost zijn,” aldus de algemeen directeur van Delfluent.
actualiteit Stichting RIONED vindt water op straat acceptabel Stichting RIONED vindt dat de samenleving moet wennen aan het vaker onder water lopen van straten. Hevige regenbuien zullen vaker optreden door de verandering van het klimaat, maar een riolering aanleggen voor de grootst mogelijke bui is niet de juiste remedie, meent de stichting. Water op straat hoort bij zware regenval, maar moet wel zo veel mogelijk in goede banen worden geleid, zo stelt RIONED in de op 22 augustus verschenen visie ‘Klimaatverandering, hevige buien en riolering’.
U
it een enquête die RIONED afgelopen voorjaar hield onder 203 gemeenten, blijkt dat vrijwel alle gemeenten worden geconfronteerd met overlast door hevige en overvloedige neerslag, hoofdzakelijk op beperkte schaal. Bijna de helft van de gemeenten geeft aan de laatste jaren relatief vaak te zijn getroffen door extreem zware buien. Veel voorkomende oorzaken van regenwateroverlast zijn toestroming van water naar laaggelegen punten, onvoldoende afvoercapaciteit van de riolering, hoog peil van open water, verstopte straatkolken, toename van verhard oppervlak en knelpunten bij gebouwen, zoals gebrekkige ontluchting en onvoldoende hoogteverschil tussen gebouw en straat (het ontbreken van trottoirbanden). Stichting RIONED stelt dat grote schade zoveel mogelijk voorkomen moet worden, maar vindt beperkte hinder aanvaardbaar. De afvoercapaciteit van de riolering is begrenst. Het is daarom onvermijdelijk dat bij hevige buien vaak tijdelijk water op straat blijft staan. De stichting noemt het in het algemeen acceptabel als dat enkele uren duurt. RIONED vergelijkt deze vorm van hinder met sneeuwval, waardoor de begaanbaarheid van de weg afneemt. Het probleem is weliswaar lastig, maar snel voorbij en het rechtvaardigt niet meteen dure maatregelen. In plaats daarvan zouden gemeenten de openbare ruimte zodanig moeten inrichten Niet acceptabel volgens Stichting RIONED.
Acceptabel volgens Stichting RIONED.
dat meer water gedurende korte tijd op een veilige manier bovengronds geborgen kan worden, bijvoorbeeld door het verdiepen van straten, de aanleg van stoepranden en het bufferen van water in groenvoorzieningen.
Niet aanvaardbaar Water op straat kan bij extremere neerslag overgaan in daadwerkelijke overlast, zoals water dat gebouwen instroomt, afvalwater dat in grote mate uit de riolering op straat stroomt en ondergelopen belangrijke verkeersaders. Tegen deze niet aanvaardbare vormen van wateroverlast moeten de gemeenten maatregelen treffen. Die worden bepaald door onder andere de plaatselijke omstandigheden, de aanwezige riolering en bebouwing en de kosten. Gemeenten kiezen vooral voor het aanleggen van een aparte regenwaterafvoer met extra capaciteit, het vergroten van de opslag in open water, het vergroten van de riolering en het bewust creëren van waterberging op straat of groenvoorzieningen. Sommige locaties blijven vanwege hun ligging ook ná het treffen van maatregelen kwetsbaar voor wateroverlast. Stichting RIONED stelt dat deze locaties goed in beeld moeten worden gebracht op basis van ervaringen, meldingen van bewoners en berekeningen. Per situatie moet gekeken worden naar een efficiënte mix van aanvullende maatregelen. Zo moeten gemeenten zorgen voor regenwatervoorzieningen, waterschappen voor de berging en afvoer in sloten en vaarten en eigenaren van gebouwen voor drempels en pompen in de kelders, aldus Stichting RIONED.
H2O / 17 - 2007
5
Communicatie rond overstromingsgevaar Al duizenden jaren vecht Nederland tegen het water. We hebben een drassig stuk rivierdelta met behulp van dijken en gemalen omgevormd tot een leefbaar en welvarend gebied. Rampen of bijna-rampen, zoals de stormvloed van 1953 en de hoogwaters van 1993 en 1995, zetten ons aan tot verbetering en innovatie. Het gevaar voor herhaling van dit soort gebeurtenissen is geweken door de bouw van de Deltawerken en dijkverzwaringen, althans, zo denken we. Ondanks vernieuwende aanpakken, zoals ‘Ruimte voor de Rivier’, blijft ons vertrouwen in de traditionele waterverdediging groot. Het gevoel van veiligheid ligt diep verankerd in de Nederlandse maatschappij, voor de meeste Nederlanders is er geen reden hieraan te twijfelen. Recente rapporten over onveilige dijken deden dan ook weinig stof opwaaien. Maar daar lijkt verandering in te komen.
O
p 20 augustus jl. berichtte de NOS dat Nederland “niet rampenproof” is en op lange termijn een “onaanvaardbaar risico” op overstromingen loopt. De NOS baseerde zich op een intern werkdocument van de ministeries van Binnenlandse Zaken, Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu en Verkeer en Waterstaat1). Uit eerder gepubliceerde rapporten2),3) komt eenzelfde beeld naar voren. Uit het rapport van Rijkswaterstaat ‘Veiligheid Nederland in Kaart - Hoofdrapport onderzoek overstromingsrisico’s’ blijkt dat de kans op een overstroming in sommige dijkringen in het rivierengebied groter is dan 1 op 100. Dat betekent dat burgers die hun hele leven in dat gebied wonen, circa 75 procent kans lopen om tijdens hun leven door een overstroming te worden getroffen. Het is twijfelachtig of zij dit weten. Al snel rijst de vraag of dit erg is en of de overheid niet beter dient te communiceren over dit soort risico’s. Deze vraag stond centraal tijdens een onlangs door HydroLogic verzorgde masterclass. Studenten en professionals hebben naar aanleiding hiervan een visie ontwikkeld op risicocommunicatie rond overstromingsgevaar. Deze visie wordt hierbij gepresenteerd.
Overstromingsrisico in Nederland In het kader van ‘Veiligheid Nederland in Kaart’ wordt op het moment volop onderzocht welke overstromingsrisico’s de Nederlandse burgers lopen. In de jaren ‘50 en ‘60 zijn normen opgesteld voor overschrijdingskansen. Zoals bekend is daarbij vastgesteld dat de kritische waterstanden in het rivierengebied niet vaker dan eens in de 1250 jaar mogen worden overschreden en in de Randstad eens in de 10.000 jaar. Deze kansen hangen samen met waterstanden in de rivieren en op zee en gaan uit van het overschrijden van een waterstand. Deze waterstand moet gekeerd kunnen worden, waarbij rekening wordt gehouden met factoren als golfbelasting. Het op een andere wijze falen van een waterkering is hierin niet meegenomen, waardoor de werkelijke kans op een overstroming groter kan zijn. Daarnaast wordt de norm niet overal gehandhaafd. Van de primaire waterkeringen voldoet eenvijfde deel niet en van nog eens 30 procent is niet bekend of ze
6
H2O / 17 - 2007
voldoen4). Neem daarbij het veranderende klimaat en een stijgende zeespiegel en het is duidelijk dat de kans op overstromingen verder toeneemt. De risico’s die hiermee samenhangen, zijn vervolgens afhankelijk van landschapskenmerken, bevolkingsdichtheid en economische waarde. In de Erasmuslezing van 2003 wees professor Pier Vellinga er op dat het groepsrisico (de kans dat veel mensen in één keer bij een ramp betrokken raken) voor overstromingen onevenredig groot is. Het groepsrisico voor overstromingen is zelfs vele malen groter dan voor terreuraanslagen. Toch zien veel burgers, en daarmee de politiek, overstromingen niet als een reëel risico, maar terreuraanslagen wel. Over terreurdreiging wordt door de overheid veel gecommuniceerd en ook de media besteden er veel aandacht aan; voor overstromingsrisico’s geldt dit veel minder.
Noodzaak tot communicatie We moeten ons afvragen of het wel wenselijk is dat mensen zich niet bewust zijn van de mogelijke risico’s die ze lopen. Deze onwetendheid kan ervoor zorgen dat tijdens een calamiteit mogelijk meer schade wordt geleden en meer mensen worden getroffen dan nodig was geweest. Mensen kunnen zich pas goed voorbereiden als ze weten wat ze moeten en kunnen doen tijdens een calamiteit. Iedere Nederlander weet bijvoorbeeld dat als de sirenes gaan, de ramen en deuren gesloten moeten worden, maar wat te doen bij een overstroming? Ook bij preventie van overstromingen bestaat behoefte aan bewuste burgers. Bij een risicobewust publiek is meer draagvlak voor maatregelen om risico’s te beperken. Tenslotte voorkomt goede risicocommunicatie dat mensen op eigen houtje informatie gaan zoeken en daarbij stuiten op paniekzaaiende indianenverhalen.
Huidige communicatie De overheid besteedt onder andere via de campagne ‘Nederland leeft met Water’ aandacht aan communicatie over water. Daarbij communiceert de overheid vooral een beeld van veiligheid naar de burger. Reclamespotjes, tv-programma’s en zelfs het nieuws van de waterschappen berichten
meestal over de geboekte successen op het gebied van waterbeheer, niet over gevaren of mislukkingen. Zolang de overheid doorgaat met alleen positieve beeldvorming rond waterbeheer, kan het burgers niet kwalijk worden genomen dat zij zelf niets doen aan de mogelijk gevaarlijke situatie waarin zij zich bevinden. Indirect communiceert de overheid in haar ruimtelijk beleid eveneens een boodschap van veiligheid. De overheid geeft nog steeds haar fiat aan de aanleg van woonwijken in polders ver beneden zeeniveau. Daarmee krijgen burgers het gevoel dat het veilig en verstandig is om daar te gaan wonen, terwijl deze wijken juist gevoelig zijn voor eventuele overstromingen. Het is de vraag in hoeverre de inwoners van deze gebieden zich van dit risico bewust zijn: zij vertrouwen erop dat de overheid hen niet in een gevaarlijke situatie brengt. Met het huidige communicatiebeleid manoeuvreert de overheid zich in een kwetsbare positie. Het vertrouwen van de burgers in een veilige situatie wordt zo groot dat alleen de overheid verantwoordelijk wordt gesteld voor calamiteiten. Men vindt dat de overheid de taak heeft ons veilig te stellen en die veilige situatie te handhaven. Als er dan toch iets gebeurt, zoals de dijkdoorbraak in Wilnis, is de algemene reactie er vaak één van ongeloof en verontwaardiging. De getroffenen zoeken een schuldige voor wat hen is overkomen en die schuldige wordt vaak gevonden in de overheid. Burgers voelen zich niet zelf verantwoordelijk. Toch lijken de eerste tekenen van een kentering zichtbaar. In 2006 heeft de nationale overheid de Taskforce Management Overstromingen (TMO) in het leven geroepen. De TMO heeft als actiepunt de bewustmaking van de mogelijke gevolgen van overstromingen te vergroten. Het lijkt er wel op dat de TMO zich vooral op bestuurders richt. Extra aandacht voor de burgers blijft daarom noodzakelijk.
Eigen verantwoordelijkheid Is het goed wanneer burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het voorkomen van overstromingen en het beperken van de gevolgen ervan? Eigen verantwoordelijkheid kan zich uiten in de keuze voor een woonplaats, het kennen van vluchtroutes of het slim inrichten van de eigen woning. Voordat sprake kan zijn van eigen verantwoordelijkheid dient de Nederlandse bevolking bewust te worden gemaakt van overstromingsrisico’s. Zonder bewuste burgers wordt een schijnveiligheid gecreëerd waarbij uiteindelijk niemand is gebaat; de burgers niet, omdat zij hierdoor mogelijk
opinie te gaan. Een folder, of beter nog, een gele rampensticker kan vertellen wat mensen moeten doen in het geval van overstromingen. Op nationaal niveau zou veel meer energie moeten worden gestoken in de Wereldwaterdag die in 1993 is ingesteld door de Verenigde Naties, en daarbij in het bijzonder aandacht schenken aan veiligheid tegen overstromen. Op deze dag kan dan worden teruggeblikt naar eerdere calamiteiten en kunnen klimaatverandering en de mogelijke risico’s die mensen lopen, nog eens onder de aandacht worden gebracht. Ook zou er in het lesprogramma op scholen een vast onderdeel moeten zijn dat waterbeheer behandelt, zodat kinderen van jongs af aan met de risico’s bekend worden gemaakt.
De deelnemers aan de masterclass: ’Hoe lang houden burgers met alleen een paraplu nog droge voeten?’
meer risico lopen, en de overheid niet, omdat zij nu als enige verantwoordelijk wordt gehouden voor geleden schade en ongemak. Toch is het de vraag hóe de inwoners moeten worden ingelicht. Een overheid die jarenlang een beeld heeft geschetst van veiligheid, loopt het risico tegen verzet, ongeloof en zelfs paniek aan te lopen bij een opeens zo andere berichtgeving. Het lijkt een goed idee om de inwoners van Nederland zo geleidelijk mogelijk bekend te maken met het risico, zodat men kan wennen aan het gevoel dat de veiligheid tegen overstromingen aanzienlijk, maar niet oneindig is. Grote (maar ook kleine) calamiteiten kunnen helpen om burgers en politici alert te maken voor de overstromingsrisico‘s in Nederland, waarop beleidsmakers kunnen inhaken. Omdat de kans op een overstroming niet overal in Nederland gelijk is evenals de eventuele gevolgen dat niet zijn, is maatwerk vereist. Succesvolle communicatie is eenvoudig, herkenbaar en zichtbaar. Te denken valt aan eenvoudige kaarten of animaties die de gevolgen van een dijkdoorbraak in de tijd laten zien en aangeven op welke plekken burgers een veilig heenkomen kunnen vinden. Met foto’s of beelden uit een programma als Google Earth kan eveneens worden getoond hoe een woonwijk eruit zou zien na een dijkdoorbraak. Ook kunnen technische termen en getallen in herkenbare bewoordingen worden gepresenteerd, bijvoorbeeld waterhoeveelheden uitdrukken in aantal zwembaden of regentonnen in plaats van kubieke meters of liters. In laaggelegen wijken kunnen peilschalen worden aangebracht die tonen hoever het zeeniveau of de waterstand in de rivier boven het maaiveld ligt. Het op een goed moment brengen van de communicatie is een ander belangrijk aspect. In een kurkdroge zomer zijn mensen minder ontvankelijk voor informatie over overstromingen. Bij voorkeur wordt gecommuniceerd tijdens natte omstandigheden en bij hoogwaterperioden.
Het communicatiemedium is een belangrijke aspect. Internet is volgens ons vooral geschikt om extra informatie te bieden. De belangrijkste boodschap dient via huisaan-huis folders te worden verspreid en via de televisie.
Mensen beïnvloeden in hun portemonnee is al vaak een effectief middel gebleken om hen bewust te maken van risico’s. Neem als voorbeeld de verzekeringspremie voor auto’s. Dit zou kunnen door overstromingsrisico’s verzekerbaar te stellen en de premie afhankelijk te maken van de plek waar mensen wonen en van de voorzorgsmaatregelen die ze zelf hebben genomen om de gevolgen van overstromingen te minimaliseren.
Conclusies Regionale overheden, zoals waterschappen en gemeenten, dienen met een gebiedsgerichte aanpak een grotere rol te spelen in de risicocommunicatie. Langs de Maas kan bijvoorbeeld worden aangeraden in huis een stenen vloer te kiezen in plaats van parket, terwijl in West-Nederland een groot dakraam en een rubberboot meer voor de hand liggen. In Oost-Nederland zal evacuatie meestal niet noodzakelijk zijn, maar in het westen juist wel. In de dichtbevolkte gebieden is evacuatie evenwel nauwelijks mogelijk. De burger dient te weten welke stappen hij in dat geval moet zetten. Ook dient duidelijk te worden hoe de burger invloed kan uitoefenen om gevaarlijke situaties te voorkomen. Ook kan op klimaatverandering ingehaakt worden. Het is voor de meeste mensen nog een vrij nieuw begrip, maar wel actueel; mensen zijn er mee bezig en weten dat de situatie in Nederland verandert. Er bestaan nu al reclamespotjes waarin klimaatverandering onder de aandacht wordt gebracht, maar die lijken aan niemand in het bijzonder gericht te zijn en hebben geen duidelijke boodschap. De relatie met overstromingsveiligheid is echter bijzonder reëel en kan daarom hierin worden opgenomen. Bij reclamespotjes alleen kan het natuurlijk niet blijven. De waterschappen berichten in periodieke folders over de projecten die zij uitvoeren. In deze folders zou ook plaats kunnen worden gemaakt voor klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande veranderingen in het waterbeheer. Het toenemende risico zou kunnen worden aangekaart en er kunnen tips worden gegeven aan mensen in risicogebieden om beter met eventuele overstromingen om
De overheid zal niet alleen de rol van actieve beschermer in moeten nemen, maar ook die van voorlichter. De inwoners van Nederland dienen te worden gestimuleerd om een actievere rol in te nemen in het waarborgen van hun eigen veiligheid. Met behulp van gerichte risicocommunicatie kan dit mede worden bewerkstelligd. De huidige technieken maken het mogelijk om de burger er in woord en beeld bewust van te maken dat een overstroming iets is om terdege rekening mee te houden en dat het deels eigen verantwoordelijkheid van ons allemaal is hoe hiermee om te gaan. Lineke Woelders (Wageningen Universiteit) Maarten Verkerk (Universiteit Twente) Anja Bos (Universiteit van Amsterdam) Arnejan van Loenen en Dirk-Sytze Kootstra (HydroLogic) NOTEN 1) Ministeries van Binnenlandse Zaken, Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu en Verkeer en Waterstaat (2006). Project Nationale Veiligheid. Geïntegreerde rapportage interdepartementale zelfevaluatie - toenemend overstromingsrisico. 2) RIVM (2004). Risico’s in bedijkte termen. Een thematische evaluatie van het Nederlandse veiligheidsbeleid tegen overstromen. Rapport 500799002. 3) Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde (2005). Veiligheid Nederland in Kaart. Hoofdrapport onderzoek overstromingsrisico’s. Rapport 2005-081. 4) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2006). Primaire waterkeringen getoetst. Landelijke Rapportage Toetsing 2006.
H2O / 17 - 2007
7
RIA HOLSHEIMER, WATERGRAAF A.I. VAN WATERSCHAP REGGE EN DINKEL:
“De Regge moet weer twee keer zo lang worden” Waterschap Regge en Dinkel was één van de eerste waterschappen in Nederland die met het integrale waterbeheer belast werd. De eigen, gedetailleerde en informatieve waterschapskaart vermeldt dat het toenmalige Waterschap De Regge, opgericht in 1884 om voor droge voeten in Twente te zorgen, al in 1962 ook de zorg voor de kwaliteit van het water werd toebedeeld. Water dat toen zeer verontreinigd was door de lozingen van de vroegere textielindustrie. In 1970 volgde de fusie met Waterschap De Benedendinkel tot het huidige waterschap dat geheel Twente dekt. Eind 2006 trad Annelies Verstand, de vroegere staatssecretaris voor Emancipatiezaken, onverwachts terug als watergraaf van Regge en Dinkel. Tot tijdelijk opvolger werd Ria Holsheimer-Wezeman, oud-gedeputeerde van de provincie Overijssel, benoemd. Een verslag van een gesprek met haar in het waterschapshuis aan de rand van Almelo over haar ervaringen in deze interim-periode.
Interim-dijkgraaf is niet zo’n gebruikelijk functie. “Ik was lid van het algemeen bestuur van Regge en Dinkel, gekozen als vertegenwoordiger van de categorie ‘gebouwd’. Vroeger ben ik gedeputeerde voor Financiën in Overijssel geweest, maar bij de statenverkiezingen van 2003 heb ik mij niet opnieuw verkiesbaar gesteld. Toen de functie van voorzitter van dit waterschap vacant was, heb ik ook niet gesolliciteerd. Maar ik heb wel altijd belangstelling gehad voor het werk van het waterschap als uitvoerende overheidsorganisatie. Daarom zat ik in het algemeen bestuur. Toen mevrouw Verstand in 2006 plotseling wegging, was het meest voor de hand liggende dat een lid van het dagelijks bestuur haar functie zou waarnemen. Maar geen van de leden was in de gelegenheid om dat te doen. We hebben toen gezocht naar iemand uit het algemeen bestuur, omdat je ook dan de tijdelijke vervanging zonder tussenkomst van de Kroon kunt regelen. We hebben natuurlijk de provincie en het Rijk wel op de hoogte gesteld. Ik heb me toen bereid verklaard om deze functie tijdelijk te vervullen voor twee dagen per week. Dat laatste lukt niet helemaal. Gelukkig hebben de andere DB-leden ook een aantal extra taken op zich genomen.”
Waarom verliet mevrouw Verstand Regge en Dinkel? In de kranten hebben allerlei berichten gestaan over persoonlijke omstandigheden, maar die waren niet juist. Het waterschap was gewoon haar ding niet, om het in hedendaags jargon te zeggen.”
Kreeg u een bepaalde opdracht mee? “Mijn opdracht was tweeledig: de ene was het boegbeeld van het waterschap te zijn en de uitstekende reputatie die Regge en Dinkel altijd in Nederland gehad heeft, hoog te houden. De andere was de benoeming
8
H2O / 17 - 2007
voor te bereiden van een nieuwe voorzitter. Dat is gelukt. De heer Kuks, onze huidige vice-voorzitter, een man met een wetenschappelijke carrière op watergebied, is door het algemeen bestuur voorgedragen als nieuwe watergraaf. De benoeming door de Kroon verwachten we binnenkort. De provincie heeft al ingestemd.” “Aan de interne organisatie hoefde ik niets meer te doen. Regge en Dinkel bestaat al lang als integraal waterschap. Kwaliteit en kwantiteit zijn bij ons al vele jaren in één hand. We hebben geen recente fusie gehad, waardoor we niet de onrust, die dat altijd meebrengt, hadden te verwerken en de organisatie zich goed heeft kunnen ontwikkelen. We werken volgens het INK-model en we hebben geprobeerd om via een externe visitatie, een kwalificatie als een organisatie die als geheel in fase 3 verkeert, te verwerven. Fase 3 wil zeggen dat de organisatie naar buiten gericht is. Dat is op een paar punten na gelukt en daar zijn we behoorlijk trots op. We zouden dan de eerste overheidsorganisatie in Nederland geweest zijn die een dergelijk predicaat gekregen had. Het geeft in ieder geval aan dat we op samenwerking gericht zijn en dat vind ik erg belangrijk.”
Samenwerking met wie vooral? “Met de gemeenten in ons gebied en in het kader van de KRW vooral met de andere waterbeheerders. We maken deel uit van het stroomgebied Rijn-Oost en moeten dus met Velt en Vecht, Reest en Wieden, GrootSalland en Rijn en IJssel één stroomgebiedvisie ontwikkelen. Daar komt dan ook nog de samenwerking met onze Duitse buren bij, omdat zowel de Vecht als de Dinkel voor een deel door Duitsland stromen. In Duitsland is het waterbeheer heel ingewikkeld geregeld. Gemeenten hebben er nog veel water- en milieutaken; verder hebben we met de Kreisen en de Länder te maken, in ons geval met twee: Nordrhein-Westfalen en Nieder-
saksen. In Duitsland zijn er ook nog grote verschillen per deelstaat in het waterbeleid. Dat is overigens een probleem voor het Rijk, want dat is de gesprekspartner van de deelstaten.”
Meer samenwerking met de gemeenten dan vroeger? “Jazeker, de stroomgebiedbenadering vraagt om intensieve afstemming. Eén van de bijzondere aspecten van dit gebied is dat we te maken hebben met lozingen op kleine wateren. We hadden vroeger 23 rwzi’s. Dat zijn er nu 20 en we gaan nog terug naar 17, maar verder terug en alle afvalwater samenbrengen op één of twee grote installaties gaat hier niet. Daarvoor zijn de waterlopen veel te klein. De Regge is ons grootste water en dat is geen grote rivier. De Dinkel is een stuk kleiner en heeft nog veel van zijn oorspronkelijk karakter behouden. In Ootmarsum lozen we het effluent van de rwzi op één van de kleine beekjes die in die omgeving ontspringen.” “We zijn bezig met het vergaand zuiveren van het effluent met membraanfiltratie in verband met de natuurgebiedfunctie van die regio, conform het provinciale waterhuishoudingsplan. We komen in de buurt van de technieken die drinkwaterbedrijven toepassen. “ “Het grootste project waarmee we bezig zijn, waar het waterschap al voor mijn tijd mee gestart was, is de scheiding tussen het stedelijk water uit de stedenband, Enschede, Hengelo en Almelo met Borne ertussen, en het natuurlijke water uit noordoost-Twente. Dat project heet ‘de Doorbraak’ en het is ook een doorbraak in een aantal betekenissen. De stedenband ligt op een rug die de waterscheiding vormt tussen het oostelijk en westelijk deel van Twente. Ten zuiden van Almelo wordt die waterscheiding doorgraven. Werkzaamheden aan de A35, de verbinding tussen de A1 en Almelo, worden gecombineerd met het creëren van een ecologische verbindingszone en het aanleggen van een nieuwe beek over een lengte van 13 kilometer. Die nieuwe beek wordt gevoed met het schone landelijke water dat behoud en herstel van natuur en landschap mogelijk maakt en ook de landbouw van goed water voorziet. Dat water komt door deze nieuwe beek in de oorspronkelijke Regge terecht.
CV 1944 geboren in Groningen 1989-2003 lid Provinciale Staten Overijssel voor de PvdA 1994-1995 gedeputeerde voor Economische Zaken, Toerisme en Recreatie 1995-1998 manager cultuurverandering en mobiliteitsbeleid bij Edon 1999-2003 gedeputeerde voor Financiën, ICT, bedrijfsvoering, bestuursevaluatie, juridische zaken en toezicht op de gemeentefinanciën 2004-heden lid algemeen bestuur Waterschap Regge en Dinkel 2007-(tot september) watergraaf ad interim Regge en Dinkel
interview de overblijvende bedrijven steeds groter worden, ook het landschap te behouden. Bij al die ontwikkelingen is het waterschap betrokken.”
Verwacht u nog verdere fusies in deze regio?
Het stedelijk water, dus zowel het regenwater als het gezuiverde afvalwater, blijft de route volgen via het Lateraalkanaal en het Veenekanaal richting Vecht bij Ommen. Ook de zuiveringen van Almelo en Wierden lozen hun effluent daarop. Pas even voor Ommen komen die twee stromen dan weer bij elkaar. Omdat uiteindelijk ook de afvoercapaciteit vergroot wordt, zal Almelo, dat in een soort putje ligt, minder waterlast hebben in de toekomst.” “Het is een groot project, want we moeten niet alleen de A35, maar ook het Twentekanaal en de spoorlijn kruisen. De leiding onder het Twentekanaal door, met een diameter van drie meter, is geboord. De boor liep vast op grote zwerfkeien uit de IJstijd die hier overal in de ondergrond zitten. Bij de tracéverkenning vind je die zwerfkeien niet. Het kanaal is toen in twee fasen gedempt, waardoor de keien opgegraven konden worden. Uiteindelijk is de leiding toch geboord, omdat de schadeclaim van de aannemer te groot geworden zou zijn als hij in het uitgegraven gat gelegd was. De boring onder het spoor wordt door Prorail uitgevoerd. De totale kosten van dit project zijn op 50 miljoen euro geraamd. In 2015 moet het in zijn geheel gereed zijn.”
Hoe vond u als oud-PvdAgedeputeerde het voorstel van uw partij de waterschappen op te heffen? “Met dat voorstel was ik het helemaal niet eens. Ik ben ook blij dat het niet in het regeerakkoord is terechtgekomen. Ik vond het geen goed voorstel, want de provincie is niet op uitvoering gericht. Ze is een beleids- en planvormende organisatie. Het bestuur van een waterschap is gericht op het behartigen van belangen, niet op partijpolitiek. Het is altijd een kwestie van geven en nemen, van rekening houden met anderen, niet van het hanteren van macht. Zo gaat het bijvoorbeeld bij het verwerven van alle gronden die nodig zijn om ‘de Doorbraak’ te realiseren. Maar het waterschapsbestuur
wordt wel steeds politieker. De stedeling wordt er steeds meer bij betrokken. Hij betaalt ook driekwart van de lasten van het waterschap. Sinds een aantal jaren geleden het uitgangspunt van belang, betaling en zeggenschap is losgelaten, is de bijdrage van de agrariërs aanzienlijk gedaald en die van de stadsbewoners sterk gestegen. Als bij de komende verkiezingen ook politieke partijen lijsten kunnen opstellen, hoop ik dat die wel verkiezingscampagne zullen voeren op waterthema’s.”
Hebt u een idee wat die zouden kunnen zijn? “Ik weet het niet. In het algemeen gaat het om wat we contextueel waterbeheer noemen: waterbeheer dat ook rekening houdt met de belangen van landbouw, natuur en recreatie. Dat kan meeliften met gemeentelijke plannen inhouden, waarbij de gemeente het toeristische deel betaalt en het waterschap het agrarische gedeelte. Wat ik jammer vind in de nieuwe opzet, is het geringe aantal kwaliteitszetels: de natuur heeft er maar één en de agrariërs nog slechts vier. “ “De belangen van de natuur en de agrariërs zijn groot. We willen de boeren voor de extra grond, die we voor al onze werken nodig hebben, fatsoenlijk compenseren, zonder te hoeven onteigenen. We gaan uit van vrijwilligheid met ruilmogelijkheden doordat we elders grond kunnen aanbieden. Ondanks het feit dat elke dag in Nederland een boer stopt, is er geen grondmobiliteit. De grondprijs is hier heel hoog geweest, 50.000 euro per hectare voor een agrarische bestemming. Hij is nu weer gezakt tot 40.000 euro per hectare. Maar het omgaan met grond blijft een belangrijk punt. We willen graag het coulisselandschap dat redelijk intact is gebleven, handhaven. Het Saksisch erfrecht dat grond bij vererving niet aan alle kinderen maar alleen aan de oudste zoon toewijst, heeft vergaande versnippering voorkomen. Uitdaging wordt, nu
“Niet op dit moment. Twente is één geheel, een gebied met een eigen karakter dat je niet met dat van anderen moet vermengen. Met 600.000 inwoners en 135.000 hectare is het gebied van Regge en Dinkel redelijk groot. In 1996 en 1997 is de fusiediscussie in Overijssel gevoerd toen de integrale waterschappen werden gevormd en de zuiveringsschappen werden opgeheven. De vraag was toen of je Groot-Salland, Velt en Vecht en Regge en Dinkel tot één groot waterschap moest samenvoegen. Daarvoor is toen niet gekozen. Zowel de provincie als het waterschap zijn niet van standpunt veranderd. “ “De problematiek bij Regge en Dinkel is ook anders dan bij andere waterschappen. Vroeger werden de beken rechtgetrokken. Nu moeten ze weer meanderen. De bufferfunctie van de bodem moet hersteld worden. In de buurt van Ootmarsum was de grondwaterspiegel maar liefst 15 meter gedaald. Van de 50 beken in die buurt waren er nog maar drie over die continu water hadden. Allemaal voornamelijk het gevolg van het beleid om zo snel mogelijk te ontwateren. Samen met de provincie is het waterschap een herstelprogramma gestart: ‘Terug naar de bron’. We moeten het water vasthouden, de beken niet meer droog laten vallen en een droogteprobleem voor de boeren in een zomer zoals vorig jaar voorkomen. Regenwater afkoppelen; bij nieuwbouw sowieso en in bestaande gebieden als het mogelijk is. Waterlopen krijgen een breder profiel met meer bergingsmogelijkheid. We hebben hier ook nauwelijks dijken, wel stuwen. De voorzitter heet hier dan ook watergraaf, geen dijkgraaf.” “Vanaf 1900 is de Regge maar liefst tweederde van zijn oorspronkelijke lengte kwijtgeraakt door al dat rechttrekken. Met het Regge-herstelproject, dat we al tien jaar geleden hebben ingezet, willen we de huidige lengte weer verdubbelen. Het Doorbraakproject is daar een onderdeel van.”
