nº
45ste jaargang / 17 februari 2012
4/
2012
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
VEEL BELANGSTELLING VOOR RIONED-DAG 2012 NEDERLAND WIL ROL BLIJVEN SPELEN IN BENIN METHAAN- EN LACHGASEMISSIES IN DE AMSTERDAMSE WATERKETEN EFFECT VAN NATUURLIJKERE VECHT (OV.) OP HET GRONDWATER
Watervenster Entec Holland B.V.
Entec Holland B.V. Zeemanstraat 47 2991 XR Barendrecht T 010-458 00 22 F 010 458 43 30 E
[email protected] I www.entec-holland.nl
Entec Holland is toonaangevend als totaal leverancier van (riool) waterzuiveringen apparatuur. Denk hierbij aan hyperboloïde- / statisch mengers, beluchtingsytemen en is marktleider van geurfilters om overlast van rioolgas, zoals H2S tegen te gaan. Nieuw in het programma zijn hoog efficiënte turbo blowers, met vermogens van 30 tot 700 pk en een aantoonbare energiebesparing van 30 tot 50%. Investeringen zijn hierdoor in
een zeer korte tijd terug te verdienen. Technische innovaties uit de luchtvaartindustrie staan borg voor zeer betrouwbare machines. In vergelijking met conventionele blowers zijn deze units hun tijd ver vooruit. Entec bezit een hoge graad van ervaring om optimaal rendement voor zuiveringsprocessen te verwezenlijken met betrekking tot levering en onderhoud.
Flowserve B.V.
Flowserve B.V. Flow Solutions Group Postbus 55, 7550 AB Hengelo T 074 - 240 40 00 F 074 - 242 56 96 E
[email protected] I www.flowserve.com
Flowserve is wereldwijd toonaangevend op het gebied van vloeistof- en gasbeheersing. Ook service, reparatie en de upgrading van bestaande installaties dragen bij aan de gedegen reputatie van Flowserve. Flowserve heeft productiebedrijven in Etten-Leur, Hengelo en Roosendaal. Vier servicecentra, Etten-Leur en Hengelo in Nederland, en Antwerpen en Verrebroek in België, zorgen voor service en reparatie in de Benelux.
Flowserve Hengelo is marktleider in het upgraden van boezemgemalen in Nederland. Recente projecten zijn de gemalen Hoogland, Katwijk en Gouda. Daarnaast is Flowserve Hengelo gespecialiseerd in pompen voor de meest uiteenlopende watertoepassingen. Het programma omvat ook het repareren, opwaarderen en modificeren van pompen conform klantwensen.
KSB Nederland BV
KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I.
[email protected]
KSB Nederland BV is een totaalaanbieder voor componenten, engineering en service voor inname, transport en behandeling van (drink) water en huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Ons specialisme: renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Tevens engineeren en leveren wij componenten voor afvalwater- en biogasinstallaties. Met ruim 140 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, mixers, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen
is KSB als geen ander in staat “maatwerk” te leveren. Onze uitdaging is de meest energieefficiënte oplossingen met gelijktijdig de laagste TCO (total costs of ownership) aan te bieden. Duurzaam ondernemen is een van de maatstaven waarmee KSB haar klanten van dienst wil zijn. Dankzij continue innovaties en een kwaliteitsbewustzijn is KSB de ideale partner voor al uw pomp- en mixervraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die ondersteunt van engineering tot nazorg, service en onderhoud.
Krohne Nederland B.V. KROHNE Nederland B.V. Kerkeplaat 14 3313 LC Dordrecht Postbus 110 3300 AC Dordrecht T + 31 (0)78 – 63 06 200 F + 31 (0)78 – 63 06 405 E
[email protected] I www. Krohne.com
KROHNE is leverancier van flow- en niveau meetinstrumentatie met eigen fabrieken en verkoopkantoren in meer dan 60 landen. De Nederlandse verkoop- en serviceorganisatie is gevestigd in Dordrecht, op dezelfde locatie als ’s werelds grootste fabriek voor magnetisch inductieve en ultrasone flowmeters: KROHNE Altometer. Hier bevindt zich ook KROHNE’S eigen ijkcircuit. Per jaar worden er ± 60.000 instrumenten geproduceerd en gekalibreerd, variërend in diameter van 2.5 mm t/m 3 meter.
Dankzij jarenlange ervaring is KROHNE thuis in de meest uiteenlopende toepassingen. Hierdoor kunnen onze specialisten u uitstekend adviseren welke oplossing voor uw toepassing geschikt is. KROHNE is dan ook graag uw partner in flow- en niveau meetinstrumentatie.
IJs en de Nederlanders
S
tond u afgelopen twee weken op het ijs? Nederland beleefde prachtige winterdagen en veel mensen schaatsten op ijsbanen, bevroren uiterwaarden en op sloten en meren. De verbondenheid van de Nederlander met water in de vloeibare vorm is het thema van de tentoonstelling die de Kunsthal in Rotterdam tot 10 juni verzorgt. Prins Willem-Alexander opende haar afgelopen maandag. De expositie met de titel ‘Zoet & Zout’ gaat aan de hand van vijf thema’s (strijd, verbond, gewin, vermaak en mythe) dieper in op verschillende aspecten van de relatie van de Nederlander met het water. De Kunsthal toont 120 kunstwerken, waaronder historische kopstukken van oude meesters als Salomon van Ruysdael en Willem
Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail
[email protected] Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) Cees Verkerk (Vewin) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail
[email protected] fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
Water en kunst. Het is weer een heel andere kijk op water. Soms is water dus ook kunst. Wellicht zag u het toen u schaatste of aan het wandelen was: prachtige ijskristallen of andere fraaie vormen van bevroren water. Hopelijk had u geen last van bevroren waterleidingen. Peter Bielars
inhoud nº 4 / 2012
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers
Roelofs, maar ook bijzondere werken van moderne kunstenaars als Theo van Doesburg en Edgar Fernhout. Volgens de organisatoren geeft de selectie kunstwerken inzicht in de belangrijke rol die kunst speelt bij de beeldvorming over water.
4 / ‘Samenwerking in de waterketen begint op gang te komen’
7 / Ontpoldering Noordwaard begonnen 8 / Bufferboeren: agrariërs en waterbeheerders gezamenlijk aan de slag
Nick van Eekeren, Frans Verwer, Maarten Verkerk en Eric Broers
10 / Herstel hoogveen Deurnsche Peel
7
haalbaar
Hendrik Meeuwse, Ebbing van Tuinen, Chris van Rens en Jan Streefkerk
14
/ Nederland wil rol blijven spelen in drinkwatervoorziening in Benin Mariken Stolk en Johannes Odé
16 / Leren is meer dan kennis delen Willem Koerselman en Jack Jansen
14
18 / Waternetwerken 23 / Klimaatvoetafdruk in de waterketen:
methaan- en lachgasemissies in de Amsterdamse waterketen
Marcel Zandvoort, Marthe de Graaf, Theo Janse en Mark van Loosdrecht
27 / Het effect van een meer natuurlijke Vecht
23
op het grondwater
Robert Hoeksema, Denie Augustijn en Gerben Tromp
30
/ Biologische stabiliteit van drinkwater in een ander daglicht Ed van der Mark, Aleksandra Magic-Knezev, Luc Zandvliet en Toine Ramaker
33 / Agenda 34 / Handel & Industrie
www.vakbladh2o.nl
Bij de omslagfoto: De rIoneD-dag 2012 wordt wellicht de drukst bezochte bijeenkomst in de watersector dit jaar (zie pagina 4) (foto: michelle muus).
‘Samenwerking in de waterketen begint op gang te komen’ Secretaris-generaal Siebe Riedstra van het ministerie van Infrastructuur en Milieu vertrouwt erop dat het Rijk niet hoeft in te grijpen met bestuurlijke en juridische stappen om de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water met betrekking tot samenwerking in de waterketen en de nodige besparingen in de uitgaven af te dwingen. Voor een bomvolle Beatrixzaal van de Jaarbeurs in Utrecht complimenteerde hij tijdens de RIONED-dag 2012 de inspanningen van onder andere de watersector om de afspraken na te komen. Maar dit jaar wordt volgens Riedstra wel cruciaal, omdat de afspraken in de regio nu ook in werking moeten gaan treden.
S
tichting RIONED telde op 2 februari ruim 850 belangstellenden op haar jaarlijkse bijeenkomst in Utrecht. Riedstra sprak als eerste op deze dag. Hij verving directeur-generaal Ruimte en Water Chris Kuijpers. Riedstra meldde dat de samenwerking in de waterketen een behoorlijke verandering vraagt in werken: van een normgedrven cultuur waarbij de ene partij de ander via vergunningen allerlei eisen oplegt, naar een cultuur van het oplossen van vraagstukken
onder gezamenlijke verantwoordelijkheid. Mocht die cultuuromslag te lang duren, dan treedt volgend jaar de zogeheten interventieladder in werking. De landelijke overheid gaat dan bestuurlijke en juridische stappen zetten om de samenwerking af te dwingen.
genoemde partijen of het Rijk en hun kennis gebruiken om te helpen bij een doelmatiger waterbeheer. Zij moeten ook een impuls geven aan de samenwerking in de regio. Op de RIONED-dag verscheen een brochure over de kenniscoaches.
Om die samenwerking tussen gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven een steuntje te geven, gaan binnenkort kenniscoaches aan de slag: onafhankelijke deskundigen die werken bij één van de
Eén van de vele andere brochures die in Utrecht gepresenteerd werd en waarvan Riedstra het eerste exemplaar ontving uit handen van de nieuwe RIONED-voorzitter Hans Gaillard, gaat over het energieverbruik
Hans Gaillard (l.) overhandigt Siebe Riedstra het eerste exemplaar van de brochure ‘Water en energie’.
4
H2O / 4 - 2012
François Clemens
verslag
De RIONED-dag 2012 telde ruim 850 bezoekers.
in het stedelijk waterbeheer. Enkele opvallende conclusies: afkoppelen leidt niet altijd tot energiebesparing, de pompenergie die de gemeente bespaart met een verbeterd gescheiden rioolstelsel in plaats van een gemengd rioolstelsel valt weg tegen de energie die nodig is om twee rioolbuizen in de grond te leggen, drinkwaterbesparing is vaak effectiever om het energieverbruik te verminderen dan afkoppelen van verhard oppervlak én een IBA vraagt veel minder energie dan drukriolering.
Verlies aan kennis
Volgens de nieuwe voorzitter van Stichting RIONED, Hans Gaillard, beginnen de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord water inmiddels al de eerste vruchten af te werpen. Hij maakt zich meer zorgen over de teloorgang van kennis doordat veel mensen
in de rioleringswereld de komende jaren met pensioen gaan. De kennisontwikkeling in het stedelijk waterbeheer vormt daarom één van de belangrijkste thema’s in het werk van Stichting RIONED.
Te veel gegevens
Kritische noten waren te horen tijdens een parallelsessie over gegevensbeheer. Cees Snaterse van Snaterse Civiele techniek & Management vindt het inwinnen van (nog) meer gegevens niet van belang. Een robuust rioolsysteem is volgens hem het enige dat telt. Hij bekritiseerde het beheer van de riolen, dat te veel zou bestaan uit alleen maar visuele inspecties. Terwijl volgens Snaterse ook de grondwaterstand van belang is, evenals de verkeersbelasting. Hans Stolker van RioSense hekelde de grote hoeveelheid gegevens die tegenwoordig
ingewonnen worden. Met het merendeel gebeurt niets volgens hem. Ook over assetmanagement werden kritische noten gekraakt en wel door François Clemens, hoogleraar riolering aan de TU Delft. Hij legde het Engelstalige begrip uit als: zorg voor de spullen die je nuttig of waardevol acht. Dat het begrip bij de 850 aanwezige rioleurs niet al te bekend is, bleek uit een snelle enquête: één op de zeven mensen wist wat het woord ongeveer betekent. Ook Clemens maakt zich zorgen over enige teloorgang van vakkennis. Naast de vergrijzing van het personeelsbestand speelt ook de afname van de belangstelling in techniek, de neiging tot het bouwen van meer gecompliceerde systemen en de uitbreiding en verzwaring van de taken van de rioleur. Volgens de hoogleraar kan van de bestaande gegevens nog veel geleerd worden en is H2O / 4 - 2012
5
Publicaties
Door klimaatontwikkelingen neemt het aantal (zeer) hevige buien toe. Water op straat is één van de ‘oplossingen’ om de grote hoeveelheid water tijdelijk te bergen. In de praktijk ontstaan dan vragen over de aansprakelijkheid voor eventuele schade. Daarom hebben Stichting RIONED en de overheidsaansprakelijkheidsverzekeraars Centraal Beheer Achmea en OVO de publicatie Gemeentelijke aansprakelijkheid bij wateroverlast uitgebracht. Deze geeft inzicht in de mogelijke aansprakelijkheid van de gemeente bij wateroverlast en hoe een gemeente aansprakelijkheid kan voorkomen. De belangrijkste conclusie is dat een gemeente aansprakelijkheidstoekenning sterk kan beperken als zij duidelijke keuzen maakt en zorgvuldig handelt. Dat geeft de gemeente de ruimte om voor tijdelijke berging van water op straat te kiezen. Een andere gezamenlijke uitgave betreft de brochure ‘Toepassing BBV in rioleringszorg nader toegelicht’. In de praktijk van de rioleringszorg bestaan vragen over de toepassing van het Besluit begroting en
De winnaars van de RIONED-innovatieprijs 2012, links de vertegenwoordigers van Nelen & Schuurmans en DHV en rechts de uitvinder van de Riolift.
uitbreiding van het gegevensbestand daarom niet nodig. Krijgt het rioleringsbeheer een nieuw jasje met assetmanagement? Ja, aldus Clemens, want het rioleringsbeheer vernieuwt de laatste tijd. Maar ook nee, als we doelmatigheid willen nastreven.
Innovatieprijs
De RIONED-innovatieprijs 2012 ging dit jaar naar twee producten: Lizard en RainApp van Nelen & Schuurmans en DHV én de Riolift
6
H2O / 4 - 2012
van Ingenieursbureau Moons (zie de vorige H2O, pag. 48-49). Dit laatste is een putdeksellichter; Lizard is een informatiesysteem en de RainApp is een toepassing voor dat systeem. Foto’s: Michelle Muus
verantwoording (BBV). Daarom hebben de commissie BBV en Stichting RIONED gezamenlijk de publicatie Riolering en het Besluit Begroting en Verantwoording uitgebracht. Een gemeente heeft met het BBV mogelijkheden om de kosten van investeringen over de huidige en toekomstige generaties te verdelen. Belangrijk aandachtspunt is ook dat de technische levensduur niet zonder meer gelijk is aan de economische levensduur. De publicatie laat zien op welke wijze een gemeente bij voorkeur de btw aan de heffing toerekent, maar ook wat de andere methoden zijn. De opbrengst vloeit in principe naar de algemene middelen. Dit om de btw-uitname uit het gemeentefonds te compenseren. Aanvullende informatie staat in de Notitie riolering van de commissie BBV en de Leidraadmodule D1300 Toerekening en dekking van kosten (verschijnt in april).
actualiteit Ontpoldering Noordwaard begonnen De ontpoldering van de Noordwaard, één van de grootste projecten van ‘Ruimte voor de Rivier’ van Rijkswaterstaat, is begonnen. De polder, met een oppervlakte van bijna 4.500 hectare, wordt doorstroombaar gemaakt. Bij hoog water zal de polder deels onder water komen te staan. De bewoners en enkele agrariërs blijven dan droog doordat ze op terpen wonen of achter (nieuwe) dijken en kades. Door de polder deels onder water te laten lopen, daalt de waterstand bij Gorinchem met zo’n 30 centimeter.
D
e Nieuwe Merwede bij de Noordwaard krijgt meer ruimte door de dijken gedeeltelijk af te graven. In wezen wordt de polder teruggebracht naar de situatie van 100 jaar geleden. Het toen waterrijke gebied is in de loop der tijd steeds verder ingepolderd. Tot de jaren 70 was de Noordwaard buitendijks gebied. Na de herinrichting, die in 2015 gereed moet zijn, snijdt het water uit de Nieuwe Merwede als het ware de bocht af bij Dordrecht bij hoog water. Hierdoor daalt de waterstand bij Gorinchem met zo’n 30 centimeter, op sommige punten zelfs 60 centimeter. Om de bewoners van de Noordwaard tegen het water te beschermen worden terpen gebouwd, bestaande terpen hersteld en stukken land met kades beschermd. Uiteindelijk bestaat de Noordwaard dan uit hoge polders, lage polders en doorstroombaar gebied. Om dat te bereiken moet in totaal vier miljoen kubieke meter grond worden afgegraven. Maar er moet ook 3,8 miljoen kubieke meter grond aangevuld worden. De afgegraven grond blijft zoveel mogelijk binnen het gebied, behalve als de grond elders voor hoogwaardige(re) doelen kan worden benut.
Bij hoogwater stroomt de Nieuwe Merwede straks deeld door de Noordwaard.
De ontpoldering van de Noordwaard is begonnen (foto: Con Monnich).
De werkzaamheden bestaan uit het bouwen van 70 kilometer kades en dijken, 50 kilometer nieuwe weg, 29 terpen, 38 verkeersbruggen, 12 gemalen en 17 windwatermolens. Er wordt dus vier miljoen kubieke meter grond verzet, ongeveer de inhoud van 300.000 vrachtwagens. In totaal worden 50 huizen en bedrijven gesloopt. De ontpoldering van de Noordwaard is één van de projecten van het hoogwaterbeschermingsprogramma Ruimte voor de Rivier. Dit programma bestaat uit ruim 30 deelprojecten, waarvan de Noordwaard één van de grootste is. ‘Ruimte voor de Rivier’ begon in 2007 en moet in 2015 klaar zijn. Het budget bedraagt 2,3 miljard euro. Naast meer veiligheid moet de uitvoering van de werkzaamheden ook zorgen voor meer ruimtelijke kwaliteit: Rijkswaterstaat wil het rivierengebied verfraaien en aantrekkelijker maken én zowel de natuur als de mens (recreatie) meer ruimte geven.
H2O / 4 - 2012
7
Bufferboeren: agrariërs en waterbeheerders gezamenlijk aan de slag Het mogelijk dalen van de grondwaterstand door intensivering van de drinkwaterwinning heeft agrariërs en Brabant Water bij elkaar gebracht in het project Bufferboeren. Het project is een zoektocht naar praktische maatregelen om de effecten van verdroging zoveel mogelijk te reduceren. In de eerste fase is in 2010 een integrale set van praktische maatregelen opgesteld. In de tweede fase (2011-2014) worden deze maatregelen in de praktijk getest.
