nº
44ste jaargang / 17 juni 2011
12 /
2011
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
PRAKTISCHE ECONOMISCHE INSTRUMENTEN IN HET WATERBEHEER “MEESTE KENNIS ZIT IN DE HOOFDEN VAN MENSEN” ECOLOGISCH HERSTEL OVERASSELTSE VENNEN BEHEERSING BIOFOULING IN RO-INSTALLATIE
Eenheid
A
fgelopen dinsdag ontving minister Verhagen adviezen van vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en kennisinstellingen om de economische topsector Water vorm te geven. Het Topteam Water (binnenkort zonder Annemieke Nijhof ) had eerder al ideeën verzameld die de Nederlandse watersector kan gaan uitvoeren en die ook opdrachten moeten kunnen opleveren in het buitenland. Het kabinet ziet water als één van de belangrijkste sectoren waarmee geld valt te verdienen, in binnen- én buitenland. De ministeries zoeken vooral naar mogelijkheden om meer geld binnen te krijgen en minder uit te geven. Samenwerking is daarbij een belangrijk woord. Het Bestuursakkoord Water legt ook sterk de nadruk op meer
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail
[email protected] Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail
[email protected] fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
samenwerking als middel om te kunnen bezuinigen. Maar ook los daarvan kan wellicht efficiënter gewerkt worden, hoewel meer efficiëntie niet automatisch betekent dat het werk ook beter uitgevoerd wordt. Van het grootste belang is echter dat de watersector zich als een eenheid naar buiten toe manifesteert. De drinkwaterbedrijven en waterschappen moeten zelf aangeven waar ze beter kunnen functioneren zonder hun werk te verzaken. Als ze dat goed doen, hoeft de sector de toekomst niet te vrezen. Peter Bielars
inhoud nº 12 / 2011 4 / Innovatieve economische instrumenten in het waterbeheer in de praktijk Ursula Kirchholtes, Jeroen Klooster en Rob van der Veeren
6 / 'Bestuurakkoord Water 2011 zal weer tot onvoldoende resultaat leiden' Alexander Vos de Wael en Rik van Terwisga
8 / Thijs Drupsteen: “Meeste kennis zit in de hoofden van mensen”
8
Maarten Gast
10 / Ecologisch herstel Overasseltse vennen 12 / Vivace: waterkracht uit langzaam stromend water Anne Bosma, Gerard Pragt en Rada Sukkar
14
/ Slibvangsysteem kan baggeren overbodig maken
12
Esther Goddijn
17
/ Waterschappen gaan samenwerken bij Arbo-scholing Olav Lammers
22 / Waternetwerken 27 / Beheersen van biofouling in een omgekeerde osmose-installatie
14
Marcel Boorsma, Simon Dost, Sjack Klinkhamer en Jan Schippers
30
/ Test Kansrijkdom-module Natuur voor Waternood in Noord-Nederland Martin de Haan, Han Runhaar, Michelle Talsma en Henk van Norel
33
/ Verspreiding inlaatwater in beeld met nieuwe tracer Joachim Rozemeijer, Christian Siderius, Marc Verheul en Hella Pomarius
36 / Agenda 37 / Handel & industrie
Bij de omslagfoto: Het Haterts ven ligt in sterk verdroogd gebied. Waterschap Rivierenland gaat maatregelen nemen die het gebied moeten vernatten (zie pagina 10).
Innovatieve economische instrumenten in het waterbeheer in de praktijk Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) onderzoekt mogelijkheden om de financiering van het waterbeheer aan te passen of uit te breiden met meer prijsprikkels, gericht op een effectiever, efficiënter en rechtvaardiger waterbeheer. In opdracht van I&M hebben ARCADIS/LEI en Witteveen+Bos daarom twee verkenningen uitgevoerd naar ervaringen met de toepassing van innovatieve economische instrumenten in Nederland. Hierbij zijn aard, omvang, effectiviteit en efficiency van vrijwillige, bovenwettelijke initiatieven in kaart gebracht. Er blijkt een grote diversiteit aan experimentele instrumenten te bestaan, zoals vergoedingen voor diverse groenblauwe diensten door boeren, korting bij rioolheffing en subsidies voor afkoppelmaatregelen. Vergoedingen voor groenblauwe diensten blijken verhoudingsgewijs het meest succesvol. De Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt dat het waterprijsbeleid voldoende prikkels moet bevatten om duurzaam gebruik van water te stimuleren. Bij duurzaam gebruik gaat het om effectiviteit (wordt het doel behaald door de inzet van het instrument?), efficiëntie (hoe verhouden de kosten zich tot de baten?) en rechtvaardigheid (betaalt degene die de kosten veroorzaakt?). Hoewel het huidige systeem van financiering van het Nederlandse waterbeheer hier al in grote mate aan voldoet1), is verkend of het wellicht nog beter kan door een bredere toepassing van innovatieve economische instrumenten waarmee nu nog op beperkte schaal wordt geëxperimenteerd. Eerdere studies suggereren dat prijsprikkels een grotere rol kunnen spelen bij het stimuleren van duurzame maatregelen2). Zo zijn er mogelijkheden om bestaande instrumenten te intensiveren, bijvoorbeeld via een tariefsverhoging van de rioolheffing, of nieuwe instrumenten te ontwikkelen, bijvoorbeeld via het betalen voor ecosysteemdiensten. Mede vanuit die achtergrond heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu door ARCADIS/LEI en Witteveen+Bos verkenningen laten uitvoeren naar experimenten met economische prikkels voor agrarische en niet-agrarische bedrijven, organisaties en burgers die leiden tot effectiever, efficiënter en rechtvaardiger waterbeheer3),4). De resultaten dienen als basis voor het bevorderen door DG Water van veelbelovende initiatieven in het waterbeheer, onder meer door deze ervaringen te gebruiken bij discussies rondom de herziening van het Europese landbouwbeleid.
Drie mogelijke instrumenten Drie mogelijke instrumenten zijn: betalen voor groenblauwe of ecosysteemdiensten, subsidie voor afkoppeling van regenwater en toiletafval van het riool en subsidie voor niet-chemische onkruidbestrijding op verhard oppervlak. Wat is hun bijdrage aan een duurzamer waterbeheer.
4
H2O / 12 - 2011
Betalen voor groenblauwe diensten
Een economisch instrument waar de laatste jaren zowel nationaal als internationaal groeiende belangstelling voor bestaat, is het betalen voor ecosysteemdiensten5),6),7),8). In 2008 is in Nederland een vergoedingssysteem ontwikkeld voor het leveren van ecosysteemdiensten, gefinancierd door overheden: de Catalogus groenblauwe diensten. Naast deze uniforme regeling blijkt, vooral in relatie tot de agrarische sector, ook een breed palet aan andersoortige, lokale en regionale initiatieven voor watergerelateerde ecosysteemdiensten te zijn ontstaan. Er zijn ruim 120 initiatieven geïnventariseerd waarbij de agrarische sector onder andere watergerelateerde ecosysteemdiensten levert. De aard van de initiatieven is divers, variërend van vrijblijvende adviezen aan boeren, onderzoeken en pilots en formele regelingen gekoppeld aan vergoedingen voor geleverde ecosysteemdiensten op zeer divers terrein: vergroting soortenrijkdom, verbetering waterkwaliteit, vergroting waterberging, erosiebestrijding, recreatie en behoud landschap en cultuurhistorie. Binnen alle categorieën van initiatieven zijn er aanmerkelijke verschillen in ruimtelijk schaalniveau, variërend van lokaal (enkele boeren, één watergang) tot bovenlokaal/ regionaal (gebied, provincie, landelijk). Daarnaast is een klein aantal vergelijkbare initiatieven gesignaleerd waarbij eigenaren van landgoederen en natuur- en recreatieparken ecosysteemdiensten leveren. In veel gevallen is sprake van een financiële vergoeding voor de kosten van investering, beheer, onderhoud en/of gederfde inkomsten. De aard en omvang van de vergoeding is soms afgeleid van de landelijke Catalogus groenblauwe diensten, maar wordt meestal lokaal of regionaal vastgesteld om rekening te houden met locatiespecifieke omstandigheden. Daarbij is meestal sprake van een beperkte, lokale marktwerking: afhankelijk van de lokale situatie is er een variërend aantal aanbieders, bijvoorbeeld (een groep) boeren of andere grond-
eigenaren en één vrager, bijvoorbeeld een waterschap dat één of meerdere waterdoelen nastreeft, zoals het bevorderen van de waterkwaliteit (door het verminderen van emissies), het vergroten van de waterberging of het bevorderen van de soortenrijkdom en veerkracht van ecosystemen. De financieringsbronnen van de onderzochte regelingen zijn eveneens divers en staan meestal los van de verantwoordelijke instantie (het loket) die de regeling beheert en waar de uitvoerders van de betreffende maatregel(en) - vrijwel altijd agrariërs feitelijk zaken mee doen. Dit betekent dat de koppeling tussen vragers van ecosysteemdiensten (zij die de rekening betalen) en de aanbieders meestal indirect is. Subsidie voor de afkoppeling van regenwater
Geëxperimenteerd wordt met het verlenen van subsidies voor de afkoppeling van regenwater. Dit stimuleert het ontkoppelen van de regenwaterafvoer van het riool, waardoor minder regenwater in het riool stroomt. Tijdens piekbuien leidt dit tot minder lozingen van ongezuiverd rioolwater op het oppervlaktewater. Hierdoor wordt tijdelijke verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit met bacteriën en nutriënten voorkomen. Een subsidie voor zwart water (toiletafval wordt afgezogen en decentraal verwerkt) stimuleert dat minder menselijke uitwerpselen, met minder nutriënten en geneesmiddelen, in het riool en uiteindelijk in het oppervlaktewater komen. Ook wordt drinkwater bespaard met deze maatregel. De gemeente kan hiervoor subsidies aan burgers verstrekken. Er bestaan ook afkoppelsubsidies die gecombineerd worden met andere economische instrumenten, zoals een heffingskorting. Verder zijn er afkoppelsubsidies die gecombineerd worden met maatregelen die naast waterdoelen andere doelen hebben. Zo wordt bij de combinatie afkoppeling van regenwater en groene daken vooral energie bespaard en wordt bij
actualiteit
Een natuurstrook.
zwart water energie en grondstoffen (struviet) gewonnen. Subsidie voor niet-chemische onkruidbestrijding
Een ander instrument betrof een subsidie door een drinkwaterbedrijf aan bedrijventerreineigenaren voor niet-chemische onkruidbestrijding, met als doel het stimuleren van onkruidbestrijding via borstelen en branden. Hierdoor komen minder bestrijdingsmiddelen in het gronden oppervlaktewater terecht en verbetert uiteindelijk de waterkwaliteit van het innamewater voor drinkwater.
Effectiviteit en efficiëntie Bij effectiviteit gaat het om de vraag of een instrument bijdraagt aan de doelstellingen van het waterbeheer. Deze bijdrage wordt bepaald door de bereidheid tot het nemen van een maatregel (effectiviteit van het instrument) en de effectiviteit van de maatregel. Eenmaal uitgevoerd leiden alle maatregelen tot een bijdrage aan de doelstellingen van het waterbeheer. Deze is beperkt bij de afkoppeling van regenwater. Bij de groenblauwe diensten kan de effectiviteit groot zijn, maar dit is sterk situatieafhankelijk. Bij de vergoeding voor blauwgroene diensten is de bereidheid sterk afhankelijk van de vraag of in de ogen van de gebruiker van de regeling de beoogde doelen realistisch zijn, de perceptiekosten (administratieve lasten) beperkt blijven en de omvang van de vergoeding afdoende is. In het geval van subsidies voor afkoppeling en/of nietchemische onkruidbestrijding blijkt dat de bereidheid van de begunstigden beperkt is, omdat de omvang van de subsidie de extra kosten niet dekt. Bovendien ontbrak wettelijke handhaving daar waar chemische onkruidbestrijding niet toegestaan was. Het beperkte succes van subsidies voor zwart water wordt mede verklaard door tegenstrijdige regelgeving, zoals het verbod om biologisch afval als bron voor kunstmest te gebruiken. De efficiëntie van maatregelen en instrumenten wisselt sterk. Afkoppelmaatregelen zijn niet of beperkt lonend. De reden is dat
Een natuurvriendelijke oever.
de effecten vaak beperkt zijn en de maatregel veel geld kost. Niet-chemische onkruidbestrijding is beperkt lonend. Vergoeding voor groenblauwe diensten kan op de juiste locatie met de juiste omvang op het juiste tijdstip maatschappelijk zeer lonend zijn.
Succes- en faalfactoren Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat vooral de vergoeding voor ecosysteemdiensten een interessante aanvulling zou kunnen zijn voor de huidige financiering van het waterbeheer. Vandaar dat onderstaand de succes- en faalfactoren van dit instrument nader belicht worden. Een belangrijk punt is dat uitsluitend het inzetten van een economisch instrument niet volstaat: t De acceptatie neemt toe wanneer medewerkers van een waterschap (of anderen) letterlijk actief de boer op gaan; t Het stellen van realistische doelen is belangrijk. Het gaat er niet alleen om dat het theoretisch gezien waarschijnlijk is dat de maatregelen bijdragen aan het doel, maar het moet ook voor de boer geloofwaardig zijn; t Het is van belang om ruimte te laten voor aanpassingen gedurende het traject. Dit kan leiden tot nieuwe innovatieve ideeën. Het enthousiasme om mee te doen, wordt gestimuleerd wanneer zowel waterschap als de boeren betrokken zijn gedurende het gehele proces. Ook het door de boeren zelf laten monitoren van de voortgang draagt hieraan bij, vooral wanneer op korte termijn al resultaten zichtbaar zijn; t Er moet één loket zijn waar de boeren terecht kunnen en direct worden geholpen; t Het compensatiebedrag moet hoog genoeg zijn om de kosten te dekken. Hierbij gaat het zowel om het inkomensverlies als de administratiekosten; t De regeling moet een voldoende lange looptijd hebben (minimaal vijf jaar), bij voorkeur locatiespecifiek maatwerk leveren, passend zijn binnen de eisen van het nieuwe Europese landbouwbeleid en geen definitieve verandering van landbouwgrond naar natuur betekenen;
t
Als verschillende doelstellingen kunnen worden gecombineerd, is het zowel voor de boer als het waterschap het meest interessant.
Een belangrijk punt ter lering is dat uitsluitend het inzetten van één economisch instrument niet volstaat. Een goede communicatie- en uitvoeringstrategie en het ontbreken van conflicterende regelgeving zijn essentieel voor succes. Momenteel wordt gewerkt aan de herziening van het gemeenschappelijke landbouwbeleid in de Europese Unie. Nederland heeft in Brussel aangegeven de mogelijkheid te willen hebben om boeren extra te kunnen betalen als ze extra ecosysteemdiensten leveren. Ursula Kirchholtes (Witteveen+Bos) Jeroen Klooster (ARCADIS) Rob van der Veeren (Rijkswaterstaat Waterdienst) NOTEN 1) Ministerie Infrastructuur en Milieu (2009). Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta. 2) Jantzen J. (2008). Visiedocument Waterprijsbeleid 21e Eeuw. 3) Klooster J., B. de Vlieger en V. Linderhof (2010). Verkenninginnovatieve economische instrumenten voor agrarische watermaatregelen: overzicht van praktijkstudies. Arcadis. 4) Kirchholtes U., K. van Hees, M. Drost, H. de Groot, E. Ruijgrok, J. Schoonakker en B. Meeuwissen (2010). Experimenten met nieuwe praktijktoepassingen van economische instrumenten voor duurzaam waterbeheer. Witteveen+Bos. 5) Linderhof V., A. de Blaeij en N. Polman (2009). Betalen voor ecosysteemdiensten: een interessante aanvulling van het waterprijsbeleid? LEI. 6) UNECE (2005). Nature for water: Protecting water. Related ecosystems for sustainable development. Brochure van de United Nations Economic Commission for Europe. 7) UNECE (2006). Nature for water: Innovative financing for the environment. Brochure van de United Nations Economic Commission for Europe. 8) European Environmental Agency (2008). Ecosystem services - accounting for what matters. EWEA Briefing 2008;02.
H2O / 12 - 2011
5
opinie Bestuursakkoord Water 2011 zal weer tot onvoldoende resultaat leiden Op 23 mei is het bestuursakkoord over doelmatiger beheer in de waterketen getekend tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Alexander Vos de Wael, algemeen directeur van Oasen en Rik van Terwisga, voorzitter van de directie van Vitens, weten nu al bijna zeker dat dit akkoord niet tot een doelmatiger beheer gaat leiden. Onderstaand hun betoog.
D
e waterketen is het zuiveren en leveren van drinkwater, het inzamelen van afvalwater via de riolering en het zuiveren daarvan. Al in 2003 signaleerde het Rijk dat deze waterketen gemeenschappelijke publieke belangen dient. Volksgezondheid, leveringszekerheid en milieukwaliteit zijn daarvan de belangrijkste. Dergelijke publieke belangen zijn maatschappelijke belangen en dienen goed geborgd te zijn. Daarvoor wenste het Rijk op dat moment de eindverantwoordelijkheid te nemen. Tegelijkertijd werd duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor de schakels in de waterketen over verschillende partijen verdeeld was. De publieke drinkwaterbedrijven zorgden voor drinkwater, de gemeenten voor het riool en de waterschappen voor de afvalwaterzuivering. Geheel optimaal was deze invulling niet. Vandaar dat vanaf 2003 door het Rijk en de partijen gewerkt is aan het verbeteren van doelmatigheid en transparantie in de keten. En dat niet alleen, ook werd vanuit de duurzaamheidsgedachte gezocht naar innovatieve oplossingen om de maatschappelijke belangen zo goed mogelijk te dienen. De afspraken voor het behalen van die verbeteringen zijn vormgegeven in bestuursakkoorden, waaraan de partijen in de waterketen vol enthousiasme begonnen zijn. Samen werken in de zoektocht naar de meest optimale invulling. Samen zoeken naar een wijze om de publieke belangen zo goed mogelijk te dienen. En tegelijkertijd oog te hebben voor doelmatigheid: concrete oplossingen tegen maatschappelijk gezien de laagste kosten. In het Bestuursakkoord Waterketen 2007 zien we de overheid de eindverantwoordelijkheid echt nemen: Rijk en provincies zorgen voor het opstarten van initiatieven en vervullen een stimulerende rol. De overige partijen wordt de ruimte gelaten om te zoeken naar innovatieve oplossingen en gedurfde ideeën. Benchmarking, samenwerking, transparantie, innovatie en oog voor de uiteindelijke afnemer vormden daarbij de speerpunten. Zo wenste het Bestuursakkoord Waterketen 2007 toe te werken naar een optimalere inrichting. Maar niet zonder doelstelling: in 2011 zou er concreet resultaat geboekt moeten zijn. In 2010 is onderzocht of dat resultaat al behaald was. Dat onderzoek onderschrijft dat er door een doelmatige inrichting forse besparingen te behalen zijn: jaarlijks 550 miljoen euro, oftewel 75 euro per huishouden. Gelijktijdig constateert het onderzoek dat de waterketen zich voor belangrijke uitdagingen geplaatst ziet: klimaatveranderingen, toegenomen belang van duurzaamheid, het zorgen voor behoud
6
H2O / 12 - 2011
Alexander Vos de Wael
Rik van Terwisga
van de vereiste hoge kwaliteit van het product en afnemers die steeds hogere eisen stellen aan de dienstverlening. Met deze toekomstscenario’s in het achterhoofd kunnen de maatschappelijke opbrengsten voor de afnemers, aldus het onderzoek, alleen behaald worden door ingrijpende verbeteringen en veranderingen in de waterketen. Met andere woorden: de forse besparingen zijn nog steeds toekomstmuziek. Alle inspanningen ten spijt kunnen we helaas nog niet zeggen dat het doel van het Bestuursakkoord 2007 behaald is.
klant en servicegerichtheid komen als zelfstandig element in dit Bestuursakkoord niet meer voor.
Inmiddels is het juni 2011 en is er weer een nieuw Bestuursakkoord Water waarin ook de waterketen is opgenomen. We zagen al dat de resultaten van het Bestuursakkoord 2007 niet voldoende gerealiseerd zijn. Bovendien zegt het onderzoek uit 2010 dat er flink aan de weg getimmerd moet worden om de verbeteringen daadwerkelijk te behalen. Dat wetende mag je verwachten dat het Rijk nu zijn eindverantwoordelijkheid nog steviger neerzet, de teugels flink aanhaalt en de aansturing van partijen zelf in de hand houdt. Alleen dan kan de eindafnemer uiteindelijk de kwalitatieve en kwantitatieve vruchten plukken. De werkelijkheid is echter anders. Het Bestuursakkoord Water 2011 kenmerkt zich door een hoge mate van vrijheid en vrijwilligheid. Het is verrassend te zien dat de eindverantwoordelijkheid van de overheid in de zin van stimulering en sturing van bovenaf juist teruggedrongen is. Publieke belangen zijn ondergeschikt geworden aan de belangen van de diverse overheden. En de afnemer? Die is het kind van de rekening:
Zoals uit het onderzoek al bleek, is nu het moment aangebroken waarop we het moeten gaan doen. Maatschappelijke opbrengsten voor de afnemers kunnen alleen behaald worden door in te zetten op ingrijpende veranderingen in de waterketen. Daarvoor hoeven we niet ver te zoeken: de drinkwatersector heeft een dergelijk veranderingsproces de afgelopen decennia al mee gemaakt. Dat heeft daadwerkelijk geleid tot een hogere productiviteit, lagere kosten, meer ruimte voor innovatie en een grotere klantgerichtheid. Daarvoor is nodig: een overheid die daadwerkelijk haar eindverantwoordelijkheid durft te nemen. Die sturing durft te geven aan dit uitdagende proces, die de regelgeving hiervoor in orde maakt. Die schaalvergroting in gang zet, de uitvoering en bestuurlijk toezicht uit elkaar trekt en uiteindelijk toewerkt naar zelfstandige publieke waterketenbedrijven. Alleen zo komen de maatschappelijke belangen weer geheel tot hun recht. Het is een kwestie van tijd dat we zullen zien dat Bestuursakkoord Water 2011 voor de waterketen wederom tot onvoldoende resultaat zal leiden. De wetgever kan zich maar beter voorbereiden om de benodigde regelgeving in procedure te brengen. Alexander Vos de Wael (directeur Oasen) Rik van Terwisga (voorzitter directie Vitens)
verslag Handleiding Waterschap Rivierenland Waterschap Rivierenland liet een Handleiding Regionaal Feitenonderzoek opstellen door Royal Haskoning, waarmee het waterschap zijn steentje wil bijdragen aan de invulling van het nieuwe Bestuursakkoord Water. Voor klimaatadaptatie, rioolvervanging en verbetering van de waterkwaliteit is bij ongewijzigd beleid een kostenstijging van 600 miljoen euro in 2020 voorzien. Deze kosten kunnen grotendeels worden gecompenseerd door verbetering van de efficiëntie in de waterketen. Het aandeel van de afvalwaterketen in de beoogde besparingen van 550 miljoen euro bedraagt 380 miljoen per jaar. De bal ligt nu bij de regio’s om de doelmatigheidswinst te realiseren. De handleiding heeft twee doelen: t het vertalen van het landelijke feitenonderzoek naar de regio. Dit komt neer op het bepalen van de referentiesituatie 2020. Deze vormt de basis voor de verantwoording van de regionaal bereikte doelmatigheidswinst; t het verkennen van de mogelijkheden voor verbetering van de doelmatigheid door samenwerking en innovatie. Zo ontstaat inzicht in de te bereiken regionale kostenbesparing ten opzichte van de referentiesituatie. Om deze doelen te bereiken, moet een inventarisatie uitgevoerd worden van de kengetallen van de betrokken organisaties. Hierbij kan zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van informatie uit bijvoorbeeld de benchmark rioleringszorg. De inventarisatie legt de huidige situatie vast en vertaalt deze naar de situatie in 2020. Deze wordt gevormd door extrapolatie van de autonome ontwikkeling en het meenemen van maatregelen naar aanleiding van de klimaatverandering en de noodzaak om meer te doen aan duurzaamheid. De situatie in 2020 vormt het ijkpunt van de lokale lastenontwikkeling, zonder de nog te bepalen meerwaarde van samenwerking en innovaties. Verder moeten de opties in beeld gebracht worden voor verbetering van de doelmatigheid door samenwerken en innoveren. De meest kansrijke opties worden uitgewerkt in casussen die een inschatting opleveren van de te bereiken bijdrage aan een doelmatiger afvalwaterketen. Waterschap Rivierenland hoopt met de handleiding de uitvoering van de regionale feitenonderzoeken te versnellen. Daarbij is het van belang om de referentiesituatie 2020, de situatie die zou ontstaan zonder veel aandacht voor samenwerking en doelmatigheid, eenduidig vast te leggen, zodat de meerwaarde van de ontwikkelingen van de komende jaren binnen de afvalwaterketen inzichtelijk gemaakt kan worden.