U praat alsof u nog jaren watergraaf zou kunnen zijn. “Ik vind Regge en Dinkel ook een waterschap om trots op te zijn. Maar ik vind een half jaar watergraaf echt genoeg. Ik heb genoeg andere dingen te doen. Ik ben voorzitter van de Rekenkamer van de gemeente Enschede en voorzitter van de Raad van Commissarissen van Wadinko b.v., de maatschappij waarin de aandelen die WMO in Wavin had, zijn ondergebracht. Victor van Dijk, de vroegere directeur van WMO, is ook commissaris. Ik word 63 jaar en heb geen behoefte meer aan een fulltime baan. Ja, ik weet dat je sinds kort als dijkgraaf tot je 70e mag doorgaan. Die wetswijziging hebben allerlei mensen uit mijn omgeving op mijn bureau gelegd. Maar ik wil dat niet.” Maarten Gast
H2O / 17 - 2007
9
Legionellapreventie: betere naleving Waterleidingwet nodig Ongeveer 20 procent van de zorginstellingen en zwembaden had in 2005 te maken met een legionellabesmetting in de leidingwaterinstallatie. Dit gold ook voor vijf procent van de hotels en campings. Circa 90 procent van de instellingen leeft niet alle wettelijk voorgeschreven preventiemaatregelen volledig na. Bij hercontrole is een groot deel van de problemen weliswaar opgelost, maar het aantal collectieve leidingwaterinstallaties met Legionella nam tussen 2000 en 2006 niet duidelijk af. In die periode steeg daarentegen het aantal gemelde patiënten met legionellose. Een betrouwbare schatting van het aantal patiënten dat gerelateerd is aan een collectieve leidingwaterinstallatie als besmettingsbron, is echter niet mogelijk.
N
a de legionellose-epidemie die in 1999 uitbrak onder bezoekers van de West-Friese Flora in Bovenkarspel, is de bestrijding van Legionella in Nederland geïntensiveerd. Het preventieve beleid van de overheid is gericht op het beperken van de aanwezigheid van Legionella in watersystemen waaraan de mens wordt blootgesteld. Omdat deze blootstelling via allerlei bronnen kan plaatsvinden, zijn verschillende wetten van toepassing. Het hier beschreven onderzoek richtte zich op collectieve leidingwaterinstallaties (Waterleidingwet). Andere potentiële bronnen, zoals koeltorens en whirlpools, vallen hier niet onder. Sinds 2000 is sprake van regelgeving ter preventie van Legionella in collectieve leidingwaterinstallaties. Aanvankelijk betrof het een regeling die betrekking had op alle circa 600.000 installaties (de Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater). Eind 2004 is het onderdeel ‘legionellapreventie in leidingwater’ opgenomen in het Waterleidingbesluit (hoofdstuk IIIC). Deze regelgeving heeft betrekking op een veel kleinere groep van circa 10.000 prioritaire inrichtingen met collectieve leidingwaterinstallaties. Hiervoor gelden verscherpte preventievoorschriften. Het gaat om zorginstellingen (ziekenhuizen en verpleeghuizen), zwembaden, jachthavens, instellingen met overnachtingfuncties (bijvoorbeeld hotels en campings), asielzoekerscentra en justitiële inrichtingen. Op deze locaties moet een risicoanalyse worden opgesteld en in geval van aerosolvorming (bij douches bijvoorbeeld), een beheersplan. Prioritaire inrichtingen zijn verplicht het water van aerosolvormende tappunten twee keer per jaar te (laten) controleren. De concentratie aan legionellabacteriën mag niet meer bedragen dan 100 kve/l (kolonievormende eenheden per liter). Indien deze norm wordt overschreden, moet de besmetting worden gemeld aan de VROM-Inspectie en de GGD. Voor de overige circa 600.000 collectieve leidingwaterinstallaties is hoofdstuk IIIC van het Waterleidingbesluit niet van toepassing, maar blijft wel de zorgplicht gelden (artikel 4). Toepassing van de NEN 1006 en de Vewinwerkbladen bij de aanleg van leidingwaterinstallaties is een randvoorwaarde voor een goede invulling van deze zorgplicht. Naast een goed ontwerp en aanleg zijn een juist gebruik en beheer van de leidingwaterinstallatie belangrijke voorwaarden.
10
H2O / 17 - 2007
De VROM-Inspectie oefent het toezicht uit op de Waterleidingwet. De uitvoering van de controles bij de collectieve installaties die zijn aangesloten op het leidingnet, is neergelegd bij de drinkwaterbedrijven (art. 15). Sinds 2005 controleren zij ook op de uitvoering van legionellapreventiemaatregelen (hoofdstuk IIIC). Voor de installaties die niet zijn aangesloten op de openbare drinkwatervoorziening, de ‘eigen winningen’, voert de VROM-Inspectie het toezicht uit zonder tussenkomst van het drinkwaterbedrijf.
Onderzoek van het RIVM Het hier besproken onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VROM. De centrale onderzoeksvraag was of een effect is vast te stellen van het beleid in de periode 2000-2006 om de groei van Legionella in collectieve leidingwaterinstallaties te belemmeren. Het RIVM heeft voor de evaluatie verschillende onderzoeken bij elkaar gelegd van onder andere VROMInspectie, drinkwaterbedrijven, informatie van eigenaren van leidingwaterinstallaties en gegevens van de GGD. Een uitgebreide beschrijving van de uitvoering van het onderzoek is te lezen in Versteegh et al.7). Uit onderzoeken van de VROM-Inspectie en controles van de drinkwaterbedrijven blijkt dat de meeste instellingen in meer
of mindere mate bezig zijn met legionellapreventie, maar circa 90 procent van de instellingen leeft niet alle wettelijk voorgeschreven preventiemaatregelen volledig na8). Bij hercontrole is echter een groot deel van de problemen opgelost, waardoor uiteindelijk maar vijf procent van de locaties wordt overgedragen aan de VROM-Inspectie1). Dit toont het belang en effectiviteit van de controles aan. Zorginstellingen en zwembaden voeren de wettelijk verplichte preventiemaatregelen, zoals het opstellen van een risicoanalyse, een beheersplan en beheersmaatregelen, beter uit dan hotels, campings en jachthavens. Uit de controles van de drinkwaterbedrijven blijkt dat ongeveer één op de vijf bestaande en nieuwe collectieve leidingwaterinstallaties een verhoogd risico op verontreiniging vertoont (art. 15). Vooral voor nieuwbouwinstallaties is dit opmerkelijk, aangezien deze installaties moeten voldoen aan de in januari 2002 gewijzigde voorschriften. Oorzaken zijn de gebrekkige communicatie tussen de vele partijen in het nieuwbouwproces en het feit dat installateurs niet goed op de hoogte zijn van de nieuwe voorschriften. Het aantal collectieve leidingwaterinstallaties met normoverschrijdingen nam tussen 2000 en 2006 niet duidelijk af. Tijdens monsternames van de VROM-Inspectie in 2006 werden bij elf procent van de inrichtingen normoverschrijdingen geconstateerd. Het betrof 20 procent van de zwembaden, 17 procent van de zorginstellingen, vijf procent van de campings en drie procent van de hotels. Hoewel zorginstellingen en zwembaden de wettelijk verplichte preventieve maatregelen beter uitvoeren dan hotels, campings en
Dode leidingen vormen een ideale plaats voor groei van Legionella.
achtergrond jachthavens, hebben ze toch vaker te maken met normoverschrijdingen. Hiervoor zijn twee mogelijke verklaringen: r -FJEJOHXBUFSJOTUBMMBUJFTCJK[PSHJOstellingen en zwembaden zijn meestal complexer met meer aerosolvormende tappunten en een relatief hoge omgevingstemperatuur. Dit maakt het moeilijker om de preventievoorschriften te implementeren en levert vaker risicovolle situaties op; r 6JUFOLFMFPOEFS[PFLFOCMJKLUEBUMFHJPnellapreventiemaatregelen alleen effectief zijn indien alle maatregelen volledig worden uitgevoerd. Dit is slechts bij zeven tot tien procent van de instellingen het geval: op deze locaties komen zelden normoverschrijdingen voor. Infectie met Legionella vindt plaats door het inademen van de bacterie in zeer kleine druppeltjes water, verspreid in de lucht (aerosolen). Dit kan een acute infectie van de luchtwegen veroorzaken (legionellose). Deze aandoening heeft twee bekende ziektebeelden: Legionellapneumonie (veteranenziekte): een ernstige vorm van longontsteking of Pontiac fever: een minder ernstige, griepachtige aandoening. Sinds 1987 moet een behandelend arts op grond van de Infectieziektenwet een patiënt met legionellapneumonie melden bij de GGD. Vervolgens kan de GGD bij potentiële bronnen onderzoek verrichten. Legionellosemeldingen worden geregistreerd in het elektronische meldingssysteem Osiris. Het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM controleert in Osiris of het aantal meldingen toeneemt en of bijzondere potentiële bronnen worden gerapporteerd.
Legionellabacteriën worden onderverdeeld in verschillende soorten, welke op hun beurt weer in te delen zijn naar serotypen. Er worden momenteel 52 soorten legionellabacteriën en meer dan 70 serotypen onderscheiden. Minder dan de helft hiervan kan ziekte veroorzaken bij de mens. De meeste infecties bij de mens worden veroorzaakt door L. pneumophila en dan voornamelijk door L. pneumophila serogroep 12),4). Aangezien ook de meest toegepaste diagnostische testen specifiek zijn voor L. pneumophila is het echter mogelijk dat infecties vooroorzaakt door andere legionellasoorten, niet goed worden herkend (onderdiagnostiek). De overige soorten, waaronder L. anisa, worden doorgaans aangeduid als L. non-pneumophila. Er zijn 19 L. non-pneumophila-species beschreven die ziekten kunnen veroorzaken. Het betreft slechts een klein aantal ziektegevallen, meestal bij patiënten met een verzwakt immuunsysteem. Bij een aantal ziektegevallen door de species L. longbeachae kon de bron worden herleid naar tuinaarde. In andere landen konden diverse clusters van legionellapneumonie veroorzaakt door L. non-pneumophila worden herleid naar de leidingwaterinstallatie van ziekenhuizen6).
Jaarlijks aantal meldingen van legionellose, met onderscheid naar binnen- en buitenlandse besmettingsbron (bron: Osiris).
Het aantal gemelde patiënten met legionellose is duidelijk toegenomen sinds de epidemie in 1999 in Bovenkarspel (zie grafiek). Vóór 1999 bedroeg het aantal meldingen circa 50 per jaar. Tussen 2000 en 2005 is dit toegenomen van 172 naar 280 per jaar. In 2006 lag het aantal zelfs op 440. De helft tot een derde van deze infecties werd in het buitenland opgelopen. De stijging van het aantal patiënten is het gevolg van verschillende factoren. Zo is het makkelijker geworden om de ziekte vast te stellen sinds de introductie van de urineantigeentest in 1998. Tevens zijn artsen sinds Bovenkarspel alerter op het voorkomen van deze ziekte. Hierdoor worden meer mensen met een longontsteking getest op Legionella en is de onderdiagnostiek en onderrapportage afgenomen. Het grote aantal patiënten in de maanden augustus tot oktober 2006 heeft mogelijk te maken met de zeer warme maand juli die gevolgd werd door een zeer natte maand augustus. Een toegenomen risico op legionellose bij hoge luchtvochtigheid en regenval is recent in een Amerikaanse studie beschreven3). Te weinig informatie is voorhanden om een betrouwbare schatting te geven van het aantal patiënten waarbij een collectieve leidingwaterinstallatie de besmettingsbron is. In de periode 2000-2006 kon bij slechts circa drie procent (19 patiënten) van de groep patiënten waarbij potentiële bronnen werden bemonsterd, de besmettingsbron met zekerheid worden vastgesteld. De helft van deze 19 patiënten werd geïnfecteerd via een leidingwaterinstallatie in een zorginstelling. De overige bronnen vielen niet onder het Waterleidingbesluit.
De kwestie L. pneumophila L. non-pneumophila De meeste gevallen van legionellose waarbij een verwekker bekend is, worden veroorzaakt door L. pneumophila (zie kader). In leidingwaterinstallaties wordt L. pneumophila echter minder vaak aangetroffen, namelijk bij 15 tot 45 procent van de normoverschrijdingen. Van der Kooij et al.5) stellen dan ook dat het beleid voor de preventie van legionellose in Nederland zich met name zou moeten richten op L. pneumophila. In de huidige wet- en regelgeving wordt geen onderscheid gemaakt tussen
L. pneumophila en L. non-pneumophila, omdat het beleid gericht is op de condities waaronder legionellabacteriën zich kunnen vermenigvuldigen. Deze condities worden voor beide gelijk geacht. Een normoverschrijding van L. non-pneumophila (> 100 kve/l) duidt dus op omstandigheden waarin zich naar wordt aangenomen ook L. pneumophila kunnen vermenigvuldigen. Wanneer het beleid zich uitsluitend zou richten op L. pneumophila, heeft dit een aantal voor- en nadelen. Een voordeel is dat het aantal normoverschrijdingen en meldingen aan de VROM-Inspectie afneemt; de meldingen die het grootste risico vormen, blijven over. Dit leidt tot kostenbesparingen en mogelijk milieuvoordelen vanwege minder saneringsplannen en geen noodzaak tot (alternatieve) bestrijdingstechnieken. Een nadeel is dat de aandacht bij de eigenaar voor de legionellaveiligheid van de leidingwaterinstallatie verder kan afnemen. De naleving van de legionellapreventiemaatregelen is nu al laag en de leidingwaterinstallaties worden niet altijd volgens de voorschriften aangelegd. Op basis van de voor- en nadelen heeft het RIVM een vijftal beleidsopties uitgewerkt, variërend van het handhaven van het bestaande beleid tot de optie waarin het beleid zich uitsluitend richt op L. pneumophila. Voor alle opties, maar met name voor de laatstgenoemde, is het belangrijk dat er verbetering komt in de naleving en daadwerkelijke implementatie van de legionellapreventiemaatregelen.
Vervolgacties VROM Naar aanleiding van de conclusies uit het RIVM-onderzoek heeft het Ministerie van VROM een aantal acties ter verbetering van het legionellapreventiebeleid geformuleerd. De benodigde maatregelen om via handhaving de juiste naleving af te dwingen, zullen voortaan sneller worden ingezet. Tevens zal binnen de prioritaire installaties meer onderscheid worden gemaakt in de risico’s. Om te voorkomen dat nieuw aangelegde installaties de problemen van de toekomst gaan vormen, zal VROM in gesprek gaan met UNETO/VNI als ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en het kennisinstituut voor de installatiesector ISSO. Meer duidelijkheid moet er komen over de
H2O / 17 - 2007
11
mogelijkheid en noodzaak om onderscheid te maken in de verschillende soorten legionellabacteriën, voordat besloten kan worden de aandacht alleen op L. pneumophila te richten. Het onderzoek naar de pathogeniteit van de verschillende soorten legionellabacteriën wordt uitgebreid, zodat op termijn een uitspraak gedaan kan worden of het vanuit het volksgezondheidsbelang verantwoord is om hierin onderscheid te maken. NOTEN 1) Dik H. (2006). De controle van collectieve leidingwaterinstallaties in 2005 - Voortgang en bevindingen. RIVM. Rapport 703719015. 2) Fields B., R. Benson en R. Besser (2002). Legionella and Legionnaires’ disease: 25 year of investigation. Clinical microbiology reviews 15 (3), pag. 506-526. 3) Fischman D., S. Lim en G. Wellenius (2005). It’s not the heat, it’s the humidity: wet weather increases legionellosis risk in the greater Philadelphia Metropolitan Area. Journal of Infectious Diseases 192, pag. 2066-2073. 4) Hoge Gezondheidsraad (2000). Advies van 14/06/2000, goedgekeurd op 29/09/2000, aangaande de gevaren van en de preventieve
Actieplan veilige waterinstallaties UNETO-VNI, de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en technische detailhandel, heeft een ‘Actieplan veilige waterleidinginstallaties’ gepubliceerd ter bestrijding van legionellabesmettingen. Watertechnisch installateurs moeten meer kennis krijgen over de geldende voorschriften voor leidingwaterinstallaties van bestaande en nieuwe woningen, vindt UNETO-VNI. De organisatie wil alle erkende watertechnisch installateurs een toegankelijk zakboekje geven met een samenvatting van de wetgeving en richtlijnen over het legionellaveilig aanleggen van leidingwaterinstallaties en het uitvoeren van beheersmaatregelen. Ook stelt UNETO-VNI voor installatieconcepten te ontwikkelen om te voorkomen dat ongewenste opwarming van drinkwaterleidingen plaatsvindt. Minister Cramer van het ministerie van VROM is blij met dit initiatief van de installatiebranche, maar wijst er op dat in de huidige praktijk nog niet iedereen op de werkvloer doordrongen is van het belang van veilige leidingwaterinstallaties en ook daarnaar handelt.
maatregelen tegen besmetting met Legionella in België (H.G.R.: 4870). 5) Van der Kooij D., G. Wubbels en G. Veenendaal (2007). Legionellabacteriën in leidingwaterinstallaties behoren meestal tot de ongevaarlijke soort Legionella anisa. H2O nr. 5, pag. 33-35. 6) Muder R. en V. Yu (2002). Infection due to Legionella species other than L. pneumophila. Clinical Infectious Diseases (35), pag. 990-998.
7) Versteegh J., P. Brandsema, N. van der Aa, H. Dik en G. de Groot (2007). Evaluatie legionellapreventie Waterleidingwet. RIVM. Rapport 703719020. 8) VROM-Inspectie (2006). Onderzoek naar de uitvoering van legionellapreventie bij collectieve leidingwaterinstallaties. Ministerie van VROM.
Ans Versteegh, Petra Brandsema, Monique van der Aa en Harald Dik (Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)
advertentie
DynaSand®: het enige echte continu zandfilter
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl
[email protected]
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst.
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
12
H2O / 17 - 2007
Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
opinie KRW-inrichtingsmaatregelen: vrijwillig of met juridische dwang? Dit artikel is een prikkelend pleidooi voor de realisatie van inrichtingsmaatregelen in het kader van de KRW op particuliere gronden op vrijwillige basis. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor realisatie van KRW-doelen door deze inrichtingsmaatregelen worden geschetst, evenals een aanpak om deze op de meest prettige en effectieve wijze te realiseren. Met vooralsnog een inspanningsverplichting in plaats van een resultaatsverplichting richting Europese Unie.
V
oor KRW-maatregelen geldt een resultaatverplichting.Maatregelen moeten zoveel mogelijk vóór 2015 en in ieder geval vóór 2027 zijn uitgevoerd. De ecologische doelen voor waterlichamen moeten waar mogelijk eind 2015, maar uiterlijk eind 2027, zijn gehaald. De aanleg van natuurvriendelijke oevers buiten het huidige profiel van watergangen (weggraven van oevers) is een voorbeeld van een belangrijke KRW-inrichtingsmaatregel. Het levert veel winst op voor de ecologie en het beperkt de belasting met vervuilende stoffen. Bovendien ontstaat een robuuster watersysteem door toename van de potentiële waterberging. De nieuwe inrichting en beperkingen aan het gebruik van oevers leggen echter een grote claim op particuliere gronden met (doorgaans) agrarisch gebruik. Waarschijnlijk zijn agrariërs niet zonder meer bereid hieraan mee te werken. Zij zijn immers het laatste decennium geconfronteerd met steeds strengere regelgeving en eisen aan de wijze waarop zijn hun bedrijf voeren. De bereidheid om een deel van hun gronden niet-optimaal te kunnen gebruiken (mest en bestrijdingsmiddelvrij) of zelfs geheel uit productie te moeten nemen ten behoeve van natuurvriendelijke inrichting, zou wel eens gering kunnen zijn. Zeker als daar geen of te weinig vergoedingen tegenover staan voor grondontwaarding en voor vergoeding van de kosten van natuurvriendelijk beheer door de agrariër zelf. Ook bestaat geen garantie dat inrichtingsmaatregelen werkelijk uitvoerbaar zijn binnen het tijdsbestek van de KRW (vóór 2015 of vóór 2027), tenzij de mogelijkheid bestaat van gedwongen verkoop of gedwongen gedogen van natuurvriendelijke inrichting van land in privé-bezit. Onvrijwillige aankoop of verplicht gedogen van inrichtingsmaatregelen gaat in de Nederlandse constellatie héél ver. Het is zeer de vraag of dit politiek haalbaar is. Het is tot nu toe in Nederland alleen toegestaan voor infrastructurele maatregelen en voor de inrichting van nieuw stedelijk gebied. Natuurvriendelijke inrichting valt hier expliciet niet onder. Zelfs voor de aankoop en inrichting van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones wordt geen juridische dwang gebruikt. Het is daarom vreemd dat sommige waterschappen nu stellen dat maatregelen geen significante schade geven, terwijl
de uitvoering alleen op basis van dwang kan worden gegarandeerd. De hamvraag is: vindt het Rijk het acceptabel dat zo nodig gedwongen aankoop of gedwongen natuurvriendelijke inrichting plaatsvindt van gronden die in particulier eigendom zijn? Zo ja, dan zal het Rijk daarvoor ook de benodigde juridische instrumenten moeten verschaffen. Het antwoord op die vraag is waarschijnlijk negatief. Het is ook niet te verwachten dat provincies tot dergelijke voor Nederland draconische maatregelen, met een naar verwachting gering maatschappelijk draagvlak, zullen overgaan. Dit buiten de vraag of dat dan juridisch ook haalbaar zal blijken te zijn. Mijn stelling is daarom: ‘Natuurvriendelijke inrichting van particuliere gronden dient zoveel mogelijk plaats te vinden op basis van vrijwilligheid’. Voor de KRW-maatregelen betekent dit dat de periode tot 2015 moet worden benut om een aantal zaken als onderzoeksmaatregel na te gaan: r 8FMLFQBSUJDVMJFSFO NFUOBNFBHSBSJÌST zijn bereid mee te werken aan natuurvriendelijke inrichting van stroken grond langs hun watergangen? r 8FMLFñOBODJÌMFSFHFMJOHFO[JKO3JKL provincies en waterschappen bereid hier tegenover te stellen? r )PFWFFMPFWFSTLVOOFOXFEBOOBUVVSvriendelijk (laten) inrichten en beheren/ onderhouden? Pas als het antwoord op deze vragen bekend is, is het mogelijk om met enige zekerheid realistische doelen te stellen voor natuurvriendelijke inrichting van oevers van watergangen die onderdeel zijn van KRW-waterlichamen. Het is daarom onverstandig om nu al KRW-doelen en bijbehorende maatregelen vast te leggen voor natuurvriendelijke inrichting van gronden die in particulier eigendom zijn. Dit betekent niet dat waterschappen en provincies dan verder maar stil moeten gaan zitten. De uitdaging is om op korte termijn een goede financiële regeling te treffen voor agrariërs die bereid zijn mee te werken. Zowel voor de aankoop of het gebruik van hun grond als voor natuurvriendelijke inrichting en ‘groenblauwe’ onderhoudscontracten voor de natte en de achterliggende droge oever en het water zelf. Waterschappen en provincies hoeven niet te wachten tot de volgende stroomgebied-
beheerplancyclus (2016-2021) om hiermee te beginnen. Samen kunnen ze ervoor zorgen dat de benodigde financiële regelingen in 2009 gebruiksklaar zijn, bij voorkeur onder de vlag van het Programma Beheer* en met zoveel mogelijk gebruik van geld uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied. In de jaren na 2009 kunnen we dan een vliegende start maken met natuurvriendelijke inrichting en het afsluiten van onderhoudsovereenkomsten.
In 2009 inspannings- en in 2015 resultaatsverplichting In 2015 zal het een stuk makkelijker zijn om haalbare en betaalbare ofwel realistische doelstellingen te bepalen voor natuurvriendelijke oevers langs KRW-waterlichamen. Pas dan is het verantwoord om ons zelf hiervoor een resultaatsverplichting op te leggen. In 2009 kunnen de waterschappen zich in hun waterbeheerplannen wel vastleggen op een inspanningsverplichting, bijvoorbeeld door uitvoering mogelijk te maken met een vastgesteld jaarbudget van 2010 t/m 2015.
Conclusies
r
r r
r
r
Provincies en waterschappen moeten doelen voor KRW-waterlichamen conservatief vaststellen op basis van wat nu zeker is dat haalbaar is in 2015 respectievelijk 2027; Waterschappen moeten dit jaar nog onderzoeksmaatregelen formuleren voor gebiedsbrede natuurvriendelijke inrichting en ‘groenblauwe’ diensten; Provincies moeten in samenwerking met het Rijk in het kader van het Programma Beheer* en met geld uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied een adequaat stelsel van ‘groenblauwe’ diensten instellen voor natuurvriendelijke inrichting en onderhoud van zowel (natte) oevers als het water zelf; Waterschappen, provincies en het Rijk kunnen in hun waterbeheerplannen en het toekomstige Nationaal Waterplan** een inspanningsverplichting vastleggen met een vastgesteld jaarbudget voor de periode 2010 t/m 2015; In 2015 kunnen we de doelen per KRW-waterlichaam bijstellen op basis van wat dan haalbaar en betaalbaar blijkt te zijn in 2021 en 2027.
Nico Broodbakker (senior beleidsadviseur Waternet & Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) NOTEN * Programma Beheer is een subsidiepakket dat per 1 januari van dit jaar door de provincies beheerd wordt voor onder andere onderhoud en beheer van het landschap. ** Nationaal Waterplan is de benaming van de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding, waarin onder meer het stroomgebiedsbeheerplan wordt ondergebracht.
H2O / 17 - 2007
13
Betekenis van ontwikkelingen in ‘Brussel’ voor Nederlandse waterleidingbedrijven Nederlandse waterleidingbedrijven hebben en krijgen te maken met diverse acties vanuit de Europese Unie. WISE (Water Information System for Europe) is relevant, maar ook de Europese consultatie op 23 oktober rond de herziening van de Drinkwaterrichtlijn, de nieuwe generatie pesticiden en de nieuwe verordening voor chemische stoffen REACH.
W
ISE is in 2003 geïntroduceerd door de Europese Commissie. Het zal de door de lidstaten aangeleverde informatie stroomlijnen en op een effectieve en vergelijkbare manier presenteren. WISE voorkomt dat lidstaten voor verschillende Europese richtlijnen meerdere malen over dezelfde gegevens moeten rapporteren. Gegevens worden op geharmoniseerde manier elektronisch aangeleverd en kunnen zo snel verwerkt worden in overzichtsrapporten. In overeenstemming met de conventie van Arhus kan WISE zo helpen bij een snelle en effectieve informatieverstrekking aan het publiek door individuele waterleidingbedrijven, de lidstaten en de Europese Commissie. Qua rapportagerichtlijnen van de lidstaten aan de Commissie zijn momenteel die over de kwaliteit van drinkwater het verst ontwikkeld. Het rapporteren betreft zowel de kwaliteitsgegevens als gegevens over ontheffingen (derogaties). In de nabije toekomst is het de bedoeling internetpagina’s van individuele bedrijven en van de Nederlandse overheid direct te koppelen aan de drinkwaterpagina’s op internet van de Europese Commissie. Gezien de goede ervaringen met het aanleveren van gegevens over de drinkwaterkwaliteit worden weinig problemen verwacht bij de waterleidingbedrijven met de introductie van WISE. De rapportagerichtlijn is te lezen op de internetpagina ec.europa.eu/environment/water/ water-drink/index_en.html.
REACH Op 1 juni jl. trad REACH in werking: de nieuwe Europese verordening voor chemische stoffen. REACH staat voor Registratie, Evaluatie en Autorisatie van CHemische stoffen. Onder REACH vallen stoffen, ook als zij verwerkt zijn in preparaten of in voorwerpen. Een herziening van de Europese stoffenregelgeving was nodig, omdat van de meeste van de tienduizenden gebruikte stoffen onvoldoende bekend is of ze schadelijk zijn voor mens en milieu. De wel beschikbare informatie was daarnaast vaak niet openbaar en werd onvoldoende doorgegeven van producent naar afnemers en consumenten. De rechtstreeks werkende REACHverordening komt in plaats van ruim 60 bestaande Europese richtlijnen en
14
H2O / 17 - 2007
verordeningen. Als overgangsfase blijft de bestaande regelgeving nog even van kracht; de verbodsrichtlijn en de kennisgeving van nieuwe stoffen één jaar en de verordening voor bestaande stoffen twee jaar. REACH is een verordening en werkt daarom direct door. REACH hoeft niet - zoals richtlijnen - te worden omgezet in Nederlandse wetgeving voordat het geldig is. De Wet milieugevaarlijke stoffen vervalt; enkele passages in de Wet milieubeheer worden aangepast. Importeurs en producenten van stoffen krijgen in de nieuwe regelgeving veel verantwoordelijkheid; zij moeten informatie over eigenschappen, gebruik en blootstelling in kaart brengen en maatregelen nemen om mens en milieu te beschermen. Producenten moeten de informatie toegangelijk maken voor hun afnemers en de gebruikers van hun producten. Naar verwachting komt met REACH meer informatie beschikbaar over gebruikte stoffen en verbetert de communicatie. De informatie wordt opgeslagen in een centrale, grotendeels openbare, databank (International Uniform Chemicals Information Database). Een hele klus, omdat het uiteindelijk zal gaan om tienduizenden stoffen en zo’n 30.000 bedrijven met registratieverplichtingen. De dataopslag kan niet alleen voor REACH, maar ook voor andere (inter)nationale instanties en andere beleidskaders toepasbaar zijn. Iedereen die beroepshalve chemische stoffen of preparaten produceert of deze in de EU importeert, distribueert of gebruikt, krijgt met REACH te maken. REACH onderscheidt fabrikanten, importeurs, distributeurs en gebruikers, met ieder verschillende verplichtingen die mede afhankelijk zijn van de hoeveelheid van de gebruikte of gefabriceerde stof. Fabrikanten en importeurs registreren de stoffen met gegevens over de veiligheid voor mens en milieu. Bij grotere volumes van de stof of bij hogere giftigheid zijn meer diepgaande gegevens vereist. Distributeurs moeten informatie over chemische stoffen (zoals blootstelling, eventuele nieuwe eigenschappen over gevaarlijke eigenschappen van een stof, risicomaatregelen etc.) doorgeven aan de gehele toeleveringsketen. Gebruikers van stoffen geven aan hun leveranciers informatie over het gebruik, ter voorbereiding of aanpassing van een registratie.