D
irecte aanleiding voor het project is de verplaatsing van de drinkwaterwinningen Boxmeer en Vierlingsbeek. Brabant Water wil de onttrekking van grondwater uit de diepe ondergrond bij de bestaande drinkwaterwinning Loosbroek gaan intensiveren. Een MER-studie1) wees uit dat dit een daling van de grondwaterstand van ongeveer 8 cm tot gevolg kan hebben. Voor agrarische ondernemers rondom de winning kan dit gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van grondwater voor hun gewassen.
waterbeheerders goed bodembeheer als een essentieel onderdeel van de watervoorziening. Anderzijds is goed bodembeheer het domein van de agrariër. Door de deelname in het project Bufferboeren onderschrijven het waterschap en STOWA het belang van waterbeheerders bij een project als deze. Daarmee blijft de verantwoordelijkheid primair bij de agrariërs. Ook elders in het land ontstaan dit soort coalities, bijvoorbeeld bij de projecten ‘Landbouw op Peil’ en ‘Kijk eens wat vaker onder de graszode’ in de provincie Utrecht.
Een deel van het gebied heeft nu al te maken met droogtegevoelige gronden. De situatie voor deze bedrijven is daarmee vergelijkbaar met bedrijven op de hoge zandgronden in Zuid- en Oost-Nederland. De oorzaak van het toenemende droogterisico op de hoge zandgronden is de klimaatverandering met een toename van langdurige droge perioden. Uit de analyse van het Deltaplan Hoge Zandgronden blijkt dat de gemiddeld laagste grondwaterstand in grote delen van het gebied daalt met tien tot 20 cm onder het W+-scenario van het KNMI2). De mogelijke invloed van de drinkwaterwinning maakt de noodzaak tot actie in het projectgebied concreter, waardoor het een voorbeeldfunctie krijgt voor andere droge gebieden. Daarnaast wordt gewerkt aan de thema’s organische stof en beworteling, die ook belangrijk zijn voor behoud van biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaatadaptatie en -mitigatie. Zowel de droogtegevoeligheid op zandgronden als de landbouwkundige benutting ervan hebben ertoe geleid dat een breed consortium van organisaties (ZLTO, Brabant Water, Waterschap Aa en Maas, Productschap Zuivel, Landbouw Innovatie Noord-Brabant, STOWA, Provincie NoordBrabant, Rabobank en Louis Bolk Instituut) elkaar gevonden hebben in het project Bufferboeren.
Uitvoerbaarheid maatregelen
Rol van waterbeheerders
Op initiatief van de STOWA hebben waterschappers en groepsleden van het project Bufferboeren gediscussieerd over de rol van de waterbeheerder bij bodembeheer met als doel om vocht langer vast te houden. Enerzijds beschouwden de aanwezige
Het doel van de eerste fase was om gezamenlijk met agrariërs en waterbeheerders een overzicht te maken van de potentiële hydrologische, bodemkundige en teelttechnische maatregelen. Schijnbaar tegengestelde doelen van belanghebbenden, waterwinning en watergebruik in hetzelfde gebied, zijn verenigd in het zoeken naar een integrale set van praktische maatregelen. Tijdens bijeenkomsten en literatuurverkenningen is een systematisch overzicht gemaakt van de maatregelen met de voor- en nadelen waarmee een effectieve strategie kan worden ontwikkeld om verdroging in de landbouw tegen te gaan (zie tabel). De gefaseerde integrale aanpak van deze maatregelen op een bedrijf is vernieuwend: • zoveel mogelijk water vasthouden of terugbrengen door hydrologische maatregelen; • zoveel mogelijk water vasthouden door verhogen organische stof; • de wortels dichter bij het water brengen; • een efficiënter watergebruik door gewaskeuze. Wat opvalt is dat hydrologische maatregelen direct effect laten zien maar tegelijkertijd vaak een behoorlijke investering vragen. Het verhogen van de organische stof is een maatregel die vaak langzaam een verbetering laat zien. Dit wil niet zeggen dat deze maatregel niet nu moet worden ingezet. Het heeft echter pas effect op de lange termijn. Daarentegen is het dichter bij het water brengen van wortels een zeer eenvoudige maatregel die snel in tot
Het projectgebied Bufferboeren ligt in de gemeente Bernheze (Noord-Brabant), rondom de drinkwaterwinning Loosbroek van Brabant Water. De zandbodems in het gebied variëren van beekeerdgronden tot podzolen. In totaal doen 24 agrarisch ondernemers om het waterwingebied mee aan het project. Het merendeel van de grond wordt gebruikt door veehouders (melkvee, kippen of gemengd melkvee en varkens). Naast de veehouders zijn er twee akkerbouwers in het gebied. Deze telen met name aardappels en suikerbieten.
8
H2O / 4 - 2012
Kaart van het projectgebied met daarin het zuidelijke en noordelijke waterwingebied omcirkeld.
resultaat leidt. Een efficiëntere waterbenutting is zowel voor agrariërs als waterbeheerders van belang. Voor veehouders en waterbeheerders komt snijmaïs (190 liter water per kg droge stof ) als zeer waterefficiënt gewas ineens in een andere daglicht te staan dan het waterverslindende Engels raaigras (350 liter water per kg droge stof )4).
Aan de slag
In de nu lopende tweede fase van het project Bufferboeren (2011-2014) wordt gewerkt aan kennisontwikkeling, monitoring en kennisverspreiding van een aantal maatregelen uit de tabel. Agrariërs zijn onder andere begonnen met het verhogen van de aanvoer van organische stof door het gebruik van groencompost en zeefgrond. Om het organische stofgehalte van de bodem te verhogen, wordt daarnaast ingezet op de reductie van de afbraak van organische stof door het toepassen van een niet-kerende grondbewerking bij de teelt van maïs of door zelfs direct maïs te zaaien zonder grondbewerking. Zes agrariërs in het gebied zijn hiermee op hun bedrijf aan de slag gegaan. De eerste resultaten laten zien dat met name het onderwerken van de groenbemester een averechts effect kan hebben. Een slecht ondergewerkte groenbemester gaat de vochtconcurrentie aan met in dit geval het maïsgewas. Daarnaast komt naar voren dat een niet-kerende grondbewerking een direct effect heeft op de vochthuishouding van de
achtergrond bodem door het niet afsnijden van de capillaire nalevering van de ondergrond. Op droge gronden pakt dit gunstig uit. Op natte gronden kan dit echter betekenen dat de grond in het voorjaar veel langzamer opwarmt.
van dit gras worden omgezet naar voedertechnische voordelen door meer structuurhoudende voer op eigen bedrijf te telen. In studieclubbijeenkomsten van de Bufferboeren zijn de mogelijkheden besproken om de beworteling van gras te stimuleren.
Stimulering van beworteling bij gras en maïs vormt ook één van de speerpunten. In het gebied wordt onder andere ingezet op het gebruik van het diep wortelende rietzwenkgras in plaats van Engels raaigras. De in eerste instantie voedertechnische nadelen
Einddoel
De wortels dichter bij het water brengen is een zeer eenvoudige maatregel die vaak enkel met kennisoverdracht en managementaanpassingen op bedrijfsniveau kan worden opgepakt en snel tot resultaat leidt. In de brochure ‘Terug naar de graswortel’5) worden handreikingen voor de praktijk gedaan om de beworteling onder grasland te intensiveren en te verdiepen.
Aan het einde van het project Bufferboeren in 2014 is een integraal pakket aan maatregelen om de vochtvoorziening van gewassen te verbeteren ingezet, gedemonstreerd en gemonitord. De combinatie van maatregelen moet een een effectieve strategie opleveren om verdroging op Nederlandse landbouwgronden tegen te gaan. Daarbij zijn algemene effecten op bodem en gewas door waterwinning gemonitord. Deze onderbouwde kennis is verspreid naar een brede groep ondernemers en andere belanghebbenden op de hoge zandgronden.
NOTEN 1) Brabant Water (2009). MER Reallocatie grondwaterwinningen, van Boxmeer en Vierlingsbeek naar Loosbroek en Veghel. 2) Rosenboom R., K. Peerdeman, M. de Groot, H. Schuurmans, P. Droogers, M. Verkerk, S. de Boer, D. Boland, N. Taminiau, J. Hendriks, H. Boukes en M-L. Geurts (2011). Analyse van de effecten en gevolgen van klimaatverandering op het watersysteem en functies. DHV. Dossier D2371. 3) Van Eekeren N. en J. Zaneveld-Reijnders (2011). Bewust herstel van de natuurlijke buffercapaciteit van de bodem. Inhoudelijk rapportage ZLTO/LBI. 4) Van der Schans D. (1998). Ruwvoederproductie bij droogte: Kies voor zekerheid! PAGV Lelystad. Themaboekje nr. 21. 5) Van Eekeren N., J. Deru, H. de Boer en B. Philipsen (2011). Terug naar de graswortel. Een betere nutriëntenbenutting door een intensievere en diepere beworteling. Louis Bolk Instituut. Rapport LbD2011-023.
Nick van Eekeren (Louis Bolk Instituut) Frans Verwer (ZLTO) Maarten Verkerk (Waterschap Aa en Maas) Eric Broers (Brabant Water)
Maatregelenmatrix opgesteld in de eerste fase3). niveau 1
niveau 2
niveau 3
hydrologische maatregelen
alternatieve beregening
gebruik spoelwater van pompstation spoel/spuiwater rwzi
peilbeheer
stuwtjes
beregenen
optimalisering huidige beregening
afbraak verminderen
niet-kerende grondbewerking
peilgestuurde drainage verhogen organische stof (waterretentie, waterinfiltratie)
direct zaaien maïs frequentie graslandvernieuwing minimaliseren bewust omgaan met bekalken aanvoer verhogen
verhogen areaal grasland vruchtwisseling met gras, samenwerking veehouderij en akkerbouw verhogen gewasresten (wortels, stro) (zie gewaskeuze en wortels) keuze mestsoort hoge effectieve OS keuze groenbemester met hoge effectieve OS (zie vruchtwisseling) slootveegsel of biomassa van pompstation houtsnippers BIOCHAR
beworteling (diepte en intensiteit)
bodem
preventie verdichting, structuur, pH, regenwormen
gewas gewaskeuze (waterverbruik, stikstofbehoefte, opbrengst)
bemesting
stikstof (-), fosfor (+/-)
eenjarig
maïs hennep andere granen
meerjarig
Engels raaigras rietzwenkgras in mengsel met Engels raaigras (diepe wortels) kropaar in mengsel met Engels raaigras (minder verdamping) rode klaver in mengsel met Engels raaigras (diepe wortels) luzerne kruiden (cichorei, smalle weegbree) in mengsel met raaigras
H2O / 4 - 2012
9
Herstel hoogveen Deurnsche Peel haalbaar In Nederland zijn nog enkele schaarse hoogveenrestanten aanwezig. Deze lijden onder de verdroging, vermesting en andere menselijke ingrepen. Voor het Natura 2000-hoogveengebied Deurnsche Peel is de opgave om de oppervlakte en kwaliteit van het actief en herstellend levend hoogveen uit te breiden. De afgelopen jaren is onder andere vanuit het OBN-hoogveenonderzoek meer inzicht ontstaan in de sturende variabelen voor hoogveenherstel. Bij het opstellen van de grondwatervisie Deurnsche Peel zijn hierop hydrologische maatregelen getoetst. Uit het onderzoek blijkt dat binnen de ecologische hoofdstructuur herstel van het hoogveen zeker mogelijk is.
D
e Deurnsche Peel vormt, samen met de Mariapeel en de Groote Peel, één van de hoogveengebieden op de grens van Noord-Brabant en Limburg. In de jaren ‘70 eindigde de ontginning van het gebied vrij abrupt. Hierdoor zijn daar de stadia van vervening nog duidelijk terug te vinden. Enerzijds zijn er gedeelten waar het veen nagenoeg volledig afgegraven is en waar zogeheten ‘wijken’ insnijden tot in de zandondergrond, anderzijds zijn er nog restanten van niet afgegraven veenruggen aanwezig. Dit maakt de hydrologie van de Deurnsche Peel complex, omdat de dikte en de verveningstoestand van de nog aanwezige veenlagen sterk de lokale hydrologische omstandigheden bepalen. De Deurnsche Peel is aangewezen als Natura 2000-gebied en Natte Natuurparel. Voor het concept beheerplan Natura 2000 voor de Peelvenen1) moet Waterschap Aa en Maas een visie voor het gewenst grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) opstellen. Dit is een aanvulling op het in 2005 door de Dienst Landelijk Gebied opgestelde landinrichtingsplan2). De aanvulling brengt ook de effecten van bestaand gebruik in beeld.
Sturende variabelen
Het concept beheerplan Natura 2000 is leidend voor de natuurdoelen. Als instandhoudingsdoelstellingen gelden behoud en uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van herstellende en actieve hoogvenen. De provinciale doelen stemmen overeen met de Natura 2000-doelen. Vanwege de Europese status van het concept beheerplan Natura 2000 is voor de GGOR-inrichtingsvisie uitgegaan van de hydrologische randvoorwaarden uit dit plan. De hydrologische randvoorwaarden bij de provinciale beheertypen zijn beschouwd als daaropvolgend en daarom niet afzonderlijk uitgewerkt. Het is van belang onderscheid te maken tussen randvoorwaarden van levende (min of meer ongestoorde) hoogvenen en randvoorwaarden voor veenregeneratie. In het eerste geval kan het systeem van interne buffermechanismen veranderingen in de vochthuishouding doorstaan, waarbij de fluctuatie in de waterstand kleiner blijft dan 30 cm per jaar. De uitgangssituatie in de Deurnsche Peel betreft het tweede geval: een afgegraven hoogveenrestant waar uitsluitend zwartveen (of sterk vergaan
10
H2O / 4 - 2012
veenmosveen) is blijven liggen. Op deze substraten zijn plas/drassituaties moeilijk te realiseren, doordat de kleine bergingscoëfficiënt leidt tot te grote waterstandfluctuaties voor veenmosgroei. Om deze reden moeten zwartveenrestanten licht geïnundeerd zijn. Daarbij gelden tevens als randvoorwaarden dat veenbodems niet mogen droogvallen en de waterdiepte ten behoeve van de fotosynthese niet dieper moet zijn dan 50 cm3). Voor de kerngebieden voor hoogveenvorming in het concept Natura 2000 beheerplan zijn waterpeilen en -diepten in beeld gebracht. Uit de metingen in de compartimenten van de kerngebieden blijkt dat fluctuaties van de waterstand over het algemeen groot zijn: 35 tot 65 cm. Hoogveenvegetaties vereisen een hoge stabiele veenwaterstand en een fluctuatie niet groter dan 30 cm. Uit OBN-onderzoek3),4),5) en een eerdere modelstudie in het Bargerveen6) blijkt dat de wegzijging niet groter mag zijn dan 40 mm per jaar. Voor de groei van veenmossen in open water is een hoge kooldioxide- of methaanconcentratie vereist. In zwartveen (sterk vergaan veen) wordt over het algemeen te weinig methaan geproduceerd om de veenmosregeneratie op gang te brengen. Het gebufferde grondwater onder het veen zorgt er voor dat de methaanpomp weer gaat werken. Dit is de reden dat de stijghoogte van het regionale grondwater bij dunne zwartveenRestant van een ‘wijk’ in de Deurnsche Peel.
restanten permanent in de veenbasis moet reiken. In de bestaande situatie bleek de stijghoogte van het grondwaterstand in de minerale ondergrond niet of niet overal permanent in de veenbasis te reiken.
Ecohydrologische score
De beoordeling van de sturende variabelen is uitgedrukt in een ecohydrologische score. Dit is gedaan voor de huidige situatie en voor varianten van de waterhuishoudkundige inrichting van kerngebieden Natura 2000 en potentiële kerngebieden in het overige deel van het EHS-gebied. Hiervoor zijn drie criteria beoordeeld7): • De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is gebruikt als indicatie van het areaal waar plasvorming zal optreden. Of de plassen vervolgens ook jaarrond met een geringe waterstandsfluctuatie aanwezig blijven, is afhankelijk van de waterverliezen naar de ondergrond of door kaden. Deze laatste verliezen zijn voor een toekomstige situatie niet exact te modelleren. Met het grondwatermodel zijn dus geen exacte fluctuaties van de oppervlaktewaterstand per compartiment te voorspellen. Bij de nadere inrichting moet rekening worden gehouden dat voor de aanleg van dammen slecht doorlatend materiaal wordt gebruikt. De beheerders hebben hier voldoende ervaring mee;
achtergrond •
•
Vervolgens is de ecohydrologische score berekend10). Het stopzetten van de huidige beregening in het landbouwgebied leidt tot een toename van de ecohydrologische score met vier hectare. Dit geldt ook voor een tien procent droog jaar als 1996. Het verwijderen van de huidige drainage zou leiden tot een toename van drie hectare. Indien zowel de huidige beregeningsonttrekkingen als de huidige drainage zouden worden beëindigd, zou de ecohydrologische score met ongeveer zeven hectare toenemen. Hierbij wordt opgemerkt dat is uitgegaan van een op het slechtst mogelijke scenario gebaseerde inschatting van de beregeningshoeveelheid. In werkelijkheid zal de onttrokken hoeveelheid naar verwachting lager zijn. Alleen in extreem droge jaren (zeldzamer dan een tien procent droog jaar) zou de onttrokken hoeveelheid hoger kunnen zijn.
De wegzijging naar de zandondergrond mag in hoogveenkernen niet groter zijn dan 40 mm per jaar; De stijghoogte in de veenbasis dient permanent (dus ook in de droogste perioden) in de veenbasis te staan ten behoeve van de methaanpomp.
De ecohydrologische score is uitgedrukt als het aantal hectaren dat aan alle drie de beoordelingscriteria voldoet.
Grondwatermodel en referentiesituatie
De effecten van bestaande waterhuishoudkundige activiteiten en mogelijke maatregelpakketten zijn in beeld gebracht met behulp van een grondwatermodel. De basis voor dit model werd gevormd door eerdere onderzoeken in het gebied2),8),9), veldkennis en aanvullend veldonderzoek. In de modellering is veel aandacht besteed aan de ijking en verificatie van het model. Als referentiesituatie is de periode 1999-2006 doorgerekend. Qua peilbeheer en bestaand gebruik komt deze periode overeen met de huidige situatie. Het resultaat is dat op regionaal niveau de modelresultaten door alle betrokken partijen worden herkend. Door enkele leemten in kennis, zoals de exacte doorlatendheidsfactor van de veenlagen in de ondergrond, bevat het model een bepaalde onzekerheidsmarge. Hierdoor is het model minder geschikt voor precieze voorspellingen op standplaatsniveau. Voor regionale toepassing zoals een GGOR-visie is het model geschikt bevonden.