Erik de Pooter (Waterschap Rivierenland) Jeroen Langeveld (Royal Haskoning/TU Delft) Koen Broersma (Royal Haskoning)
Zoetwaterverdeling: regio afhankelijk van hoofdwatersysteem De droogte van de afgelopen weken leidt op dit moment nog niet tot problemen. Landelijke en regionale waterbeheerders hebben door anticiperen (opzetten van diverse peilen, aangepast gebruikt van stuwen) en reageren (beregeningsverboden, waterverdeling en -inlaat wijzigen, doorspoelen) grote schade kunnen voorkomen. Omdat situaties als deze in de toekomst normaler worden, moeten we ons waterbeheer aanpassen: wellicht een andere verdeling van het zoete water, eerder bufferen, anders of niet draineren. Deze an andere onderwerpen kwamen 9 juni in Utrecht aan de orde tijdens de bijeenkomst van het Platform Zoet-Zout met als thema ‘Waterverdeling en verzilting: samenhang landelijk en regio’.
D
roogte zorgt voor verzilting en opwarming van het oppervlaktewater, dat daardoor slechter van kwaliteit wordt. Dat heeft gevolgen voor landbouw, natuur, scheepvaart, energieopwekking, etc. Waterbeheerders kunnen, volgens Robin Engel van Rijkswaterstaat Waterdienst, sturen door te anticiperen óf reageren. Watertekorten kennen vier niveaus: normaal, indicatie, feitelijk en crisis. Nu geldt niveau drie: een feitelijk watertekort. Door de droogte is de Landelijke Coördinatiecommissie voor de Waterverdeling al enkele malen bijeengekomen. De commissie adviseert het Management Team Watertekorten over de verdeling van het zoete water op basis van de verdringingsreeks, waarin staat welke gebruikers bij watertekorten de hoogste prioriteit hebben. Ebbing van Tuinen (Witteveen+Bos) kwam met de resultaten van de landelijke inventarisatie verzilting. Hierbij werd gekeken naar de mate van verzilting in het hoofdwatersysteem en de relatie met regionale watersystemen, het in beeld brengen van bestaande afspraken (waterakkoorden) en knelpunten en mogelijkheden tot sturing van het watersysteem. Bij de inventarisatie wordt onderscheid gemaakt tussen externe en interne verzilting. Bij interne verzilting komt het zoute water uit het gebied zelf, bij externe van elders, bijvoorbeeld zoutindringing vanuit zee. Dat laatste speelt op ongeveer 20 locaties langs de kust. Hierbij gaat het om sluizen, met uitzondering van de Nieuwe Waterweg die open is. Interne verzilting treedt ook op diverse gebieden langs de kust én in Flevoland. Rijkswaterstaat heeft 20 waterakkoorden gesloten met regionale waterbeheerders, waarvan zeven betrekking hebben op de bestrijding van verzilting. Daarnaast bestaan nog twee onttrekkingen zonder formeel akkoord. Een belangrijke conclusie uit de inventarisatie is dat de regio’s erg afhankelijk zijn van het hoofdwatersysteem om verzilting te bestrijden. Met name het IJsselmeer speelt hierin een grote rol. Ook de waterverdeling via de stuw bij Driel, het eventueel sluiten van de Haringvlietsluizen en het VolkerakZoommeer zijn nationale factoren die sterk doorwerken op de regio.
beter is enigszins verzilt water te gebruiken dan helemaal geen water: droogteschade is veel erger dan schade door verzilt water. De gevoeligheid van verschillende gewassen voor verzilting is nu opgenomen in een tabel. Hiermee is het eenvoudiger de schade aan gewassen te bepalen. Die schadevoorspelling is dan weer te gebruiken om te bepalen of en welke maatregelen nodig zijn: werken historisch bepaalde maatregelen nog wel? Ten slotte stelde hij dat normen in sommige gevallen leiden tot krampachtig sturen, waar maatwerk nodig is. Omdat droge perioden in de toekomst waarschijnlijk vaker zullen voorkomen, is het van belang daarop goed te kunnen inspelen. Daarbij kan het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium, een geïntegreerd landsdekkend grond- en oppervlaktewatermodel van Nederland, een belangrijke rol spelen, stelde Geert Prinsen van Deltares. Met behulp van dit model kunnen strategische beleidsvragen worden aangepakt. De focus ligt daarbij op (de effecten van) droogte en verzilting. Johan Heymans van DHV ging wat dieper in op de problemen in de zuidwestelijke delta en de Drechtsteden. Uit een knelpuntanalyse bleek dat, sinds de uitvoering van de Deltawerken, zowel de beschikbaarheid als de afhankelijkheid van zoet water in het gebied is toegenomen. De situatie in de toekomst is afhankelijk van de ontwikkeling van de watervraag, de kwaliteit van het oppervlaktewatersysteem en de capaciteit van de transportleidingen die nu zoet water naar sommige gebieden voeren. Toch is het al mogelijk een aantal knelpunten aan te geven. Zo voert het drainagesysteem neerslag, met name in de winter, snel af. Hierdoor ontstaat geen buffer voor de droge zomerperiode. Interne verzilting is een belangrijke factor in het gebied, net als het neerslagtekort. Dat is in de zuidwestelijke delta hoger dan elders. Ook een toename van de zoetwatervraag en externe verzilting kunnen voor problemen zorgen. Op korte termijn zijn de problemen met relatief eenvoudige maatregelen nog op te lossen, maar de lange termijn is een beleidsomslag onontkoombaar.
Lodewijk Stuyt van de Wageningen Universiteit ging in op de vraag hoeveel zoet water van een bepaalde kwaliteit landbouwers nodig hebben en wat de gevolgen zijn als ze dat niet krijgen. Hij concludeerde dat het
H2O / 12 - 2011
7
THIJS DRUPSTEEN, VOORZITTER BESTUUR WATER GOVERNANCE CENTRE:
“Meeste kennis zit in de hoofden van mensen” Het ANP meldde: ‘Nederland bundelt kennis over waterbestuur’. In het buitenland is men onder de indruk van de wijze waarop Nederland met water en waterbestuur omgaat. Om die kracht wereldwijd nog beter in te zetten, ging op 20 mei jl. het Water Governance Centre van start. Op die dag begonnen deskundigen vanuit vijf plaatsen in Nederland aan een Tour de Governance, die hen uiteindelijk in Amersfoort samenbracht voor de eigenlijke aftrap. Alle aanleiding op bezoek te gaan bij de voorzitter van het bestuur van dit nieuwe centrum, Thijs Drupsteen. Het gesprek vond plaats bij de Raad van State aan de Lange Vijverberg in Den Haag, waar Thijs Drupsteen als Staatsraad in buitengewone dienst werkzaam is.
Hoe zou dit WGC in het Nederlands heten? “Probleem is dat er voor het woord governance eigenlijk geen goed Nederlands equivalent is. Wij hebben dus gekozen voor een Engelse naam. Dat is niet erg. Onze hoofdtaak is immers vragen vanuit het buitenland over het aansturen van het waterbeheer door te verwijzen naar deskundigen in Nederland. We denken dat we veel ervaring hebben in het besturen van het waterbeheer. Zowel bij de waterschappen en Rijkswaterstaat als op het gebied van de riolering, zuivering en de drinkwatervoorziening. We weten hoe we vraagstukken op dit gebied succesvol moeten aanpakken. Die kennis is op vele plaatsen aanwezig, maar vooral in de hoofden van mensen. De vragen die uit het buitenland op ons toekomen, worden niet beantwoord als zij niet bij de juiste mensen terechtkomen. Daarvoor is dit Water Governance Centre opgericht: om te weten waar de kennis zit, om daarheen te kunnen doorverwijzen en ook om deze kennis op een hoger niveau te brengen.”
In feite heeft ieder land een lange ervaring in zijn eigen situatie. “Dat is zo en ons past zeker enige bescheidenheid. Bij de Yangtse in China heb ik veel hogere dijken gezien dan waar ook in Nederland. In de monding van de Po in Italië loop je tegen enorme watersystemen aan. We moeten ook nog afwachten of er veel vragen komen. Maar Rijkswaterstaat is benaderd voor New Orleans. Waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben contacten in vele landen. Projecten in ontwikkelingslanden worden ondersteund vanuit Nederland. Belangrijk is dat de vragen die er zijn, bij de goede mensen terechtkomen. Daarvoor vormen we het contactadres. Daarnaast willen we de rol van stimulator en aanjager vervullen.”
Waar denkt u dan aan? Binnen het programma Leven met water is de Leertafel ontwikkeld: een initiatief van professor Geert Teisman van de Erasmus Universiteit. Aan die Leertafel komen mensen
8
H2O / 12 - 2011
uit verschillende disciplines bijeen. Niet om daarbij uit hun discipline te stappen - dat geeft vervlakking - maar juist om met hun deskundigheid samen projecten op een hoger niveau te brengen. Een voorbeeld zou het beheer van het IJsselmeer kunnen zijn met alle vragen die daaromheen spelen. Hoe pak je die vragen bestuurlijk aan? De technicus denkt aan goede technische oplossingen, de jurist aan het stellen van goede regels en de bestuurskundige aan goede processen en netwerken. Vraag is of je vanuit ieders invalshoek verder komt. Juist het samenspel moeten we beter in beeld brengen.”
Nederland heeft de Zuiderzeewerken en het Deltaplan uitgevoerd. “Ik ben geneigd te zeggen dat destijds de tegenstand veel geringer was dan nu. Ik besef dat ik daar voorzichtig mee moet zijn. Vaak blijkt dat discussies toen ook intensief waren. Bij de Deltawerken ontstond de eerste tegenstand pas toen de Oosterschelde afgesloten moest worden. Die is afgekocht met een dure dam. Of je dat nu weer zou doen, is de vraag. Punt is ook dat overheden taken krijgen opgedragen, maar niet de bestuurlijke middelen hebben die te realiseren.” “Ik begon op 20 mei in Alkmaar. Het eerste bezoek was aan het Bergermeer, waar een gemaal in de dijk gebouwd moet worden, natuurontwikkeling moet plaatsvinden en waterberging gerealiseerd moet worden. Dat kost ruimte. Een titel om gronden te verwerven anders dan door overreding, dus bijvoorbeeld door onteigening, is er niet. Provincies zijn verantwoordelijk voor de realisatie van de ecologische hoofdstructuur, zonder over de mogelijkheden en middelen te beschikken die af te dwingen. Soms vraag ik mij overigens wel af of we niet erg hoge eisen stellen.”
Wat bedoelt u? “We doen vaak of bij een dijkdoorbraak heel Nederland wegspoelt. Na Alkmaar reden we naar Uitdam. Daar is de IJsselmeerdijk niet
Thijs Drupsteen
helemaal stabiel, zowel aan de buiten- als de binnenzijde. Bovendien lekt water onder de dijk door. Tegen de plannen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier loopt de bevolking te hoop. Hoe groot zou het risico zijn? Het Markermeer is strak gereguleerd; een harde oostenwind is relatief zeldzaam. Als de dijk doorbreekt, loopt allereerst Waterland onder. Het land spoelt niet weg. Met een verstandige compartimentering kun je veel risico’s al behoorlijk reduceren. Ik kom uit Meppel. Dat liep vroeger ook regelmatig onder water. Daar was men op ingesteld. Dat behoeft niet zo te blijven, maar je moet het risico dat dit nog eens zou gebeuren, ook niet overdrijven.”
Waar ging uw tocht verder langs? “Bij het Naardermeer kreeg het bestuur van het Water Governance Centre een stimulerend verhaal van de directeur Noord-Holland/Utrecht van Natuurmonu-
interview
menten over een andere opstelling van de natuurorganisaties tegenover de bezuinigingen die de regering oplegt. Tientallen mogelijkheden zag hij nog om zelf geld te verdienen. Niet zeuren en klagen, maar zelf je broek ophouden. Men is zo gewend subsidie te krijgen. Dat is op den duur niet goed, dat maakt lui en vet. Het is beter zelf je geld te verdienen. De tocht ging verder naar Amersfoort, waar iedereen bijeen kwam. De andere groepen waren vanuit Zwolle, Enschede, Delft en Eindhoven vertrokken. Zij hadden soortgelijke programma’s.”
“Een ander project dat misschien van de grond zou kunnen komen, is inzicht in de mogelijkheden van verdrogingbestrijding in Oost-Nederland. Alle aandacht gaat altijd uit naar wateroverlast, die spreekt tot de verbeelding, maar verdroging is in hogere gebieden belangrijk. Bestaat bij waterschappen en universiteiten de behoefte de verdrogingsproblemen beter in kaart te brengen en een aanpak voor te stellen? We kunnen zo’n project subsidiëren.”
Hoe is uw leven tot heden verlopen?
“Het initiatief is genomen door de Unie van Waterschappen, ‘Leven met Water’, het NWP, NL-Ingenieurs, de ministeries van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Buitenlandse Zaken en een aantal universiteiten. De Unie heeft ons huisvesting aangeboden in Den Haag. Het ambtelijk apparaat blijft klein: een programmadirecteur, Corné Nijburg, een secretaresse en wellicht nog een deeltijdstaffunctionaris. Zij organiseren, anderen voeren uit. Bij de aanvang hebben we een eenmalige subsidie van 1,5 miljoen euro meegekregen van het vroegere ministerie van Verkeer en Waterstaat. Daarna moeten we ons geld zelf gaan verdienen. Het is best spannend of dat gaat lukken. Nu is bemiddeling gratis, straks moeten we er geld voor vragen. Ik ken dit probleem vanuit de universitaire wereld. Je moet over een drempel heen. Maar als je een goed plan had, bleek het mogelijk een proefschrift gefinancierd te krijgen.”
“Ik ben geboren in Hasselt, in Overijssel, in 1945. Vanaf 1955 ben ik opgegroeid in Meppel waar mijn vader een groothandel in behang overnam. Van 1965 tot 1970 studeerde ik rechten aan de Vrije Universiteit Amsterdam, daarna ben ik daar medewerker bestuursrecht geworden. In 1981 ben ik benoemd tot buitengewoon hoogleraar Milieurecht in Leiden. In 1986 werd ik daar gewoon hoogleraar Staats- en Bestuursrecht, waarin het milieurecht was inbegrepen. In 1998 ben ik hier bij de Raad van State benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst, staatsraad in deeltijd eigenlijk. De Raad van State heeft twee taken: bestuursrechtspraak en advisering over nieuwe wetgeving. In buitengewone dienst hield ik mij alleen met de rechtspraak bezig. In 2000 werd ik volledig lid en kreeg ik beide taken toebedeeld. Advisering maakt zo’n 25 tot 30 procent van het werk uit.”
Hoe vindt de verdere aansturing plaats?
Wat vond u een hoogtepunt in uw werk?
“Er is nu een bestuur, dat bestaat uit Stefan Kuks (dijkgraaf van Regge en Dinkel), Jeroen van der Sommen (directeur van het NWP) en mijzelf als onafhankelijk voorzitter. Er komt nog een programmaraad bestaande uit zeven of acht leden, wellicht afkomstig van universiteiten en adviesbureaus. We moeten die raad nog samenstellen.”
“Een grote zaak was de milieuvergunning van Tata Steel in IJmuiden, het vroegere Hoogovens. Milieuorganisaties en actiegroepen vonden de vergunning van de Provincie Noord-Holland te zwak. Het is niet moeilijk om een vergunning te vernietigen. Het is wel een uitdaging om in een zitting te ontdekken wat de situatie nu echt is, wat er wel kan en wat niet. Na een jaar is de provincie met een nieuwe vergunning gekomen, die behoorlijk was aangescherpt. Inmiddels ging het echter minder goed met Tata Steel, de staalproductie was voor een deel stilgelegd. Dan kom je in een moeilijk parket. Je wilt de provincie niet afvallen, maar hebt ook begrip voor de problemen van het bedrijf. Uiteindelijk is het op de zitting gelukt om in goed overleg te komen tot duidelijkheid: dit kan wel, dat niet, dat op termijn. Dat was de basis voor de uitspraak.”
Wordt het WGC een grote organisatie?
Wat voor onderzoek denkt u te gaan stimuleren? “Vanuit UNESCO-IHE is het idee aangedragen de veerkracht van een bevolking te gaan onderzoeken. Hoe reageert die bij een watersnoodramp zoals onlangs in Australië? Bij de ramp in 1953 zag je op de ene plaats initiatieven ontstaan, op de andere niet. Kun je die veerkracht bepalen? Kun je hem voorspellen? Kun je er bestuurlijk iets mee? Wat levert een vergelijking met New Orleans op, waar veel meer mensen aan de onderkant van de samenleving leven? Van dit soort aspecten weten we veel te weinig af. “
adviseer ik over de overgang naar de WABO. De wet die regelt dat je geen aparte bouw-, milieu-, kapvergunning, etc. meer hoeft aan te vragen, maar dat alles, behalve water, opgenomen wordt in een integrale omgevingsvergunning. Het lijkt een verbetering, maar dat moet nog blijken. Gemeenten moeten een grote slag maken. Als zij deze vergunning niet binnen de gestelde termijn afgeven, wordt hij automatisch verleend. Vraag is echter welke voorschriften opgenomen zijn in een automatisch verleende vergunning. Hoe ga je in beroepszaken met zo’n vergunning om?”
Hebt u een beeld van de vragen die uit het buitenland gaan komen? “Neen. We weten wat waterschappen en drinkwaterbedrijven in het buitenland doen. Van ingenieurs- en adviesbureaus weten we dat nauwelijks, die moeten veel meer contacten hebben. Maar er moeten vele vragen leven. Zelf weet ik vanuit mijn
“Vanuit ervaringen hier meedenken over vragen elders”
“Sinds 2010 ben ik met pensioen. In buitengewone dienst doe ik nog een aantal zittingen. Voor één dag per week
ervaring in Indonesië hoe anders de situatie in andere landen kan zijn. De gedachte dat je voor een publieke dienst persoonlijk geen geld vraagt, leeft daar helemaal niet. We noemen dat corruptie. Daar is het normaal dat je overal altijd mensen moet betalen, ook in de rechtspraak. Als Water Governance Centre moeten we dus zeer behoedzaam opereren. Je zult heel goed moeten weten hoe de samenleving elders in elkaar zit. Als er in Tasjkent een conflict is over de verdeling van rivierwater, denk je aan een convenant, maar werkt dat daar? Je kunt wel zeggen: richt maar overal waterschappen op, maar is daar een maatschappelijke inbedding voor? Willem-Alexander zei laatst dat goede sanitaire voorzieningen een positieve bijdrage leveren aan de positie van de vrouw in de samenleving. Aan dat aspect had ik nooit gedacht. Het is wel belangrijk. We zullen dus telkens weer de mensen met de juiste kennis en ervaring moeten zien te vinden. Een gevaar vormen snelle en gemakkelijke antwoorden, waar men uiteindelijk niets aan heeft. Geen pasklare oplossingen. Voordeel is dat Nederland een onafhankelijke positie heeft, politiek niet bedreigend is. En we hebben veel goede mensen.” Maarten Gast
H2O / 12 - 2011
9
Ecologisch herstel Overasseltse vennen Waterschap Rivierenland gaat de verdroogde natuur rond de Overasseltse vennen proberen te herstellen. Gekozen is onder meer voor een peilverhoging in het Wijchens ven, het stopzetten van de waterafvoer in het landgebouwgebied langs de A73 en uit de graslanden langs het Wijchens ven, en het omvormen van 70 hectare bos naar heide. De totstandkoming van een uitvoerbaar plan vergde de nodige tijd, omdat voldoende draagvlak bij betrokken partijen moest worden gecreëerd.
D
e Overasseltse vennen is een rivierduinengebied met vennen dat grenst aan het zuiden van Nijmegen. Het van oorsprong schaars begroeide gebied is door de jaren heen ontgonnen en voor bosbouw in gebruik genomen. Ook de directe omgeving is in de loop van de tijd intensiever ontwaterd. De natuur in het gebied, onderdeel van de ecologische hoofdstructuur, is daardoor verdroogd. De Provincie Gelderland heeft het gebied opgenomen in de TOP-lijst van verdroogde gebieden. Dat betekent dat de verdrogingsproblemen vóór 2014 opgelost moeten zijn. Waterschap Rivierenland kreeg opdracht om de planvorming te regisseren. De woningen en semi-agrarische bebouwing in het vennengebied maken de planvorming complex. Veel percelen worden als paardenweide gebruikt en rond het gebied liggen veel landbouwgronden. Het vennengebied wordt daarnaast intensief gebruikt door recreanten. Het herstellen van verdroogde natuur kan voor al deze partijen nadelige gevolgen hebben. Het waterschap had zich daarom ten doel gesteld een breed draagvlak voor het plan te realiseren in de streek. Om tot een breed gedragen plan te komen, werd een stuurgroep opgericht met daarin vertegenwoordigers van provincie, waterschap, gemeenten, recreatieschap, LTO en Staatsbosbeheer. De stuurgroep fungeerde tijdens de planvorming als sparringpartner voor het projectteam, dat werd bijgestaan door Arcadis en Witteveen+Bos. Deze bureaus stelden voor het gebied een gedetailleerd, niet-stationair grondwatermodel op. Hierin zijn de bestaande grondwaterstanden en -stijghoogte in beeld gebracht, evenals de grondwaterstroming. Bij bestrijding van verdroging moeten immers in het voorjaar lage grondwaterstanden zover worden verhoogd dat natte begroeiingstypen meer kans krijgen. De vraag is dan hoe hoog en in welke samenstelling het water in de wortelzone komt.