Voor de meest zorgwekkende chemische stoffen wordt een verbod ingevoerd, waarbij de Europese Unie onder strenge voorwaarden autorisaties voor productie en gebruik kan verlenen. Drinkwaterbedrijven zijn geen fabrikant, importeur of distributeur van stoffen in de zin van REACH. Wel gebruiken drinkwaterbedrijven soms stoffen tijdens de behandeling van water om tot drinkwaterkwaliteit te komen en hebben daarmee (beperkte) REACH-verplichtingen als eindgebruiker. Drinkwaterbedrijven hebben (ongewild) te maken met chemicaliën in hun grondstof: oppervlakte- of grondwater. Bij behandeling hiervan tot drinkwater, bijvoorbeeld ozonatie, kunnen van sommige stoffen toxischer metabolieten ontstaan. Deze informatie is van belang voor bijvoorbeeld de fabrikanten en importeurs. REACH geeft fabrikanten en importeurs van chemicaliën een sterke prikkel om hun productenpakket aan te passen. Toxiciteit, bioaccumuleerbaarheid en afbreekbaarheid zijn belangrijke eigenschappen van stoffen. Hoe minder toxisch, bioaccumuleerbaar of persistent stoffen zijn, des te minder voorwaarden en beperkingen zullen gelden voor het distribueren en gebruiken van stoffen. Zowel toxiciteit als bioaccumuleerbaarheid hangen sterk samen met de polariteit van stoffen. Polairdere stoffen zijn doorgaans minder toxisch en bioaccumuleren minder sterk. Deze stoffen zullen dan ook in zijn algemeenheid minder negatieve effecten hebben op mens en milieu. Keerzijde is dat polairdere stoffen veel beter in water oplossen en minder makkelijk verwijderd kunnen worden uit het oppervlakte- of grondwater tijdens de behandeling tot drinkwater1). Dit zal, uitgaande van gebruikte behandelingstechnieken, er vermoedelijk toe leiden dat de totale volumes van chemicaliën in het uiteindelijke drinkwater groter kunnen worden. Er ligt dan ook als gevolg van de REACH-verordening een uitdaging voor drinkwaterbedrijven voor het monitoren en zuiveren van de meer polaire chemicaliën. De IUCLID-databank en de informatie daarin geeft hierbij een extra instrument voor drinkwaterbedrijven om op een proactieve wijze om te blijven gaan met drinkwaterkwaliteit.
achtergrond Consultatie In 2003 verzorgde de Europese Commissie een drinkwaterseminar om bij alle betrokken partijen uit de lidstaten de meningen te peilen over de huidige Drinkwaterrichtlijn en suggesties te verzamelen voor de op hande zijnde herziening. Op basis van het syntheserapport van dit seminar heeft de Europese Commissie een aantal studies uitgevoerd en acties uitgezet, zoals een studie naar de mogelijke introductie van het waterveiligheidsplan en het risicobenaderingsprincipe in de Europese drinkwaterwetgeving én een studie naar het vaststellen van een lijst van chemische parameters voor de herziening van de Drinkwaterrichtlijn. Nieuw is de aandacht voor een groeiend Europees probleem: de drinkwatervoorziening via kleine en private winningen. Uit de onderhandelingen rond de huidige Drinkwaterrichtlijn is nog een aantal openstaande en veelal gevoelige onderwerpen niet of onvoldoende uitgewerkt. Genoemd kunnen worden de representatieve bemonstering voor een aantal zware metalen aan het tappunt: lood, koper en nikkel, maar ook de definitie van ‘relevante’ metabolieten van pesticiden. In principe zullen de eerste uitkomsten van de studies en de resultaten van de werkgroepen op een consultatiebijeenkomst op 23 oktober aan de orde komen. Alle aspecten zijn in meer of mindere mate van belang voor de Nederlandse drinkwaterbedrijven.
Water Safety Plans De Europese Unie overweegt bij de herziening van de Drinkwaterrichtlijn het Water Safety Plan in de Europese drinkwaterregelgeving in te voeren. Zo’n veiligheidsplan beoogt veilig drinkwater te garanderen met een risicoanalyse en -managementbenadering die alle stappen van bron tot kraan omvat. Dat zou een aanzienlijke verandering betekenen ten opzichte van de huidige Drinkwaterrichtlijn, die vooral normen omvat waaraan de drinkwaterkwaliteit moet voldoen. Het Water Safety Plan is afkomstig uit de Guidelines for Drinking Water Quality van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO en is omarmd door de International Water Association in haar Bonn Charter. Ook bij de consultatiebijeenkomst van de EU in 2003 is het Water Safety Plan besproken en omarmd, waarbij vanuit de drinkwatersector bepleit is dit op vrijwillige basis in te voeren.
Het Water Safety Plan is een plan om alle stappen in drinkwaterwinning, -bereiding en -distributie zodanig te beheersen dat veilig drinkwater kan worden gegarandeerd. Dat is veel preventiever dan de huidige regelgeving met eindproductnormen. Een multidisciplinair team maakt, na een goede beschrijving van het systeem van bron tot kraan, een systematische inventarisatie van de bedreigingen van de drinkwaterkwaliteit en de maatregelen waarmee deze bedreigingen worden beheerst. Een maatregel kan een zuiveringsproces zijn, maar ook een procedure voor hygiënisch werken of het handhaven van voldoende druk in het leidingnet. Per bedreiging wordt vastgesteld of de maatregelen afdoende zijn, hoe de werkzaamheid van de maatregelen wordt bewaakt en welke acties plaatsvinden als de bewaking aangeeft dat de maatregel niet goed functioneert. Dit is het hart van het Water Safety Plan. Dat wordt omgeven door een managementsysteem waarin documentatie, validatie, training, etc. geregeld zijn. De huidige waterkwaliteitsbewaking van het reine water wordt in het Water Safety Plan opgenomen als verificatie dat het systeem goed werkt.
Hoe de nieuwe Drinkwaterrichtlijn er precies uit komt te zien, is nog onderwerp van een politiek proces. De verwachting is dat in de nieuwe richtlijn zal worden aangegeven dat waterleidingbedrijven een Water Safety Plan moeten opstellen en een aantal algemene richtlijnen daarvoor zal geven, die op lidstaatniveau verder worden uitgewerkt. Veel van de elementen in een Water Safety Plan zijn al aanwezig bij waterleidingbedrijven. Een aantal Nederlandse waterleidingbedrijven heeft op eigen initiatief al ervaring opgedaan of is nu ervaring aan het opdoen. Het vergt een behoorlijke inspanning, maar de balans is positief. Wel blijken in de dagelijkse praktijk een aantal zaken binnengeslopen te zijn die minder goed zijn geregeld en een serieuze bedreiging vormen
voor de drinkwaterkwaliteit. Die worden ook aangepakt. Het zou goed zijn om de ervaring van de Nederlandse waterleidingbedrijven te gebruiken om te helpen de EU-regelgeving en de daarvan af te leiden Nederlandse regelgeving zo bruikbaar mogelijk vorm te geven. Adriana Hulsmann, Gertjan Medema en Annemarie van Wezel (Kiwa Water Research) NOTEN 1) Westerhoff P., Y. Yoon, S. Snyder en E. Wert (2005). Fate of endocrine-disruptor, pharmaceutical, and personal care product chemicals during simulated drinking water treatment processes. Environ. Sci. Technol. nr. 39, pag. 6649-6663.
Drinkwatertransportleiding van bijna 1 km onder Oude Maas Evides heeft op 30 augustus een nieuwe drinkwatertransportleiding met een diameter van 1200 mm en een lengte van 980 meter onder de Oude Maas ten zuidwesten van Rotterdam getrokken richting Poortugaal. Het is de grootste en langste drinkwatertransportleiding die ooit in Nederland de grond in is getrokken.
V
oorheen lag de drinkwaterleiding tussen de Berenplaat en Poortugaal op de bodem van de Oude Maas. Vanwege het risico dat de leiding ooit eens beschadigd zou kunnen raken door bijvoorbeeld een schip, koos Evides er voor de nieuwe transportleiding onder de rivier door te trekken. Het boorgat had een diameter van 1,5 meter. De leiding is op de Berenplaat aan elkaar gelast, op een rollenbaan geplaatst en
vervolgens in zijn geheel door het gat onder de Oude Maas getrokken. Het karwei duurde ongeveer 8,5 uur, veel korter dan de geplande twaalf uur. Eind dit jaar kan de drinkwaterleiding in gebruik genomen worden. Eerst moet de leiding nog aangesloten worden op de bestaande leidingen en getest worden. Foto: Evides
De Europese Commissie heeft afgelopen jaar in een onderzoek vastgesteld wat implementatie van Water Safety Plans in de EU-regelgeving zou betekenen. Hoewel de resultaten nog binnen de Europese Commissie worden besproken, lijkt hier opnieuw onderstreept te worden dat het Water Safety Plan de basis moet vormen voor de herziene Drinkwaterrichtlijn.
H2O / 17 - 2007
15
CULTUURHISTORIE IN LANDGOEDERENZONE ALS UITGANGSPUNT BIJ WATEROPGAVEN
Baakse beek: terug naar hoe het vroeger was? In de landgoederenzone van de Baakse beek is een ontwerpstudie uitgevoerd in het kader van het Belvoirprogramma ‘Water en cultuurhistorie’. Waterschap Rijn en IJssel en Provincie Gelderland stonden aan de basis van dit initiatief dat tot stand kwam met financiële steun van het Rijk (Belvedere) en Provincie Gelderland (Belvoir). Water is voor de landgoederenzone van oudsher de sturende factor geweest. Juist door de cultuurhistorie als uitgangspunt te nemen, wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die dit landschap biedt voor de uitvoering van wateropgaven. Met de insteek ‘behoud door ontwikkeling’ kunnen historische structuren worden hersteld in vorm en functie. De ontwerpstudie maakt een belangrijk deel uit van de integrale uitvoeringstrategie voor het stroomgebied Baakse beek en de Veengoot die Waterschap Rijn en IJssel dit najaar afrondt. Op 19 juli jl. stemde het college van dijkgraaf en heemraden in met de visie en gaf deze vrij voor verdere besluitvorming in het algemeen bestuur.
B
innen het stroomgebied van de Baakse beek is de landgoederenzone tussen Ruurlo en de IJssel een
De in 1997 herstelde watermolen bij kasteel Hackfort.
cultuurhistorisch rijk gebied, waarin een groot aantal middeleeuwse kastelen en landgoederen prijken. Vrijwel alle landgoederen
hebben een grote binding met het water. De historische analyse in de ontwerpstudie geeft een goed beeld van de veranderingen in het lokale en regionale waterbeheer in de laatste eeuwen: eerst vormde water vooral een belangrijk element in de verdediging van de huizen, later was het belangrijk in de energievoorziening en een essentiële voorwaarde voor de landbouw. Nog later in de tijd was het water ook belangrijk als esthetisch element voor verfraaiing van het landgoed. Voor de landgoederen is op watergebied een aantal bijzondere elementen te onderscheiden: . watermolens en houtkaden oftewel dwarse assen waarmee het beekdal in compartimenten werd verdeeld; . de vloeiweiden met stelsel van stuwen, duikers en waterlopen, waarbij de hooi- en weilanden in de winter werden bevloeid met kalkrijk water en een voedselrijke sliblaag; . rabattenbossen waardoor eik en beuk toch in een natte omgeving kunnen groeien op aangelegde hogere walletjes en dijken; . esthetische waterpartijen: afhankelijk van de trend in tuinstijl werden geometrische of juist meer landschappelijke tuinen aangelegd. De afwisseling tussen kwelgebieden en verdrogingsgevoelige gebieden benadrukt de diversiteit in geohydrologie en verraadt de langzame overgang van de landgoederenzone naar het rivierenlandschap. Water is essentieel voor de landgoederenzone van de Baakse beek. De vele elementen (soms relicten) in het landschap laten zien dat een vernuftig stelsel bestond om eigendommen veilig te stellen, in het levensonderhoud te voorzien en er ook nog van te genieten.
Integrale aanpak Zowel in het rijksbeleid Belvedere als het Gelderse (provinciale) beleid Belvoir vormt ‘behoud door ontwikkeling’ het uitgangspunt voor het omgaan met het culturele erfgoed. Door dit erfgoed opnieuw een functie te geven, krijgt het erfgoed
16
H2O / 17 - 2007
achtergrond
De landgoederenzone Baakse beek (illustratie: Vista landscape and urban design en Bureau Lantschap).
niet alleen een tweede kans; het wordt ook nog eens functioneel ingezet waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Provincie Gelderland en de Gelderse waterschappen hebben in 2006 samenwerking gezocht op het gebied van water in relatie tot cultuurhistorie en landschap. Op initiatief van de provincie is per waterschap een pilot gekozen om cultuurhistorie en landschap op een praktische wijze in het waterbeheer toe te passen. Het moment van dit initiatief was perfect: de ontwerpstudie waterbeheer voor de landgoederenzone Baakse beek paste voor Waterschap Rijn en IJssel uitstekend binnen de integrale uitvoeringsvisie Baakse beek/Veengoot. Het gekozen projectgebied - de landgoederenzone langs de Baakse beek van Ruurlo tot aan de uitmonding in de IJssel - valt binnen het nationaal landschap de Graafschap. De opdracht luidt hier de karakteristieken in het landschap nieuw leven in te blazen. Daarnaast bevindt de landgoederenzone zich in een strategisch actiegebied dat vastgelegd is in het waterhuishoudings- en streekplan van de provincie. Omdat in alle mogelijke beleidsplannen de ruimte is gegeven om aandacht te schenken aan cultuurhistorie, wordt het mogelijk om met de wateropgaven de historische structuren opnieuw te gebruiken.
Wateropgave De wateropgave vanuit WB21 en de Kaderrichtlijn Water is een duurzaam en veerkrachtig watersysteem te ontwikkelen met voldoende waterkwaliteit. Deze opgave is in grote mate sturend voor andere opgaven: herstructurering van de landbouw
volgens het Reconstructieplan, de realisatie van een hoogwaardige en duurzame ecologische structuur, behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie en opwaarderen van recreatie. De loop van de Lindense Laak, Veengoot, Baakse beek en IJssel heeft de functie ecologische verbindingszone gekregen. Daarnaast is voor de Baakse beek een ecologische functie vastgesteld, waarbij het type laaglandbeek wordt nagestreefd en voor de Lindense Laak het type temporaire beek.
Aanpak De afgelopen duizend jaar heeft de mens veel invloed uitgeoefend op het bodemgebruik en het landschap en is flink gesleuteld aan het watersysteem. Oorspronkelijke liepen de beekjes van het Oost-Nederlandse plateau moerassige laagten in. In deze laagten bevonden zich dunne lagen veen. In de 19e eeuw is dit veen op grote schaal ontgonnen en daarmee de waterhuishouding ingrijpend veranderd. Deze veranderingen hebben geleid tot de huidige knelpunten van watertekorten als gevolg van een snelle afwatering van het gebied en minder differentiatie door regionale kwel. Om in te kunnen spelen op de historische waterstructuren binnen de landgoederenzone is gekozen om vanuit een cultuurhistorische invalshoek het gebied te benaderen. Allereerst is een verkenning uitgevoerd van literatuur en historisch kaartmateriaal. Deze is aangevuld met een analyse van gedetailleerde hoogtebestanden en waarnemingen in het veld. Vervolgens zijn de landgoedeigenaren en terreinbeheerders in het proces betrokken om de aanwezige gebiedskennis maximaal te benutten. Hiervoor zijn twee workshops georganiseerd.
Tijdens deze bijeenkomsten zijn tevens wensen en ideeën geïnventariseerd.
Ontwerpstudie waterbeheer Voor de uitvoering van de studie is een combinatie van twee adviesbureaus met verschillende invalshoeken gekozen: één voor landschapsarchitectuur en één voor historische geografie. In de studie worden op drie schaalniveaus voorstellen gedaan: . Op stroomgebiedsniveau zijn voorstellen uitgewerkt vanuit de trits vasthouden bergen - afvoeren. Zoveel mogelijk water langer vasthouden in de bovenstrooms gelegen haarvaten in het stroomgebied: op de plateaurand en in het Aaltense Goor. Verderop benedenstrooms verandert ‘vasthouden’ meer in ‘bergen’ door de Veengoot en de Baakse beek in het centrale gebied meer ruimte te geven voor berging bij extreme neerslagpieken. Binnen de landgoederenzone gaat het meer om de het herstel van de aanwezige buffercapaciteit of oorspronkelijke ‘winter’berging te vinden in de rabattenbossen en slotenstelsels; . Op landschapsniveau gaat het vooral over de verdeling van water binnen de landgoederenzone zelf. Het belangrijkste op dit niveau is wel de waterverdeling tussen de van Heeckerenbeek en de Baakse beek en het herstel van en de watervoorziening in de kleinere beken als de Windenbergse Laak, de Hallerlaak en de Lindeselaak. Voorgesteld wordt om de Wildenborg weer bij het stroomgebied van de Baakse beek te betrekken. Dit refereert aan de historische situatie, toen dit gebied
H2O / 17 - 2007
17
voor de investering in het watersysteem van de Baakse beek. Binnenkort gaan daar ook de investeringen voor het nationaal landschap de Graafschap deel van uitmaken. Voor het nationaal landschap zien Rijk en provincie de bijzondere waterhuishouding als één van de belangrijkste kernkwaliteiten. Belangrijk aandachtspunt bij herstel van historische waterstructuren is in hoeverre het water vasthouden zo zijn weerslag heeft op een verandering in vegetatie. Met name bij beeldbepalende bomen en struiken die gevoelig zijn voor grondwaterfluctuaties, kan een snelle verandering in grondwaterstand negatief uitpakken. Een zorgvuldige en geleidelijke uitvoering van de maatregelen is daarom van belang.
‘Laaghangend fruit alvast plukken’
Berging van water in rabattenbossen.
.
werd ingezet als overloopgebied en omleidingsroute. Hiervoor hoeven geen grote watergangen worden omgelegd. Door enkele oude koppelingen te herstellen en een aantal dichtgemetselde duikers weer vrij te maken, kan het herstel een feit worden; Op het niveau van de individuele landgoederen (het laagste niveau) spelen meer de concrete en kleinschalige mogelijkheden
Voorstel maatregelen op het niveau van het individuele landgoed: het Medler (illustratie: Vista landscape and urban design en Bureau Lantschap).
voor waterconservering en waterberging. Voorbeelden zijn het aantakken van oude meanders, herstel van verdroogde rabattenbossen en het zorgen voor water in grachten en vijvers, etc. Op dit niveau komen ook de wensen van de individuele landgoederen meer naar voren, waarvan de belangrijkste het herstellen van de verdroging is. Met deze drie schaalniveaus is het rapport toegankelijk voor diverse doelgroepen. Het stroomgebiedsniveau is vooral van belang voor het waterschap en provincie. Op landschapsniveau staan met name aandachtspunten omschreven die voor gemeenten interessant zijn (voor landschapsontwikkelingsplannen). Voor de landgoedeigenaren is de herkenbaarheid van de landgoederen in het rapport essentieel: per landgoed zijn de voorstellen beschreven. Om een goed overzicht te houden, zijn de wateropgaven apart op kaarten gezet alvorens ze als integrale voorstellen op de drie niveaus te laten doorwerken.
Uitvoering Om herstel en ontwikkeling van elementen in de landgoederenzone mogelijk te maken, is het noodzakelijk om op stroomgebiedsniveau ingrijpende maatregelen te nemen: meer water door de benedenloop van de Baakse beek, meer waterberging bovenstrooms in het watersysteem. Herstel voor de landgoederenzone begint dus bij de basis. De provincie zal in het kader van het Belvoirbeleid en het nationaal landschap de Graafschap uitvoeringsprojecten die voortvloeien uit het initiatief, financieel ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn de mogelijkheden van waterberging op landgoederen in historisch-landschappelijke elementen als oude meanders, grachten en rabattenbossen. In het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied zijn afspraken gemaakt
18
H2O / 17 - 2007
Verschillende maatregelen kunnen al vlot worden opgepakt vanwege het ‘geen spijt’-karakter. Zo is op de eigendommen van het Geldersch Landschap en landgoed ‘t Zelle ruimte beschikbaar voor natuurontwikkeling en kunnen op vrij eenvoudige wijze historische (water)structuren worden hersteld. Door bijvoorbeeld het vrijmaken van een oude duiker wordt de verbinding tussen de Lindense Laak en de waterstructuur uit het eind van de 18e eeuw hersteld. Op deze manier kan weer water worden vastgehouden, waardoor de effecten van overdimensionering en diepe insnijding van zowel de Lindense Laak als de Haller Laak teniet kunnen worden gedaan. Martijn Heuvelmans en Mirjam Ruigrok (Waterschap Rijn en IJssel)
Aanleveren artikelen
H
et gebeurt helaas steeds vaker dat artikelen aangeleverd worden die nog niet compleet blijken te zijn of waarvan niet de definitieve versie verstuurd wordt. Dat schept verwarring en zorgt voor onnodig tijdverlies (als de redactie reeds begint met de verwerking van deze verhalen). Dit gebeurt tegenwoordig soms meerdere malen per dag! Een vriendelijk verzoek daarom uw bijdrage pas op te sturen als deze voor u definitief is en voorzien van eventuele illustraties conform de voorwaarden die de redactie hieraan stelt (hoge resolutie = 300 dpi en een formaat van 10 x 15 cm bij een liggende foto). Uiteraard dienen foto’s en andere illustraties wanneer zij digitaal verstuurd worden, niet in een tekstbestand te zitten, maar in een los grafisch bestand (jpg-, excel-, tiff- of eps-bestand).
achtergrond
Een vierjarig meetprogramma voor de sector Watersysteem van Waternet In 1999 is voor de toenmalige Dienst Waterbeheer en Riolering een integraal meetplan opgesteld waarin de informatiebehoefte van de sector Watersysteem is opgenomen. Dit leidde tot een vernieuwd waterkwaliteitsmeetnet. In de jaren daarna is het meetplan niet aangepast aan veranderingen in beleid, verplichtingen en eigen behoeften. Het meetnet is hier echter wel op aangepast. Met de komst van de Kaderrichtlijn Water en de visie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is de informatiebehoefte van waterbeheerders de laatste jaren sterk veranderd. De huidige sector Watersysteem van Waternet heeft daarom behoefte aan een herijking van de meetstrategie. Er is vooral behoefte aan een flexibele en vraaggestuurde meetstrategie, die eenvoudig is aan te passen aan nieuwe inzichten, nieuw beleid of gewijzigd budget. Hiertoe heeft Waternet besloten een meetprogramma voor meerdere jaren op te stellen (MMP).
I
n dat meetprogramma worden de uitgangspunten voor monitoring voor de komende vier jaar beschreven. Op basis hiervan stelt Waternet een gedetailleerd jaarmeetplan voor het komende meetjaar op dat aangeeft wat, hoe, wanneer en waar wordt gemeten. Het MMP moet mede zorg dragen voor de continuïteit en consistentie van de monitoring van Waternet. Hoofddoel van het project is het opzetten van een MMP voor inwinning van díe informatie over watersystemen in het beheergebied van Waternet die nodig is voor verplichtingen, beleid en de primaire processen van de sector Watersysteem. Daarnaast zijn er enkele gewenste organisatorische nevendoelen die vooral betrekking hebben op de bewustwording en betrokkenheid van medewerkers bij het informatiebeheer binnen Waternet. Het project beschouwt informatie die betrekking heeft op het watersysteem en niet de objecten en infrastructuur. Het MMP gaat alleen in op het routinematige meetnet en niet op projectgebonden metingen. Dit project gaat bovendien niet in op de opslag, verwerking en analyse van gegevens.
(waterkwaliteit, ecologie, waterkwantiteit) zo veel mogelijk uit elkaar getrokken en in de rapportage vastgelegd. Hierbij wordt in de eerste en tweede fase nog niet naar overlap tussen verschillende meetdoelen gekeken. In het begin voelt dat misschien gekunsteld aan. Iedereen weet dat sommige metingen gebruikt kunnen worden voor meerdere doelen, dus waarom deze verbanden niet meteen leggen? Juist vanwege de transparantie en reproduceerbaarheid, is dat bewust niet gedaan. Voor ieder meetdoel is in het MMP de meetstrategie geformuleerd. In de laatste fase worden de meetnetten op elkaar gelegd en wordt de overlap eruit gehaald. Door in het MMP alles per individueel meetdoel te beschrijven, blijven de onderliggende overwegingen van de meetdoelen behouden. De gevolgde aanpak is vraaggericht. Als de informatievraag richtinggevend is voor de meetstrategie, dan zal de gemeten informatie ook aansluiten bij de vraag. Dit lijkt een open deur, maar het gebeurt maar al te vaak dat bij meetprogramma’s vooral naar het informatieaanbod gekeken wordt of in termen van aanbod wordt gedacht (bijvoorbeeld ‘we moeten een roulerend meetnet en een vast meetnet hebben’).
Informatiebehoefte en meetdoelen In de eerste fase van dit project is de informatiebehoefte geïnventariseerd. De informatiebehoefte bestaat uit meetverplichtingen, informatiebehoefte die volgt uit het beleid van de Europese Unie, Rijk, provincie en Waternet én de behoefte aan informatie en kennis over het functioneren van het watersysteem voor de uitvoering van de primaire processen van de sector Watersysteem. De meetverplichtingen bestaan uit metingen voor de Kaderrichtlijn Water, de Zwemwaterrichtlijn en de door Waternet met andere waterbeheerders afgesloten waterakkoorden. De meetdoelen die voortkomen uit de informatiebehoefte van beleid en voor watersysteemkennis, zijn ingedeeld volgens de primaire processen en afdelingen binnen de sector Watersysteem: beleid, planvorming en watersysteembesturing. Tabel 1 bevat alle meetdoelen voor het routinematige meetnet die in dit project zijn onderscheiden. Hierbij wordt opgemerkt dat voor het onderdeel Planvorming de meetdoelen voor het routinematige meetnet zijn weggelaten, omdat ze 1 op 1 overlappen met de meetdoelen van de watersysteembesturing.
Methode De eerste stap in de informatiecyclus (zie afbeelding 1) is het bepalen van de informatiebehoefte. De analyse hiervan levert de meetdoelen op. In de tweede fase wordt per meetdoel een meetstrategie opgesteld. Hieruit wordt per meetdoel een meetnet opgezet. Tenslotte legt men de individuele meetnetten over elkaar heen om de overlap er uit te halen, waardoor een integraal meetnet ontstaat. In deze fasering wordt de informatiebehoefte in eerste instantie sterk gedifferentieerd en vervolgens weer geïntegreerd. De differentiatie betreft de vertaling van de informatiebehoefte in meetdoelen en de nadere uitwerking van de meetstrategie per meetdoel. Daarbij worden de informatiebehoefte en de bijbehorende meetdoelen van verschillende werkvelden en disciplines
Afb. 1: De informatiecyclus bij Waternet.
H2O / 17 - 2007
19
Tabel 1. De meetdoelen van de sector Watersysteem van Waternet.
code
omschrijving meetdoel
verplichtingen Kaderrichtlijn Water V1a toestand en trend fysisch-chemische waterkwaliteit V1b toestand en trend ecologische waterkwaliteit V1c operationele monitoring (fysisch-chemisch) V1d
operationele monitoring (biologisch)
Zwemwaterrichtlijn V2a toestand van de zwemwateren registratieplicht en waterakkoorden V3a Waterakkoord Markermeer V3b Waterakkoord ARK/NZK V3c Waterakkoord Noordse Buurt V3d Waterakkoord Weerdsluis V3e convenant doorspoelen Horstermeerpolder V3f
beleid B1a
B1b
B1c
convenant Naardermeer
inzicht in huidige toestand en trends ecologische waterkwaliteit
inzicht in huidige toestand en trends chemische waterkwaliteit
inzicht in huidige toestand en trends stofstromen in het watersysteem
watersysteembesturing toestandsbepaling W1a bepaling ecologische toestand
W1b
W1c W1d W1e
bepaling chemische toestand
bepaling kwantitatieve toestand bepaling toestand waterbodems metingen voor het uitvoeren van de grondwaterzorgtaak Amsterdam
operationeel beheer W2a waterstanden voor het peilbeheer (polders en boezems) en peilbesluiten W2b overzicht vaste doorspoel- en inlaatlocaties
20
H2O / 17 - 2007
bijbehorend meetnet
KRW toestand en trend KRW toestand en trend KRW operationele monitoring chemie, KRW ondersteunende chemie KRW operationele monitoring biologie, KRW ondersteunende chemie
zwemwatermeetnet
vast meetnet Waterakkoord Markermeer meetnet Waterakkoord ARK-NZK vast meetnet Waterakkoord Weerdsluis meetnet doorspoelen Horstermeerpolder meetnet convenant herstel Naardermeer
vast meetnet plassen, routinematig meetnet PEBS stedelijk water, vast meetnet ecologie plassen, vast meetnet ecologie boezemwateren, vast meetnet ecologie hoofdwatergangen en vast meetnet ecologie polderwateren routinematig meetnet PEBS stedelijk water, vast meetnet bestrijdingsmiddelen, vast meetnet boezemwateren, vast meetnet gemalen, vast meetnet hoofdwatergangen, vast meetnet inlaten, vast meetnet plassen en vast meetnet stedelijke wateren vast meetnet boezemwateren, vast meetnet gemalen, vast meetnet hoofdwatergangen en vast meetnet inlaten
vast meetnet plassen, routinematig meetnet PEBS stedelijk water, vast meetnet ecologie plassen, vast meetnet ecologie boezemwateren, vast meetnet ecologie hoofdwatergangen en vast meetnet ecologie polderwateren routinematig meetnet PEBS stedelijk water, vast meetnet bestrijdingsmiddelen, vast meetnet boezemwateren, vast meetnet gemalen, vast meetnet hoofdwatergangen, vast meetnet inlaten, vast meetnet plassen en vast meetnet stedelijke wateren vast meetnet waterkwantiteit vast meetnet waterbodemkwaliteit peilfiltermeetnet Amsterdam
vast meetnet waterkwantiteit vast meetnet inlaten
Uitwerking meetnet Waternet heeft zelf op basis van de hier geformuleerde meetdoelen eind 2006 het routinematige meetnet uitgewerkt in de laatste fase. Deze heeft tot concrete meetlocaties, meetfrequenties en parameterlijsten geleid en resulteerde in het jaarmeetplan voor dit jaar. Op basis daarvan is een kostenraming van het meetnet gemaakt dat aan de opdrachtgever uit het primaire proces is voorgelegd. De nieuwe meetnetten werken inmiddels. Het nieuwe vaste meetnet is opgebouwd uit deelmeetnetten. Gezamenlijk geven deze een beeld van de waterkwaliteit in het beheergebied. Daardoor kunnen de bijbehorende meetdoelen ingevuld worden. Tabel 2 geeft daarvan een overzicht. Een ding dat direct opvalt bij vergelijking van het nieuwe meetnet met het oude meetnet, is de kostenverdeling tussen het vaste meetnet en de projectmatige metingen. Vóór het MMP-project ging het monitoringsbudget voor driekwart op aan projectmatige metingen en voor één kwart aan het vaste meetnet. Bij het nieuwe meetnet is het omgekeerd. Het nieuwe vaste meetnet krijgt nu driekwart van het monitoringsbudget, waarmee een hoog basisniveau van de gegevensverzamelingen wordt neergezet en slechts weinig aanvullende projectmatige metingen vereist zijn. Deze verhouding is vergelijkbaar met die bij de meeste waterschappen. Het totale budget voor monitoring van 1,2 miljoen euro is globaal gelijk gebleven, ondanks de ontwikkelingen rondom de Kaderrichtlijn Water en de sterke toename van het ecologische meetnet bij Waternet. Het nieuwe meetnet levert wat dat betreft de juiste (hoeveelheid) gegevens op.