De realisatie van het reeds vastgestelde landinrichtingsplan leidt tot een toename van de ecohydrologische score met 46 hectare. De negatieve hydrologische effecten van het huidig gebruik (beregening en drainage), in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen vanuit Natura 2000, worden hierdoor gecompenseerd.
Aanvullende maatregelen
De positieve hydrologische effecten van het landinrichtingsplan kunnen verder worden versterkt door gerichte aanvullende maatregelen. De doorgerekende maatregelen betreffen onder andere het dempen van watergangen en het anders inrichten van de begrenzing en afwateringsniveaus van de compartimenten in de veengebieden. Dit peilenplan is bepaald op basis van de vegetatie- en hoogtekaart. Daarbij is rekening gehouden met de vereiste waterdiepte van minder dan 50 cm. Op basis van de maatregelenscenario’s is een voorkeur bepaald waarin de volgende maatregelen
Toetsing bestaand gebruik
Het hydrologische effect van de varianten van de waterhuishoudkundige inrichting in het onderzoeksgebied is berekend met het grondwatermodel. Dit levert de verandering van de grondwaterstanden en kwelsituatie ten opzichte van de referentiesituatie.
zijn gecombineerd: het landinrichtingsplan, de wijziging in afwateringsniveaus en het dempen van watergangen. De tabellen 1 en 2 geven de effecten van het voorkeurscenario op de sturende variabelen weer voor de kerngebieden voor hoogveenherstel en het gehele EHS-gebied. Ter vergelijking zijn tevens de scores voor de referentiesituatie en het landinrichtingsplan weergegeven. Het areaal dat voldoet aan de drie criteria voor hoogveenherstel, zowel in de kerngebieden als in de gehele ecologische hoofdstructuur, wordt in het voorkeurscenario ongeveer ruim twee keer zo groot als bij het landinrichtingsplan. De ecohydrologische scores van landinrichtingsplan en GGOR-voorkeurscenario zijn weergegeven in afbeelding 2.
Uitstralingseffecten
Aan de oostkant van de Deurnsche Peel en de Mariapeel en aan de zuidkant van de Deurnsche Peel blijven de uitstralingseffecten van het voorkeurscenario gelijk aan die van het landinrichtingsplan. Aan de westkant en noordkant van de Deurnsche Peel nemen de uitstralingseffecten beperkt toe: tot maximaal vijf centimeter hogere grondwaterstanden in een zone van tien tot maximaal 400 meter.
Neerslagberging
Neerslagpieken kunnen tot te grote waterstandsfluctuaties binnen de hoogveenherstelgebieden leiden. In het Bargerveen in Drenthe zijn daarom waterbergingen in hoogveenondersteunend gebied gerealiseerd. In korte tijd wordt neerslag uit de veengebieden afgevoerd. Het verzamelde water wordt vervolgens ingezet voor de land- en tuinbouw. De wenselijkheid van de realisatie van waterbergingen nabij de
Tabel 1. Ecohydrologische effectiviteit voorkeurscenario binnen de kerngebieden voor hoogveenherstel.
areaal GHG boven maaiveld (ha)
areaal stijghoogte permanent in veenbasis (ha)1
areaal wegzijging naar zandondergrond < 40 mm/jr (ha)
totaalscore (areaal dat voldoet aan drie voorwaarden) (ha)*
referentiesituatie
207
200
261
92
landinrichtingsplan
260
+53
231
+31
306
+45
139
+47
voorkeurscenario
345
+138
274
+74
324
+63
191
+99
scenario
Tabel 2. Ecohydrologische effectiviteit voorkeurscenario binnen de ecologische hoofdstructuur.
scenario
referentiesituatie landinrichtingsplan voorkeurscenario
areaal GHG boven maaiveld (ha)
areaal stijghoogte permanent in veenbasis (ha)1
497
totaalscore (areaal dat voldoet aan drie voorwaarden) (ha)*
areaal wegzijging naar zandondergrond < 40 mm/jr (ha)
443
1.523
142
830
+333
517
+74
1.476
-47
213
+71
1.222
+725
605
+162
1.485
-38
290
+148
* Het criterium areaal stijghoogte permanent in veenbasis en de totaalscore zijn alleen te bepalen voor de oppervlakte waarvan de veendikte bekend is (988 van de in totaal 2.407 hectare van de EHS).
H2O / 4 - 2012
11
Deurnsche Peel is afhankelijk van de peilvariatie die door neerslag in de veencompartimenten optreedt.
Conclusie
Het gebruik van sturende variabelen voor hoogveenherstel blijkt een bruikbare methode om varianten van de waterhuishoudkundige inrichting te beoordelen. Deze methode is doelgericht, doordat de variabelen rechtstreeks zijn afgeleid van de eisen die volgen uit het Natura 2000-beheerplan. Uit het onderzoek blijkt dat nog veel potentie aanwezig is voor herstel van het hoogveen in de Deurnsche Peel. De positieve hydrologische effecten van het bestaande landinrichtingsplan kunnen verder versterkt worden door het nemen van gerichte aanvullende maatregelen die zijn uitgewerkt in een GGOR-voorkeurscenario. Hendrik Meuwese en Ebbing van Tuinen (Witteveen+Bos) Chris van Rens (Waterschap Aa en Maas) Jan Streefkerk (Staatsbosbeheer) NOTEN 1) Ministerie van LNV (2010). 4e Conceptbeheerplan Natura 2000 Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel.
Afb. 2: Ecohydrologische score in referentiesituatie en bij voorkeurscenario. 2) Landinrichtingscommissie de Peelvenen (2005). Landinrichtingsplan Herinrichting Peelvenen onderdeel Deurnsche Peel - Mariapeel, Het onverenigbare verenigd. 3) Van Duinen G. (2011). Perspectieven voor hoogveenherstel in Nederland. Samenvatting onderzoek en handleiding hoogveenherstel 1998-2010. Bosschap. In druk. 4) Tomassen H. et al (2003). Onderzoek ten behoeven van herstel en beheer van Nederlandse hoogvenen. Eindrapportage 1998-2001. Directie Kennis Ministerie van LNV. Rapport 2003/139. 5) Tomassen H. (2006). Onderzoek ten behoeve van
herstel en beheer van Nederlandse hoogvenen. Eindrapportage 2004-2006. Bosschap. In druk. 6) Alterra (2008). Evaluatie monitoring Deurnsche Peel en Mariapeel. Rapport 1717. 7) Streefkerk J. (2010). Notitie GGOR Deurnsche Peel. 8) Haarman F. (1986). Geohydrologisch onderzoek in de Deurnese en de Liesselse Peel. Rijksuniversiteit Utrecht. 9) Grontmij (2003). Modelonderzoek Peelvenen fase 2 en 3. 10)Witteveen+Bos (2011). GGOR inrichtingsvisie Deurnsche Peel.
In memoriam André Wismeijer Toen de generatie afvalwaterzuiveraars die de laatste jaren met pensioen is gegaan, nog met zijn opleiding bezig was, waren er in Nederland weinig deskundigen bij wie zij in de leer konden gaan. Eén van hen was drs. A. A. Wismeijer, chemicus bij de dienst Publieke Werken, later Openbare Werken, van de gemeente Amsterdam. Velen hebben bij hem met de praktijk van het vak kennis gemaakt. Voor mij was dat een ontvangst vanuit Wageningen op de RI-Zuid, waar Wismeyer nauwelijks boven de bergen schuim op de aeretietanks uitkwam. Op 12 januari j.l. overleed Andre Wismeijer, 85 jaar oud. Wismeijer stond aan de wieg van de NVA, die na veel discussie in 1958 werd opgericht. Uitwisseling van ervaring en scholing waren voor hem de belangrijkste doelen van deze nieuwe vereniging. Daar heeft hij zich ook vele jaren voor ingezet. Voor de klaarmeestercursus, later de vervolgcursus en het Hoger NVA-diploma. Eerst als docent, later als voorzitter van de Commissie Opleidingen van de NVA. De periode waarin de NVA deze cursussen geheel zelf organiseerde: lespakket, syllabi, cursusplaatsen, docenten, examenopgaven en waardering. De vergaderingen van de Commissie leidde hij met een mix van strengheid en toegeeflijkheid. Aan de normen werd niet getornd, maar begrip voor uitzonderlijke omstandigheden was er ook. Na het van start gaan van de Stichting Wateropleidingen in 1994 bleef hij gecommitteerde van deze curussen. Vele jaren was hij actief lid van de Slibcommissie van de NVA. Natuurlijke droging in lagunes en verwerking tot zwarte grond, die in de gemeente hergebruikt kon worden, was in die periode het beleid in Amsterdam. Toen de NVA de Scheltingaprijs instelde voor mensen die zich binnen de vereniging zeer verdienstelijk gemaakt hadden, was André Wismeijer in 1988 de eerste die deze prijs ontving. Binnen de Amsterdamse dienst heeft André Wismeijer vanaf 1958 verschillende hoofden van de hoofdafdeling Riolering en Waterbeheersing als deskundige, later als adjunct ter zijde gestaan. Tot diens benoeming als hoogleraar in Delft in 1966 Ton Koot, de langste tijd (1966-1981) Kees Schuurman, van 1981-1986 mijzelf en tot zijn pensionering in 1990 Wim Faber. André Wismeijer bij zijn afscheid van de dienst André was een constante factor in een dienst die ook toen al voortdurend in beweging was. Openbare Werken in Amsterdam. Rechts op de foto Ook één die streed voor zijn positie binnen het waterkwaliteitsbeheer. de toenmalige directeur van die dienst Ben Smit. André was een deskundige, betrokken en zeer loyale collega die zich dankzij zijn kennis en gevoel voor relativiteit uitstekend in het Amsterdamse staande kon houden. In 2002 zag hij zich door een falend hart gedwongen zijn lidmaatschap van de Oude Jonkers op te geven. De laatste jaren leidde hij een teruggetrokken leven. Met hem is één van de pioniers van de afvalwaterzuivering in Nederland heengegaan.
Maarten Gast met dank aan Kees Schuurman
12
H2O / 4 - 2012
informatie Standaard werkwijze voor toetsing watersystemen aan de normen voor regionale wateroverlast In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over ‘het op orde brengen en het op orde houden’ van het watersysteem. Naar aanleiding hiervan zijn normen voor regionale wateroverlast vastgelegd in provinciale verordeningen. De toetsing van watersystemen aan deze normen is een terugkerende activiteit van de waterschappen. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft een evaluatie uitgevoerd van de totstandkoming van de toetsresultaten van 2005. Tussen de waterschappen bleken verschillen in aannames en keuzes te zijn ontstaan. Daardoor is het totaalbeeld van de opgave niet eenduidig. Voor de (her)toetsing is dat wel van belang. STOWA en de Unie van Waterschappen hebben daarom het initiatief genomen om een standaard werkwijze te ontwikkelen, zodat de waterschappen zo veel mogelijk dezelfde methoden en technieken kunnen toepassen.
D
e standaard werkwijze is geen keurslijf, maar biedt een waterschap wel voldoende informatie om op een gedegen manier keuzes te maken. Met goede argumenten kan een waterschap besluiten om op onderdelen van de standaard werkwijze af te wijken. De werkwijze omvat een standaard processchema watersysteemtoetsing, een overzicht van beleidsmatige en technische keuzes en uitgangspunten, per toetsingsactiviteit een overzicht van de inhoudelijk belangrijkste punten en de gemaakte keuzes én een overzicht van aandachtspunten.
Welke keuzes?
Hieronder volgen als voorbeeld enkele keuzes uit de standaard werkwijze. Beleidsmatige keuzen •
•
•
•
•
Provinciale verordening is het vertrekpunt van elke toetsing; Keuze wat onder bebouwd gebied valt, (norm T=100) volgt uit verordening; Toetsing heeft betrekking op inundatie vanuit het oppervlaktewater; Toetsing wordt uitgevoerd op basis van het huidige klimaat voor het zichtjaar 2015: huidige systeem met in 2015 gerealiseerde autonome ontwikkelingen; Maatregelen voor huidige knelpunten worden (indien mogelijk) klimaatrobuust opgelost voor zichtjaar 2050 en met de KNMI-klimaatscenario’s uit 2013 (indien beschikbaar).
Technische keuzen •
•
•
•
•
De toetsing wordt uitgevoerd met een hydrologisch/hydrodynamisch model. Rekenmethoden die niet voldoen, zijn: 100% GIS-matig, stationaire aanpak of énkel op basis van expert judgement; Het model dient de werkelijkheid voldoende nauwkeurig na te bootsen op basis van meetbare criteria voor waterstanden, debieten en inundaties; Voor de statistische rekenmethodiek wordt de stochasten- of tijdreeksmethode gehanteerd, geen ontwerpbuimethode; Toetsing vindt plaats op pixelniveau. Opschaling van de resultaten gebeurt in de eindfase en is noodzakelijk voor de toepassing van het maaiveldcriterium; De wateropgave is de totale omvang van het probleem (knelpunten) en wordt uitgedrukt in hectares.
Daarnaast wordt in de rapportage aandacht besteed aan: • de noodzaak voor kwaliteitsborging bij totstandkoming van toetsingsresultaten (bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruikte model, de statistische rekenmethodiek en de GIS-inundatieanalyse); • het onderscheid tussen resultaten van de toetsing (de wateropgave) en de bestuurlijk-maatschappelijke afweging die erná plaatsvindt om te bepalen óf en hoe knelpunten worden opgelost (het maatregelenpakket). Daarbij spelen kosten-baten analyses een belangrijke rol om te onderzoeken of de baten opwegen tegen de te maken investeringen; • het maken en analyseren van een watersysteemkaart; • het valideren van meetreeksen en het maken van waterbalansen voorafgaand aan modellering; • extreme waardenanalyses op meetreeksen voor inzicht in systeemgedrag en het vergelijken met modelresultaten voor extreme waarden (afvoer en waterstanden); • de strategie bij gegevensbeheer, modelbouw, kalibratie en validatie en tips bij rekenprogramma’s; • achtergronden bij stochasten- en tijdreeksmethode, inundatieanalyse en knelpuntenkaarten.
Aanbevelingen
In het rapport worden de volgende aanbevelingen gedaan: • Streef naar op uniforme wijze vastgestelde gebiedsnormen; • Bediscussieer de noodzaak tot actualisatie van het maaiveldcriterium; • Waarborg een eenduidig gebruik van de term ‘wateropgave’; • Creëer een proces waarin waterschappen kennis en praktijkervaringen uitwisselen over de watersysteemtoetsing, gericht op uniformering en doelmatigheid; • Evalueer de effecten van de standaard werkwijze en stel op basis hiervan een strategie op voor verdere kwaliteitsverbetering en uniformering in de toekomst.
Begin van uniformeringproces
De standaard werkwijze wordt beschouwd als het begin van een proces tot steeds verdergaande uniformering van de toetsing. Nog niet alles zal direct in de komende toetsingsronde uniform zijn. Zo leiden
Naast deze standaard werkwijze voeren STOWA en de Unie van Waterschappen andere studies uit die gericht zijn op verbetering en uniformering van de watersysteemtoetsing. Zo wordt binnenkort de nieuwe geregionaliseerde neerslagstatistiek gepubliceerd, die toe te passen is op de tijdreeks- en stochastenmethode. Ook de schadefuncties worden vernieuwd. De waterschappen kunnen deze gebruiken bij kosten-batenanalyses van maatregelen. Ten slotte kunnen medio dit jaar de onzekerheden van de wateropgave beter worden gekwantificeerd.
verschillen tussen provinciale verordeningen, waarin de normen zijn vastgelegd, per definitie tot divergentie. Wel is het streven om de komende toetsingsrondes in te blijven zetten op verdergaande uniformering. Een van de aanbevelingen is om in de eindfase van de komende landelijke toetsingsronde te evalueren in hoeverre convergentie bij de toetsing optreedt en te kijken naar aanvullende uniformeringsmogelijkheden.
Waterschappen nu aan zet
De waterschappen zijn nu aan zet om bij de toetsing gebruik te gaan maken van de standaard werkwijze. Dit is nadrukkelijk de wens van de Unie van Waterschappen en STOWA. Van de waterschappen wordt verwacht dat zij de standaard werkwijze gaan volgen en daarbij gebruik maken van de nieuwe neerslagstatistiek en schadefuncties. Beargumenteerde afwijkingen van de standaard werkwijze zijn mogelijk. Daarbij zal er ruimte zijn om met elkaar ervaringen uit te wisselen om de werkwijze verder te verbeteren. Het STOWA-rapport 2011-31 met de standaard werkwijze is in te zien op internet: www.stowa.nl.
Erik Oomen (Waterschap Aa en Maas) Michiel Nieuwenhuis (Waterschap Vallei & Eem) Bert Hendriks (Waterschap Reest en Wieden) Wim Rosbergen (Hoogheemraadschap van Delfland) Durk Klopstra en Michelle Talsma (STOWA) Reinier Romijn (Unie van Waterschappen) Roel Velner (Royal Haskoning) Maarten Spijker (HydroLogic)
H2O / 4 - 2012
13
Nederland wil rol blijven spelen in drinkwatervoorziening in Benin Nederland geeft sinds 2004 steun aan Benin om de toegang tot schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen te verbeteren. Wat is er tot nu bereikt en wat zijn de verwachtingen voor toekomstige samenwerking met de Nederlandse watersector? Johannes Odé en Mariken Stolk bezochten namens H2O Benin en spraken met de verschillende belanghebbenden (zie ook de vorige uitgave).
I
n de regio Zou, in het zuidoosten van Benin, legt Marc Chabi (regiodirecteur van het ministerie van Water en Energie) uit wat er al bereikt is. “Sinds 2004 hebben we 251 waterpunten gerealiseerd met steun van Nederland. Dat betekent dat 66.000 mensen toegang hebben gekregen tot schoon drinkwater.” Chabi neemt ons mee naar het dorp Saclo. Aan het begin van het dorp staat een hoge nieuwe watertoren. Honderden meters verderop staat het pomphuis. Via ondergrondse buizen wordt het water vervoerd naar elf watertappunten in het dorp. De 6.000 inwoners van Saclo hebben nu dagelijks schoon drinkwater. Bij één van de watertappunten staat een vrouw met een grote geëmailleerde schaal op haar hoofd onder een kraan. De hoogte is aangepast, omdat vrouwen gewend zijn water op het hoofd te vervoeren. Nu kunnen ze staand de schaal vullen en hoeven ze niet te bukken.