Uitgangspunten Voor een inschatting van de gewenste natuurtypen vormden de natuurdoelen uit het gebiedsplan ‘Natuur en Landschap’ van de provincie het uitgangspunt. De natuurtypen vragen om specifieke abiotische condities. Per natuurtype is een vertaling gemaakt naar de gewenste gemiddelde grondwaterstand in het voorjaar, de gemiddelde laagste grondwaterstand en de waterkwaliteit. Dit is gebeurd op basis van de gegevens in het
10
H2O / 12 - 2011
Alterra-bestand Synopsys, een onderdeel van het zogeheten Waternoodinstrumentarium. Duidelijk was dat het areaal vochtige heide en het areaal vochtige graslanden moeten worden vergroot. Door de vernattingsmaatregelen moet de grondwaterstand zo dicht mogelijk bij het optimum komen. Met het Waternoodinstrumentarium kan dan worden bepaald in hoeverre de gewenste natuurdoelen worden gehaald.
Maatregelenpakket Voordat de scenario’s werden opgesteld, zijn de gevolgen van de autonome ontwikkelingen in het waterbeheer bepaald. In dit geval het opzetten van het peil van de Maas en het Maaswaalkanaal met 30 centimeter. Daarna konden diverse maatregelen worden doorgerekend met het grondwatermodel en beoordeeld op de mate waarin de grondwaterstanden stijgen en natuurdoelen worden gehaald. De volgende maatregelen zijn gekozen: t peilverhoging in het Wijchens ven in het noorden van het gebied met 40 cm en het stopzetten van wateraanvoer (alleen nog
t
t
t
t
t t
t
gebiedseigen water in het ven waardoor de peilen in de zomer zakken); stopzetten van waterafvoer in het landbouwgebied langs de A73; stopzetten van waterafvoer uit graslandpercelen langs het Wijchens ven; bouwvoor verwijderen in het landbouwgebied langs de A73; verbreding van een watergang aan de noordwestzijde en plaatsing van bodemdrempels; omvormen van 70 hectare bos naar heide; dempen van de interne afwateringsmiddelen vanuit de vennen en het afplaggen van de bovengrond en opschonen van de vennen.
Hydrologische effecten De maatregelen die in het natuurgebied zelf worden getroffen, hebben een relatief groot effect, vooral het kappen van bomen. Het effect van maatregelen in de omgeving van het vennengebied is relatief beperkt, doordat het vennengebied een eigen grondwaterregime kent. Het positieve effect op de natuur komt tot uitdrukking in de mate waarin de gewenste
achtergrond
natuurdoelen worden gehaald. Op plekken met de doelstelling droge heide ontstaat een negatief effect: die plekken worden daarvoor te nat. Natte heide past hier beter. Vernatting moet ook daar positief worden gewaardeerd.
Schade door vernatting Ander uitgangspunt van het project was dat er geen schade door vernatting mag ontstaan bij woningen en op landbouwgronden. Maar ondanks een beperkte uitstraling naar de omgeving van het natuurgebied zijn toch negatieve effecten te verwachten. Een aantal agrariërs bezit cultuurgrond in het gebied en veel percelen waar burgers wonen, zijn in gebruik als paardenweide. Vernatting heeft invloed op de agrarische opbrengst; het effect daarvan is met het instrument Waternood berekend. Het grootste areaal met opbrengstreductie ligt op gronden die binnen de ecologische hoofdstructuur zijn aangewezen als nieuwe natuur en die in het maatregelenpakket zijn meegenomen als af te plaggen gronden. De overheid wil deze gronden aankopen. Overigens kan een agrariër ook zelf deze natuur realiseren door gebruik te maken van de subsidieregeling Natuurbeheer. Bij omwonenden is natschade te voorkomen door isolatiemaatregelen. In kelders en kruipruimtes van woningen kan immers grondwater binnendringen. Het waterschap maakt hierover afspraken met bewoners. Als ze desondanks toch schade ondervinden, kunnen ze een beroep doen op een compensatieregeling. Om natschade aan te tonen, is monitoring noodzakelijk. In het gebied zijn daarom peilbuizen geplaatst, die de grondwaterstanden continu registreren. Om tot een breed gedragen plan te komen zijn belangengroepen bij het planproces betrokken. Gemeenten en de LTO werden intensief betrokken bij de planvorming door hun
In het project ‘Herinrichting Peize’ op de grens tussen Drenthe en Groningen wordt verbetering van de landbouwstructuur gecombineerd met de versnelde aanleg van natuurgebieden en het verkleinen van de kans op overstromingen. De waterberging wordt gerealiseerd in een omvangrijk gebied op de grens van beide provincies: het gebied Eelder- en Peizemaden (herinrichting Peize) en het gebied rondom het Leekstermeer (landinrichting Roden-Norg). Bij de realisering van dit aaneengesloten natuur- en waterbergingsgebied zijn Waterschap Noorderzijlvest en de provincies Drenthe en Groningen betrokken. In 2005 is begonnen met de planvorming; de uitvoering van het project is in 2008 gestart en zal naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar worden afgerond. In het Peizerdeel wordt 1.700 hectare natuur en ecologische hoofdstructuur ingericht, in combinatie met waterberging. Verder wordt een verbindingszone van 44 hectare aangelegd en de structuur van 3.700 hectare landbouwgebied verbeterd. Uiteindelijk moet het resulteren in één groot waterrijk natuurgebied. Twee slenken in het veen, die de Drenthse beken verbinden met het Leekstermeer, vormen de hoofdaders van het gebied. Aan weerszijden zullen rietmoerassen ontstaan die worden omzoomd door bos en hooiland op de hoger gelegen delen.
deelname in de stuurgroep. Voor bewoners, boeren en recreanten waren er informatiebijeenkomsten. Het kappen van bomen lag vooral gevoelig bij bewoners en recreanten, terwijl agrariërs twijfels hadden over de voorspellingen van het grondwatermodel. Ook zijn nadien nog (keukentafel)gesprekken gevoerd met de agrariërs. Om aan de bezwaren tegemoet te komen, koos het waterschap voor het kappen van minder bos (70 ha) dan aanvankelijk was gepland en voor uitbreiding van het net van grondwaterpeilbuizen. Overigens bleek een groep bewoners niet vertegenwoordigd te zijn door de eerder geraadpleegde bewonersorganisaties, want in het najaar van 2009 ontstond onder deze bewoners alsnog weerstand tegen de plannen. Zij waren pas op de hoogte gebracht toen de planvorming al in de afrondende fase zat. Later heeft de projectleider van het waterschap nog met hen rond de tafel gezeten. Dat leide ertoe dat zij uiteindelijk konden instemmen met het plan.
Conclusie Er is een uitvoerbaar plan ontwikkeld voor herstel van de verdroogde natuur in het gebied van de Overasseltse vennen. Met een planvormingsperiode van vijf jaar een tijdrovend project. Dat heeft verschillende oorzaken. De effecten van peilverhoging van de Maas en het Maas-Waalkanaal en de effecten van de anti-verdrogingsmaatregelen moesten zorgvuldig in hun onderlinge samenhang worden beoordeeld. Het plan was gericht op natuurherstel, maar veel mensen zagen vooral de dreiging van natschade. De partijen in de stuurgroep wilden wisselgeld in de vorm van een kavelruilproject en volledige boscompensatie. Dit vergde extra tijd. Projecten voor verdrogingsbestrijding kunnen alleen rekenen op voldoende draagvlak als eventuele schade wordt gecompenseerd. Dat vraagt om een integrale aanpak, met oog voor de wensen van de betrokken partijen. Als deze al vroeg in het planvormingsproces worden onderkend, kan dat vertraging voorkomen.
H2O / 12 - 2011
11
Vivace: waterkracht uit langzaam stromend water Zelfs in een laaggelegen deltagebied als Nederland - met weinig hoogteverschillen - kan waterkracht een rendabele bron van duurzame energie zijn. Ingenieursbureau Tauw voerde samen met Waterschap Velt en Vecht, de Provincie Overijssel en STOWA een onderzoek uit naar de technische, economische en maatschappelijke haalbaarheid van het Vivace-systeem in Nederland, in het bijzonder in Overijssel. Vivace staat voor Vortex Induced Vibration for Aquatic Clean Energy. Het is een systeem voor energieopwekking uit waterkracht dat geschikt is voor relatief lage stroomsnelheden.
I
n Nederland kan Vivace worden toegepast in getijdenstroomgebieden, rivieren en bij stuwen en spuisluizen. De energiepotentie van getijdenstromen en gestuwde locaties is het grootst. Voor beide wordt het maatschappelijk winbaar energiepotentieel geschat op het equivalent van het energieverbruik van 250.000 huishoudens. Toepassing in vrije stroming in rivieren en beken resulteert in een winbaar energiepotentieel voor 85.000 huishoudens. Vivace bestaat uit horizontale cilinders die op en neer bewegen onder invloed van de turbulentie in een waterstroom. De turbulentie ontstaat doordat water om de cilinder heenstroomt. De kracht van de beweging is zo groot dat de kinetische energie kan worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit. De techniek is toepasbaar op verschillende schaalgroottes en diverse locaties in Nederland. Aandachtspunten zijn de inpassing in het landschap en de ligging van scheepvaartroutes. Ten opzichte van conventionele waterkrachtturbines onderscheidt Vivace zich doordat het een visvriendelijk systeem is. Dit komt door de afgeronde onderdelen van het systeem en de ruimte voor vissen om het systeem te passeren. Vivace is speciaal
Overzichtskaart met mogelijke toepassingsgebieden van Vivace.
Het ontwerp voor de stuw De Haandrik (als bypass).
geschikt voor energieopwekking bij lage stroomsnelheden, tussen een halve en twee meter per seconde. Conventionele turbines voor vrije stroming vereisen meestal een stroomsnelheid van minimaal twee meter per seconde. Het potentiële toepassingsgebied van Vivace omvat dus ook laaggelegen landen met langzaam stromend water, zoals Nederland.
Toepassingen Het gebruik van getijdenstroom voor energieopwekking vormt wereldwijd een enorm en nog weinig benut potentieel. Bij het opwekken van getijdenenergie heeft Vivace het voordeel dat het systeem zonder aanpassing van de constructie evenveel vermogen genereert bij vloed als bij eb. Mogelijke locaties voor Vivace in getijdengebieden zijn de Westerschelde en Oosterschelde, het waddengebied en de Noordzeekust. Bij kunstwerken, vooral spuisluizen, wordt een deel van de tijd water onder vrij verval afgelaten naar de grote rivieren en de Noordzee. De stroomsnelheden zijn hier
12
H2O / 12 - 2011
achtergrond
Testopstelling Vivace in St. Clair (VS), juli 2010.
bijna altijd hoger dan in watergangen. Met Vivace kan een deel van de energie die verloren gaat bij het spuien, worden omgezet in elektriciteit. Een andere mogelijkheid is energieopwekking bij de kunstwerken in Flevoland, waar grote hoeveelheden water worden ingelaten vanuit het IJsselmeer. Ook de sluizen bij IJmuiden, de Crèvecoeursluizen in de Oude Dieze (Den Bosch) en het Lauwersmeer vormen potentiële locaties voor energieopwekking uit waterkracht. De vrij afstromende gebieden liggen in Nederland doorgaans één meter boven NAP. Hier hebben de rivieren en waterlopen naar verwachting een relatief hoge stroomsnelheid, meer dan een halve meter per seconde. Bovendien bevinden zich in deze gebieden stuwen. Daar kan het Vivacesysteem worden geplaatst in een bypass om de stuw heen. Andere mogelijke opstellingen in de vrije stroming zijn in de nevengeulen van bijvoorbeeld de IJssel of in kribben, in combinatie met kribverlaging in het kader van het programma ‘Ruimte voor de Rivier’.
Overijsselse Vecht Het plaatsen van Vivace als bypass is uitgewerkt voor de stuw De Haandrik in de Overijsselse Vecht. Het ontwerp gaat uit van een 20 meter lange goot met 100 cilindrische elementen op de plaats van de huidige waterkrachtcentrale. Op deze locatie kan gemiddeld 280.000 kWh per jaar worden opgewekt, vergelijkbaar met het energieverbruik van circa 80 huishoudens. De investeringskosten zijn geraamd op 820.000 euro. Professor Michael Bernitsas van de universiteit van Michigan, die op 23 juni naar Nederland komt, heeft vanaf het begin leiding gegeven aan het onderzoek naar de toepassing en optimalisatie van Vivace. De resultaten van de testopstelling in St. Clair River in 2010 waren veelbelovend: het systeem levert een rendement van 50 procent van de potentieel beschikbare kinetische energie.
vergelijkbare proefopstelling in Nederland. Geïnteresseerde overheden en investeerders kunnen zich melden bij het ingenieursbureau. Daarnaast gaat Tauw de mogelijkheden van Vivace in kaart brengen in de rest van Europa, waar de potentie van het systeem veel groter is dan in Nederland. Zo is het Europese potentieel voor energieopwekking uit alleen getijdenstromen al geschat op een technisch realiseerbaar vermogen van 12,5 GW. Anne Bosma, Gerard Pragt en Rada Sukkar (Tauw)
In navolging van de aanstaande tweede praktijktest in de Verenigde Staten werkt Tauw momenteel aan het opzetten van een
H2O / 12 - 2011
13
Slibvangsysteem kan baggeren overbodig maken Om watergangen op diepte en de waterkwaliteit op voldoende peil te houden, moet het ontstane slib geregeld worden verwijderd. Tot nu toe gebeurt dat vrijwel altijd door met een zekere regelmaat de watergangen uit te baggeren. Dit verstoort echter het bodem- en waterleven en zorgt door het bijkomende vrachtverkeer voor extra uitstoot van kooldioxide en fijn stof. Vaak zijn ook (tijdelijke) opslagdepots nodig. Verschillende partijen ontwikkelden samen een systeem dat baggeren overbodig kan maken: de Mudtrap. Die wordt in een watergang geplaatst om continu slib af te vangen. De opstelling met lamellen zorgt voor een vertraagde stroomsnelheid, waardoor de vaste deeltjes naar beneden zakken en worden afgevangen.
V
olgens de rijksoverheid zijn de doelstellingen voor waterkwaliteit in 2009 nu nog bijna nergens gehaald. Bij ongeveer de helft van alle rivieren, meren en sloten zijn de stikstof- en fosfaatgehalten te hoog. Deze onbalans kan (mede) worden veroorzaakt door het niet tijdig verwijderen van het ontstane slib. Grote hoeveelheden fosfaat leiden tot buitensporige algengroei en dat zorgt weer voor sterke schommelingen in zuurstofconcentraties, vissterfte en rottingsprocessen. Door het inzetten van de Mudtrap kunnen de kosten van waterbeheer enigszins in de hand worden gehouden én blijft het watersysteem zowel kwalitatief als kwantitatief in de gewenste toestand. Ecologisch water(bodem)beheer is dus mogelijk. De Mudtrap vangt continu kleine hoeveelheden slib af zónder de nadelen van periodiek baggeren. Voordeel is bovendien dat het afgevangen slib schoner is, omdat verontreinigingen geen kans hebben gekregen zich aan het slib te hechten.
Continu afvangen De Mudtrap is ontwikkeld door Van den Heuvel Werkendam (aannemingsbedrijf voor de grond-, weg- en waterbouw), Mulder Consultancy (civiel- en milieutechnisch advies), Adviesbureau Hensen (aquatisch advies) en Arcadis. De installatie bestaat uit verschillende opvangbakken en een pomp die dagelijks een hoeveelheid slib in wording afvangen. Zand en kiezel worden in de eerste bak opgevangen. De tweede bak vangt de kleinere deeltjes af en in de derde bak wordt het zogeheten
sapropelium afgevangen: organische deeltjes die in het water zweven en een slikachtige afzetting vormen. Deze deeltjes worden afgevangen vóórdat zij zich vastzetten op de bodem. Boven het derde deel zorgen lamellen voor een vertraging van de stroom, zodat de organische deeltjes naar beneden worden gestuwd. Na uitgebreid literatuuronderzoek werd een eerste prototype als semimobiele zuigmond in Rotterdam uitgetest. Deze had een uitstekende werking, maar bleek te arbeidsintensief. Een hoge inzet aan manuren stond tegenover weinig kubieke meters slibopbrengst per uur. Bovendien ging het niet om een continu proces. Een eerste stationaire prototype in Capelle aan den IJssel werd geplaatst over de hele breedte van een watergang. Het afgevangen slib werd met behulp van een pomp naar de kant verplaatst. Deze pomp heeft enkele weken doorlopend gedraaid. Er waren allerlei praktische problemen, zoals zwerfvuil, de vormgeving van de pompen, verstoppingen en riooloverstorten. Na de opgedane ervaring werd een verbeterde opstelling in Rotterdam geplaatst. Schotten bij de toevoer moesten ervoor zorgen dat alle water via de Mudtrap stroomde. Bladafval leidde nog wel tot verstoppingen. En de stroomrichting bleek niet eenduidig. De onderzoekers kwamen bij de Rotterdamopstelling tot de conclusie dat ze behoefte hadden aan een proefopstelling waarin ze
De plaatsing van een Mudtrap.
zelf de condities konden beïnvloeden. Die staat inmiddels in Werkendam bij Van den Heuvel. De waterbak is gemaakt van polyetheen met een hoge dichtheid, dat veel sterker is en bovendien milieuvriendelijker dan het eerder gebruikte polyvinylchloride. Volgens adviseur en mede-ontwikkelaar van de Mudtrap is het apparaat vooral interessant in stedelijke gebieden, omdat baggeren daar de meeste overlast geeft. Daarnaast verwacht hij dat met de Mudtrap afgevangen bagger schoner is en daardoor beter herbruikbaar. De bagger uit de Mudtrap is bruikbaar op land in de directe omgeving. Een voorbeeld van het benutten van de afgevangen bagger is Topsurf: een product dat wordt onwikkeld voor de compensatie van bodemdaling in veenweidegebieden.
Afb. 1: Schematisch overzicht van de Mudtrap.
Voor de Mudtrap is vorig jaar octrooi verleend. Om voor elk watersysteem de haalbaarheid en effectiviteit van de Mudtrap(s) te kunnen bepalen, is een simulatiemodel ontwikkeld. Wat prijs betreft kan de Mudtrap concurreren met traditioneel baggeren. De kosten voor plaatsen en onderhoud van de Mudtrap hangen echter af van de breedte van de watergang: hoe breder het water, des te voordeliger. Daarbij borgt de Mudtrap beter de hydraulische doorgang over langere tijd. Naast de waterkwaliteitsvoordelen als vermindering van algen is er dus ook duidelijk een voordeel vanuit bedrijfszekerheid voor waterschappen.”
14
H2O / 12 - 2011
achtergrond Slibvangst naar categorie bij traditioneel baggeren en (ingeschat) met de Mudtrap, bij 100 kilometer watergang in stedelijk gebied (in kiloton).
traditioneel baggeren
Mudtrap
klasse 1
4,1
9,7
klasse 2
6,9
2,8
klasse 3 en 4
2,8
1,4
Toekomst De betrokken partijen willen de Mudtrap de komende jaren op de markt brengen. In combinatie met zonnecellen en/of een windturbine kan de installatie zelfvoorzienend worden. De ontwikkelaars zoeken nog een gemeente of waterschap, waarvoor zij een deel van het waterbeheer kunnen uitvoeren. Hensen: “We zijn ervan overtuigd dat ecologisch duurzaam water(bodem)beheer wel degelijk samengaat met
kostenbesparing en minder overlast door baggerverkeer.” Esther Goddijn. Dit project is uitgevoerd met subsidie van Agentschap NL, dat de ontwikkeling en toepassing stimuleert van innovatieve processen, producten en diensten met een milieuvoordeel. Voor meer informatie: www.agentschapnl.nl/ milieutechnologie of (088) 602 26 84.
Retentiegebied met eigen huisstijl Het Kristalbad, een retentiegebied tussen Hengelo en Enschede en Driene en Twekkelo, staat al vele jaren in de belangstelling van verschillende partijen. Vraagstukken als regelmatig een te grote waterafvoer van Enschede naar Hengelo, een sterke versnippering van het gebied en de behoefte aan meer recreatie en het moeten voldoen aan beleidsopgaven, maakten de aanpak van Kristalbad complex. Maar inmiddels loopt de uitvoering.
W
aterschap Regge en Dinkel is samen met de Landinrichtingscommissie Enschede-Noord verantwoordelijk voor Kristalbad. De vergroting van het retentiegebied is ruim 20 jaar een discussiepunt geweest. Een groot probleem is dat in beide stadskernen onvoldoende ruimte is om de afvoer van water op verhard oppervlak te bergen. Berging moet vlak bij de steden plaatsvinden. Daarnaast is er tussen Enschede en Hengelo een behoorlijk hoogteverschil. Bij hevige regenval loopt het water te snel naar Hengelo. Deze pieken worden opgevangen in het Twentekanaal en in de Hengelose beken, maar dat is ongewenst. Om in Hengelo de voeten droog te houden, moet het water vanuit Enschede tijdelijk kunnen worden opgevangen. Na vergroting van Kristalbad is het retentiegebied straks 40 hectare groot en kan het 187.000 kubieke meter water tijdelijk bergen. Dit betekent dat het gebied een omvang heeft van zo’n 80 voetbalvelden.
Het waterschap is inmiddels in flink tempo bezig met de uitvoering van het gebied tussen het Twentekanaal en de spoorlijn AlmeloEnschede. Naar verwachting is dit gedeelte in september ingericht. De provincie onderhandelt over de grondaankoop van de percelen die in particulier eigendom zijn, in totaal zo’n 13 hectare. Gelet op het grote belang van de waterberging hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel besloten de gronden in het uiterste geval te onteigenen.
Streepjescode De betrokken partijen wilden een stevige en duidelijke landschappelijke structuur aanbrengen, maar wel één met respect voor de elementen die aanwezig waren, zoals een oude markegrens. Vanuit die gedachte is het concept van de streepjescode ontstaan waarmee het gebied een duidelijke identiteit, een eigen huisstijl gegeven wordt. De streepjes krijgen invulling door een afwisseling van bosstroken, riet en open water en droge en natte gebieden. Hiermee
wordt ook letterlijk vorm gegeven aan de ecologische verbindingszone TwekkeloDrienerlo, waarvan het Kristalbad onderdeel uitmaakt. Het concept van streepjes is ook doorgevoerd op het niveau van banken, borden, vlonderpaden en de twee uitzichttorens. Voor dit meubilair is een beeldtaal ontwikkeld die is geïnspireerd op de peillat.