Werkproces Om invulling te geven aan de organisatorische nevendoelen, is bij dit project zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de expertise die bij medewerkers van Waternet aanwezig is. Deze mensen zijn ingezet om de informatiebehoefte boven tafel te krijgen. Bovendien hebben de medewerkers een schat aan gebiedskennis die nodig is bij de invulling van een meetstrategie. Deze kennis is tijdens het project ontsloten door middel van een gezamenlijke workshop, interviews en werksessies. Het opstellen van het rapport bleek echter geen eenvoudige taak. Het bepalen van de informatiebehoefte door middel van een workshop, interviews en werksessies verliep chaotisch. Gedurende het project werd de sector Watersysteem gereorganiseerd en fuseerde de Dienst Waterbeheer en Riolering met Waterleidingbedrijf Amsterdam tot Waternet. Dit zorgde voor vertraging, maar ook voor verwarring over de vraag bij welke primaire processen de informatiebehoefte en de verantwoordelijkheid thuishoort. Daarnaast bleek dat tijdens de inventarisatiefase veel informatie genoemd is die op projectmatige wijze moet worden ingewonnen en geen onderdeel uitmaakt van het routinematige meetnet. Een voordeel
achtergrond Tabel 2. Het vaste meetnet van de sector Watersysteem van Waternet.
omschrijving
meetdoelen
meetnet doorspoelen Horstermeerpolder KRW ondersteunende chemie KRW probleemstoffen (operationele monitoring) KRW toestand en trend ecologie routinematig meetnet PEBS stedelijk water
V3e V1c V1c V1a, V1b B1a, B1b, W1a, W1b
vast meetnet boezemwateren vast meetnet bestrijdingsmiddelen vast meetnet gemalen vast meetnet plassen vast meetnet hoofdwatergangen vast meetnet inlaten vast meetnet stedelijke wateren vast meetnet Waterakkoord Weerdsluis vast meetnet Waterakkoord Markermeer zwemwatermeetnet meetnet convenant herstel Naardermeer meetnet Waterakkoord ARK-NZK vast meetnet ecologie plassen vast meetnet ecologie boezemwateren vast meetnet ecologie hoofdwatergangen vast meetnet ecologie polderwateren vast meetnet waterkwantiteit vast meetnet waterbodemkwaliteit peilfiltermeetnet Amsterdam
B1b, B1c, W1b B1b, W1b B1b, B1c, W1b B1a, B1b, W1a, W1b B1b, B1c, W1b B1b, B1c, W1b, W2b B1b, W1b V3d V3a V2a V3f V3b B1a, W1a B1a, W1a B1a, W1a B1a, W1a W1c, W2a W1d W1e
hiervan was dat de geïdentificeerde informatiebehoefte heel breed en omvangrijk is, waardoor een grote kans bestaat dat de beschreven informatiebehoefte voor het routinematige meetnet redelijk compleet is. Een goede structuur in de informatiebehoefte en meetdoelen ontbrak echter. Dit probleem is ondervangen doordat de projectleiders van Waternet (Peter Schaap) en Witteveen+Bos (Rob Nieuwkamer) structuur in de informatiebehoefte hebben aangebracht en beslissingen hebben genomen over wat wel en niet in het routinematige meetnet thuishoort. Dit leidde tot een gestructureerd overzicht van meetdoelen (zie tabel 1). Het voordeel is
aantal meetpunten
5 64 64 2 137 (roulerend: circa 35 per jaar) 28 5 67 37 8 11 12 1 6 33 4 10 variabel variabel variabel variabel circa 500 variabel circa 3700
dat er nu een concreet product ligt. In deze werkwijze schuilt echter een gevaar, namelijk dat onvoldoende draagvlak bij de betrokken medewerkers bestaat. Door in de laatste fase de verschillende medewerkers de gedetailleerde meetnetten zelf op te laten stellen aan de hand van de meetdoelen uit het MMP, is dit gevaar ondervangen.
procesgebonden beeld op dat gebruikt kan worden. Idealiter moet de informatiebehoefte afhankelijk zijn van de taken en processen die de sector en de afdelingen uitvoeren, onafhankelijk van de medewerkers die de betreffende taak uitvoeren. In het MMP is hiermee een begin gemaakt door de meetdoelen voor het routinematige meetnet te verdelen over de afdelingen Beleid, Planvorming en Watersysteembesturing. Iedere afdeling is proces- en gegevenseigenaar van de eigen meetdoelen en wordt daarmee verantwoordelijk voor de eigen informatiebehoefte en meetstrategie. Het Meerjaren Meetprogramma is na afronding als proces in Waternet ingebed, om het beheer ervan te borgen. Concreet houdt dit in dat binnen de primaire afdelingen iemand aangewezen is door de proceseigenaren (afdelingshoofden), die binnen de betreffende afdeling verantwoordelijk is voor het actueel houden van de informatiebehoefte. Ieder jaar worden de wijzigingen doorgevoerd in het MMP en in het gedetailleerde jaarmeetplan voor het komende meetjaar. Dit is een cyclisch proces dat ervoor zorgt dat het MMP altijd actueel is en de meetnetten hierop afgestemd zijn. Waternet is op deze manier vrij eenvoudig in staat om het meetprogramma te onderhouden en aan te passen aan nieuwe behoeften.
Rob Nieuwkamer (Witteveen+Bos) Peter Schaap (Waternet)
Na het uitvoeren van de workshop, de interviews en de werksessies kon geconcludeerd worden dat de informatiebehoefte van de sector Watersysteem tot nu toe nog weinig procesgebonden is. De structurering van de meetdoelen en informatiebehoefte door de projectleiders levert wel een
advertentie
!)' # )*%,% *!$%$%(%)"+% *&*# /&(,&&(&$-*(,&&(/ % %%-*(- % %)*##* ,%+&'&%)%&+%/,&&(+ %% (&%&&(( ! *!$ ))' # )( % 0 '&( %% 0 -*(- %'+**% 0 &%(&+
0 %( &')# 0 &$&%(/&" 0 (&%$# %
))# %&)*+) $),(**# . $ # %& *!$%# %*(%* --- *!$%#
H2O / 17 - 2007
21
Vernieuwing en verbetering van een stedelijk drinkwaternet in Noord-Korea De Duitse niet-gouvernmentele organisatie Deutsche Welthungerhilfe (DWHH) verleent al jarenlang humanitaire hulp aan het socialistisch-stalinistische Noord-Korea op het gebied van voedselvoorziening, duurzame landbouw, plattelandsontwikkeling, bosbouw, watervoorziening en sanitatie. DWHH implementeert sinds januari het water- en sanitatieproject in Anbyon, dat grotendeels door de Europese Unie wordt gefinancierd1). Het project voor dit stadje van ongeveer 15.000 inwoners richt zich enerzijds op de drinkwatervoorziening voor alle particuliere woningen en publieke gebouwen en anderzijds op de sanitaire voorzieningen (toiletten, wasvoorzieningen en septic tanks) voor een aantal publieke gebouwen, met name scholen, kinderdagverblijven en een ziekenhuis.
Anbyon, bezien vanaf de heuvels met de wateropslagreservoirs.
H
et huidige drinkwatersysteem van Anbyon bestaat uit een wateropslag op een heuvel van waaruit het water onder vrij verval naar de woningen in het stadje stroomt. In nagenoeg alle huizen zijn private waterkranen aanwezig. Door achterstallig onderhoud functioneert het systeem, dat dateert van circa 1973-1974, echter niet goed meer. Doordat zowel de ondergrondse ijzeren hoofdleidingen als de individuele huisaansluitingen van gietijzeren buizen lekken als gevolg van breuk en doorroesten, is er onvoldoende water en onvoldoende druk in het distributienet om alle huishoudens van water te voorzien. Met name de huizen die het verst van de wateropslag verwijderd zijn en de hoge flatgebouwen tot zeven verdiepingen zijn verstoken van water. In de praktijk probeert men iedereen van water te voorzien door het water uit de reservoirs van de wateropslag slechts gedurende enkele uren per dag in het
22
H2O / 17 - 2007
distributienet toe te laten middels het openen en sluiten van de afluiters van de reservoirs. Wanneer de afsluiters gesloten zijn, worden de reservoirs gevuld. Op deze manier wordt een voldoende hoge druk gecreëerd, althans aan het begin van het distributienet. Deze bedrijfswijze is uiteraard niet ideaal. Daarbij komt dat de mensen geneigd zijn alle kranen in de huizen open te laten om het water meteen op te slaan in emmers of containers in de huizen zelf, waardoor er nooit voldoende druk in het systeem wordt opgebouwd. Dit heeft weer zijn weerslag op de waterkwaliteit vanwege het binnendringen van verontreinigingen door de kapotte leidingen. De wateropslag, bestaande uit drie reservoirs van elk 280 kubieke meter, is te klein voor de 15.000 inwoners. Het derde reservoir is nieuw, maar lekt ernstig2). Voorts zijn er onvoldoende onderlinge aansluitingen tussen de tanks en geen bulk watermeters om de totale waterhoeveelheden te meten.
Ondergrondse transportleiding bij een rivierkruising.
De wateropslag heeft twee waterbronnen: een naburig pompstation en een acht kilometer verderop en hogerop gelegen beekje. Het pompstation, dat water uit twee ondiepe putten pompt en dateert van circa 1972, is sterk verouderd, verwaarloosd en in feite geheel afgeschreven. Vaak werkt het pompstation ook niet vanwege de problematische elektriciteisvoorziening in Noord-Korea. Opdat het water van de tweede bron, het beekje, onder vrij verval naar de wateropslag kan stromen, is enkele jaren geleden een pvc-transportleiding (diameter 225 mm) aangelegd van het beekje naar de wateropslag. Hiertoe moet een meanderend riviertje, geflankeerd door steile rotswanden, drie maal overgestoken worden. Tijdens hevige regenval in het regenseizoen van juli-augustus 2006 zijn de pvc-leidingen bij de rivierkruisingen totaal vernietigd door de hoge waterflow en meegesleurde stenen. Met financiering door Deutsche
achtergrond DWHH een beperkt onderzoek met vragenlijsten in het Koreaans uitgevoerd voor 40 huishoudens.
De werkzaamheden tijdens de constructie van het grof grint-zandfilter: de twee pvc-inlaatbuizen (links) en de drainagebuis (rechts) in de betonnen dam.
Vervanging van de pvc-buizen door stalen buizen en één van de rivierkruisingen, alsmede de voor het project aangekochte graafmachine.
Welthungerhilfe zijn de rivierkruisingen provisorisch gerepareerd middels pvc-buizen in afwachting van een meer afdoende technische oplossing in het kader van het huidige Anbyon-project. Het water van dit beekje wordt zonder enige zuivering in de transportleiding geleid, na passage door een kleine betonnen watertank.
Huidig waterverbruik In principe heeft ieder van de circa 3.700 huishoudens van Anbyon twee waterkranen in de woning: één voor de keuken en één voor de badkamer/toilet. Om een idee te krijgen van het waterverbruik vóór imple-
mentatie van het project, zijn in april en mei watermeters in 13 willekeurige huishoudens geïnstalleerd. Toen bleek dat het gemiddelde verbruik circa 70 liter per dag per inwoner is3). Naar omstandigheden blijkt dat het verbruik in de 13 huishoudens in het algemeen hoog is. Vanwege het geringe aantal metingen zijn de resultaten niet representatief voor geheel Anbyon; tevens wordt vermoed dat veel water gebruikt is voor irrigatie van de bij de woning gelegen groententuintjes. Om een idee te krijgen van het waterverbruik en de percepties van de inwoners van Anbyon over het watersysteem, heeft
De belangrijkste resultaten zijn: . Het gemiddeld aantal leden van de 40 huishoudens is 4; het gemiddeld aantal kinderen, jonger dan 18 jaar is 1,4; . Het gemiddeld aantal emmers water (van circa tien liter) dat per persoon per dag beschikbaar is, bedraagt vier of vijf. Dit betekent een verbruik van 40 tot 50 liter per persoon per dag; . Van de huishoudens heeft 71 procent een eigen waterkraan in huis. Tien procent gebruikt een publieke waterkraan en 17 procent beschikt over een waterpomp; . De privé- en publieke waterkranen leveren gemiddeld vijf uur per dag water; . Ongeveer de helft van de huishoudens heeft niet elke dag water; . Geen van de huishoudens gebruikt regenwater; . Nagenoeg alle huishoudens slaan water op in de woning: 60 procent heeft een betonnen waterbank, 35 procent gebruikt emmers en vijf procent heeft een ander voorraadvat; . Dat er geen water uit de kraan komt, ligt volgens de geënquêteerden aan met name de ouderdom van de leidingen, breuken of lekkages (41%), te weinig druk in het waternet (16%), verstopte leidingen (9%), een niet goed functionerend pompstation (7%), het ontbreken van elektriciteit voor het pompstation (5%), het ontbreken van water in de opslagreservoirs (5%) en een te hoog watergebruik door andere huishoudens (5%); . Nagenoeg alle huishoudens vinden dat het water niet ruikt en niet is gekleurd. Ongeveer tweederde van de huishoudens ziet na verloop van tijd enig bezinksel in de voorraadvaten in de woning; . Slechts acht procent kookt het water vóór gebruik en 84 procent kookt het niet (geen antwoord: 8%); . Nagenoeg iedereen wil dat het watersysteem wordt verbeterd, met name vervanging van de oude leidingen door nieuwe (73%), vervanging van de waterkranen in de huizen (11%) en het water moet gefiltreerd worden bij de bron (4%); . De verbetering van het watersysteem zorgt er onder andere voor dat de inwoners van Anbyon altijd zuiver water hebben (42%), het leven gemakkelijker/ beter wordt (24%), de gezondheid erop vooruit zal gaan (13%) en het huishoudwerk gemakkelijker wordt (7%).
Waterkwaliteit Het blijkt dat de waterkwaliteit circa 15 maal per jaar wordt geanalyseerd. De autoriteiten in Noord-Korea hebben (tot nu toe) in beperkte mate waterkwaliteitgegevens van de putten van het pompstation en het beekje aangeleverd. Uit deze resultaten blijkt dat de fysische parameters en anorganische componenten (turbiditeit, hardheid, nitraat, nitriet, chloride, sulfaat, ijzer) geen problemen geven met betreking tot de
H2O / 17 - 2007
23
internationale WHO-richtlijnen. De bacteriologische kwaliteit is echter heel slecht, te beoordelen uit de aangeleverde gegevens: E. coli en/of coli-bacterien zijn in aantallen van 70-150 MPN (most probable number) aangetroffen4), terwijl voor een acceptabele kwaliteit het MPN-getal bij voorkeur kleiner moet zijn dan 100 en E. coli afwezig moet zijn (in enig 100 ml monster). In hoeverre deze resultaten betrouwbaar zijn, is onduidelijk; de gehalten voor E. coli zijn in ieder geval veel te hoog voor drinkwater5).
Vernieuwing In dit project wordt (vooralsnog) alleen de waterbron op acht kilometer afstand verbeterd: voor de zuivering is een grof grintzandfilter voorzien evenals afsluiters en een bulkwatermeter. Tevens wordt het stroompje omheind om het te beschermen tegen verontreiniging door vee en dergelijke. Zoals vermeld stroomt het water via een pvc-transportleiding van de bron naar de wateropslag in het stadje. Deze leiding steekt de rivier op drie verschillende plaatsen over. Om de watervoorziening ook in het regenseizoen te waarborgen, wordt de pvc-buis bij deze rivierkruisingen vervangen door stalen buizen met flensverbindingen. Naast verbetering van de drie rivierkruisingen wordt de pvc-transportleiding ook voor een 300 meter lang traject langs de weg en door een tunnel beschermd tegen weersinvloeden. Hiertoe wordt de buis in beton gestort. De wateropslag bestaat uit drie ondergrondse betonnen reservoirs van elk 280 kubieke meter. De derde tank is enkele jaren geleden gebouwd, maar lekt ernstig. Om de lekkage te verhelpen, wordt de binnenkant van de tank met speciale waterdichte mortel behandeld. Tevens worden de drie tanks met elkaar verbonden en afsluiters geplaatst. Elke tank wordt voorzien van een bulkwatermeter. Van de wateropslag gaan drie pvc-hoofdleidingen naar het nieuwe distributiesysteem van het stadje. Voor de aankoop van pvc-buizen en appendages ter vervanging van het complete distributiesysteem heeft in februari
24
H2O / 17 - 2007
Schematisch overzicht van de 40 wijken van Anbyon met het globale pvc-waterleidingennet. De drie reservoirs liggen op de heuvel rechtsboven; de transportleiding van het beekje naar de reservoirs is geheel rechtsboven te zien (niet op schaal). Het beschikbare hoogteverschil tussen de reservoirs en het laagste punt in de stad bedraagt ongeveer 50 meter.
een internationale inschrijving plaatsgevonden volgens procedures van DWHH. Na evaluatie van aangeboden offertes van Chinese en Noord-Koreaanse bedrijven, is in maart het contract gegund aan een Chinees bedrijf, gevestigd aan de Chinees-Noordkoreaanse grens. Levering zou moeten plaatsvinden begin april; door grote vertragingen veroorzaakt door de Noord-Koreaanse spoorwegen, is het materiaal pas half mei gearriveerd in Anbyon. Na een training in het leggen van de pvc-leidingen zijn in mei de inwoners van Anbyon massaal gemobiliseerd voor het graven van de gleuven en het leggen van de buizen. In Noord-Korea zijn geen lokale aannemers, zodat de bevolking wordt ingezet voor het veldwerk, onder leiding van opzichters. Ook de aankoop van voertuigen, gereedschap, cement en betonijzer voor de constructie van onder andere afsluiterputten is internationaal aanbesteed; contracten zijn gegund aan twee Noordkoreaans bedrijven. Het materiaal komt voornamelijk uit China. In totaal zijn circa 140 betonnen afsluiterputten voorzien voor het leidingennet.
geleverd. De watermeters zijn alleen bij de genoemde 13 huishoudens geïnstalleerd om het waterverbruik na te gaan. Normaliter worden ze niet geïnstalleerd in woningen en publieke gebouwen.
Conclusies Resumerend zijn de knelpunten van het huidig drinkwatersysteem van Anbyon: .
.
.
.
.
Huisaansluitingen Elk van de circa 3.700 huishoudens heeft twee aansluitingen: één voor de keuken en één voor de badkamer. Samen met de aansluitingen voor publieke gebouwen, zoals scholen, kinderdagverblijven, kantoren, ziekenhuis en een hotel, betekent dit dat in totaal 7.900 waterkranen en 1.600 secundaire afsluiters voor de PE-hoofdleidingen zullen worden geïnstalleerd, inclusief alle appendages. Het materiaal is afgelopen juni
Het pompstation, dat het water uit putten in het drinkwaternet pomt, is gedateerd, versleten en in feite afgeschreven en functioneert niet meer naar behoren, temeer door de problematische elektriciteisvoorziening in Noord-Korea; Het water van een beekje op acht kilometer van het stadje stroomt ongezuiverd en onder vrij verval in het distributienet, als alternatief voor het pompstation; De hoofdtransportleiding van het beekje naar de wateropslag van het stadje is vanwege drie rivierkruisingen zeer kwetsbaar in de regentijd, door de hoge watersnelheden in het riviertje en meegesleurde stenen; Eén van de drie reservoirs van de wateropslag lekt ernstig; Door de ouderdom van het distributienet en achterstallig onderhoud zijn de bestaande ijzeren waterleidingen gebroken en/of doorgeroest, waardoor veel huishoudens geen of te weinig water tot hun beschikking hebben.
Uit metingen en middels vragenlijsten in een beperkt aantal huishoudens blijkt dat het waterverbruik tussen de 40 en 70 liter per inwoner per dag bedraagt. Naar de specifieke Noordkoreaanse omstandigheden lijkt dit
achtergrond .
kilometer PE-buizen en 7.900 waterkranen zullen worden geïnstalleerd, inclusief secundaire afsluiters voor de PE-leidingen; In totaal zijn vier bulkwatermeters voorzien: één voor elk van de drie reservoirs en één voor de hoofdtransportleiding van het beekje naar de reservoirs.
Vrijwel al het benodigde materiaal voor de verbetering van het watersysteem is internationaal aanbesteed. De totale kosten voor het materiaal bedragen 233.000 euro. De dagelijkse supervisie van de uitvoering van het werk ligt bij volkscomnitee van Ambyon en zijn oprichters. De coördinatie ligt bij DWHH. Vanwege de strenge winters zijn voor de daadwerkelijke inplementatie van het project in het veld slechts acht maanden (april tot en met oktober) beschikbaar. Twee maanden hiervan (juli-augustus) zijn problematisch vanwege de regentijd. Dit betekent een gigantisch karwei voor de projectleiding in het veld en een massale ‘mobilisatie’ van de inwoners van Anbyon, die als ‘vrijwilligers’ in dit streng socialistische land hun contributie leveren. Ludo Jacobs Ludo Jacobs werkt sinds januari voor Deutsche Welthungerhilfe in Noord-Korea als projectmanager voor het water- en sanitatieproject Anbyon.
Het graven van de gleuven voor de pvc-buizen.
verbruik aan de hoge kant te zijn. Gemiddeld is er slechts vijf uur per dag water uit de waterkranen beschikbaar. In het algemeen is men tevreden over de (fysische) waterkwaliteit, hoewel tweederde van de ondervraagde huishoudens bezinksel aantreft in de voorraadvaten in de woningen. Het water wordt vaak niet gekookt vóór gebruik. Uit de bacteriologische analyseresultaten blijkt dat de waterkwaliteit zeer slecht is. De betrouwbaarheid van de analyseresultaten wordt echter sterk betwijfeld. Zo is onduidelijk of de aangeleverde data voor E. coli inderdaad E. coli betreffen. Overleg hierover met de autoriteiten in Noord-Korea loopt nog. De drinkwatervoorziening van Anbyon is/ wordt momenteel op de volgende wijzen verbeterd:
.
.
.
.
.
De inname van het water uit het beekje is verbeterd middels een zand-grindfilter en de bescherming van de bron middels een omheining langs de oevers; Twee van de drie rivierkruisingen van de pvc-hoofdtransportleiding zijn inmiddels voorzien van ijzeren buizen. De derde zal na het regenseizoen in september worden verbeterd; De lekkende wateropslagtank is waterdicht gemaakt door het aanbrengen van een nieuwe speciale mix van metselmortel; Het complete distributienet is vervangen door circa 17 kilometer pvc-buizen (voornamelijk 75 mm diameter). Circa 140 betonnen afsluiter- en inspectieputten worden momenteel geconstrueerd, inclusief doorspoelaansluitingen voor de drie hoofdstrengen en brandweeraansluitingen; Alle aansluitingen voor individuele woningen en publieke gebouwen worden vervangen door PE-buizen: circa 69
NOTEN 1) De financiering wordt voor 87 procent bekostigd door de European Commission Humanitarian Office. DWHH draagt circa 13 procent uit eigen middelen bij. Het totale budget voor dit project bedraagt ongeveer 580.000 euro. De projectduur is één jaar. 2) Vermoed wordt dat tijdens de constructie van het reservoir niet de juiste verhouding cement-zandkiezel is gebruikt. 3) Om het effect van het project te kunnen beoordelen, wordt aan het einde het waterverbruik van de individuele huishoudens nogmaals nagegaan. 4) Doordat rechtstreeks contact van buitenlanders met laboratoria niet mogelijk is in Noord-Korea en vanwege onvoldoende kennis bij vertalers van het Engels, is het momenteel onduidelijk welke bacteriologische parameters precies zijn bepaald. 5) Het project voorziet in de aanschaf van analyseapparatuur voor de waterkwaliteit. In hoeverre buitenlanders echter toegestaan wordt de waterkwaliteit te meten of toegang tot de resultaten te krijgen, is vooralsnog onduidelijk.
H2O / 17 - 2007
25
Baggeren met gevaar voor explosies De stadsgracht van Tiel uitbaggeren terwijl men weet dat er explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in het slib liggen, stelde het Waterschap Rivierenland voor een dilemma. Nico Maat van het waterschap vond de oplossing: de BomBox.
V
orig jaar september is begonnen met het uitbaggeren van de stadsgracht van Tiel. De gracht was te ondiep geworden voor een goede doorstroming en sterk vervuild. Nico Maat: “Na 1100 is de gracht nooit tot op de oorspronkelijke bodem uitgebaggerd. Gemiddeld lag hier anderhalve meter vervuild slib op de bodem. Bedrijven hebben honderden jaren hun afvalwater en afval geloosd op de gracht en in de Tweede Wereldoorlog zijn munitie en niet geëxplodeerde granaten en bommen in de gracht terechtgekomen. Reden om zeer behoedzaam te werk te gaan. We zochten naar een oplossing, waarbij we de bevolking niet wilden laten evacueren en de uitvoerders zo weinig mogelijk risico liepen.”
denken dat een bom explodeert. Bij een explosie krijg je een enorme drukgolf en rondvliegende scherven. Dat zou ernstige schade kunnen toebrengen aan woningen en de mensen die het werk uitvoeren.” Nico Maat is trots op zijn uitvinding en heeft er zelfs patent op aangevraagd. De BomBox bestaat uit demontabele segmenten, waardoor hij gemakkelijk in delen verplaatst kan worden.
Uitgebreide veiligheidsmaatregelen
beglazing hebben. En voor we met baggeren beginnen, worden de straten langs de gracht afgezet. In de BomBox zit één man in een beveiligde cabine op een kraanschip. Een duwboot vaart de bagger naar de beveiligde zeeflocatie.” Aan de gracht is hiervoor met opgestapelde zeecontainers een ruimte afgeschermd, waarbinnen eventuele explosieven uit de bagger worden gehaald.
Een kant en klare oplossing was er niet en zo kwam Nico Maat op het idee van een drijvend metalen constructie, waaronder de baggermachine de bodem uitbaggert: de BomBox. Nico Maat: “Je moet er niet aan
De sanering wordt uitgevoerd door medewerkers van Heijmans. Jan Vaandering, werkzaam voor Oranjewoud, houdt toezicht op alle werkzaamheden. Afgelopen zomer, bij de laatste fase van de sanering in Tiel, liet hij zien wat er bij komt kijken om de bagger veilig af te voeren: “Voor je kunt gaan baggeren moeten de nodige veiligheidsmaatregelen in acht genomen worden. Zo laten we de huizen langs de gracht afschermen voor zover ze geen dubbele
Nico Maat bij zijn BomBox.
Explosievendeskundige Dick Fransen detecteert of er metalen voorwerpen onder het slib liggen.
BomBox
Om schade bij een eventuele explosie te voorkomen, is de zeeflocatie omgeven door een muur van zeecontainers.
26
In een serie van tien artikelen laat H2O de komende maanden de daadwerkelijke waterbeheerders aan het woord: mensen die de gemalen laten werken, de dijken versterken, drinkwaterleidingen aanleggen, etc. Dit is de tweede aflevering.
H2O / 17 - 2007
Op de zeeflocatie wordt de bagger over een lopende band van zeefmachines vervoerd en gescheiden. Voorwerpen groter dan twee centimeter gaan verder naar de leesinstallatie: een gepantserde cabine. Daar haalt Dick Fransen er eventuele explosieven uit. Hij is speciaal voor dit project ingehuurd. “Ik heb jarenlange ervaring als beroepsmilitair bij de
Dick Fransen selecteert met collega Riny Eldijk eventuele munitie en granaten op de lopende band in de leesinstallatie.
achtergrond
Explosievenopruimingsdienst (EOD) en ben hier verantwoordelijk voor het identificeren en veilig stellen van gevonden explosieven.” Iedere week vindt hij wel wat explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Ook elders in Tiel zoekt Dick Fransen naar explosieven. Met een metaaldetector controleert hij de bodem van een drooggelegde sloot, waarna draglines de bagger afgraven.
Bodemmonsters De sanering van de grachten is afgelopen week zonder incidenten afgesloten. Een geschat volume van 17.000 kubieke meter is uitgebaggerd en gestort op een stortplaats in Druten. Jan Vaandering: “Na het baggeren hebben we bodemmonsters genomen om te zien of die aan de saneringsnormen voldoen. Nu alle slib van honderden jaren opgeruimd is, zul je zien hoe schoon het water wordt en zal alle stank tot het verleden behoren.” Tekst en foto’s: Johannes Odé
De BomBox van Nico Maat in de stadsgracht naast de met containers ommuurde zeeflocatie.
Een duwvaartuig vaart de slibbak de BomBox binnen (foto: Jan Vaandering).
In de BomBox ligt een klein baggervaartuig met een cabine die de machinist beschermt tegen eventueel rondvliegende scherven.
Jan Vaandering bij het duwvaartuig waarmee het slib de zeeflocatie wordt binnengevaren.
Na het uitbaggeren vernieuwde Waterschap Rivierenland de beschoeiingen langs de gracht.
De ramen van omliggende huizen worden beschermd in verband met het explosiegevaar.
H2O / 17 - 2007
27
Meet- en regeltechniek: ‘Feedback control’ In deze reeks van vijf artikelen wordt ingegaan op de theoretische achtergrond van meet- en regeltechniek, toegepast op het operationele beheer van de waterlopen in Nederland. Dit artikel beschrijft de toepassing van ‘Feedback control’ in het waterbeheer.