Celestine Amnitcheou vertelt dat ze heel tevreden is met deze voorziening. Zij woont vlakbij waterpunt nummer 6. Voor de aanleg van het waternet in het dorp (in 2010) haalde zij water bij een open privé waterput. “Toen moest ik veel verder lopen naar de waterput en zelf het water uit de diepe put omhoog halen. Het kostte me meer tijd en het was ook een stuk vermoeiender.” Celestine Amnitcheou betaalde eerst 5 cfa (± 0,75 eurocent) voor een schaal of emmer van 30 liter water, nu betaalt ze 20 cfa (± 3 eurocent). Het prijsverschil is het haar meer dan waard. “Water uit de kraan is duurder, maar ook veel schoner. Ik merk het aan mijn kinderen. Ze zijn nu minder vaak ziek.” Celestine komt hier eens in de drie dagen. “Ik haal meteen vijf emmers achter elkaar. Die sla ik op in een afgesloten vat bij mij thuis. Zo heb ik een voorraad van 150 liter schoon water waar ik en mijn gezin drie dagen mee vooruit kunnen.” Ze rekent af bij de toezichthoudster van het watertappunt.
Celestine Amnitcheou en achter haar een toezichthoudster bij één van de elf watertappunten.
14
H2O / 4 - 2012
Verbeteringen
Inmiddels heeft ruim tweederde van de plattelandsbevolking toegang tot schoon drinkwater, mede dankzij financiële ondersteuning van Nederland. De steun die Nederland en andere landen, zoals Denemarken en Duitsland, aan Benin geven, is onlangs geëvalueerd door de IOB, een onafhankelijke inspectiedienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Eén van de conclusies van de IOB is dat de waterpunten niet altijd gebouwd zijn waar ze het hardste nodig zijn. Regiodirecteur Marc Chabi geeft daarvoor de volgende verklaring: “Voorheen konden dorpen zelf een waterpunt aanvragen en moesten zelf ook een financiële bijdrage leveren. Was het waterpunt eenmaal geïnstalleerd, dan werd een lokaal comité verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterpunten. Wat bleek: vooral de grotere en rijkere dorpen vroegen waterpunten aan. Daarnaast functioneerden de lokale comité's niet altijd
achtergrond goed of waren de aangestelde monteurs soms onvoldoende geschoold voor het doen van reparaties, waardoor pompen buiten gebruik raakten.” Wijzer geworden door deze ervaring is de aanleg en het beheer van waterpunten in handen gekomen van gemeentelijke overheden. Zij zijn nu verantwoordelijk voor de selectie van de locaties voor de waterpompen en de financiële bijdrage. De dorpsbewoners hoeven niet meer bij te dragen aan de bouw ervan. Daarnaast geeft de gemeente het beheer van een waterpunt in handen van een bedrijf, dat ook verantwoordelijk is voor het onderhoud en reparaties. Alleen zeer grote en ingewikkelde reparaties worden uitgevoerd door de gemeente, via een regionale monteur die in dienst is van de overheid. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de water- en sanitatieprogramma’s is de afgelopen jaren zo verschoven naar de lokale overheden. Tijdens zijn recente bezoek aan Benin reageerde staatssecretaris Knapen positief op deze ontwikkeling: “Je legt de verantwoordelijkheid neer waar hij thuishoort. Maar decentralisatie kost ook tijd. Het is niet alleen een organisatie- maar ook een cultuurvraagstuk. In die zin moet nog het nodige gebeuren. De jongere generatie moet er ook
bij betrokken worden, het moet niet alleen in handen blijven van de dorpsoudsten. Collega-minister van Water en Energie in Benin vindt dat ze hiermee de juiste weg zijn ingeslagen. Het heeft de nodige consequenties voor de sociale structuur, je hebt er flink wat doorzettingskracht voor nodig om tradities te veranderen. Maar dit is niet iets wat je kunt bereiken met marsorders van de centrale overheid,” aldus Knapen. Het aantal waterpunten in de dorpen is aanzienlijk vergroot, maar daarmee is de kwaliteit van het drinkwater nog niet gegarandeerd. Gebrek aan hygiëne blijft een ernstig probleem, blijkt uit het IOB-onderzoek. Marc Chabi bevestigt dat: “Nog te veel wordt water niet hygiënisch opgeslagen en raakt daardoor vervuild. We zullen meer aandacht moeten geven aan voorlichting over transport en opslag van drinkwater. Ngo’s en het onderwijs kunnen daarin een belangrijke rol spelen.”
Inzet Nederlandse expertise
Vanaf eind dit jaar begint de Nederlandse overheid een nieuw waterprogramma in Benin. Een programma waarin de publieke en private sector in zowel Nederland als Benin zich samen inspannen voor een beter resultaat. De eerste aanzet tot deze samen-
werking is begin januari gegeven door staatssecretaris Ben Knapen, die met de minister voor Water en energie een platform voor water startte. Namens de Nederlandse watersector was Lennart Silvis, directeur van het Netherlands Water Partnership (NWP) aanwezig bij de ondertekening. Ziet hij mogelijkheden in Benin voor de Nederlandse watersector? “In dit stadium is het vooral belangrijk om de vraag van Benin in kaart te brengen. Er zijn al meerdere bezoeken over en weer geweest tussen partijen in Benin en partijen die aangesloten zijn bij het NWP. We leren elkaar steeds beter kennen. Je komt ook steeds een stap verder bij het formuleren van de vraag. Als je kijkt naar wat voor expertise Nederland hier kan inbrengen, dan zie ik vooral mogelijkheden in de drinkwatervoorziening, riolering en integraal waterbeheer in het deltagebied in het zuiden van Benin.” Heel concreet zijn de plannen van Nederland nog niet in Benin. Silvis: “We zitten nog in de beginfase. Je kunt zeggen ‘wat duurt dat lang’, maar het is ook belangrijk om de vraag goed in kaart te brengen. Ik ben ook benieuwd wat de nieuwe publiek-private samenwerking gaat opleveren. Er is 150 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de komende vijf jaar. Wij gaan als NWP zeker
Marc Chabi (l.) en twee gemeentelijke medewerkers bij het pompstation in Saclo.
H2O / 4 - 2012
15
aandacht vragen onder onze leden en hopen dat er ook voorstellen gaan komen voor Benin. Er is inmiddels een kernadviseur aangesteld die veel kennis van zaken heeft van Benin. Hij werkt nauw samen met de Nederlandse ambassade in Benin en onderhoudt het contact met de Nederlandse watersector. Hij wordt een soort makelaar tussen alle partijen. Ik ben positief over de mogelijkheden in Benin, maar ik zie geen gouden bergen.”
Brabant Water
Eén van de bedrijven die serieus nadenkt over betrokkenheid bij Benin, is Brabant Water. Dit drinkwaterbedrijf bezocht Benin afgelopen januari, om kennis te maken met het nationale Beninse waterbedrijf (SONEB) en de mogelijkheden te verkennen. Brabant Water heeft in Benin een intentieverklaring getekend met SONEB. Ook de Nederlandse ambassade in Benin zette zijn handtekening. Doel van de intentieverklaring is te komen tot een samenwerkingsverband tussen Brabant Water en SONEB, met vooral aandacht voor het verbeteren van de bedrijfsprocessen (zoals de inning van gelden of het opsporen van lekken), organisatieontwikkeling en kennis-overdracht.
In kleinere dorpen zijn Mark III-pompen geplaatst.
In Benin ligt voor SONEB nog een grote uitdaging, omdat een groot deel van de bevolking nog niet is aangesloten op de drinkwaterleiding. De komende maanden zal hard worden gewerkt aan het opstellen van het voorstel en de financiering daarvan. Streven is te komen tot een langjarige samenwerking (in ieder geval voor vijf jaar).
Dit voorjaar bezoekt opnieuw een missie van het NWP Benin. Deze zal verder inventariseren welke Nederlandse expertise op het gebied van water in Benin nodig is. Mariken Stolk (foto's: Johannes Odé)
Leren is meer dan kennis delen Communities of Practice en intervisie vullen elkaar perfect aan en kunnen de ontwikkeling van de (water)professional in belangrijke mate faciliteren. Aldus Willem Koerselman en Jack Jansen.
W
aar bij Communities of Practice (CoP) de vakinhoud centraal staat, zijn bij intervisie de onderwerpen (casussen) gekoppeld aan de effectiviteit van gedrag en attitude. En waar u bij CoP’s leert van anderen (en anderen van u), helpen anderen u bij intervisie te leren over uzelf. Intervisie en CoP’s dekken daarmee feitelijk de hele definitie van kennismanagement af zoals Weggeman1) die beschrijft: CoP’s agenderen het kennen en kunnen; intervisie het kunnen, willen, mogen en durven. Samen resulteren ze in de professionele ontwikkeling en het effectiever functioneren van betrokkenen. Bovendien zijn beide instrumenten ook geschikt om mensen van verschillende organisaties met elkaar kennis te laten maken, en gezamenlijk te laten leren. En wie elkaar kent, wie samen kan leren, kan (en wil) ook samen wérken. En samenwerken zal steeds belangrijker worden, ook in de Nederlandse watersector.
De hype voorbij
Kennismanagement staat binnen de watersector (opnieuw) in de belangstelling. Het onderwerp ‘hypte’ sterk rond de eeuwwisseling, vooral onder invloed van de Nederlander Mathieu Weggeman. Kennis werd door hem beschouwd als een belangrijke productiefactor, naast kapitaal, grondstoffen en arbeid. En het woord ‘productiefactor’ sprak vele managers aan. Velen stortten zich op het onderwerp. Waar
16
H2O / 4 - 2012
het gedachtegoed van Weggeman echter benadrukte dat kennismanagement ingezet zou moeten worden om de bedrijfsprestaties te verbeteren en bedrijfsambities te realiseren, ondernamen veel organisaties allerlei initiatieven die geen enkele relatie hadden met die bedrijfsprestaties en - ambities. Teleurstelling kon dan ook niet uitblijven en het onderwerp raakte al snel besmet2). Momenteel is kennismanagement bezig met een opleving, maar in een wat andere gedaante. Het woord ‘kennismanagement’ is besmet geraakt en het is nu vooral ‘leren’ dat in de belangstelling staat. Veel organisaties willen nadrukkelijk een ‘lerende organisatie’ zijn, waar collectief leren centraal staat. Vooral het delen van kennis krijgt veel aandacht. Daarbij gaat het vaak specifiek over ervaringskennis: de veelal sterk contextgebonden kennis waarover oude rotten in het vak beschikken en die zich niet zo makkelijk laat overdragen aan anderen. Kennis die je ook niet eenvoudig als informatie in een kennissysteem kan stoppen om het toegankelijk te maken. Kennis die bovendien vaak de managementlaag niet of nauwelijks bereikt en daar dus ook niet wordt gebruikt bij het nemen van beslissingen. Managers en vakmensen, die praten vaak niet zo veel met elkaar, die lunchen ook vaak aan verschillende tafels3). Voor het delen van kennis bestaan allerlei ‘instrumenten’. Tien jaar geleden werd nog
hoog opgegeven over het codificeren of expliciteren van kennis (feitelijk gaat het dan over informatie) en deze vervolgens toegankelijk te maken via allerlei databanken. Recent is het besef ontstaan dat kennis zich toch vooral in de hoofden van mensen bevindt en dat het codificeren ervan niet alleen tijdrovend is maar op een enkele uitzondering na ook weinig effectief. Juist omdat kennis contextgevoelig is, is deze feitelijk niet te codificeren: wat werkt in organisatie A, hoeft nog niet te werken in organisatie B, waar bijvoorbeeld een heel andere bedrijfscultuur heerst. Hoe het ook zij, in toenemende mate wordt het belang (h)erkend van het delen van kennis en het leren van elkaar. Over het ‘wat’ is men het vaak snel eens, maar over het ‘hoe’ lopen de meningen regelmatig ver uiteen. Daarbij is er sinds het ontstaan van kennismanagement één belangrijke randvoorwaarde die de tijd moeiteloos overleefde: leren en kennisdelen zijn belangrijk, maar ze moeten niet te veel tijd en geld kosten.
COP en intervisie
Kennen en kunnen enerzijds en willen, mogen en durven anderzijds zijn de sleutelbegrippen bij kennismanagement en leren. Het kennen en kunnen kan heel effectief (en efficiënt) worden gefaciliteerd in Communities of Practice, ook wel kenniscirkels of -kringen genoemd. Het is een groep mensen die een vak deelt en die door het vrij
opinie bijna altijd minder ‘diep’, omdat de situatie als minder veilig wordt ervaren. Er wordt daardoor ook minder geleerd. Intervisie met een groep waar (ook) je baas in zit, is om voor de hand liggende redenen bijna altijd een slecht idee. Het is dus prettig als deelnemers in een intervisiegroep uit verschillende organisaties komen, maar ook als ze een zelfde rol of functie hebben binnen de organisatie waar ze werkzaam zijn en/of in dezelfde branche werken. Dat maakt de casussen herkenbaar en zorgt ervoor dat de deelnemers aan een casusbespreking meestal minstens zo veel leren als de casushouder zelf: de casussen zijn dan namelijk voor alle deelnemers herkenbaar.
Strategisch adviseurs waterschappen Afb. 1: CoP en intervisie dekken gezamenlijk het kennisvermogen van de professional af.
uitwisselen van kennis, inzichten en ervaringen samen leert en al doende nieuwe manieren ontwikkelt om met problemen en uitdagingen om te gaan. In de CoP staat vakkennis centraal, worden paktijkcasussen besproken, ervaringen uitgewisseld en wordt geleerd. CoP’s zijn zeer belangrijk voor het delen van kennis en het leren, waarbij het accent ligt op kennen (de eigen vakkennis) en kunnen (het toepassen daarvan in de praktijk). Bij dat laatste spelen natuurlijk ook vaardigheden als communicatie, inlevingsvermogen, praktische handigheid en dergelijke een rol. Ondanks het bewezen nut van de kenniskringen en het feit dat ze in geen boek over kennismanagement ontbreken, zijn er in de watersector niet veel te vinden. Dat is jammer, want CoP’s zijn niet alleen effectief, ze vragen ook weinig tijd. Eén belangrijk aspect van kennismanagement en leren komt bij kenniskringen onvoldoende uit de verf. Dat aspect raakt aan de aandacht voor het willen, mogen en durven. Daar zijn CoP’s ook niet voor bedoeld. Daar is gelukkig wél een ander instrument voor beschikbaar, namelijk intervisie. Opmerkelijk genoeg ontbreekt intervisie nagenoeg in de kennismanagementliteratuur. Waar CoP’s zich richten op kennen en kunnen, richt intervisie zich op het gedrag en de attitude van mensen, en met name vanuit de vraag hoe mensen hun gedrag effectiever kunnen maken (zie afbeelding). Intervisie als leer- en ontwikkelingsinstrument dringt door tot het niveau van onderliggende gedragspatronen van mensen die in hun werk een veelal onbewuste steeds rol spelen. Het adresseert vragen als: waarom handel ik op deze manier? Waarom komt er van mijn voorstellen zo weinig terecht? Hoe komt het dat ik steeds opnieuw in deze situatie terecht kom? Zijn er andere manieren om te bereiken wat ik zou willen bereiken? Als je tot dat niveau komt, is sprake van werkelijk leren, en van een eerste stap op weg naar het ontwikkelen van effectiever gedrag. De aanpak van een intervisiesessie is
probleemgeoriënteerd rondom een concrete casus die wordt ingebracht door één van de deelnemers. Iedere bijeenkomst staat er een andere casus centraal. Er is tijdens de sessie veel tijd voor de analyse van de casus door de overige deelnemers. Daarbij wordt vooral gebruik gemaakt van Socratische vragen, die de casushouder confronteren met zijn/haar eigen rol en gedrag, en hoe die mogelijk een rol speelt bij het (in stand houden van) het probleem. De intervisiegroep helpt gedurende de bijeenkomst de casushouder bij het scherp krijgen van de problemen en het ontwikkelen van noties over het eigen gedrag en het effectiever maken daarvan. In een intervisiegroep helpen deelnemers de casusinbrenger met het in kaart brengen van de kwestie en achtergronden, maar lossen het vraagstuk niet op: dat zal de casushouder zelf moeten doen op basis van wat is geleerd. Het gaat bij intervisie dus vooral over reflectie op het eigen handelen en gedrag, op basis waarvan de casushouder effectieve gedragskeuzen kan maken. Het op deze wijze systematisch bezig zijn met reflectie is in onze ogen de kern van professionaliseren. Professioneel voortdurend en systematisch reflecteren op je eigen (verborgen) gedrag in relatie tot de eisen die specifieke werksituaties stellen is niet eenvoudig. Het vergt veel introspectie, en daar moet je ook nog even de tijd voor nemen in de waan van de dag. Maar anderen kunnen je daar goed bij helpen. Onderling vertrouwen is in een intervisiegroep vanzelfsprekend cruciaal, en vertrouwelijkheid van alles wat wordt besproken al even zeer. Het helpt beslist als deelnemers in het dagelijkse leven weinig met elkaar te maken hebben, omdat ze dan vrijer de lastige confrontatie aangaan met de eigen onvolkomenheden en punten ter verbetering. Tot nieuwe inzichten komen over het eigen gedrag en de eigen normen en waarden kan soms pijn doen en niet zelden wordt dan ook een traantje weggepinkt. Op zo’n moment wordt overigens wél echt geleerd op persoonlijk niveau. Veel mensen hebben er om begrijpelijke redenen geen behoefte aan om die leermomenten te delen met naaste collega’s. Intervisie met directe collega’s gaat
Vorig jaar begeleidden we een intervisiegroep van zeven senior strategen van Waterschap Rivierenland, Waterschap Aa en Maas, Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Waterschap de Dommel, Waterschap Brabantse Delta en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De meeste deelnemers hadden geen eerdere ervaring met intervisie. In bijeenkomsten bracht iedereen een eigen casus in, die gezamenlijk werd besproken. Voor zover ons bekend was deze groep de eerste intervisiegroep in de watersector waarin deelnemers van verschillende waterorganisaties participeerden. De reacties van de deelnemers illustreerden het nut van intervisie en het enthousiasme hiervoor. Een laatste watersectorbrede ambitie waaraan intervisie en CoP’s kunnen bijdragen, is de ambitie om de samenwerking tussen organisaties te intensiveren. Onze stelling is, dat samenwerken allereerst vereist dat mensen elkaar (leren) kennen. Samenwerken met vreemden, dat vindt bijna niemand leuk. Het bij elkaar brengen van mensen uit verschillende organisaties in intervisiegroepen en CoP’s is een eerste stap om mensen met elkaar in contact te brengen. Maar als die er vervolgens in slagen samen te léren, dan wordt samen wérken ook een stuk makkelijker. Binnen de intervisiegroepen waarin wij zelf participeren, bestaat inmiddels een zeer hechte band, hoewel iedereen in een andere organisatie werkt. Een band die opvallend veel hechter is dan die binnen veel organisaties. Willem Koerselman en Jack Jansen (ORG-ID) Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Willem Koerselman 06 - 22 93 29 18. NOTEN 1) Weggeman M. (1997). Kennismanagement; inrichting en besturing van kennisintensieve organisaties. 2) Koerselman W. (2008). Kennismanagement: waar ging het mis? Intellectueel Kapitaal nr. 4, pag. 14-18. 3) Cath A., G. Geldof, G. Van der Heijen en R. Valkman (2010). Van weten naar kunnen. H2O nr. 25/26, pag. 32-34.