In het retentiegebied Kristalbad wordt ten behoeve van ecologisering van het effluent van de rioolwaterzuivering Enschede een watersysteem naar Zweeds model aangelegd. Het is voor het eerst dat Waterschap Regge en Dinkel dit systeem toepast. Deze ‘waterharmonica’ is door de universiteit van Halmstad (Zweden) ontwikkeld. Door een ingenieus biologisch in- en doorstroomsysteem wordt het water weer biologisch actief gemaakt. Het Kristalbad is daarvoor opgedeeld in een drietal compartimenten. Gedurende vier uur worden de compartimenten in het moerasgebied om beurten gevuld, waarna elk compartiment acht uur de tijd heeft om leeg te lopen en op te drogen. Tijdens verblijf en leeglopen van deze compartimenten wordt het water gefilterd door de dichte vegetatie en begint het proces van ecologisering van het levenloze effluent. Tijdens droogval wordt de bodem voorzien van extra zuurstof waardoor de waterbodem zijn zuiverende werking kan blijven doen: het afbreken en omzetten van organisch materiaal en onder andere nutiënten. Verderop in het systeem wordt het water verdeeld over enkele grotere compartimenten met water en riet. Hier verblijft het water een aanzienlijke tijd. Het riet is het ideale substraat voor bepaalde bacteriën die de waterkwaliteit verder verbeteren. Mede onder invloed van licht/UV-straling worden (deels) ook complexere stoffen en ziektekiemen verwijderd, waardoor ook de microbiologische kwaliteit van het water verder verbetert. Tevens wordt een afname van de karakteristieke effluentgeur verwacht.
H2O / 12 - 2011
15
opinie Geld als water verdienen? Water is onlangs terecht door het kabinet als één van de negen topsectoren gedefinieerd. Met het oog op de opwarming van de aarde staat Nederland immers aan de vooravond van flinke investeringen om het land duurzaam te beschermen tegen overstromingen en de zoetwatervoorziening veilig te stellen. Dit vraagt om creatieve en innovatieve oplossingen. Deze bieden ook mogelijkheden om de positie van Nederland in de wereld op watergebied te versterken. Aldus Frank Heemskerk (voormalig staatssecretaris van Economische Zaken) en Stefan Nijwening (Royal Haskoning).
D
e watersector heeft de wind in de zeilen, maar er kan altijd een schepje bovenop. Want dat is goed voor onze export en binnenlandse werkgelegenheid.
Wat moet er nog gebeuren?
Buitenlandse overheden zoeken ons op
Het Topteam Water onder leiding van Koos van Oord brengt momenteel in kaart wat daar allemaal voor nodig is. Maar ook wat er in Nederland nog moet gebeuren. Er wordt weliswaar hard gewerkt aan het Deltaprogramma, maar de huidige gereserveerde middelen zijn onvoldoende om alle maatregelen te kunnen nemen om ons duurzaam te blijven beschermen tegen overstromingen. En ook de schaarse ruimte in Nederland vraagt om nieuwe, creatieve oplossingen die water, wonen, werken, natuur en recreatie duurzaam weten te verbinden.
Er zijn mogelijkheden om vervolgens in het buitenland meer geld te verdienen met water. De Nederlandse delta-aanpak lijkt wereldwijd aan te slaan. Het deltarapport van de Commissie Veerman (2009) is op zichzelf al een exportproduct geworden. Overheden uit de hele wereld zoeken ons op om te leren hoe we met dat plan de klimaatverandering te lijf gaan en om daarvan te kunnen leren. En soms om zelf ook zo’n deltaplan te schrijven. In Vietnam gaan Nederlandse experts meehelpen aan een dergelijk plan voor de Mekongdelta, die geplaagd wordt door overstromingen.
De initiatieven van minister Melanie Schultz van Haegen en deltacommissaris Wim Kuijken om de mogelijkheden voor private financiering en meer publiek-private samenwerking in de watersector te vergroten, zijn dan ook een belangrijke stap in de goede richting. Daarin zal ook het bedrijfsleven een actieve rol moeten spelen. Ingenieursbureaus, investeerders, bouwers en aannemers zullen samen met overheden en kennisinstellingen op zoek moeten gaan naar nieuwe publiek-private samenwerkingsverbanden.
Ingenieursbureaus spelen hierin een belangrijke rol. Niet alleen om bij te dragen aan het ontwikkelen en opstellen van die plannen, maar ook in het signaleren van mogelijkheden voor nauwere samenwerking en het vertalen daarvan in nieuwe orders, bijvoorbeeld voor de Nederlandse waterbouwers en drinkwaterbedrijven. Deze laatste zouden ook meer mogelijkheden moeten krijgen om internationaal te mogen ondernemen. Nu wordt dat wettelijk nog zeer beperkt. Het bedrijfsleven moet elkaar dan ook meer de bal toespelen, in een team waarin de kennisinstellingen en overheden ook een belangrijke rol spelen.
Initiatieven door een exportbril bekijken Want ook in de rest van de wereld is men op zoek naar zulke arrangementen. Buitenlandse overheden kampen immers eveneens met geldtekort. Tegelijkertijd zien ook zij steeds meer in dat klimaatadaptatie wel eens handen vol geld zou kunnen gaan kosten. Daarmee worden nieuwe, innovatieve oplossingen die met publiek-private financiering in Nederland tot stand komen, tevens een nieuw exportproduct. Wij vragen de Nederlandse overheden dan ook initiatieven in deze richting tevens door een exportbril te bekijken. De overheid zou de watersector verder kunnen stimuleren door bij aanbesteding niet alleen te kijken naar prijs (de goedkoopste aanbieder), maar kwaliteit en duurzaamheid zwaarder mee te laten wegen. Voldoende instroom van nieuwe (ook buitenlandse) studenten in het (hoger) technisch onderwijs blijft eveneens van groot belang. Techniek houdt de toekomst maar mag - om jongeren te blijven trekken - wel wat hipper worden, anders missen we de
16
boot. Dat is een opgave voor bedrijven, onderwijsinstellingen en overheden samen, bijvoorbeeld in de onderwijsprogramma’s Jet-Net en het Platform Beta Techniek.
H2O / 12 - 2011
Het is aan de sector zelf Het Topteam Water heeft veel concrete ideeën in ontvangst mogen nemen. Maar na hun rapportage is het volgens ons vooral aan het bedrijfsleven om te bezien hoe overheden, kennisinstellingen en bedrijven samen efficiënter en vooral effectiever tot elkaar weten te komen en daadkrachtiger initiatieven ter hand kunnen nemen. Het TopTeam Water heeft een hernieuwde, inspirerende toon gezet en de sector nieuwe energie gegeven. Het is nu aan de sector om meer geld met water te verdienen en onze kennis verder te vermarkten. Frank Heemskerk (lid Raad van Bestuur van Royal Haskoning en voormalig staatssecretaris van Economische Zaken) Stefan Nijwening (senior wateradviseur bij Royal Haskoning)
Korting voor bezoekerscentrum NAP Onlangs is het educatieve bezoekerscentrum bij het monument voor het Normaal Amsterdams Peil (NAP) geopend. Je kunt er daadwerkelijk het NAP nulpunt zien en zelfs je hand op leggen. Het bezoekerscentrum heeft onder meer een tentoonstelling die allerlei wetenswaardigheden over het NAP vertelt. Lezers van H2O kunnen 25 procent korting krijgen op de entree van het bezoekerscentrum. Het NAP is in Europa dé maateenheid voor hoogte. De eenheid is nodig voor één van de kerntaken van de waterschappen, namelijk om grip te krijgen en te houden op het peil van alle ‘soorten’ water: op zoet en zout oppervlaktewater, maar ook op het hemel- en grondwater. In de tentoonstelling komen namen voor van bekende historische figuren, zoals Christiaan Huygens en ingenieur Lely, die zich naast allerlei andere zaken met het (N)AP hebben beziggehouden. Ook zijn veel historische voorwerpen te zien, zoals de flesjeswaterpas die in de 17e en 18e eeuw gebruikt werd voor hoogtemetingen en het waterpasinstrument van J.H. Onderdewijngaart Cansius eind 18e en begin 19e eeuw, dat werd gebruikt door Generaal Krayenhoff. Hij verspreidde het (N)AP over grote delen van Nederland en bouwde de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Door waterschappen zijn onder meer peilschalen beschikbaar gesteld. Voor schoolklassen, die gratis toegang hebben, zijn educatieve programma’s ontwikkeld in samenwerking met het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. Het Bezoekerscentrum voor het NAP bevindt zich in de passage van het stadhuis in Amsterdam aan de Amstel 1.
✁ Kortingsbon voor NAP-Bezoekerscentrum Ontdek het NAP - het nulpunt voor hoogte van Europa! Reguliere entreeprijs: 4 euro p.p. (kinderen tot 12 jaar gratis). Op vertoon van deze kortingsbon (of kopie) ontvangen lezers van H2O in 2011 25% korting voor maximaal 4 personen. Niet geldig in combinatie met andere akties. code: PLU 8138
informatie Waterschappen gaan samenwerken bij Arbo-scholing De waterschappen gaan nauw samenwerken op het gebied van de Arbo-scholing van hun personeel. Daartoe is besloten om de scholing gestructureerder en efficiënter te laten verlopen. Dit is mogelijk geworden, omdat de sector sinds 1 juli 2009 over een eigen Arbo-catalogus beschikt. Het besluit tot samenwerking past in de geest van ‘Storm’: het actieprogramma waarmee de waterschappen een bijdrage willen leveren aan het op een zo verantwoord mogelijke manier realiseren van de bezuinigingen die op stapel staan. Voor het scholingsprogramma is samenwerking gezocht met Wateropleidingen: het opleidingsinstituut voor de watersector. In totaal staan 14 titels op het programma, waarvan er inmiddels twee als pilot met succes zijn doorlopen. Wateropleidingen investeert zelf voor eigen risico in de plannen.
T
ot voor kort konden de Nederlandse waterschappen voor de verplichte Arbo-trainingen uitsluitend terecht bij andere, gespecialiseerde opleidingsorganisaties waar ook niet-waterschappers hun veiligheidsdiploma’s halen. “Maar kort na het tot stand komen van de eigen, sectorspecifieke Arbo-catalogus is Wateropleidingen door een aantal waterschappen benaderd met de vraag of we specifiek voor de watersector een aparte, waterschapsspecifieke Arbo-scholing zouden kunnen organiseren,” aldus programmamanager Edwin de Buijzer. Christian Boxman, beleidsadviseur P&O bij Waterschap Veluwe, is betrokken geweest bij de oprichting van het A&O-fonds voor de Unie van Waterschappen en de daaruit voortvloeiende Arbo-catalogus voor de waterschapssector. “Vanuit mijn functie bij Waterschap Veluwe was ik bekend met de lokale problemen bij waterschappen in het goed en tijdig verzorgen van Arbo-scholing. Door de totstandkoming van de Arbocatalogus, waarin voor het eerst landelijke normen zijn opgenomen voor de arbeidsomstandigheden binnen de waterschapssector, en het feit dat de waterschappen daar gezamenlijk aan hebben gewerkt, leek het slim ook de Arbo-scholing gezamenlijk te gaan organiseren.” Hij legde zijn idee voor aan het platform Hoofden P&O Midden-Nederland. De voorzitter hiervan en hoofd P&O bij Waterschap Rivierenland, Dietmar Verbeek: “Door het entameren en bundelen van samenwerkingsvormen tussen de waterschappen komen we tot een efficiënter en effectiever werkende waterschapssector. Vooral P&O kan op dat gebied een katalyserende rol spelen. Daarom hebben we vervolgens het initiatief genomen dit voorstel op landelijk niveau bij collega’s onder de aandacht te brengen.”
Inventarisatie Christian Boxman werkte het idee vervolgens met enkele andere waterschappen in grote lijnen uit. Om na te gaan in hoeverre het voorstel uitvoerbaar was, werd onder de 26 waterschappen een inventarisatie gehouden. Daaruit bleek dat op dat moment ruim driekwart de intentie tot samenwerking onderschreef. Voor Dietmar Verbeek was dat een duidelijk signaal om door te zetten. “Inmiddels wisten we welke wensen onder de waterschappen leefden ten aanzien van
de Arbo-titels die voor scholing in aanmerking kwamen en werd het tijd om het ook operationeel te krijgen.” Omdat de waterschappen al veel langer gebruik maken van de andere scholingsmogelijkheden die Wateropleidingen biedt, lag het voor de hand de stichting daarvoor te benaderen. Agnes Maenhout: “Zo’n tien jaar geleden hadden we er al voor gekozen geen Arbo-scholing voor de waterschapssector te beginnen. Enerzijds omdat de sector nog niet over een eigen Arbo-catalogus beschikte en anderzijds omdat er genoeg andere organisaties bestonden die in Arbo-scholing gespecialiseerd zijn. Maar deze keer sloot het verzoek van de waterschappen zo goed bij onze activiteiten aan dat we direct met ze om tafel zijn gaan zitten om het idee verder uit te gaan werken.” Het resultaat is dat Wateropleidingen voor eigen risico investeert in het opzetten van de Arbo-scholing met ‘waterschapsidentiteit’. Maenhout: “Daarmee gaan wij een bijzondere uitdaging aan en zullen we ook waar moeten maken wat we beloven. Per slot van rekening zijn en blijven de individuele waterschappen autonoom in de keuze welke opleidingsorganisatie zij inzetten voor de Arbo-scholing van hun personeel.” Maar de directeur van Wateropleidingen is daar zelf optimistisch over. “In feite is er voor beide partijen sprake van een win-winsituatie. De waterschappen kennen de werkwijze van ons instituut uit de andere cursussen die we geven en we zijn in staat de Arbo-opleidingen zodanig van een ‘waterschapssaus’ te voorzien dat veel beter op de specifieke arbeidsomstandigheden bij de waterschappen kan worden ingespeeld. Dat doen we onder meer door naast de gespecialiseerde Arbo-docenten die we inhuren ook Arbo-deskundigen uit de waterschapssector binnen te halen en te trainen om cursussen te geven. Daarnaast ontzorgen we de waterschappen en kunnen zij op een veel efficiëntere manier aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. Voor ons is het business as usual want we maken de programma’s en we zorgen dat de groepen vol raken zodat zoveel mogelijk rendement ontstaat.” Dietmar Verbeek: “We kennen de kwaliteiten van Wateropleidingen; anders zouden we er ook niet aan beginnen. We zijn ervan
Onderhoud aan het influentgemaal van de rwzi Apeldoorn (foto: Benno Wonink).
overtuigd een specifiek waterschapsproduct voorgeschoteld te krijgen waaraan wij mede vorm en inhoud kunnen blijven geven.” Dat bevestigt Agnes Maenhout: “Wateropleidingen werkt voortdurend met de sector aan verbetering en actualisatie van de cursussen. Door de Arbo-scholing planmatig structureel te evalueren en mogelijk te verbeteren, ondersteunen we de waterschapssector bij het verkrijgen van een goede, actuele en op de situatie toegesneden Arbo-scholing.”
Fasegewijze invoering Voor de komende drie jaar staan 14 titels op het lesprogramma, waarvan inmiddels twee met succes als pilot bij twee verschillende waterschappen zijn doorlopen. Intussen wordt gewerkt aan de inhoud van de resterende titels die de komende drie jaar fasegewijs afgerond worden. Naar schatting zullen in totaal zo’n 1.700 cursisten per jaar het nieuwe scholingsprogramma van Wateropleidingen gaan volgen. Olav Lammers (Blauwgoud)
H2O / 12 - 2011
17
Water spiegel
Nieuwskatern van Vewin nummer 5, juni 2011
‘Belasting op grondwater en leidingwater afschaffen’ Staatssecretaris Frans Weekers van Financiën heeft onlangs de Fiscale Agenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Doel van deze agenda is een eenvoudiger, solider en fraudebestendiger fiscaal stelsel. Afschaffing van de grondwaterbelasting en de belasting op leidingwater zijn twee opties die de staatssecretaris heeft aangegeven. Vewin pleit al jaren voor verlaging van de belastingsdruk op drinkwater en is voorstander van het voorstel van de staatssecretaris. Tevens is Vewin het eens met het voorstel van de staatssecretaris om de afvalstoffenbelasting af te schaffen.
D
18
e belastingdruk op de eerste levensbehoefte drinkwater is buitenproportioneel hoog. 25 procent van de drinkwaterprijs bestaat gemiddeld uit belastingen: belasting op leidingwater, provinciale grondwaterbelasting, grondwaterbelasting die het Rijk heft, precario op drinkwaterleidingen en BTW. In gebieden waar grondwater de bron is voor drinkwater is de belastingdruk zelfs nog hoger. Vewin pleit voor verlaging van de belastingdruk en stemt daarom in met de optie om zowel de grondwaterbelasting die het Rijk heft als de belasting op leidingwater af te schaffen. Dat leidt tot de gewenste belastingdrukverlaging en tot de door het kabinet gehanteerde uitgangspunten van eenvoud en transparantie.
Ander argument om zowel grondwaterbelasting als belasting op leidingwater af te schaffen is de administratieve rompslomp die gepaard gaat met deze heffingen. De administratieve lasten en uitvoeringskosten van de belasting op leidingwater zijn hoog omdat deze heffing is gebaseerd op de maatstaf ‘onroerende zaak’ en niet op het drinkwaterverbruik. Bij grondwaterbelasting zijn de administratieve lasten eveneens fors als gevolg van de omvang en de frequentie van de rapportageverplichtingen.
Grondwaterbelasting als fiscaal instrument heeft zijn functie verloren. Vewin deelt de conclusie van het kabinet dat deze belasting allang geen milieudoelen meer dient. Het gebruik van drinkwater wordt door de lage prijselasticiteit nauwelijks beïnvloed door de prijs. Daardoor hebben belastingen op water geen enkel effect op het waterge-
Afschaffing van de grondwaterbelasting leidt voor de drinkwaterbedrijven bovendien tot gelijke behandeling ten opzichte van agrariërs. Deze zijn immers voor de beregening en bevloeiing van hun akkers al sinds 2006 vrijgesteld van grondwaterbelasting. Ter financiering van het vervallen van de grondwaterbelasting en belas-
H2O / 12 - 2011
bruik en dus evenmin een milieueffect. Anderzijds draagt afschaffing van deze belasting wel bij aan een eenvoudiger en transparanter fiscaal stelsel.
ting op leidingwater vindt Vewin een verhoging van het lage BTW-tarief van 6 naar 8 procent – zoals de staatssecretaris voorstelt – verdedigbaar. Wel benadrukt Vewin dat voor een eerste levensbehoefte als drinkwater altijd het lage BTW-tarief hoort te gelden. Vewin stemt in met de door de staatssecretaris voorgestelde afschaffing van de afvalstoffenbelasting. Deze heffing werkt namelijk averechts voor afvalstoffen die al in het milieu aanwezig zijn en niet recyclebaar of verbrandbaar zijn, zoals asbestcement waterleidingen. De hoge kosten voor het storten van dit materiaal belemmert verwijdering ervan uit het milieu. Daarom pleit Vewin voor afschaffing dan wel vrijstelling van deze belasting, omdat verwijdering van gevaarlijke materialen uit het milieu gestimuleerd moet worden. Daarbij is de drinkwatersector bereid haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. Meer informatie via Hendrik Jan IJsinga:
[email protected].
‘Schoon drinkwater cruciaal voor ontwikkeling en zelfredzaamheid’ Vewin steunt focus op water in Nederlands ontwikkelingsbeleid Het kabinet heeft in maart de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking naar de Tweede Kamer gestuurd. De brief bevat speerpunten van het kabinetsbeleid en landen waarmee Nederland een samenwerkingsrelatie nastreeft. Het kabinet streeft naar een reductie van het aantal partnerlanden (van 33 naar 15) en meer focus op de beleidsthema’s waar Nederland toegevoegde waarde kan bieden. Water is één van de thema’s die prioriteit krijgt. Vewin steunt deze inzet, want water is de basis voor sociale en economische ontwikkeling. Nederlandse drinkwaterbedrijven kunnen daaraan bijdragen, bijvoorbeeld via Water Operator Partnerships. Verbetering van de watervoorziening vraagt om structurele financiering via multilaterale fondsen, met een actieve rol van ambassades.
B
eschikbaarheid van schoon en veilig drinkwater is van cruciaal belang voor de ontwikkeling en zelfredzaamheid van de bevolking in ontwikkelingslanden. Het leidt tot verbetering van de volksgezondheid en hygiëne, tot sociale en economische ontwikkeling, scholing en emancipatie. Inzetten op schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen is dan ook de meest efficiënte manier voor het bereiken van Nederlandse ontwikkelingsdoelen en de millenniumdoelen van de Verenigde Naties.
kennis en ervaring met collega-waterbedrijven in ontwikkelingslanden in zogenoemde Water Operator Partnerships (WOP’s). Ook helpen ze de lokale waterbedrijven bij het terugdringen van lekverliezen en van de hoeveelheid non revenue water en assisteren ze bij het verwezenlijken van een gezonde, duurzame bedrijfsvoering.
Goede reputatie
WOP’s zijn langdurige partnerschappen op not-for-profit-basis ten behoeve van een duurzame capaciteitsopbouw in de lokale watersector. Doel is een betere toegang tot en een hogere leveringszekerheid van schoon drinkwater, verzorgd door zelfredzame, rendabele waterbedrijven. Om die zelfredzaamheid te waarborgen trainen medewerkers van Nederlandse drinkwaterbedrijven het lokale personeel. De drinkwaterbedrijven hebben de afgelopen jaren bewezen dat kennisoverdracht en assistentie via WOP’s een succesvolle aanpak is voor een duurzame verbetering van de drinkwatervoorziening ter plaatse. Ondersteuning van de Nederlandse overheid bij het opzetten en onderhouden van deze succesvolle partnerschappen, onder meer door een ppp-faciliteit, is essentieel.
De Nederlandse drinkwaterbedrijven hebben een goede reputatie op het gebied van waterzuivering, beheer van bronnen en aanleg en onderhoud van de voor de drinkwatervoorziening benodigde infrastructuur. De drinkwaterbedrijven delen hun
Verbetering van de watervoorziening in ontwikkelingslanden vraagt ook om investeringen in zuiveringsinstallaties en infrastructuur. De kosten daarvan zijn alleen op te brengen door multila-
Door bevolkingsgroei, verstedelijking en klimaatverandering heeft een groeiend deel van de wereldbevolking geen toegang tot veilig drinkwater, vooral in de snel groeiende deltasteden. De stijgende vraag naar voedsel en grondstoffen leidt tot een grote druk op de zoetwatervoorraad: 70 procent van het zoete water wordt ingezet in de landbouw. Vanwege de wereldwijde schaarste aan water zijn meer waterefficiënte teelt- en productiemethoden noodzakelijk, net als meer gebruik maken van regenwater en het hergebruiken van water en afvalwater.
terale fondsen zoals de VN, Wereldbank en Africa Development Bank. Deze multilaterale fondsen moeten beter worden gericht en worden gekoppeld aan andere bilaterale en multilaterale fondsen. Zo wordt een versnelling van procedures en een efficiëntere besteding van middelen bereikt zodat meer substantiële waterprojecten tot stand gebracht kunnen worden. De Nederlandse belangen moeten beter tot uitdrukking komen in de bestedingen aan de multilaterale fondsen. Ambassades kunnen ter plekke een onmisbare rol spelen bij het leggen van de noodzakelijke verbindingen tussen bilaterale en multilaterale middelen en programma’s.