‘F
eedback control’ is veruit de belangrijkste regelmethodiek in alle werkvelden ter wereld. De reden daarvoor is dat de regelacties direct gebaseerd zijn op het regeldoel dat met het geregelde systeem moet worden bereikt. Dit kan worden gezien in het blokschema van deze regeling (in het watersysteemblok zijn het dynamische gedrag van het kunstwerk, de waterloop en de sensor samengevoegd). In het schema is te zien dat de ingang van het blokschema de referentie is; in dit geval het streefpeil dat moet worden gehandhaafd in de waterloop. De regelaar gebruikt de afwijking van het streefpeil, berekend uit de vergelijking tussen het streefpeil en de gemeten waterstand, om te bepalen hoe de waterstroom moet worden aangepast. De waterstroom heeft in het watersysteem weer een gevolg voor de waterstand, die weer wordt gemeten en vergeleken met het streefpeil, etc. Deze regelkring wordt herhaald met een vaste regeltijdstap en maakt de gemeten waterstand gelijk aan het streefpeil. Wanneer de waterstand gelijk is aan het streefpeil, kunnen twee typen verstoring optreden die weer een afwijking veroorzaken: het streefpeil kan worden veranderd of het verstoringdebiet neemt toe of af. In het eerste geval zorgt de regelaar ervoor dat de afwijking weer nul wordt door de werkelijke waterstand stapsgewijs gelijk te maken aan het nieuwe streefpeil. Deze regelacties worden getypeerd met de term ‘reference tracking’. In het Nederlandse waterbeheer wordt (nog) niet veel gebruik gemaakt van deze mogelijkheid van ‘Feedback control’. Een eenvoudig voorbeeld van ‘reference tracking’ is het zomer- en winterpeil in polders. Op een veel dynamischere schaal kan worden gedacht aan dag- en nachtcycli om elektriciteit te besparen (overdag het peil op laten komen en gedurende de nacht de pompen, met goedkopere stroom, het peil weer laten verlagen). Ook extra waterberging als buffer voor droge perioden in grote waterlichamen als het IJsselmeer kan worden gerealiseerd met ‘reference tracking’. Het andere type ‘Feedback control’, ‘Disturbance rejection’, is in iedere regelkring continu aan de orde. Iedere verandering van de inloop bij regen of van onttrekkingen bij droogte maakt dat het regeldebiet moet worden bijgesteld om de waterstand te handhaven op streefpeil. De locatie van de waterstandmeting ten opzichte van het kunstwerk bepaalt of sprake is van waterafvoer of -aanvoer. Bij de meetlocatie bovenstrooms van het kunstwerk stijgt de waterstand bij toename van de inloop en zal de regelaar een stuw
28
H2O / 17 - 2007
strijken, een onderspuier openen of een pomp starten om de waterstand weer gelijk te maken aan het streefpeil. Dit type ‘feedback’-regelaar betreft ‘Upstream control’ en is bij uitstek geschikt voor drainagesystemen. Het tegenovergestelde type is ‘Downstream control’, waarbij de meetlocatie benedenstrooms van het kunstwerk is geplaatst. Deze manier van regelen vindt zijn toepassing in irrigatiesystemen. Wanneer een watergebruiker meer water onttrekt uit een waterloop, daalt de waterstand en zal de regelaar de stuw strijken, de onderspuier openen of de pomp starten om meer water aan te voeren. Nederlandse polderboezemsystemen gebruiken hun poldergemalen het hele jaar door als ‘Upstream feedback control’ en in droge perioden worden de inlaatschuiven als ‘Downstream feedback control’ toegepast. Veruit de meest toegepaste ‘feedback’-regelaar in de wereld is de ‘Proportional Integrating Derivative controller’(PID). Meer dan 80 procent van alle regelaars maakt gebruik van dit elegante algoritme, dat in het schema de volgende vorm heeft: k
Qc(k) = KprF L ,ir∑F M ,dr F L F L
i=0
waarbij Qc het regeldebiet is, e de afwijking, k de tijdstapindex en Kp, Ki en Kd de versterkingsfactoren van de proportioneel en de integrerende en differentiërende term voorstellen. Oftewel het regeldebiet is een functie van de afwijking, de integraal van de afwijking en de afgeleide van de afwijking. De proportionele term ligt voor de hand. Als een afwijking optreedt, wordt het regeldebiet veranderd met een factor Kp. Wordt de afwijking groter, dan wordt ook het corrigerende regeldebiet groter. De integrerende term zorgt ervoor dat de afwijking uiteindelijk nul wordt. Alleen een proportionele term is daarvoor niet voldoende, aangezien een afwijking nodig is om überhaupt een regeldebiet te verkrijgen uit het algoritme. De sommatie van de afwijking in de integrale term moet overigens niet worden uitgevoerd als het kunstwerk zijn
maximale capaciteit heeft bereikt. De differentiërende term wordt in watersystemen niet gebruikt. De reden hiervoor is dat veel golven optreden in watersystemen. Wanneer een (sinus) golf A.sin(ω.t) wordt gedifferentieerd, komt de frequentie van de golf bij de amplitude terecht: A.ω.cos(ω.t). Dit heeft tot gevolg dat de regelaar sterk reageert op hoogfrequente golven. Deze golven zijn echter ten gevolge van wind of scheepvaart juist oninteressant in het geregelde systeem. Standaardwaarden voor Kp en Ki zijn niet te geven. Allerlei karakteristieken als looptijd, bergend oppervlak, regeltijdstap en de mate waarin lange golven reflecteren in de waterloop, hebben invloed op deze waarden. Te lage waarden hebben een lage performance tot gevolg (langzame reactie op streefpeilwijzigingen en het wegregelen van verstoringen). Te hoge waarden zijn echter veel problematischer. Deze kunnen instabiliteit veroorzaken, waarbij opslingerende waterstanden kunnen optreden en continu pendelende kunstwerkinstellingen. Een praktische manier om de waarden te vinden is om een experiment uit te voeren op de waterloop of, in verband met de veiligheid, met een (nauwkeurig) hydrodynamisch model van de waterloop. In het experiment wordt in eerste instantie Ki op nul gesteld en Kp opgevoerd totdat instabiliteit optreedt. Vervolgens wordt Kp ingesteld op de helft van de waarde waarbij instabiliteit optrad en wordt het experiment herhaald met Ki. De uiteindelijke waarden voor Kp en Ki hebben een redelijke ’performance’ en zijn ver genoeg verwijderd van het instabiliteitspunt. Een belangrijke parameter voor de instelling van de ‘feedback’-regelaar is tot slot nog de regeltijdstap, waarmee de regelkring wordt herhaald. Hiervoor geldt, hoe kleiner deze tijdstap wordt genomen, des te beter het geregelde systeem functioneert, ook als er lange looptijden aanwezig zijn in het systeem. Een voorbeeld hiervan is de (‘Disturbance rejection’-)regeling van het debiet over de IJssel met de stuw te Driel.
informatie Het duurt ongeveer twee uur voordat wijzigingen van de stuwinstelling effect hebben op dit debiet. Toch is het belangrijk om de regeltijdstap laag te nemen, bijvoorbeeld iedere tien minuten. Wanneer namelijk een verandering (verstoring) optreedt in het debiet van de Rijn, is de reactie daarop maximaal twee uur plus tien minuten te laat. In het geval van grotere tijdstappen, bijvoorbeeld twee uur, kan deze corrigerende actie verlaat zijn met maximaal twee plus twee oftewel vier uur, waardoor het debiet al te ver van streefdebiet is weggelopen. Natuurlijk kan de tijdstap niet oneindig klein worden genomen als gevolg van fysische of operationele limiteringen, zoals datatransmissiesnelheid (bijvoorbeeld bij toepassing van een modem) of de snelheid waarmee kunstwerkinstellingen mogen veranderen ter vermijding van teveel slijtage. Peter-Jules van Overloop (TU Delft, afdeling Watermanagement)
Schorsing peilbesluit Rijnland De Raad van State behandelt pas dit najaar het hoger beroep van de Reeuwijkse vereniging van watereigenaren en rechthebbende gebruikers tegen het peilbesluit van het Hoogheemraadschap van Rijnland voor Reeuwijk. Tot die tijd is het peilbesluit geschorst.
H
et schorsen van het peilbesluit betekent dat Rijnland voorlopig nog geen werkzaamheden of peilverlagingen kan uitvoeren. In afwachting van het hoger beroep van de Reeuwijkse vereniging mag Rijnland doorgaan met de voorbereidende werkzaamheden voor het uiteindelijke inrichtingsplan. De Reeuwijkse vereniging wil graag dat de Reeuwijkse Plassen worden afgesloten voor het agrarisch gebied. Ook de Zuid-Hollandse Milieufederatie wil dat meer rekening wordt gehouden met de natuurwaarden van de Reeuwijkse Plassen. Beide organisaties vinden dat deze onderwerpen onvoldoende aan bod komen in het nieuwe peilbesluit. In april dit jaar werden de beroepschriften van de twee organisaties ongegrond verklaard. Zowel de Reeuwijkse vereniging als de ZuidHollandse Milieufederatie gingen tegen deze uitspraak in hoger beroep. Het beroep van de Zuid-Hollandse Milieufederatie is op 18 juni niet ontvankelijk verklaard. De planning is dat de werkzaamheden voor het nieuwe peilbesluit in 2008 van start gaan.
Duizend stuwen in Peel en Maasvallei Waterschap Peel en Maasvallei gaat vanaf oktober ruim duizend stuwen plaatsen in boerensloten. Dit gebeurt in het kader van het project ‘de Stuwende Kracht’. Zo’n 350 stuwen worden in de grote waterlopen van het waterschap geplaatst. De overige stuwen komen in boerenslootjes. 90 procent van de door het waterschap bezochte agrariërs geeft toestemming voor plaatsing en is bereid de stuwen te gaan bedienen.
‘D
e Stuwende Kracht’ vormt onderdeel van de op 27 juni dit jaar begonnen campagne Nieuw Limburgs Peil, een gezamenlijk initiatief van Waterschap Peel en Maasvallei en de provincie Limburg. Deze campagne moet er voor zorgen dat de Limburgse grondwaterstand in 2015 op het gewenste peil is. Het plaatsen van de stuwen is één van de waterconserverende maatregelen om dit doel te bereiken. Tijdens zogenaamde watercafé’s zijn de agrariërs geïnformeerd over het belang van waterconservering en de achtergronden van ‘de Stuwende Kracht’. Deze bijeenkomsten dienden ook als forum om met collega-agrariërs en waterschapsmedewerkers te discussiëren over het belang van maatregelen om verdroging tegen te gaan. Na de watercafé’s kregen alle agrariërs bezoek van een waterschapsmedewerker om gezamenlijk de meest geschikte locaties voor de stuwen vast te stellen. Uiteindelijk werkten meer dan 500 agrariërs mee. De agrariërs die niet mee wilden werken, hadden voornamelijk technische bezwaren. “Bijvoorbeeld omdat aanliggende percelen al nat genoeg zijn”, aldus Van Alderwegen, voorzitter van Waterschap Peel en Maasvallei. Het plaatsen van de stuwen gebeurt tussen oktober en komend voorjaar.
Hydrologische gereedschapskist Aa en Maas Waterschap Aa en Maas beschikt sinds kort over een hydrologische gereedschapskist. Royal Haskoning ontwikkelde de ‘kist’ die bestaat uit een databank van hydrologische gegevensbestanden en een computerprogramma dat deze gegevens vertaalt naar hydrologische rekenmodellen.
I
n het moderne waterbeheer wordt veelvuldig gebruik gemaakt van hydrologische rekenmodellen. Het
voordeel van de gereedschapskist is dat het de gebruiker de flexibiliteit geeft om de best passende oplossingsmethode te kiezen bij verschillende hydrologische vraagstukken. Door één enkele databank de basis te laten vormen van de verschillende methoden, wordt eenheid gegarandeerd in de beschrijving van het watersysteem en de mogelijke voorkeursvarianten bij aanpassing van het systeem. Daarnaast kan project na project worden voortgebouwd op de datacontrole, data-aanvulling en opgedane kennis in de verschillende studies. De eerste toepassing van de gereedschapskist is het ontwikkelen van een beheersgebieddekkend hoogwatermodel. Eind dit jaar presenteert Royal Haskoning de uitkomsten van deze hoogwaterstudie aan het bestuur van Waterschap Aa en Maas. Voor meer informatie: Jos Moorman van 8BUFSTDIBQ"BFO.BBT FO Herman de Jonge en Roel Velner van Royal )BTLPOJOH
Kennisbundeling grondwater op internet Rijkswaterstaat RIZA lanceert op 1 oktober een nieuwe internettoepassing die kennis over diep grondwater bundelt en toegankelijk maakt. Deze ‘Netwerkkaart’ brengt personen of organisaties in kaart die zich bezighouden met een specifiek onderwerp, in dit geval grondwaterproblemen. Rijkswaterstaat is op zoek naar mensen en organisaties die kennis hebben van de volgende thema’s: r grondwater (stedelijk grondwater, bodemdaling versus zeespiegelstijging, de interactie tussen oppervlaktewater en grondwater en het grondwatergebruik versus maatschappelijke ontwikkelingen), r grondwatervóórkomen (stromingspatronen, driedimensionale grondwaterdrukverdeling, verandering van infiltratievermogen door klimaatverandering en de thermische gesteldheid van de Nederlandse ondergrond), r hydrogeologie (lithostratigrafie, doorlatendheidsmetingen en hydrogeologische eenheden), r hydrogeochemie (grondwaterkwaliteit, dispersie- en diffusie-eigenschappen van deeltjes in het grondwater afkomstig uit vuile bronnen of chemische processen op de grens tussen grondwater en oppervlaktewater), r randvoorwaarden voor grondwatersystemen (hydrologische kringloopprocessen en klimaatveranderingen). Deskundigen kunnen kenbaar maken welke kennis zij in huis hebben via de Netwerkkaart: www.netwerkkaart.net. Voor meer informatie: Frans Claessen (0320) 29 87 45 PG*OHSJE)PWFMZODL
H2O / 17 - 2007
29
Nieuwe rapporten van de STOWA Bij de STOWA zijn de laatste maanden weer verschillende rapportages verschenen. Onderstaand vindt u een samenvatting van deze rapporten. 2006-05 MBR Varsseveld: hoofdrapport ISBN 90.5773.345.5 2006-06 MBR Varsseveld: deelstudierapport ISBN 90.5773.353.6 contactpersoon: Cora Uijterlinde Mede gesteund door financiële bijdragen vanuit de Europese Unie en het innovatiefonds van de STOWA besloot Waterschap Rijn en IJssel tot de bouw van de eerste grootschalige huishoudelijke MBR-installatie in Nederland, in Varsseveld. Deze is in december 2004 in bedrijf genomen. De onderzoeksresultaten en de bedrijfservaringen van de eerste 16 maanden zijn vastgelegd in twee rapporten: het hoofdrapport met de belangrijkste bevindingen en een deelrapport met achtergrondinformatie. 2006-13 Aeroob korrelslibtechnologie: pilotonderzoek naar de toepassingsmogelijkheden voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater ISBN 90.5773.346.3 contactpersoon: Cora Uijterlinde In het twee jaar durend praktijkonderzoek is onderzocht of polyelectrolyten- en/of metaalzoutdosering op de voorbezinking van de rwzi Amstelveen een betrouwbare en economische manier is om in de toekomst te blijven voldoen aan de effluentnormen. De capaciteitsvergroting van bestaande (biologische) zuiveringen staat daarbij centraal. De resultaten van het onderzoek bieden zicht op een sterk verhoogd effect van de voorbehandeling, waardoor het rendement van de biologische zuiveringsstap kan worden verbeterd. Geconcludeerd wordt dat toepassing van geavanceerde voorzuivering voordelen kan opleveren in de waterlijn en de slibverwerking, maar altijd als locatiespecifiek maatwerk moet worden beschouwd. 2006-15 Communaal afvalwater op temperatuur houden voor actiever slib in rwzi’s ISBN 978.90.5773.334.x contactpersoon: Cora Uijterlinde In rwzi’s speelt de temperatuur van het actief slib een belangrijke rol bij biologische processen. Een verkeerde temperatuurkeuze in het ontwerpproces kan leiden tot onnodig hoge investeringen en tot het niet voldoen aan de vereiste effluentkwaliteit. Tijdens het onderzoek is aandacht besteed aan maatregelen waarmee het actief slib met name gedurende de winter op temperatuur gehouden kan worden (bijvoorbeeld afkoppelen en afdekken van beluchtingstanks). Empirisch onderzoek is uitgevoerd, waarbij gegevens van 48 rwzi’s zijn gebruikt. Ook is een eenvoudig mathematisch model opgezet voor het kwantificeren van de afkoeling van afvalwater in rioolbuizen. De opwarming en afkoeling van afvalwater in rwzi’s is gekwantificeerd via een achttal energieprocessen die hierbij een rol spelen.
30
H2O / 17 - 2007
De kosten van maatregelen waarmee het actief slib op temperatuur gehouden kan worden, staan tegenover besparingen door kleinere tanks voor het actief slib. Door een combinatie van het afkoppelen van neerslagwater vanaf het rioolstelsel, het bouwen van diepere actief slibtanks met een kleiner oppervlak en het afdekken en thermisch isoleren van actief slibtanks zijn lage temperaturen op een effectieve wijze te bestrijden. 2006-16 MBR-proefinstallatie rwzi Hilversum ISBN 978.90.5773.336.6 contactpersoon: Cora Uijterlinde Waternet (voorheen DWR) heeft bijna drie jaar lang onderzoek uitgevoerd met een pilot-MBR op de rwzi Hilversum. Het onderzoek richtte zich primair op het halen van zeer lage fosfaat- en stikstofwaarden. Richtwaarden hierbij waren de MTR-concentraties voor oppervlaktewater: 2,2 mg/l voor totaalstikstof en 0,15 mg/l voor totaalfosfaat. Deze vergaande effluentkwaliteit is gedurende vijf maanden gehaald. Tijdens het onderzoek is veel geleerd over de voorbehandeling van MBR-systemen. 2006-19 Menging en voortstuwing van actief slibsystemen in ronde reactoren ISBN 978.90.5773.339.0 contactpersoon: Cora Uijterlinde Na circa tien jaar ervaring met ronde reactoren (actief slibtanks) blijkt dat op verschillende locaties de vereiste voorstuwing en menging in de diverse ringen niet optimaal verloopt. Onjuiste mengprincipes en onjuiste locaties van voortstuwers en recirculatiestromen kunnen leiden tot een instabiel zuiveringsproces. In het project heeft een inventarisatie van de problemen en huidige ontwerprichtlijnen voor voortstuwers plaatsgevonden. Hieruit bleek dat weinig uniformiteit bestaat in het ontwerp van ronde reactoren. Modelonderzoek is uitgevoerd met Computatieve Fluid Dynamics ofwel CFD-modellering. Dit bleek meer inzicht te geven in de stromingsrichting en voortstuwsnelheden in actief slibsystemen. De verkregen inzichten hebben bijgedragen tot het opstellen van de concrete richtlijnen voor voortstuwing in ronde reactoren. 2007-06 Uniforme registratie van storingen in het afvalwatersysteem ISBN 978.90.5773.351.2 contactpersoon: Bert Palsma Het project ‘Uniforme registratie van storingen in het afvalwatersysteem’ richt zich op het mogelijk maken van het analyseren van storingen en het optimaliseren van de procesvoering op strategisch niveau. Het resultaat van het onderzoek is een opzet voor een zodanige registratie van storingen en achterliggende procesgegevens dat de benodigde informatie beschikbaar komt om op strategisch en tactisch niveau beslissingen te kunnen nemen met betrekking tot de aanpak van storingen. Met het implementeren van de voorgestelde uniforme registratie van storingen krijgen
de beheerders in de afvalwaterketen meer inzicht in het optreden van storingen en de gevolgen daarvan. In de (nabije) toekomst levert dit als voordelen op: een handvat voor samenwerking en goedkopere uitwisseling van gegevens, een eenvoudiger vergelijking met andere stelsels en eenvoudiger monitoren van veranderingen in het functioneren van het afvalwatersysteem, een verbeterd inzicht in het functioneren van het afvalwatersysteem en snelle winst door gericht monitoren van storingen van onderdelen van het afvalwatersysteem. 2007-07 MKBA-folder ISBN 978.90.5773.355.0 contactpersoon: Michelle Talsma Besluiten nemen is afwegingen maken. Geld speelt hierbij een belangrijke rol. Is het in beeld brengen van kosten al niet eenvoudig, de baten zijn vaak nog moeilijker grijpbaar. Toch is het mogelijk om een heel eind te komen met het inzichtelijk maken van maatschappelijke kosten en baten van maatregelen of projecten. In de folder wordt uitgelegd wat een maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA) is. 2007-09 Laboratoriumexperimenten met theomostabiel ferritine voor fosfaatverwijdering ISBN 978.90.5773.365.9 contactpersoon: Cora Uijterlinde De TU Delft heeft een onderzoek op laboratoriumschaal uitgevoerd naar de toepassing van het eiwit ferritine voor de verwijdering van fosfaat tot zeer lage concentraties. De technologie kan zowel voor een nabehandeling van effluent ingezet worden als voor defosfatering van oppervlaktewater. Het gaat hierbij om een innovatieve ontwikkeling. De technologie staat nog in de kinderschoenen en er is nog een intensief ontwikkeltraject nodig voordat de technologie klaar is voor grootschalige toepassing. 7PPSNFFSJOGPSNBUJF
Digitale foto’s
A
ls u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi.
Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!
informatie / recensie ‘Drinkwater en afvalwater in een vogelvlucht van duizenden jaren’ Afgelopen voorjaar is een dikke pil van meer dan 600 pagina’s verschenen over de geschiedenis van sanitaire voorzieningen en drinkwatersystemen. In dit boek ‘Environmental History of Water’ proberen de auteurs vanuit de geschiedenis lessen te trekken voor de sanitatievraagstukken van vandaag en morgen.
H
et boek is onderverdeeld in vier delen die ingaan op achtereenvolgens de vroegste systemen, de periode van 1800 tot 1900, de periode van 1900 tot heden en de uitdagingen waar we nu voor staan. Van 29 landen worden de ervaringen op een rijtje gezet; helaas ontbreekt Nederland in dit overzicht. De auteurs zijn vooral Finnen, waardoor het wel een erg Fins getint boek is geworden. Het onderwerp is in principe zeer interessant voor iedereen die zich bezighoudt met afvalen drinkwater. Er komt duidelijk naar voren waarom en hoe we in het westen de huidige infrastructuur hebben gekregen en wat het heeft opgeleverd. Gezondheid lijkt namelijk een voorwaarde voor welvaart. Tegelijkertijd is daarmee de noodzaak van schoon water en een goede omgang met afvalwater voor die gebieden in de wereld waar dit nog lang niet zo ver is, ook aangetoond. De noodzaak van het behalen van deze millenniumdoelstellingen wordt weer onderstreept.
een riolering van toepassing; een goede bron en een eco-toilet voldoen vaak. Het hoeft dus ook niet altijd erg kostbaar te zijn. Maar het probleem van de armsten op deze wereld, toch bijna drie miljard mensen, lijkt onoplosbaar. Een goed bestuur in de betrokken landen ontbreekt vaak, waardoor hulp vanuit de westerse wereld moeilijk is. Volgens de experts uit dit boek is een oplossing zelfs niet voor handen en zullen we meer toekomstgericht over drinkwater en sanitatievraagstukken moeten nadenken.
Eindoordeel Concluderend valt ook de inhoud tegen. Het boek staat vol interessante feitjes, probeert ook grote lijnen te trekken, maar in de gepresenteerde vorm is het in mijn ogen een samenraapsel van verhalen en verhaaltjes. Daarbij staat de ongestructureerde vorm en slechte opmaak de lezer in de weg. Ook ontbreekt een goede blik vooruit in de ontwikkelingen in de (westerse) wereld waar hergebruik, waterbesparing, andere sanitatie als urine en zwartwaterscheiding steeds
Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
meer aandacht krijgen. Kortom een gemiste kans en hooguit een boek voor de zeer geïnteresseerde lezer. Jelle Roorda (Grontmij) ‘Environmental history of water - Global views on community water supply and sanitation’ van Petri Juuti, Tapio Katko en Heikki Vuorinen is een VJUHBWFWBO*8"QVCMJTIJOH *4#/ FOLPTU FVSP*8"MFEFOCFUBMFO euro. Bestellen is mogelijk via www.iwapublishing.com.
Het moet mij van het hart dat dit boek qua vorm niet aan mijn verwachtingen voldoet. Het is heel slecht vormgegeven en ook de gekozen drukvorm is waardeloos. Grafisch materiaal lijkt afkomstig uit boeken van voor het computertijdperk; het is vaag, vlekkerig en onduidelijk. Foto’s zijn onduidelijk en lijken afkomstig van een ouderwetse stencilmachine. Hoe is het mogelijk dat de IWA, die ook zoveel goed vormgegeven publicaties uitgeeft, dit heeft laten gebeuren. Dit is namelijk geen boek dat je even uit de kast pakt om wat in te lezen; de vorm stoot enorm af. Geen stimulans dus om professionals te prikkelen om te leren uit het verleden. Hoe is het boek dan inhoudelijk? Een Fins team onder leiding van professor Petri Juuti heeft in de afgelopen vier jaar de geschiedenis in een groot aantal landen onderzocht. Dat is erg interessant; je leert leuke feiten. Zo is het eerste watercloset gepatenteerd in 1778 in Engeland door ene Joseph Bramah. Het heeft vervolgens tot 1900 geduurd voordat het watercloset gemeengoed begon te worden in Europa. De belangrijkste reden voor invoering is het besef van hygiëne en ook de mogelijkheid om het water microbiologisch te kunnen testen. Wat daarvoor al vermoed werd, kon nu door metingen worden aangetoond. Eén belangrijke conclusie die wordt getrokken, is dat uiteindelijk de armsten op de wereld ook het minst toegang hebben tot schoon drinkwater en een betrouwbaar sanitatiesysteem. Voor elke situatie moet een eigen oplossing worden bedacht, zo is niet overal een drinkwaterleidingnet en
H2O / 17 - 2007
31
-PFXF-PFXFEF
Klinkt u dat niet als muziek in de oren?
&ÏOBBOTQSFFLQVOU WPPSJOTUSVNFOUBUJF POEFSIPVE LBMJCSBUJF FOTZTUFFNJOUFHSBUJF &OESFTT )BVTFSIFFGUWPPSEFXBUFSCSBODIF FFOVOJFLPOFTUPQTIPQQJOHDPODFQU POUXJLLFMEEBUFMLFGBTFJOEFMFWFOTDZDMVT WBOFFOJOTUSVNFOUBGEFLU8FBEWJTFSFOV HSBBHCJKEFBBOTDIBGWBOFFOJOTUSVNFOU PG IFMQFOVNFUQFSJPEJFLPOEFSIPVE LBMJCSBUJF QSPKFDUNBOBHFNFOUFOTZTUFFNJOUFHSBUJF *OTUSVNFOUBUJF &OESFTT )BVTFSMFWFSUFFOCSFEFSFFLT JOTUSVNFOUBUJFEJFWPMMFEJHJTBGHFTUFNEPQ EFUPFQBTTJOHJOBGWBM ESJOLFOQSPDFTXBUFS 0OEFSIPVE &OESFTT )BVTFSIFMQUVHSBBHVX JOTUSVNFOUBUJFJOUPQDPOEJUJFUFIPVEFOFO UFHFMJKLFSUJKEVXPOEFSIPVETLPTUFOUF WFSMBHFO ,BMJCSBUJF 1SPGFTTJPOFMFLBMJCSBUJFWPPSQSBLUJTDIFMLF QBSBNFUFS%SPHFÏOOBUUFLBMJCSBUJFWBO nPXNFUJOHFOWPMHFOTIFUVJUWPFSJOHTCFTMVJU WBOEF6OJFWBO8BUFSTDIBQQFO 4ZTUFFNJOUFHSBUJFFOQSPKFDUBBOQBL &FOUFBNWBOCFUSPLLFOTQFDJBMJTUFOBTTJTUFFSU HSBBHCJKEFUBJMFOHJOFFSJOH QSPKFDUJOLPPQ QSPKFDUCFHFMFJEJOHFOTZTUFFNJOUFHSBUJF XXXOMFOESFTTDPN
&OESFTT )BVTFS#7 5FM JOGP!OMFOESFTTDPN XXXOMFOESFTTDPN
verenigingsnieuws
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 18 september symposium KVWN-NVA-programmagroep Waterketen over afkoppelen in optimalisatiestudies Utrecht 3 oktober workshop NVA-programmagroep 2 over het nut van meten Amersfoort 4 oktober bijeenkomst NVA-programmagroep 3 over een vergelijking van de KRW-maatregelen op rwzi’s Apeldoorn 9-12 oktober IWA-congres over duurzaam waterhergebruik Antwerpen 30 november najaarsvergadering KVWN/NVA Amsterdam
Nieuwe leden bij NVA en KVWN
WATERCOLUMN
De KVWN verwelkomde tussen 24 mei en 24 augustus de volgende nieuwe leden: Aletta Dieben (Duinwaterbedrijf ZuidHolland), Agata Donocik (Brabant Water), Eric Eijpelaer (Brabant Water), Saskia de Haas (Waternet) en Danny Traksel MSc (Kiwa Industrie & Water).