H2O / 4 - 2012
17
waternetwerken watercolumn
Handlijding
H
erkent u dit? Een mooi exotisch apparaat in een postmoderne doos met zo’n vertaalde handleiding erbij waar geen touw aan vast te knopen is. Voor jonge mensen geen probleem trouwens, want die lezen sowieso geen handleidingen. De moderne mens is een ‘i-mens’: een plug-and-play-mens. Slimme apparaten zijn zo dicht op de mens en het gebruik ontworpen dat ze een verlengde van het denken en doen van de gebruiker zijn. Alles wijst zich als vanzelf. In dat opzicht zou je zeggen dat innovatiebeleid bij uitstek ‘i-beleid’ zou moeten zijn. Dicht op de gebruiker ontworpen en zichzelf de weg wijzend. De afgelopen weken vielen de handleidingen voor de topgebieden op de mat. Er is geen touw aan vast te knopen. Ik zet er zo geen stroom op! Nu moeten de handleidingen nog vertaald worden, dus voorlopig exporteren we nog zonder uitleg. Prettige gedachte. Ik heb het kabinet dan ook aangeboden vertaalde ‘i-mode’-versies te maken. Glunderend is het aanbod omarmd. De huidige passen immers niet in de doos. Ik moet drie plug-and-play-versies schrijven. De eerste betreft de topgebieden waar multinationals de dienst uitmaken. Past op een kwart A4. Boodschap is: dit regelen we hier in Den Haag onder mekander. De tweede is voor het MKB. Tja, moeilijk, moeilijk. De ‘i-mode’ wordt nu een ‘hard werken en goed je best doen’-versie. De derde is die voor de publieke sector. De overheid als motor voor innovatie. Ik moet de waterhandleiding flink onder handen nemen. De ‘i-mode’-versie die ik bevochten heb, heet nu ‘het Bestuursakkoord Water is echt voor later’. Tumult in het kabinet, maar hij is erdoor. “Is dat nieuws?” zult u zeggen. Tja. Søren Kirkegård zei het ooit zo: “Life can only be understood backwards; but it must be lived forwards.” Alaaf! Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
Internationaal netwerken voor studenten in de watersector Naar verwachting valt voor studenten en jonge medewerkers in de watersector de komende maanden heel wat te doen. “Er zit in ieder geval heel wat in de pijplijn”, vertelt Johan Oost, die zich bezighoudt met internationale activiteiten bij Wateropleidingen en lid is van de themagroep Jong KNW. De eerste activiteit die momenteel wordt ontwikkeld, moet plaats gaan vinden tijdens het avondprogramma van de Wereldwaterdag. Als het allemaal in het programma van de dag in te plannen valt, zal ten overstaan van prins WillemAlexander en hooggeacht publiek Het Nederlandse waterpaviljoen in Shanghai. een presentatie gehouden worden over wetskills. “Wereldwaterdag draait om internationale uitwisseling van kennis, kunde en ervaringen. En dat is wat Wetskills bij uitstek doet voor studenten. Tijdens wetskills-bijeenkomsten worden Nederlandse studenten gemengd met studenten uit andere landen om samen te werken aan specifieke watervraagstukken. Vorig jaar was er zo’n bijeenkomst in Amsterdam tijdens de International Water Week. Daarvoor zijn we onder andere naar Shanghai en Jakarta geweest.” Het programma Wetskills steunt op drie pijlers, vertelt Oost: “Het verbetert kennis en kunde op studentniveau, het realiseert mogelijkheden tot het creëren van een internationaal netwerk en profileert de Nederlandse watersector in het buitenland. Dit programma is voor Nederland heel belangrijk, omdat wij op watergebied een naam hoog te houden hebben. Opleidingen spelen daarin een essentiële rol, want anders kun je die status niet behouden.” Het effect van Wetskills is goed zichtbaar, meent Oost: “De deelnemers aan het programma zijn ontzettend enthousiast, want het levert ze bruikbare kennis op, maar ook goede contacten: jonge én oude waterdeskundigen maken vrienden voor het leven. Soms wordt er een idee uitgepikt om verder uit te werken. Ikzelf heb tijdens de reis naar Oman, toen ook koningin Beatrix daar heenging, kunnen zien dat de contacten tussen Nederlandse en Omaanse studenten leidden tot meer dialoog tussen mannen en vrouwen - iets wat daar nog niet zo gewoon is. De koningin heeft onze presentaties gezien en stelde daar ook indringende vragen over.” Tijdens Wereldwaterdag is het ook de intentie om de organisatie actief bij te staan met studenten die ondersteuning kunnen bieden op het gebied van organisatie en verslaglegging. Daarnaast zal op 8 juni een bijeenkomst voor nieuwe waterwerkers worden verzorgd. Ook bestaat voor jonge waterwerkers de mogelijkheid om mee te gaan naar het WISA-congres in Zuid-Afrika, eind april. “Daar wil de Nederlandse watersector zich behoorlijk laten zien”, zegt Oost. “Wetskills maakt een belangrijk deel uit van het programma. Dus Wetskills: internationale samenwerking tussen studenten. studenten, meld je aan!” Aanmelden kan nog tot 22 maart. Nederlandse studenten kunnen contact opnemen met Johan Oost (
[email protected]), Zuid-Afrikaanse studenten met Eline Baaten (
[email protected]).
18
H2O / 4 - 2012
waternetwerken
Aandacht voor vis = aandacht voor vispassages De Europese Kaderrichtlijn Water heeft als doel het gefaseerd op orde brengen van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Eén onderdeel hiervan is zorgen voor een goede vismigratie. Om dit te kunnen realiseren, is het van belang om te investeren in een juist ontwerp en een juist beheer van vispassages. Aangezien dit op sommige punten nog wel eens mis gaat, heeft Wateropleidingen hiervoor een cursus ontwikkeld: Succesfactoren bij vispassages.
Maatwerk en samenwerking Onder druk van de Kaderrichtlijn Water zijn veel waterschappen bezig met de aanleg van nieuwe vispassages. Ieder waterschap hanteert hiervoor zijn eigen richtlijnen. Veel passages blijken na aanleg echter niet het gewenste resultaat op te leveren. Er wordt vaak te weinig rekening gehouden met de Vispassage ten behoeve van vismigratie.
Bezoek aan een vispassage.
praktijksituaties inbrengen waar tijdens de cursus op ingegaan kan worden.
en Iwan de Vries, zijn deskundig en enthousiast. Al jaren zijn zij betrokken bij het ontwerpen en realiseren van vispassages. Voor de cursus is gekozen voor een duidelijke opzet. De basistheorie wordt ondersteund met veel praktijkvoorbeelden en fotomateriaal. Op de tweede lesdag wordt in groepen gewerkt aan casussen en een aantal (typen) vispassages in de omgeving bezocht. Van te voren mogen cursisten eigen eisen die gesteld worden door de vissoort en het beheer en onderhoud. Vispassages vragen om maatwerk, waarbij de mogelijkheden goed worden afgestemd op de praktijksituatie. Alleen door samenwerking van peilbeheerders, hydrologen en ecologen kan tot een goed ontwerp worden gekomen.
What’s
Doel van de cursus
De docenten van de cursus, Piet Riemersma
@
Voorjaarscongres 19 & 20 april 2012 water, energie gebi en duu r eds o Gro nin gen ?
e m ing za kkel i
Theorie versus (eigen) praktijk
e pp a ) (h
ng i n
Voor meer informatie of aanmelding kunt u terecht op www.wateropleidingen.nl of bij Gijs Koning: 06 57 57 33 13.
w nt
De tweedaagse cursus richt zich op het verbeteren van de kennis over het ontwerpen en realiseren van de vispassage. Bij het proces van het aanleggen van een vispassage zijn vaak meerdere partijen betrokken. Een goede samenwerking waarbij alle partijen kennis van zaken hebben, is hierbij belangrijk. Na afloop van de cursus bent u in staat de succesfactoren in te zetten, knelpunten te herkennen, ontwerpen te beoordelen en op te treden als goed gesprekspartner richting adviesbureaus.
De cursus vindt plaats op 19 en 20 april in de omgeving van Breda. Het is mogelijk om de cursus in-company te organiseren en zo uw eigen omgeving als uitgangspunt te nemen.
Aan meld haken? onlin je hier e aan !
www.waternetwerk.nl/agenda/evenement/131/ H2O / 4 - 2012
19
waternetwerken Waterpeil
watercolumn
In elke editie van H O bekijktkop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit 2
V
een eigen invalshoek. In deze column er.nieuws_column plat initiaal meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat
Koffiepauze van twee uur Doelmatigheidheid meetbaar maken: dat was het onderwerp van een bijeenkomst die de themagroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit onlangs hield. Voor velen leverde de dag iets interessants op, vooral omdat inzichtelijk werd wat doelen stellen in de praktijk betekent
ver.nieuws_column auteur
Utopie of toekomstbeeld?
E
en verslag van de Vakantiecursus in 2050: “Zoals vanouds was afgelopen vrijdag de traditionele vakantiecursus van de TU Delft. Dit evenement trekt altijd veel waterbeheerders uit het hele land. Inhoudelijke presentaties en de kans oude bekenden weer te spreken, maken dit het hoogtepunt van het waterjaar in Nederland. Zowel overheden als bedrijfsleven en ngo’s waren vertegenwoordigd.” “Hare Majesteit koningin Amalia opende als beschermvrouwe van Nederlandse waterbeheerders via een hologram-toespraak de Vakantiecursus. De majesteit zei dat het haar met trots vervulde om Nederland in het buitenland geroemd te zien worden om de innovaties, de pioniersgeest en vooral de duurzaamheid van onze waterwerken. Ook de minister van Water maakte haar opwachting. Alhoewel de minister niet onomstreden is door haar standpunt meer Nederlanders op het vasteland te laten wonen in plaats van op zee, kon ook zij rekenen op een daverend applaus.” “Alhoewel de Vakantiecursus altijd een actueel thema aan probeert te snijden, merk je wel dat het publiek voor een groot deel uit grijze mantelpakjes bestaat. Tja, er werken nou eenmaal veel meer vrouwen in de waterwereld. Toch waren er dit jaar verrassend veel jonge jongens. Zouden campagnes om jongens geïnteresseerd te krijgen in dit typische vrouwenbolwerk dan toch succes hebben? Al jaren proberen mannen een voet in het water te krijgen.” “Watervrouw van het jaar 2050 is geworden ir. Onderwather, de ontwerpster van IJsselstad, de eerste volledig onafhankelijke waterstad ter wereld. Nederland kent natuurlijk al vele drijvende steden, je moet toch wat als tweederde van je land onder water staat, maar een volledige onderwaterstad is nieuw. Toch is het idee niet nieuw. Waar ir. Onderwather de prijs aan te danken heeft, is de unieke manier waarop zij de zeewierboerderijen van het IJsselmeer gebruikt heeft om een ‘groen gevoel’ te geven aan deze blauwe stad. Haar vrouwelijke hand is duidelijk in deze aangenaam ruime stad met afwisselend vis- en zeewierboerderijen.” “Uw correspondent ter plaatse.” Dames, wat denken jullie ervan? Utopie of toekomstbeeld? Sita Vulto
20
H2O / 4 - 2012
Jasper Tamboer is projectmanager op de afdeling Plannen en Projecten van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Sinds 2008 is hij lid van de themagroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit. Bij Rijnland werkt hij aan twee grote waterbouwprojecten en begeleidt hij als facilitator groepsprocessen binnen zijn organisatie. “De themagroep organiseert eens per jaar een bijeenkomst, dit was de eerste keer dat we dit onderwerp bespraken. Doelmatigheid is een actueel onderwerp. Dit heeft alles te maken met het Bestuursakkoord Water, dat erop gericht is om 750 miljoen te besparen: hoe ga je dat uitvoeren en monitoren? Het gaat erom dat je ijkpunten hebt om te zien of je je doelen behaalt.” Kolfje naar de hand van Tamboer. “Ikzelf kom uit een heel praktijkgerichte organisatie, we willen niet te theoretisch zijn. In die zin ben ik een vreemde eend in de bijt, want de rest van de themagroep bestaat uit economen.” Via het Hoogheemraadschap van Rijnland wist hij de faciliteiten voor de bijeenkomst te regelen, zodat die gratis kon worden aangeboden. Robert van Cleef (voorzitter themagroep) en Jasper Tamboer hebben vooraf een geschikte werkvorm bedacht voor het centrale onderwerp. “We hebben gekozen voor een open space-aanpak: een creatieve werkvorm die leidt tot meer interactie en betere kennisuitwisseling. Die aanpak is ontwikkeld vanuit het inzicht dat vooral tijdens koffiepauzes mensen elkaar aanspreken om concreet met vragen en oplossingen te komen. Open space betekent dus in zekere zin een koffiepauze van twee uur.” “Het gaat erom dat je er zelf actief in bent: je krijgt de kans om antwoorden op je vragen te krijgen, maar dan moet je wel zelf op mensen afstappen.” In totaal waren er 30 aanwezigen, die met concrete vragen ‘lotgenoten’ konden opzoeken. Gert Dekker (VNG) en Wijnand Dekking (Unie van Waterschappen), die meegewerkt hebben aan het Bestuursakkoord Water, waren als ervaringsdeskundigen aanwezig, met name om onduidelijkheden of misverstanden uit het akkoord weg te nemen. “Deelnemers hebben goed op de aanpak gereageerd”, zegt Tamboer. “Al was een deel van de mensen nogal sceptisch. Deze mensen merken dat als je samen kennis deelt, iedereen daarvan de vruchten plukt. Daarnaast leidde de bijeenkomst tot het inzicht dat je met een goede meetmethode duidelijkheid krijgt of je je doelen haalt. Want dit zijn niet zomaar plannen: de geformuleerde doelen, daaraan is geen ontkomen.”
waternetwerken DRIJFVEER
Agenda watercolumn Intelligent waterbeheer ver.nieuws_column kop
“Kennisuitwisseling essentieel bij procesoptimalisatie” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Johan Vlot (32), beheertechnoloog bij Waterschap Reest en Wieden. “Ik ben sinds 2005 werkzaam voor Waterschap Reest en Wieden, waar ik na mijn mbo-opleiding elektrotechniek ben begonnen als zuiveringstechnicus. Ik heb me tijdens mijn opleiding gespecialiseerd in besturingstechniek; dus deze positie paste goed bij mij. Na afronding van nog een aantal andere opleidingen (Technisch Afvalwater Zuiveren, Uitgebreid Technisch Afvalwater Zuiveren, fosfaat- en stikstofverwijdering, Hoger Technisch Afvalwater Zuiveren en procesbeheersing door microscopisch slibonderzoek) werk ik inmiddels als beheertechnoloog en houd ik mij onder andere bezig met het monitoren van de regelingen bij zuiveringen, het opstellen van processen en regelingen en met procesoptimalisatie.” “Ik vind het een uitdaging om het maximale uit de zuivering te halen en die zo optimaal mogelijk te laten werken. Met een zo efficiënt mogelijke zuivering kunnen we de kosten laag houden, kunnen mijn collega’s hun werk makkelijker en sneller uitvoeren. Daarbij zijn ook de bewoners in het beheergebied gebaat. Dit kan bereikt worden door kritisch naar de huidige processen te kijken en, waar mogelijk, te optimaliseren. Daarbij is het Johan Vlot
soms nodig om te breken met de meer traditionele aanpak. Binnen waterschappen worden sommige dingen al jaren op dezelfde manier gedaan, waarbij niet altijd gekeken wordt of dat nog wel de beste manier is. Het heeft tenslotte jarenlang goed gewerkt; dus zeker de oudere generaties zijn soms wat huiverig om dit te veranderen. Maar toch moeten we met die mentaliteit breken om vooruit te komen. Samenwerking is daarbij van groot belang.” “Kennisuitwisseling en samenwerking spelen een grote rol bij het optimaliseren van de processen, ook omdat er minder (technische) mensen werkzaam zijn bij de zuiveringen en onbemande zuiveringen steeds vaker voorkomen. Waterschappen kunnen van elkaar leren bij de zoektocht naar goedkopere en betere oplossingen. Door ervaringen te delen wordt voorkomen dat iedereen apart het wiel gaat uitvinden. Daarom ben ik ook lid geworden van KNW en ben ik betrokken bij het Regionaal Technologenplatform: een platform waarbij technologen uit de regio Midden-Nederland bijeenkomen om belangrijke actuele thema’s te bespreken en ideeën uit te wisselen. Het is belangrijk om samen te kijken naar de uitdagingen waar de sector nu mee te maken heeft, zeker in deze tijden van bezuinigingen. Ik hoop met mijn werk hieraan een bijdrage te kunnen leveren. Goed nadenken over de processen en de gevolgen van wat je doet, daar ligt de sleutel. Volgens mij valt hier nog flinke winst te behalen.”