Positieve spin-off Deze internationale waterprojecten leiden tot een positieve spin-off voor de Nederlandse watersector en het Nederlandse bedrijfsleven. Voortzetting en uitbreiding van de projecten vraagt om structurele ondersteuning vanuit het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, alsmede om inzet en expertise vanuit de ambassadeposten. Vewin verwacht van het ministerie van Buitenlandse Zaken een actieve rol bij de toewijzing van financiële middelen voor waterprojecten bij de Wereldbank en andere multilaterale organisaties. Meer informatie via Hendrik Jan IJsinga:
[email protected]. H2O / 12 - 2011
19
‘Duurzaam Europees landbouwbeleid vereist verblauwing’ Inzet Vewin bij hervorming gemeenschappelijk landbouwbeleid in Europa en Nederland
Namens de Europese koepelorganisatie EUREAU hebben Vewin en de Unie van Waterschappen onlangs gesproken met het Directoraat-Generaal Landbouw van de Europese Commissie over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Vewin acht vergroening van de directe inkomenssteun (Pijler I) de eerste stap. Maar Vewin heeft er tevens op aangedrongen dat deze vergroening ook ‘blauwe’ maatregelen moet omvatten die ten goede komen aan de waterkwaliteit en -kwantiteit.
D
e Europese Commissie werkt momenteel aan wetgevende voorstellen voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die naar verwachting in oktober worden gepresenteerd. In het wetgevingstraject brengen Vewin en de Unie van Waterschappen – onder meer via EUREAU – standpunten in ten behoeve van een toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid dat economische vitaliteit van de sector combineert met duurzame landbouwpraktijken, vooral op het gebied van waterbeheer. De water- en landbouwsector zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden door het gemeenschappelijke belang van voldoende water van goede kwaliteit. Tijdens het gesprek met EUREAU gaf DG Landbouw aan dat vergroening wordt geïntroduceerd binnen Pijler I van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dat betekent dat agrariërs een aantal maatregelen moeten leveren boven het wettelijke minimum die het milieu ten goede komen. Voorbeelden zijn gewasrotatie en permanent grasland. Het ontvangen van een deel van hun inkomen uit EU-geld is hiervan afhankelijk. Vewin heeft zich sinds de start van de discussie rond het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingezet voor verduurzaming en is
20
H2O / 12 - 2011
positief over deze stap van de Commissie. EUREAU heeft er wel op gewezen dat vergroening ook ‘verblauwing’ moet omvatten: maatregelen als peilgestuurde drainagesystemen, teeltvrije zones, toepassing van emissiearme technieken en waterberging. Er zijn voldoende potentiële maatregelen die meerdere doelen tegelijk kunnen dienen, bijvoorbeeld op het terrein van waterkwaliteit en biodiversiteit. Het Nederlandse kabinet zet ook in op verduurzaming van Pijler I. De hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden pas na 2013 van kracht. Staatssecretaris Bleker brengt de plannen voor verduurzaming van Pijler I al eerder in de praktijk. Hij trekt in 2012 en 2013 jaarlijks bijna 30 miljoen euro uit voor integraal duurzame stallen en precisielandbouw. Boeren die op deze manier gaan werken, zien daar financieel iets van terug. Zo daalt de milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen en mineralen. Staatssecretaris Bleker wil hiermee ook een duidelijk signaal afgeven voor de komende onderhandelingen over het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013. Positief is dat de Europese Commissie binnen het ontwikkelingsbeleid voor het platteland (Pijler II) water als één van de
prioriteiten benoemt. Het behoud van ecosystemen – water, biodiversiteit – is een speerpunt van de Europese Unie. DG Landbouw gaf aan dat de lidstaten water als nationale prioriteit moeten claimen, aangezien het een EU-prioriteit is maar de lidstaten zelf de programma’s voor plattelandsontwikkeling implementeren. Daarnaast is het mogelijk landbouwdoelen te koppelen aan doelstellingen van de stroomgebiedbeheerplannen. Dat sluit goed aan op het pleidooi van Vewin bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om maatregelen af te stemmen met de KRW-doelen voor de waterkwaliteit. Binnen Pijler II kunnen agrariërs een vergoeding ontvangen voor gebiedsspecifieke blauwe diensten, bijvoorbeeld in grondwaterwaterbe-schermingsgebieden. DG Landbouw raadt de lidstaten aan om te pleiten voor flexibele percentages van cofinanciering. Cofinanciering is vereist binnen Pijler II. Maar aangezien een goede waterkwaliteit een EU-doel is, kan de Commissie zich voorstellen dat bijvoorbeeld 70 procent uit EU-geld gefinancierd wordt en 30 procent door de lidstaat, in plaats van 50-50. Meer informatie via Lieke Coonen:
[email protected].
Nieuwe richtlijn beoordeling externe veiligheid leidingen transparant Toetswijze sluit aan bij VTV-toets waterschappen Externe veiligheid staat nog altijd hoog op de agenda in de drinkwatersector. De richtlijn voor de beoordeling van externe effecten van leidingen (BEEL) in en nabij primaire locaties is uitgebreid naar secundaire locaties. Met de nieuwe richtlijn heeft de sector aansluiting gezocht bij het Voorschrift Toetsen op Veiligheid van de waterschappen. De drinkwaterbedrijven kunnen de toets op externe veiligheid op transparante wijze uitvoeren met de nieuwe richtlijn. De richtlijn zal dan ook door Vewin worden ingebracht bij het overleg met de Unie van Waterschappen.
D
e drinkwatersector heeft de afgelopen jaren een inhaalslag gemaakt op het gebied van externe veiligheid. Op alle niveaus speelt externe veiligheid inmiddels een belangrijke rol in de dagelijkse bedrijfsvoering van drinkwaterbedrijven. Externe veiligheid is daarmee net zo’n belangrijk aspect van het veiligheidsmanagement geworden als volksgezondheid en leveringszekerheid: criteria waar de sector traditioneel altijd al goed op scoorde. De drinkwatersector heeft hard gewerkt aan het identificeren en analyseren van potentieel risicovolle locaties. Wat betreft de zogeheten primaire locaties – primaire waterkeringen, primaire wegen en spoorwegen – zijn alle kritieke locaties in beeld gebracht. Hiervoor is een risicobeoordeling gemaakt aan de hand van de BEEL-richtlijn, met een inschatting van de faalkans en het effect van falen. Waar nodig zijn (grootschalige) saneringsmaatregelen getroffen. Na de afronding van de risicobeoordelingen van primaire locaties is het tijd voor de systematische beoordeling van secundaire locaties: regionale waterkeringen, regionale wegen in beheer bij Rijkswaterstaat en overige locaties, zoals metrolijnen. Ter ondersteuning van deze beoordeling is de BEEL-richtlijn uitgebreid naar secundaire locaties.
De nieuwe richtlijn omvat een uitgewerkt processchema, waarin aantoonbaar aansluiting is gezocht bij het wettelijke toetsinstrumentarium van de waterschappen. Met de nieuwe richtlijn wordt het Voorschrift Toetsen op Veiligheid (VTV) 2006 geheel doorlopen. Met de toevoeging dat drinkwaterbedrijven de integrale risicobeoordeling uitvoeren, voordat wordt overgegaan tot representatieve sterkteberekeningen. De integrale risicobeoordeling is een expert-oordeel van het drinkwaterbedrijf over de kans op falen, het effect bij falen en de effectiviteit van bestaande maatregelen. Dit oordeel is gebaseerd op (materiaal)kennis, ervaring, analyse van storingsgegevens en veldinspecties. De nieuwe BEEL-richtlijn leidt tot transparantie in de wijze waarop drinkwaterbedrijven de toets op de externe veiligheid uitvoeren. De toetsresultaten geven de waterschappen voldoende inzicht om te rapporteren over de veiligheid van leidingen in dijken. Vewin vindt externe veiligheid van groot belang, evenals de communicatie daarover tussen netbeheerders en waterschappen. Uitgangspunt is de zorg voor veiligheid met behoud van ruimte voor kabels en leidingen in dijken. Keuzes voor de aanleg dan wel verwijdering van leidingen moeten worden gemaakt op basis
van de laagste maatschappelijke kosten. Tevens vindt Vewin het belangrijk dat netbeheerders in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij dijkverzwaringsprojecten. Meer informatie via Sabine Gielens:
[email protected].
Colofon Waterspiegel Update is een periodieke uitgave van Vewin, de Vereniging van waterbedrijven in Nederland. Waterspiegel Update brengt nieuws en opinies uit de wereld van water en aanverwante sectoren. UITGEVER Rinus Vissers Nijgh Periodieken B.V. (
[email protected]) HOOFDREDACTIE Vewin Marco Zoon (
[email protected]) (EIND)REDACTIE Nijgh Periodieken B.V. Pieter de Vries (
[email protected]) DRUK EN LAY-OUT DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever.
H2O / 12 - 2011
21
waternetwerken WATERCOLUMN
Aan Kant Vooruitgangsdenken is een geloof. Volgens de vooruitgangsfilosoof Kant komt het door de innerlijke goedheid van de mens uiteindelijk allemaal goed met ons. Ik geloof het graag. Maar Kant kende de Nederlandse watersector niet. Vooruitgaan is niet zo makkelijk. En innoveren als overtreffende trap daarvan al helemaal niet. De uitdaging is beter te begrijpen hoe vooruitgang werkt. Wat daarbij de set aan Gij-zult-en-Gij-zultniet-wetten zou moeten zijn. Uit het Gij-zult-niet-domein kennen we allemaal de Wet van de Remmende Voorsprong; voorop lopen en alle aandacht richten op het vasthouden aan de verworven positie, het verleden van morgen. Energie verbranden op de status quo. Er zijn beschavingen aan ten onder gegaan. Vooral nuttig is het wetten te ontdekken die vooruitgang bespoedigen; die uit de Gij-zult-categorie. Zo laat het recente boek The Nature of Technology van Brian Arthur ons zien wat de aard van technologische ontwikkeling is; een oneindige reeks geïntegreerde eerdere vindingen en samenwerking die daarvoor nodig is geweest. Technologie als organisch groeimodel. Ik moest onmiddellijk denken aan het ontogenetische ontwikkelingsmodel van negentiende eeuwer Haeckel. Daarin weerspiegelt de evolutie van het leven zich in de embryonale ontwikkeling van ieder organisme. Ik leid daar de Wet van het Versnellend Verleden als pendant van de Wet van de Remmende Voorsprong uit af. Begrepen verleden als productiefactor voor de toekomst. U kunt hiermee beide wetten als geïntegreerd beschouwen; resultaten uit het verleden als garantie voor de toekomst! Ik heb daarover trouwens goed nieuws. Mijn Integratie Wet hangt inmiddels voor in de Eerste Kamer en komt erdoor. De leden vinden de wereld ook nog veel te weinig aan Kant! Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
IWW: hands on en bottom up Paulien Hartog, strategisch adviseur bij Waternet, is coördinator van het comité dat tijdens de International Water Week van 29 oktober t/m 4 november het programma ‘Watercities in Transition’ verzorgt. “Over dat onderwerp hebben we vorig jaar tijdens Sail ook een congres gehouden, maar hoewel het programma inhoudelijk goed in elkaar zat, bleek het toch moeilijk om in de zomervakantie buitenlanders naar Nederland te krijgen. Nu hebben we in de organisatie meer de nadruk gelegd op internationaal netwerken, om te zorgen dat we daadwerkelijk een internationaal congres krijgen.” ‘Watercities in Transition’ gaat vooral over de samenwerking van de watersector met de sector ruimtelijke ordening. “Over het ‘hoe’ daarvan zijn al boeken vol geschreven, de verrassing zit meer in de vraag hoe je dat in de dagelijkse werkelijkheid in praktijk moet brengen. We willen van elkaar leren en de diepte ingaan. Dus veel (hands on) praktijkcasussen waarbij we ons richten op wat de succesfactoren zijn, maar evengoed kijken waarom iets mislukt. We stellen ons kwetsbaar op: we laten onze gasten met belanghebbenden in ateliers aan de slag gaan met lastige problemen in de regio Amsterdam.”
Paulien Hartog
Stockholm Hoe belanghebbenden op het gebied van water in stedelijke gebieden samen te brengen, was ook het thema van het IWA-congres in Stockholm, waar Hartog onlangs een keynote speech mocht houden. “Ook daar ging het met name om het internationaal samenwerken: hoe kun je water en ruimtelijke ordening met elkaar in contact brengen en daardoor een meer waterbestendige toekomst voor steden realiseren? Ik heb daar verteld wat de transitie in het omgaan met ruimtelijke ordening in Amsterdam betekent voor de watersector. De kern: we zien dat men bij ruimtelijk ordening steeds meer van onderaf aan (bottum up) plant. Die ontwikkeling was al ingezet maar versnelt nu door de economische crisis. Vroeger gaf je een advies, je bedacht een exploitatie en dan werd je partner of niet. Nu moet je een meer actieve rol innemen: je gaat werken in andere coalities met andere spelers. Je moet je dus afvragen voor wie dit project waarde heeft en wie dit mee kan helpen bekostigen. Niemand weet nog waar dit op uitloopt.” Haar speech maakte duidelijk dat Nederland op dit gebied vooroploopt, maar ook dat het wereldwijd een belangrijk onderwerp wordt: “Uiteindelijk heeft iedereen er mee te maken: de één ervaart het vanuit een chaossituatie in Albanië, de ander in Afrikaanse krottenwijken: je krijgt een goede waterinfrastructuur alleen voor elkaar als je slim met de gemeenschap samenwerkt, dus niet van bovenaf opgelegd maar van onderop.”
Programma Het programma van ‘Watercities in Transition’ staat nog open voor veranderingen, vertelt Hartog. “We hebben internationaal verzocht om bijdragen. Tot nu toe leverde die oproep circa 30 bijdragen op. Die proberen we tussen de diverse programmapunten in te passen als inspirerende sessies.” De vier keynote speakers zijn net bekend geworden. Dat zijn John Hopkins van de Londense Olympic Delivery Authority, Christian Günner van Hamburg Wasser, Mark Fletcher van ARUP en Barbara Anton van ICLEI. Voor meer informatie wordt verwezen naar: www.waternetwerk.nl of www.internationalwaterweek.com.
22
H2O / 12 - 2011
waternetwerken WATERCOLUMN
ver.nieuws_column kop Cursussen Stichting Wateropleidingen verzorgt dit en volgend jaar weer enkele cursussen die voor waterbeheerders van belang kunnen zijn.
diverse technieken voor stikstof- en fosfaatverwijdering kennen. Daarbij wordt de interactie met de andere procesonderdelen steeds aangegeven. Zaken als proces- en kostenbeheersing en rendement horen eveneens bij deze opleiding.
Techniek afvalwaterzuivering Nederland heeft ruim 500 zuiveringsinstallaties om afvalwater van woningen en bedrijven te behandelen. Daarnaast produceert ook bijna elk bedrijf afvalwater dat soms op dezelfde, soms op een andere manier wordt behandeld. Deze opleiding geeft u een grondig inzicht in de redenen voor afvalwaterzuivering en in de technieken voor het transport, de inzameling en de zuivering van afvalwater en de verwerking van slib. De doelgroep bestaat uit klaarmeesters en medewerkers van huishoudelijke en industriële afvalwaterzuiveringen. De opleiding omvat 25 avonden en twee tentamens in de periode september 2011-mei 2012. De eerste cursus vindt plaats op 5 september. De locatie is afhankelijk van het aantal aanmeldingen en zal op één of meer van de volgende steden gehouden worden: Alkmaar, Arnhem, Breda, Dordrecht, Eindhoven, Groningen, Utrecht en/of Zwolle. De kosten bedragen 1.950 euro. Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.
Hogere techniek afvalwaterzuivering Technieken en processen in de afvalwaterzuivering ontwikkelen zich voortdurend. Dit is mede het gevolg van strengere effluenteisen en het streven naar zo laag mogelijke bedrijfskosten met een zo hoog mogelijk zuiveringsrendement. De ontwikkelingen bepalen de investeringen en vereisen inzicht in een nauwkeurig ontwerp en beheer. In deze opleiding leert u complexe problemen die zich voordoen bij bestaande of bij de start van nieuwe installaties, te analyseren en beoordelen. Op basis van uw analyse leert u de juiste oplossingen voor te stellen en implementeren. Bij nieuwbouw of uitbreiding van bestaande installaties doorloopt u de stappen die nodig zijn om tot een goede afvalwaterzuivering te komen. De doelgroep bestaat uit afvalwater- en procestechnologen. De opleiding omvat 19 donderdagavonden en twee tentamens in de periode oktober 2011-maart 2012 en op 24 mei 2012 (de gehele dag). De eerste cursus vindt plaats op 6 oktober in Utrecht. De kosten bedragen 2.575 euro. Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.
Stikstof- en fosfaatverwijdering Er gelden strenge lozingseisen voor stikstof en fosfaat in het effluent van afvalwaterzuiveringsinrichtingen. In deze opleiding leert u
De doelgroep bestaat uit operators en klaarmeesters van communale en industriële afvalwaterzuiveringen. De opleiding bestaat uit twaalf avonden en één middag in de periode november 2011-februari 2012 en begint op 2 november. De locatie is Utrecht; bij meer belangstelling ook op meerdere locaties (mede afhankelijk van de herkomst van de cursisten). De kosten van de opleiding bedragen 1.250 euro. Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.
Aquatische ecologie De Kaderrichtlijn Water schrijft een goede ecologische kwaliteit voor en Natura 2000 bepaalt dat bepaalde watergebieden ecologisch zodanig moeten worden ingericht dat zij een optimaal leefgebied vormen voor bepaalde soorten organismen. Hiervoor is inzicht nodig in de structuur en het ecologisch functioneren van de watersystemen, de populatiedynamiek van soorten en maatregel-effectrelaties. Deze opleiding behandelt de fysische, chemische en biologische kenmerken van de belangrijkste watertypen in Nederland. Er wordt ingegaan op opbouw- en afbraakprocessen in watersystemen en de daaraan gekoppelde nutriëntencycli. Ook komen factoren aan bod die het voorkomen van soorten in een watersysteem bepalen. U krijgt inzicht in de relatie tussen (groepen van) soorten en hun
V
er.nieuws_column plat initiaal fysisch-chemische milieu en tussen soorten onderling. U leert in de praktijk hoe de ecologische beoordeling wordt uitgevoerd en wat onder een goedeplat en slechte ecologische ver.nieuws_column toestand wordt verstaan. Ook kent u beheerscenario’s voorauteur ecologische problemen ver.nieuws_column in aquatische systemen en oplossingen. De doelgroep bestaat uit (technisch) beleidsmedewerkers waterbeheer. De opleiding omvat 16 dagen in de periode september 2011-maart 2012 en begint op 6 september. De locatie is Utrecht en omgeving. De kosten van deze opleiding bedragen 4.600 euro. Voor meer informatie: Laura Bon (030) 606 94 15.
Uitgebreide techniek afvalwaterzuivering Uitgebreide Techniek afvalwaterzuivering is een vervolgopleiding op de opleiding Techniek afvalwaterzuivering. De opleiding gaat dieper in op de achtergronden van zuiveringstechnieken en de berekeningen die aangeven of een proces goed en efficiënt genoeg verloopt. Ook zaken als arbo- en milieuzorg en de technieken om het proces te beheersen, komen uitgebreid aan de orde. Na het volgen van deze opleiding heeft u inzicht in het functioneren van afvalwaterzuiveringsinrichtingen en in de vraag hoe goed een zuivering presteert. De opleiding omvat 30 avonden, twee tentamens en een excursie in de periode september 2011-mei 2012 en begint op 8 september in Utrecht. De kosten bedragen 2.150 euro. Voor meer informatie: Hanna Langerak (030) 606 94 24.
Boekje ‘Ben jij de nieuwe Waterwerker?’ Op 17 maart werd tijdens de Aqua Nederland Vakbeurs in Gorinchem de themadag voor sectieleden ‘Ben jij de nieuwe Waterwerker?’ gehouden. Tijdens deze bijeenkomst heeft KNW voor de eerste keer een boekje voor de deelnemers uitgebracht, waarin sprekers, organisatie, programma, informatie over de workshops en deelnemerslijst verzameld waren. Deze boekjes worden inmiddels ook voor andere grote congressen gemaakt. Om navolging te geven aan de bijeenkomst en de deelnemers iets extra’s mee te geven, is inmiddels ook een tweede versie van het boekje beschikbaar. Daarin is tevens een terugkoppeling van de workshops opgenomen, zodat deelnemers nog eens terug kunnen kijken op de themadag. Deze boekjes zullen in tweevoud aan de deelnemers worden opgestuurd en zijn ook via internet beschikbaar (www.waternetwerk.nl).
H2O / 12 - 2011
23
waternetwerken WATERCOLUMN Bestuursakkoord
Water: startpunt voor anders werken waterschappen gaan zorgen voor een zegt Havekes. “Uitgangspunt van het ver.nieuws_column Bij Vitens in Utrecht begint op 22 junikop om
17.00 uur een Onderweg Naar Huis-bijeenkomster.nieuws_column over het recent gepubliceerde plat initiaal Bestuursakkoord Water. “Dat bestuursakkoord leidt voor de betrokkenen uit de watersector tot diverse nieuwigheden en veranderingen, dus het leek ons goed ver.nieuws_column platom de mensen daar in kort bestek over bij te praten”, aldus medeorganisator Herman auteur Havekes, in het dagelijks ver.nieuws_column leven strategisch adviseur van bestuur en directie van de Unie van Waterschappen.
V
Het hoofdlijnenakkoord dat het kabinet in overleg met decentrale overheden op 22 april formuleerde, omvatte ook enkele pagina’s over water. Die pagina’s zijn door de belanghebbende organisaties breder uitgewerkt tot een Bestuursakkoord Water, dat eind april werd bekendgemaakt en op 23 mei door de partijen is ondertekend. En dat akkoord blijkt bijzonder ingrijpend te zijn voor iedereen die met water te maken heeft,
bestuursakkoord is water doelmatiger te organiseren, slimmer te werken in procedures en te komen tot minder bestuurlijk toezicht, kortom een taakverschuiving die moet leiden tot kostenbesparingen en het creëren van fondsen voor de nodige investeringen en maatregelen.” Nu zijn waterbeheerders wat dat betreft wel wat gewend, aldus Havekes, “maar de bezuinigingen zijn toch fors: zo is het de bedoeling dat we tegen 2020 met z’n allen zo’n 750 miljoen euro in waterbeheer besparen. Een behoorlijke slok op een borrel. Het gaat voor een groot deel om een andere vorm van financiering: zo gaan de waterschappen over een paar jaar een deel van de kosten van het hoogwaterbeschermingsprogramma betalen, die voorheen door het rijk werden betaald. Dat gaat over circa 180 miljoen per jaar - geld dat het Rijk elders kan gaan besteden. Het is dus belangrijk dat de
gematigde lastenontwikkeling in waterbeheer, deels doordat zij voor 380 miljoen euro moeten gaan besparen in de afvalwaterketenbeheer. Maar daarnaast kun je ook besparen doordat organisaties en overheden soepeler met elkaar gaan samenwerken. Denk aan de harmonisatie van wet- en regelgeving en soepeler met elkaar omgaan: ook dat kan geld opleveren.” De bijeenkomst is vooral bedoeld om het akkoord helder in beeld te brengen, zegt Havekes. “De meesten hebben er wel over gelezen, maar wat het concreet betekent, is niet altijd bekend. We willen duidelijk maken dat het akkoord niet alleen het sluitstuk is op de onderhandelingen, maar vooral het startpunt is voor een nieuwe manier van werken. En het is ook een breed onderwerp, dat iedereen wel raakt. Dus zullen we het ook in zijn volle breedte proberen te bespreken.”