W
Bij de NVA zijn de volgende nieuwe leden ingeschreven: Susanne Naberman (NVA) Marcel Baars (Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard), Eric-Jan Berkhout (Hoogheemraadschap van Delfland), Pieter Bonnes (NV Afvalzorg Holding), Hans Bout (Hoogheemraadschap Hollands NoorderEric-Jan Berkhout (NVA) kwartier), Jan van den Broek (VNO-NCW), Robert van Cleef (Sterk Consulting BV), Ronald Damen (Qualitivity BV), Pim Dik (Grontmij), Tim van Hattum (Waterschap Rijn en IJssel), Max Kuhn (NV Afvalzorg), Ivo Linssen (Oranjewoud), Diederik van der Tim van Hattum (NVA) Molen (RIZA), Susanne Naberman (Broks-Messelaar Consultancy), Hella Pomarius (Waterschap Rivierenland), Ernst Rijsdijk (Rijkswaterstaat IJsselmeergebied), Michelle van Vliet (TNO) en Martin Wilschut MBA (GMB Watertechnologie BV). Marcel Baars (NVA)
Bindendverklaring
Heilige huizen? ateronderzoek is ‘hot’, de geldkranen staan voluit open. Aardgasgelden, EU-subsidies, beleggingsfondsen: ongekende hoeveelheden financiering stromen richting wateronderzoek. Geweldig! Zo kunnen we ons voorbereiden op een veilige toekomst voor Nederland, terwijl we meteen de (derde) wereld aan duurzame watervoorziening helpen en onze export stimuleren. Tenminste, als we de geldstroom zinvol kunnen besteden, aan onderzoek dat daadwerkelijk toepasbare én toegepaste innovaties oplevert. Bij al die overvloed vraag ik me soms af of we wel voldoende in de gaten houden dat die kostelijke financiering daadwerkelijk naar onderzoek gaat. We zijn geneigd tot telkens opzetten van betere, nieuwere structuren, ‘nieuwe kantoren’. De vastgoedsector kan zich dat veroorloven, wij niet. Vastgoedjongens in snelle pakken zetten liever nieuwe kantoorpanden naast leegstaande in plaats van nieuwe woningen te bouwen. De winstmarges op kantoorgebouwen zijn namelijk veel hoger. Dus áls het lukt om een kantoorgebouw aan de man te brengen, is de projectontwikkelaar in kwestie spekkoper - er staat gewoon een ander kantoorgebouw leeg. Wij onderzoekers geven gemeenschapsgeld uit en zijn (moreel) verplicht dit geld zo nuttig en zinvol mogelijk in te zetten. Het zou zonde zijn als we te veel onderzoeksgeld steken in virtueel staal en beton en dichtgetimmerde structuren. Daarmee zouden we de maatschappij tekortdoen. Maar hoe voorkom je dat te veel van het onderzoeksgeld gaat naar organisaties om fondsen te verdelen? We moeten snelle en efficiënte wegen vinden om onszelf en elkaar te beoordelen op de kwaliteit en impact van onze resultaten, onafhankelijk van de grandeur van onze instituten. Ik houd me aanbevolen voor uw suggesties. Wim van Vierssen (Kiwa Water Research)
Met ingang van de datum van deze uitgave, 7 september 2007, is voor de verlening van het Kiwa-keur bindend verklaard de beoordelingsrichtlijn BRL-K17301/01 ‘Leidingsystemen van PVC voor transport van drinkwater en ruw water’. Robert van Cleef (NVA)
Eric Eijpelaer (KVWN)
Danny Traksel (KVWN)
Saskia de Haas (KVWN)
Deze beoordelingsrichtlijn kan besteld worden per fax: (070) 414 44 22, t.a.v. mevrouw J. Bakker. 7PPSNFFSJOGPSNBUJF
H2O / 17 - 2007
33
-SY STE E M 2 0 0 0
H AW L E
Voor gas en water Een compleet programma schuifafsluiters en hulpstukken van DN 50 tot en met DN 300 (flenzen zelfs tot DN 400). Flenzen - rechte verbindingsstukken - bochten flens/voetbochten - T-stukken en eindkappen; - volkomen trekvaste verbinding - geschikt voor PE en PVC - corrosiebestendig door sterke epoxy-coating ! uit r - snelle en eenvoudige montage bij elk weertype o vo r e kv nie h c e ige t d i Imbema Denso B.V. u h Postbus 160 ha wle- syst eem 20 00 , d e NL-2000 AD Haarlem Telefoon (023) 517 24 24 Fax (023) 531 74 33 E-mail:
[email protected] Internet: www.imbemadenso.nl
Een onderneming van de Imbema Groep.
platform
Willie Peijnenburg, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Martina Vijver, Centrum voor Milieuwetenschappen Universiteit Leiden Arjan de Koning, Centrum voor Milieuwetenschappen Universiteit Leiden
Aanzet voor watertypespecifieke risicogrenzen voor metalen in oppervlaktewater Zware metalen overschrijden regelmatig de landelijke normen. Nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen laten echter zien dat als rekening wordt gehouden met (verschillen in) de watereigenschappen die van invloed zijn op de metaaltoxiciteit, de daadwerkelijke effecten wel eens minder zouden kunnen zijn dan gedacht. Vooruitlopend op de resultaten van Europese discussies over de risico’s van koper en passend binnen de vereisten van de Kaderrichtlijn Water, zijn ondergetekenden nagegaan of het mogelijk is om watertypespecifieke risicogrenzen voor metalen af te leiden die maatgevend zijn voor daadwerkelijk optredende (actuele) effecten. De studie laat zien dat in geval van koper, de typische watereigenschappen in termen van pH en DOC dusdanig zijn dat de risico’s van metalen tot een factor 10 lager kunnen zijn dan op basis van de huidige normen wordt verwacht. Dit nodigt uit tot herbezinning over de noodzaak van het nemen van beheersmaatregelen.
Z
ware metalen worden gezien als probleemstoffen in oppervlaktewater. Cadmium, lood, nikkel en kwik zijn bijvoorbeeld geselecteerd als prioritaire stoffen binnen de Kaderrichtlijn Water. Normen voor koper en zink worden regelmatig overschreden in Nederlandse oppervlaktewateren en deze metalen zijn daarmee nationale probleemstoffen. Normoverschrijding impliceert dat (soms kostbare) emissiemaatregelen genomen dienen te worden. De vraag is echter of deze emissiemaatregelen leiden tot een daadwerkelijke verbetering van de ecologische kwaliteit van het water. De huidige normen zijn gebaseerd op het toetsen van het opgeloste metaalgehaltes aan het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR). Nieuwe wetenschappelijke inzichten duiden er op dat deze wijze van toetsen niets zegt over daadwerkelijk optredende ecologische risico’s. Deze nieuwe inzichten worden momenteel verwerkt in de Europese risicobeoordelingen van koper, zink en nikkel. De KRW biedt mogelijkheden voor locatiespecifieke risicobeoordeling, zij het dat op dit moment nog geen methodiek is voorgeschreven. Hoewel de discussies over de nieuwe risicogrenzen voor de genoemde metalen nog
niet zijn afgerond, valt te verwachten dat deze discussies zullen leiden tot een methodologie die niet alleen met een beperkte inspanning in de praktijk kan worden gebracht, maar die ook een beter beeld zal geven van daadwerkelijk optredende ecologische risico’s. Vooruitlopend hierop hebben Zwolsman en Peijnenburg in 2006 al een aanbeveling gedaan voor een aanpassing van de monitoringprogramma’s voor de KRW1), terwijl Zwolsman en de Schamphelaere recent in H2O rapporteerden over de resultaten van een veldstudie waarin gemeten metaalgehaltes zijn vergeleken met locatiespecifieke risicogrenzen waarin de nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn verwerkt2). In deze bijdrage rapporteren we over de resultaten van een studie waarin we vooruitlopen op de resultaten van de Europese discussies over de nieuwe risicogrenzen voor enkele zware metalen. We zijn nagegaan hoe de locatiespecifieke risicobeoordeling voor koper voor de Nederlandse situatie er in de toekomst zou kunnen uitzien3). Voor de studie hebben we, op basis van karakteristieke watereigenschappen, zes verschillende watertypen gedefinieerd. Vervolgens hebben we voor elk watertype een gevoeligheids- en een onzekerheidsanalyse uitgevoerd met de
nieuwe Europese risicomodellen. Hierdoor konden we per watertype een nieuwe risicogrens én de onzekerheid in deze risicogrens kwantificeren. De hier gepresenteerde wijze van afleiden van watertypespecifieke risicogrenzen voor koper biedt een doorzicht naar de implementatie van de nieuwste inzichten in de ecologische effecten van metalen in risicobeoordeling, die verder kan worden toegespitst tot een locatiespecifieke beoordeling. Op deze wijze kan in een getrapte benadering de noodzaak van het uitvoeren van maatregelen op een wetenschappelijk verantwoorde manier worden onderbouwd, dusdanig dat de beschikbare schaarse middelen worden uitgegeven voor het daadwerkelijk verminderen van ecologische effecten. De studie beperkt zich tot koper, maar kan op vergelijkbare wijze ook voor nikkel en zink worden uitgevoerd.
Europese risicobeoordeling Binnen de Europese Unie wordt momenteel gewerkt aan de risicobeoordeling van enkele zware metalen. Zo heeft het RIVM een rapport opgesteld voor zink, terwijl de koper- en nikkelindustrie vrijwillige risicobeoordelingen uitvoeren die nog geaccordeerd dienen te worden door ter zake kundige vertegenwoordigers van de lidstaten. De risicogrenzen die uit deze beoordelingen
H2O / 17 - 2007
35
Typerend voor risicobeoordeling is, dat uitgegaan wordt van beheersing van generieke risiconiveau’s, waarna stapsgewijs in geval van normoverschrijding ingezoemd wordt op de lokale situatie. Hierbij wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van methodieken die toenemen in complexiciteit en bewerkelijkheid. Het algemene schema ziet er als volgt uit: Gemeten gehalte > generiek risicogrens?
Nee
Stap 1:
Geen probleem
Stap 2:
Geha lte > water type gecorr. risicogrens?
Nee
Geen probleem
Stap 3:
G ehalte > locale risicogrens?
Nee
Geen probleem
“Actie” nodig!!
voortvloeien, dienen op termijn geïmplementeerd te worden in de nationale risicogrenzen, eventueel rekening houdend met specifieke (gebiedseigen) milieukenmerken: de tweedelijns risicobeoordeling. Hoewel zowel voor de tweede lijnsbeoordeling binnen de KRW als in het geval van de Europese risicobeoordeling op dit moment nog geen methodiek is voorgeschreven waarmee invulling gegeven kan worden aan de locatiespecifieke risicobeoordeling, is het zonneklaar dat het niet verstandig is om te wachten totdat een dergelijke methodiek uitgekristalliseerd is. Daarnaast tekenen de contouren van een methodiek zich nu al duidelijk af. De Europese risicobeoordelingen van metalen worden voor een groot deel gebaseerd op effectmodellen die de chronische toxiciteit kunnen voorspellen voor organismen van verschillende trofische niveaus zoals algen, vissen en watervlooien, op basis van de locatiespecifieke waterkwaliteit. Terwijl de huidige risicobeoordeling enkel rekening houdt met het opgeloste metaalgehalte, houden de nieuwste modellen rekening met waterspecifieke factoren die de toxiciteit kunnen beïnvloeden. Zo is van koper bijvoorbeeld bekend dat het sterk bindt aan opgelost organisch koolstof in de waterfase, terwijl ook bekend is dat aan organisch koolstof gebonden koper niet giftig is voor waterorganismen. Ook de hardheid van het water en de pH zijn bijvoorbeeld van invloed op de toxiciteit van metalen. De nieuwste effectmodellen voor metalen zijn in staat om de invloed van al deze factoren op de metaaltoxiciteit te kwantificeren. Deze Biotische Ligand Modellen (BLMs) zijn recent door Zwolsman en de Schamphelaere al uitgebreid toegelicht in H2O2). Aan de andere kant is het echter ook zo dat nog onzekerheden kleven aan de toepassing van BLMs in de risicobeoordeling. De meeste onzekerheden zijn terug te leiden naar gebrek aan toxiciteitsgegevens en
36
H2O / 17 - 2007
gebrek aan BLMs voor verschillende soorten waterorganismen, daarnaast dient rekening gehouden te worden met onzekerheden die voortvloeien uit natuurlijke variaties in waterkwaliteit. Binnen de risicobeoordelingen wordt dit probleem opgelost door te werken met onzekerheidsfactoren: de risicogrens die voor een bepaald water is afgeleid, wordt gedeeld door een onzekerheidsfactor die oploopt naarmate de onzekerheid hoger wordt ingeschat. Om het specifieke gebrek aan BLMs voor ‘voldoende’ waterorganismen te ondervangen, wordt momenteel gewerkt aan extrapolatiescenario’s waarbij BLMs voor een specifiek organisme worden gebruikt om de watertypespecifieke toxiciteit voor een organisme van het hetzelfde trofische niveau te berekenen. De aldus genormaliseerde toxiciteitsgegevens worden vervolgens gebruikt voor het vaststellen van een locatieof watertypespecifieke risicogrens (veelal de HC5 = de metaalconcentratie waarbij 95 procent van de soorten wordt beschermd).
Stappen Om watertypespecifieke risicogrenzen te kunnen afleiden, dienen in het licht van het voorafgaande de volgende stappen te worden doorlopen: . het vaststellen van de verschillende Nederlandse watertypen; . het kiezen van een normalisatiescenario voor het omrekenen van de beschikbare set aan toxiciteitsgegevens naar elk watertype; . het uitvoeren van een gevoeligheids- en onzekerheidsanalyse om de variaties in waterkwaliteit te kwantificeren, en om te kunnen vaststellen wélke parameters met de meeste nauwkeurigheid gemeten dienen te worden; . het berekenen van de risicogrenzen per watertype en de onzekerheden in de risiconiveaus. De VROM-werkgroep VEM heeft in 20044) op basis van metingen van een aantal karakteristieke watereigenschappen (pH, hardheid, DOC, etc.) een zestal watertypen gedefinieerd. De karakteristieken van deze
watertypen zijn weergegeven in tabel 1. De types I-III dekken ongeveer 90 procent van de Nederlandse zoete oppervlaktewateren; de overige types zijn representatief voor de meer extreme wateren. Alhoewel meerdere normalisatiescenario’s voor de Europese risicobeoordelingen worden doorgerekend, wordt ter illustratie hier volstaan met het scenario waarbij de chronische koper-BLMs voor algen, vissen en watervlooien, worden toegepast op alle toxiciteitsgegevens van organismen uit hetzelfde trofische niveau (dit wil zeggen dat de BLM die is ontwikkeld voor één vissensoort, wordt toegepast op alle toxiciteitsgegevens van koper voor alle vissen). Hoewel dit onderwerp op dit moment een punt van discussie is, gaan we er verder vanuit dat geen extra veiligheidsfactor behoeft te worden toegepast op de watertypespecifieke HC5-waardes die met dit scenario worden berekend (veiligheidsfactor van 1). Mocht besloten worden tot een andere veiligheidsfactor, dan dienen alle risicogrenzen die hier verder genoemd worden, door deze factor te worden gedeeld. De gevoeligheidsanalyse liet zien dat de pH en het DOC-gehalte voor de meeste watertypen, de parameters waren die leidden tot de grootste variantie in de HC5-waardes. Daarnaast waren in veel mindere mate het Na- en het Mg-gehalte van invloed. Dit betekent dat het belangrijk is om een goede indruk te hebben van de natuurlijke variatie in pH en DOC van elk watertype. Voor de overige watereigenschappen kan per watertype een gemiddelde waarde worden gebruikt om watertype specifieke risicogrenzen te bepalen. De resultaten van de onzekerheidsanalyse zijn weergegeven in afbeelding 1. Dit is gedaan middels box- en whiskerplots. In een dergelijke plot worden (gaande van boven naar beneden in de figuur) de maximale waarde, de 75-, 50- en 25-percentiel en de minimale waarde geplot. De lengte van de inkeping geeft de onzekerheid in de 50-percentielwaarde weer. Plusjes geven de uitschieters aan.
Tabel 1: Chemische eigenschappen (gemiddelde ± standaarddeviatie) van de verschillende watertypen.
DOC mg DOC/L
I. grote rivierena 3.1 ± 0.9 II. kanalen, grote en kleine merenb 8.4 ± 4.4 III. kleine rivieren 18.2 ± 4.3 en bekenc IV. polder slootjesd 27.5 ± 12.2 V. sprenge 2.2 ± 1.0 VI. zure vennetjesf 17.3 ± 4.4
a b
c d e f
pH (-)
Ca (mg/l)
Mg (mg/l)
Na (mg/l)
Cl (mg/l)
alkaliniteit (mg CaCO3/l)
7.7 ± 0.2 70.0 ± 4.8 9.1 ± 1.9
25.5
55.5
120
8.1 ± 0.4 56.6 ± 15.8 19.5 ± 5.5
65.8
120
128
7.4 ± 0.1 75.8 ± 39.0 8.5 ± 0.4 6.9 ± 0.8 86.7 ± 28.0 31.9 ± 5.6 6.7 ± 0.1 20.3 ± 0.4 6.7 ± 0.4 5.1 ± 0.8 1.5 ± 0.9 0.8 ± 0.3
58.4 60.5 17.0 3.7
102 115 31 7.0
151 265 8.6 0.27
Rijn, Maas, Schelde Noordzeekanaal, Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer, Markermeer, randmeren, Ketelmeer, Vinkeveense plassen, Oude Venen, Maarseveen Brouwerskolk Chaamse Beek, Beneden Regge, Amstel, Dommel Middensloot, Alblasserwaard, Krimpenerwaard, Vijfherenlanden Springedalse beek Smitsveen, Reeënveen, Kliplo, Bosveen, Mekelermeer, Ven II, Koolhaar
platform wetenschappelijke ontwikkelingen laten dit toe, maar een aantal onzekerheden in de benadering noodzaakt verdere discussies over de meest optimale wijze van implementatie. Het lijkt er echter op dat het met een beperkte inspanning mogelijk is om de noodzaak van ingrijpende en kostbare beheersmaatregelen adequaat te onderbouwen en te prioriteren. Zoals al aangegeven door Zwolsman en de Schamphelaere kunnen de resultaten van het KRW-meetprogramma van 2007 hiervoor al als basis dienen.
Afb. 1: Variatie van de berekende HC5-waarde (μg/l opgelost koper) als gevolg van de variatie van de watereigenschappen in de zes watertypen. Een lage HC5-waarde geeft een watertype weer waarin de gevoeligheid van de waterorganismen groot is voor koper. De rode lijn geeft de huidige generieke kopernorm (1.5 μg opgelost koper per liter) weer voor het oppervlaktewater in Nederland.
Uitgaande van het hier gebruikte extrapolatiescenario en van een additionele onzekerheidsfactor van 1 (geen extra onzekerheid) is in tabel 2 voor elk watertype de mediane waarde van de HC5 voor koper weergegeven. Daarnaast is ter illustratie van de variatie in de berekende HC5-waarde, de standaarddeviatie opgenomen.
Betekenis De HC5-waardes die in tabel 2 zijn weergegeven, kunnen allereerst vergeleken worden met de generieke risicogrens voor koper. Te verwachten valt dat, zonder rekening te houden met een eventuele extra onzekerheidsfactor, een generieke HC5 van ongeveer 7.3 μg/l (met een 50% betrouwbaarheidsinterval van 6.1-7.9 μg/l) zal resulteren uit de Europese risicobeoordeling van koper. Dit betekent dat de karakteristieken van watertypen II (grote rivieren), III (kanalen en meren) en IV (sloten en kleine stromen) zorgen voor extra bescherming Tabel 2: Mediaan en standaarddeviatie van de berekende HC5-waarde voor koper in de zes verschillende watertypen. De tabel is gebaseerd op tabel 46 in het CML-rapport, met alleen normalisatiescenario 1, de mediane waarde en de standaarddeviatie.
watertype (μg.l-1)
I II III IV V VI
mediaan (μg.l-1)
standaarddeviatie
9.7 33.8 73.3 59.9 7.1 8.8
2.9 17.9 18.9 34.5 3.1 17.0
LITERATUUR 1) Zwolsman J. en W. Peijnenburg (2006). Tweedelijnsbeoordeling ecologische risico’s in oppervlaktewater. Wat te meten in 2007? Kiwa. Rapport 06.112. 2) Zwolsman J. en K. de Schamphelaere (2007). Risico’s zware metalen in oppervlaktewater lager dan aangenomen. H2O nr. 14, pag. 29-31. 3) Vijver M. en A. de Koning (2007). Quantifying HC5 using BLMs for Cu in different water types according different extrapolation options: sensitivity and uncertainty analysis. CML. Rapport 175. 4) Werkgroep VEM (2004). Eindrapportage Vervolgonderzoek normstelling Essentiële Metalen. Ministerie van VROM.
van de in deze wateren voorkomende organismen. Deze bescherming komt voort uit het relatief hoge DOC-gehalte van deze wateren, in combinatie met een in het algemeen hoge pH die in geval van koper zorgt voor extra bescherming. Het gevolg is dat voor deze, relatief veel voorkomende, watertypen wellicht volstaan zou kunnen worden met minder ingrijpende beheersmaatregelen: de actuele risico’s van koper zijn in deze wateren tot maximaal een factor 10 minder dan op basis van de generieke HC5 wordt verwacht. Voor de overige watertypen valt uit tabel 2 te concluderen dat hun waterkenmerken dusdanig zijn dat de actuele risico’s van koper in deze wateren nagenoeg gelijk zijn aan de generieke risico’s. Extra ruimte voor versoepeling van eventuele beheersmaatregelen lijkt er dus in deze wateren nauwelijks tot niet te zijn. Tabel 2 laat ook duidelijk zien dat de variatie in de risicoschattingen relatief groot is als gevolg van de grote variatie in de watereigenschappen in ruimte en tijd. Door de natuurlijke variatie in de watersamenstelling zullen deze watertypespecifieke onzekerheden altijd blijven bestaan. De natuur is immers grilliger dan te bevatten in het vrij starre systeem van risicobeoordeling.
Beperkte inspanning In het bovenstaande is een uitwerking gepresenteerd van een extrapolatie van de Europese wijze van risico beoordelen van zware metalen naar Nederlandse oppervlaktewateren. De oefening laat zien dat er mogelijkheden zijn om in een getrapte benadering (generiek - watertypespecifiek - locatiespecifiek) dieper in te gaan op de daadwerkelijke risico’s van metalen. Nieuwe
H2O / 17 - 2007
37
Antoinette van Schaik, MARAS* Markus Reuter, MARAS* Hein van Stokkom, Waterschap Brabantse Delta Jack Jonk, Waterschap Brabantse Delta Victor Witter, Waterschap Brabantse Delta
Recycling van personenauto’s en de implementatie van de KRW Het beheersen van stofstromen en het vermijden van moeilijk of niet te scheiden stoffen aan de bron vormt in essentie de overeenkomst tussen de problematiek van de recycling van personenauto’s en het waterkwaliteitsvraagstuk. Vanwege deze parallel is gekozen voor een door de auteurs ontwikkelde, en binnen de automobielindustrie reeds toegepaste, holistische aanpak van het waterbeheer en -beleid. De water- en stofstromen van de diverse emissieketens worden in deze aanpak tegelijkertijd met de processen en stromen van de zuiveringsketen opgenomen. Met het ontwikkelde systeemoptimalisatiemodel kan tot een evenwichtige afweging van resultaten en consequenties van de diverse maatregelen voor bron- en end-of-pipe-gericht beleid worden gekomen. Bovendien biedt de gekozen aanpak de mogelijkheid om in een volgende fase factoren als kosten en energiegebruik mee te nemen. Dit artikel is vooral ook een uitnodiging om de hier gepresenteerde aanpak aan te vullen, uit te breiden en de resultaten te benutten in discussies over het meest geschikte KRW-maatregelenpakket.
B
ij de recycling van auto’s gaat het grofweg om de vraag hoe in het productie- en recyclingproces van personenauto’s aan de eis kan worden voldaan om in 2015 95 procent van het gewicht van de afgedankte auto te recyclen. Het antwoord op die vraag concentreert zich op de eenvoud waarmee een auto kan worden gedemonteerd en de scheidbaarheid en kwaliteit van materiaalstromen, waardoor het te behalen recyclingpercentage wordt bepaald. Dit wordt aanzienlijk vereenvoudigd en dus goedkoper indien slechts metalen, plastics, etc. worden gebruikt die goed terugwinbaar zijn en/of eenvoudig te scheiden voor hergebruik. Het vermijden van materialen in het ontwerp die niet of moeilijk terug te winnen zijn, is tegen de achtergrond van genoemde eis dus profijtelijk. Dit vraagstuk uit de autoindustrie is gemodelleerd door Van Schaik & Reuter1),2),3),4) in de vorm van een (dynamisch) systeemmodel dat inmiddels operationeel in de automobielindustrie wordt benut. Het model fungeert daarbij als een beslissingondersteunend optimaliseringsysteem. In essentie is het vraagstuk van de implementatie van de KRW vergelijkbaar. Het gaat daarbij ook om demontabiliteit en de beheersing van stofstromen. In het afvalwa-
38
H2O / 17 - 2007
terzuiveringsproces gaat het immers om het zodanig scheiden van het complex samengestelde afvalwater dat het effluent binnen de vergunningseisen op het oppervlaktewater kan worden geloosd. Evenzo gaat de discussie over een brongerichte of een end-of-pipe aanpak voor de beheersing van stofstromen. In beginsel zou ook hier moeten gelden dat stoffen die lastig of niet uit het afvalwater te halen zijn, er bij hoge voorkeur niet in terecht zouden moeten komen. Feit is dat momenteel diverse stoffen in het afvalwater zitten die als het ware ongemoeid een rioolwaterzuivering passeren en dus het oppervlaktewater verontreinigen. Dit geldt ook voor bronnen die direct op het oppervlaktewater lozen. Op basis van deze vergelijkbaarheid is getracht de in de autorecycling ontwikkelde en toegepaste aanpak van systeemmodellering toe te passen op het vraagstuk van de KRW. Dit heeft geleid tot een holistische benadering van het waterkwaliteitsvraagstuk, waarbij in beginsel alle water- en stofstromen, in meer of mindere mate uitgewerkt, in het ontwikkelde model zijn opgenomen. Dit artikel beschrijft het model en enkele toepassingen ter illustratie van de mogelijkheden. Een wetenschappelijk artikel onderbouwt het hier besproken werk5).
Model voor het afval- en oppervlaktewatersysteem Het maken van een effectieve afweging van de mogelijkheden en beperkingen van de zuivering in een rwzi (end-of-pipe) enerzijds en brongerichte maatregelen anderzijds, nodig om de KRW-doelen te realiseren, vereist een aanpak die de maatregelen op een kwantitatieve basis tegen elkaar afzet. De genoemde holistische aanpak richt zich op alle ketens van waaruit verontreinigingen in het oppervlaktewater terechtkomen, de hierin aanwezige stoffen en hun interactie. Dit brengt tevens de relatieve bijdrage vanuit de verschillende bronnen onder de aandacht. Niet alleen de processen vanuit de zuiveringsketen worden meegenomen, maar ook thermische en metallurgische processen voor de behandeling van zuiveringsslib en de terugwinning van materialen hieruit (bijvoorbeeld fosfaat). Om de consequenties van de mogelijkheden in één oogopslag te kunnen overzien en af te wegen moeten de stromen, stoffen en processen tegelijkertijd worden beschouwd. Dit vereist een harmonie in de datastructuur voor de diverse ketens en sectoren, processen en stromen binnen het oppervlaktewatersysteem. Ook vanuit de slibverwerking is dit noodzakelijk. De samenstelling van de totale stroom bepaalt
platform
Afb. 1: Vereenvoudigde ‘flowsheet’ van het afval- en oppervlaktewatersysteem.
de thermodynamische interactie tussen de verschillende elementen en hiermee de beperking van de verwerkbaarheid van het slib en terugwinbaarheid van de materialen. Dit reduceert niet alleen de lozing naar het oppervlaktewater en de hoeveelheid te storten materiaal, maar draagt tevens bij aan het in de grondstoffenketen houden van deze stoffen. Op deze wijze wordt de vaak energie-intensieve productie van materialen en/of metalen uit primaire bronnen (ertsen) en de hieraan verbonden milieubelasting teruggedrongen4). De basis voor het model is een ‘flowsheet’ van het afval- en oppervlaktewatersysteem (zie afbeelding 1). Alle verschillende, nauw met elkaar verbonden processen voor rioolwaterzuivering, slibverwerking en thermische en metallurgische verwerking van zuiveringsslib zijn in één model opgenomen evenals de emissiebronnen, processtromen en lozingen op het oppervlaktewater en hun samenstelling (afvalwater, effluent, slibstromen, teruggewonnen metalen en andere bronnen, zoals gedefinieerd volgens Witteveen+Bos6)). Het schema laat duidelijk zien dat nu nog een onbalans bestaat in het detail en/of de beschikbare data en daarom ook in de modellering van het huidige oppervlaktewatersysteem, hetzij in de zuivering van de verschillende emissieketens ten opzichte van die van het afvalwater in de rwzi’s en/of in de beschikbaarheid van gegevens (de afvalwaterstroom via de rwzi’s is veel gedetailleerder gemodelleerd dan de overige emissieprocessen en bronnen). Het maakt ook duidelijk waar in een eventueel verdere uitwerking van deze aanpak aanvullende gegevens nodig zijn voor een betere beoordeling en vergelijking van de diverse maatregelen, waarbij het detailniveau van de modellering voor de diverse stromen en processen in het oppervlaktewatersysteem meer in balans is.
Een massabalans beschrijft de water- en stofstromen in afbeelding 1 op basis van hun stofvracht (kilo per jaar) en debiet (kubieke meter per jaar). De verschillende processen zijn gemodelleerd op basis van de verwijderingsrendementen en/of terugwinfactoren (recovery) (0-100%) voor de beschouwde stoffen (CZV, BZV, KjN, P, As, Cd, Cr, Cu, Hg, Pb, Ni, Zn, Fe, en glyfosaat als voorbeeld van organische microverontreinigingen) en debieten van de diverse stromen. De kwaliteit en samenstelling van iedere stroom in het systeem kan direct uit het model worden berekend. Het oppervlaktewater wordt op het moment beschouwd als een ‘bak’ waarin geen verdere afbraakprocessen plaatsvinden. De data zijn afgeleid van procesdata en/of procesmodellen en beschikbare rapportages4),6),7),8). In het huidige model is ervoor gekozen een aantal gecombineerde processtappen binnen bijvoorbeeld de rwzi als ‘blackbox’ te modelleren om in lijn te blijven met de complexiteit van het systeem. Het model dupliceert bestaande processimulatiemodellen dus niet. Deze kunnen de systeemaanpak echter verder aanvullen en detailleren waar nodig. Het bepalen en beoordelen van de combinatie van maatregelen nodig voor het (zo ver als mogelijk) behalen van KRW-doelstellingen gebeurt in het model door het uitvoeren van een optimalisatie. Hiervoor dient een doelfunctie te worden gedefinieerd, bijvoorbeeld minimale belasting van het oppervlaktewater, maximale terugwinning van metalen, minimale kosten, maximale energetische efficiëntie, etc., of een (complexe) combinatie hiervan. Binnen het afval- en oppervlaktewatersysteem spelen diverse beperkende factoren een rol die kunnen worden meegenomen
in het model. Deze variëren van procesgerelateerde voorwaarden (kwaliteitseisen voor de metallurgische verwerking van slib, capaciteitsbeperkingen, technologische beperkingen van de procesefficiëntie) en kwaliteit- en kwantiteitbeperkingen voor de lozingsbronnen en afvalwaterstromen (KRW-doelstellingen en vergunningseisen voor het effluent) tot aan kosten, energieverbruik, etc. In het huidige model zijn nog geen economische, milieu-, exergie- of energiefactoren opgenomen. De oplossing van het optimalisatiemodel wordt bepaald door de maximalisatie van de doelfunctie als functie van de gedefinieerde randvoorwaarden, en verandert afhankelijk van deze parameters. In tegenstelling tot de vereenvoudigde weergave van afbeelding 1 is het model zodanig geconstrueerd dat verschillende combinaties van de beschikbare processen, procesalternatieven, bronmaatregelen, etc. als oplossing van het optimalisatiemodel kunnen worden verkregen.
Casestudies Een aantal voorbeelden is met het ontwikkelde model uitgewerkt. Deze zijn in eerste instantie met opzet eenvoudig gehouden om de verschillende facetten van de toepassing en mogelijkheden van het model te illustreren. Tevens speelt het (deels) ontbreken van data vanuit de diverse emissieketens hierin een rol (zie afbeelding 1). De consequentie hiervan is dat een aantal casussen in meer of mindere mate als triviaal kunnen worden gezien. De resultaten geven echter een goede indicatie van de toepassingsmogelijkheden van deze aanpak, de benodigde data vanuit de diverse ketens en de (hieraan gerelateerde) uitbreiding van het model om tot een gedetailleerde afweging van de verschillende KRW-maatregelen te komen.