(Aqua NL Vakbeurs) Van 20 t/m 22 maart vindt deinitiaal Aqua er.nieuws_column plat Nederland Vakbeurs plaats in Gorinchem, gelijktijdig met de Rioleringsvakdagen. Drie dagen lang is de vakbeurs hét trefpunt waar ondernemers en relaties ver.nieuws_column plat uit de waterbranche elkaar ontmoeten, informatie uitwisselen, ideeën opdoen, contacten ver.nieuws_column auteurleggen en onderhouden en zaken doen. Koninklijk Nederlands Waternetwerk is betrokken bij de organisatie van dit evenement en verzorgt onder andere een thema-ochtend op 20 maart over ‘intelligent’ waterbeheer met technische en praktische oplossingen.
V
Mest- en slibvergisting (OWNH) Op 29 maart houdt de Technische Commissie Anaerobie haar jaarlijkse Onder-Weg-Naar-Huis-bijeenkomst. Thema dit jaar is mest- en slibvergisting. De bijeenkomst vindt plaats bij Waterschap Veluwe in Apeldoorn, waar de firma Host een proefinstallatie heeft gebouwd. Meer informatie over het programma wordt binnenkort bekendgemaakt. Is de dorst naar bluswater gelest? Op 3 april houdt de themagroep Watervoorziening een middagsymposium over de brandblusvoorziening uit de drinkwaterinfrastructuur, voor zowel medewerkers uit de waterleidingsector als medewerkers van de brandweer. Opzet van de middag is om ervaringen te delen zowel vanuit het perspectief van drinkwater als van bluswater, met als doel nieuwe strategieën voor zowel de drinkwaterbedrijven als de brandweer op te zetten en te komen tot een maatschappelijk verantwoorde wijze van samenwerking voor de bluswatervoorziening. Voorjaarscongres KNW Het Voorjaarscongres van KNW vindt plaats op 19 en 20 april in Groningen en heeft als thema duurzame gebiedsontwikkeling, met sprekers uit wetenschap, bedrijfsleven en overheid.
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail:
[email protected] H2O / 4 - 2012
21
22
H2O / 4 - 2012
platform
Marcel Zandvoort, Waternet Marthe de Graaff, KWR Watercycle Research Institute Theo Janse, Waternet Mark van Loosdrecht, KWR Watercycle Research Institute / TU Delft
methaan- en lachgasemissies in de amsterdamse waterketen Waternet wil in 2020 een klimaatneutrale bedrijfsvoering realiseren1). De klimaatvoetafdruk die voor de Nederlandse waterketen is berekend, laat zien dat de bijdrage van methaan- en lachgasemissies verrassend groot kan zijn. Deze directe emissies worden berekend op basis van standaard kengetallen en niet op basis van praktijkmetingen. In het hier besproken project werden voor de waterketen van Amsterdam wel door metingen de emissieomvang en mogelijke reductiemaatregelen in kaart gebracht. Deze metingen laten grote verschillen zien met de op basis van kengetallen berekende emissies in de klimaatvoetafdruk. De gemeten directe emissies over de waterketen van Amsterdam vallen iets lager uit (ongeveer 36 procent). Ook laat deze studie zien dat mogelijkheden bestaan voor Waternet om de klimaatvoetafdruk verder te verminderen. In tegenstelling tot de IPCC-richtlijnen, waarin wordt aangenomen dat de emissie van methaan uit de riolering nihil is, blijkt een significante emissie uit het rioolsysteem voort te komen. In het algemeen laat deze studie zien dat de standaard kengetallen niet geschikt zijn om op lokaal niveau emissies vast te stellen en maatregelen te nemen om de klimaatvoetafdruk te verlagen. Het lokaal meten van de emissie is noodzakelijk indien gestreefd wordt naar een vermindering van de klimaatvoetafdruk in een specifieke situatie.
W
aternet bepaalt de omvang van haar klimaatvoetafdruk sinds 2006. Het eerste complete richtjaar was 20042). De emissie in 1990 wordt hierbij als referentiepunt gebruikt. In de klimaatvoetafdruk worden de emissies verdeelt in drie groepen: directe emissies (waaronder methaan en lachgas), emissies als gevolg van elektriciteitsverbruik én indirecte emissies. In 2004 werd al een deel van de elektriciteit als groene stroom ingekocht. Dit aandeel is geleidelijk vergroot naar 100 procent in 2010. Hierdoor draagt het elektriciteitsverbruik nauwelijks meer bij aan de klimaatvoetafdruk. Daarentegen zijn in 2007 de directe emissies van methaan en lachgas uit de afvalwaterketen toegevoegd aan klimaatvoetafdruk. In de huidige Waternet Klimaatvoetafdruk (2010) is het aandeel van directe emissies met 37 procent dan ook relatief groot (zie afbeelding 1).
Afb. 1: Klimaatvoetafdruk van de Amsterdamse waterketen op basis van kengetallen2), 3). Vanaf 2007 zijn de emissies van methaan en lachgas meegenomen.
In 2008 is de klimaatvoetafdruk van de gehele Nederlandse waterketen bepaald. Hier bleek de bijdrage van methaan- en lachgasemissies verrassend groot te zijn: 38 procent3). Methaan kan vrijkomen bij het H2O / 4 - 2012
23
ontgassen van grondwater en in de water- en sliblijn van rwzi’s. Lachgas komt vooral vrij in de waterlijn van rwzi’s en na lozing van het effluent. De gebruikte gegevens over hoeveelheden van deze emissies zijn erg onzeker, doordat ze niet gebaseerd zijn op metingen in de praktijk maar op kengetallen. De huidige kengetallen voor lachgasemissies worden niet gestaafd met de incidentele metingen die wel gedaan zijn. Andere kengetallen zijn veelal ook niet gevalideerd. In deze studie zijn de methaan- en lachgasemissies in de Amsterdamse waterketen in kaart gebracht door middel van praktijkmetingen. Op deze manier is inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke emissies. De gemeten emissies zijn vervolgens te toetsen aan de klimaatvoetafdruk op basis van kengetallen. Daarbij wordt meer duidelijkheid verkregen over de ontstaansmechanismen van methaan- en lachgasemissies en de mogelijkheden deze te beperken. Dit project is uitgevoerd door Waternet en KWR Watercycle Research Institute. AgentschapNL verleende een subsidie uit het programma ‘Reductie overige broeikasgassen'.
Methode Elke stap in de Amsterdamse waterketen (drinkwaterproductie, riolering en afvalwaterzuivering) is geanalyseerd op potentiële emissies. Dit resulteerde in een meetprogramma op de volgende locaties: • ozonisatie op drinkwaterproductiebedrijf Weesperkarspel; •
•
drie rioolgemalen in Amsterdam: een (oud) gemengd vrijverval rioolstelsel, een bestaand gescheiden rioolstelsel (zonder regenwater) en een relatief nieuw gescheiden stelsel; dit gemaal is in 2006 in gebruik genomen; rwzi Amsterdam-West: waterlijn (aeratietank 2 (AT2), ontvangwerk, roostergoedruimte en harkroostergebouw) en sliblijn (terreinriool en uitgegist slibbuffer). Aanvullend zijn metingen verricht aan de lavafilters waarover de proceslucht van alle installaties behalve de aeratietanks wordt afgezogen. Hiermee is de totale emissie van de zuivering, uitgezonderd de aeratietanks, vast te stellen.
Op deze locaties zijn gedurende een periode van minimaal een week continu metingen uitgevoerd. Die zijn verricht voor methaan, lachgas, koolstofdioxide en zuurstof. Aanvullend op het monitoringsprogramma zijn gedurende een dag in het rioleringsstelsel van Amsterdam puntmetingen verricht met meetapparatuur en hulp van het Energieonderzoek Centrum Nederland. Daarbij is gebruik gemaakt van de ‘snelle boxmeting’, die binnen 60 seconden de emissie uit een put of kolk bepaalt.
Resultaten De gemeten methaan- en lachgasemissies verschillen aanzienlijk ten opzichte van de op basis van kengetallen berekende emissies in de klimaatvoetafdruk (zie afbeelding 2). De directe emissies over de gehele waterketen vallen lager uit (36 procent).
24
H2O / 4 - 2012
Een aantal meetlocaties, van boven naar beneden: ozonisatie op drinkwaterproductiebedrijf Weesperkarspel, rioolgemaal van een bestaand gescheiden rioolstelsel en de afzuiging van aeratietank 2 op rwzi Amsterdam-West.
Drinkwaterproductie De emissies uit de drinkwaterproductie zijn laag ten opzichte van de andere onderdelen van de waterketen. De emissie van methaan tijdens de drinkwaterproductie van Amsterdam is in deze studie als verwaarloosbaar beschouwd, omdat Waternet geen grondwater en diepe bronnen gebruikt voor de drinkwaterproductie. Lachgas kan worden geproduceerd tijdens de ozonisatie van drinkwater. Wanneer ozon wordt geproduceerd uit buitenlucht in plaats van pure zuurstof, kunnen zuurstof en stikstof uit de lucht reageren tot lachgas. De emissies op productiebedrijf Weesperkarspel vallen echter significant lager uit dan eerder geschat in de klimaatvoetafdruk, 16 tCO2 eq/ jaar tegenover 821 tCO2 eq/jaar. In Nederland is de ozondosering (gerelateerd aan het DOC-gehalte (Dissolved Organic Carbon) in het water) relatief laag vergeleken met wat
in het buitenland gangbaar is (kengetal is bepaald door UK Water Industry Research), waardoor de emissies ook lager uitvallen (persoonlijke communicatie Alex van der Helm, Waternet). Binnenkort begint de renovatie van de ozoninstallatie op de productielocatie Weesperkarspel. Vanwege efficiëntie-, kosten- en uniformiteitsoverwegingen zal dan voor de productie van ozon geen buitenlucht meer worden gebruikt, maar pure zuurstof.
Riolering De metingen in rioolgemalen en -putten laten zien dat emissie van methaan uit de riolering plaatsvindt, in tegenstelling tot de IPCC-richtlijnen die aannemen dat de methaanuitstoot uit de riolering nihil is. De methaanconcentratie is gemeten in peilgestuurde gemalen. Emissies zijn bepaald aan
platform de hand van het gasvolume dat is verplaatst tijdens het vullen van de pompkelder. De snelle boxmetingen, uitgevoerd buiten het gemaal, waarmee zeer lage concentraties meetbaar zijn, hebben bevestigd dat emissies naar de atmosfeer daadwerkelijk optreden (lekkages via putdeksels en kleppen). Uiteraard is het een grove extrapolatie van de metingen in drie gemalen naar ruim 500 gemalen in Amsterdam, maar de metingen tonen aan dat deze methaanemissie, hoewel beduidend lager dan de totale emissies op rwzi Amsterdam-West, niet verwaarloosbaar is. Nader onderzoek is gewenst om het aandeel van het riool in de klimaatvoetafdruk te bepalen, zeker omdat diffuse bronnen, zoals putdeksels en standbuizen in woningen, niet zijn meegenomen in dit onderzoek. De metingen laten bovendien zien dat de kooldioxide- en methaanconcentraties (en -verhouding) in de gasfase verschillen in de tijd, afhankelijk van de aanvoer van afvalwater in het riool (zie afbeelding 3).
rwzi (sliblijn). De USB wordt geventileerd en de afgezogen lucht, inclusief door nagisting gevormd methaan, gaat via de lavafilters naar de atmosfeer. Nagisting is in zekere mate inherent aan de CSTR (Continuously Stirred Tank Reactor)-configuratie van de vergisters, doordat een deel van het slib onvergist de reactor verlaat. Momenteel wordt onderzocht of het methaan uit de USB eenvoudig is terug te winnen. Het voorkomen van deze methaanemissies uit de slibbuffer kan de klimaatvoetafdruk aanzienlijk reduceren.
Klimaatvoetafdruk in de waterketen Over de omvang en het ontstaan van methaan- en lachgasemissies in de waterketen bestaat nog veel onduidelijkheid. Deze studie laat zien dat alleen het maken
van een klimaatvoetafdruk op basis van kengetallen onvoldoende inzicht oplevert in de emissiebronnen en welke maatregelen tot verlaging van de klimaatvoetafdruk kunnen leiden. In tegenstelling tot een recente publicatie in H2O (van Linthorst et al.4) in nr. 22 van 11 november 2011) is een klimaatvoetafdruk op basis van kengetallen niet geschikt om op lokaal niveau waterschappen maatregelen te laten nemen om de broeikasgasemissies te verlagen. De gemeten emissies in deze studie laten bijvoorbeeld zien dat de emissie van lachgas uit rwzi Amsterdam-West op basis van de kengetallen ruim overschat wordt, terwijl de uitstoot van methaan uit de sliblijn op de rwzi Amsterdam-West wordt onderschat (zie afbeelding 2).
Afb. 2: De gemeten emissies in deze studie vergeleken met de emissie berekend op basis van kengetallen.
Een grote variatie in methaanemissies is gemeten tussen de verschillende rioolgemalen, die mogelijk is te verklaren door het ontwerp en type rioolstelsel (oud versus nieuw stelsel en gemengd versus gescheiden stelsel). Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of de orde van grootte van de emissies is gerelateerd aan het type rioolstelsel of dat andere factoren, zoals de reinigingsfrequentie en de staat van onderhoud, bepalend zijn. Hoewel kwantitatief gering, is ook lachgasemissie waargenomen vanuit het rioolstelsel. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door nitrificatie en denitrificatie in het rioolwater. Opmerkelijke waarneming is dat uit het rottend (blad)materiaal in de regenwaterkolken ook meetbare methaanemissies naar de buitenlucht plaatsvinden (gemeten via snelle boxmeting van ECN).
Rioolwaterzuivering De methaan- en lachgasconcentratie in de luchtafzuiging van de aeratietank volgen het patroon van de droogweeraanvoer. De hogere pieken in de emissies uit de waterlijn van de rwzi worden grotendeels veroorzaakt door piekbelastingen als gevolg van regenwateraanvoer. Bij regen nemen de chemisch zuurstofverbruik (CZV)-belasting en vooral de stikstofbelasting in een korte periode snel toe, waardoor relatief veel lachgas wordt gevormd (zie afbeelding 4). Daarbij wordt ook meer methaan en lachgas gestript, omdat meer beluchting plaatsvindt. Dergelijke piekemissies zijn met de huidige (riool)infrastructuur waarschijnlijk niet te voorkomen, maar mogelijk wel enigszins te reduceren door beter te anticiperen op piekbelastingen, bijvoorbeeld door de beluchting in de aeratietank vroegtijdig te verhogen. Middels methaanoxidatie activiteitsmetingen (TU Delft) is vastgesteld dat een deel van het methaan in de waterlijn door het actiefslib kan worden geoxideerd. Nader onderzoek is nodig om te bepalen in hoeverre het mogelijk is deze methaanoxidatie te stimuleren.
Afb. 3: Concentraties methaan, kooldioxide en zuurstof in de gasfase in de ontvangkelder van het gemaal in bestaand gescheiden rioolstelsel.
Relatief hoge methaanemissies zijn gemeten vanuit de uitgegiste slibbuffer (USB) op de H2O / 4 - 2012
25
In totaal vallen de directe emissies uit de gehele waterketen van Amsterdam (en de rwzi) lager uit dan de op kengetallen gebaseerde emissies in de huidige klimaatvoetafdruk. Keuzes voor te nemen maatregelen kunnen hierdoor anders uitvallen, wanneer deze worden gebaseerd op metingen in plaats van op kengetallen. Wij bevelen daarom aan een breed monitoringsprogramma uit te voeren voordat men besluiten over maatregelen ter verlaging van de klimaatvoetafdruk neemt. Nader onderzoek naar de emissies uit de waterlijn op de rwzi en de biologische processen in het riool is nodig om meer inzicht te krijgen in de exacte emissies en hoe deze te voorkomen zijn. Een lopend STOWA-onderzoek richt zich met name op de achtergronden van emissies uit de waterlijn. Dit onderzoek is bijna afgerond. LITERATUUR 1) Van der Hoek J.-P. (2011). Energy from the watercycle: A promising combination to operate climate neutral. Water Practice & Technology 6 (2). 2) Janse T. en P. Wiers (2007). The climate footprint: A practical tool to address climate change. Water science and technology 56, pag. 157-163. 3) Frijns J., M. Mulder en J. Roorda (2008). Op weg naar een klimaatneutrale waterketen. STOWA. Rapport 2008-17.
Afb. 4: Variatie in de methaan- en lachgasemissie in de aeratietank, afhankelijk van de belasting (weergegeven door middel van de variatie in beluchting en de ammoniumconcentratie in de tank). De eerste twee dagen (10 en 11 januari 2011) is sprake van droogweeraanvoer, op de derde dag (12 januari 2011) van regenwateraanvoer. 4) Linthorst G., C. van Erp Taalman Kip, M. Verheij en H. Legtenberg (2011). Van klimaatvoetafdruk naar reductie CO2 bij waterschappen. H2O nr. 22, pag. 18-19.
advertenties
13-16 March 2012
Join the
Wetsus Rabobank
Water Business Challenge Open for everyone who has an exciting business proposition for the water industry and wants to learn more about how to be successful! (Wetsus has several good cases for talented entrepreneurs to build a winning business plan)
The world’s premiere water entrepreneur boot camp
www.wetsus.nl |
[email protected] Wetsus is financed in part by the Ministry of Economic Affairs, IOP-TTI, the Dutch Community, European Fund for Regional Development, the “Samenwerkingsverband Noord-Nederland”, EZ/Pieken in de Delta, the city of Leeuwarden and the Province of Friesland
26
H2O / 4 - 2012
platform
Robert Hoeksema, Calvin College Denie Augustijn, Universiteit Twente Gerben Tromp, Waterschap Groot Salland
Het effect van een meer natuurlijke Vecht op het grondwater Momenteel worden plannen gemaakt om de Overijsselse Vecht terug te brengen in een meer natuurlijke staat door onder andere hermeandering, aanpassingen van het stroomprofiel en mogelijk verlaging van de waterstand. Deze maatregelen hebben effect op de (grond)waterhuishouding langs de Vecht. In een studie is onderzocht welke processen en parameters belangrijk zijn voor de grootte van dit hydrologische effect. Hiervoor zijn sterk schematische rekenmodellen opgezet, waarmee men de gevoeligheid van modelparameters eenvoudig kan onderzoeken. Op basis van deze modelberekeningen blijkt dat de verlaging van de waterstand een groter effect heeft op de verandering in grondwaterstroming dan een verandering in de geometrie van de Vecht, tenminste zolang de intreeweerstand van de rivier klein is. Onder droge omstandigheden en bij een lage intreeweerstand kan verlaging van de waterstand ervoor zorgen dat aanzienlijk meer water moet worden aangevoerd om het grond- en oppervlaktewater in de omgeving op peil te houden.