Leveringszekerheid en risicomanagement vragen ook samenwerking met andere sectoren Ruim 40 medewerkers en managers van drinkwaterbedrijven, rijksoverheid, waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s kwamen op 26 mei bij elkaar in Vitens’ pompstation Soestduinen in Soest voor de bijeenkomst ‘Leveringszekerheid en risicomanagement’. Tijdens deze bijeenkomst werd gesproken over de verankering van de leveringszekerheidsnorm in de nieuwe Drinkwaterwet en hoe risicomanagement een nieuw perspectief geeft op leveringszekerheid, met aandacht voor de gevolgen en effectiviteit hiervan voor de sector. Daarbij werd niet alleen naar de watersector gekeken maar waren ook sprekers van andere sectoren te gast. Na een introductie van dagvoorzitter Doeke Schippers (Vitens) verzorgden Michel Riemersma (DHV) en Rob Visser (Aquame) een achtergrondkader. Riemersma behandelde de nieuwe Drinkwaterwet en de wijzigingen die daarin geïmplementeerd zijn en Visser besprak een aantal essentiële onderdelen bij het opstellen van een risicoanalyse, waaronder functionaliteit, beschikbaarheid, veiligheid en robuustheid, de vier verschillende prestatieniveaus waar een bedrijf aan kan voldoen en de zogeheten verbetercyclus. Damir Josipovic (Brabant Water) illustreerde hoe op een praktische wijze met deze inzichten de nieuwe wet kan worden toegepast. Anton Lamper sprak namens ProRail, Sjouke Bootsma (TenneT) nam de elektriciteitssector voor zijn rekening en Leen Pronk sloot af met een casus vanuit de Gasunie. Uit hun voorbeelden bleek dat er veel overeenkomsten tussen de sectoren zijn als het gaat om leveringszekerheid en assetmanagement.
24
H2O / 12 - 2011
Er wordt een risicoanalyse gemaakt op basis van een aantal belangrijke kernpunten, zoals veiligheid, kwaliteit, levering, reputatie en financiën, waarna het bedrijf een strategie en investeringsplan opstelt. Tijdens de discussie bleek dat, hoewel bedrijven goed op weg zijn, behoefte bestaat aan meer balans en een goede afstemming. Het is voor een bedrijf van groot belang te bepalen waar je gaat zitten, hoever je moet gaan en welke risico’s je meeneemt in een analyse. De rol van ‘sociale’ media en daarmee van de burger wordt belangrijker. Mensen accepteren steeds minder risico’s in de maatschappij en burgers hebben door middel van de nieuwe media een groot
wapen in handen: reputatieschade is zo opgelopen. Bij het ontwikkelen van assetmanagementstrategieën moeten daarom, naast de technische en inhoudelijke kennis, ook mensen met verstand van communicatie en beleid worden betrokken. Daarbij is samenwerking met andere sectoren aan te bevelen. Zoals uit de voorbeelden bleek, zijn er veel overeenkomsten tussen de watersector en andere sectoren en loont het dan ook de moeite om, in plaats van zelf het wiel steeds opnieuw uit te vinden, met deze sectoren samen te werken, van elkaar te leren en te netwerken. Op www.waternetwerk.nl vindt u een inhoudelijk verslag van deze bijeenkomst.
waternetwerken WATERCOLUMN
ver.nieuws_column kop “Mijn motto is: we all benefit. Als je goed oplet, kan dat bijna altijd” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Het Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer:
René Dakkus (35), marketing manager bij RWB Water Services. Hij is sinds 2008 lid en zat tot voor kort in Jong Waternetwerk. “Maar dat ben ik helaas ontgroeid.”
Renë Dakkus
“Ik besloot lid te worden van KNW, omdat ik kennis wilde delen. Het bedrijf waar ik werk, RWB, groeit hard en dit kan alleen als je samenwerkt in de keten waarin je actief bent. Via Waternetwerk kom ik in contact met mensen die enthousiast zijn over hun werk met water, en samenwerken met enthousiaste mensen brengt nieuwe ideeën. Via het netwerk kun je algemene vakkennis opdoen, en leer je de mensen te vinden die je kunnen helpen met de details. Het is niet altijd belangrijk dat je zelf veel weet, maar dat je weet waar je de kennis efficiënt kan halen.” “Op dit moment zit ik niet in een themagroep van KNW. Ik ben wel actief in de werkgroep van Aqua Nederland die de workshops en seminars tijdens de Aqua Nederland Vakbeurs organiseert. Daarin werkt Aqua Nederland nu samen met KNW, NWP en VEMW. Dat wordt dus kennisdelen 2.0! Ook heb ik dit jaar vier studenten begeleid met hun profielwerkstuk ‘Ik onderzoek water’. Erg leuk om je oogkleppen af te zetten en van scholieren van 18 jaar te horen waarom zij kiezen voor een vervolgstudie.” “RWB richt zich vooral op zakelijke klanten. Ik ondersteun de verkopers van RWB met
Agenda De bijeenkomst over regionale processen en samenwerking, die op 9 juni zou plaatsvinden in Amersfoort, is uitgesteld tot na de zomer. Meer informatie volgt binnenkort. Op 27 september, de vierde dinsdag in september, komt de watersector wederom bijeen om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de waterwereld te bespreken. Prominente sprekers uit de watersector en de politiek zullen met elkaar in debat gaan en het vuur aan elkaars schenen leggen. Samen proberen we een beeld te vormen van de toekomst van de watersector en hoe we het beste om kunnen gaan met de kansen en uitdagingen die de nieuwe begroting ons biedt. Het programma voor deze dag wordt later bekend gemaakt. Aanmelden is al wel mogelijk via het formulier op internet (www.waternetwerk.nl). De locatie is Nieuwspoort in Den Haag. Op 29 september verzorgt KNW samen met het Instituut voor Bouwrecht de studiemiddag ‘Risico-aansprakelijkheid voor opstallen in het waterrecht’ naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake de dijkverschuiving in Wilnis.
KNW en de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie werken samen aan het verbreden van kennis omtrent het optimaliseren van industriële (biologische) afvalwaterzuiveringen. Op 6 oktober houden zij bij Tata Steel IJmuiden BV (het vroegere Corus) een themadag met als titel ‘Praktijk Cases van Behandeling van Industrieel Afvalwater’. Op 6 oktober houdt de themagroep Assetmanagement een Onder Weg Naar Huis-bijeenkomst over assetmanagementervaringen op het gebied van water, gas en electriciteit. Op 24 november wordt het KNW-najaarscongres gehouden in Burgers’ Zoo in Arnhem. De titel luidt: ‘Water wordt digitaal!’. Het congres gaat over IT-trends in de watersector. Keynote speaker is de CTO van Tom Tom: Edwin Adriaansen. Aan de orde komen trends in vergaren, modelleren, sturen en integreren van data. In workshops wordt verder gewerkt aan de betekenis van de informatie- en communicatietechnologie voor de ambities van de waterorganisaties. Het congres wordt voorafgegaan door een algemene ledenvergadering. Het volledige programma is binnenkort bekend. Aanmelden is al wel mogelijk (via het formulier op www.waternetwerk.nl.).
V
er.nieuws_column plat initiaal promotiemateriaal zoals brochures, de website, presentaties en beurzen, maar ik ben vooral veel bezig met marktonderzoek voor new business development. ver.nieuws_column plat Daarnaast vind ik het ook leuk om als sales engineer te werken aan industriële projecten. Dat kan zijn voor ver.nieuws_column auteur het ontwateren van een mestvergister, het hergebruiken van spoelwater in een zwembad of het zuiveren van oplosmiddelen.” “De belangrijkste drijfveer in mijn werk is ontwikkeling, ruimte maken voor verbetering. Dit kan door het inzetten van innovaties of door gebruik te maken van bestaande technieken in nieuwe toepassingen. Ik vind in mijn werk ook de omgang met mensen, het maatschappelijk belang en persoonlijke groei belangrijk. Gelukkig denkt RWB daar ook zo over. Het is natuurlijk op de eerste plaats belangrijk om voldoende werk te hebben en om met dat werk geld te verdienen. Maar dat wil niet zeggen dat er daardoor geen ruimte is voor persoonlijke ontwikkeling of maatschappelijke belangen. Mijn grootste succes is nog steeds een win-win-win-winwinsituatie, oftewel: we all benefit. Als je goed oplet kan dat bijna altijd. Wat mijn persoonlijke ambitie is? Uiteindelijk hoop ik een steentje bij te kunnen dragen aan een wereld waar we mensen met respect behandelen en efficiënter met grondstoffen omgaan. Water is een waardevol materiaal wat iedereen overal nodig heeft. Probeer zonder vooroordelen en met respect te leren van andere bedrijven, sectoren of landen om zo de beschikbaarheid te vergroten. Als je dingen anders gaat doen, wil dat niet zeggen dat je het daarvoor fout hebt gedaan.”
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail:
[email protected]
H2O / 12 - 2011
25
grondwaterstanden riool overstort data per...
Ŗ ITQPFYCVGTUVCPFGPGPTKQQNQXGTUVQTVFCVC RGTGOCKNVQVWYDGUEJKMMKPI Ŗ VQVUGPUQTGPRGTOQFGO Ŗ IGÊPVGITGGTFGGNGMVTQPKUEJGNWEJVFTWM EQORGPUCVKG Ŗ DCVVGTKLNGXGPUFWWTVQVLCCT "OGVKPIWWTGPGOCKNFCI Ŗ QRCHUVCPFJGTRTQITCOOGGTDCCT Ŗ FCVCQRUNCIKPWYGKIGP53.FCVCDCUG Ŗ FKXGTUGCWVQOCVKUEJGECNEWNCVKGU /5.HNQYGVE Ŗ CWVQOCVKUEJGEQPXGTUKGPCCT&GNHV('95*[ FTCU%58GVE
KELLER GSM2 modemlogger, life can be so simple.... -'..'4/GGVVGEJPKGM$8 2QUVDWU #$4''79+,-
WWW.KELLER-HOLLAND.NL
6GN (CZ 'UCNGU"MGNNGTJQNNCPFPN
platform
Marcel Boorsma, WLN (voorheen Waterlaboratorium Noord) Simon Dost, Waterleidingmaatschappij Drenthe Sjack Klinkhamer, Waterleidingmaatschappij Drenthe Jan Schippers, Global Membrains/UNESCO-IHE
Beheersen van biofouling in een omgekeerde osmose-installatie Het intermitterend doseren, al dan niet gevolgd door inweken van PAA of DBNPA, blijkt een effectieve methode te zijn om biofouling bij omgekeerde osmosemembranen te voorkomen. Als gevolg van ernstige problemen met biofouling dienden de omgekeerde osmose-installaties van een industriewaterinstallatie gedurende de zomermaanden tot twee keer per week te worden gereinigd. Na twee jaar praktijkgericht onderzoek volstaat een reinigingsfrequentie van drie keer per jaar, is de bedrijfsvoering van de installatie zeer stabiel en zijn operationele kosten sterk verminderd.
B
èta-Water, een dochteronderneming van de Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD), heeft in 2000 bij Norit Klazienaveen een installatie gebouwd om oppervlaktewater op te werken tot gedemineraliseerd water cq. ketelvoedingswater. Deze installatie onttrekt het voedingswater uit een naast gelegen kanaal en heeft een capaciteit van ongeveer 1.750 kubieke meter gedemineraliseerd water per dag. De zuivering bestaat uit coagulatie, continue zandfiltratie, ultrafiltratie en omgekeerde osmose. Sinds de installatie functioneert (vanaf 2000), worden de drie omgekeerde osmose-installaties vooral ‘s zomers bij hoge watertemperaturen geconfronteerd met ernstige (bio)fouling. Dit uit zich in een zeer snelle toename van de drukval over de eerste trap van de installatie. Een hoge frequentie van reinigen, vooral gedurende de zomer, was noodzakelijk om de installatie in bedrijf te houden. Gedurende de eerste jaren waren tot wel 25 reinigingen per RO-installatie per jaar noodzakelijk. Ook dienden de RO-membranen eens per drie jaar te worden vervangen. Dit resulteerde in hoge operationele kosten, geen stabiele bedrijfsvoering en een verminderde leveringszekerheid. Optimalisatietrajecten die de afgelopen jaren zijn doorlopen, hebben een sterke reductie van het aantal chemische reinigingen bewerkstelligd. Desondanks bleven de problemen met (bio)fouling vooral gedurende de zomer ernstig. Ook de reinigingsfrequentie bleef hoog, namelijk circa twaalf keer per jaar (in de zomer periodiek zelfs wekelijks). Mogelijke oplossingen
om deze vervuiling te voorkomen, zijn het verbeteren van de voorzuivering en/ of chemische voorbehandeling van het voedingswater. Bij de laatste wordt gebruik gemaakt van bacteriegroeiremmende middelen. De afgelopen twee jaar is in het kader van het InnoWator-project ‘Optimale membraansystemen, voorkomen/beheersen (bio)fouling’ onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om deze vervuiling te voorkomen. In het bijzonder is hierbij gekeken naar het gebruik van een chemische voorbehandeling met bacteriegroeiremmende middelen, omdat dit de grootste kans van slagen had.
Chemische voorbehandeling Er zijn twee bacteriegroeiremmende middelen beproefd, te weten een oxiderend middel op basis van perazijnzuur (PAA) en een niet (of nauwelijks) oxiderende stof: DBNPA (of 2,2- dibromo-2-nitrilopropionamide). Uitgangspunt bij dit onderzoek was dat deze middelen intermitterend worden gedoseerd. Het doel was inzicht te krijgen in de manier van doseren (intermitterend doseren tijdens een fresh flush en intermitterend doseren tijdens bedrijf gevolgd door inweken), de frequentie van doseren, de duur van de dosering en de concentratie van het bacteriegroeiremmende middel op het membraan. Tijdens het onderzoek is gekeken naar de toepassing op oude maar ook nieuwe omgekeerde osmosemembranen. Hierbij golden als beoordelingscriteria een stabiele bedrijfsvoering (drukval), de reinigings-
frequentie en eventuele schade aan het membraan (een waarneembare hogere zoutpassage).
Per-azijnzuur Bij het gebruik van PAA is de kans op onherstelbare membraanschade in principe aanwezig en de manier van doseren essentieel. Schade kan ontstaan door oxidatie van/of chemische reacties met het membraanoppervlak. Temperatuur, zuurgraad (pH) en de aanwezigheid van metalen (vooral ijzer en mangaan) zijn kritisch bij toepassing van PAA. Onder bepaalde condities kan PAA met ijzer en/of mangaan een reactie aangaan, waardoor hydroxylradicalen worden gevormd. Deze radicalen kunnen reageren met het membraanmateriaal, waardoor de zoutretentie kan afnemen. Om de kans op oxidatie schade zo veel mogelijk te beperken, vindt dosering plaats tijdens een spoeling met permeaat RO en wordt periodiek aanvullend gereinigd, met als doel zoveel mogelijk bovengenoemde metalen te verwijderen. Aangezien perazijnzuur niet door een RO-membraan wordt tegengehouden, wordt het permeaat gedurende de dosering geloosd op het riool. PAA heeft als bijkomend potentieel voordeel dat het mogelijk op het membraan afgezette organische stoffen afbreekt (en daarmee deels vervuiling en nutriënten verwijdert). Mogelijk heeft dit ook een positief neveneffect op al vervuilde membranen.
DBNPA Een ander chemische middel waar testen mee zijn uitgevoerd, is DBNPA of 2,2dibromo-2-nitrilopropionamide. Het gebruik
H2O / 12 - 2011
27
hiervan heeft als voordeel dat dit het membraan niet kan aantasten. Aan het te lozen DBNPA-houdend water wordt natriumbisulfiet toegevoegd om het te de-activeren. DBNPA wordt nagenoeg geheel tegen gehouden door omgekeerde osmosemembranen, zodat het permeaat tijdens het doseren in principe niet behoeft te worden geloosd. Behalve dat is gekeken naar het effect op reeds aanwezige biofouling, is ook onderzocht of een dosering op nieuwe membranen de initiële fase van (bio)fouling kan reduceren.
Effect van per-azijnzuur op biofouling Vanaf mei 2007 hebben testen plaatsgevonden met het doseren van per-azijnzuur (PAA). Doseren van PAA resulteert duidelijk in een veel stabielere bedrijfsvoering. De drukval blijft langere tijd zeer stabiel (zie blauwe lijn in afbeelding 1). Daar waar de drukval van de referentie RO-installatie een stijgende trend blijft vertonen (RO 2; bruine lijn). Perioden met extreme (bio)fouling uitgezonderd, lijkt een dosering van eens per twaalf bedrijfsuren tot eens per 24 uur voldoende om de drukval stabiel te houden. Tijdens perioden van extreme (bio)fouling dient de frequentie van doseren te worden verhoogd naar eens per ongeveer zes tot acht uur. Op al vervuilde RO-membranen lijkt zelfs een dalende trend zichtbaar (blauwe lijn augustus 2007 - november 2008). Dit in tegenstelling tot de drukval op een RO-membraan dat in een parallelle straat, zonder aanpassingen (dosering PAA) in de bedrijfsvoering als referentie heeft gediend (bruine lijn). Direct na het starten van PAA op de referentie RO-installatie (vanaf september 2009), wordt ook hier direct een daling van de drukval zichtbaar. Onder in afbeelding 1 is met driehoeken het aantal reinigingen weergegeven. De dosering van PAA heeft de reinigingsfrequentie sterk gereduceerd, waardoor de exploitatiekosten (arbeid, vervanging kaarsenfilters en chemicaliën) daalden. Gedurende het onderzoek bleek dat voor een stabiele bedrijfsvoering een reinigingsfrequentie van maximaal drie tot vier keer per jaar volstaat (idem vervanging kaarsenfilters). De RO-installatie die als referentiestraat fungeerde, diende ongeveer twaalf keer per jaar te worden gereinigd (in de zomermaanden was de reinigingsfrequentie zelfs wekelijks). Door de dosering afhankelijk te maken van de watertemperatuur, is een besparing in het verbruik van PAA met tenminste 25 procent mogelijk. Zo blijkt dat in de wintermaanden het gebruik van PAA achterwege kan blijven en in het voor- en najaar een lagere frequentie volstaat. In het verleden is als gevolg van onjuist gebruik van PAA meerdere malen schade aan membranen geconstateerd. De huidige manier van doseren heeft tot op heden niet geleid tot meetbare schade aan het membraan (controle door membraanautopsies en het kritisch volgen van de zoutpassage). Een en ander is ook zichtbaar in afbeelding 2, waar de retentie van de RO met PAA (blauw) geen afwijkende retentie
28
H2O / 12 - 2011
Afb. 1: Genormaliseerde drukval van de RO 1-installatie met PAA-dosering (blauw) en de referentie RO 2 (bruin). Onder het aantal CIP-acties per RO.
Afb. 2: Genormaliseerde zoutpassage van de RO 1-installatie met PAA-dosering (blauw) en de referentie RO 2 (bruin). Groen is de RO 3-installatie met BNPA.
(verslechtering) laat zien vergeleken met de andere twee RO-installaties.
Effect van DBNPA op biofouling Nadat in juni 2008 was begonnen met het doseren van DBNPA bleef de drukval nagenoeg stabiel (groene lijn). DBNPA heeft een positief effect op de werking van de RO, terwijl de drukval van de referentie RO (bruin) blijft fluctueren (als gevolg van vervuiling en reinigen). Het verloop van de drukval van de RO met DBNPA (groene lijn) en de referentie RO (bruine lijn) zijn weergeven in afbeelding 3. Ook hier is het aantal reinigingen zichtbaar als driehoeken onder in de grafiek. Een opmerkelijke vermindering van de reinigingsfrequentie is eveneens zichtbaar vanaf het moment dat is begonnen met het doseren van DBNPA, namelijk tot drie keer per jaar. De meeste van deze reinigingen waren preventief. De reinigingsfrequentie van de referentie RO-installatie bleef hoog, namelijk twaalf keer per jaar. Dosering van DBNPA op nieuwe membranen had tot gevolg dat de drukval direct na opstart stabiel blijft (zie eveneens afbeelding 3, vanaf medio maart 2009). Na verloop van tijd is desondanks een lichte
stijging van de drukval zichtbaar, die wordt toegeschreven aan biofouling. Onderzoek naar de contacttijd toonde aan dat deze diende te worden verlengd (van 30 minuten naar een uur). Sindsdien is de drukval stabiel en de biofouling onder controle. Als gevolg van de verdubbeling van de contacttijd nam het verbruik van DBNPA met 50 procent toe. Vervolgens is de DBNPA-dosering geoptimaliseerd, waarbij een continue dosering is vergeleken met inweken. Hiervoor is een test uitgevoerd met een DBNPA-dosering op twee RO-installaties; één installatie met een dosering van een uur en één installatie waarbij DBNPA gedurende vijf minuten is gedoseerd en vervolgens heeft de oplossing gedurende 55 minuten ingeweekt. De contacttijd van DBNPA in het membraan is in beide gevallen gelijk gehouden (één uur). Op basis van stabiele bedrijfsvoering (drukval) is geen verschil in werking tussen beide installaties geconstateerd. Het blijkt dat inweken met een DBNPA-oplossing net zo effectief is als een continue dosering, inweken voldoet dus eveneens om biofouling op het membraan tegen te gaan. De contacttijd van DBNPA met het membraan blijft hierdoor gelijk maar er is tot 90 procent minder DBNPA nodig.
platform
Afb. 3: Genormaliseerde drukval van de RO-installatie met DBNPA-dosering (groen) en de referentie RO (bruin). Onder in de figuur het aantal CIP per RO.
Conclusies Intermitterend doseren, al dan niet gevolgd door inweken van PAA of DBNPA, blijkt een effectieve methode om biofouling van omgekeerde osmosemembranen te voorkomen. Een reinigingsfrequentie van maximaal drie keer per jaar volstaat om de permeabiliteit op peil te houden. Deze verlaagde frequentie is een grote verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Ter vergelijking, de referentie-
Afb. 4: Aantal CIP per RO-installatie sinds 2000, RO 1 met PAA, RO 2 referentie en RO 3 met DBNPA.
installatie - waar geen bacterieremmend middel is toegepast - diende ongeveer twaalf keer per jaar te worden gereinigd (in de zomermaanden was de reinigingsfrequentie tijdelijk wekelijks). Er is geen afname van de retentie geconstateerd die kan worden toegeschreven aan het gebruik van PAA of DBNPA. Het gebruik van PAA of DBNPA waarborgt een zeer aanzienlijk stabielere bedrijfsvoering, waardoor exploitatiekosten zijn verminderd.