H2O / 17 - 2007
39
De daadwerkelijke toepassing van het model ligt in de combinatie van deze casussen in één optimalisatie, waarbij de diverse end-of-pipe en brongerichte maatregelen tegen elkaar worden afgezet en tegelijkertijd systeemarchitectuur alternatieven en kosten, energie, etc. worden meegenomen. Dit toont de niet-lineaire en holistische toepassing van het ontwikkelde model, waarmee uit een palet van opties en onder verschillende condities, een oplossing kan worden bepaald voor alle stoffen, processen en emissiebronnen tegelijk. (Let wel: deze casestudies zijn uitgevoerd met de berekende waarden volgens 6)). Case 1: vereist zuiveringsrendement vierde trap en brongericht versus end-of-pipe aanpak
Afb. 2: Lozingen op het oppervlaktewater vanuit de verschillende bronnen en de vereiste reductie (% t.o.v. lozing zoals gedefinieerd in het model voor deze casus) zonder toevoeging van een vierde trap (voor cadmium en zink is voor de huidige berekeningen geen reductie vereist).
Afb. 3: Lozingen op het oppervlaktewater vanuit de verschillende bronnen en de vereiste reductie (% t.o.v. lozing voor deze casus) in combinatie met een vierde trap met gedefinieerd zuiveringsrendement (door de genomen maatregelen valt de concentratie van nikkel binnen de gestelde kwaliteitseisen).
Afb. 4: Lozingen op het oppervlaktewater vanuit de verschillende bronnen en de vereiste reductie (% t.o.v. lozing voor deze casus) in combinatie met een vierde trap met gedefinieerd zuiveringsrendement en aangepaste systeemarchitectuur (volledige sanering van overstort en reductie van lozing vanuit regenwaterriolen).
40
H2O / 17 - 2007
Eén van de oplossingen voor de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt gezien in het toevoegen van een vierde zuiveringstrap. De vraag is echter of deze end-of-pipe aanpak alleen afdoende is. Aangezien het maximaal haalbare verwijderingsrendement wordt bepaald door de technologische limieten van het proces is het belangrijk te bepalen aan welke functionele specificaties een vierde trap zou moeten voldoen om de KRW-eisen te realiseren eventueel in combinatie met andere maatregelen. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of dit vanuit een technisch (en economisch) perspectief een haalbare optie is. Bestaande alternatieven, zoals onder meer besproken door STOWA9) kunnen hieraan getoetst worden of worden opgenomen in het model als verschillende procesalternatieven die gelijktijdig kunnen worden beoordeeld. De resultaten laten zien dat, wanneer de andere emissiebronnen onveranderd blijven, het te behalen zuiveringsrendement voor het merendeel van de beschouwde stoffen 100 procent moet zijn. Dit betekent dat zelfs bij volledige verwijdering van deze stoffen in de afvalwaterketen nog niet kan worden voldaan aan de gestelde eisen. Zuiveringsrendementen van 100 procent zijn vanzelfsprekend technisch (fysisch, chemisch en thermodynamisch) gezien niet haalbaar. Doordat de andere maatregelen voor reductie van de belasting van het oppervlaktewater niet zijn meegenomen in deze casestudie, is dit antwoord in dit geval triviaal. De berekende waardes tonen echter de vereiste reductie aan. Brongerichte of aan systeemarchitectuur (bestemming en verwerking van (emissie)stromen, procesalternatieven, etc.) gerelateerde maatregelen zullen nodig zijn. Doordat het holistische model behalve de zuiveringsketen ook de andere emissiebronnen kwantitatief beschouwt, kunnen de bijdrages en ook de vereiste reductie van de stofvracht in al deze stromen tegelijkertijd worden beoordeeld en onderling worden afgewogen. Het model berekent en optimaliseert de bereikte oppervlaktewaterkwaliteit, al dan niet met de toevoeging van de vierde trap (met een zeker rendement) en kwantificeert gelijktijdig de benodigde terugdringing van stofvracht vanuit de andere bronnen om te voldoen aan de in het model opgenomen
platform kwaliteitseisen van het oppervlaktewater, eventueel in combinatie met aanpassing van de systeemarchitectuur en de selectie van procesalternatieven (indien aanwezig). Deze optimalisatie is voor drie verschillende situaties uitgevoerd: in de eerste casestudie wordt de vereiste reductie vanuit alle lozingsbronnen berekend zonder dat er verder iets aan de huidige architectuur (volgens Witteveen+Bos6) van het afval- en oppervlaktewatersysteem verandert (zie afbeelding 2), in de tweede casestudie wordt de vereiste reductie berekend in aanvulling op een vierde trap met een gedefinieerd rendement (80 procent voor de beschouwde stoffen) (zie afbeelding 3); in de derde berekening wordt tevens de mogelijkheid meegenomen om de bestaande systeemarchitectuur aan te passen. De resultaten van deze derde casestudie laten zien dat een hogere kwaliteit van het oppervlaktewater kan worden bereikt door het (volledig) saneren van overstort en reduceren van ongerioleerde lozingen; de berekende noodzakelijke reductie aan de bron neemt hierdoor af (zie afbeelding 4). (De afbeeldingen 2 t/m 4 illustreren de lozingen op het oppervlaktewater genormaliseerd op basis van stofvracht in kg/jaar). De afbeeldingen 2, 3 en 4 laten bijvoorbeeld zien dat voor de reductie van fosfaat in elk geval de stofvracht vanuit de landbouw moet worden gereduceerd, ongeacht welke andere bron ook wordt teruggebracht of een vierde trap wordt toegevoegd. Deze resultaten zouden onder andere toegepast kunnen worden in de discussie over de emissievergunning vanuit de diverse ketens. De casussen maken duidelijk dat het model kan worden aangewend voor het berekenen van de vereiste reductie vanuit de diverse bronnen, eventueel in combinatie met de berekening van het benodigde verwijderingsrendement voor een vierde trap, en het aanpassen van de systeemarchitectuur voor alle stoffen tegelijkertijd en hiermee de combinatie van maatregelen om te voldoen aan de KRW-eisen. Case 2: hergebruik fosfaat uit zuiveringsslib
Naast het realiseren van de KRW-restricties kan een ander doel zijn zoveel mogelijk (waardevolle) stoffen, die meekomen met het afvalwater en terecht komen in het zuiveringsslib hieruit terug te winnen. De terugwinning van bijvoorbeeld fosfaat uit zuiveringsslib in een thermische fosforplant legt echter specifieke eisen op aan de samenstelling van het zuiveringsslib. Het fosfaatgehalte moet zodanig hoog zijn dat de verwerking economisch zinvol is. Daarnaast gelden maximaal toelaatbare concentraties voor een aantal metalen, zoals zink, koper, arseen, cadmium, ijzer, nikkel en lood om het verwerkingsproces niet te storen vanwege de thermodynamische interactie tussen deze stoffen. De aanwezigheid van deze stoffen leidt tot vermindering van procesopbrengst, procesbeïnvloeding, overmatige vorming van slak en vliegas, creëren van afvalstoffen, etc., met andere woorden milieuproblemen bij de fosfaatproducent. Tegelijkertijd
moet echter de kwaliteit van het effluent na zuivering aan de gestelde eisen blijven voldoen. Aangezien al deze processen, stromen en kwaliteitseisen in het model zijn opgenomen, kan worden bepaald onder welke condities hergebruik van bijv. fosfaat uit het zuiveringsslib mogelijk is. Tevens kan worden bepaald welke instroomreductie van bepaalde elementen nodig is om dit te realiseren. Het model kan met andere woorden aantonen hoe met andere stoffen in de zuiveringsketen en het oppervlaktewatersysteem moet worden omgegaan met het oog op terugwinning van materialen uit het zuiveringsslib door end-of-pipe technologie. Een voorbeeld van een mogelijke toepassing van het model is het vraagstuk of het toepassen van de bio-fosfaatroute of het toevoegen van aluminium in plaats van ijzer tijdens de chemische fosfaatverwijdering de beste oplossing is voor de terugwinning van fosfaat in de fosforinstallatie (waarbij ijzer een sterk storend element is). Onder de huidige omstandigheden laat het model zien dat een reductie van ijzer in het slib nodig is om tot terugwinning van fosfaat in de thermische fosforinstallatie te komen. Dit vraagstuk kan worden beantwoord door het meenemen van de kostenaspecten van deze en eventueel andere alternatieven in het model. De resultaten laten zien dat de balans tussen terugwinning van materialen uit zuiveringsslib en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater wordt bepaald door de complexe interactie en combinatie van de verschillende beschikbare processen voor de rwzi, thermische verwerking en metallurgische/thermische terugwinning van stoffen. Het model brengt alle opties in kaart. De vereiste reductie van stoffen aan de bron kan hierdoor voor elke afzonderlijke situatie worden bepaald, waarbij gelijktijdig de noodzakelijke bron- en end-of-pipe maatregelen voor alle stoffen en stromen kan worden vastgesteld met het oog op de KRW.
Conclusies en vervolg Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de gepresenteerde holistische aanpak goed aan te wenden is binnen het waterbeheer en -beleid en een antwoord kan geven op de complexe vragen waarvoor de waterbeheerders en beleidmakers worden gesteld. Het vormt een fundamentele, maar tevens praktisch toepasbare basis voor de optimalisatie van het afval- en oppervlaktewatersysteem en voor de beoordeling van te nemen maatregelen voor de implementatie van de KRW. Tevens biedt het een objectieve basis om de invloed van de verschillende sectoren die (direct of indirect) lozen op het oppervlaktewater te vergelijken en eventueel te vertalen naar emissie- en/of beleidsmaatregelen. Deze basis biedt zo mogelijkheden om van een polariserende naar een meer exploratieve benadering van het KRW-vraagstuk te komen. Doordat het model niet alleen de vereiste terugdringing van de emissies en/of lozingen identificeert maar ook kwantificeert, kunnen bestaande procesalternatieven en uitbreidingen van de zuiveringsketen9), alsook beleidsalternatieven7) hiertegen
worden afgezet en worden meegenomen in het optimalisatiemodel. Wanneer kosten, energie- en/of milieuaspecten10),11) worden toegevoegd, kan een gebalanceerde keuze worden gemaakt voor het bepalen van de meest wenselijke oplossing voor de KRW en het beoordelen van de haalbaarheid van deze richtlijn. De opgezette modelstructuur toont bovendien aan op welke plaatsen in het afval- en oppervlaktewatersysteem meer kwantitatieve gegevens nodig zouden zijn om tot een betere beoordeling van doelstellingen en beleidsmaatregelen binnen het KRW-vraagstuk te komen. Het model biedt een sectoroverbruggende aanpak om de datacollectie en -structuur te standaardiseren en harmoniëren. De holistische aanpak schept een gezamenlijk draagvlak voor de verschillende spelers binnen de KRW-discussie om tot constructieve en objectieve oplossingen te komen. Dit artikel is dan ook vooral een uitnodiging om de hier gepresenteerde aanpak aan te vullen en uit te breiden. LITERATUUR 1) Reuter M., A. van Schaik, O. Ignatenko en G. de Haan (2006). Fundamental limits for the recycling of end-of-life vehicles. Minerals Engineering nr. 19, pag. 433-449. 2) Schaik A. van, en M. Reuter (2007). The use of fuzzy rule models to link automotive design to recycling rate calculation. Minerals Engineering nr. 9, pag. 875-890. 3) Schaik A. van, M. Reuter en U. Boin (2002). Dynamic modelling and optimisation of the resource cycle of passenger vehicles. Minerals Engineering nr. 11, pag. 1001-1016. 4) Reuter M., K. Heiskanen, U. Boin, A. van Schaik, E. Verhoef, Y. Yang en G. Georgialli (2005). The Metrics of Material and Metal Ecology. Elsevier Science. 5) Schaik A. van, M. Reuter, H. van Stokkom, J. Jonk en V. Witter (2007). The link between the recycling of passenger vehicles, the Web of Water and the implementation of the European Water Framework Directive. Submitted to Water Research. 6) Witteveen+Bos (2003). Inventarisatie en balansstudie (diffuse) bronnen deelrapport 5: Hoogheemraadschap van West-Brabant (herzien met nieuwe emissiefactoren en correcties). 7) Bertens P., L. Santbergen en M. Stark (2006). Globale verkenning van knelpunten en maatregelen Europese Kaderrichtlijn Water (ambtelijk werkdocument). Deelgebiedrapportage Brabantse Delta. Oranjewoud. Projectbureau Maas. 8) Waterschap Brabantse Delta (2005). Bedrijfsresultaten Zuiveringstechnische Werken 2004. 9) Jong P. de, J. Kramer, W. Slotema en K. Third (2005). Verkenningen zuiveringstechnieken en KRW. STOWA. Rapport 2005-28. 10) Ignatenko O., A. van Schaik en M. Reuter (2007). Exergy as a tool for evaluation of the resource efficiency of recycling systems. Minerals Engineering nr. 9, pag. 862 tot 874. 11) Wiegant W., M. Würdemann, H. Kamphuis, J. van de Marel en W. van der Koopman (2005). Slibketenstudie - Onderzoek naar de energie- en kostenaspecten in de water- en slibketen. STOWA. Rapport 2005-26. *
MARAS = een adviesbureau dat technologische systeemoplossingen en kennis brengt op het gebied van recycling van afvalsystemen (o.a. afvalwater).
H2O / 17 - 2007
41
Jacob Luijendijk, Tauw Edward Meijer, Tauw Bert Akkerman, Gemeente Bergen op Zoom Edwin Arens, Waterschap Brabantse Delta
Integrale beoordeling watersysteem Bergen op Zoom Naar aanleiding van wateroverlast in augustus 2005 is in opdracht van de gemeente Bergen op Zoom en het Waterschap Brabantse Delta een onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van het oppervlaktewatersysteem (de Zoom) en de riolering en de interactie tussen beiden. Bij verdronken overstortdrempels kan (extra) water op straat optreden door interactie tussen oppervlaktewater en riolering en bij zeer hoge oppervlaktewaterpeilen kan sprake zijn van directe inundatie. Beide aspecten zijn onderzocht met een gekoppeld oppervlaktewater- en rioleringsmodel. Vastgesteld is dat de kans op extra water op straat door interactie met de Zoom in de huidige situatie nog acceptabel klein is. Tevens voldoet het watersysteem nog juist aan de NBW-norm voor bescherming tegen inundatie van stedelijk gebied (T100). In de toekomst wordt het watersysteem echter anders belast door grootschalige afkoppelmaatregelen en door de verwachte klimaatverandering.
I
n augustus 2005 was sprake van wateroverlast in de Ravelstraat (wijk Meilust) in Bergen op Zoom. Naar aanleiding hiervan hebben de gemeente Bergen op Zoom en het Waterschap Brabantse Delta besloten om gezamenlijk de oorzaak van dit probleem te onderzoeken en Afb. 1: Het stroomgebied van de Zoom.
aan de hand hiervan mogelijke oplossingen te formuleren. Het accent van dit onderzoek lag op een goede beschrijving van de relatie tussen het functioneren van het oppervlaktewatersysteem van de Zoom en het overstorten van de (gemengde) riolering op de Zoom.
Kenmerken van het watersysteem Bergen op Zoom ligt in West-Brabant aan de monding van de oude turfvaart de Zoom. Het stroomgebied van de Zoom heeft een oppervlakte van 5.200 ha, waarvan 1.800 ha in België ligt (zie afbeelding 1). De afstand van de grens tot de monding in de Theodorushaven is circa 13 km, waarvan de laatste drie kilometer in stedelijk gebied. Het stroomgebied is relatief droog vanwege de hoge ligging langs de Brabantse Wal (tot NAP + 33 meter). De belangrijkste waterpartijen in de bebouwde kom zijn de Vijverbergvijvers, de Parkvijver en het Pielekenswater. Het rioolstelsel dat direct of indirect (via genoemde vijvers) kan overstorten op de Zoom strekt zich uit aan beide zijden van de Zoom en wordt belast door 289 ha verhard oppervlak. Vanuit dit stelsel lozen drie overstorten van gemengde stelsels en drie regenwateruitlaten rechtstreeks op de Zoom. De overstort Ravelstraat heeft de laagste drempelhoogte en is daardoor maatgevend voor de herhalingstijd van interactie. Een deel van het gemengd gerioleerde gebied stort over op water dat niet in verbinding staat met de Zoom.
Probleemanalyse en toetsingsmethodiek Wateroverlast in stedelijk gebied kan op verschillende manieren ontstaan: . riolering Door onvoldoende afvoercapaciteit van de
42
H2O / 17 - 2007
platform Bij negen winter- en drie zomersituaties stijgen de waterstanden boven de overstortdrempel en treedt interactie op. De hoogste waterstand op de Zoom treedt op bij de langdurige neerslag van oktober 1998 (90 mm in vijf dagen, 195 mm in 15 dagen). Bij deze hoogwatergolf duurt de interactie meer dan een week. De op één na hoogste waterstand treedt op bij de extreme zomerbui van juni 1961 (16 mm in één kwartier, 46 mm in een uur). De interactie duurt dan enkele uren.
Afb. 2: Gemeten waterstanden van de Zoom op locatie Ravelstraat.
riolering. Deze vorm van wateroverlast is in de regel kortstondig (minuten tot uur) en hoeft in de praktijk niet altijd te leiden tot klachten en schade. Deze overlast is toelaatbaar met een herhalingstijd van meer dan twee jaar, mits dit niet leidt tot schade; . interactie Door stijging van het oppervlaktewaterpeil boven het drempelpeil van de overstorten. Het waterpeil beïnvloedt de waterstand in het rioolstelsel en beperkt daarmee de afvoercapaciteit van het stelsel. Deze vorm van wateroverlast kan langer aanhouden (uren), waardoor zich meer water kan verzamelen in laaggelegen gebieden met een grotere kans op schade. De toelaatbare herhalingstijd van interactie zal mede afhankelijk zijn van de aard en omvang van de overlast die hierdoor ontstaat. De studie voor Bergen op Zoom had mede als doel om de overlast door interactie in beeld te brengen en een advies uit te brengen over het gewenste veiligheidsniveau voor dit faalmechanisme; . inundatie Door stijging van het oppervlaktewaterpeil boven maaiveld waardoor oppervlaktewater vanuit de watergangen op straat komt te staan (inundatie). Dit is de meest ernstige vorm van water op straat, kan langdurig zijn (uren tot dagen) en leidt in de praktijk vrijwel altijd tot overlast en schade. Deze overlast is toelaatbaar met een herhalingstijd boven 100 jaar (NBW-werknorm). Het rioolstelsel van Bergen op Zoom was al getoetst op het eerste criterium en de knelpunten zijn in beeld. De herhalingstijd en de effecten van interactie en inundatie zijn onderzocht aan de hand van tijdreeksberekeningen met een SOBEK-model van het rioolstelsel en het oppervlaktewater. Voor de statistische onderbouwing van de extreme waterstanden is uitgegaan van een selectie van maatgevende neerslagperioden uit de 97-jarige neerslagreeks (uurcijfers) van De Bilt. Uit ervaring blijkt dat het grondwatersysteem de grootste piekafvoeren geeft bij hoge (meer)daagse sommen. Het rioolstelsel reageert het meest op hoge uursommen. Bij een combinatie van beide buitypen zijn de
effecten van interactie naar verwachting het grootst. Bij de selectie van neerslaggebeurtenissen is hiermee rekening gehouden1),2).
Analyse huidige situatie De dagafvoer van de Zoom varieerde de afgelopen 15 jaar gemiddeld tussen één en drie kubieke meter per seconde tijdens winterhoogwaters en vrijwel nul tijdens droge zomermaanden. Op 14 september 1998 werd een afvoer van acht kubieke meter per seconde gemeten als gevolg van een neerslag van 104 mm in 24 uur. Op basis van de meetreeks van De Bilt is de herhalingstijd van deze neerslaggebeurtenis groter dan 100 jaar. De gemeten waterstand van de Zoom op de locatie Ravelstraat varieerde in de periode 2000-2002 tussen NAP + 2,8 m tijdens winterhoogwaters en NAP + 1,75 m in de zomer. In deze jaren werd de laagste overstortdrempelhoogte niet overschreden en trad dus geen interactie op. Uit de metingen van 2001 blijkt dat de waterstand op de Zoom in het winterhalfjaar gemiddeld 40 cm hoger ligt dan in de zomer (zie afbeelding 2). De zeer snelle peilstijgingen in de zomermaanden zijn het gevolg van riooloverstortingen uit het stedelijke gebied. De hoogste waterstanden treden echter altijd op tijdens winterhoogwaters vanuit het landelijke gebied. Het SOBEK-model van het rioolstelsel en de Zoom is gekalibreerd door simulatie van het waargenomen afvoer- en peilverloop in de periode 2000-2002 op zowel seizoenschaal als tijdens winterhoogwaters en riooloverstortingen.
Toetsing huidige situatie Omdat de initiële grondwatersituatie een grote invloed heeft op het afvoerverloop bij een bepaalde neerslaggebeurtenis, zijn afzonderlijke reeksberekeningen uitgevoerd voor zomer- en wintergebeurtenissen. Bij deze gebeurtenissen varieert het maximale Zoompeil op de locatie Ravelstraat tussen NAP + 2,25 m en NAP + 3,19 m (afbeelding 3, huidige situatie). Op basis van de statische methode Peak Over Threshold is de herhalingstijd van de extreme waterstanden berekend.
Met het rekenmodel is vervolgens onderzocht wat het effect van deze interactie is op de mate van water op straat. Daarbij werd vastgesteld dat interactie alleen op beperkte schaal tot extra water op straat leidt, wanneer het rioolstelsel gelijktijdig wordt belast door een extreme zomerbui (zoals in juni 1961). Door de relatief lage neerslagintensiteiten tijdens winterhoogwaters blijft zowel met als zonder interactie geen water op straat staan in Bergen op Zoom. Het overtollige water kan worden afgevoerd zonder dat in het rioolstelsel grote peilstijgingen optreden. Bij de overstort aan de Ravelstraat is de berekende gemiddelde herhalingstijd van interactie circa acht jaar (tabel 1). De herhalingstijd van extra water op straat door interactie (tijdens drie intensieve zomerbuien) bedraagt circa 33 jaar. Tenslotte is onderzocht of binnen het stroomgebied van de Zoom wordt voldaan aan het NBW-criterium voor inundatie. Geconcludeerd werd dat in de huidige situatie in de laaggelegen wijk Meilust-Zuid een beperkt inundatierisico bestaat. De berekende T100-waterstand op de Zoom is nagenoeg gelijk aan de laagste kruinhoogte van de kade langs deze wijk.
Effecten van toekomstscenario’s Door autonome ontwikkelingen en geplande maatregelen kan het risico van wateroverlast in Bergen op Zoom wijzigen. Naar aanleiding hiervan zijn de volgende toekomstscenario’s onderzocht: . situatie na tot leggerprofiel baggeren van de Zoom (is ook uitgangspunt in de navolgende scenario’s); . rioolstelsel na basisinspanning (onder andere aanleg bergbezinkbassin en sluiten van diverse gemengde overstorten op vijvers) en 15 procent afkoppelen (situatie 2007); . de helft afkoppelen en klimaatverandering volgens WB21-middenscenario 2050 (situatie 2015); . 95 procent afkoppelen en klimaatverandering volgens WB21-middenscenario 2050 (situatie 2050). De referentiedata van de drie laatste scenario’s hebben vooral betrekking op het percentage afkoppelen. Er is van uitgegaan dat daarbij geen herdimensionering van het rioolstelsel plaatsvindt. Bij de afkoppelmaatregelen is als uitgangspunt gehanteerd dat de RWA-lozingen zoveel mogelijk plaats vinden op de Vijverbergvijvers, de Parkvijver en het Pielekenswater en van daaruit vertraagd afstromen naar de Zoom.
H2O / 17 - 2007
43
Ook bij een (zeldzame) combinatie van een hoogwatergolf op de Zoom en een piekbelasting van het rioolstelsel zullen de afvoerpieken van beide deelsystemen vanwege het looptijdverschil normaal gesproken niet samenvallen. Hierdoor kunnen de effecten van interactie relatief meevallen.
Afb. 3: Berekende waterstanden en herhalingstijden locatie Ravelstraat.
De berekende waterstanden op de locatie Ravelstraat bij de verschillende toekomstscenario’s zijn weergegeven in afbeelding 3 en de kansen op interactie en inundatie zijn samengevat in tabel 1. De herhalingstijd van extra water op straat is gerelateerd aan de kans op interactie tijdens zomerbuien. Bij de twee laatste scenario’s bedraagt de herhalingstijd van interactie tijdens zomerbuien 33 jaar. Door het afkoppelen wordt het rioolstelsel echter minder belast, waardoor de kans op water op straat verder af zal nemen (bij gelijkblijvende buisdiameters). De kansen van water op straat zijn niet nauwkeurig berekend. .
.
Door het baggeren van de Zoom (eerste scenario) worden de maximale waterstanden 10 tot 25 cm lager, waardoor de kansen op interactie en inundatie afnemen; Bij een toenemend areaal afgekoppeld oppervlak (de laatste drie scenario’s) worden de piekwaterstanden op de Zoom lager en daarmee de kansen op interactie en inundatie vanuit de Zoom kleiner. Dit enigszins onverwachte effect is het gevolg van de bufferende werking van de vijvers. Hierdoor wordt de Zoom tijdens pieksituaties minder zwaar belast vanuit het stedelijke gebied, waardoor de maximale waterstanden iets afnemen. De consequentie van de buffering is dat de kansen
.
op interactie en inundatie vanuit de vijvers toenemen; Als gevolg van de verwachte klimaatverandering neemt de belasting van het watersysteem door extreme neerslaghoeveelheden toe (laatste twee scenario’s). De kans op inundatie wordt groter dan in de huidige situatie en het systeem voldoet niet meer aan de NBW-norm.
Conclusies en aanbevelingen Als aanvulling op de NBW-beschermingsnorm voor inundatie van stedelijk gebied wordt door steeds meer gemeenten en waterschappen tevens gekeken naar de nog toelaatbare effecten van interactie door verdrinking van overstortdrempels. De gemeente Bergen op Zoom en Waterschap Brabantse Delta zullen in het kader van de stedelijke wateropgave nadere afspraken maken over het na te streven veiligheidsniveau. Uit de onderzoeksresultaten voor Bergen op Zoom volgt dat het watersysteem relatief ongevoelig is voor wateroverlast door interactie met de Zoom. Interactie treedt vooral op tijdens winterhoogwaters, terwijl het rioolstelsel juist zwaar belast wordt door zomerbuien. Omdat de waterstand van de Zoom in de zomer relatief laag is (NAP + 1,7 m), kan een peilstijging van meer dan een meter optreden, voordat sprake is van interactie. Dit doet zich alleen voor tijdens zeer extreme zomerbuien (eens in de 33 jaar).
Tabel 1: Herhalingstijden van interactie, extra water op straat en inundatie.
interactie extra water Ravelstraat op straat inundatie (jaar) (jaar) (jaar)
huidige situatie baggeren tot leggerprofiel idem + basisinspanning inclusief 15% afkoppelen idem inclusief 50% afkoppelen + klimaatontwikkeling 2050 idem inclusief 95% afkoppelen + klimaatontwikkeling 2050
8 25 7 9 9
33 >100 >12* >33* >33*
100 >100 90 35 70
* Alleen de kans op interactie tijdens zomerbuien is berekend, niet de kans van extra water op straat.
44
H2O / 17 - 2007
De (piek)belasting van de Zoom zal in de toekomst toenemen door afkoppeling en klimaatverandering. Door de bestaande vijvers in Bergen op Zoom in te zetten als regenwaterbuffer voor het afgekoppelde areaal kan worden voorkomen dat op de Zoom ontoelaatbare peilstijgingen met interactie optreden tijdens zomerbuien. De inzetbaarheid van de vijvers als regenwaterbuffer is echter wel aan grenzen gebonden. De kans op directe inundatie vanuit de vijvers is vrij klein, maar door verdrinking van de overstorten en RWA-lozingspunten op deze vijvers kan mogelijk overlast ontstaan op de laagste percelen die via het rioolstelsel hiermee in verbinding staan. Door een optimalisatie van de peilbeheersing van de vijvers en de aflaat op de Zoom kunnen de kansen op wateroverlast vanuit de Zoom en vanuit de vijvers worden geminimaliseerd. In deze studie is de toelaatbaarheid van interactie beoordeeld op basis van de berekende kans en de toename van water op straat. Met name in hellende gebieden is het berekende beeld van water op straat niet altijd een goede weergave van de eventuele wateroverlast en de kans op schade. In de praktijk zal het water zich verzamelen op de laagste percelen en daar mogelijk schade veroorzaken. Een objectieve beoordeling van de toelaatbaarheid van interactie en het vaststellen van een veiligheidsniveau is mogelijk op basis van een kosten-batenanalyse. Om de waterschade door interactie nader te kwantificeren, kunnen gedetailleerde berekeningen met een tweedimensionaal Overlandflowmodel een geschikt hulpmiddel zijn. De watersysteemanalyse en modelberekeningen hebben duidelijk gemaakt welke processen verantwoordelijk (kunnen) zijn voor extra water op straat en mogelijk waterschade door interactie. Door een tijdreeksanalyse is tevens duidelijk geworden hoe groot de kans is dat dergelijke situaties optreden. Voor stedelijke gebieden die gevoelig zijn voor water op straat en verdronken overstortdrempels wordt aanbevolen om bij de uitwerking van de stedelijke wateropgave gebruik te maken van een integraal rekenmodel (oppervlaktewater en riolering) om zo tot een optimale oplossing te komen voor de eventuele overlast en waterschade door interactie. LITERATUUR 1) Tauw / WL|Delft Hydraulics (2006). Optimalisatie watersysteem Dordrecht. Rapport R0024315068AWL-pda-V01-NL. 2) Van Luijtelaar et. al (2005). Optimaliseren (afval) watersysteem Dordrecht met een integraal model van riolering en oppervlaktewater. H2O nr. 19, pag. 52-54.
platform
Susanne Groot, HKV lijn in water Paul Termes, HKV lijn in water Jacques Esenkbrink, Waterschap Reest en Wieden
Voorspelling waterstanden op het Meppelerdiep Waterschap Reest en Wieden heeft voor haar calamiteitenorganisatie tijdens hoogwater behoefte aan een instrument om de waterstand op het Meppelerdiep te voorspellen. Om deze voorspelling snel en objectief te kunnen doen, is een instrument ontwikkeld. In een gekoppeld hydrologischhydraulisch model is een groot bereik aan omstandigheden doorgerekend. De resulterende waterstanden, voorspeld voor de komende twee dagen, zijn opgeslagen in een databank. Het instrument zoekt op basis van ingevoerde omstandigheden de bijbehorende waterstandsvoorspelling uit deze databank.
I
n het kader van de Waterstaatswet uit 1900 is ieder waterschap verplicht een calamiteitenplan op te stellen. Waterschap Reest en Wieden stelde in 2004 zo’n plan vast. Met het plan kan de calamiteitenorganisatie van het waterschap adequaat handelen voor verschillende soorten incidenten, calamiteiten en rampen, waaronder dreigend hoogwater. Vanuit de calamiteitenorganisatie bestond de behoefte om specifiek voor hoogwatersituaties te beschikken over een instrument waarmee de dreiging altijd, ook bijvoorbeeld ‘s avonds vanuit huis, kan worden ingeschat. De verschillende alarmfases bij hoogwater zijn gekoppeld aan de waterstand op het Meppelerdiep in Meppel. Om de dreiging in te schatten is een instrument ontwikkeld waarmee de waterstand op het Meppelerdiep snel (in enkele seconden) en objectief voorspeld kan worden op basis van een aantal kentallen. Deze voorspelling is een indicatie voor de toestand binnen nu en 48 uur en geeft aan wanneer opschaling in de alarmfases is te verwachten. Aan de hand van de voorspelling kan de calamiteitenorganisatie worden geïnformeerd. Het uitgevoerde onderzoek voor de ontwikkeling van het instrument bestond uit modellering van het stroomgebied en het Meppelerdiep, het opstellen van rekenscenario’s, uitvoeren van berekeningen en vullen van een databank én de daadwerkelijke bouw van het instrument (zie afbeelding 1).
Modellering
in oktober 1998 is een neerslagafvoermodel van het beheergebied van het waterschap gebouwd. Dat model is gebruikt in deze studie. Alleen rond Meppel zijn enkele modelaanpassingen verricht om de watertoevoer naar het Meppelerdiep in meer detail te kunnen weergeven. Vervolgens is een stromingsmodel van het Meppelerdiep gebouwd (zie kader). Dat model is gebaseerd op de hoogwatersituatie van 1998. Toen bedroeg de hoogst gemeten waterstand bij Meppel NAP +1,06 m, terwijl bij NAP +1,0 m de kades overstromen: verschillende straten in Meppel stonden blank.
Beide modellen zijn gekoppeld doorgerekend: de afvoer vanuit het stroomgebied, berekend met het neerslagafvoermodel, is op de randen van het stromingsmodel opgelegd (zie afbeelding 1). Vervolgens berekent het stromingsmodel de waterstanden langs het Meppelerdiep.
Rekenscenario’s Om de waterstand op het Meppelerdiep onder verschillende omstandigheden te kunnen voorspellen, moet een groot bereik van mogelijk voorkomende omstandigheden worden doorgerekend. Het instrument moet
Een groot deel van Drenthe watert via een aantal kanalen (onder andere de Drentse Hoofdvaart en de Hoogeveense Vaart) af op het Meppelerdiep. Het Meppelerdiep loost in Zwartsluis op het Zwarte Water. In principe gaat dit via vrij verval, maar als de waterstand op het Zwarte Water geen afwatering meer toelaat, wordt in Zwartsluis de keersluis gesloten en gemaal Zedemuden (capaciteit 112,5 kubieke meter per seconde) aangezet. Bij waterstanden boven NAP +1,0 m overstromen de kades in Meppel. 1. de Galgenkampsbrug in Meppel, 2. gemaal Zedemuden in Zwartsluis.
Naar aanleiding van de wateroverlast in Drenthe en het noordwesten van Overijssel
H2O / 17 - 2007
45
De situatie in Meppel tijdens het hoogwater van oktober 1998.
immers ook tijdens extreme neerslaggebeurtenissen inzicht geven in de verwachte waterstanden. De omstandigheden zijn geschematiseerd met zeven variabelen die de waterstand op het Meppelerdiep bepalen: de gevallen neerslag in de vier dagen voorafgaand aan het moment van voorspelling, de verdamping in de vier dagen voorafgaand aan het moment van voorspelling en in de komende twee dagen, de actuele waterstand op het Meppelerdiep bij de Galgenkampsbrug, het aantal ingezette pompen van gemaal Zedemuden en de verwachte neerslag en de voorspelde windkracht en windrichting in de komende twee dagen. Per variabele is een aantal waarden gedefinieerd. De neerslagwaarden komen overeen met frequenties van voorkomen tussen vijf maal per jaar tot één maal per 200 jaar onder het huidig klimaat1). De gevallen neerslag en de maandgemiddelde verdamping bepalen samen de initiële conditie van de bodem in het stroomgebied. Voor de extreme situatie waarop het neerslagafvoermodel gebaseerd is, is van een verzadigde bodem uitgegaan. Voor de winterperiode is dat een gebruikelijke Afb. 1: De onderdelen van het voorspelmodel.
46
H2O / 17 - 2007
toestand, voor de zomerperiode is dat zeldzaam. De afvoer naar het Meppelerdiep en daarmee de waterstand op het Meppelerdiep wordt in drogere zomerperioden dus overschat. Te hoge waterstanden op het Meppelerdiep en dus de noodzaak tot gebruik van het instrument treden echter alleen op onder natte bodemcondities. Uitgangspunt is dat er geen hydraulisch probleem is zolang vrij geloosd kan worden op het Zwarte Water. Het instrument wordt alleen gebruikt als de keersluis bij Zwartsluis gesloten is en overtollig water via gemaal Zedemuden wordt uitgeslagen op het Zwarte Water. Gemaal Zedemuden heeft drie pompen met in totaal een maximale pompcapaciteit van 112,5 kubieke meter per seconde. De actuele waterstand is de waterstand bij de Galgenkampsbrug op het moment van voorspellen. De waarden van de waterstand liggen tussen streefpeil (NAP -0,20 m) en NAP +1,00 m waarbij de kades in Meppel gaan overstromen. Per windkracht (5 t/m 9 Bft) en windrichting is langs het Meppelerdiep de windopzet bepaald. Deze windopzet wordt in het voorspelinstrument opgeteld bij de voorspelde waterstand.
Berekeningen Kansen van voorkomen van (combinaties van) de verschillende variabelen zijn niet relevant voor deze studie. In het instrument worden de actuele en voorspelde waarden ingevuld, ongeacht hun kans van voorkomen. Hierdoor zijn in theorie alle combinaties van variabelen mogelijk. Het doorrekenen van alle combinaties betekent echter 300 berekeningen in het neerslagafvoermodel en 8400 berekeningen in het stromingsmodel. Ter beperking van het aantal berekeningen is per variabele een selectie gemaakt van door te rekenen waarden, door te onderzoeken in hoeverre de waterstand op het Meppelerdiep lineair regeert op opeenvolgende waarden van elk van de variabelen. Bijvoorbeeld: onder zeer natte omstandigheden (januari, veel neerslag voorafgaand aan voorspelling) zal de afvoer naar het Meppelerdiep lineair toenemen met toenemende neerslag. Daarom hoeven niet alle neerslagwaarden te worden doorgerekend. En bij constante aanvoer naar en afvoer van het Meppelerdiep zal de waterstand lineair afhankelijk zijn van het actuele peil, dus hoeven niet alle waarden van het actuele peil te worden doorgerekend.
platform een interfase: het (voorspel)instrument (zie afbeelding 2). Per variabele wordt de actuele danwel verwachte waarde ingevoerd. De waterstanden behorende bij deze combinatie van variabelen wordt in het databank opgezocht. Wanneer de specifieke gevraagde combinatie niet is doorgerekend, worden de waterstanden geïnterpoleerd tussen waterstanden behorende bij de omliggende combinaties van variabelen. Het waterstandsverloop gedurende de horizon van twee dagen wordt weergegeven voor vier locaties langs het Meppelerdiep. Een voorbeeld is te zien in afbeelding 2. Deze situatie komt overeen met de hoogwatersituatie van oktober 1998 (bij Galgenkampsbrug wordt na 48 uur de waterstand NAP +1,06 m bereikt). De verschillende kleuren (groen t/m rood) in de grafieken geven de verschillende alarmfases aan; bij een kleurovergang treedt de volgende alarmfase in werking. In het voorbeeld is op het moment van voorspellen fase Alert in werking (geel bij Galgenkampsbrug). De verwachting is dat na 36 uur fase Hoogwater wordt bereikt, na 42 uur fase Extreem Hoog en na 45 uur fase Dreigende Ramp (rood bij Galgenkampsbrug, waterstand > NAP +1,0 m).
Afb. 2: Het instrument.
Om eventuele lineariteit van de waterstand in reactie op een bepaalde variabele te toetsen, zijn alle waarden binnen het bereik van de variabele doorgerekend voor een drogere en een nattere situatie. Hierin blijven alle overige variabelen steeds gelijk (zie kader). De waterstand op het Meppelerdiep blijkt tussen bepaalde waarden vrijwel lineair te reageren op verschillende variabelen. Hierdoor kan het totaal aantal berekeningen
beperkt worden tot circa 1600, zonder verlies van de nauwkeurigheid van de voorspelde waterstanden. Van alle berekeningen zijn de invoerwaarden en de berekende waterstanden op vier locaties op het Meppelerdiep opgenomen in een databank. Ook de windopzet bij verschillende windrichting en -kracht is daarin opgenomen. Het raadplegen van de databank gaat via
Het instrument is zo opgezet dat het makkelijk en zonder veel voorkennis bediend kan worden. De in te voeren variabelen zijn objectief; daarmee is de voorspelling niet afhankelijk van degene die het instrument bedient. In een statusrapport worden de invoer en de verwachte tijd tot een bepaalde alarmfase vastgelegd. Met het rapport informeert de peilbeheerder de calamiteitenorganisatie. Hiermee worden de overwegingen tot het al dan niet opschalen vastgelegd. Het instrument levert binnen tien seconden resultaat, doordat de hydrologische en hydraulische berekeningen al zijn uitgevoerd en het resultaat ervan slechts hoeft te worden opgezocht in de databank.
Conclusie Het reduceren van de te berekenen combinaties aan variabelen gebeurde op basis van lineariteit van de berekende waterstanden. Een voorbeeld is hier uitgewerkt voor de variabele ‘maand’ voor een drogere en een nattere situatie. Hier is de afhankelijkheid van de voorspelde waterstand voor de maand (en daarmee verdamping) getoond (overige variabelen zijn constant). In de drogere situatie (relatief lage neerslag en laag initieel peil) is de waterstand veel gevoeliger voor de maand dan in de nattere situatie. In beide situaties is de berekende waterstand echter goed weer te geven door lineaire interpolatie tussen de maanden 1, 2, 3, 7, 10 en 12. De overige maanden zijn dus in de berekeningen niet meegenomen; hiermee is het aantal te berekenen maanden teruggebracht van twaalf naar zes. Op deze manier is ook van de overige variabelen het aantal te berekenen waarden beperkt. Neerslag relatief laag (voorspeld en gevallen), Zedemuden 0 pompen, initieel peil NAP -0,2 m.
Neerslag relatief hoog (voorspeld en gevallen), Zedemuden 0 pompen, initieel peil NAP +1,0 m.
Een instrument zoals in dit onderzoek gebouwd is, is een uitstekend middel om snel uitspraken te kunnen doen over te verwachten situaties. De methodiek van het vooraf doorrekenenen van omstandigheden, het opslaan in een databank en vervolgens het opzoeken/interpoleren van een toestand in die databank, kan algemeen worden toegepast. Een kanttekening hierbij is dat met toenemende onvoorspelbaarheid van een systeem (niet-lineair reageren) het aantal vooraf door te rekenen situaties toeneemt. De omvang van de databank neemt hiermee ook toe. De methodiek kan, zoals in deze studie, gebruikt worden als objectief handvat voor de calamiteitenorganisatie. Ze is in dit geval gebruikt voor hoogwatersituaties, maar de methodiek is bijvoorbeeld ook toe te passen voor het voorspellen van te droge omstandigheden en het inschatten van benodigde afvoercapaciteit voor nachtvorstbestrijding door het aanpassen van een polderpeil. LITERATUUR Smits I., J. Wijngaarden, R. Versteeg en M. Kok (2004). Statistiek van extreme neerslag in Nederland. STOWA-rapport 2004-26. KNMI en HKV lijn in water.
H2O / 17 - 2007
47
agenda 11 september, Delft Van sondering tot grondmodellering mini-symposium over mogelijkheden tot verbetering van geotechnisch advies door meer informatie te halen uit sonderingen en het combineren van informatie uit databanken en boringen. Organisatie: Delft GeoAcademy en KIVI NIRIA, afdeling Geotechniek. Informatie: Ellen te Riele (015) 269 37 52.
11 september, Oosterwolde Grondwateroverlast Oosterwolde-Zuid excursie naar Oosterwolde-Zuid, waar een geïntegreerde aanpak van (grond)wateroverlast in het kleileemgebied plaatsvond. Organisatie: Werkgroep Stedelijk Grondwater, gemeente Ooststellingwerf en Wetterskip Fryslân. Informatie: Bram Bot (010) 220 08 83.
11 september, Den Haag Waterexportdag bijeenkomst waarop ondernemers uit de watersector informatie krijgen over de mogelijkheden en ontwikkelingen in de belangrijkste internationale markten voor de sector en de ondersteuning die zij daarbij kunnen ontvangen van de overheid, met aandacht voor onder andere China, India, Indonesië, Vietnam, Brazilië, Egypte en Zuid-Afrika. Organisatie: EVD en NWP. Informatie: Anita Jainandan (070) 778 84 14.
12-13 september, Rotterdam Nationale conferentie waterbeheer tiende editie van de tweedaagse conferentie over alle actuele aspecten van het waterbeheer in Nederland. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
13 september, Amersfoort Kostencalculaties in de watersector jaarlijkse bijeenkomst van deskundigen die zich bezighouden met kostencalculaties in de watersector. Organisatie: DHV. Informatie: Jan-Hendrik Vos (033) 468 22 48.
13 september, Zeist Vergezichten op water, aarde en samenleven tweede bijeenkomst waar maximaal 35 (top) bestuurders uit de watersector debatteren over een transitie naar een klimaatbestendige samenleving aan de hand van een lezing over de toekomstige inrichting van Nederland. De uitslag van de discussie vormt de basis van een nationaal debat op 20 september. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
18 september, Dordrecht Decentrale slibverwerking workshop over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van decentrale slibverwerking.
48
H2O / 17 - 2007
Organisatie: Energieprojecten.com en Stichting Schoner Transport. Informatie: (0521) 52 25 70.
20 september, Zeist Transitie naar de eerste klimaatbestendige samenleving ter wereld?! slotconferentie voor een breed publiek van deskundigen over de omschakeling van de Nederlandse samenleving naar de eerste klimaatbestendige ter wereld, aan de hand van twee debatsessies van (top)bestuurders uit de watersector. Dit debat stond oorspronkelijk gepland voor 7 juni. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
24 september, Amsterdam Leven met zout water symposium over de stand van zaken rond verzilting, met aandacht voor de vraag hoe hiermee omgegaan moet worden: bestrijden of aanpassen? Organisatie: Vrije Universiteit Amsterdam. Informatie:
[email protected].
24 september, Nieuwegein Keramische membranen workshop over de laatste ontwikkelingen op het gebied van keramische membranen. Organisatie: Kiwa Water Research, IWA en Techneau. Informatie: Marieke van der Kamp (030) 606 95 69.
27 september, Gouda Nationale sluizendag studiedag over de cultuurhistorische waarde van sluizen en andere waterwerken, met een officiële presentatie van de Stichting Historische Sluizen en Stuwen. Organisatie: STOWA, Stichting Historische Sluizen Nederland en de gemeente Gouda. Informatie:
[email protected].
27 september, Groenekan Wat(er) is het probleem? Wat(er) is de oplossing? symposium ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Centrum voor Limnologie en het Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie én het 15-jarig bestaan van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO) over welke bedreigingen Nederland te wachten staan op het gebied van waterkwaliteit en -kwantiteit, met onder andere een bijdrage van minister Jacqueline Cramer van VROM. Informatie: Froukje Rienks (0294) 23 93 03.
27 september, Capelle a/d IJssel Bouwen en wonen bij hoge grondwaterstand discussiemiddag over het bouwen van woningen en de aanleg van infrastructuur in gebieden met hoge grondwaterstanden. Organisatie: Werkgroep Stedelijk Grondwater. Informatie: Bram Bot (010) 220 08 83.
27 september, Nieuwegein De wonderlijke wereld van de microbiologie discussiebijeenkomst waarop Dick van der Kooij (Kiwa) en Mark van Loosdrecht (TU Delft) ingaan op biofilms op oppervlakken in
contact met (leiding)water en het verkrijgen van biofilms en microbiële aggregaten in de juist structuur. Ook aandacht voor de bestrijding van microbiologische groei in koelwatersystemen en microbiologie in industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
4 oktober, Amsterdam Trenddag voor de watersector bijeenkomst over mondiale trends die mogelijkheden bieden voor de watersector, met name de drinkwaterbedrijven. De bijeenkomst bouwt voort op het BTO-project Horizonscanning. Organisatie: Kiwa Water Research. Informatie: Dieuwke Voorhoeve (030) 606 97 24.
9-12 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement zesde editie van de tweejaarlijkse vakbeurs Riolering, met enkele belangrijke vernieuwingen, zoals speciale aandacht voor stedelijk waterbeheer, een aparte hal voor bedrijven met grote apparaten, (vracht)auto’s en machinewagens en zaaltjes voor themapresentaties. Organisatie: HoLaPress. Informatie: Claire de Natris (040) 208 60 43.
12 oktober, Tiel Vanuit water doordacht bijeenkomst over de regionale en landelijke ervaringen met de watertoets. Organisatie: Platform Waterpraktijk, Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Informatie:
[email protected].
15-16 oktober, Amsterdam Remediatie, karakterisatie en monitoring van grondwatervervuiling internationaal congres dat alle facetten van remediatie, karakterisatie en monitoring van bodem- en grondwatervervuiling belicht. Organisatie: TNO. Informatie: Niels Hartog (030) 256 47 46.
16-17 oktober, Leeuwarden TTIW het openingscongres van het nieuwe Technologisch Top Instituut Watertechnologie. Informatie: Heleen Sombekke (058) 284 62 00.
18 oktober, Driebergen Af en toe een bui, in de middag kans op onweer symposium over regenwater, met aandacht voor onderzoek naar onder meer de kwaliteit van regenwater, het effect van afkoppelen op de rwzi en het functioneren van randvoorzieningen. Organisatie: STOWA. Informatie: Bert Palsma (030) 232 11 99.
18-19 oktober, Utrecht Water wegen: op zoek naar de rol van water in de ruimtelijke ordening congres over de belangen die schuilgaan achter de waterproblematiek en de rol die geografen kunnen spelen in dit werkveld.
agenda Organisatie: Vereniging van Utrechtse Geografiestudenten. Informatie: (030) 253 27 89.
24 oktober, Delft Leven met water in de stad symposium over de stand van zaken rond het bouwen op en met water, met name in de steden. Organisatie: NIROV, BNA en SBR. Informatie: Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.
25 oktober, Rotterdam Halen de beide waterwetten ongeschonden de Staatscourant? congres dat oorspronkelijk op 31 mei gepland stond over de Waterwet en de Wet gemeentelijk watertaken. Brengen de nieuwgekozen Eerste Kamerleden nog wijzigingen in één van beide wetsvoorstellen aan? Organisatie: HolaPress Congresbureau. Informatie: www.riolering-congressen.nl.
30 oktober, Breda Waterbouwdag 2007: de nieuwe waterbouw bijeenkomst over de nieuwe richting waarin waterbouw zich wellicht gaat ontwikkelen, met zeer geavanceerde technieken die een evenwichtige ontwikkeling van het gewenste ecosysteem niet in de weg mogen staan. Organisatie: CUR. Informatie: Cora Hoogeveen of Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.
30 oktober, Arnhem Nationale conferentie baggerspecie zevende editie van de landelijke conferentie over de stand van zaken rond baggerspecie, met dit jaar aandacht voor het nieuwe Besluit bodemkwaliteit en de beëindiging van de Subbied-regeling. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
6 november, Amsterdam CAPWAT tweede bijeenkomst waarop de eindresultaten gepresenteerd worden van het onderzoeksproject CAPWAT (capaciteitsverliezen in afvalwaterpersleidingen) en nieuwe ontwerpregels voor transport van lucht en/of gas in hellende persleidingen. Organisatie: WL|Delft Hydraulics. Informatie: Kees Kooij (015) 285 85 29.
8 november, Utrecht Ontwikkelingen in de waterwetgeving studiedag over alle ontwikkelingen rond de nieuwe Waterwet, met aandacht voor de milieu- en ruimtelijke ordeningsaspecten, en een uitstapje naar de besluitvorming volgend jaar rond de Kaderrichtlijn Water en de Waterschapswet. ‘s Middags worden aan de hand van drie casussen de diverse wetten met elkaar in verband gebracht. Organisatie: Kluwer. Informatie: Anne-Marie van Koeverden (0172) 46 69 95.
14 november, Delft Microtunneling middagbijeenkomst over microtunneling: een sleufloze techniek om leidingen met een grote diameter (tot drie of vier meter) over grote afstand aan te leggen. De techniek is interessant voor rioolpersleidingen. Organisatie: GeoDelft en de Nederlandse Vereniging voor Sleufloze Technieken en Toepassingen. Informatie: (015) 269 36 85.
20 november, Gouda Baggernet themabijeenkomst over innovatieve contractvorming rond de sanering van de Hollandsche IJssel, met aansluitend een boottocht over de rivier. Organisatie: Stichting Baggernet. Informatie: www.baggernet.info.
22 november, Amsterdam Uitwisseling van (geo) informatie in 2010 tweede landelijke congres van Geo-Informatie Nederland met een blik vooruit naar de informatievoorziening op het gebied van geologie in 2010 en de ontwikkelingen rond de uitwisselingsstandaarden. Organisatie: IDsW, SIKB en Geonovum. Informatie: (0320) 29 88 12.
25-28 november, Maastricht World Water Sustainability & Renewable Energy eerste editie van een vijfdaags congres waarbij kennis en ervaring op het gebied van duurzaam watergebruik en hergebruik van energie worden uitgewisseld. Organisatie: WREN en InterExpo Caribbean NV. Informatie: www.wrenuk.co.uk of www. interexpo.biz.
27 november, Leiden Juridische actualiteiten kabels en leidingen studiedag over actuele ontwikkelingen op het gebied van kabels en leidingen. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Bastiaan van Heerveld (070) 441 57 95.
29 november, Apeldoorn - De nieuwe Waterwet studiedag over de gevolgen van de nieuwe Waterwet voor de provincies, gemeenten en waterschappen. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
Buitenland
25-27 september, Brussel European research input to river basin management slotconferentie van het Harmoni-CA-project over gebruik en overdracht van Europese onderzoeksproducten die gericht zijn op harmonisering en verspreiding van kennis en ervaringen op het gebied van de implementatie van de KRW in de lidstaten. Organisatie: Rijkswaterstaat RIZA. Informatie: Saskia Vos (0320) 29 83 46.
26 september, Antwerpen Afvalwater seminar over kostenbeheersing en waterkwaliteit en de rol van automatisering daarin. Organisatie: Novotek en Aquafin. Informatie: (076) 587 10 10.
9-12 oktober, Antwerpen Wastewater reclamation and reuse for sustainability zesde IWA-congres over duurzaam hergebruik van water. Informatie: Aquafin 0032 3 450 49 72 of eev.
[email protected].
30 oktober - 1 november, Tel Aviv Watec vierde editie van deze vakbeurs waarin de Israëlische watertechnologie centraal staat. Tijdens de tegelijk gehouden conferentie staan (water)ontwikkelingslanden in Afrika, Azië en Zuid-Amerika centraal. Organisatie: Kenes Exhibitions. Informatie: www.watec-israel.com.
20-21 november, Antwerpen Industrie & Milieu eerste Belgische editie van de vakbeurs voor milieutechnische oplossingen op het gebied van waterbehandeling, afvalwaterzuivering, riooltechnieken, meet- en regeltechniek, laboratoria en emissiebehandeling. Organisatie: easyFairs. Informatie: Moïra Lens 0032 3/280 53 39 of
[email protected].
27-30 november, Parijs Pollutec vakbeurs over actuele milieuvraagstukken met een breed scala aan mogelijke oplossingen, met symposia en een drietal debatten, onder meer over de klimaatverandering. Informatie: Promosalons (020) 462 00 20.
29-30 november, Salzburg Aqua alta alpina eerste internationale vakbeurs en congres op het gebied van natuurgevaar, bescherming tegen catastrofes en klimaat in wintersportgebieden, met name de Alpen. Aan de orde komen de gevolgen van de klimaatverandering, maar ook wat te doen om bijvoorbeeld overstromingen te voorkomen. En tenslotte: wat te doen om de schade bij een natuurramp zoveel mogelijk te beperken? Organisatie: Messezentrum Salzburg. Informatie: www.aqua-alta-alpina.at.
2008
18-20 maart, Gorinchem - Aqua Nederland tweede editie van de vakbeurs voor de Nederlandse watersector. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
H2O / 17 - 2007
49
handel & industrie DHV krijgt opdracht voor uitbreiding Panamakanaal Advies- en ingenieursbureau DHV heeft samen met twee buitenlandse partijen de opdracht gekregen voor de uitvoering van het programmamanagement rondom de uitvoering van het Panamakanaal. De werkzaamheden vergen volgens de huidige begroting in totaal een bedrag van 5,25 miljard Amerikaanse dollars. Het Panamakanaal moet worden aangepast om de zogeheten Post Panamaxschepen doorgang te kunnen geven. Deze megatankers kunnen nu niet door het kanaal, omdat ze te breed en te diep zijn. DHV wordt verantwoordelijk voor onder meer de verdieping en verbreding van de vaargeul, spaarbekkens en de nieuwe en grotere sluizen aan beide kanten. Op 15 augustus 2014 bestaat het Panamakanaal 100 jaar. Het is de bedoeling dat dan de werkzaamheden zijn Het Panamakanaal. afgerond, zodat de eerste megatankers tijdens de feestelijkheden door het vernieuwde kanaal kunnen varen. Voor meer informatie: Mirjam Soeterbeek (033) 468 20 58.
Oranjewoud neemt belang in Boralit De minister van VROM in het vorige kabinet, mevrouw Dekker, is per 1 juli jl. toegetreden tot de Raad van Commissarissen van DHV voor een periode van vier jaar.
Wallingford Software heeft afgelopen week de nieuwste versie uitgebracht van het leidingnetsimulatieprogramma InfoWorks, dat deel uitmaakt van een reeks simulatieprogramma’s voor overstromings- en leidingnetberekeningen en rioolbeheer. Nieuw onderdeel is de Spuiplanner: een module om het schoonmaken van leidingen professioneel voor te bereiden en te begeleiden. Dit is vooral van belang bij overgedimensioneerde leidingnetten.
50
H2O / 17 - 2007
Royal Haskoning opende afgelopen zomer een kantoor in St. Petersburg. Het is het derde kantoor van dit advies- en ingenieursbureau in de Russische Federatie. Royal Haskoning is onder meer betrokken bij de bouw van een hoogwaterkering voor St. Petersburg, waaraan ook DHV deelneemt. Bij het bureau werken inmiddels 3600 mensen, die behalve met waterprojecten zich bezighouden met het brede veld van de duurzame interactie tussen de mens en zijn omgeving.
Spuiplanner vereenvoudigt leidingschoonmaak
Kiwa Water Research heeft het softwareprogramma Spuiplanner enige jaren geleden ontwikkeld voor enkele waterbedrijven. In samenwerking met Kiwa Water Research en de drinkwaterbedrijven WML en Vitens heeft Wallingford Software deze functionaliteit nu ondergebracht in InfoWorks. Dat maakt het mogelijk bestaande leidingnetmodellen te gebruiken bij Spuiplanner-berekeningen, wat dubbel werk voorkomt. Ook biedt InfoWorks de mogelijkheid om bijvoorbeeld eenvoudig afsluiters aan een model toe te voegen. Verder biedt het simulatieprogramma uitgebreidere berekeningsmogelijkheden, waaronder controle van watersnelheden, bepalen van het schoonwaterfront en controle op eventuele drukdalingen in het leidingnet. De grafische weergave is volledig gestoeld op internationale standaarden, zodat onderliggend kaartmateriaal kan worden gebruikt. Verder biedt het programma volop mogelijkheden om relaties te leggen naar bestaande werkorder- en andere leidinginformatiesystemen.
Kantoor Royal Haskoning in St. Petersburg
De Spuiplanner is een belangrijk hulpmiddel voor reiniging en beheer van drinkwaterleidingnetten. Sommige delen van het leidingnet zijn in het verleden overgedimensioneerd ontworpen. In dergelijke leidingen kunnen de vaste deeltjes in het water bezinken en zo een sedimentlaag vormen. Bij plotseling hogere verbruiken kan de watersnelheid dusdanig veranderen dat het sediment opwervelt en het water troebel wordt. Om deze ongewenste effecten te voorkomen, worden leidingen regelmatig schoongemaakt (gespuid). De uitvoering van dergelijke schoonmaakprogramma’s vraagt een grondige voorbereiding en een goede administratie tijdens de uitvoering. De Spuiplanner kan leidingnetten hydraulisch doorrekenen om te bepalen of een schoonmaakactie effect zal hebben en of eventueel verstoringen op kunnen treden tijdens het spuien in andere delen van het leidingnet. Voor meer informatie: (0032) 3 309 25 56 of www.wallingfordsoftware.com.
De directie van Oranjewoud heeft in principe overeenstemming bereikt over de overname van de helft van de aandelen in Boralit Nederland B.V.. Het bedrijf uit Zuidwolde produceert duurzame, gekwalificeerde (afval)waterbehandeling- en opslagsystemen. Boralit Nederland B.V. is een bedrijf dat de ontwikkeling van innovatieve producten verzorgt op het gebied van regen- en afvalwaterbeheersing. Boralit ondersteunt ook projecten waar waterstromen toekomstgericht technisch, natuurlijk en economisch verantwoord beheersbaar blijven. Oranjewoud werkte reeds hecht samen met Boralit op het gebied van afval- en watersaneringsprojecten voor overheden en private opdrachtgevers. Oranjewoud verwacht met deze overname zijn positie op deze (groei)markt verder te kunnen uitbouwen. Voor Boralit betekent de nauwere samenwerking dat de activiteiten kunnen worden uitgebreid naar de meer uitvoeringstechnische kant. Daarnaast vormen de ingenieursactiviteiten van Oranjewoud op het gebied van kleinschalige afvalwatersanering en rioleringswerken een goede combinatie met de producten en marktspecifieke kennis van Boralit. Voor meer informatie: Sietse van der Wal WBO0SBOKFXPVE PG+WBO &OHFMFOIPWFOWBO#PSBMJU
Kennis krijgt pas waarde als je er iets mee doet Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. Het voert het gezamenlijke onderzoeksprogramma BTO uit voor de drinkwaterbedrijven en hun (internationale) partners en werkt daarbij samen met diverse kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus – een garantie voor innovatie en voortdurend actuele kennis. Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management. Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11
BTO
e-mail
[email protected]
www.kiwawaterresearch.eu