D
e Overijsselse Vecht was vroeger een dynamisch meanderende rivier. In de zomer volgde de rivier een ondiepe meanderende bedding en in de winter stroomde de rivier door de uitgestrekte uiterwaarden. De Vecht ontspringt in Duitsland en mondt uit in het Zwarte Water. De rivier is 167 km lang
en het stroomgebied heeft een oppervlak van circa 3.800 km2. Gedurende de jaren is de Vecht gekanaliseerd en rechtgetrokken ten behoeve van het beheer, waterveiligheid en de scheepvaart. Op Nederlands grondgebied zijn 69 meanders verwijderd waardoor de lengte van de rivier met 30 km afnam. De rivier is ook verbreed en de oevers
Afb. 1: Locaties van stuwen in de Overijsselse Vecht. Op de foto de stuw bij Vechterweerd.
zijn beschermd met stenen. Om erosie te beperken en de waterdiepte te beheren, zijn in het Nederlandse deel zes stuwen aangelegd (zie afbeelding 1). Langs de Vecht wordt de waterhuishouding gereguleerd door watergangen, die in natte perioden het overtollige water afvoeren. In droge perioden wordt water aangevoerd om de gewenste grond- en oppervlaktewaterstand te handhaven. Omdat het gebied naar het westen helt, lopen de meeste van deze watergangen min of meer parallel aan de Vecht. In 2007 ontwikkelde de Provincie Overijssel het programma ‘Ruimte voor de Vecht’, waarin zij met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties samenwerkt aan een drieledige doelstelling: waterveiligheid, het creëren van een sociaal-economische impuls en het integraal realiseren van de natuuropgaven. Dit initiatief heeft als doel om de Vecht om te vormen tot een veilige, halfnatuurlijke laaglandrivier1). Mogelijke maatregelen om dit te realiseren zijn hermeandering, verlaging van de stuwpeilen en aanpassing van het stroomprofiel. Het doel van deze studie is inzicht te krijgen in de mogelijke H2O / 4 - 2012
27
Afb. 2: Grondwaterstroming naar de Vecht als functie van de rivierwaterstand tussen de stuwen Vechterweerd en Vilsteren.
effecten van deze maatregelen op het grondwater in het Vechtdal.
Interactie oppervlakte- en grondwater Een belangrijk aspect bij de interactie tussen oppervlaktewater en grondwater is het stijghoogteverlies door de rivierbodem. Het verschil tussen het waterniveau in de rivier en de grondwaterspiegel (Δh) is gelijk aan Δh=Q.C/A, waarin C de weerstand van de rivierbodem of intreeweerstand is (d), A het grensoppervlak tussen rivier en grondwater (m2) en Q het debiet door de rivierbodem (m3/d). Verlaging van het stuwpeil zal de grondwaterspiegel langs de Vecht laten dalen. Hermeandering en aanpassing van het stroomprofiel hebben invloed op de rivierwaterstand en op het grensoppervlak tussen oppervlaktewater en grondwater en beïnvloeden dus ook de grondwaterstand. Om meer inzicht te krijgen in de invloed van genoemde maatregelen op de (grond) waterhuishouding, is gebruik gemaakt van schematische modelbenaderingen. In deze modellen is de fysica sterk vereenvoudigd en zijn meerder simulaties uitgevoerd om de gevoeligheid van bepaalde invoerparameters te bepalen. Berekeningen zijn gedaan voor stationaire omstandigheden, dus niet voor afvoergolven, en zijn uitgevoerd voor twee situaties: een natte situatie die representatief is voor winters en een droge situatie die representatief is voor zomers.
Afb. 3: Verandering in grondwaterstroming naar de Vecht als functie van de doorlatendheid van de aquifer en de intreeweerstand met en zonder meandering onder natte omstandigheden.
Eerst is een zogeheten spreadsheet ontwikkeld. Dit model bestaat uit een oppervlaktewater- en een grondwatercomponent. De oppervlaktewatercomponent berekent de stuwkromme tussen de stuwen bij Vechterweerd en Vilsteren. Het model is gekalibreerd met data voor natte en droge omstandigheden uit het voorjaar van 2011. Het model berekent het effect van hermeandering, verandering van breedte en een aangepast stuwbeheer op de waterstand in de Vecht. De grondwatercomponent simuleert vervolgens de grondwaterstroming tussen het rivierstuk en de Marswetering, een belangrijke waterloop ten zuiden van de Vecht. In 150 simulaties zijn de parameters gevarieerd (zie de tabel). Afbeelding 2 geeft de resultaten van de simulaties weer. De afbeelding laat zien dat de grondwaterstroming naar de Vecht vrijwel volledig wordt bepaald door de rivierwaterstand. Het feit dat de punten weinig afwijken van de regressielijn geeft aan dat de geometrie van de rivier weinig invloed heeft. Het spreadsheetmodel geeft alleen het resultaat tussen de rivier en de eerste watergang ten zuiden van de Vecht. Om meerdere waterlopen aan weerszijde van de rivier te beschouwen, is het grondwatermodel Modflow gebruikt. Ook dit is een sterk vereenvoudigd model en beslaat een gebied van 9 bij 19 km. Met Modflow zijn de volgende parameters gevarieerd: omstandigheden (droog of nat),
Bereik van de parameterwaarden die gebruikt zijn in het spreadsheetmodel.
parameter
variatie
opmerkingen
breedte rivier
0,6 - 1,0
1 = huidige breedte
lengte meander*
1,0 - 1,57
van recht (1) tot een halve cirkel (1,57)
afvoer
56; 39; 20,5; 3,6 m3/s
afvoeren waarop model is gekalibreerd
waterstand benedenstrooms
-1,5 tot +1,5 m NAP
grondwateraanvulling
0 en 0,0016 m/d
* nieuwe lengte/oude lengte
28
H2O / 4 - 2012
droge en natte situatie
doorlatendheid van de bodem (30 tot 60 meter per dag) en intreeweerstand van de Vecht (0,5 tot 60 dagen). Voor elke parameterset zijn drie berekeningen uitgevoerd: de huidige situatie, een verlaging van de rivierwaterstand en een verlaging van de rivierwaterstand met een vergroot oppervlak tussen rivier en grondwater. Voor natte omstandigheden is een verlaging van de rivierwaterstand aangenomen van 0,71 meter en voor droge omstandigheden een verlaging van 0,61 meter. Onder natte omstandigheden wordt in het model de netto neerslag afgevoerd naar de verschillende watergangen. Als de waterstand in de Vecht wordt verlaagd, zal meer water naar de rivier stromen en minder naar de andere watergangen. Dit wordt voornamelijk bepaald door de doorlatendheid van de aquifer (zie afbeelding 3). Als de doorlatendheid van de aquifer toeneemt, stroomt naar verhouding meer water naar de Vecht. De meeste resultaten vallen in een smalle band, zoals te zien is bij de twee onderste regressielijnen. Dat geldt niet voor de bovenste lijn, voor de hoogste intreeweerstand en maximale meandering. Het spreadsheetmodel (waarin een intreeweerstand van twee dagen is gebruikt) gaf aan dat de invloed van de geometrie op grondwaterstroming niet groot is. Het Modflowmodel bevestigt dat resultaat met uitzondering voor de hoogste waarde voor de intreeweerstand. Onder droge omstandigheden speelt de doorlatendheid van de aquifer geen rol van betekenis. Voor alle berekeningen, behalve voor de hoogste intreeweerstand en maximale meandering nam de grondwaterstroming naar de Vecht toe met ongeveer 130 procent. Dit is aanzienlijk meer dan de circa 40 procent berekend met het spreadsheetmodel (zie afbeelding 2) en is waarschijnlijk realistischer, aangezien de schematisatie in Modflow meer overeenkomt met de werkelijkheid. De verliezen vanuit de Marsweteringen blijken toe te nemen met 270 procent. Dit betekent dat onder droge omstandigheden en een verlaging van de rivierwaterstand met 0,61 meter bijna vier keer zoveel water naar de Marswetering moet worden gepompt dan
platform nu het geval is om de Marswetering op het gewenste peil te houden. Als het waterniveau in de Vecht wordt verlaagd tot een meer natuurlijk niveau, zal de grootste verandering in de grondwaterstand plaatsvinden tussen de Vecht en de eerste evenwijdige watergangen. Toch worden tot op vijf kilometer afstand van de rivier nog verlagingen van de grondwaterstand berekend.
Toepassing Een belangrijke conclusie van deze studie is dat het verlagen van de rivierwaterstand een groter effect heeft op de verandering in grondwaterstroming dan een verandering in de geometrie van de rivier zolang de intreeweerstand klein is. Dit komt omdat het stijghoogteverlies tussen de rivier en het grondwater dan relatief klein is in vergelijking tot het stijghoogteverlies door de aquifer. De verhouding tussen deze twee zou dus een goede maat zijn voor de toepasbaarheid van bovenstaande conclusie. Het stijghoogteverlies door de rivierbodem is gegeven in de eerder genoemde formule. Voor een eenvoudige situatie van eendimensionale stroming door een afgesloten aquifer geldt een vergelijkbare relatie: Δh=
Q.LA TLR
waarin LA de afstand van de rivier tot de
eerste evenwijdige watergang is (m), LR de lengte van de rivier (m) en T de transmissiviteit van de aquifer (m2/d) (doorlatendheid maal verzadigde dikte). De verhouding tussen het stijghoogteverlies door de rivierbodem en het stijghoogteverlies door de aquifer kan dan beschreven worden door: R=
2CTLR . ALA
Deze parameter is berekend voor alle simulaties in deze studie. Hieruit blijkt dat het verlagen van de rivierwaterstand een groter effect heeft op de grondwaterstand dan hermeandering of een verandering in het stroomprofiel zolang de waarde voor R lager is dan 0,1.
Conclusies De centrale vraag van deze studie was hoe maatregelen voor een meer natuurlijke Vecht het grondwater beïnvloeden. De maatregelen waar naar gekeken is, zijn veranderingen in de geometrie van de rivier (lengte en breedte) en de waterstand. Voor de Vecht blijkt het grondwater het meest beïnvloed te worden door de waterstandsverandering in de rivier, zolang de intreeweerstand binnen de 0,5 tot 10 dagen ligt (of meer algemeen als R < 0,1). Dit betekent dat onder deze omstandigheden zonder hydrologische problemen een meer natuurlijke rivierprofiel kan worden gerealiseerd.
Het grootste probleem is de verlaging van de rivierwaterstand. Dit zal een daling van de grondwaterstand tot gevolg hebben, vooral tussen de rivier en de eerste evenwijdig lopende watergang. Verlaging van de grondwaterstand heeft lokaal zowel positieve als negatieve effecten: het verbetert de drainage van natte gebieden maar het kan ook zorgen voor verdroging. Verandering van de rivierwaterstand moet daarom met zorg gebeuren. Omdat verandering van de rivierstand wordt bepaald door het stuwbeheer, kan dit geleidelijk gebeuren en kunnen de gevolgen van de verandering worden gemonitord, zodat eventueel bijgestuurd kan worden. Tot slot, dit project laat zien dat eenvoudige modellen zeer bruikbaar zijn voor het inschatten van globale effecten van een ingreep. Dit sluit aan bij het gedachtegoed van de commissie Elverding2) om meer gebruik te maken van eenvoudige rekenmodellen en zo de planningsfase te verkorten. LITERATUUR 1) Baarslag R. et al. (2009). Masterplan Ruimte voor de Vecht. Provincie Overijssel. 2) Commissie Elverding (2008). Sneller en beter. Advies commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten.
advertentie
Gorinchem 20, 21 en 22 maart maart 201 2012 12.00-20.00 uur
Dé nationale vakbeurs voor waterbehandeling, watermanagement & watertechnologie hn nologie
Evenementen
HAL
HARDENBERG GORINCHEM VENRAY
Evenementenhal Gorinchem Franklinweg 2 F 0183 - 68 06 00 4207 HZ Gorinchem I www.evenementenhal.nl T 0183 - 68 06 80 E
[email protected]
Ons evenement. UW MOMENT. H2O / 4 - 2012
29
Ed van der Mark, Dunea Aleksandra Magic-Knezev, Het Waterlaboratorium Luc Zandvliet, Het Waterlaboratorium Toine Ramaker, Dunea
Biologische stabiliteit van drinkwater in een ander daglicht Biologische stabiliteit wordt meestal gedefinieerd door nagroei van Aeromonas spp. en heterotrofe bacteriën, koloniegetal 22°C, in het distributienet. In het kader van DisConTO* is statistisch onderzoek naar langjarige metingen van Aeromonas spp. en koloniegetallen 22°C in het voorzieningsgebied van Dunea uitgevoerd. De resultaten laten zien dat het aantal bacteriën voor beide parameters in de regio noord significant lager is dan in de regio zuid. De voorzichtige conclusie was dat de biologische stabiliteit van het drinkwater in de regio noord groter is dan in zuid. Toepassing van relatief nieuwe parameters, zoals de concentratie van adenosine trifosfaat en directe celtelling met flowcytometrie, werpt een nieuw licht op de zaak. Zijn de eerder gemaakte conclusies wel juist? En welke waarde hebben de resultaten van Aeromonas spp. en koloniegetallen 22°C nog bij de beoordeling van de biologische stabiliteit van het drinkwater?
W
aterleidingbedrijven hebben behoefte aan methoden die een goed beeld geven van de biologische stabiliteit, met lage kosten en met snel beschikbare resultaten. De parameters Aeromonas spp. (aero30) en koloniegetallen 22°C (kg22) zijn reeds vele jaren dé parameters die de waterleidingbedrijven toepassen als bedrijfstechnische parameters voor beoordeling van de microbiologische kwaliteit van het water in het zuiveringsproces en van het drinkwater in het distributienet. Beide parameters zijn ook in het Drinkwaterbesluit opgenomen. Kg22 staat nog steeds te boek als een indicator voor de hoeveelheid van nature voorkomende bacteriën in het drinkwater. Aero30 is een indicator voor nagroei in het distributienet. Beide parameters zijn al jaren een maat voor de biologische stabiliteit van drinkwater. Een alternatieve parameter voor biologische stabiliteit is assimileerbaar organisch koolstof (AOC). Bij AOC-concentraties beneden 10 µg C/l worden wettelijke normen voor aero30 en kg22 meestal niet overschreden1). In het distributienet wordt deze analyse slechts incidenteel uitgevoerd. Met een lage frequentie (viermaal per jaar) voert Dunea dit onderzoek wel uit in het drinkwater van de productielocaties. Bij Dunea zijn de AOC-concentraties in reinwater af productielocaties laag (< 10 µg C/l).
30
H2O / 4 - 2012
Analyse van adenosine trifosfaat (ATP) en directe celtelling met flowcytometrie (DCT) worden steeds vaker als alternatief gebruikt als maat voor biologische stabiliteit. ATP is een energiedrager voor de processen in cellen. Dus hoe hoger de ATP-concentratie, des te hoger de biologische activiteit. DCT geeft informatie over het totaal aantal cellen
(bacteriën) per ml. Aantallen bacteriën bepaald met flowcytometrie zijn vele malen hoger dan de aantallen bepaald als kg22. Dat betekent dat kg22 nauwelijks een maat is voor de totale hoeveelheid cellen in drinkwater2). Ook aero30 als indicator voor nagroei van bacteriën in het distributienet roept steeds vaker vraagtekens op. Kortom:
Afb. 1: Geometrisch jaargemiddelden van kg22 van regio noord en zuid over de jaren 1999 t/m 2010.
platform
Afb. 2: Langjarige trend van jaargemiddelden van aero30 in de regio noord versus het jaar.
Afb. 4: Langjarige trend van het geometrisch jaargemiddelde van kg22 in de regio noord versus het jaar.
zijn aero30 en kg22 wel geschikte parameters om een goed beeld te geven van de totale biologische stabiliteit van het drinkwater in het distributienet? En wordt het geen tijd om de nieuwe ontwikkelingen op dit gebied te implementeren in het reguliere wateronderzoek?
Resultaten kg22 en aero30 Omdat van de parameters aero30 en kg22 langjarige informatie beschikbaar is, heeft Dunea statistisch onderzoek uitgevoerd naar verschillen in de regio’s (noord en zuid). Regio zuid wordt voornamelijk voorzien van drinkwater van de productielocatie Scheveningen en regio noord door de productielocatie Katwijk. De twee productielocaties hebben een gezamenlijke bron en een vergelijkbare zuivering die in hoge mate biologisch stabiel water produceert3) (AOC < 10 µgC/l). Uit statistisch onderzoek blijkt dat een significante positieve relatie bestaat tussen de temperatuur van het drinkwater en het aantal aero30. Bovendien is het aantal aero30 in de regio zuid significant hoger dan in de regio noord4). Aanvullend onderzoek van de gegevens over de periode 1999-2010 wijst uit dat voor de parameter kg22 hetzelfde geldt als voor aero30: in de regio zuid significant hogere waarden dan in de regio noord (zie afbeelding 1). De statistische analyse toont aan dat nagroei van aero304) en kg22 in de
Afb. 3: Langjarige trend van jaargemiddelden van aero30 in de regio zuid versus het jaar.
Afb. 5: Langjarige trend van het geometrisch jaargemiddelde van kg22 in de regio zuid versus het jaar.
regio zuid groter is dan in de regio noord. Daarmee is de biologische stabiliteit voor deze parameters in de regio noord dus groter dan in zuid.
Langjarige trends van aero30 en kg22 De norm voor aero30 van het Drinkwaterbesluit (1000 kve/100ml) is de afgelopen twaalf jaar in de distributieregio’s zelden overschreden en de norm van kg22 (100 kve/ml als geometrisch jaargemiddelde) helemaal niet. Verder zijn voor beide parameters dalende trends te zien. Hierop vormt de trend van aero30 in de regio noord een uitzondering. Hier is geen significante trend gevonden en is het jaargemiddelde de afgelopen twaalf jaar nauwelijks gewijzigd (zie afbeelding 2). Conclusie is dat voor aero30 en kg22 in het distributienet een dalende trend te zien is. Alleen aero30 in de regio noord blijft constant. Ook is de nagroei voor deze parameters in de regio noord kleiner dan in de regio zuid. Op basis van deze parameters is de conclusie dat de biologische stabiliteit in regio noord beter is.