Verwacht wordt dat als gevolg van de sterk gereduceerde reinigingsfrequentie, de levensduur van de membranen eveneens met minimaal een jaar kan worden verlengd.
advertentie
YHUSRPSHQGJRHG ERXZHUYDQSRPSHQ ZZZGHVPDQQO H2O / 12 - 2011
29
Martin de Haan, KWR Watercycle Research Institute Han Runhaar, KWR Watercycle Research Institute Michelle Talsma, STOWA Henk van Norel, Waterschap Hunze en Aa’s
Test Kansrijkdom-module Natuur voor Waternood in Noord-Nederland Met het bestaande Waternood-instrumentarium kan worden nagegaan of een grond- en oppervlaktewaterregime geschikt is voor geplande natuurdoelen. Maar het geeft geen enkele inzage in het scala aan mogelijke natuurtypen bij het huidige of geplande waterbeheer. Water- en natuurbeheerders kunnen deze informatie wel verkrijgen met de nu ontwikkelde Kansrijkdommodule Natuur, die is getest in Noord-Nederland. De pilotstudie laat zien dat de module goed in staat is om vegetatiepatronen te voorspellen als functie van bodem, beheer en waterhuishouding. Maar misschien even belangrijk is de toepassing bij de kalibratie van hydrologische modellen. Verschillen tussen voorspelde en waargenomen vegetatiepatronen blijken goed bruikbaar om fouten in de hydrologische modelschematisatie op te sporen.
V
eel natuurwaarden in Nederland zijn gebonden aan grondwater. In het regionale waterbeheer wordt daarom in toenemende mate rekening gehouden met de eisen die natuur stelt aan de waterhuishouding, bijvoorbeeld bij de bepaling van het optimale grond- en oppervlakteregime (GGOR) en de opstelling van de Natura 2000-beheerplannen. Hierbij vormen hydrologische en ecologische modellen een belangrijk hulpmiddel. Met het huidige Waternood-Instrumentarium is het mogelijk na te gaan of in een bepaalde situatie de hydrologische condities geschikt zijn voor de ontwikkeling of instandhouding van de beoogde natuurdoelen1). Daarmee kunnen echter niet alle vragen van water- en natuurbeheerders worden beantwoord. Wat bijvoorbeeld als de condities niet geschikt zijn? Zijn er dan andere natuurdoelen die wel gerealiseerd kunnen worden? En waar liggen binnen een regio kansen om waardevolle natuur uit te breiden, en over welke natuur hebben we het dan? Om dit soort vragen te beantwoorden heeft KWR in samenwerking met STOWA en de noordelijke waterschappen de Kansrijkdommodule Natuur ontwikkeld. Hiermee kan worden nagegaan welke typen vegetaties ontwikkeld kunnen worden bij een bepaalde combinatie van bodem, hydrologie en beheer.
Hoe werkt de module? De Kansrijkdommodule Natuur maakt gebruik van de doelrealisatiefuncties uit
30
H2O / 12 - 2011
Waternood. Deze geven aan bij welke grondwaterstanden vegetatietypen en natuurdoeltypen kunnen voorkomen. Het belangrijkste verschil met het bestaande instrumentarium is dat de functies niet gebruikt worden om te bepalen of de condities geschikt zijn voor een vooraf gekozen doeltype, maar om te beoordelen welke doeltypen gerealiseerd zouden kunnen worden bij gegeven grondwaterstanden en kwelfluxen. Anders dan in het bestaande Waternoodinstrumentarium betrekt de module ook de niet-hydrologische factoren zuurgraad en voedselrijkdom bij de analyse. De Kansrijkdom-module bepaalt welke voedselrijkdom, zuurgraad en vochttoestand te verwachten zijn bij een bepaalde combinatie van bodemtype, hydrologie en beheer (zie afbeelding 1, links). Op basis van de berekende standplaatscondities, hydrologie en beheer geeft de module vervolgens de kansrijkdom van vegetatietypen aan, van 0 (niet mogelijk) tot 1 (zeer kansrijk) (zie afbeelding 1, rechts). Voor de bepaling van de voedselrijkdom, zuurgraad en vochttoestand maakt de module gebruik van onderdelen uit het bestaande WaternoodInstrumentarium en de ecohydrologische voorspellingsmodellen NATLES2) en NICHE3).
Bepaling toestroming grondwater (kwel) De hydrologische inbreng van Waternood is meestal afkomstig uit hydrologische modellen. Een probleem is dat bij de meeste van deze modellen de berekende kwelfluxen geen goede maat vormen voor
de ‘ecologisch relevante kwel’, dat wil zeggen de hoeveelheid basenrijk grondwater die de wortelzone bereikt. Binnen de proefstudie is een tweetal hulpmiddelen ontwikkeld om met dat laatste rekening te kunnen houden. Er is een neerslaglensmodule gebouwd die bepaalt welk deel van de berekende kwelflux daadwerkelijk in de wortelzone terecht komt. Tevens is een methode ontwikkeld om vast te stellen op welke plekken naar verwachting buffering optreedt door lokale kwel. Neerslaglensmodule
Veel hydrologische modellen berekenen alleen de hoeveelheid grondwater die een scheidende laag passeert. Met de in deze studie ontwikkelde neerslaglensmodule kan achteraf op basis van de hydrologische modeluitvoer en informatie uit landelijke gegevensbestanden een schatting worden gemaakt van de hoeveelheid kwelwater die de wortelzone bereikt, en daarmee van invloed is op de vegetatie. De basis van de berekening is een analytische formule voor de maximale dikte van een neerslaglens4). Deze dikte is een functie van de kwelintensiteit over de scheidende laag, de gemiddelde grondwateraanvulling, de slootafstand, en de verticale en horizontale doorlatendheid. Uitgaande van de maximale dikte van de neerslaglens wordt vervolgens een waterbalans bijgehouden, waarmee kan worden bepaald hoe lang het duurt voordat al het regenwater is afgevoerd. Vanaf dat moment wordt de hoeveelheid kwelwater berekend die de wortelzone daadwerkelijk kan bereiken, al dan niet via capillaire opstijging.
platform
Afb. 1: De Kansrijkdommodule Natuur voorspelt de standplaatscondities (zuurgraad, links) en de kansrijkdom van vegetatietypen als functie van hydrologie, standplaatscondities en beheer (kansrijkdom dotterbloemhooiland, rechts). Afgebeeld is het proefgebied Drentsche Aa-dal, ten oosten van Assen.
Afbeelding 2 laat de resultaten zien van de toepassing van de neerslaglensmodule. In voor de landbouw gebruikte gebieden (noordwest en zuidoost in de figuur) wordt een groot deel van het kwelwater afgevoerd naar de ontwateringsloten en dringt maar weinig grondwater door tot in de wortelzone. Zuurbuffering door lokale kwel
Door uit te gaan van de hoeveelheid
grondwater die een scheidende laag passeert, wordt in sommige gebieden de invloed van kwel op standplaatscondities en vegetatie overschat. Maar waar sprake is van grondwateraanvoer vanuit lokale watersystemen - dus zonder aanwezigheid van een scheidende laag - wordt de grondwaterinvloed juist onderschat. In situaties met ondiepe kalkhoudende lagen volstaan lokale kwelstromen om zuurgebufferde systemen in
stand te houden. In hoog-Nederland zijn dit vaak de plekken waar waardevolle grondwaterafhankelijke vegetaties voorkomen, zoals blauwgraslanden en heischrale graslanden. De Kansrijkdommodule Natuur voorziet in deze leemte doordat een optie is ingebouwd om op basis van bodemtype en grondwaterstand te bepalen of al dan niet lokale kwel optreedt. Daarbij wordt in bodemtypen die zijn ontstaan onder invloed van grond-
Afb. 2: De met een hydrologisch model berekende kwelfluxen geven een te positief beeld van de grondwaterinvloed op terrestrische standplaatsen. Veel van het kwelwater wordt namelijk rechtstreeks afgevoerd naar de sloten. Door rekening te houden met de vorming van neerslaglenzen is het mogelijk in te schatten welk deel van het kwelwater daadwerkelijk de wortelzone bereikt.
H2O / 12 - 2011
31
en of oppervlaktewater de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) gebruikt als aanwijzing voor het optreden van lokale kwel. Voor de schatting van kritische GLG-waarden is uitgegaan van een vergelijkende studie5), waaruit blijkt dat in dekzandgebieden GLG-waarden ondieper dan één meter vaak indicatief zijn voor kwel. In trilvenen en veenmosrietlanden is de mate van doordringing van oppervlaktewater eveneens sterk gekoppeld aan de laagste grondwaterstand. In goed ontwikkelde trilvenen, die voorkomen op een dunne kragge die op het water drijft, zakt de grondwaterstand in de zomer tot hooguit een halve meter beneden maaiveld.
Toepassing proefgebieden NoordNederland De ontwikkelde Kansrijkdom-module is getest in een tweetal proefgebieden in Noord-Nederland, te weten Duurswold (natuurontwikkelingsgebied MiddenGroningen) en het Drentsche Aa-gebied. De hydrologische uitkomsten van het zogenaamde MIPWA-model. vormden hiervoor de basis6). In het Drentsche Aa-gebied was het mogelijk de uitkomsten te toetsen aan bestaande vegetatiepatronen. Daaruit bleek dat kenmerkende plantengroei in zowel de beekdalen (Veldrus- en Dotterbloemhooilanden, grote zeggevegetaties) als de intrekgebieden (natte heide) nauwelijks werden voorspeld, terwijl deze in werkelijkheid uitgebreid voorkomen. Een belangrijke oorzaak lag in de te laag berekende grondwaterstanden. Voor de beekdalen kon het MIPWA-model relatief eenvoudig worden aangepast7). Hier bleek de oorzaak te liggen in een overschatting van de afwatering en ontwatering van sloten in natuurgebieden. Voor natte heiden was het niet mogelijk op korte termijn een oplossing te vinden. Gebrek aan kennis over de lokale verspreiding van ondiep gelegen, slecht doorlatende bodemlagen (keileem, potklei), alsmede het detailniveau waarop deze gegevens zijn ingevoerd in het hydrologische model, vormen hier de grootste knelpunten. Nadat het MIPWA-model was aangepast, bleek het de vegetatiepatronen in het Drentsche Aa-gebied goed te voorspellen, met uitzondering van de natte heiden.
Toepasbaarheid Kansrijkdom-module Natuur De module is bij uitstek toepasbaar bij beleidsmatige afwegingen over ingrepen in de waterhuishouding, landinrichting en natuurbeheer. In tegenstelling tot het huidige Waternood-Instrumentarium, kan met de Kansrijkdom-module Natuur worden vastgesteld wat de potenties in gebieden zijn voor realisatie van natuurdoelen. De Kansrijkdom-module kan worden gebruikt om de natuurdoelen te formuleren en te begrenzen, en de haalbaarheid van deze doelen te toetsen. In gebiedsvisies waar waterhuishoudkundige afwegingen worden gemaakt (onder andere provinciale waterplannen, GGOR en Natura 2000-beheerplannen) kan bovendien eenvoudig in beeld
32
H2O / 12 - 2011
Beekdalgraslanden langs de Drentsche Aa (foto: Han Runhaar).
worden gebracht wat de consequenties van beleidskeuzes zijn voor de natuur en welke mogelijkheden er zijn voor om negatieve gevolgen voor de natuur te mitigeren of te compenseren. Maar zeker net zo belangrijk is de toepassing van de module bij de kalibratie van hydrologische modellen. Bestaande regionale modellen zijn vaak nog onvoldoende toegespitst op het gebruik in natuurgebieden. De ervaring in de pilotstudie leert dat hydrologische modelkalibratie op basis van verschillen tussen voorspelde en waargenomen vegetatiepatronen een zeer effectief middel vormt om zwakke punten in een hydrologisch model op te sporen en te verbeteren. De Kansrijkdommodule Natuur is momenteel als prototype gereed8). STOWA overweegt de module in te bouwen in het bestaande Waternood-instrumentarium. LITERATUUR 1) Runhaar H., J. Gehrels, G. van der Lee, S. Hennekens, W. Wamelink, W. van der Linden en P. van der Louw (2002). Doelrealisatie natuur. Waternood-rapport deel 5. STOWA. Rapport 2002-26.
2) Runhaar H., H. Kuijpers, H. Boogaard, P. Jansen en E. Schouwenberg (2003). Natuurgericht Landevaluatiesysteem (NATLES) versie 2.1. Alterra. Rapport 550. 3) Meuleman A., R. Kloosterman, W. Koerselman, M. den Besten en A. Jansen (1996). NICHE: een nieuw instrument voor ecohydrologische effectvoorspelling. H2O nr. 5, pag. 137-139. 4) De Raat G. (1999). Neerslaglenzen in kwelgebieden. Kiwa. 5) Runhaar H. (2010). Invloed grondwaterstanden op standplaatscondities en vegetaties. KWR Watercycle Research Institute. 6) Snepvangers J. en W. Berendrecht (2007). Methodiekontwikkeling voor Interactieve Planvorming ten behoeve van Waterbeheer. TNO. Rapport 2007-U-R0972/A. 7) Hoogewoud J. (2009). GWNatura2000; Verbeteringen aan het regionale grondwatermodel MIPWA ten behoeve van Natura2000 toepassingen - deel 1: aanpassing van de grondwaterstanden in de Drentsche Aa. Deltares. 8) De Haan M., H. Runhaar en G. Cirkel (2010). Waternood Kansrijkdommodule Pilotstudie in Noord-Nederland en toepassing voor vervaardiging waterkansenkaarten voor natuur. STOWA/KWR Watercycle Research Institute.
platform
Joachim Rozemeijer, Deltares Christian Siderius, Alterra Marc Verheul, Deltares Hella Pomarius, Waterschap Rivierenland
Verspreiding inlaatwater in beeld met nieuwe tracer Inlaatwater heeft in de polder Quarles van Ufford zelfs in een droge periode geen invloed op de waterkwaliteit van kleine landbouwsloten. Dat blijkt uit metingen van de concentratie gadolinium, die zijn uitgevoerd voor het project Monitoring Stroomgebieden. Hiermee komt voor dit gebied een einde aan de twijfel over de invloed van inlaatwater op de oppervlaktewaterkwaliteit en is er meer duidelijkheid over de belasting vanuit de landbouw.
D
e polder Quarles van Ufford ligt in het westelijke deel van het Land van Maas en Waal en is één van de proefgebieden van het project Monitoring Stroomgebieden. Hierin wordt onderzocht in welke mate de landbouw bijdraagt aan de totale nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater. Daartoe proberen de onderzoekers van Alterra en Deltares samen met Waterschap Rivierenland te achterhalen waar het water en de nutriënten in de sloten en weteringen vandaan komen. Vanaf 2003 zijn in Quarles van Ufford extra waterkwaliteitsmetingen uitgevoerd. De onderzoekers hebben gegevens geanalyseerd en gedetailleerde modellen gemaakt, onder andere om de relatie tussen landbouw en oppervlaktewaterkwaliteit te onderzoeken. Een aandachtspunt voor Quarles van Ufford is de invloed van het inlaatwater vanuit de Maas. We weten niet hoever het inlaatwater via het hoofdsysteem en de
slootjes doordringt tot in de haarvaten van het watersysteem. Het is daardoor niet goed mogelijk onderscheid te maken tussen de bijdrage van nutriënten vanuit de landbouw en de bijdrage van het inlaatwater. Dit is echter wel belangrijk om de effectiviteit van maatregelen (mestbeleid) in te kunnen schatten.
waarschijnlijk consequenties gehad voor de waterkwaliteit in Quarles van Ufford. Door de helling van het gebied (van 7 m +NAP in het oosten tot 3 m +NAP in het westen) stroomt het water in zuidwestelijke richting tot aan het gemaal bij het dorpje Alphen, waar het overtollige water naar de Maas afgevoerd wordt.
Aan de zuidkant van Quarles van Ufford wordt op twee locaties direct Maaswater ingelaten. Aan de oostkant van de polder komt via twee weteringen water vanuit de naastgelegen polder Bloemers onder de snelweg A50 door. In het zuidoosten is er nog een vijfde inlaat vanuit de hoofdwetering van polder Bloemers. Het water vanuit Bloemers is een mengsel van inlaatwater uit het Maas-Rijnkanaal en gebiedseigen water. De peilbeheerder heeft er recentelijk voor gekozen meer water vanuit polder Bloemers in te laten en minder direct vanuit de Maas. Dit heeft
Gadoliniummetingen Voor meer inzicht in de verspreiding van het inlaatwater door Quarles van Ufford zijn monsters genomen voor de bepaling van de gadolinium-anomalie (zie ook kader). Deltares heeft deze nieuwe tracermethode in samenwerking met de Franse geologische dienst in Nederland geïntroduceerd1). De techniek is nog niet eerder toegepast voor het traceren van inlaatwater in een hydrologisch complexe polder. De gadoliniumconcentratie is in Rijn- en Maaswater verhoogd ten opzichte van de concentraties van de andere
Gadolinium is één van de ‘zeldzame aarden elementen’. Dit is een groep van 15 elementen, waaronder bijvoorbeeld praseodymium, dysprosium en ytterbium. De elementen hebben vergelijkbare chemische eigenschappen en de natuurlijke achtergrondconcentraties in het oppervlaktewater zijn doorgaans erg laag (<0,01 μg/l). Gadoliniumhoudende stoffen worden echter sinds de jaren ‘80 verwerkt in contrastmiddelen die in ziekenhuizen worden gebruikt bij het opsporen van tumoren met MRI-scans. Patiënten, van wie wordt vermoed dat ze kanker hebben, krijgen zo’n contrastmiddel voorafgaand aan hun MRI-onderzoek ingespoten. Het middel hoopt zich op in het kankerweefsel en door de afwijkende magnetische eigenschappen van gadolinium wordt de tumor goed zichtbaar op de MRI-scan. Na een aantal uren verlaat het gadoliniumcomplex het lichaam van de patiënt via de ontlasting. Gadolinium wordt niet afgebroken en komt via het rioolstelsel en rwzi’s in het oppervlaktewater terecht. Daardoor zijn de concentraties gadolinium in het ontvangende water wat hoger dan de concentraties van de andere zeldzame aarden elementen: er is een zogeheten gadolinium-anomalie. De licht verhoogde concentraties zijn niet gevaarlijk, maar kunnen wel gebruikt worden om de invloed van het effluent van rwzi’s aan te tonen. Ook water dat ingelaten wordt vanuit de Rijn en de Maas wordt gekenmerkt door verhoogde concentraties gadolinium.
H2O / 12 - 2011
33
A. Bemonstering van een hoofdwaterloop.
B. Bemonstering van een landbouwsloot.
C. Bemonstering van de kopsloot vanaf de rivierduin.
zeldzame aarden. Dat geldt echter niet voor het gebiedseigen drainagewater en de kwel. Met een ruimtelijk beeld van de gadolinium-anomalie kan de invloed van het inlaatwater in het gebied worden herleid.
(zie foto's A en B). Tijdens de bemonsteringsronde is ook gezocht naar een aanvullende locatie waar we minimale invloed van inlaatwater verwachtten. Dit hebben we gevonden bij het begin van een sloot die een hoger gelegen rivierduin ontwatert (zie foto C).
augustus hadden we verwacht dat de invloed van inlaatwater flink zou zijn afgenomen.
De eerste meetronde was in augustus 2010. Na de zeer droge zomer zou de invloed van inlaatwater maximaal moeten zijn. Er zijn 20 locaties bemonsterd die ook door Waterschap Rivierenland bemeten worden voor het project Monitoring Stroomgebieden. Hiertoe behoren onder meer de inlaatpunten (maximale invloed inlaatwater) en het uitlaatgemaal. Verder liggen de meetlocaties voornamelijk in de hoofdwatergangen, maar er zitten ook kleinere landbouwsloten tussen
Het laboratorium heeft eerst een testanalyse op een deel van de monsters gedaan om te controleren of er sowieso een verschil in gadolinium-anomalie bestaat tussen het inlaatwater en het water in de kleine landbouwsloten. De resultaten van deze test waren bemoedigend; vervolgens zijn alle 20 monsters doorgemeten. In oktober is een tweede bemonsteringsronde gedaan. Gezien de grote neerslaghoeveelheden vanaf eind
Afb. 1: Gemeten gadolinium-anomalie op 5 augustus (A) en op 22 oktober (B).
Resultaten Vooraf veronderstelden we dat tijdens droogte het inlaatwater het gehele watersysteem ‘ingezogen’ zou worden. Er verdampt immers veel grond- en oppervlaktewater en dat moet aangevuld worden met inlaatwater. Dit beeld blijkt echter niet te kloppen. De resultaten van de bemonstering in augustus laten zien dat in de landbouwslootjes geen gadolinium-anomalie is gemeten. Dat betekent dat het gebiedseigen water betreft, dat niet of nauwelijks is beïnvloed door inlaatwater. In de hoofdwatergangen wordt wel in het gehele gebied een verhoogde gadoliniumanomalie waargenomen. Deze hoofdwatergangen worden direct door het inlaatwater vanuit de Maas en de naastgelegen polder Bloemers gevoed. In één van de landbouwsloten is een zeer hoge anomalie (30.3) gemeten. Een kleine nabijgelegen rwzi heeft kennelijk veel invloed gehad op de watersamenstelling op die plek. Het effluent blijft ‘hangen’ in de buurt van de waterzuivering doordat in de zomer het water wordt vastgehouden en er nauwelijks doorstroming is. Bij de meetronde van oktober was de gadolinium-anomalie van het inlaatwater vanuit de Maas nog hetzelfde als in augustus (zie afbeelding 1). In de polder zijn de anomalieën in de tussentijd echter duidelijk lager geworden. Dit duidt op de toegenomen invloed van gebiedseigen drainagewater en/of kwelwater. Ook het inlaatwater dat onder de A50 door vanuit polder Bloemers wordt ingelaten heeft lagere anomalieën in oktober. Dit inlaatwater bestaat na een nattere periode uit een mix van inlaatwater vanuit het Maas-Waalkanaal en gebiedseigen water uit polder Bloemers.
Wat nu? Het beeld dat inlaatwater in droge perioden de oppervlaktewaterwaterkwaliteit bepaalt in polders zoals Quarles van Ufford, blijkt niet zonder meer te kloppen. De gadoliniummetingen tonen aan dat het inlaatwater niet of nauwelijks doordringt tot in de bemonsterde kleinere landbouwslootjes. De verdamping in de zomer zorgt er blijkbaar niet voor dat het inlaatwater tot in de haarvaten van het watersysteem wordt opgezogen. Het lijkt erop dat het gebiedseigen water door het inlaatwater wordt
34
H2O / 12 - 2011
platform Monitoring stroomgebieden In het project Monitoring Stroomgebieden doen Alterra en Deltares onderzoek naar de nutriëntenstromen in vier proefgebieden (Krimpenerwaard, Quarles van Ufford, Schuitenbeek en Drentse Aa). Daar wordt onderzocht wat de effecten van het mestbeleid zijn op de kwaliteit van het oppervlaktewater. De stroomgebiedsgerichte aanpak kan als voorbeeld dienen voor het nutriëntenonderzoek in andere stroomgebieden. De gadoliniummetingen in Quarles van Ufford geven informatie over de herkomst van het water en de nutriënten in het gebied. Daarmee verbetert de interpretatie van de waterkwaliteitsmetingen. De meetresultaten worden ook gebruikt voor de validatie van water- en stoftransportmodellen.
Afb. 2: De verspreiding van inlaatwater in droge periodes met veel verdamping. (A): denkmodel vooraf, inlaatwater mixt met gebiedseigen water en dringt helemaal door tot in de haarvaten; (B): huidig denkmodel, minder menging, inlaatwater ‘duwt’ gebiedseigen water terug de haarvaten in.
Bergse Plassen Gadoliniummetingen zijn recentelijk ook toegepast bij onderzoek naar de herkomst van het water in de Bergse Plassen in Rotterdam. In de Bergse Achterplas (links op de foto) is de veenbodem circa tien jaar geleden afgedekt met een zandlaag om de nalevering van nutriënten te beperken. In de Bergse Voorplas gaat dat binnenkort ook gebeuren. Uit de waterbalans van het gebied blijkt dat er een onbekende hoeveelheid kwelwater lekt vanuit de Rotte naar de Bergse Plassen. Uit analyses van de gadolinium-anomalie bleek dat op het moment van monstername 35 procent van het water afkomstig was van de Rotte. Op dit moment wordt maandelijks bemonsterd om het percentage Rotte-water door het jaar heen te volgen. Gadolinium-anomalieën in de Bergse Plassen.
Proefgebieden Monitoring Stroomgebieden.
‘teruggeduwd’ tot in de landbouwsloten (zie afbeelding 2). Dit sluit aan bij resultaten uit eerder onderzoek2) en bij de ervaringen van gebiedsdeskundigen van Waterschap Rivierenland die deels voortkomen uit watersysteemanalyses voor de KRW-stroomgebiedbeheerplannen. Uit de steekproef ten behoeve van dit onderzoek kan overigens niet geconcludeerd worden dat alle kleinere sloten in Quarles van Ufford of in andere gebieden vrij blijven van inlaatwater. Zo zijgt in het noordelijke deel van Quarles van Ufford ‘s zomers water weg naar de Waal en onttrekken fruittelers veel water voor beregening. Door de grotere watervraag dringt het inlaatwater daar mogelijk wel door tot in de kleinere landbouwsloten. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de relatie tussen agrarisch landgebruik en oppervlaktewaterkwaliteit in veel gevallen prima kan worden onderzocht door waterkwaliteitsmonitoring in kleinere landbouwsloten. De kans is klein dat het inlaatwater daar invloed heeft en bij twijfel kunnen gadolinium-metingen meer uitsluitsel bieden. Dit is belangrijk om te weten voor het kwantificeren van de belasting vanuit
landbouwpercelen ten behoeve van het opstellen van stoffenbalansen en het afwegen van maatregelen. De nieuwe inzichten helpen bij de interpretatie van de extra waterkwaliteitsmetingen in Quarles van Ufford voor het project Monitoring Stroomgebieden. Daarnaast gebruiken we de gadoliniummetingen voor de verificatie van de gedetailleerde modellen voor de polder. Deze grond- en oppervlaktewatermodellen gebruiken we om de invloed van de verschillende bronnen op de oppervlaktewaterkwaliteit te kwantificeren en om de mogelijkheden voor beleidssturing in beeld te brengen. Het modelconcept voor het indringen van inlaatwater via de hoofdwaterlopen en sloten is al aangepast, waardoor de gemodelleerde nutriëntenconcentraties beter overeenkomen met de individuele metingen.
LITERATUUR 1) Petelet-Giraud E., G. Klaver en P. Negrel (2009). Natural versus anthropogenic sources in the surface- and groundwater dissolved load of the Dommel river (Meuse basin): Constraints by boron and strontium isotopes and gadolinium anomaly. Journal of Hydrology nr. 369, pag. 336-349. 2) Hendriks R. (1990). Effecten van aanvoer van gebiedsvreemd water op de waterkwaliteit in een kwelgebied. Staring Centrum. Rapportnr. 100.
H2O / 12 - 2011
35
agenda 21 juni, Utrecht Droogte in Nederland bijeenkomst over de gevolgen van en oplossingen voor de droogte, zowel nu als in de toekomst. Organisatie: Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting. Informatie: www.waterenland.nl
23 juni, Arnhem Watereducatie landelijke watereducatiedag als vervolg op de bijeenkomst van 2010 met onder andere aandacht voor het leren arrangeren en vraaggericht werken en netwerkmogelijkheden voor mensen uit de sectoren natuur- en milieueducatie, water en onderwijs. Organisatie: SME Advies. Informatie: Anne de Klerk (030) 635 89 01.
23 juni, Assen Anders omgaan met regenwater bijeenkomst over de verwerking van regenwater in stedelijk gebied met afkoppelprojecten en vergroting van de bergingscapaciteit in de wijken en de mogelijkheid om een beroep te doen op de burger of bedrijven om op het eigen perceel het regenwater vast te houden. Organisatie: Debets b.v. Informatie: (050) 524 84 25.
23 juni, Almere Tijdelijk anders bestemmen manifestatie over onder meer het Deltaprogramma, de drijvende stad Floating Life en reserveren van water zonder ruimte te bevriezen. Organisatie: Rijkswaterstaat, Deltares, InnovatieNetwerk en CURNET. Informatie: wwww.tijdelijkandersbestemmen.nl.
28 juni, Nijmegen KRW-innovatieproject Droogval
27 september, Den Haag De miljoenennota in waterperspectief bijeenkomst om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de watersector te bespreken. Prominente sprekers uit de watersector en de politiek zullen met elkaar in debat gaan. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
4 oktober, Meppel Nieuwe sanitatie 8e platformbijeenkomst over onder andere de ervaringen met de inzameling en het transport van afvalwater van verschillende samenstelling én de ontwikkeling van mogelijke nieuwe concepten met betrekking tot ‘nieuwe sanitatie’. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie. Informatie: (033) 460 32 00.
4-6 oktober, ‘s-Hertogenbosch Milieu tweede editie van deze beurs, met als thema’s onder meer afvalbehandeling en hergebruik, luchtkwaliteitsverbetering, (afval)waterbehandeling, bodemonderzoek, -sanering en -energie, geluidshinderbestrijding, externe veiligheid en veilig werken, duurzaam inkopen en duurzame mobiliteit. Organisatie: 2XPO B.V. Informatie: www.milieuvakbeurs.nl.
29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek een week met daarin Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com.
excursie naar de proefvijvers bij de Radboud Universiteit waar experimenten worden uitgevoerd met tijdelijke droogval, in het kader van het gelijknamige STOWAWatermozaïekproject. Ook wordt een kijkje genomen bij de vijvers waar experimenten worden uitgevoerd in verband met het project Baggernut. Organisatie: Werkgroep Ecologisch Waterbeheer en STOWA. Informatie: www.wew.nu.
Nummer 11 Abonnees hebben in de vorige uitgave twee artikelen niet goed kunnen lezen. Het betrof het artikel op pagina 6 over de besturing van de afvalwaterketen. Door verschuiving van de foto was een regel tekst onleesbaar. De zin luidde: Idealiter bevinden waterschap en gemeente zich in fase 4. Het zal u niet verbazen dat die ideale situatie nog ver te zoeken is. In het Platformartikel ‘Leidingnetbeheer verbindt drink- en afvalwatersector’ op pagina 37 klopte de nummering van de grafieken niet: afbeelding 5 moet 4 zijn, afbeelding 6 moet 5 zijn en afbeelding 8 moet 6 zijn. Bijgaand overigens ook een beter zichtbare afbeelding 2 (de principeschets van een radarmeting).
36
H2O / 12 - 2011
Buitenland
21-27 augustus, Stockholm World Water Week jaarlijkse internationale waterconferentie over de ontwikkelingen in de mondiale watersector. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.
11-13 oktober, Hamburg Acqua Alta internationale conferentie over de gevolgen van klimaatwijzigingen voor het waterbeheer, met onder meer aandacht voor de beveiliging tegen overstromingen. Informatie: www.acqua-alta.de.
13-15 oktober, Beijing Water Expo China + Water & Membrane China jaarlijkse internationale beurs over waterzuivering en -behandeling, dit jaar voor het eerst gecombineerd met de Water & Membrane beurs, met parallel daaraan ook een aantal internationale congressen. Organisatie: Messe Frankfurt. Informatie: www.messefrankfurt.com
25 oktober, Brussel Effectieve behandeling van afvalwater: eerste vereiste voor een succesvolle KRWimplementatie conferentie over de implementatie en de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Organisatie: European Water Association i.s.m. de Europese Commissie. Informatie: www.EWA-online.eu.
handel & industrie Voltea krijgt 1,2 miljoen euro voor hergebruik afvalwater Voltea krijgt 1,2 miljoen euro van het ministerie van Infrastructuur en Milieu voor het ontwikkelen van CapDI: een technologie die afvalwater ontzilt en geschikt maakt voor hergebruik in (vooral) de landbouw. De subsidie is afkomstig uit een speciaal programma voor innovatief onderzoek door MKB-bedrijven (SBIR), dat ondernemers oproept nieuwe oplossingen te ontwikkelen waardoor Nederland zich beter kan aanpassen aan de veranderingen op klimaaten watergebied. Voltea kreeg de opdracht van het ministerie na afloop van een 50.000 euro kostend haalbaarheidsonderzoek in 2010. Daaruit kwam naar voren dat afvalwater efficiënter ontzilt kan worden met CapDi-technologie dan met andere methoden, zoals omgekeerde osmose. De haalbaarheidsstudie is uitgevoerd in samenwerking met het consortium dat verantwoordelijk is voor het Delft Blue Water-project (Delfuent, Evides, Veolia en Hoogheemraadschap Delfland). Als onderdeel van het komende project zal Voltea een full scale behandelingslijn bouwen voor CapDi-technologie, die per uur vijf tot tien kubieke meter effluent zal ontzilten van de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder bij Delft. Het doel is ontzilt water te produceren dat opnieuw te gebruiken is voor de irrigatie van plaatselijke kassen.
Innovatieve automatisering van zuiveringsinstallaties System Integrator HVL uit Eindhoven heeft met Waterschapsbedrijf Limburg, de uitvoeringsorganisatie van de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas, een vijfjarige raamovereenkomst getekend voor de procesautomatisering van de afvalwaterzuiveringsinstallaties in Limburg. Het akkoord is gesloten op basis van de te verwachten kosten in plaats van de (gebruikelijke) investeringskosten. Voor de innovatieve IT-infrastructuur wordt bovendien gebruik gemaakt van datacentra.
Siemens is de komende twaalf jaar verantwoordelijk voor de levering van de hardware voor de besturing en de systeemsoftware voor de visualisatie en bediening. De nieuwe procesautomatisering biedt de mogelijkheid naast zuiveringsinstallaties ook gemalen in de waterketen onderdeel te laten uitmaken van de procesbesturing. Hierdoor is de aanvoer van afvalwater naar zuiveringsinstallaties beter te voorspellen en te beïnvloeden. Daardoor zijn zowel besparingen mogelijk op bedrijfs- en transportkosten als op het energieverbruik. Verder biedt de aangepaste automatisering voor de toekomst meer mogelijkheden om real time-beheer en voorspellingstechnieken, zoals neerslagradars, in weersvoorspellingen te integreren in de besturing. Waterleiding Maatschappij Limburg heeft een vergelijkbaar automatiseringsniveau als het Waterschapsbedrijf. Door samenwerking zijn meer synergievoordelen mogelijk in de automatisering en informatisering van beide organisaties. Daarom overweegt WML ook de procesautomatiserting te moderniseren met apparatuur van Siemens. Voor meer informatie: Léon Verhaegen van WBL 06 53 75 99 73.
Infiltratie op tuinniveau ACO uit Doetinchem levert met het EasyGarden-programma sleuf- en roostergoten, afvoerputten, infiltratieboxen en opslagtanks, waarmee particulieren regenwater in hun eigen tuin kunnen laten infiltreren of hergebruiken.
EasyGarden is een pakket aan producten dat ervoor zorgt dat regenwater opgevangen, afgevoerd én gebruikt wordt. Het voorkomt bijvoorbeeld overstromende terrassen, terwijl door het infiltratiesysteem een afvoer naar het riool geen noodzaak is. Het opgevangen water kan via boxen in de grond worden geïnfiltreerd. Het geotextiel in de boxen heeft een filterende werking. Ook levert ACO een kunststof opslagtank waarmee het regenwater kan worden opgevangen voor later gebruik. Voordat het water in de tank stroomt, wordt het gefilterd. Verder bevat de tank een ingebouwde pomp waardoor de tuin makkelijk besproeid kan worden. Voor meer informatie: (0314) 36 83 06 of www.aco-easygarden.nl.
Eijkelkamp ‘koninklijk’ De Eijkelkamp Earth Sampling Group mag voortaan het predicaat ‘koninklijk’ voeren. Dit is onlangs, ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het bedrijf, tijdens een receptie door burgemeester De Ruiter van Zevenaar wereldkundig gemaakt. “Tegenwoordig willen organisaties vooral beursgenoteerd worden. Eijkelkamp is daar niet mee bezig en plaatst de medewerker centraal”, aldus De Ruiter. Het predicaat symboliseert volgens het bedrijf het respect, de waardering en het vertrouwen van de koningin tegenover de onderneming. Alleen als zij het predicaat toekent, mag een organisatie het toevoegen aan haar naam en de koninklijke kroon in het bedrijfslogo opnemen. Het van oorsprong Lathumse familiebedrijf, bestaande uit Eijkelkamp Agrisearch Equipment, Eijkelkamp Training & Consultancy, Eijkelkamp Tooltech en SonicSampDrill, levert al sinds 1911 een bijdrage aan een duurzamer gebruik van de aarde door apparatuur voor milieukundig onderzoek te ontwikkelen en te leveren.
Opvoerinstallatie voor afvalwater KSB presenteerde dit voorjaar in Frankfurt een nieuwe generatie opvoerinstallaties voor afvalwater, van het type Ama-Drainer-Box. Deze worden toegepast voor het automatisch afvoeren van vuil water uit (delen van) gebouwen en terreinen die onder het terugstroomniveau van het kanaalsysteem liggen. Hierbij kan worden gedacht aan de afvoer van huishoudelijk afvalwater uit wasmachines, wasbakken, spoelbakken, douches of badkuipen. De nieuwe installaties lenen zich ook om sterk verontreinigd of vezelhoudend vuilwater uit industriële omgevingen, zoals wasserijen of gemeenschappelijke wasinstallaties met meerdere was- en spoelmachines, af te voeren. Bovendien kunnen de installaties worden ingezet als overloopbeveiliging bij regenwater- en bluswaterreservoirs. De grootste capaciteit van een enkele installatie bedraagt ongeveer 35 kubieke meter per uur en van een dubbele installatie ongeveer 46 kubieke meter. De maximale opvoerhoogte beloopt 21 meter in de uitvoering met één pomp en 24 meter bij de versie met twee pompen. De installaties zijn ontworpen voor een mediumtemperatuur van 40˚C in continubedrijf en van 90˚C voor kortstondig bedrijf (maximaal drie minuten). Voor meer informatie: (020) 407 98 00.
H2O / 12 - 2011
37
Watervenster Flowserve B.V.
Flowserve B.V. Flow Solutions Group Postbus 55, 7550 AB Hengelo T 074 - 240 40 00 F 074 - 242 56 96 E
[email protected] I www.flowserve.com
Flowserve is wereldwijd toonaangevend op het gebied van vloeistof- en gasbeheersing. Ook service, reparatie en de upgrading van bestaande installaties dragen bij aan de gedegen reputatie van Flowserve. Flowserve heeft productiebedrijven in Etten-Leur, Hengelo en Roosendaal. Vier servicecentra, Etten-Leur en Hengelo in Nederland, en Antwerpen en Verrebroek in België, zorgen voor service en reparatie in de Benelux.
Flowserve Hengelo is marktleider in het upgraden van boezemgemalen in Nederland. Recente projecten zijn de gemalen Hoogland, Katwijk en Gouda. Daarnaast is Flowserve Hengelo gespecialiseerd in pompen voor de meest uiteenlopende watertoepassingen. Het programma omvat ook het repareren, opwaarderen en modificeren van pompen conform klantwensen.
Krohne Nederland B.V.
KROHNE Nederland B.V. Kerkeplaat 14 3313 LC Dordrecht Postbus 110 3300 AC Dordrecht T + 31 (0)78 – 63 06 200 F + 31 (0)78 – 63 06 405 E
[email protected] I www. Krohne.com
KROHNE is leverancier van flow- en niveau meetinstrumentatie met eigen fabrieken en verkoopkantoren in meer dan 60 landen. De Nederlandse verkoop- en serviceorganisatie is gevestigd in Dordrecht, op dezelfde locatie als ’s werelds grootste fabriek voor magnetisch inductieve en ultrasone flowmeters: KROHNE Altometer. Hier bevindt zich ook KROHNE’S eigen ijkcircuit. Per jaar worden er ± 60.000 instrumenten geproduceerd en gekalibreerd, variërend in diameter van 2.5 mm t/m 3 meter.
Dankzij jarenlange ervaring is KROHNE thuis in de meest uiteenlopende toepassingen. Hierdoor kunnen onze specialisten u uitstekend adviseren welke oplossing voor uw toepassing geschikt is. KROHNE is dan ook graag uw partner in flow- en niveau meetinstrumentatie.
KSB Nederland BV
KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I.
[email protected]
KSB Nederland BV is een totaalaanbieder voor componenten, engineering en service voor inname, transport en behandeling van (drink) water en huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Ons specialisme: renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Tevens engineeren en leveren wij componenten voor afvalwater- en biogasinstallaties. Met ruim 140 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, mixers, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen
is KSB als geen ander in staat “maatwerk” te leveren. Onze uitdaging is de meest energieefficiënte oplossingen met gelijktijdig de laagste TCO (total costs of ownership) aan te bieden. Duurzaam ondernemen is een van de maatstaven waarmee KSB haar klanten van dienst wil zijn. Dankzij continue innovaties en een kwaliteitsbewustzijn is KSB de ideale partner voor al uw pomp- en mixervraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die ondersteunt van engineering tot nazorg, service en onderhoud.
Melspring International BV
Melspring International BV Arhemsestraatweg 8 6881 NG Velp Postbus 268 6880 AG Velp T 0031 26 384 2042 F 0031 26 3842041 E
[email protected] I www.watermelspring.com
Melspring International BV, Uw bron voor een compleet programma chemicaliën voor o.a. rioolwaterzuivering, drinkwaterbereiding, industriële (afval) waterbehandeling en slibverwerking. t1PMZFMFDUSPMJFUFOWPPSTMJCJOEJLLJOHFOo ontwatering t.FUBBM[PVUFO JK[FSDIMPSJEFTJK[FSDIMPSJ desulfaten/(poly)aluminiumchlorides & blends/natriumaluminaten (alkalische Alu-oplossing) t,PPMTUPGCSPOOFO NFUIBOPMFUIBOPM
azijnzuur/suikerwaters/alkalische glycerines/organische zuren/blends t7FSLPPQWFSIVVS JOTUBMMBUJFTWPPSBBONBBL opslag en dosering van chemicaliën, zowel permanent als tijdelijk) t "GWBM XBUFSCFIBOEFMJOHPQNBBU NFU kennis en ervaring gericht op optimaal rendement en tevreden partners. Meer weten: Bezoek onze website: www.watermelspring.com
Watervenster Omegam Laboratoria B.V. t "GWBMXBUFSPOEFS[PFL t %SJOLXBUFSPOEFS[PFL PBMFHJPOFMMB t ;XFNXBUFSPOEFS[PFL t .FEJDJKOSFTUFO t #FTUSJKEJOHTNJEEFMFO t #JPDJEFO Omegam Laboratoria meet zeer lage concentraties van een groot aantal verbindingen in water. Gaat het nu om oppervlakte-, zwem-, afval- of grondwateronderzoek, wij leveren
snel betrouwbare analyseresultaten. Wij maken gebruik van moderne technieken en analysemethoden conform (inter-) nationale normen. Naast chemische analyses voeren wij bacteriologisch en hydrobiologisch onderzoek uit. Denkt u maar aan e-coli, legionella en blauwalg. Voor meer informatie kunt u altijd contact met ons opnemen of onze website bezoeken.
Omegam Laboratoria B.V. HJE Wenckebachweg 120 1096 AR Amsterdam T +31 (0)20 5976 769 E
[email protected] I www.omegam.nl
Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.
singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.
De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-
Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing
Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E
[email protected] I www.waterstromen.nl
Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.
Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.
Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E
[email protected] I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl
Van Wijk & Boerma Pompen B.V. Pompen vormen belangrijke en soms onmisbare schakels in bedrijfsprocessen. Daarom is de pompapplicatie, het specifieke proces en de individuele klantwens bij Van Wijk & Boerma Pompen B.V. de basis van ons denken en handelen. Wij voeren een breed en diep assortiment pompen voor uiteenlopende marktsegmenten, zoals de (petro)chemie & procesindustrie, de milieuen watersector, de voedingsmiddelen- en drankenindustrie, de farmaceutische industrie
en de Original Equipment Manufacturers. Daarnaast verzorgt Van Wijk & Boerma ook het onderhoud aan de pompen en kunnen skids worden ontworpen en worden gebouwd. Voor advies omtrent het te verpompen medium kunt u altijd contact opnemen. Van Wijk & Boerma is opgericht in 1907 en maakt onderdeel uit van de Verder Groep.
Van Wijk & Boerma Pompen B.V. Leningradweg 5, 9723 TP Groningen Postbus 95, 9700 AB Groningen T + 31 (0)50 549 59 00 F + 31 (0)50 549 59 01 E
[email protected] I www.wijkboerma.nl
Installeer vandaag de technologie van morgen
Betrouwbaarheid of energiebesparing? Kiezen hoeft niet meer met onze efficiënte schroefblowers Kiezen tussen betrouwbaarheid en energiebesparing hoeft niet meer. Want Atlas Copco presenteert de nieuwe ZS-blowers, die gemiddeld qua energieverbruik 30% efficiënter zijn. Een aanzienlijke besparing die te danken is aan de superieure en zeer betrouwbare schroeftechnologie. Met deze energiezuinige schroefblowers bespaart u veel kosten en voldoet u aan de huidige eisen van een duurzame en CO2-arme economie. Reden genoeg om vandaag nog deze technologie van morgen te installeren! Wilt u weten hoe u energiezuiniger en milieubewuster kunt werken? Bereken uw besparing op www.efficiencyblowers.com of neem contact op voor een persoonlijk advies via telefoonnummer: (078) 6230 367.