‘Nieuwe’ parameters ATP en DCT Vanaf 1 januari 2011 voert Dunea eveneens regulier onderzoek uit naar adenosine trifosfaat (ATP) en directe celtelling (DCT; flowcytometrie). ATP en DCT geven kwantitatieve informatie over respectievelijk de
bacteriologische activiteit en de bacteriële concentratie in water, terwijl aero30 en kg22 alleen een beeld geven van een specifiek deel van de bacteriologische gemeenschap in water. ATP is een energiedrager voor de processen in alle levende cellen. Dus hoe hoger de concentratie, des te hoger de biologische activiteit. DCT geeft informatie over het totaal aantal bacteriën in water, ongeacht de kweekbaarheid op algemene of specifieke voedingsbodems. Hierbij kan tevens onderscheid worden gemaakt in het totaal aantal intacte cellen (DCT-intact) als onderdeel van het totaal aantal cellen (DCT-tot). Evenals het onderzoek naar de parameters aero30 en kg22 wordt ook dit op ad random gekozen locaties in het voorzieningsgebied aan de tap uitgevoerd.
Resultaten ATP en DCT Afbeelding 6 geeft de metingen van de parameters ATP, DCT, aero30, kg22 en temperatuur van januari tot en met oktober 2011 als boxplots weer. Hierin zijn aero30 en kg22 loggetransformeerd. De ATP-concentraties (medianen) zijn in beide regio’s ongeveer gelijk: 1,9 ng/l in de regio noord en 1,7 ng/l in de regio zuid. De resultaten van DCT-intact en DCT-tot laten een heel ander beeld zien. Nu lijkt het beeld volledig omgedraaid, vergeleken met de aantallen aero30 en kg22. Met een mediaan van ongeveer 210.000 cellen/ml (DCT-tot) in de regio noord en 142.000 (DCT-tot) in zuid H2O / 4 - 2012
31
Afb. 6: Boxplots van ATP (nnoord:76, nzuid: 100), DCT-intact, DCT-tot (nnoord:76, nzuid: 100), log(aero30+1), log(kg22+1) en temperatuur in de regio noord en regio zuid over de periode januari tot en met oktober 2011.
lijkt de nagroei in de regio zuid lager dan in noord. Dit staat dus in schril contrast met de bevindingen met de parameters aero30 en kg22. Met de medianen van ATP en DCT-tot kan vervolgens de ATP per cel worden berekend. Dit levert voor de regio noord en de regio zuid respectievelijk 1,00*10-8 en 1,05*10-8 ng ATP/cel op. Deze waarden zijn niet significant verschillend (p=0,450). Hieruit kan worden afgeleid dat de biologische activiteit in beide regio’s gelijk is.
Conclusie
32
cellen per ml verschilt in beide regio’s; in noord is dit groter dan in zuid. De nagroei van het aantal cellen in beide regio’s is echter verwaarloosbaar, omdat de niveaus van het aantal cellen in het drinkwater van de productielocaties hetzelfde zijn als die in de respectievelijke regio’s. De bevindingen van ATP en DCT zijn in tegenstelling tot die van aero30 en kg22 waarvoor wel nagroei plaats en de aantallen in zuid groter zijn dan in noord. Het is dus aan te bevelen om ATP en DCT op te nemen in het reguliere meetprogramma om zo de ‘overall’ biologische stabiliteit in het distributienet goed in beeld te brengen. Voor specifieke nagroeimechanismen zijn aero30 en kg22 mogelijk goed toe te passen nadat de betreffende mechanismen (relatie leidingmateriaal, verblijftijden?) goed zijn vastgesteld.
Uit dit onderzoek blijkt dat de metingen van aero30 en kg22, als maat voor biologische stabiliteit, een ander beeld geven dan metingen van ATP en DCT. De parameters aero30 en kg22 alleen geven geen goede indicatie van de totale biologische stabiliteit van het drinkwater in het distributienet. Mogelijk zijn deze parameters wel goed toepasbaar voor specifieke nagroei mechanismen zoals de relatie met leidingmateriaal (met name gietijzer). Van der Wielen et. al.5) beschreven onder andere dat meervoudige regressieanalyses voor aero30 laten zien dat gietijzer in het leidingnet een significante factor is voor groei van aero30.
NOTEN * DisConTO is een samenwerkingsverband van Vitens, PWN, Brabant Water, RIVM, TU Delft, DHV, softwarebedrijf UReason en Dunea dat onderzoek doet naar de kwaliteitsontwikkeling van drinkwater in het distributienet onder normale en calamiteuze omstandigheden met financiële ondersteuning van AgentschapNL.
ATP en ATP/cel zijn goede parameters voor de biologische activiteit. Met ATP-waarden kleiner dan 2 ng/l en ATP-waarden per cel van rond de 1*10-8 ng ATP/cel in beide regio’s kunnen we concluderen dat de biologische activiteit in het distributienet van Dunea in beide regio’s gelijk is én zeer klein. Het aantal
LITERATUUR 1) Van der Kooij D. (1992). Assimilable Organic Carbon as an indicator of bacterial regrowth. JAWWA 84/2, pag. 57-65. 2) Hammes F., M. Berney, Y. Wang, M. Vital, O. Köster en Th. Egli (2008). Flow-cytometric total bacterial cell counts as a descriptive microbiological parameter
H2O / 4 - 2012
for drinking water treatment processes. Water Research 42, pag. 269-277. 3) Van der Kooij D. en H. Veenendaal (2009). Biofilmvormende eigenschappen en legionellagroeipotentie van het water van de pompstations Katwijk en Scheveningen. KWR Watercycle Research Institute. Rapport 09.053. 4) Van der Mark E., F. Roman, L. Zandvliet en T. Ramaker (2011). Ruim tien jaar wateronderzoek: een statistische goudmijn. H2O nr. 18, pag. 34-36. 5) Van der Wielen P. en D. van der Kooij (2011). Omvang en oorzaak overschrijding kwaliteitseisen door nagroei in drinkwater. H2O nr. 22, pag. 36-38.
agenda 2 maart, Amersfoort Klimaatadaptief waterbeheer: wat biedt de bodem?
bijeenkomst waarin wordt onderzocht welke kennis beschikbaar is over de rol die de bodem kan spelen bij het klimaatadaptief maken van het watersysteem. Organisatie: STOWA en SKB. Informatie: www.stowa.nl.
2 maart, Amsterdam Blauwalgen
bijeenkomst over nieuwe detectiemethoden en bestrijding van blauwalgen en aanpassing van het blauwalgenprotocol. Organisatie: STOWA en Waternet. Informatie:
[email protected].
6 maart, Delft Tijdreeksanalyse in hydrologisch toepassingsperspectief
minisymposium over tijdreeksanalyse, met een wetenschappelijk, Engelstalig ochtenddeel dat in het teken staat van zowel de promotie van Jos von Asmuth op 5 maart als de pensionering en het formele afscheid van Kees Maas bij KWR en TU Delft. Het middagdeel is meer op de praktijk gericht én de voertaal is Nederlands. Organisatie: KWR Watercycle Research Institute, TU Delft en NHV. Informatie: www.nhv.nu.
20-22 maart, Gorinchem Aqua Nederland en Rioleringsvakdagen
vakbeurs over waterbehandeling, -management en -technologie en uiteraard riolering, met naast de beurs ook een uitgebreid programma met bijeenkomsten, presentaties en congressen. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem en Aqua Nederland. Informatie: www.aquanederland.nl.
22 maart, heel Nederland Wereldwaterdag
Nederlandse versie van Wereldwaterdag, waarop samenwerking, kennisoverdracht en innovatieve ontwikkelingshulp centraal staan. Organisatie: Netherlands Water Partnership en Aqua for All. Informatie: www.wereld-water-dag.nl.
29 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen
de negende editie van deze kennisdag, die dit jaar in het teken staat van onder meer de voorjaarsdroogte van 2011 en de handreiking inspectie waterkeringen. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.
29 maart, Rotterdam Baggerspecie
de tiende editie van dit congres, met dit jaar onder meer als onderwerpen het Verbeterplan Besluit bodemkwaliteit, het Besluit lozen buiten inrichten en andere relevante wet- en regelgeving op het gebied van baggeren. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/baggerspecie.
29-30 maart, Groningen Vismarkt
conferentie over vismigratie, met de presentatie van recente ontwikkelingen rond vismigratie-onderzoeken en -technieken en een minicursus vispassages bouwen. Organisatie: Waterschap Noorderzijlvest en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
5 april, Nieuwegein Omgevingswet
congres over de nieuwe Omgevingswet, waarin meer dan 60 wetten, 100 algemene maatregelen van bestuur en honderden ministeriële regelingen worden samengevoegd die ook de watersector raken. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: www.bouw-instituut.nl/omgevingswet.
12 april, Nieuwegein Samen verdienen aan waterveiligheid
congres over creatieve manieren om de waterveiligheid te (blijven) garanderen ondanks krimpende budgetten en mogelijke bezuinigingen. Aan bod komen onder meer private financiering en integrale projecten. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl.
17-20 april, Vlissingen Dynamische delta’s
internationaal symposium over veiligheid en duurzaamheid in stedelijke deltaregio’s, zoals het behoud en herstel van natuurlijke waardes (estuaria). Ook de economische belangen komen aan bod. Organisatie: Stuurcomité Zuidwestelijke delta, KNDW, Kennis voor Klimaat, Imares en de Provincie Zeeland. Informatie: www.dynamicdeltas.org.
18 april, Nijmegen Water
mini-symposium met als onderwerpen waterbeheer in stedelijk gebied, de fosfaatfabriek, de watervoetafdruk en het Deltaprogramma Rivieren. Organisatie: KIVI NIRIA Gelderland en Vakafdeling Land en Watermanagement. Informatie: www.kiviniria.nl/gelderland
19-20 april, Groningen What’s (h)appening in Groningen?
voorjaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk met als titel ‘What’s (h)appening in Groningen’, over water, energie en duurzame gebiedsontwikkeling. Op 19 april diverse middagexcursies, op 20 april de algemene ledenvergadering met aansluitend het congres. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
24 april, Rotterdam Juridische update voor de watersector
congres over de stand van zaken van diverse wetten en regels waar de watersector mee te maken krijgt, zoals de nieuwe Omgevingswet, het Besluit lozen buiten inrichtingen en het Bestuursakkoord Water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/juridischwater.
26 april, Enschede De Roombeek
excursie door de wijk Roombeek in Enschede met volop aandacht voor de waterbouwkundige aspecten. Organisatie: Nirov en Waterschap Regge en Dinkel. Informatie: Willem Heesen (070) 302 84 15.
26 april, Utrecht Het laboratorium van de toekomst
middagsymposium over het waterschapslaboratorium van de toekomst, waarbij innovatie centraal staat. Behalve het symposium zijn er ook stands en posterpresentaties van leveranciers, laboratoria en onderzoeksinstellingen. Organisatie: Integraal Laboratorium Overleg waterkwaliteitsbeheerders. Informatie: www.ilow.nl.
10 mei, Utrecht Wet- en regelgeving
studiedag over de nieuwe rol en de nieuwe mogelijkheden van het waterschap in de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de invloed en inspraak voor het waterbelang daarin. Organisatie: Nirov. Informatie: Willem Heesen (070) 302 84 15.
6-8 juni, Utrecht Riolering en gemeentelijke infrastructuur
jaarlijkse beurs waar riolering en gemeentelijke infrastructuur in de openbare ruimte centraal staan en daarnaast een uitgebreid kennisprogramma. De eerste dag staat in het teken van duurzaamheid en milieu, de tweede dag onderhoud en beheer en de derde dag infrastructuur. Organisatie: HolaPress Communicatie. Informatie: www.vakbeursriolering.net. Buitenland
6-9 maart, Las Vegas Aquatech WQA
beurs en congres over drink-, industrie- en afvalwater, waarbij de nadruk ligt op de zuivering van water voor zowel huis- als industriegebruik. Organisatie: Aquatech Global Events. Informatie: www.wqa-aquatech.com.
H2O / 4 - 2012
33
handel & industrie Nieuwe wijze van ontstoppen winputten Q-Flow International uit Nijverdal, onderdeel van Rook Pijpleidingbouw en gespecialiseerd in de ontwikkeling van en onderhoud aan waterbronnen, leidingnetwerken en waterbehandelingsinstallaties, is een nieuwe wijze van ontstoppen van waterwinputten aan het uittesten. Tijdens het gebruik van een waterwinput ontstaan bij twee op de drie putten in Nederland verstoppingen in het filter, de omstorting of de boorgatwand. Deze verstopping moet worden verwijderd om de levensduur en efficiëntie van de waterwinput te waarborgen. Doordat verstoppingen verschillend van aard zijn en op diverse plaatsen kunnen voorkomen, bestaan diverse reinigingstechnieken. Q-Flow International maakt onder andere gebruik van een zogeheten jutterbehandeling. Hierbij wordt het waterniveau in de put door middel van perslucht naar beneden gedrukt, vastgvehouden en vervolgens weer ontlast. Dit zorgt voor het lostrekken van de verstopping in de bronput. De tot nu toe algemeen geaccepteerde procedure was dat een juttersessie vooraf werd ingesteld op een aantal vaste parameters, waarna de installatie in bedrijf bleef tot deze handmatig gestopt werd. Omdat dit veelal gebeurde op basis van kennis en ervaring opgedaan bij historische regeneraties, is deze methode meer Fingerspitzengefühl dan wetenschap. Vanuit de
markt kwam echter de vraag om een meer empirische aanpak en informatie over de effecten tijdens een jutterbehandeling. Sinds kort meet Q-Flow International een aantal zaken tijdens het jutteren continu. Het betreft onder andere de tijden voor het opbouwen en het vasthouden van de druk evenals het aantal cycli en de terugkomtijd van het water in de bron en daarmee de flow. De jutterinstallatie is in staat om op basis van deze gegevens en de vooraf ingevoerde brondata te berekenen wanneer het optimale punt bereikt is en de waterwinput op haar maximale capaciteit terug is. Hierop schakelt de jutterinstallatie zichzelf automatisch uit. Bijkomend voordeel van deze nieuwe manier van werken is dat alle data continu gelogd worden en daarmee beschikbaar zijn voor de klant en bruikbaar bij toekomstige regeneraties. Het is ook niet meer mogelijk om te lang door te gaan met een jutterbehandeling, waarmee in theorie schade toegebracht zou kunnen worden aan een bron bij ondeskundig handelen van de operator.
Inmiddels is ATECA begonnen met een testperiode van zes maanden. Op basis van de resultaten kunnen eventueel instellingen aangepast worden alvorens het bedrijf volledig op dit nieuwe systeem overstapt. Voor meer informatie kunt contact opnemen met Martin Bloemscheer of Thijs Kalkhaar: (0548) 62 29 99.
Awzi voor Kazachstan Witteveen+Bos Kazachstan heeft voor TengizChevroil (TCO, een samenwerkingsverband van een aantal oliemaatschappijen met Chevron als penvoerder) een zuiveringsinstallatie ontworpen voor het behandelen van het huishoudelijk afvalwater voor de regio Tengiz in Kazachstan. Het afvalwater wordt daarbij in enkele stappen zoveel mogelijk hergebruikt als voedingswater voor de industriële installaties (onder meer de stoomvoorziening).
In Tengiz ontbreekt natuurlijk zoet water. Het grondwater is zelfs zout. Zoet water moet nu aangevoerd worden via een honderden kilometers lange pijpleiding vanaf de rivier de Volga. Ook het lozen van afvalwater is in deze regio een groot probleem. Logisticon Waterbehandeling verwierf de opdracht voor op glijplaten gemonteerde omgekeerde osmose-installaties die het water, na voorbehandeling met actieve kool, opwerken voor hergebruik. De opdracht omvat proces- en detailengineering, fabricage in eigen fabriek, testen (FAT), leveren en ondersteuning bij de lokale installatie, opstart en inregeling van vier omgekeerde osmose-installaties met een totale influentcapaciteit van 208 kubieke meter per uur met een uitbreidingsmogelijkheid voor een vijfde installatie. Voor het ontwerp van de installatie zal de kennis van de deels door Logisticon gebouwde Ultrapuur Waterfabriek Emmen (NieuWater) worden aangewend. De gehele installatie moet voldoen aan de zeer strenge en uitgebreide eisen van TCO en heeft een capaciteit van 5.000 kubieke meter per dag. De levering van de installatie is gepland voor het eerste kwartaal van 2013. Voor meer informatie: www.logisticon.com.
34
H2O / 4 - 2012
Watervenster Melspring International BV Melspring International BV, Uw bron voor een compleet programma chemicaliën voor o.a. rioolwaterzuivering, drinkwaterbereiding, industriële (afval) waterbehandeling en slibverwerking. • Poly-electrolieten voor slibindikking en – ontwatering • Metaalzouten (ijzerchlorides/ijzerchloridesulfaten/(poly)aluminiumchlorides & blends/natriumaluminaten (alkalische Alu-oplossing) • Koolstofbronnen (methanol/ethanol/
azijnzuur/suikerwaters/alkalische glycerines/organische zuren/blends • Verkoop/verhuur (installaties voor aanmaak, opslag en dosering van chemicaliën, zowel permanent als tijdelijk) • (Afval)waterbehandeling op maat, met kennis en ervaring gericht op optimaal rendement en tevreden partners. Meer weten: Bezoek onze website: www.watermelspring.com
Melspring International BV Arhemsestraatweg 8 6881 NG Velp Postbus 268 6880 AG Velp T 0031 26 384 2042 F 0031 26 3842041 E
[email protected] I www.watermelspring.com
Bureau Waardenburg B.V. Bureau Waardenburg is al ruim dertig jaar een onafhankelijk onderzoeks-, en adviesbureau voor de groene sector. Met ruim 70 specialisten in huis hebben we altijd wel een passend antwoord op uw vraag. Naast ecologen (zowel in het natte als in het droge) hebben wij ook fysisch geografen, landschapsontwerpers en GIS-specialisten in dienst. Wij werken in opdracht van zowel overheden als particuliere ondernemingen
en voeren jaarlijks meer dan 500 projecten uit in Nederland en in het buitenland. De projecten variëren van monitoring en specialistisch onderzoek tot advies bij inrichting en beheer of (natuur)wetgevingszaken. Geregeld kunnen wij u nog beter van dienst zijn door samen te werken met onze zusterorganisaties BWZ-ingenieurs en DeltaMilieu, Specialist in personeel voor ecologie en milieu.
Bureau Waardenburg B.V. Varkensmarkt 9, 4101 CK Culemborg Postbus 365, 4100 AJ Culemborg T 0345-512 710 F 0345-519 849 E
[email protected] I www.buwa.nl
Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.
singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.
De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-
Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing
Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E
[email protected] I www.waterstromen.nl
Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.
Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.
Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E
[email protected] I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl