nº
45ste jaargang / 23 november 2012
23 /
2012
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
HOE LOSSEN WE HET TEKORT AAN TECHNICI OP? ALTERNATIEVE BENADERING MAATGEVENDE WATERSTANDEN MAAKT NEREDA-INSTALLATIE EPE VERWACHTINGEN WAAR? MEER MOGELIJKHEDEN VOOR CENTRALISATIE SLIBVERWERKING
Watervenster Entec Holland B.V.
Entec Holland B.V. Zeemanstraat 47 2991 XR Barendrecht T 010-458 00 22 F 010 458 43 30 E
[email protected] I www.entec-holland.nl
Entec Holland is toonaangevend als totaal leverancier van (riool) waterzuiveringen apparatuur. Denk hierbij aan hyperboloïde- / statisch mengers, beluchtingsytemen en is marktleider met geurfilters om overlast van rioolgas, zoals H2S tegen te gaan. Vrijwel elke waterzuiveringsinstallatie in Nederland kent de grote voordelen van onze hyperboloïde mengers. Zeer lange levensduur door hoogwaardige materiaal keuze, geen tot minimaal onderhoud, zeer
efficiënt in gebruik bij lage energiekosten, eenvoudige montage. In selectortanks kan door de specifieke werking van de hyperboloïde menger zelfs bespaard worden op tussenwanden. In vergelijk met conventionele mengers zijn deze units onvergelijkbaar. Entec Holland bezit een hoge graad van ervaring om optimaal rendement voor zuiveringsprocessen te verwezenlijken met betrekking tot levering en onderhoud.
Flowserve B.V.
Flowserve B.V. Flow Solutions Group Postbus 55, 7550 AB Hengelo T 074 - 240 40 00 F 074 - 242 56 96 E
[email protected] I www.flowserve.com
Flowserve is wereldwijd toonaangevend op het gebied van vloeistof- en gasbeheersing. Ook service, reparatie en de upgrading van bestaande installaties dragen bij aan de gedegen reputatie van Flowserve. Flowserve heeft productiebedrijven in Etten-Leur, Hengelo en Roosendaal. Vier servicecentra, Etten-Leur en Hengelo in Nederland, en Antwerpen en Verrebroek in België, zorgen voor service en reparatie in de Benelux.
Flowserve Hengelo is marktleider in het upgraden van boezemgemalen in Nederland. Recente projecten zijn de gemalen Hoogland, Katwijk en Gouda. Daarnaast is Flowserve Hengelo gespecialiseerd in pompen voor de meest uiteenlopende watertoepassingen. Het programma omvat ook het repareren, opwaarderen en modificeren van pompen conform klantwensen.
KSB Nederland BV
KSB Nederland BV Postbus 211 1150 AE Zwanenburg T. 020-4079800 F. 020-4079801 E. www.ksb.nl I.
[email protected]
KSB Nederland BV is een totaalaanbieder voor componenten, engineering en service voor inname, transport en behandeling van (drink) water en huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Ons specialisme: renovatie, ombouw, uitbreiding en nieuwbouw van pompgemalen en -systemen. Tevens engineeren en leveren wij componenten voor afvalwater- en biogasinstallaties. Met ruim 140 jaar ervaring en een compleet programma aan pompen, mixers, afsluiters, aandrijvingen, systemen en automatiseringsoplossingen
is KSB als geen ander in staat “maatwerk” te leveren. Onze uitdaging is de meest energieefficiënte oplossingen met gelijktijdig de laagste TCO (total costs of ownership) aan te bieden. Duurzaam ondernemen is een van de maatstaven waarmee KSB haar klanten van dienst wil zijn. Dankzij continue innovaties en een kwaliteitsbewustzijn is KSB de ideale partner voor al uw pomp- en mixervraagstukken. Een betrouwbare, betrokken en deskundige partner die ondersteunt van engineering tot nazorg, service en onderhoud.
Melspring International BV Melspring International BV Arhemsestraatweg 8 6881 NG Velp Postbus 268 6880 AG Velp T 0031 26 384 2042 F 0031 26 3842041 E
[email protected] I www.watermelspring.com
Melspring International BV, Uw bron voor een compleet programma chemicaliën voor o.a. rioolwaterzuivering, drinkwaterbereiding, industriële (afval) waterbehandeling en slibverwerking. • Poly-electrolieten voor slibindikking en – ontwatering • Metaalzouten (ijzerchlorides/ijzerchloridesulfaten/(poly)aluminiumchlorides & blends/natriumaluminaten (alkalische Alu-oplossing) • Koolstofbronnen (methanol/ethanol/
azijnzuur/suikerwaters/alkalische glycerines/organische zuren/blends • Verkoop/verhuur (installaties voor aanmaak, opslag en dosering van chemicaliën, zowel permanent als tijdelijk) • (Afval)waterbehandeling op maat, met kennis en ervaring gericht op optimaal rendement en tevreden partners. Meer weten: Bezoek onze website: www.watermelspring.com
Toekomst
W
e zitten midden in de donkere dagen van het jaar. Toen ik dit schreef, was het rustig, mistig en kil najaarsweer. Typisch novemberweer. De herfst heeft dit jaar nog nauwelijks stormen opgeleverd. Heel anders ging het er onlangs aan toe in Haiïti en het oosten van de Verenigde Staten. Hoewel de orkaan Sandy vooral thuishield in het straatarme Haïti, kregen de slachtoffers en de schade in New York veel meer aandacht. Het was de eerste keer dat die stad dergelijke zwaar weer moest trotseren. Vooral de hoge waterstand maakte New York ineens heel erg kwetsbaar. De miljoenenstad ligt aan alle kanten omgeven met
water. Arcadis ontwierp eerder al een stormvloedkering voor de stad, maar daar is tot op heden niets mee gebeurd. De gebeurtenissen in New York geven aan dat de dreiging van zwaardere stormen en hogere zeespiegels voor kuststeden en delta’s steeds realistischer wordt. Maatregelen om slachtoffers te voorkomen zijn er niet zo veel. Aan het verhuizen van economisch belangrijke centra maar vooral ook van mensen naar hogere gebieden verder van zee wil niemand denken. Maar het is uiteindelijk wel nodig. Of we moeten heel veel meer geld gaan steken in kustbescherming. Peter Bielars
inhoud nº 23 / 2012
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail
[email protected] Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) André Struker (Waternet) Cees Verkerk (Vewin) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail
[email protected] fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 113,- per jaar excl. 6% BTW € 149,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2012 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
4 / Waterbouwdag 2012: hoe lossen we het tekort aan technici op?
6 / Lelystad zenuwcentrum voor Nederlands’ waterbeheer
7 / Kennis over delta’s moet naar samenleving toe
8 / Nieuw licht op oude technologie 10 / Op weg naar andere behandeling van
4
afvalwater in het buitengebied Bjartur Swart
11 / Rotterdam heeft twee waterpleinprimeurs 12 / Uitwisseling drinkwatertechnologie met
China
Willem-Jan Knibbe en Gertjan Medema
27
14 / Samen werken aan water in Zuid-Afrika Bart van Eck, Michiel Pols en Marijn Zwinkels
16
/ Model voor landsdekkende berekening bodemvocht in wortelzone en actuele verdamping Wilco Terink, Gé van den Eertwegh en Peter Droogers
19
/ Jaarrond baggeren: een win-winsituatie of doorgeslagen pragmatiek?
30
Jasper Arntz en Marlous Vonk
27
/ Alternatieve benadering voor maatgevende waterstanden Nederlandse kust Mathijs van Ledden, Matthijs de Jong, Kees den Heijer en Pieter van Gelder
30
/ Maakt Nereda-installatie Epe de hooggespannen verwachtingen waar? Helle van der Roest, Bart de Bruin, Ruud van Dalen en Cora Uijterlinde
35
/ Thermische ontsluiting van secundair slib biedt mogelijkheden voor centralisatie slibverwerking Mathijs Oosterhuis, Hans Ellenbroek, Alexander Hendriks en Paul Roeleveld
38
/ Optimale locatiekeuze voor waterkwaliteitssensoren in drinkwaterdistributienet Peter van Thienen, Ad Vogelaar en Petra Holzhaus
Bij de omslagfoto: Deze langste vispassage in europa ligt in de elbe en is in 2010 in gebruik genomen. Ze bestaat uit 49 grote bekkens en vier aalpassages, aangelegd in een meandervorm. De lengte bedraagt 550 meter. De bouwkosten bedroegen zo’n 20 miljoen euro. Voor meer informatie: www.fromseatosource.com (foto: Herman Wanningen).
Waterbouwdag 2012: hoe lossen we het tekort aan technici op? De economische crisis heeft tot nu toe weinig effect op de civiele techniek in Nederland, waaronder de waterbouw. Her en der lopen grote infrastructurele werken, zoals de Tweede Maasvlakte en de rivierverruimingen. Wat een groter probleem vormt is het tekort aan technici. Slechts eenderde van de hbo- en vwo-studenten kiest voor de civiele techniek. Met die woorden begon Han Vrijling de Waterbouwdag 2012 op 8 november in De Doelen in Rotterdam. ‘Een tijd van verandering’ luidde het motto van deze jaarlijkse bijeenkomst waarop honderen waterbouwers uit Nederland en België bijeenkomen.
N
ederland heeft vernieuwende projecten en experimenten in eigen land nodig om internationaal mee te blijven tellen, zo luidde de consensus tijdens deze Waterbouwdag. Die vernieuwing ontstaat volgens dagvoorzitter Han Vrijling daar waar verschillende disciplines worden gecombineerd, zoals ecologie en waterbouwkunde. De editie 2012 van de Waterbouwdag liet zien dat de waterbouwsector met aanverwante disciplines in staat is tot het uitvoeren van maatschappelijk waardevolle projecten die helpen om de economische crisis tegen te gaan. Waterbouwkundige projecten kunnen de gevolgen van natuurgeweld beperken, maar geen absolute veiligheid garanderen. De gebeurtenissen in Groningen van januari jl. bevestigden dit. Door een combinatie van hoge waterstanden op de Waddenzee, extreme regenval (80 mm in een week tijd) en een sterke noordwestenwind kwam het tot een bijna-doorbraak van de kade langs het Eemskanaal en werd een polder gedwongen geëvacueerd. Johannes Lindenbergh van Waterschap Noorderzijlvest sprak van een zeer bedreigende situatie, die ertoe geleid heeft dat het waterschap meer ruimte gaat vrijmaken voor waterberging in de provincie. Ook denkt het waterschap momenteel aan noodbergingsgebieden op landbouwterrein. Overstromingen in het buitenland (onlangs nog Haïti en de oostkust van de VS) gingen veel verder dan de problemen in eigen land. De ervaring leerde hier dat men de gevolgschade op langere termijn door verwoesting van huizen en fabrieken die maandenlang stilliggen, onderschat. Bas Jonkman van de TU Delft trok de conclusie dat meer inzicht nodig is in de faalwijze van waterkeringen en dat nog eens goed nagedacht moet worden over meerlaagse veiligheid. Hij liet zien dat de versterking van de waterkeringen rond New Orleans naar aanleiding van de orkaan Katrina bij een orkaan eerder dit jaar al een schade van naar schatting vijf tot 15 miljard dollar heeft kunnen voorkomen. Jonkman zet nog vraagtekens bij de sterkte van de deltadijken. “De overgangen en
4
H2O / 23 - 2012
De expositie die onderdeel uitmaakt van de jaarlijkse Waterbouwdag. Tijdens twee zeepkistpresentaties vertelden jonge professionals waarom zij voor waterbouwkunde kozen. Onder de toehoorders waren de ambassadeur van België, Frank Geerkens, en Elco Brinkman, voorzitter Bouwend Nederland.
verslag aansluitingen op de naastgelegen dijken blijven kwetsbare punten. En met noodafdichtingen van dijken die doorbreken, bestaat in Nederland weinig ervaring.” Meer technische onderwerpen tijdens de Waterbouwdag 2012 waren onder andere de praktijkproeven langs de Markermeerdijk in Noord-Holland (een variant op de IJkdijk) om de sterkte en vervorming van veen beter te kunnen berekenen; belangrijk voor veel waterkeringen in veenrijke gebieden. Een ander voorbeeld was de risico-inventarisatie van natte kunstwerken van Rijkswaterstaat, die beter inzicht moet gaan geven in de conditie van oudere stuwen en gemalen en de basis vormt voor onderhoudssenario’s voor meerdere jaren. Ook de Spoorzone Delft kwam uitgebreid aan bod. Voor de in totaal 2,3 kilometer lange tunnel inclusief treinstation moet dagelijks per uur 1200 kubieke meter grondwater weggepompt worden. Dat zal straks in stapjes van 50 kubieke meter afgebouwd gaan worden om grote problemen met de grondwaterstand in Delft te voorkomen.
Praktijkgericht onderwijs
Zowel de (emeritus) hoogleraren Han Vrijling als Joost Schrijnen gaven hun visie op de toekomst. Eerstgenoemde hield een pleidooi voor praktijkgericht onderwijs aan de technische universiteiten. “Horizontale leerstoelen die gericht zijn op het bouwen van constructies verenigen allerlei verticale specialismen, zoals vloeistofmechanica. Door de nadruk die men nu op onderzoek legt, wordt het promoveren op verticale specialismen gestimuleerd, ten koste van de horizontale studies. Dat zijn de studies waar verschillende specialismen bij elkaar komen en waarbij bijvoorbeeld twee onderwerpen gecombineerd moeten worden tot één nieuw onderwerp. Daar komt volgens mij de innovatie vandaan.” Joost Schrijnen, voormalig directeur van de Zuidwestelijke Delta, betoogde dat de publieke opinie in Nederland gericht is op gebruik van ruimte en water, niet op de vraag hoe dat in stand moet worden gehouden. “In het deltagebied hadden we een estuarium en we hebben nu een aquarium, met veel onderhoud.” Voor dit gebied wordt een structuurvisie opgesteld waarin tal van varianten worden uitgewerkt, zoals het weer toelaten van getijde-invloeden in bekkens, het bouwen van getijdecentrales en het eventueel zelfs verwijderen van de Philipsdam. Innovatie op dit gebied is erg belangrijk, zo hield Schrijnen de aanwezigen voor. “Wat daarvoor nodig is zijn ideeën, de moed om te experimenteren en regelgeving die dit toestaat.” Schrijnen kwam ook terug op de wateroverlast afgelopen januari in het noorden van het land. “Als dezelfde situatie zich toen in het westen had voorgedaan, had dit grote(re) problemen opgeleverd. Dordrecht zou onder water gelopen zijn.”
De uitreiking van het handboek Hydraulic Fill Manual door (v.l.n.r.) professor Wim Vlasblom aan Hans Huis in 't Veld, trekker van de Topsector Water en de Belgische ambassadeur, Frank Geerkens.
opgespoten terreinen voor havens en industriegebieden. Het boek werd aangeboden door Wim Vlasblom, voorzitter van de begeleidende CUR-commissie, aan Hans Huis in ‘t Veld, voorzitter van de Topsector Water, en aan de ambassadeur van België, Frank Geerkens. Experts van baggerbedrijven uit Nederland en België schreven het boek, dat nog voor het einde van dit jaar verschijnt. Aanleiding voor het handboek vormden onder meer de fouten in bestekken bij grote infrastructurele projecten in de afgelopen jaren.
Waterbouwprijs
Voor de jaarlijks uit te reiken Waterbouwprijs, ingesteld door de Vereniging van Waterbouwers, was weer een groot aantal originele onderwerpen als afstudeerscriptie ingediend. Winnaars waren Jordy Kames in de categorie
hbo met zijn scriptie ‘Invloed van veen op de stabiliteit van regionale waterkeringen’. Winnaar in de categorie universiteiten was Johannes Becker met de scriptie ‘Dredge plumes, ecological risk assessment’.
Deltaprogramma
De dag werd afgesloten met een evaluatie door Han Vrijling en Leslie Mooyaart, een voormalig student van hem en winnaar van de Waterbouwprijs 2010. Zij sloten zich aan bij de constatering van Joost Schrijnen dat waterbouwkundig ingenieurs uit hun cocon moeten komen en zich meer moeten manifesteren bij het huidige Deltaprogramma, dat nu te veel een bestuurskundig karakter heeft. Foto’s: Aad van den Thoorn (CUR)
Tijdens de Waterbouwdag wordt ieder jaar de Waterbouwprijs voor de beste afstudeerscripties voor hbo-studenten en studenten van de universiteiten uitgereikt. Op de foto de winnaars van de laatste categorie, waarbij de eerste prijs naar Johannes Becker ging. Deze ontbreekt op de foto, omdat hij in het buitenland verblijft.
Hydraulic Fill Manual
Een ingelast onderwerp was de uitreiking van de eerste exemplaren van de Hydraulic Fill Manual, een internationaal gericht handboek over ontwerp en aanleg van H2O / 23 - 2012
5
Lelystad zenuwcentrum voor Nederlands’ waterbeheer “Houston, we have a problem.” Met die woorden onderstreepte kroonprins Willem-Alexander het belang van het nieuwe Watermanagementcentrum in Lelystad bij de opening op 7 november. In het centrum komt informatie over waterstanden, overstromingsgevaar, stormsituaties, waterkwaliteit, ijsvorming, etc. bij elkaar. Hiermee vormt het Watermanagementcentrum het zenuwcentrum voor waterbeherend Nederland, net zoals Houston dat is voor de ruimtevaart. Op 7 november leek Lelystad dan ook op de ‘waterhoofdstad’ van Nederland: in het Smedinghuis waren de kroonprins, minister Melanie Schultz van Haegen, voorzitter Peter Glas van de Unie van Waterschappen en een keur aan andere waterprominenten aanwezig. Een kilometer verderop vond de Waterinfodag plaats, de opvolger van de Waternetwerkdag.
H
et Watermanagementcentrum levert waterbeheerders en professionele gebruikers van de Nederlandse wateren dagelijkse informatie over waterstanden, overstromingsgevaar, stormsituaties, waterkwaliteit en ijsvorming. Het Watermanagementcentrum Nederland bestaat uit het landelijk berichtencentrum en vijf regionale berichtencentra voor de Rijn, Maas, de Rijn-Maasmonding, de Zeeuwse wateren en de kust. Bij extreme situaties, zoals een dreiging van overstroming, watertekort en milieuverontreiniging biedt het centrum werkplekken voor de Landelijke Coördinatiecommissies van het Watermanagementcentrum en voor collega’s van waterschappen en KNMI om tijdens crisissituaties in één ‘waterkamer’ slagvaardig en snel te kunnen samenwerken. Jan Hendrik Dronkers, Directeur-Generaal van Rijkswaterstaat, benadrukte dan ook het belang van de samenwerking tussen de waterbeheerders. Dat belang werd door kroonprins Willem-Alexander nog eens onderstreept. Daarbij verwees hij naar het zojuist verschenen advies van de Adviescommissie Water ‘Bestuurlijke balans in het waterbeheer: evenwicht door tegenwicht’. In het advies pleit de commissie voor het te allen tijde zelfstandig en expliciet afwegen van waterbelangen tegen andere belangen. De beste manier is door een scheiding van beleid, uitvoering en toezicht binnen de waterkolom. De commissie acht een onafhankelijk toezicht op het beheer van de primaire waterkeringen noodzakelijk. Dat maakt ook in tijden van schaarste aan financiële middelen een publiek debat mogelijk over de waterveiligheid van Nederland. In Lelystad voegde de prins daaraan toe dat de wijze van organiseren een politiek vraagstuk is, maar dat de wijze waarop de waterschappen dat al ruim 750 jaar doen, wel iets zegt over het belang van een onafhankelijke uitvoerder. Uiteraard was de voorzitter van de Unie van Waterschappen, Peter Glas, het daarmee eens. Hij nodigde minister Schultz van Haegen dan ook uit om over de conclusies van de Adviescommissie Water te overleggen. Ook benadrukte hij nogmaals het belang van het laten ‘stromen’ van
6
H2O / 23 - 2012
informatie, van landelijk naar regionaal. Daarbij is vooral de samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen cruciaal. Maar juist de samenwerking met niet-watergerelateerde partijen (KNMI en het ministerie van Defensie) zorgt ervoor dat het Watermanagementcentrum in tijden van crisis een coördinerende rol kan en moet spelen. In haar eerste publieke wateroptreden als minister wees Schultz van Haegen op de plek die waterbeheer in het regeerakkoord heeft gekregen. Daarin wordt het waterbeheer en de waterkwaliteit als een essentiële overheidstaak genoemd. De minister wil over de uitvoering maar ook de structuur en de organisatie snel met de betrokken partijen rond de tafel gaan zitten. Het motto van de minister daarbij is structure follows strategy. Verder wees ze op mijlpalen die het waterbeheer de laatste tijd behaalde: de eerste begroting van het Deltafonds, het vastleggen van de financiering van dat fonds en de uitvoering van het project Ruimte voor de Rivier. Alle 35 geplande onderdelen zijn sinds kort daadwerkelijk in uitvoering. Dat we met alle opgedane kennis en ervaring ook nog eens geld kunnen verdienen in het buitenland is mooi meegenomen, aldus Schultz. De nadruk moet wat haar betreft liggen op het waterbeheer in Nederland.
Waterinfodag
Tegelijkertijd met de opening van het Watermanagementcentrum werd iets verderop de Waterinfodag gehouden. De Waterinfodag is de opvolger van de Waternetwerkdagen die eerder in Nieuwegein plaatsvonden. Centraal stond waterinformatie en, belangrijker nog, het delen en toepassen van die informatie. Dat gebeurde aan de hand van twee lezingen en 36 workshops. Het ochtendprogramma, dat onder leiding stond van Arnold Lobbrecht (HydroLogic en UNESCO-IHE), werd onderbroken voor de opening van het Watermanagementcentrum, die rechtstreeks te volgen was op schermen in de zaal. Lobbrecht stelde dat al heel veel waterdata, informatie en kennis beschikbaar is. Ook de techniek van het delen van digitale informatie is geen probleem meer. De vraag
is meer hoe we met deze data en informatie om moeten gaan om doelmatiger te werken. Meer doen met minder geld kan volgens Lobbrecht alleen met de juiste informatie, op basis waarvan je de juiste keuzes kunt maken. Om de juiste informatie op de juiste plaats te krijgen, zijn volgens hem drie factoren van belang: instrumenten, communicatie en organisatie en als derde kennis en educatie. Pieter van Teeffelen (DataLand) ging in op de vraag of digitalisering en ICT burgers meer kunnen betrekken bij het waterbeheer. De digitalisering van kunstwerken, waterlopen, scenario’s bij overstroming en stijging van de waterspiegel, alles wat met de waterhuishouding in Nederland te maken heeft, is in technische zin een succes gebleken, beschreven en ergens digitaal vastgelegd. De wet- en regelgeving in de ruimtelijke ordening is wel erg ingewikkeld en versnipperd, het besluitvormingsproces is (mede hierdoor) vergaand gejuridificeerd. Met als gevolg dat procedures nog steeds onpraktisch lang duren en voor burgers ondoorzichtig zijn. Van Teeffelen pleitte ervoor burgers veel meer te betrekken bij de ruimtelijke ordening. De burger moet ‘eigenaar’ van het proces worden, de overheid moet faciliteren. Mathijs van Ledden (Royal HaskoningDHV) ging aan de hand van voorbeelden in op het belang van snelle en correcte informatie, het gebruik van snelle en slimme instrumenten en de ontwikkeling van nieuwe inzichten. Zo behandelde hij overstromingen in Bangkok, orkanen in de Verenigde Staten (New Orleans) en het risico dat Rotterdam loopt door zware stormen in de toekomst. Zijn belangrijkste conclusies waren dat investeren in waterkennis essentieel is voor bruikbare waterinformatie, dat het loont om directe koppeling met opbrengsten (besparingen, reductie van schade, slachtoffers) te maken en dat het zeer nuttig kan zijn ervaringen en ontwikkelingen in het buitenland in Nederland te gebruiken.
verslag Kennis over delta’s moet naar samenleving toe Veel delta’s zijn alleen dankzij technologie bewoonbaar, maar behoren desondanks tot de dichtstbevolkte gebieden op aarde. Dat vraagt om speciaal beheer, synergie en vooral samenwerking tussen wetenschap en praktijk en bewustwording van de maatschappij. Deltares heeft het onderzoeksprogramma ‘Delta governance’ gelanceerd, dat bestuurders, beleidsmakers en private partijen handvatten geeft voor het inrichten van deltagebieden om wonen, werken en leven optimaal te combineren. Op 14 november is - onder het motto ‘Dynamiek in de delta’- in het World Art Centre in Delft het eerste Delta governance-symposium gehouden.
D
oor intensief ruimtegebruik, verwevenheid van gebruiksfuncties en de grote schaal is het besturen en inrichten van delta’s zeer complex. Zorgen voor voldoende zoet water en bescherming tegen overstromingen, omgaan met verdroging en bodemdaling en klimaatverandering zijn belangrijke ‘uitdagingen’, waardoor de druk op de delta toeneemt. “We moeten niet blijven hangen in plannen”, zegt Gerard Jan Ellen, senior onderzoeker en projectleider namens Deltares. Volgens hem houden bestaande governanceconcepten beperkt rekening met de complexe problematiek in de delta’s en bijbehorende onzekerheden.”Met dit project onderscheiden we ons, door samen met overheden, private partijen en kennisinstellingen de handschoen op te pakken.” “Pas als we ook het complexe systeem van de delta’s begrijpen, kunnen we tot doorwrochte praktijkadviezen komen en multidisciplinair gaan samenwerken. Programma’s als Kennis voor Klimaat dagen ons uit te leren hoe dat moet. Het is niet zo moeilijk een nieuw label als delta governance te introduceren, het is vooral lastig dat te gaan invullen en uitwerken zodat het wetenschappelijke betekenis én maatschappelijke meerwaarde krijgt”, zegt Arwin van Buuren, hoofddocent bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit. “We hebben elkaar nodig. Bestuurskundigen, die tot vele disciplines behoren en daardoor in hoge mate complementair zijn, vertegenwoordigen samen verschillende schakels in de kennisketen. Door praktijkrelevant wetenschappelijk onderzoek en toepassingsgerichte kennis voor advisering te Joost Schrijnen (foto: Herman Zonderland, Deltares)
combineren is het mogelijk inhoud en proces te verbinden.” Zonder technologie is wonen in delta’s vrijwel onmogelijk, maar mét zijn deze gebieden, volgens Jaap Kwadijk, directeur kennis van Deltares, juist heel aantrekkelijk. “Inmiddels behoren delta’s tot de dichtstbevolkte gebieden op aarde. Dat geeft een grote druk op de ruimte, wat de leefbaarheid kan aantasten. Een kleine verandering kan in een delta grote gevolgen hebben. Daarom is speciaal beheer nodig. Delta governance faciliteert dat. Het is een mooi vak waar Nederland goed in is én elke delta vraagt zijn eigen governance”, aldus Kwadijk die zelf in de Rijn-Maasdelta en de Nijl in Egypte werkte en de verschillen kent. Hoogleraar bestuurskunde Geert Teisman (Erasmus Universiteit) constateert dat “inhoudelijke experts vaak een bepaald idee hebben over wat moet gebeuren en vervolgens aan bestuurskundigen vragen of zij dat even kunnen realiseren. Ik wens dat we snel uit die valkuil stappen en samen kijken naar een aanpak die het vraagstuk kan helpen oplossen. Voor bestuurders en experts is deltatechnologie even relevant. Dáár kunnen ze elkaar ontmoeten.” Volgens Teisman is het buitengewoon essentieel te spreken over governance in plaats van government. “De waterschappen zijn een klassiek voorbeeld van een delta-overheid. Daarmee konden we lang vooruit, maar nu zien we een verschuiving, van publiek naar privaat naar particulier. We slagen erin verantwoordelijkheden zodanig vorm te geven dat ze elkaar versterken.” Teisman noemt dat multidomein-governance. “Kennis van water alleen is niet meer voldoende.
Onderzoeksgroepen betrekken er steeds vaker ook de bodem en energie bij. Zonder inhoudelijke excellente expertise en kennis ben je nergens. Het is goed elkaar te helpen. De samenleving ontwikkelt zich dankzij specialisaties. Door de toenemende complexiteit groeit de onderlinge afhankelijkheid. Samen met anderen komen we verder.”
Verankering
Joost Schrijnen, praktijkhoogleraar Ruimtelijke Planning en Strategie aan de TU Delft, is van huis uit gespecialiseerd in stedenbouw en water. “We zijn alleen een wereldspeler als wij in dit land experimenteren en innoveren. Het gaat niet alleen om de instandhouding van Nederland maar om de instandhouding van een unieke, eeuwenoude sector die bij ons land hoort en in instituties is verankerd. Dat laatste is enorm belangrijk, net zoals het verbinden van veiligheid in de delta’s met economie en ecologie. Dit inzicht is nieuw en moeten we delen. Gelukkig dat er een nieuw kabinet is dat natuur niet heeft verboden.” Volgens Schrijnen heeft niet het Deltaprogramma maar de samenleving het primaat. Die moet zeggen wat zij wil op en naast het water, waarna op basis daarvan de discussie in het parlement en andere gremia kan plaatsvinden. Waardoor we ons op een hogere schaal kunnen positioneren in een ecosysteem. Probleem daarbij is dat de burger niets weet van de deltaproblematiek. De orkanen Sandy en Katrina helpen, maar tegelijk denken de mensen dat hier niets kan gebeuren omdat de veiligheid goed is geregeld. Daardoor kan het vinden van draagvlak als maatregelen nodig zijn, moeilijk zijn. “De waterschappen moeten meer gaan betalen en daardoor zijn de dijken nu al ineens hoger dan gedacht. De wedstrijd wordt gespeeld, maar de regels veranderen. Dat gaat gesodemieter geven.” “Als er zoveel onzekerheden zijn over toekomstige ontwikkelingen, moet iets van de aanwezige kennis landen bij de mensen die erover gaan. Deltares moet kennis cadeau doen aan de samenleving. Anders gaat het niet goed”, zegt Schrijnen, die bang is dat het Deltaprogramma in zichzelf ook weer een bureaucratie wordt, zonder rekening te houden met wat milieuorganisaties en topdirecteuren vinden. “Om het programma te laten slagen, moet er iets gebeuren aan het eigenaarschap, anders kan Wim Kuijken wel deltabeslissingen maken, maar is er niemand om ze uit te voeren.” H2O / 23 - 2012
7
Nieuw licht op oude technologie Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD) heeft in Dalen het eerste productiestation in Nederland gebouwd dat speciaal is ontworpen voor biologische/ adsorptieve ontijzering. In samenwerking met Koninklijk Nederlands Waternetwerk werd op 2 november een openingssymposium gehouden. Dagvoorzitter Gerrit Veenendaal, manager techniek bij WMD, vormde de rode draad tussen de inleiders die hun licht lieten schijnen op onderdelen van het proces.
M
arcel Boorsma (WLN) en Simon Dost (WMD) gingen als eersten in op de nieuwbouw in Dalen: vooronderzoek, ontwerp en bouw. De zuiveringsinstallatie in Dalen bestaat uit voorfiltratie, ontgassing, nafiltratie en reinwaterdistributie. De voorfiltratie is ontworpen voor biologische/adsorptieve ontijzering. Dit maakt het onder andere mogelijk om met hoge filtratiesnelheden te werken en daarom met een compacte installatie. Ook blijft het energieverbruik laag en is maar weinig spoelwater nodig. De biologische ontijzering wordt gestimuleerd door via een speciale beluchting een gecontroleerde lage concentratie zuurstof in het water te brengen. De bacteriën in het filter zetten ijzer om in ijzerslib. Dit betekent niet alleen een compacter slib maar ook slib dat eenvoudiger van het filterzand is af te spoelen. Dat scheelt veel spoelwater om de filters schoon te houden. Het adsorptieproces zorgt voor groei van het filterbed met circa één centimeter per week. Daarom wordt bij elke spoeling wat filtermateriaal afgevoerd, zodat de hoogte van het filterbed gelijk blijft. De watertechnische installatie was leidend in het ontwerp. Het resultaat is een gebouw met een sobere compacte vormgeving met een duurzaam en laag onderhoudsniveau. Het station is onbemand en heeft een gesloten karakter vanuit beveiligingsoogpunt. Het station levert één miljoen kubieke meter water per jaar aan Coevorden.
Ervaring in Vlaanderen
Koen Huysman (Pidpa) ging in op biologisch adsorptieve ontijzering en ervaringen in Vlaanderen. Bij Pidpa werken vijf installaties volgens het principe van de biologisch/ adsorptieve ontijzering. In Balen en Herentals gaat het om drukfilters zoals in Dalen. Dit ontijzeringsprincipe is kort vergeleken met de klassieke vlokkingsontijzering, zoals toegepast in decantoren voor waters met ijzergehalten tot 40 mg/l. Een hoger ijzergehalte in Balen heeft maar een beperkt effect op de looptijd van de filters. De capaciteit van de ontijzering wordt immers groter bij een hoger aanbod aan ijzer (debiet maal ijzerconcentratie). Hierbij stijgt het aandeel van de adsorptieve ontijzering. Het filterbed kan aangroeien tot twaalf centimeter per maand. Er zijn verschillende mogelijkheden om het water (beperkt) te beluchten. De redoxwaarden en zuurstofgehaltes spelen een rol in het proces. Als voldoende belucht kan worden via een cascade in het drukfilter, geniet dit de voorkeur om verstoppingen in
8
H2O / 23 - 2012
Met een druk op de knop door burgemeester Bert Bouwmeester van de gemeente Coevorden nam Waterleidingmaatschappij Drenthe op 2 november het nieuwe drinkwaterproductiestation bij Dalen in gebruik. Het oude station dat pal naast het nieuwe station staat, werd in 1914 gebouwd. In 1988 nam WMD het gemeentelijk waterbedrijf Coevorden over. Voor de komende generaties stelt WMD delen van het oude station veilig als industrieel en cultureel erfgoed.
het leidingwerk tussen de beluchting en de filtratie te vermijden. Het blijkt mogelijk om een ijzergranulaat (zandgehalte van minder dan één procent) met een ijzergehalte tot 475 g/kg droge stof te produceren. De ijzerkorrels zijn erkend als grondstof en in samenwerking met UNESCO-IHE en Vitens worden deze ingezet in een project voor arseenverwijdering in Servië. Voordelen van de biologisch-adsorptieve ontijzering zijn een verhoogde filtercapaciteit, volledige ijzerverwijdering zonder toevoeging van kalkmelk of natronloog, slibreductie en verhoogde inzetbaarheid van het geproduceerde slib (ijzerkorrels en vloeibaar).
Nitrificatie
Weren de Vet (Oasen) ging in op nitrificatie bij biologische ontijzering. Grondwater bevat op veel plaatsten naast ijzer ook ammonium. Deze stof wordt in de praktijk alleen door het biologische nitrificatieproces verwijderd en omgezet in nitraat. De norm voor ammonium in drinkwater is streng om biologische nagroei tijdens distributie en de gezondheidsrisico’s van het omzettingsproduct nitriet te voorkomen. Bij Oasen komen zeer hoge ammoniumgehalten voor in grondwater uit de veenpolders. Een typerend probleem is, dat de nitrificatie terugvalt
binnen een jaar na de opstart met nieuw of gereinigd filtermateriaal. Zeer waarschijnlijk hangt dit samen met de ontijzering van het grondwater. Sinds 2008 heeft Oasen aangetoond dat ook de ontijzering in de droogfilters voornamelijk biologisch is. Volumineuze ijzerafzettingen leiden tot vervuiling en inkapseling van de fragiele, nitrificerende biomassa. Ook verlaagt de biologische ontijzering de concentratie essentiële nutriënten, zoals metalen en fosfaat, tot een niveau dat de activiteit van nitrificeerders remt.
verslag Als oplossing koos Oasen ervoor ontijzering en nitrificatie te scheiden in aparte filters en de groeiomstandigheden voor de nitrificeerders zo nodig te verbeteren door dosering van fosfaat. Scheiding van ijzerverwijdering en nitrificatie wordt op twee zuiveringsstations en gedurende anderhalf jaar succesvol toegepast. De ijzerverwijdering in de hoog belaste droogfilters (tot 25 meter per uur bij 6 mg/l ijzer) blijkt vooral biologisch te verlopen. In labexperimenten leidde fosfaatdosering tot sterk verbeterde omzetting. In de praktijk is fosfaatdosering echter nog niet altijd effectief. Vervolgonderzoek richt zich onder meer op te lage beschikbaarheid van fosfaat door complexering. Daarnaast doet Oasen onderzoek naar alternatieve nitrificatiesystemen, zoals continufilters en bioreactoren.
kunnen verlopen in de homogene waterfase. Hierbij ondervindt het ontmanganingsproces ook nog concurrentie van ijzer en ammonium. De optimale condities voor (adsorptief/biologische) verwijdering van ijzer zijn volledig afwijkend van die voor de verwijdering van mangaan. Van het optimale ontmanganingsproces is bekend dat het een autokatalytisch proces is. Biologische processen kunnen mogelijk ook een belangrijke bijdrage leveren aan de ontmanganing, met name bij de opstartfase. In de volgende fase zal de autokatalytische ontmanganing meer en meer een rol spelen. Inzicht in het proces kan ontstaan door de gevormde mangaanverbindingen in de verschillende fasen te onderzoeken. De gevormde mangaanverbindingen zijn met diverse technieken onderzocht.
Mangaan
Conditioneren
Jantinus Bruins (WLN) vroeg zich af of ontmanganing ook een biologisch proces is. Naast ijzer en ammonium moet doorgaans ook mangaan uit het grondwater worden verwijderd. Uit oogpunt van volksgezondheid vormt mangaan in Nederland vrijwel nooit een probleem. Problemen met mangaan zijn vaak van esthetische of praktische aard. Problemen in de zuivering hebben te maken met het (plotseling) moeizaam of niet verlopen van het ontmanganingsproces of het zeer traag op gang komen van het ontmanganingsproces in een filter met nieuw grind. Zuiver chemisch gezien lijkt het ontmanganingsproces - zonder gebruik te maken van chemische oxidatoren - vrijwel onmogelijk te
Het conditioneren van het water gebeurt door een unieke sturing van de hardheid, volgens Henk Brink (WMD). Bij de nieuwbouw van het productiestation Dalen pastte WMD ook een innovatie toe op het gebied van conditionering, door de mate van opharding van het water instelbaar te maken. WMD gebruikt in het nieuwe zuiveringsproces filtratie over marmer (‘kalksteen’) in de nafilters, om het waterstofcarbonaatgehalte van het water te verhogen en daarmee de agressiviteit ten opzichte van gietijzer te verminderen. Neveneffect van de filtratie over marmer is dat niet alleen het waterstofcarbonaatgehalte toeneemt maar ook de hardheid. De kunst is om zoveel marmer op te laten lossen dat juist genoeg waterstofcarbonaat in het water komt, zodat de hardheid niet meer dan nodig stijgt. De
hoeveelheid marmer die oplost, hangt af van de concentratie koolstofdioxide in het water. Het koolstofdioxidegehalte is in Dalen in te stellen door meer of minder water over de ontgassing (ontzuring) te leiden die tussen de voor- en nafilters is geplaatst. WMD heeft de deelstroom over de ontgassing nu zo ingesteld dat het waterstofcarbonaatgehalte van het drinkwater tenminste 100 mg/l is en dat de hardheid onder 10°dH (1,8 mmol/l) blijft.
Het nieuwe drinkwaterproductiestation.
H2O / 23 - 2012
9
Op weg naar andere behandeling van afvalwater in het buitengebied Ruim 70 vertegenwoordigers van waterschappen, gemeenten, adviesbureaus en kennisinstituten gingen op 9 oktober in gesprek over de mogelijkheden voor het toepassen van ‘nieuwe sanitatie’ in het buitengebied. Dat gebeurde in het conferentieoord Kontakt der Kontinenten in Soesterberg op de negende Platformbijenkomst Nieuwe Sanitatie.
B
ert Palsma opende de bijeenkomst en toonde zich verheugd over de grote deelname en de grote opkomst van gemeentelijke vertegenwoordigers. Bjartur Swart schetste de lopende ontwikkelingen. De fase waarin heel veel onderzoeken werden uitgevoerd, wordt nu geleidelijk aan afgesloten. Er vindt een transitie plaats naar het implementeren van de vergaarde kennis. Op een groot aantal locaties in Nederland worden inmiddels initiatieven genomen. Wel blijkt daarbij dat grote behoefte bestaat aan het verbreiden van de beschikbare kennis. STOWA heeft daarom het initiatief genomen tot het maken van een naslagdocument waarin niet alleen voorbeelden worden uitgewerkt maar ook achtergrondinformatie is opgenomen.
Enorm kapitaal in de bodem
Op dit moment is er veel aandacht voor de mogelijke toepassing van ‘nieuwe sanitatie’ in het buitengebied. De verwachting is dat de komende jaren veel moet worden geïnvesteerd in de drukriolering. Jeroen Langeveld (TU Delft) gaf aan dat weinig gegevens beschikbaar zijn. Landelijk gezien is slechts vier procent van de woningen aangesloten op drukriolering, van de totale lengte aan riool is echter 24 procent drukriool. Met name voor kleinere gemeenten (met veel landelijk gebied) kan die verhouding heel anders liggen. Zo zijn er situaties waarbij van de 300 km riool er 200 km drukriool is met circa 1.000 pompjes. Juist deze pompjes vergen jaarlijks veel beheer en de komende jaren bovendien veel herinvesteringskosten. Kijkend naar het milieurendement rijst de vraag of de investeringen in het verleden wel doelmatig zijn geweest. Wellicht zijn we in het verleden wat te voortvarend geweest met de aanleg van drukriolen. Er ligt nu een enorm kapitaal in de bodem en dat moeten we goed beheren. Maar, was zijn boodschap, als we opnieuw voor investeringen staan, laten we dan wel goed nagaan of we diezelfde investering niet beter op een andere manier effectiever in kunnen zetten om de milieudoelen te bereiken.
Duurzaam
‘Nieuwe sanitatie’ beoogt een duurzame verwerking van afvalwater. Zouden de kennis en technologie die de laatste jaren zijn ontwikkeld, de komende jaren bij kunnen dragen aan een duurzame waterketen als alternatief voor IBA’s en drukriolering in het buitengebied? Jan Weijma (LeAF) ging in op de mogelijkheden. Er zijn veel mogelijke oplossingen, maar het systeem waar je uiteindelijk voor kiest is erg afhankelijk van de lokale situatie. Afvalwater is een waardevolle
10
H2O / 23 - 2012
grondstof, organische stof en nutriënten kunnen worden teruggewonnen en lokaal of regionaal worden hergebruikt. Nieuwe zuiveringstechnieken besparen energie of winnen zelfs energie terug. Cruciaal in de aanpak is de mate waarin we de verschillende stromen kunnen scheiden (bijvoorbeeld urine apart houden) of juist gaan samenvoegen (bijvoorbeeld mest en zwartwater). Maar zonder maatschappelijk draagvlak en zonder medewerking van de burger lukt dat niet. Beleidsmatig is de tijd rijp om opnieuw naar de huidige waterketen te kijken. Eric Oosterom (Stichting RIONED) liet dat in zijn bijdrage zien. Hij schetste de historie maar ging vooral in op het nieuwe Bestuursakkoord Waterketen. Daarin is opgenomen dat de samenwerkende partijen in de waterketen juist de vrijheid krijgen om (binnen de wettelijke kaders) de waterketen meer “naar de eisen en wensen van de burgers, bedrijven en de fysieke leefomgeving vorm te geven.” Afgesproken is dat er geen provinciale ontheffing meer nodig is wanneer de gemeente uit doelmatigheidsoverwegingen besluit in (een deel van) het buitengebied geen afvalwater in te zamelen. Daarmee is de weg ook beleidsmatig vrijgemaakt om juist in het buitengebied naar een nieuwe en duurzame afvalwaterbehandeling in te slaan. Ook de ledenbrief van de VNG laat weinig aan duidelijkheid te wensen over. De kernvraag bij elk nieuw plan zou moeten zijn of de maatregelen noodzakelijk zijn en of zij effectief zijn, gelet op het lokale doel en de lokale omstandigheden.
Lokale initiatieven
In het tweede deel van de bijeenkomst bogen de deelnemers zich over vijf casussen. Bij Blankenham moet een streng drukriolering vervangen worden. In Lochem willen bewoners hun afvalwater duurzamer verwerken. In Haaksbergen doorsnijdt de toekomstige N18 een bestaand drukriool-
stelsel. In Twente moet het vliegveld van een duurzaam afvalwaterstelsel worden voorzien. Bij Zunderdorp zijn aanpassingen in het bestaande persluchtsysteem gewenst. Het zijn allemaal locaties waar sowieso investeringen in de riolering moeten plaatsvinden en waar een alternatief systeem tegen lagere kosten en een vergelijkbaar of hoger milieurendement welkom zou zijn. De discussies in de groepen is geanimeerd maar leidt helaas niet altijd direct tot hele concrete oplossingen. Daarvoor is de problematiek vaak net iets te ingewikkeld. Toch lijkt de tijd rijp om opnieuw na te denken over de wijze waarop Nederland de komende jaren met het afvalwater in het buitengebied om wil gaan. We weten dat er de komende jaren grote investeringen aankomen in het drukrioolsysteem. We weten dat we de kennis en technologie hebben om energie en nutriënten uit het afvalwater te hergebruiken. We weten dat we de komende tijd doelmatiger met onze schaarse middelen om moeten gaan. Het zou maar zo kunnen leiden tot een echt duurzame wijze van afvalwaterbehandeling in het buitengebied. Bert Palsma benadrukte aan het slot de rol die STOWA wil spelen bij het verbreiden van de noodzakelijke kennis. Hij gaf aan dat het van belang is goed na te denken over oplossingen, maar dat we vooral moeten voorkomen dat de oplossing straks de norm wordt. Hij wees op het belang in de toekomst maatwerk te blijven leveren. Ieder gebied is anders, iedere situatie is anders. Het toekomstige afvalwatersysteem in het buitengebied zal geleidelijk aan opnieuw moeten worden vormgeven én kosteneffectief en maatschappelijk gedragen. Duurzaamheid kan daarbij een belangrijk leidend kader worden. Bjartur Swart (STOWA)
verslag / actualiteit Rotterdam heeft twee waterpleinprimeurs Het allereerste plein met een waterbergingsfunctie in Nederland, het Bellamyplein in de Rotterdamse wijk Spangen, is op 17 november geopend. De aanleg van het eerste grote bovengrondse waterplein dat helemaal als zodanig is ingericht, het Benthemplein in Rotterdam-Noord, is 29 oktober begonnen. De Maasstad heeft dus eigenlijk twee primeurs.
D
e omvorming van het Benthemplein tot een multifunctioneel plein met ruimte om te zitten, spelen en sporten neemt ongeveer een jaar in beslag. Naast een lager gelegen zitplek krijgt het plein een skate-bassin en een verdiept sportveld. Tijdens zware regenbuien zorgen deze bovengrondse bassins ervoor dat de straten niet overstromen. Chris van de Velden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard: “Het klimaat verandert. Dat betekent steeds heftigere regenbuien, die het riool niet direct kan verwerken.” Zonder maatregelen betekent dat wateroverlast, vooral in een stad als Rotterdam met veel gebouwen en bestrating. Door het ontbreken van veel groen in de stad kan het water maar één kant op: naar het riool.
Vermeulen ontwikkelde plan voorziet in het kunnen vasthouden van 1.700 kubieke meter water (8.500 volle badkuipen). Wethouder Alexandra van Uffelen (duurzaamheid, binnenstad en buitenruimte) is enthousiast: “Dit is het eerste grootschalige waterplein van de wereld: een innovatieve Rotterdamse oplossing voor tijdelijke wateroverlast in stedelijk gebied en daarmee een inspirerend voorbeeld voor andere steden.” Het waterplein wordt gebouwd in opdracht van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en de gemeente Rotterdam en medegefinancierd door de Europese Unie en het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De oplevering is voorzien rond september 2013.
Het door stedenbouwkundige Florian Boer van De Urbanisten en architect Marco
Het waterplein in Spangen is kleinschaliger. Het vijfhoekige Bellamyplein telt drie bassins
Bellamyplein
die bij extreme regenval onder water lopen en 250 kubieke meter water kunnen opvangen. Kinderen kunnen zo’n zes keer per jaar bij tien millimeter neerslag desnoods in het water spelen, dat dan 15 centimeter diep staat. Eén keer per jaar verwacht men dat het plein 50 centimeter onder water komt te staan. Dan kan nog eens 500 kubieke meter water worden verwerkt via een ‘spons van lavastenen’ onder het gras. Na maximaal vier uur moeten de drie waterbekkens het water hebben verwerkt. Via infiltratievoorzieningen wordt het toegevoegd aan het grondwater. Daarna is het mogelijk weer een volgende bui op te vangen. Het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Rotterdam hebben de deelgemeente Delfshaven financieel geholpen bij het realiseren van dit waterplein, dat twee miljoen euro kost.
Impressie van het Benthem(water)plein in Rotterdam bij droog weer (boven) en na een forse bui (onder) (illustratie: DE URBANISTEN).
H2O / 23 - 2012
11
Uitwisseling drinkwatertechnologie met China Een delegatie vanuit Nederland reisde enkele maanden geleden naar Tianjin, de vierde grootste stad in China, voor uitwisseling van kennis op het gebied van drinkwatertechnologie. De organisatie lag in handen van de TU Delft, KWR Watercycle Research Institute en NWO. Zij ontvingen een uitnodiging van de universiteit van Tianjin en het Harbin Institute of Technology.
I
n Tianjin wonen ongeveer tien miljoen mensen. Het is één van de economische groeigebieden. De beschikbare hoeveelheid water is echter laag (zie tabel). Vervangbare hoeveelheid water per persoon per jaar:
Koeweit Tianjin China Nederland Groenland
10 m3 160 m3 2.300 m3 5.700 m3 10.000.000 m3
De bronnen voor drinkwater waarover Tianjin beschikt, zijn dermate schaars dat nu vanaf de rivier Luan en de Gele rivier water naar Tianjin wordt getransporteerd over honderden kilometers. De totale hoeveelheid neerslag per jaar bedraagt zeven miljoen kubieke meter. De maximale jaarlijkse onttrekking van grondwater bedroeg in 1967 70 miljoen kubieke meter. Deze grote onttrekking van grondwater leidde tot toenemende verdroging en verzilting, en tot bodemdaling van in extreme gevallen lokaal drie meter. Het lokale drinkwaterbedrijf richt zich op het verhogen van de beschikbaarheid en kwaliteit van drinkwater. In het bijzonder de
situatie in het distributienet vraagt grote inspanningen, om zowel de kwaliteit te waarborgen als het lekverlies te beperken. Onderzoek en praktijkervaring op dit gebied vormde dan ook het thema van de uitwisseling. De delegatie uit Nederland bestond uit vertegenwoordigers van de TU Delft, KWR Watercycle Research Institute, Vitens, Brabant Water, Dunea, Waterleiding Maatschappij Limburg, Oasen, WLN en Het Waterlaboratorium. Behalve de universiteit van Tianjin bezochten zij enkele zuiveringslocaties van het plaatselijke drinkwaterbedrijf. De universiteit van Tianjin bestaat sinds 1895, telt momenteel ruim 27.000 studenten en richt zich op de technische wetenschappen, met een nadruk op alle aspecten van de drinkwatervoorziening. Tijdens het bezoek kwam bijvoorbeeld onderzoek naar de bijproducten van desinfectie met chloor en bromide aan bod. In Tianjin gebruikt men hierbij ultragevoelige chromatografie. Het onderzoek toonde aan dat bijproducten bij desinfectie met chloor minder schadelijk zijn dan bij desinfectie met bromide. Uit ander onderzoek bleek toch bacteriegroei op te treden bij desinfectie met chloor. Dat onderzoek gebeurde met DNA-technieken (PCR, DGGE) in een proefnetwerk. De onderzoekers vonden stammen dominante
bacteriën door heel het netwerk, met daarnaast per locatie ook unieke bacteriestammen. Bij onderzoek van de biofilm bleek deze duidelijk andere populaties te bevatten dan het langsstromend water. Modellering is een belangrijk onderdeel van het Chinees onderzoek. Bijvoorbeeld Gao Jinliang (van het Harbin Institute of Technology) liet een ambitieus project zien gericht op de modellering van het complete watervoorzieningssysteem van bron tot tap, inclusief effecten op waterkwaliteit. Eén van de voornaamste vragen hierbij zijn de effecten en de mogelijkheden tot het beheersen van het in China aanzienlijke lekverlies, dat oploopt tot circa 20 procent. Niu Zhiguang richtte zich specifiek op het met behulp van modelberekeningen lokaliseren van lekken in het leidingnet. De voordrachten van de Nederlandse deelnemers, zowel bij de universiteit als later bij het drinkwaterbedrijf, lieten aspecten zien van het onderzoek in Nederland. Ter introductie ging Gertjan Medema (TU Delft en KWR, initiatiefnemer van het bezoek) in op wetgeving, monitoring en de veiligheid van het Nederlands drinkwater dat wordt gedistribueerd zonder chloor. Verder kwamen aan de orde zelfreinigende netwerken (Erwin Peters, WML), indicatoren
Rivierwater aangevoerd over honderden kilometers wordt in kunstmatig aangelegde bassins verzameld voor het wordt gezuiverd.
12
H2O / 23 - 2012
verslag voor nagroei (Ed van der Mark, TU Delft en Dunea), het belang van Aeromonas (Agata Donocik, Brabant Water), de mogelijkheden tot het beperken van nagroei door intensiever zuiveren (Gang Liu, TU Delft), snelle detectie van besmetting (Gerhard Wübbels, WLN), kwaliteitsveranderingen en de invloed daarvan op de microbiologie (Wim Hoogenboezem, Het Waterlaboratorium), lekdetectie door het analyseren van stromingspatronen (Peter van Tienen, KWR), identificatie van fecale verontreinigingsbronnen met massaspectrometrie (Maja Taucer, TU Delft), effecten van ionenwisseling op nagroei (Geo Bakker, Vitens) en praktijkervaringen, van spoelwaterbemonsteringen via ice-pigging tot geavanceerde DNAtechnieken (Willem Jan Knibbe, Oasen). Het afsluitend bezoek aan zuiveringslocaties maakte indruk. Vooral door de schaal waarop Tianjin werkt aan de drinkwatervoorziening. Van de vijf zuiveringslocaties levert de kleinste ongeveer 30.000 kubieke meter water per dag, de grootste circa één miljoen kubieke meter. Het aantal zuiveringsstappen (nu nog floculatie/sedimentatie of flotatie, filtratie en desinfectie) zal worden uitgebreid met actief kool, om het hoofd te bieden aan mogelijke microverontreinigingen bij de behandeling van oppervlaktewater. Ook viel
Het Nederlands gezelschap in de controleruimte van het drinkwaterbedrijf in Tianjin.
op dat de Chinezen gebruik maken van geavanceerde informatiesystemen voor de bedrijfsvoering. Tijdens het bezoek is duidelijk geworden dat Tianjin net als andere steden in China veel werk maakt van de verbetering van de drinkwatervoorziening en dat hiervoor
hoogwaardig onderzoek wordt uitgevoerd. Het is een interessante basis voor verdere samenwerking. Willem-Jan Knibbe (Oasen) Gertjan Medema (TU Delft / KWR Watercycle Research Institute)
Nieuwe rekenregels voor waterverbruik Zo’n 200 deskundigen en geïnteresseerden bezochten op 6 november in Utrecht het congres ‘Winst door zuinig ontwerp leidingwaterinstallaties’, waar onder andere ISSO, Uneto-VNI en KWR Watercycle Research Institute de nieuwe rekenregels presenteerden voor het waterverbruik. Het brede veld van organisatoren leidde ook tot een divers deelnemersveld: installateurs, adviseurs, opdrachtgevers, woningbeheerders, bestekschrijvers en afgevaardigden van waterbedrijven, ingenieursbureaus, werkgeversorganisaties en het onderwijs.
H
et congres vormde het resultaat van tien jaar onderzoek van KWR, samen met Uneto-VNI, ISSO en TVVL. Centraal stonden de nieuwe rekenregels voor koud- en warmwaterverbruik, gebaseerd op het simulatiemodel SIMDEUM van KWR. Will Scheffer stond aan de wieg van dit traject en liet als dagvoorzitter de geschiedenis en totstandkoming van de rekenregels zien. SIMDEUM maakt het mogelijk om het koud- en warmwaterverbruik van heel verschillende gebouwen te berekenen. Voor appartementgebouwen, kantoren, hotels en zorginstellingen liggen zowel het verloop van het verbruik gedurende de dag als de piekverbruiken waarop leidinginstallaties ontworpen kunnen worden, dichtbij metingen. Ontwerpen van leidingwaterinstallaties en warmwaterbereiders sluiten daardoor beter aan op de werkelijkheid. Ze zijn zuiniger, hygiënischer en energieefficiënter. Dit bespaart energie én kosten, en het is duurzamer. De bijdrage van de rekenregels aan het ontwerpen van leidinginstallaties werd
inzichtelijk gemaakt in een geënsceneerd gevecht rond oude en nieuwe ontwerptechnieken. Een voorbeeld van het ontwerp van een zakelijk hotel liet zien dat de rekenregels vooral bij een toename van het aantal hotelkamers resulteerden in kleinere diameters van de leidingen. Ook op het vermogen van de benodigde pomp en vooral op de dimensies van de warmwaterbereider kan bespaard worden. Doordat de rekenregels inzicht geven in het te verwachten warmwaterverbruik, kunnen voorstellen van fabrikanten voor een warmwaterbereider beter beoordeeld worden.
Daarnaast kan men het model toepassen in leidingnetmodellen van waterbedrijven om de waterkwaliteit te voorspellen, en in ontwerpen van alternatieve systemen zoals grijswater- en hemelwatersystemen.
Bij het ontwerpen van leidinginstallaties voor collectieve systemen moeten veel keuzes gemaakt worden. Op het congres werden eenvoudige instrumenten getoond die het mogelijk maken de juiste warmwaterbereider te kiezen op basis van de nieuwe rekenregels, de juiste diameter van circulatieleidingen en de juiste drukverhoginginstallaties.
Ilse Pieterse en Mirjam Blokker (KWR Watercycle Research Institute)
Met SIMDEUM kan het waterverbruik van een willekeurig gebouw doorgerekend worden.
De nog te lanceren nieuwe versie van SIMDEUM kan de afvalwaterstroom berekenen en eigenschappen daarvan, zoals de temperatuur en de concentratie van geneesmiddelen en nutriënten. Deze informatie kan gebruikt worden bij het ontwerpen van riolering en bij terugwinning van thermische energie en nutriënten uit afvalwater.
De rekenregels worden via ISSO beschikbaar gesteld. Voor meer informatie over SIMDEUM kunt u contact opnemen met Ilse Pieterse of Mirjam Blokker:
[email protected] of
[email protected].
H2O / 23 - 2012
13
Samen werken aan water in Zuid-Afrika Samenwerken lijkt een lastige (bestuurlijke) opgave voor waterbeheerders, maar we doen het alle dagen en dat al vanaf de 12e eeuw. De oudste vorm van samenwerken aan water vinden we rondom Utrecht (1122), waar 20 buurtschappen samenwerkten aan de afdamming van de Kromme Rijn onder Wijk bij Duurstede. Met name in het westen van Nederland zijn veel van deze samenwerkingsverbanden opgericht. De ontginning van land zorgde voor een grotere behoefte aan afvoer van water.
I
n eerste instantie waren de waterbouwkundige werken een dorpsaangelegenheid, maar na verloop van tijd werkten lang niet alle dorpsbewoners meer op eigen land, waardoor belangen verschoven. Samenwerkingsverbanden behartigden de gemeenschappelijke waterbelangen en het ontstaan van de eerste waterschappen was een feit, veelal in de veengebieden in het westen en noorden van Nederland (Hoogheemraadschap van Rijnland als eerste in 1255). De aanleg van de Maasdijk door het opgerichte Hoogheemraadschap van Delfland en ontbossing in bovenstroomse gebieden (Duitsland) leidde tot een vergrote waterafvoer van de rivieren en daarmee tot problemen, waardoor ook in het rivierengebied waterschappen werden opgericht. Door verdere inpoldering werden steeds meer bewoners gedwongen gezamenlijk water buiten te houden. De waterschappen coördineren deze samenwerking en zorgen voor een gelijkwaardige bescherming tegen het water, maar dit alles wel vanuit een aanpak van onderaf.
Zuid-Afrika
Hoe anders is dat in een land als Zuid-Afrika. Ook daar bestaan grote waterproblemen.
Steden hebben met grote regelmaat te kampen met extreem lange perioden van droogte en daardoor watertekorten. Ook boeren zien door het tekort aan water oogsten mislukken of de verwachte productie reduceren. Daarnaast degraderen rivieren steeds verder door verouderde inzichten in land- en watermanagement waardoor aanpassingen in de waterloop ter bescherming van landbouwgrond of voor bijvoorbeeld het bevorderen van de afvoersnelheid niet goed worden doordacht en benedenstroomse watervoorziening verder onder druk komen te staan. De Zuid-Afrikaanse waterwet uit 1998, één van de beste wereldwijd, voorziet in de aanpak van deze problemen. Door de omvang van het land en de centrale (zwakke/nog niet volwassen) aansturing vindt verbetering echter nauwelijks plaats. Wetgeving en uitvoering/handhaving sluiten niet op elkaar aan. In totaal zijn nu twee Catchment Management Agencies (CMA) opgericht die, gedecentraliseerd, de waterbelangen van een regio moeten behartigen. De intentie van de het Zuid-Afrikaanse ministerie van Waterzaken is om negen CMA’s in heel Zuid-Afrika op te richten. De CMA’s zijn wat oppervlakte betreft gigantisch in vergelijking met de Nederlandse waterschappen. Het bijvoorbeeld controleren
In dit centrum werd de conferentie gehouden. Op het plakaat informatie voor de lokale boeren over wetlands.
14
H2O / 23 - 2012
en vastleggen van de oude waterrechten is door de beperkte beschikbare capaciteit en de omvang van de gebieden al een hele exercitie. De vraag is dan ook echter hoe succesvol de verdeling van water en daarmee deze aanpak gaat zijn.
Samenwerken in een nieuw (breder) jasje
Een alternatief is, om net als in Nederland, de waterproblematiek van onderaf aan te pakken. Met een Partners voor Waterprogramma werken Aqua-Terra Nova, Living Lands, FSD en For Elements samen met lokale boeren, overheidsinstanties en natuurorganisaties samen aan duurzaam watermanagement in het bovenstroomse gebied van de Krom. ‘Participation for Restoration’ heeft als doel draagvlak te creëren om gezamenlijk (lokale inwoners met de overheidsinstanties) de rivier te gaan herstellen. De Krom is een belangrijke rivier in het zuiden van Zuid-Afrika vlak bij Port Elizabeth voor zowel de landbouw als de drinkwatervoorziening van deze stad (1,5 miljoen inwoners). De primaire opzet van het project was kennis delen met de bewoners over het gebied en te kijken hoe de rivier vanuit een gezamenlijk burgerinitiatief hersteld kon worden (uiteraard met aanvullende
achtergrond / informatie Routekaart voor drinkwateronderzoek Hoe laat je een visie aansluiten bij de kennisbehoefte van klanten? Die vraag beantwoordde KWR Watercycle Research Institute samen met negen Nederlandse en twee Vlaamse waterbedrijven. De methode, ontwikkeld door onderzoekers van het programma Waterdistributie, is breed toepasbaar: niet alleen voor onderzoek maar bijvoorbeeld ook voor het concreet maken van strategische doelen in de bedrijfsvoering.
B
Overzicht van de veranderingen die in de rivier plaatsvinden in 60 jaar tijd, gemaakt op basis van luchtfoto's. Goed te zien is dat de erosie toeneemt na het aanleggen van wegen of het beschermen van landbouwgrond.
ondersteuning van de (de)centrale overheidsinstanties). Na een eerste bijeenkomst, waarbij onder andere gebiedsexperts van de University of Stellenbosch en Kaapstad en wetlandspecialist Japie Buckle waren betrokken, werd geopperd om een catchment-forum te beginnen om de gezamenlijke problemen over het water- en landmanagement met elkaar te bespreken. Dit forum moet de grootste gemene deler benoemen van de gezamenlijke belangen.
Aanpak
Living Lands (een Zuid-Afrikaanse ngo) en FSD zijn begonnen met het mobiliseren van de mensen op het platteland. De eerste stap was luisteren naar de intenties en de belangen van de belanghebbenden. Uit de eerste keukentafelgesprekken met de landeigenaren bleek dat rivierherstel een belangrijk onderwerp was maar niet het enige. Hoe gaan we om met de waterverdeling, genereren we kennis over ons gebied en voorkomen we overlast bij overstromingen? De landeigenaren bleken veel interesse te tonen in de oprichting van een catchment-forum. Deze interesse werd bevestigd door de boeren en andere landeigenaren tijdens een informatiebijeenkomst over onder meer het ontstaan van de Nederlandse waterschappen alsmede een nabijgelegen besproeiingsraad. Samenwerken aan water is niet vanzelfsprekend, niet in Nederland en zeker ook niet in Zuid-Afrika. Tijdens de laatste bijeenkomst gaven de boeren aan dat zij niet weten hoe hun dagelijkse manier van werken de benedenstroomse buren beïnvloeden en dat samenwerking op dit vlak zeer wenselijk was.
Voortgang
Waterzekerheid als gemeenschappelijke deler. Genoeg water voor landbouw, de stad en de natuur. Een organisatie die kennis vergaart en kennis deelt, belangen behartigt van ons allen, één vast aanspreekpunt en frequente bijeenkomsten om continuering te waarborgen. Deze uitkomst is de eerste stap naar de vormgeving van een waterforum, een groep watergebruikers, en vormt daarmee een eerste structuur die nodig is om het grotere op te richten CMA te voeden met bruikbare informatie. De plannen voor het Partners voor Waterproject (Participation for Restoration) zijn nu gewijzigd. Het herstel van de rivier wordt niet uitgevoerd, wel wordt gewerkt aan een solide samenwerking tussen overheden en boeren, waarbij kennis van universiteiten kan worden ingezet om invulling te geven aan watervraagstukken en het creëren van vertrouwen op regionale schaal. Van onderaf samenwerken aan een gemeenschappelijk doel. In Nederland was en is dat waterveiligheid, in Zuid-Afrika waterzekerheid. Draagvlak bij de lokale bewoners en de overheidsinstantie lijkt inmiddels aanwezig. Of dit nu aan de wortels van de over het algemeen Afrikaans sprekende gemeenschap ligt, is niet te zeggen. Wel is duidelijk dat ook zij gaan samenwerken aan water, niet omdat het moet, maar vanuit de gezamenlijke noodzaak. Bart van Eck (For Elements) Michiel Pols (Aqua-Terra Nova) Marijn Zwinkels (FSD)
innen het bedrijfstakonderzoek (BTO) werkt KWR nauw samen met de Nederlandse en een aantal Vlaamse waterbedrijven. De BTO-programmalijn Waterdistributie ontwikkelt technieken, kennisregels en hulpmiddelen waarmee waterbedrijven hun leidingnetten optimaal en veilig kunnen ontwerpen, onderhouden en beheren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee hoofddoelen: optimale waterkwaliteit aan de tap en optimale inzet van middelen ten behoeve van feilloze drinkwaterlevering. Het programma is ook gericht op de onderbouwing van onderhouds- en investeringsbeslissingen, om in de toekomst veilig water te kunnen blijven leveren. Sinds 2008 bestaat een onderzoeksdraaiboek. Maar dat zorgde niet voor duidelijkheid over de relaties tussen de verschillende onderzoeken. Ook was onduidelijk waar de prioriteiten lagen. De betrokkenen zochten naar meer eenheid in de onderzoeken, een duidelijkere rode draad. Mirjam Blokker maakte namens KWR een ronde langs de waterbedrijven om de vragen die leefden, te inventariseren. Na elk gesprek maakte ze een verslag dat ze met de mensen van het volgende waterbedrijf besprak. Dat verslag bespraken de onderzoekers van het Waterdistributieprogramma met vertegenwoordigers van de waterbedrijven. Uiteindelijk zijn vijf thema’s gedefinieerd waarbinnen de geïdentificeerde kennisleemtes passen: kennis over conditie van bedrijfsmiddelen, het nemen van beheer- en saneringsbeslissingen, nieuwbouw, beheren en monitoren van waterkwaliteit. Onder elk thema zijn de onderzoeksonderwerpen geplaatst die als kennisleemtes uit de gesprekkenronde naar voren kwamen. De waterbedrijven hebben vervolgens een rangorde aangebracht in de onderzoeksonderwerpen binnen elk thema. Ook hebben zij aangegeven welke aspecten of accenten hun voorkeur hebben. Dat leidde tot onderzoeksideeën die zijn uitgewerkt tot projectvoorstellen voor nieuw onderzoek voor de komende jaren.
H2O / 23 - 2012
15
Model voor landsdekkende berekening bodemvocht in wortelzone en actuele verdamping FutureWater heeft een hydrologisch waterbalansmodel ontwikkeld dat landsdekkend de actuele verdamping en het bodemvocht in de wortelzone kan berekenen: SPHY (Spatial Processes in HYdrology). Het model wordt ingezet voor scenario-analyses van bijvoorbeeld klimaatverandering en ter ondersteuning van strategische en operationele beslissingen. Het heeft een ruimtelijke resolutie van 250 x 250 meter en is gekalibreerd aan gemeten actuele verdamping en gevalideerd aan gemeten bodemvocht.
B
odemvocht en actuele verdamping zijn belangrijk in tal van toepassingen, variërend van landbouw tot waterbeheer, meteorologie, klimaatonderzoek en zelfs epidemiologie. Vanuit de Nederlandse maatschappij groeit de vraag naar een product dat een inschatting kan geven van het vochtgehalte in de wortelzone evenals de actuele verdamping. Een product of model dat zowel een schatting kan geven van het vochtgehalte in de wortelzone als de actuele verdamping, kan bijdragen aan de optimalisatie van het waterbeheer bij Rijkswaterstaat, de waterschappen en agrariërs. Tijdens perioden van droogte kan Rijkswaterstaat bijvoorbeeld zijn besluitvorming met betrekking tot de zoetwatervoorziening verbeteren. Waterschappen kunnen tijdens droogte beter zien waar wateraanvoer noodzakelijk is. Tot slot kunnen agrariërs op kleine schaal de beregening van hun percelen optimaliseren. Tevens kan een agrariër zijn drainage beter sturen met behulp van klimaatadaptieve drainage1). De huidige producten die real-time bodemvocht en actuele verdamping leveren, zijn voornamelijk gebaseerd op remote sensing. Het gebruik van die methode in (agro)hydrologische toepassingen groeit wereldwijd aan populariteit; binnen Nederland is het SAT-WATER-consortium hierin actief2). Er is echter een aantal beperkingen aan het gebruik ervan: toekomstvoorspellingen zijn niet mogelijk, bewolking is een probleem voor de meeste satellieten en bodemvocht is nog niet goed waarneembaar. Naast informatie vanuit satellieten zullen dus ook hydrologische modellen moeten worden ingezet.
Afb. 1: Validatie bodemvochtsimulatie voor een DACOM-sensor voor 2009 op dagelijkse waarden.
Er wordt vaak gedacht dat een model in staat is om alle vragen te beantwoorden en dat een complex model altijd het beste is. Een artikel in H2O3) gaat in op dit vraagstuk. De conclusie is dat voor elk vraagstuk een ander type model het beste is. In dat artikel presenteert FutureWater HydroS, wat een voorbeeld is van een simpel relatief snel opgezet model dat zonder enige vorm van kalibratie al redelijk betrouwbare resultaten geeft. Het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI) is het geïntegreerde landsdekkende grond- en oppervlaktewatermodel voor Nederland. Dit model combineert modellen en is hierdoor complex, waardoor wijzigingen lastiger door te voeren en rekentijden lang zijn. Hierdoor zijn scenarioanalyses niet snel uit te voeren en real-time voorspellingen lastig. Om toch een model te hebben dat landsdekkend een goede inschatting kan maken van de actuele
verdamping en het bodemvocht in de wortelzone maar minder complex is dan het NHI, is de versie van HydroS uit 20103),4) uitgebreid met componenten van andere bestaande modellen die met name het bodemvocht in de wortelzone en de actuele verdamping beïnvloeden: de drainage en percolatie. Zie voor het SPHY-concept en de bijbehorende vergelijkingen de SPHYmodelrapportage5).
Resultaten
SPHY is gekalibreerd aan de gemeten actuele verdamping en gevalideerd aan het gemeten bodemvocht op een aantal locaties binnen Nederland. Voor de gemeten verdamping is gebruik gemaakt van door Alterra verzamelde jaarreeksen6), voor het gemeten bodemvocht sensoren van DACOM (WaterSense-project). De tabel geeft een overzicht van de totale gemeten en gesimuleerde actuele verdamping
Totale gemeten verdamping en gesimuleerde verdamping van het gekalibreerde SPHY-model. De afwijking is de afwijking in percentage ten opzichte van de gemeten verdamping. De Root-Mean-Square-Error geeft de afwijking in millimeters per maand over die periode.
locatie
begin periode
einde periode
gemeten verdamping (mm)
gesimuleerde verdamping (mm)
afwijking (%)
RMSE (mm/ maand)
Pearson r (-)
Cabauw*
januari 2005
december 2008
486
480
-1,3
9,0
0,95
Loobos*
januari 2006
december 2007
506
527
4,2
13,5
0,90
Langerak
april 2005
maart 2006
526
538
2,2
6,6
0,98
Molenweg
juni 2005
april 2006
401
456
14,0
8,1
0,98
Dijkgraaf
juni 2005
april 2006
476
464
-2,5
13,3
0,91
Lutjewad
juni 2006
april 2007
443
449
1,3
12,8
0,94
Oostwaard
april 2008
december 2008
538
464
-13,6
15,6
0,94
Vredepeel
april 2006
februari 2007
519
446
-14,2
19,8
0,85
september 2008
oktober 2008
60
59
-0,8
10,0
**
Utrecht
* gemiddelde jaarsom. ** niet bepaald in verband met te korte tijdreeks.
16
H2O / 23 - 2012
informatie over een aantal maanden van het SPHY-model. De resultaten geven aan dat SPHY goed gekalibreerd is voor deze tien locaties. Met name de gesimuleerde totale (jaarlijkse) verdamping komt goed overeen met de gemeten verdamping. De maximale afwijking hierin bedraagt 14 procent. Voor de meeste locaties laat het model een afwijking zien van minder dan vijf procent. Voor deze locaties was het landgebruik verschillend ten tijde van de metingen. Afbeelding 1 geeft een bodemvochtvalidatie weer op dagbasis van DACOM-sensor (landgebruik aardappelen op sterk lemig fijn zand op (kei-)leem) voor mei tot en met september 2009. Voor deze periode simuleert SPHY het bodemvocht goed. Er is sprake van een lichte onderschatting van het gemeten bodemvocht. Uit de analyse van overige locaties bleek dat SPHY zowel een lichte over- als onderschatting berekent ten opzichte van het gemeten bodemvocht. Deze blijken echter te verwaarlozen als men zich realiseert dat de bodemvochtmetingen puntmetingen zijn. Het blijkt namelijk dat het gemeten bodemvocht op twee verschillende locaties (200 meter afstand van elkaar) binnen één SPHY-pixel behoorlijk van elkaar kunnen afwijken. Uit analyse blijkt dat het gesimuleerde SPHY-bodemvocht binnen dit bereik van de bodemvochtmetingen blijft5).
Afb. 2: Neerslag en referentie gewasverdamping voor de periode februari tot en met mei 2007. Afb. 3: Boven links het verdampingstekort (in millimeters per dag) na een langdurige periode zonder neerslag en rechts na een periode van regenval. Onder links het relatief bodemvocht na langdurige periode zonder neerslag en rechts op de dag na een hevige bui (bui van 7 mei 2007).
Toepassing
Het gekalibreerde en gevalideerde SPHY-model is dus geschikt om het bodemvocht in de wortelzone en de actuele verdamping te bepalen. Enkele resultaten van het voorjaar 2007 worden hier beschreven. Dit was een erg droog voorjaar, waarin tussen eind maart en begin mei minder dan één millimeter neerslag viel (zie afbeelding 2). De verwachting is dus dat het actuele verdampingstekort aan het eind van deze droge periode (6 mei 2007) hoog is en het verdampingstekort na afloop van een aantal dagen met neerslag een stuk lager is. Het verdampingstekort is hier gedefinieerd als het verschil tussen de potentiële en actuele verdamping. Afbeelding 3 geeft het door SPHY gesimuleerde verdampingstekort weer op de dag aan het einde van de langdurige periode van droogte (6 mei 2007) en na een aantal dagen met neerslag (19 mei 2007). Hieruit blijkt dat het gesimuleerde verdampingstekort maximaal bijna vijf millimeter per dag is en er ruimtelijke verschillen zijn voor bodemfunctie, hoogte en landgebruik. Zoals verwacht is het gesimuleerde verdampingstekort op 19 mei, na enkele forse buien, voor de meeste gebieden nihil. Afbeelding 3 laat tevens het gesimuleerde relatieve bodemvocht in de wortelzone zien aan het einde van de langdurige periode van droogte en op een dag na de hevige bui van 42 millimeter op 7 mei 2007. Hierin is het relatieve bodemvocht gedefinieerd als het bodemvocht ten opzichte van het verzadigde bodemvochtvolume. Het is duidelijk dat de bodem op veel plaatsen in Nederland erg droog is voor de bui, met name de Veluwe en het oosten en zuiden. De dag na de bui is duidelijk te zien dat het relatieve vochtgehalte in de wortelzone is toegenomen. SPHY H2O / 23 - 2012
17
Het model wordt ook ingezet om de meerwaarde te bepalen van real-time neerslaggegevens in hoge resolutie. Voor de risicoanalyse van verspreiding van Q-koorts is SPHY gebruikt om de component bodemvocht mee te nemen. Verder biedt het model de mogelijkheid ontwikkeld te worden tot een onlinetoepassing waarmee real-time historisch, actueel en toekomstig bodemvocht en actuele verdamping zijn te berekenen.
Afb. 4: Gesimuleerd relatief bodemvocht in december 2010 voor de provincie Gelderland.
is dus goed in staat dagelijkse veranderingen van weerpatronen mee te nemen in de simulatie van de actuele verdamping en het bodemvocht in de wortelzone. Afbeelding 4 geeft nog een indicatie van het ruimtelijk detail dat met SPHY haalbaar is. Hierin is de ruimtelijke variatie in het relatieve gesimuleerde bodemvocht voor december 2010 voor Gelderland goed zichtbaar.
Conclusies
Het SPHY-model laat zien dat het gemeten
bodemvocht in de wortelzone en de actuele verdamping goed te simuleren zijn. Analyse van het droge voorjaar van 2007 toont dat dagelijkse veranderingen van weerpatronen goed meegenomen zijn in de simulatie. Bovendien heeft SPHY een hoog ruimtelijk detailniveau. Daarnaast kan het model ook wateroverlast door hoge grondwaterstanden goed bepalen4). SPHY is minder geschikt voor toepassingen gericht op het diepere grondwater en voor meer hydraulische (open water) analyses.
NOTEN 1) Van den Eertwegh G., L. Kuipers, W. Klerk, J. van Bakel, L. Stuyt, A. van Iersel en M. Talsma (2012). Klimaatadaptieve drainage: middel tegen piekafvoeren en watertekorten. 2) Verkerk M., V. Kaiser, R. van Ouwerkerk en J. Heijkers (2012). Remote sensing kan (nog) beter gebruikt worden. H2O nr. 10, pag. 6-7. 3) Droogers P. en W. Immerzeel (2010). Wat is het beste model? H2O nr. 4, pag. 38-41. 4) Immerzeel W., H. Goosen, M. de Groot en P. Droogers (2010). Klimaat Atlas: ontwikkeling wateroverlastkaarten. H2O nr. 10, pag. 33-36. 5) Terink W., P. Droogers, W. Immerzeel en G. van den Eertwegh (2012). SPHY - Een hydrologisch model gericht op de berekening van bodemvocht en de actuele verdamping. FutureWater. Rapport 115. 6) Elbers J., E. Moors en C. Jacobs (2009). Gemeten actuele verdamping voor twaalf locaties in Nederland. Alterra. Rapport 1920. In opdracht van STOWA.
Wilco Terink, Gé van den Eertwegh en Peter Droogers (FutureWater)
advertentie
Dít is de toekomst van watertechnologie
Watercampus Leeuwarden GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
18
H2O / 23 - 2012
Zuiver water binnen handbereik. Het lijkt zo vanzelf sprekend, maar het is dé uitdaging voor de toekomst. De beschikbaarheid van zoet water staat wereldwijd onder druk terwijl de waterbehoefte explosief groeit. Dit vraagt in de hele watersector om innovatieve oplossingen en nieuwe technieken. De Watercampus Leeuwarden neemt hierin het voor touw. Wetenschappers uit alle delen
kijk dat is ’t mooie van
leeuwarden
van de wereld doen op de Watercampus onderzoek naar oplossingen op het gebied van o.a. drinkwaterproductie en afvalwaterzuivering. De Watercampus biedt bedrijven, kennisinstituten en onderwijsinstellingen alle voorwaarden om kennis te bundelen en innovatie mogelijk te maken. Hiermee is Leeuwarden hard op weg om de Europese hoofdstad van watertechnologie te worden.
Meer informatie? Kijk op www.wetsus.nl of www.wateralliance.nl
opinie Jaarrond baggeren: een win-winsituatie of doorgeslagen pragmatiek? De Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen geeft waterbeheerders handvatten om bij hun dagelijkse werkzaamheden zorgvuldig met de (beschermde) natuur om te gaan. De daarbij gestelde periodisering lijkt weinig ruimte te bieden om het hele jaar door te werken, met als gevolg hogere uitvoeringskosten. Met de ecologisch meest voordelige uitvoering (EMVU), een methode die Tauw ontwikkelde, kunnen baggerwerkzaamheden zowel juridisch als ecologisch verantwoord jaarrond uitgevoerd worden.
Het weer sluit niet altijd aan op de wens om jaarrond te baggeren. Dergelijke taferelen komen niet voor wanneer volgens de ecologisch meest voordelige uitvoering wordt gewerkt.
D
e eerste Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen dateert van 10 juli 2006. Dit document gaf de waterschappen handvatten om bij hun dagelijkse werkzaamheden zo zorgvuldig met de (beschermde) natuur om te gaan dat geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet meer hoefde te worden aangevraagd als zij volgens de gedragscode werkten. Dit gold ten aanzien van bestendig beheer en onderhoud en kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen als bepaalde flora en fauna (uit respectievelijk tabel 2 en 3 en tabel 2) in het geding kwamen. Nergens bleek zoveel discussie te ontstaan als over baggerwerkzaamheden. Op 6 februari van dit jaar is een herziene versie van de gedragscode verschenen, die wederom voor een periode van vijf jaar is goedgekeurd. De discussie blijft vooralsnog doorgaan.
Periodisering als knelpunt
Met name de vastgestelde periodisering leidde in eerste instantie tot veel tegenstand in de waterbouwsector. Landelijk gezien zorgt ze voor een beperking van de werkzaamheden tot de eerste voorkeursperiode. Baggeren in de tweede voorkeursperiode werd oogluikend toegestaan, baggeren in de derde was vaak onbespreekbaar. Het gevolg was een toename van beheerkosten. De waterbouwsector kon immers niet anders dan de hoofdprijs vragen in de eerste voorkeursperiode, iedere waterbeheerder wil immers zijn watergangen dan gebaggerd hebben. Als er al werd gebaggerd in de tweede voorkeursperiode, kwam daar ook nog de ijsgang bij, wat mogelijk leidde tot een sterke beperking van die tweede periode. Net als voor de overige water-beheerders, was het
gevolg van deze gestelde periodisering voor Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een probleem. Baggeren wordt immers uitgevoerd in het kader van de primaire waterschapstaken. Als waterbeheerder heeft De Stichtse Rijnlanden de verplichting de watergangen voldoende diep te houden om overlast te voorkomen en de kwaliteit van het water te verbeteren. Het hoogheemraadschap moet een totale lengte van 1.500 kilometer watergang onderhouden, waarbij de aanwezigheid van kleine modderkruiper en bittervoorn eerder standaard is dan uitzondering. Bij het opstellen van het baggerplan is jaren terug het beheergebied van De Stichtse Rijnlanden opgedeeld in deelgebieden. Deze verschillen qua afmeting, maar beslaan altijd maximaal één polder. De watergangen binnen een H2O / 23 - 2012
19
deelgebied zijn daardoor altijd onderdeel van hetzelfde watersysteem en worden hooguit van een elkaar gescheiden door een stuw. Om zijn watergangen goed te onderhouden, is een ruime uitvoeringsperiode noodzakelijk. Daarnaast heeft het waterschap de wens om, waar mogelijk, maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Het betalen van de hoofdprijs voor baggerwerkzaamheden ziet De Stichtse Rijnlanden niet als duurzaam.
Uitgangspunten
Los van de invoering van de gedragscode heeft De Stichtse Rijnlanden organisatorisch alle noodzakelijke stappen genomen om de (beschermde) natuurwaarden in het werkproces te verankeren. Speciaal voor baggerwerkzaamheden is een lijst van gevoelige soorten samengesteld, die in het beheergebied zijn waargenomen. Natuurtoetsen en eventueel aanvullende soortgerichte onderzoeken worden uitgevoerd per project om zo de verspreiding van soorten vast te stellen. Waarnemingen worden vervolgens vastgelegd in een verspreidingsdatabank. Na goedkeuring van de gedragscode heeft De Stichtse Rijnlanden op basis van dit document ecologische werkprotocollen opgesteld. Deze concretere uitwerking is opgesteld voor watergangen met een waterbreedte smaller en breder dan vier meter. Daarin wordt standaard een aantal uitgangspunten genoemd, waarmee los van de uitvoeringsperiode al een groot aantal negatieve effecten is te voorkomen. De vier belangrijkste uitgangspunten: • Er wordt gewerkt van een gesloten naar een open eind. Indien dit niet mogelijk is, wordt tweemaal naar het midden gewerkt; • Sparen van 25 procent van de watergang (in de breedte of lengte); • Broedvogels worden ontzien, waarbij een verstoringsvrije zone wordt gehanteerd van minimaal 25 meter; • Werkzaamheden worden alleen uitgevoerd bij een watertemperatuur van 0 tot 25 °C. Het water dient ijsvrij en de vorst dient uit de lucht te zijn. Met deze maatregelen verschaft De Stichtse Rijnlanden zichzelf de noodzakelijke ruimte om ook in de tweede voorkeursperiode te kunnen baggeren.
Jaarrond baggeren
Vorig jaar heeft Tauw op eigen initiatief voor De Stichtse Rijnlanden een onderzoek verricht naar de mogelijkheden van jaarrond werken bij het uitvoeren van baggerwerkzaamheden. Doel was te komen tot optimalisatie van de huidige aanpak en uitbreiding van de periode ten aanzien van het uitvoeren van baggerwerkzaamheden. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de ecologisch meest voordelige uitvoering (methode EMVU). Om zover te komen, is allereerst teruggegrepen op de essentie van de Flora- en faunawet en het doel van de baggerwerkzaamheden op zich. De wet ziet namelijk toe op de duurzame instandhouding van dieren plantensoorten in Nederland. Centraal staan daarbij de functionaliteit van de vaste rust- en/of verblijfplaats en de gunstige staat van instandhouding van een beschermde soort. Dit zijn ook de twee punten waarop een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet wordt beoordeeld, indien een beschermde soort kan worden geschaad bij een bepaalde activiteit. Naast deze twee punten speelt ook de zorgplicht (artikel 2) een rol. Deze houdt in dat alles in het werk moet worden gesteld dat redelijkerwijs mogelijk is om schade door werkzaamheden aan zowel algemene als beschermde soorten te voorkomen of in elk geval zo klein mogelijk te laten zijn. Het kader geeft aan hoe dit is vertaald in de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen. De zorgplicht van de waterschappen omvat drie punten: •
•
•
Het in redelijkheid vermijden van activiteiten waarvan kan worden vermoed dat deze nadelig zijn voor in het wild levende dieren en planten; Zorgen dat op hoofdlijnen bekend is waar in het beheergebied actuele natuurwaarden en bijzondere potenties aanwezig zijn; Zorg besteden aan de instandhouding van soorten en hun leefgebieden (biodiversiteit).
Baggerwerkzaamheden zijn noodzakelijk om de ecologische waarden in stand te houden. Na het baggeren neemt de
De aanwezigheid van ondere andere de bittervoorn is in het beheergebied van De Stichtse Rijnlanden eerder standaard dan uitzondering.
20
H2O / 23 - 2012
waterkwaliteit van een watergang toe, doordat nutriënten en eventueel aanwezige verontreinigende stoffen zijn verwijderd uit de waterbodem. Verder kan verlanding als proces het einde van alle (dus ook de beschermde) watergebonden flora en fauna betekenen. Hoewel baggeren noodzakelijk is voor het in stand houden van flora en fauna, kunnen de baggerwerkzaamheden ook schade toebrengen aan kwetsbare en bedreigde soorten. Er kan zelfs gesteld worden dat baggeren altijd schade toebrengt aan flora en fauna. Hoeveel voorzorgsmaatregelen ook worden genomen, enige schade aan flora en fauna is simpelweg niet te voorkomen. Maar de hoeveelheid schade die wordt veroorzaakt, heb je zelf in de hand.
Ecologisch meest voordelige uitvoering
Om de baggerwerkzaamheden vanuit milieu-oogpunt zo optimaal mogelijk uit te voeren, moeten beschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien. Allereerst moet worden vastgesteld welke baggergevoelige beschermde soorten in het deelgebied aanwezig zijn. Met EMVU wordt vervolgens per soort inzicht gegeven in: • verspreiding Hoe maakt de soort gebruik van het deelgebied? Dit uitgangspunt richt zich op de functies van het plangebied (overwintering/voortplanting); • dichtheid Waar is de soort in het deelgebied in de grootste aantallen per hectare aanwezig? Dit uitgangspunt richt zich op de kwaliteit van de habitat. Beide uitgangspunten geven inzicht waar we in een bepaalde periode het overgrote deel van de populatie van de soort kunnen aantreffen. Om meer greep te krijgen op beide uitgangspunten, dient een aantal karakteristieken in kaart te worden gebracht, ook wel de EMVU-criteria genoemd: waterdiepte, bodemsubstraat, verontreiniging, oeverinrichting, vegetatie (soort en bedekking), het watersysteem en eventueel overige natuurwetgeving (ecologische hoofdstructuur / Natura2000) en het aantal beschermde soorten (beschermingsregime). Met deze criteria is een beeld te vormen van de geschiktheid van het plangebied ten aanzien van voortplanting/overwintering, maar ook ten aanzien van de algemene geschiktheid van het deelgebied voor de aanwezige soorten. Gegevens met betrekking tot de eerste drie karakteristieken worden standaard onderzocht in het kader van de voorbereiding van een baggerwerk (hoeveelheidbepaling en kwaliteitsonderzoek) en zijn dus altijd beschikbaar. De laatste twee criteria vereisen controle in het veld door een deskundige. Bij de soort vegetatie gaat het om de algemene groeivorm en niet exact om welke soorten er groeien (al kunnen plantensoorten soms wel iets zeggen over het voorkomen van bepaalde fauna). Het criterium ‘watersysteem’ gaat in op de vorm van het water en hoe dit zich verhoudt tot overige watergangen binnen het deelgebied. Vanzelfsprekend zijn niet alle criteria bij elk plangebied even relevant. De
opinie nadruk dient dan ook te liggen op de criteria die wel onderscheidend zijn. De analyse van de twee laatste criteria leveren in de meeste gevallen geen nieuwe inzichten op. Watergangen die zijn aangewezen in het kader van overige natuurwetgeving, zijn veelal natuurvriendelijker ingericht. Deze worden alleen gebaggerd in de periode van 15 juli tot 1 november. Hoewel uitvoering in de tweede en derde voorkeursperiode dus helemaal niet hoeft te betekenen dat de gunstige staat van instandhouding van een soort wordt aangetast en/of daardoor onvoldoende functioneel leefgebied voorhanden blijft, is het overduidelijk dat uitvoering buiten de voortplantingsperiode en/of winterrust wel minder negatieve effecten tot gevolg heeft voor de aanwezige natuurwaarden. Het aantal beschermde soorten en/of het verschil in beschermingsregime kan doorslaggevend zijn op het moment dat bij de andere criteria geen verschillen te ontdekken zijn, maar in de meeste gevallen is de aanwezigheid van meer of bepaalde beschermde soorten in een watergang simpelweg het resultaat van een betere habitatkwaliteit die met de eerste vijf criteria reeds was vastgesteld.
Afb. 1: Voorbeelduitwerking planning na toepassing EMVU. •
Optimale planning
Met de resultaten van de habitatanalyse zijn de watergangen te verdelen in geschikt en minder geschikt (of zelfs totaal ongeschikt). Door de koppeling te maken met de in de gedragscode gestelde voorkeursperioden, is een projectplanning op te stellen, die zo optimaal mogelijk aansluit op de verspreiding en dichtheden van de beschermde soorten binnen het gebied. Het is belangrijk daarbij te realiseren dat hiermee zeer zeker niet 100 procent van de populatie wordt gespaard. Het overgrote deel van een populatie concentreert zich in de geschikte watergangen, maar in de minder geschikte watergangen komt de soort vaak ook voor, zij het in lagere aantallen per oppervlakte-eenheid.
Ervaringen
Inmiddels is de methode in enkele projecten van De Stichtse Rijnlanden toegepast en is al een aantal belangrijke ervaringen opgedaan: • Het opstellen van een meer onderbouwde gedetailleerde planning op basis van de ecologisch meest voordelige uitvoering biedt ook ruimte om soortgerichter te werken, met andere woorden in sommige gevallen is het wenselijk om net iets minder flexibel te zijn dan de in de gedragscode vermelde periodisering. De voortplantingstijd verschilt immers per soort en valt in geen enkel geval geheel samen met de periodisering. Benut de mogelijkheden om ‘een stapje extra te doen’; • Het uitvoeren van baggerwerkzaamheden in de tweede en derde voorkeursperiode kan op basis van de EMVU-methode mogelijk zijn, maar broedvogels en watertemperatuur houden daar absoluut geen rekening mee en kunnen zodoende alsnog voorkomen dat de werkzaamheden ook daadwerkelijk jaarrond uitgevoerd kunnen worden;
•
•
Een te goede habitatkwaliteit van de te baggeren watergangen kan ervoor zorgen dat jaarrond baggeren slechts beperkt of helemaal niet mogelijk is. De toepassing van EMVU sorteert meer effect in een gevarieerd plangebied; Indien op basis van EMVU blijkt dat een aantal watergangen in de derde voorkeursperiode gebaggerd kan worden, mag een aannemer hiervan gebruik maken. Het is natuurlijk niet verplicht. Zeker in gevallen waarbij het aantal watergangen ten opzichte van het totale werk beperkt is, blijkt het voor een aannemer niet lonend om deze watergangen apart te behandelen qua uitvoeringsperiode; Jaarrond baggeren is niet overal mogelijk, maar overal is wel een plek te vinden waar je jaarrond kunt baggeren.
Toekomstmuziek
De verspreiding van beschermde soorten beperkt zich natuurlijk niet altijd tot een deelgebied. Verder is tussen beschermde soorten sprake van een verschil in verspreiding: in het beheergebied van De Stichtse Rijnlanden komen beschermde soorten algemeen (in nagenoeg alle deelgebieden) voor (bijvoorbeeld kleine modderkruiper en bittervoorn), maar kent het ook een aantal soorten waarvan de verspreiding zich beperkt tot een selectie van deelgebieden (bijvoorbeeld grote modderkruiper en rugstreeppad). In een ideale situatie wordt beheergebiedbreed ingezet op de bescherming van een bepaalde beschermde soort. Een belangrijke stap daarbij is de periode waarin een project wordt uitgevoerd. Om hier in de toekomst nog meer rekening mee te houden, dient ecologie integraal te worden meegenomen in de nieuwe meerjarenplanning. Daarbij zijn twee opties mogelijk: projecten jaarrond of jaarrond projecten uitvoeren.
zodoende duidelijk wanneer een bepaald project in de toekomst uitgevoerd moet worden. Door deze informatie te combineren met de duur van voorkeursperioden kan worden ingezet op het toewijzen van projecten aan (een) bepaalde voorkeursperiode(n) van een bepaald jaar. Zo kunnen gebieden waar geen beschermde soorten voorkomen, gebaggerd worden in de derde voorkeursperiode en gebieden waar beschermde amfibieën voorkomen, worden gebaggerd in de winter (op het moment dat de betreffende soort op het land overwintert). Zo kan een jaar worden gevuld met projecten en kan er zelfs wat winst worden behaald als het gaat om de doorloop van projecten ten opzichte van de huidige situatie. Het is niet uitgesloten dat in het geval van De Stichtse Rijnlanden mogelijk een herindeling van deelgebieden noodzakelijk is om de ecologie nog beter te integreren. Dit klinkt ingrijpend, maar factoren als baggeraanwas vereisen dat mogelijk ook.
Conclusie
In algemene zin kan worden geconcludeerd dat met de ecologisch meest voordelige uitvoering van een baggerproject de noodzakelijke handvatten worden geboden om de periode van baggerwerkzaamheden te vergroten. Daarbij wordt geen afbreuk gedaan aan de vereisten om de werkzaamheden op zowel ecologisch als juridische verantwoorde wijze uit te voeren. Het geeft daarnaast een concrete invulling aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Jasper Arntz (Tauw) Marlous Vonk (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden)
Vanuit het oude baggerplan is ervaring opgedaan met de tijd die nodig is om een bepaald deelgebied te baggeren. Idealiter is ook de mate van aanwas bekend en H2O / 23 - 2012
21
waternetwerken Watercolumn
Niet langs af
K
ennis moge dan macht zijn, zonder risico is dat niet. Dat bleek recent toen een aantal seismologen in Italië door de rechter werd veroordeeld. Ze hadden niet actief genoeg gewaarschuwd voor een aardbeving. Nou ja, wij wetenschappers waarschuwen ons te pletter, we zijn soms net dokters. Maar touché, ons ‘ik heb het wel gezegd’-verantwoordingsmodel is inderdaad wel heel erg passé. Ik ben het daarom dus meer dan eens met de rechter. Maar dan ook de wetenschapper aan het roer en de bestuurder aan de fok! Krijg inmiddels veel sms-jes van wetenschappers die de bui zien hangen en in exile zijn gegaan. Veel seismologen, maar ook bosjes klimaatwetenschappers. Watjes zijn het. Gewoon bij de eerste rimpeling in de vijver de boel evacueren. Bestuurlijke analyse, statistiek? Ben je gek? Altijd wegwezen! Laten we een voorbeeld nemen aan de gebeurtenissen in 1938, toen in de VS een invasie van de aarde vanaf Mars live op de radio werd verslagen. Dan heb je het toch echt wel over drama, dacht ik. Een echte War of the Worlds. Iedereen was dus wel mooi de stad uit voor het hoorspel was afgelopen. Geen enkel slachtoffer ja! Dus het kan heus wel. Science fiction? Wij wetenschappers moeten leiderschap tonen. Marsman zijn. Of brommen natuurlijk. Gisteravond Den Haag op de voicemail. De telefoon aannemen doe ik namelijk niet meer. Ook in onze sector heb je immers voor je het weet zomaar ongewild voorkennis! Maar goed, ze hadden van die seismologen gehoord. Of ik dacht dat er handel zat in een nieuw internationaal tribunaal voor foute wetenschappers die niks doen met voorkennis. Nou ja zeg, het is niet goed of het deugt niet. Maar ik geef geen sjoege. Ik ...weet ...echt... helemaal....niks! Echt waar! Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
Programma KNW 2013: ‘Goed aanbod is een graadmeter van je succes’ Hoogtepunten in de agenda van Koninklijk Nederlands Waternetwerk zijn ongetwijfeld het inmiddels traditioneel geworden voorjaars- en najaarscongres. Daarin staat altijd een brancheoverkoepelend thema centraal. Dit najaarscongres, dat plaatsvindt op 30 november, draait alles om de circulaire economie: een thema dat zelfs brancheoverschrijdend in aanpak is. In 2013 zal KNW meer van dit soort thema’s op de agenda zetten. Het is een zichtbaar teken dat de vereniging zich verder ontwikkelt, vertelt directeur Monique Bekkenutte. “KNW is ontstaan uit een fusie van NVA en KVWN. In 2011 is KNW nauw gaan samenwerken met SKIW. Dat is een logische ontwikkeling, omdat KNW niet alleen een kennisplatform is maar ook een verbindend element in de watersector: tussen jong en oud, management en werkvloer en theorie en praktijk; we brengen wetenschap, samenleving en overheid samen en smeden banden met de internationale waterwereld. Zo zijn we één van de organisatoren van de International Water Week. Hoe meer disciplines we met elkaar in contact kunnen brengen, des te beter het is. Door die fusie en de samenwerking is ons onderwerpenpalet verbreed. En water wordt ook niet langer als een geïsoleerd onderwerp gezien: water heeft te maken met energie, ruimtelijke ordening en grondstoffen. Dat leidt ertoe dat je samenwerking zoekt met organisaties buiten de waterwereld, om samen te kijken naar vraagstukken in de samenleving. Vandaar dat als thema voor het najaarscongres de circulaire economie is gekozen.” De bedoeling is om dit soort grensoverschrijdende thema’s vaker te laten terugkomen. “Nu gebeurt dat nog tweemaal per jaar, in 2013 willen we dat vaker gaan doen. Het zijn bijeenkomsten die in principe voor alle disciplines in de watersector van belang zijn. Het najaarscongres heeft typisch zo’n thema waar water raakt aan heel veel andere sectoren. Volgend jaar zetten we de complexiteit van de stad op de agenda. Ook willen we bespreken wat we als watersector moeten doen met nieuwe stoffen, zoals
medicijnresten, die we nu nog niet uit het water halen.” “Daarnaast zorgen we voor bijeenkomsten die zich meer richten op de uitdieping van een onderwerp. Dat wordt meestal uitgevoerd door de themagroepen, met enthousiaste vrijwilligers die het KNW-bureau met raad en daad bijstaat.” Voor 2013 staat al het één en ander op de rol. De basis van het jaarprogramma wordt binnenkort bekendgemaakt en gedurende het jaar aangevuld. Bij het jaarprogramma worden H2O en digitale media betrokken. “We willen al onze leden een boeiend programma bieden. Enerzijds doen we dat door diep in te gaan op deelonderwerpen die voor een specifieke doelgroep interessant zijn. Anderzijds willen we een brede scope bieden op onderwerpen, waarbij we ook samenwerking zoeken met partijen van buiten de watersector, zelfs internationaal. Want we streven naar jaarlijks tenminste twee internationale evenementen, zoals de IWW in 2013. Tijdens internationale bijeenkomsten willen we leren van het buitenland, maar ook laten zien hoe ver wij zelf al zijn.” Volgens Bekkenutte hebben bijeenkomsten effect. “Je moet zowel qua kennis maar ook op het gebied van netwerk en inspiratie met elkaar een stap verder komen. We hebben de ervaring dat dat lukt: mensen wórden geïnspireerd en gaan met positieve energie weer op pad. Er ontstaan zo vervolgactiviteiten. Daarnaast zal het leiden tot een sterkere profilering van KNW, zowel binnen als buiten de sector.” “We merken dat de meeste bijeenkomsten goed bezocht worden: dat is een duidelijke graadmeter voor het succes van je inspanningen. Daarnaast groeit ons ledenaantal continu. Het wordt alleen maar duidelijker dat KNW toegevoegde waarde biedt, dat we een natuurlijke partij zijn niet alleen voor andere organisaties in de watersector maar zeker ook daarbuiten. In 2013 zal KNW nog zichtbaarder worden als hét waternetwerk voor professionals.”
Tijdens het najaarscongres zal Agnes Maenhout, directeur Wateropleidingen, de KNW Scriptieprijs uitreiken. Anders dan voorafgaande jaren zullen de genomineerden dit jaar een korte presentatie (van enkele minuten) geven van hun scriptie. De genomineerden zijn: • Sid Vollebregt en Reinoud Feenstra: ‘Autonomous photovoltaic powered continuous desalination using reverse osmosis including energy recovery and elevated water storage’; • Daniel van Putten: ‘Morfologisch modelleren van nevengeulen in 2D’; • Robert de Kort: ‘Prepare for impact’.
22
H2O / 23 - 2012
waternetwerken Baanbrekend ‘polderdak’ in Wageningen
Vertegenwoordigers van de deelnemende organisaties.
Het experimentendak van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) is 30 oktober geopend. Op dit unieke groene dak is plaats voor water-, energie- en biodiversiteitsexperimenten en wordt gekeken naar de praktische toepasbaarheid ervan. Hoe kun je dat invulling geven? Wat is het effect? Die vragen winnen aan relevantie, want in de steden van de toekomst nemen groene daken een belangrijke plaats in. Naast ruimte voor natuur bieden ze ook mogelijkheden voor waterberging en -zuivering, energiebesparende isolatie van het onderliggende gebouw en zelfs het produceren van elektriciteit door planten. Op het experimentendak van NIOO-KNAW wordt dit de komende tijd allemaal uitgetest. Het dak bestaat uit 48 vakken, waar wisselende combinaties van substraten en zaadmengsels zijn uitgezet op worteldoek. Daaronder is ruimte voor het bergen van water. De bodemcombinaties worden uitgebreid gemeten om te zien wat het effect ervan is. Klaas Metselaar (wetenschapper aan de universiteit van Wageningen) onderzoekt ecohydrologische systemen in de stedelijke omgeving. “Normaal ben ik met grondwater bezig, nu sta ik op het dak”, zegt hij. “Ik heb hier een modelsysteem van een stroomgebiedshydrologie: ik kan alles onderzoeken waar ik anders een hele rivier voor af moet. We kijken naar de neerslagafvoer, hoeveel het dak het gebouw koelt en wat dat betekent voor de biodiversiteit in de stad.” Stef Janssen (‘dakinnovator’) heeft alle groene daken ter wereld bezocht. “Het is wenselijk ook de Nederlandse daken te laten aansluiten op de openbare ruimte. Waar elders groene daken worden gebruikt tegen droogte, gaat het in Wageningen om het opvangen van een teveel aan water. Daarom hebben we de polder als concept genomen.
Een polder heeft hoofd-, zij- en ringvaarten: dat zit allemaal in dit dak. Zo maken we de aansluiting op de openbare ruimte en de suburbane stad.” Als innovator kijkt hij anders dan gebruikelijk naar het systeem. In plaats van dakisolatie praat hij over daktemperatuurregulatie. Hij bedacht dat voor het datatransport (“er worden nergens zoveel metingen verricht als hier”) het groene dak zelf voor koeling van de kabelgoten kan zorgen. “En we zetten nu bodemhydrologie weer wereldwijd op de kaart.” Daniel Goedbloed (senior adviseur watermanagement gemeente Rotterdam) is bij het project betrokken, omdat bij de gemeente waterbeheer hoog op de agenda staat. “Als het hard regent moet dat water ook weg. Soms gaat dat mis, dan staat een singel blank. Maar bij extreme gebeurtenissen is het risico voor lijf en goed groter. Dus kijken we hoe we in een dichtstedelijk gebied ruimte kunnen creëren voor wateropslag. Dat kan door een waterplein, dat in natte
omstandigheden als wateropslag kan fungeren. Daarnaast bouwen we wateropslaglocaties onder parkeerplaatsen. En ook groene daken bieden daartoe een mogelijkheid. Want we hebben een groot areaal aan geschikte daken in de stad. Die zullen echter niet alleen als wateropslag dienen maar ook meer natuur in de stad creëren en fijn stof aan zich binden.” Het ‘polderdak’ is tot stand gekomen dankzij samenwerking van NIOO met STOWA, gemeente Rotterdam, Stichting RIONED, Wageningen Universiteit, BESEKK, Plant-e, ZinCo en Waterschap Vallei & Eem. Het initiatief om publieke waterpartijen bij dit onderzoek te betrekken, komt van STOWA. Bert Palsma heeft en daartoe in 2010 uitgenodigd, zodat waterschappen en gemeenten bij het formuleren van watergerelateerde onderzoeksvragen aan het stuur zitten en de kennis die daaruit voorkomt kunnen benutten.
Cursusaanbod • • • • • • • •
Veiligheid regionale waterkeringen Reiniging en desinfectie van leidingwaterinstallaties Hogere opleiding Drinkwater Inleiding Gasmeten Putmanagement Toetsen op veiligheid Doelmatig onderhoud in de watersector Gasmeten en meetbevoegd
6 december 11 december 10 januari 2013 11 januari 2013 15 januari 2013 15 januari 2013 23 januari 2013 24 januari 2013
Voor meer informatie: (030) 606 94 00 of www.wateropleidingen.nl.
H2O / 23 - 2012
23
waternetwerken Waterpeil
Watercolumn
In elke editie van H O bekijktkop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit 2
V
een eigen invalshoek.plat In deze column er.nieuws_column initiaal meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Natte voeten
We hebben als waterbranche een letterlijk schone taak in de maatschappij. Maar wat als wij opeens de bad guys zijn? In sommige gebieden van de wereld kan de watersector een rol spelen waar we niet blij mee hoeven te zijn. Neem drasgebieden: die worden vaak drooggelegd om water of land te winnen. Goed dat er voldoende water is, dat land zal ook best nodig zijn - maar hiermee gaan óók unieke ecosystemen onherstelbaar verloren! Een goed voorbeeld hiervan is het Azrac Wetland in Jordanië. Dit schitterende natuurreservaat gaat langzaam verloren door grondwaterwinning. Toch zijn er argumenten vóór het behoud van draslanden. En dat gaat verder dan het behoud van natuurgebied. Een goed argument is bijvoorbeeld dat in draslanden significante hoeveelheden broeikasgassen opgeslagen liggen, die dus vrijkomen als je een drasgebied drooglegt. Maar dat moet je dan wel wetenschappelijk aantonen. Er is veel onderzoek nodig om alle variabelen, zoals klimaat, zout/ brak/zout, ecotypen en dergelijke, in kaart te brengen. Als de hoeveelheid broeikasgassen gekwantificeerd is, kunnen draslanden worden gecertificeerd. Dit geeft ze een intrinsieke waarde en dat kan helpen om drooglegging te voorkomen. Hiermee beperken we de uitstoot van broeikasgassen en beschermen we ons ecologisch erfgoed. Er zijn organisaties die proberen om de drasgebieden te beschermen, zoals de stichting CarboWet. Dat werkt, voor het broodnodige onderzoek, samen met kennisinstituten als de Universiteit Utrecht en de Jordanian German University, en met ngo’s zoals Ramsar. Maar de economische situatie werkt tegen, en dus gaat het werk moeizaam. Je zou je kunnen afvragen of wij als watersector daar geen actievere rol in zouden kunnen spelen. Met geld, met kennis en ervaring, of met invloed. Want uiteindelijk: zodra een drasland is opgedroogd, haal je er ook geen water meer vandaan. Ook hier is het algemeen belang gediend bij eigenbelang. Worden we toch weer good guys. Kijk eens op: www.saafconsult.com/ carbowetFoundation.html Sita Vulto
24
H2O / 23 - 2012
Van afvalwaterdenken naar grondstofdenken Wordt de rwzi van de toekomst een Grondstoffenfabriek? En worden de waterschappen onderdeel van de biobased economy? Deze en andere vragen stonden centraal tijdens het symposium ‘De rwzi als Grondstoffenfabriek?’ op 8 november in Hoogeveen. Dijkgraaf Marga Kool (Waterschap Reest en Wieden) schetste in haar welkomstwoord het kader. “De maatschappij is volop in ontwikkeling, waardoor verschuivingen ontstaan. Gezocht wordt naar slimme en goedkope oplossingen, waarbij duurzaamheid een steeds belangrijker vraagstuk vormt. Om hieraan te kunnen voldoen, is over grenzen heen samenwerken essentieel, ook voor de watersector.” Tijdens het symposium werd dan ook nadrukkelijk de samenwerking gezocht met collega’s uit andere sectoren. Zo waren er naast sprekers uit de (afval) watersector ook bijdragen uit de papierindustrie, chemie en wetenschap. De vraag die als rode draad centraal stond, was: Hoe komen we van afvalwaterdenken naar grondstofdenken? Bert Annevelink (universiteit van Wageningen) zette in zijn bijdrage helder uiteen waarom biobased nodig is en wat er allemaal mogelijk is. Dit onderbouwde hij door middel van voorbeelden uit de (onderzoeks) praktijk. Marlies Kampschreur (Waterschap Aa en Maas) noemde vervolgens vanuit de Routekaart Afvalwaterketen de voordelen van een circulaire in plaats van een lineaire economie, waarbij veel winst behaald kan worden door afvalwater te ‘verwaarden’. Als waarde wordt gehecht aan de mogelijkheden van afvalwater, bijvoorbeeld als Grondstoffenfabriek, kunnen energie en grondstoffen behouden blijven die nu vaak verloren gaan. Ook Etteke Wypkema (Waterschap Brabantse Delta) en Leon Joore (Biobased Delta) gingen in op de eventuele opbrengsten van afvalwater. Belangrijk hierbij is het verbinden van vraag en aanbod en het vinden en bij elkaar brengen van partijen van de beoogde productketen. Het verhaal van Derk Loorback (Dutch Research Institute For Transitions) bracht een interessante invalshoek, bedoeld om het kader en de denkruimte van de aanwezigen op te rekken. De transitie waar de afvalwatersector mee te maken heeft, staat niet op zichzelf. Het speelt in de gehele maatschappij en op allerlei vlakken: economie, grondstoffen, voeding/groen, energie en sociaal. De vraag is dus niet of je hierin meegaat, maar hoe je dit het beste kunt doen. Vanuit ecologisch, economisch en sociaal gebied moet een fundamentele koerswijziging worden ingezet om in de toekomst te kunnen blijven functioneren. De grootste uitdagingen zijn niet technisch van aard, maar liggen in het implementatievlak en de te bewerkstelligen cultuuromslag. Theo Verleun (DSM) en Mark Geerts (PaperFoam) gaven voorbeelden uit de praktijk. Verleun gaf aan dat technisch zeer veel mogelijk is. Er is voldoende biomassa om tekorten in de toekomst op te vangen, maar daar komt een aantal eisen bij kijken, niet alleen wat betreft regelgeving en vergunningen, maar ook met het oog op de markt. Geerts gaf als voorbeeld aan hoe restproducten kunnen worden toegepast in het maken van verpakkingsmateriaal. Bij de productie van deze verpakkingen komt afvalwarmte, afvalwater en vergistbaar productieafval vrij, wat weer gebruikt kan worden voor andere doeleinden. Ook hier bleek dat het verbinden van vraag en aanbod en elkaars belangen en problemen leren kennen belangrijk zijn. Ook is het van belang dat een beoogde afnemer niet alleen geïnteresseerd is maar ook bereid is te betalen en af te nemen. In de afsluitende paneldiscussie, onder leiding van dagvoorzitter Douwe Jan Tilkema (Waterschap Vallei & Veluwe i.o.), kwamen onder andere vragen naar voren over de visie van de afvalwatersector, hoe het één en ander aangepakt moet worden en welke juridische mogelijkheden en belemmeringen er zijn. Duidelijk is dat het niet alleen een technisch verhaal is, maar dat het ook gaat om een verandering in cultuur en in denken, en dat het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere partijen daarbij essentieel is. Al met al meer dan voldoende stof om mee verder te gaan.
waternetwerken DRIJFVEER
Watercolumn
ver.nieuws_column kop “Ik kan me steeds met nieuwe vraagstukken bezighouden”
V
er.nieuws_column plat initiaal
Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in elke editie één van zijn leden. Deze keer: Patricia CleveringLoeffen (34), adviseur zuiveringstechnologie bij Grontmij.
ver.nieuws_column plat interessant. Het is boeiend om te zien hoe andere partijen georganiseerd ver.nieuws_column auteur zijn en wat voor werkwijzen ergens gehanteerd worden, om je vervolgens af te vragen hoe je op elkaar kunt inspelen en processen kunt optimaliseren, zowel op inhoudelijk als op organisatorisch vlak. Bij het samenwerken richten we ons op drie aspecten: het moet leiden tot lagere kosten, een lagere kwetsbaarheid en een hogere kwaliteit. Het is een uitdaging mensen hierin mee te krijgen, vooral omdat je met diverse partijen te maken hebt. Soms is het daarbij nodig om voorzichtig te manoeuvreren, maar ik merk dat de goede wil bij iedereen aanwezig is. Dat is het belangrijkste. Mensen zoeken elkaar sowieso veel meer op dan tien jaar geleden, in allerlei sectoren en organisaties. Dit zal in de toekomst nog veel meer gebeuren; de ontwikkelingen die nu gaande zijn, zijn voorlopig nog niet aan hun einde. Daardoor komen steeds weer nieuwe aspecten in mijn werk en ontstaan nieuwe, interessante vraagstukken waar ik me mee bezig kan houden. Dat houdt mijn werk boeiend en biedt me telkens weer een nieuwe uitdaging.”
“Ik ben opgegroeid in een klein dorp aan de Maas, omringd door veel water en was daar altijd in de natuur te vinden. Toen ik ging studeren, was Milieutechnologie aan de universiteit van Wageningen voor mij dan ook een logische keuze. Ik vond met name de ecologische en milieuaspecten van het vakgebied interessant en heb me tijdens mijn studie gespecialiseerd in zuiveringstechnologie. Maar ook naast mijn studie was ik bezig met water, onder andere als lid van een roeivereniging. Water heeft eigenlijk altijd een rol gespeeld in mijn leven.” “Toen ik klaar was met studeren ben ik als adviseur bij de Grontmij gaan werken. Daar werk ik nu tien jaar, als zuiveringstechnoloog en projectleider water. Ik houd me bezig met twee werkvelden: zuiveringstechnologie en samenwerken in de afvalwaterketen.” “Als zuiveringstechnoloog werk ik onder andere mee aan het ontwerpen en optimaliseren van zuiveringen en het duurzaamheidsvraagstuk. Er speelt veel op het gebied van energie-efficiëntie, het winnen van biogas en terugwinnen van grondstoffen en de gevolgen van broeikasgassen voor de opwarming van de aarde. Het is een uitdaging hierop in te spelen en te zoeken naar de meest efficiënte en duurzame oplossing voor een specifieke situatie. “ “Voor het samenwerken in de afvalwaterketen werk ik veel met mijn collega’s van
Patricia Clevering-Loeffen
rioleringsbeleid. Ik zie dat bij gemeenten en waterschappen verschillende overkoepelende thema’s spelen waar iedereen mee te maken heeft.” “Ik vind het gehele proces van samenwerken
Agenda Najaarscongres KNW Het najaarscongres en de algemene ledenvergadering vinden plaats op 30 november in Baarn, onder de naam ‘Van vicieus naar virtueus: water in een circulaire economie’. Vakantiecursus 2013 Op 11 januari 2013 vindt aan de TU Delft weer de traditionele Vakantiecursus plaats. Het congres heeft als titel ‘De watercyclus; daar zit wat in!’ De ondertitel luidt: ‘65ste VC: maar nog lang niet met pensioen!’ De Vakantiecursus vindt plaats op de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappenen duurt van 9.30 uur en tot circa 16:30 uur. De dag bestaat zoals gebruikelijk uit twee parallelsessies en wordt afgesloten met een gezamenlijke sessie, tijdens welke ook de uitreiking van de Jaap van der Graaf-prijs en de Waternet-prijs zullen plaatsvinden. Voor 2013 staat al het één en ander op de rol, al zijn nog niet alle details bekend. Maar wellicht goed om de volgende data alvast in uw agenda vrij te houden: 24 januari ‘Intervisie rioleringsmaatregelen’ 31 januari ‘Water en energie in huishoudens’ 7 maart ‘Water onder druk’ 22 maart wereldwaterdag 8 april ‘Social media’ 19 april voorjaarscongres KNW 16 mei nationaal watersymposium SKIW
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Antal Giesbers Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail:
[email protected]
H2O / 23 - 2012
25
7 december:
Themanummer Proceswater Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector
Op 7 december aanstaande verschijnt het themanummer Proceswater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Proceswater. Reserveer uiterlijk vóór 23 november advertentieruimte.
Neem voor meer informatie contact op met:
Roelien Voshol, (010) 427 41 54,
[email protected] Brigitte Laban, (010) 427 41 52,
[email protected]
platform
Mathijs van Ledden, Royal HaskoningDHV / TU Delft Matthijs de Jong, TU Delft, thans Heerema Marine Contractors Kees den Heijer, TU Delft / Deltares Pieter van Gelder, TU Delft
alternatieve benadering voor maatgevende waterstanden nederlandse kust Het stormseizoen is weer begonnen in Nederland. De duinen en dijken langs de Nederlandse kust kunnen in deze periode zwaar belast worden door een combinatie van hoge stormvloed en zware golven. Op dit moment worden deze waterkeringen getoetst en ontworpen met waterstandsgegevens die vooral gebaseerd zijn op statistische extrapolatie van langjarige tijdreeksen. Een parametrisch model, ontwikkeld bij de Technische Universiteit Delft samen met Royal HaskoningDHV, geeft meer inzicht in de achterliggende stormkarakteristieken die horen bij deze maatgevende condities. Ook biedt deze methode perspectief om op termijn de extreme combinaties van waterstand en golven beter te voorspellen.
S
tormen op de Noordzee vormen sinds mensenheugenis een bedreiging voor de Nederlandse delta. Na de overstroming van 1953 stelde de Deltacommissie vast dat CentraalHolland beschermd moest worden tegen een stormvloedwaterstand en bijbehorende golven die eens in de 10.000 jaar zouden kunnen voorkomen1). Voor de andere delen van Nederland ligt die overschrijdingsfrequentie hoger. Tot nu toe worden de maatgevende stormvloedwaterstanden voor deze extreme gebeurtenissen vastgesteld met behulp van extreme waarde-statistiek op basis van de beschikbare meetreeks van waterstanden sinds omstreeks 18852).
De gesloten Maeslantkering tijdens een storm in 2008.
De huidige benadering voor het vaststellen van deze uitzonderlijke stormvloedwaterstanden kent diverse beperkingen. Een belangrijke beperking is dat de extreme waarde-statistiek weinig inzicht geeft in de fysieke karakteristieken van de achterliggende stormen die deze, gemiddeld eens in de 10.000 jaar voorkomende waterstanden, veroorzaken. We weten dat stormen in Nederland vanuit het noordwesten het meest gevaarlijk zijn, maar hoe deze stormen eruit zien in termen van luchtdruk, omvang en baan van de storm, is niet goed bekend. Daarnaast is de onzekerheid in de huidige extreme waterstanden groot, omdat de H2O / 23 - 2012
27
huidige meetreeks slechts circa 125 jaar omvat. De genoemde extreme waterstand langs de Nederlandse kust ligt 5 meter boven NAP, met een 95% betrouwbaarheidsinterval van 3,5 meter (van 3,25 tot 6,75 meter boven NAP). Meer begrip van de achterliggende fysische mechanismen kan leiden tot betere en meer nauwkeurige schattingen van de extreme omstandigheden. Met meer nauwkeurige schattingen zouden kostenreducties gerealiseerd kunnen worden in het ontwerp van de waterkeringen. In een afstudeeronderzoek van de TU Delft in samenwerking met Royal HaskoningDHV is daarom gekeken naar de mogelijkheid om een model op te zetten om de extreme waterstand bij Hoek van Holland te bepalen op basis van de stormkarakteristieken3).
Parametrisch model voor de Noordzee Stormen die extreme waterstanden veroorzaken langs de Nederlandse kust, vertonen een aantal vaste karakteristieken. In de wintermaanden verplaatsen lagedrukgebieden zich meestentijds van west naar oost over de Atlantische Oceaan richting Europa. De wind rondom deze stormen draait tegen de klok in rondom het centrum. Zodra het centrum van de storm Schotland passeert, wordt het zeewater opgestuwd richting Nederlandse kust. Afhankelijk van de precieze baan, maar ook de sterkte en de snelheid van de storm treedt een bepaalde verhoging van de waterstand langs de kust op. Het is
Afb. 1: Parametrisch model voor stormvloed langs de Nederlandse kust.
Afb. 2: Historische stormen in Nederland die in het onderzoek gebruikt zijn. De lijnen tonen de banen die de significante stormen op de Noordzee volgden.
Verdelingen van de stormparameters inclusief de statistische grootheden.
storm parameter
kansverdeling
gemiddelde
standaardafwijking
start locatie
lognormaal
58.61°NB
2.6°NB
voorplantingssnelheid
lognormaal
14.67 m/s
5.25 m/s
hoek van inval
rayleigh
22.46 °
-
cCentrale luchtdruk
normaal
975 mbar
15.05 mbar
lognormaal
688 km
236 km
straal
28
H2O / 23 - 2012
bekend dat stormen die afbuigen richting Denemarken en zich langzaam verplaatsen, gevaarlijk zijn voor Nederland, omdat dan het gebied met hoge windsnelheden langdurig over de Noordzee ligt. Naast het opstuwen van het water worden ook hoge golven opgewekt op de Noordzee. In dit onderzoek is alleen gekeken naar de waterstandsopzet als gevolg van de stormen. Waterstandsverhoging als gevolg van brekende golven nabij de kust en ook de golfkarakteristieken zelf zijn in eerste instantie buiten beschouwing gelaten. De modelbeschrijving voor de samenhang tussen Noordzeestormen en de waterstand langs de Nederlandse kust is gevisualiseerd in afbeelding 1. Deze modelbeschrijving is in eerste instantie zo eenvoudig mogelijk gehouden om het aantal variabelen in het model beperkt te houden. Een individuele storm is gemodelleerd als lagedrukgebied dat zich vanaf een locatie boven Schotland onder een bepaalde hoek over het Noordzeebekken verplaatst met een constante snelheid. Het lagedrukgebied is cirkelvormig in ons model en heeft een constante (lage) luchtdruk in het centrum. Er is gebruik gemaakt van parametrische beschrijvingen voor de relaties tussen de luchtdruk en windsnelheid en ook tussen windkarakteristieken (snelheid en duur) en de waterstand bij Hoek van Holland. In vervolgonderzoek kunnen deze onderliggende relaties met meer complexe numerieke modellen beschreven worden.
platform Historische analyse van Noordzeestormen Stormgegevens van historische stormen zijn verzameld om enerzijds de modelparameters in statistische termen te beschrijven en anderzijds het model te valideren. De modelparameters zijn de locatie van de baan van de storm boven Schotland, de hoek van de baan, de minimale luchtdruk in het centrum, de omvang van de storm en de ‘voortplantingssnelheid’ ervan. In totaal 21 stormen uit de periode 1889-2008 bleken geschikt om voor dit onderzoek te gebruiken, omdat van deze stormen voldoende informatie beschikbaar was om bovengenoemde parameters te bepalen. Afbeelding 2 geeft een overzicht van deze stormen met de bijbehorende stormbanen. Voor iedere modelparameter is vervolgens een statistische verdeling bepaald. De verdelingen inclusief de statistische grootheden zijn samengevat in de tabel. Het parametrische model is gevalideerd door voor de historische stormen het windverloop en de waterstandsverhoging bij de Nederlandse kust te bepalen. Het geobserveerde windverloop van 16 stormen ter hoogte van Hoek van Holland is vergeleken met de resultaten van het parametrische model. Ondanks alle vereenvoudigingen in het model blijkt dat de piekwindsnelheid en 9-uur gemiddelde windsnelheid en -richting rondom de piek van de storm vaak goed overeenkomen. Voor sommige stormen (bijvoorbeeld die van 14 februari 1989) blijkt de windrichting niet goed te kloppen. Dit heeft te maken met de vereenvoudiging van een enkelvoudig circulair drukveld in het model, terwijl er in werkelijkheid twee lagedrukgebieden waren die het stormverloop bepaalden. Ook de waterstandsverhoging van deze historische stormen is vergeleken met de modeluitkomsten. Hieruit blijkt dat er een behoorlijke spreiding is tussen de metingen en de modelresultaten. Logischerwijs spelen de vereenvoudigingen van het huidige model hierin mee. Deels kan de nauwkeurigheid mogelijk vergroot worden door de vertaling van het windveld naar de waterstand met complexe numerieke modellen in plaats van de huidige parametrische benadering.
Probabilistische analyse van de stormimpact Het parametrische model is vervolgens toegepast om de waterstanden die gemiddeld eens in de 10.000 jaar zouden kunnen voorkomen, bij Hoek van Holland te berekenen. Hiervoor zijn ongeveer één miljoen probabilistische berekeningen uitgevoerd volgens een Monte Carlomethode om voldoende nauwkeurige uitkomsten te krijgen. Voor iedere berekening is telkens uit de kansverdelingen een waarde bepaald voor de modelparameters, zoals de locatie van de baan, de hoek van de baan, de luchtdruk en de omvang van de storm. Voor iedere storm is een waterstandsverhoging bij Hoek van Holland berekend. Deze is gecombineerd met de verhoging door het getij. Afbeelding 3 toont
Afb. 3: Resultaat van de probabilistische analyse. De groene bolletjes tonen de extreme waterstanden in de afgelopen 125 jaar. Die punten lopen tot een frequentie van 100 jaar (vanwege de lengte van de dataserie). De rode lijn is het resultaat van het gebruikte model. Met de hulp van een Monte Carlo-analyse zijn allerlei extreme stormen te simuleren tot het bereik van 1.000 tot 10.000 jaar (wat overeenkomt met de herhalingstijd van 10.000 jaar wat weer het ontwerppunt is van de dijken en keringen in Nederland). In de traditionele benadering extrapoleren we de groene punten tot ver buiten het meetbereik.
het resultaat van deze probabilistische berekeningen. Uit de berekeningen volgt een eens in de 10.000 jaar voorkomende waterstand bij Hoek van Holland van circa 5,5 meter boven NAP. Dit is iets hoger dan de waterstand die volgt uit de extreme waarde-statistiek van de jaarmaxima op basis van de 125-jarige meetreeks. Wel dient vermeld te worden dat de onzekerheid in de berekening vergelijkbaar is met de onzekerheid in de waarde op basis van de extreme waardestatistiek (95% betrouwbaarheidsinterval circa 3,5 meter). Ondanks deze onzekerheid is het opvallend dat met een dergelijk vereenvoudigd model toch de waterstand die gemiddeld eens in de 10.000 jaar kan voorkomen, goed benaderd wordt. Verder blijkt dat stormen die een extreme waterstand produceren bij Hoek van Holland (meer dan vijf meter boven NAP) relatief traag en klein zijn ten opzichte van de totale stormpopulatie en zich net ten noorden van ons land richting Denemarken verplaatsen.
Vervolgstappen In dit artikel is een parametrisch model gepresenteerd waarin de extreme stormvloedwaterstand bij Hoek van Holland berekend kan worden op basis van de kansverdelingen van de stormkarakteristieken, zoals de baan, de luchtdruk en de omvang van de storm. Het model is zowel qua meteorologie als hydrodynamica sterk vereenvoudigd om een indruk te krijgen of een dergelijke aanpak succesvol kan zijn. Ondanks de vereenvoudigingen blijkt dat het probabilistische model een gemiddeld eens in de 10.000 jaar voorkomende waterstand oplevert voor Hoek van Holland die vergelijkbaar is met die op basis van de extrapolatie van de langjarige meetreeks. De nauwkeurigheid van deze schatting is niet kleiner dan de huidige onzekerheid.
Deze modelbenadering biedt belangrijke voordelen ten opzichte van de extreme waarde-statistiek. Een belangrijk voordeel van de hier besproken benadering is dat tijdsafhankelijke en ruimtelijke correlaties van waterstanden (en bijbehorende golven) in principe behouden blijven. Dergelijke relaties zijn van belang, omdat faalmechanismen van waterkeringen vaak niet alleen afhankelijk zijn van de maximale waterstand maar ook van de bijbehorende golven en de tijdsduur van de storm (denk aan bekledingen en golfoverslag). Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of de gepresenteerde modelbenadering geschikt is om te gebruiken voor het vaststellen van de ontwerp- en toetsrandvoorwaarden voor de Nederlandse waterkeringen. De vertaling van de wind naar de waterstanden zou met meer geavanceerde modellen gedaan kunnen worden om detailniveau in deze stap te vergroten. Daarnaast is een belangrijke aanbeveling om te onderzoeken of het verwijderen of juist toevoegen van stormparameters (bijvoorbeeld extra parameters om ook elliptische drukvelden te beschrijven) het huidige resultaat beïnvloedt. LITERATUUR 1) Maris A., V. de Blocq van Kuffeler, W. Harmsen, P. Jansen, G. Nijhoff, J. Thijsse, R. Verloren van Themaat, J. de Vries en L. van der Wal (1961). Deltarapport. Deel 2 (meteorologische en oceanografische aspecten van stormvloeden op de Nederlandse kust) en deel 3 (beschouwingen over stormvloeden en getijbeweging). Deltacommissie. 2) Dillingh D. (2009). Inzet van klimaatmodellen bij bepaling van hydraulische randvoorwaarden voor primaire waterkeringen. Deltares. 3) De Jong M. (2012). Developing a parametric model for storms to determine the extreme surge level at the Dutch coast. Msc thesis TU Delft/Royal HaskoningDHV.
H2O / 23 - 2012
29
Helle van der Roest, Royal HaskoningDHV Bart de Bruin, Royal HaskoningDHV Ruud van Dalen, Waterschap Vallei en Veluwe i.o. Cora Uijterlinde, STOWA
maakt nereda-installatie epe hooggespannen verwachtingen waar? Op 8 mei jl. opende prins Willem-Alexander op de rwzi Epe de eerste huishoudelijke praktijkinstallatie met Nereda-technologie in de wereld. Deze wordt sindsdien veelvuldig bezocht door geïnteresseerde partijen uit binnenen buitenland. De innovatieve Nederlandse technologie kan een toekomstige standaard voor aeroob biologisch zuiveren worden. In Nederland zijn inmiddels bij vier waterkwaliteitsbeheerders installaties in aanbouw. Waterschapsbedrijf Limburg kondigde onlangs aan de Nereda-technologie te gaan toepassen. In H2O nr. 9 zijn de resultaten van de opstartfase van de Nereda-installatie in Epe in termen van korrelvorming en effluentkwaliteit beschreven. In dit artikel wordt ingegaan op de KRW-onderzoeken die in het kader van het Nationaal Nereda OnderzoeksProgramma (NNOP) op de installatie Epe zijn uitgevoerd. Tevens zijn de resultaten van de verificatietesten weergegeven, waaraan de installatie het afgelopen jaar is onderworpen. Ten slotte wordt ingegaan op lessen uit het gezamenlijk door Waterschap Vallei en Veluwe i.o. en Royal HaskoningDHV uitgevoerde beheer en onderhoud. Dit laatste resulteerde in enkele optimalisaties.
D
at de Nereda-technologie ten opzichte van een traditionele actiefslibinstallatie minder ruimte inneemt en daarnaast significant minder investeringen vergt, was met de realisatie van de rwzi Epe al duidelijk gemaakt. Op de schouders van de rwzi Epe en de watersector ligt echter ook de ‘last’ om verwachtingen en geclaimde potenties op het gebied van duurzaamheid en effluentkwaliteit waar te maken. Uitdagingen aan te behalen effluenteisen, chemicaliën- en energieverbruik en eisen aan de slibverwerking
zijn voor de Nederlandse situatie groot te noemen. In tabel 1 is hiervan een samenvatting gepresenteerd.
KRW-onderzoek Afgelopen jaar vond op de rwzi Epe met steun van AgentschapNL KRW-onderzoek plaats, onder meer met de bedoeling om opschalingsaspecten te verifiëren en optimalisaties mogelijk te maken. Verschillende onderzoeken konden namelijk niet representatief worden uitgevoerd in de eerder gebruikte pilotinstallaties. Met een
Tabel 1. Eisen verificatietesten rwzi Epe.
30
parameter
eis
effluent • Ntotaal effluent • Ptotaal effluent
5-8 mg/l, afhankelijk van influentbelasting ≤ 0,3 mg/l
energie • totale installatie
≤ 22,7 kWh/(v.e.jaar) (150g TZVverwijderd)
slib • drogestof ingedikt slib • PE-verbruik
≥ 5% ≤ 5 gPEactief/kg DS
H2O / 23 - 2012
inhoud van 1,5 kubieke meter per reactor op pilotschaal en 4.500 kubieke meter per Nereda-reactor op praktijkschaal is sprake van een opschaling met een factor 3.000. Tijdens de KRW-onderzoeken is gekeken naar de korrelvorming in een praktijksituatie. Op pilotschaal waren de juiste procesomstandigheden met het afvalwater van Epe getest en is in samenhang met de resultaten op de Nereda-demonstratie-installaties in Portugal en Zuid-Afrika, het korrelvormingsproces in Epe vormgegeven. Het is de bedoeling om de Nereda-installaties in Dinxperlo, Vroomshoop, Utrecht en Garmerwolde (zie H2O nr. 22) vanuit de rwzi Epe met korrelslib te enten. Naast korrelvorming is tijdens de KRWonderzoeken en tijdens activiteiten in het kader van de verificatietesten en het B&O-contract uitgebreid aandacht besteed aan de resultaten op het gebied van effluentkwaliteit, energie- en chemicaliënverbruik en luchtkwaliteit. Daarnaast deed zich voor het eerst de mogelijkheid voor om op praktijkschaal indicaties te verkrijgen van de slib-
platform
De Nereda-installatie op rwzi Epe.
productie en -verwerkbaarheid, alsmede van de hydraulische werking. Ten slotte is tijdens de KRW-onderzoeken indicatief gekeken naar de werking van de voorbehandeling, zijn in samenwerking met Veolia Water Systems en Bosman twee andere vormen van nabehandeling onderzocht (doek- en fuzzy-filtratie) en is samen met GEA oriënterend gekeken naar slibontwatering met een Westfalia decanteercentrifuge. Omdat de evaluatie van deze resultaten nog niet is afgerond, zal hierop slechts globaal worden ingegaan.
influent (mg/l)
effluent (mg/l)
rendement (%)
CZV
879
27
96,9
BZV
333
< 2*
> 99,4
Nkj
77
1,4
98,1
NH4-N
54
0,1
99,8
NOx-N
-
2,6
Ntotaal
-
4,0
94,7
Punten ter lering
PO4-P
5,8
0,26
95,6
De leerpunten uit bovenstaande activiteiten zijn talrijk en hebben het afgelopen jaar tot diverse optimalisaties geleid. Eén van de belangrijkste punten betreft het hydraulische ontwerp van het systeem voor de gelijktijdige influenttoevoer en effluentaflaat, waarbij moet worden voorkomen dat influent de effluentkwaliteit nadelig beïnvloedt. Een kenmerkende ontwerpparameter is hierbij de ‘exchange ratio’, die de influenthoeveelheid per cyclus ten opzichte van de reactorinhoud aangeeft. Daar waar deze in de eerste Nereda-ontwerpen 30 tot 40 procent bedroeg, is nu vastgesteld dat in een geoptimaliseerd technisch ontwerp waarden van 50 tot meer dan 60 procent kunnen worden aangehouden. In de recentere ontwerpen wordt met dit resultaat rekening gehouden en kunnen systemen nadrukkelijk kleiner worden gedimensioneerd, zeker daar waar sprake is van hoge RWA/DWA-verhoudingen en/of hogere procestemperaturen (buitenland).
Ptotaal
9,3
0,41
95,6
OB
341
<5*
> 98,4
In het ontwerp van het prototype voor de Nereda-installatie in Utrecht, die begin 2013 in bedrijf wordt gesteld, zal op representatieve schaal verder optimalisatieonderzoek naar dit belangrijke aspect worden verricht. Dit is uitermate relevant voor een installatie van een dergelijke grootte. Inmiddels kan een Nereda-ontwerp voor grootschalige installaties zoals Garmerwolde (140.000 v.e. á 150 gTZV) worden gedimensioneerd met twee in plaats van drie reactoren (Epe 53.500 v.e. á 150 gTZV) aangevuld met een buffertank. Hierdoor wordt de installatie
parameter
* onder analyse grenswaarde Tabel 2. Resultaten verificatietesten Nereda-installatie Epe (debietgewogen).
kostentechnisch aantrekkelijker en vindt bovendien een optimalisatie van de procescyclus plaats. Een tweede belangrijk punt is het gevolg van de verbetering van de procesvoering in het kader van de gezamenlijke B&O-verantwoordelijkheid (tot eind 2012) van Waterschap Vallei & Veluwe i.o. en Royal HaskoningDHV. Om het duurzame karakter van de technologie te benadrukken, is in dit kader onder meer het energieverbruik geoptimaliseerd. Niet alle punten kunnen direct op de rwzi Epe worden geëffectueerd. Naast de tot stand gebrachte optimalisatie van de procesvoering zijn uit de KRW-onderzoeken ook optimalisatiemogelijkheden naar voren gekomen die een technische aanpassing vragen. Deze hebben onder meer betrekking op de verdere korrelvorming, een verbeterde zuurstofinbreng en een hogere (hydraulische) belastbaarheid van het systeem. Op afzienbare termijn zullen enkele eenvoudige technische aanpassingen op de rwzi Epe worden uitgevoerd. De Nereda-installatie Epe is ontworpen voor het zuiveren van 53.500 v.e (à 150 gTZV) en een maximale hydraulische belasting van
1.500 kubieke meter per uur. De formele effluenteisen voor stikstof en fosfaat zijn vanwege de lozing op gevoelig oppervlaktewater voor zomer en winter respectievelijk 5 tot 8 mg N/l en 0,3 tot 0,5 mg P/l. In verband met enkele industriële lozers is de rwzi in de waterlijn uitgevoerd met een perforatierooster (3 mm) en een zand/ vetvanger. De installatie is uitgerust met drie Nereda-reactoren van 4.500 kubieke meter elk (9,15 meter hoog en een doorsnede van 25 meter) een nageschakelde zandfiltratie. Deze heeft een additionele chemicaliëndosering voor fosfaatverwijdering tot zeer lage concentraties. Het overtollige slib en het spoelwater van de zandfilters wordt met twee bandindikkers mechanisch ingedikt, voordat transport naar de centrale slibverwerking op de rwzi Apeldoorn plaatsvindt. In H2O nr. 9 werd melding gemaakt van het feit dat de korrelvorming en het zuiveringsproces goed op gang waren gekomen. Zonder procesoptimalisatie bleek vanaf begin dit jaar bij procestemperaturen van 9 tot 13°C de eis van 8 mg N/l en 0,5 mg P/l te worden behaald. Meer dan 90 procent van het fosfaat werd biologisch in de Neredainstallatie verwijderd. H2O / 23 - 2012
31
Verificatietesten De verificatietesten zijn net voor de officiële opening van de rwzi Epe uitgevoerd, van 19 maart tot 29 april. Deze testen werden voor een belangrijk deel gecombineerd met de uitvoering van de KRW-onderzoeken om de resultaten ook in hun onderlinge verband(en) te kunnen beoordelen. Tabel 2 geeft de analysewaarden van influent en effluent weer, afkomstig van het laboratorium van Groot Salland. Tevens staan de gemiddelde rendementen vermeld. Uitgaande van een gemeten influentbelasting van 70 procent van de ontwerpbelasting, een procestemperatuur van 14 °C en een korrelslibgehalte van 4,3 g/l (ontwerp 8,0 g/l) blijkt uit tabel 2 dat de gestelde eisen met betrekking tot de stikstofverwijdering ruimschoots overeenkomen met de strengste (zomer)eis. Ook de andere effluentresultaten zijn conform verwachting, met uitzondering van de fosfaatverwijdering, die met 0,4 mg Ptotaal/l hoger is dan de beoogde concentratie van 0,3 mg/l. In afbeelding 1 is te zien waarom deze eis tijdens de verificatieperiode niet werd bereikt. Tijdens de eerste fase van die test bleek de processturing voor de aanvullende chemicaliëndosering niet juist te zijn ingesteld. Met een vertraging in de ontvangst van de desbetreffende analyseresultaten werd pas na enkele weken de instelling aangepast. Omdat het waterschap en Royal haskoningDHV een periode van zes weken hadden afgesproken waarin de werking moest worden aangetoond, werd de oorspronkelijke verificatietest met een periode van drie weken tot 21 mei verlengd. De resultaten daarvan leverden de beoogde Ptotaal-effluentconcentratie en zijn recent nogmaals bevestigd in een tweede testperiode, waarin een Portho-effluentconcentratie van minder dan 0,05 mg/l werd bereikt. In dit kader is het ook van belang aan te geven dat tijdens de verificatietesten in de Nereda-reactoren 95% van de P-influenthoeveelheid biologisch is gebonden en dat voor de restverwijdering van de PO4-P op het zandfilter een relatief lage Al/Pverhouding van 1,4 kon worden gehanteerd (zie afbeelding 2). In relatie tot de P-influAfb. 3: Stikstofverwijdering rwzi Epe.
Afb. 1: Fosfaatverwijdering verificatietest rwzi Epe.
Afb. 2: Chemicaliënverbruik fosfaatverwijdering zandfilter rwzi Epe.
entvracht komt dit overeen met een Al/P-verhouding < 0,1. Conform de ervaring op pilotschaal zal de additionele chemicaliendosering afnemen c.q. overbodig worden naarmate de korrelgroei vordert. Afbeelding 3 toont dat de stikstofver-
wijdering ook na de verificatieperiode onverminderd goed verliep. De gemiddelde NH4-N + NOx-N Nereda-effluentconcentratie over de periode 19 maart t/m 8 oktober is vergelijkbaar met die uit de verificatietest. Hierbij wordt opgemerkt dat de technische mogelijkheden om de stikstofverwijdering c.q. voor- en na-denitrificatie te optimaliseren door inschakeling van mengers en/of externe recirculatie, nog niet zijn gebruikt. In een later stadium zal in overleg met het waterschap worden getracht om met gebruik van deze mogelijkheden de MTR-kwaliteit (N = 2,2 mg/l en P = 0,15 mg/l) te bereiken. Belangrijk bij de beoordeling van bovenstaand cijfermateriaal zijn ook de omstandigheden waaronder de prestaties werden bereikt. In dit verband worden twee aspecten, de werking van de voorbehandeling en de zuurgraad van het influent, kort belicht. Zoals eerder aangegeven bestaat de voorbehandeling van de installatie uit een perforatierooster van drie millimeter en een zand/ vetvanger. Tijdens de KRW-onderzoeken is de werking van de voorbehandeling bestudeerd. De gemiddelde verwijderingsrendementen van het rooster zijn
32
H2O / 23 - 2012
platform rendement (%)
parameter (eenheid)
rendement
CZV
16
BZV
13
Nkj
11
drogestofconcentratie • spuislib (g/l) • ingedikt slib (%) • filtraat (mg/l)
0,3 5,2 47
Ptotaal
9
PE-verbruik (g/kg DS)
1,2
OB
27
parameter
drogestof-afscheidingsgraad (%)
> 98
Tabel 4. Resultaten mechanische slibindikking rwzi Epe. Tabel 3. Resultaten roostergoedinstallatie rwzi Epe (debietgewogen).
aangegeven in tabel 3. Deze komen overeen met de verwachting op basis van resultaten uit onderzoek op andere rwzi’s. Tijdens de ontwerpfase is rekening gehouden met de toepassing van een zand/vetvanger vanwege de aangevoerde hoeveelheid vet van de aangesloten bedrijven op rwzi Epe. Ervaringen gedurende de pilotfase lieten zien dat vooral tijdens de ‘schoonmaak’ in deze bedrijven grote hoeveelheden vet konden worden aangevoerd. Deze gingen gepaard met de lozing van zuur afvalwater, resulterend in daggemiddelde waarden tot zelfs pH = 3. Na structurele maatregelen door het waterschap is de situatie drastisch gewijzigd en is tegenwoordig sprake van juist hoge pH-waarden. Zoals te zien is in afbeelding 4 werd tijdens de opening op 8 mei een record van pH = 10,5 gemeten. Overigens blijkt uit alle ervaring met korrelslib in de praktijk dat korrelslib op pilot- en laboratoriumschaal minder gevoelig is voor toxiciteit en extreme procescondities dan actiefslib. Dit is ook vastgesteld op de rwzi Epe toen zowel de oude actiefslibinstallatie als de Nereda-pilotinstallatie periodiek zuur afvalwater kregen te verwerken. In tegenstelling tot lage pH-waarden hebben hoge pH-waarden wel effect op het korrelslib en ook op de werking van de voorbehandeling. Zo wordt bij pH-waarden > 10 een deel van het biopolymeer opgelost dat een belangrijke rol speelt bij de korrelvorming. Bij dergelijke hoge pH-waarden neemt ook de oplosbaarheid van vet toe en dus het verwijderingsrendement van de voorbehandelinginstallatie drastisch af. Dit is duidelijk te zien aan de hoeveelheid ‘vetbolletjes’ die zich na een dergelijke lozing in de Nereda-reactoren bevindt. Dit vet neemt een deel van het fijnere korrelslib mee en wordt vervolgens in het zandfilter verwijderd. Tijdens de verificatietesten is tweemaal gedurende meerdere dagen sprake geweest van een dergelijke vetlozing met hoge pH-waarden. Ondanks deze afwijkende influentsamenstelling bleef het zuiveringsrendement op peil, wat illustreert dat de korrelslibtechnologie uitstekend in staat is met dergelijke situaties om te gaan. Met het oog op de strenge effluenteisen is de rwzi Epe destijds ontworpen met een zandfilterinstallatie. Omdat tijdens de
Afb. 4: Influentdebiet en pH rwzi Epe.
beginperiode nog geen sprake is van grote korrels, is rekening gehouden met een geringe aanvullende chemicaliëndosering om de rest-P te verwijderen. De keuze voor toepassing van zandfiltratie werd gedaan op twee gronden. Allereerst waren de uitdagingen rondom Nereda destijds al groot genoeg. Daarnaast was de praktijkervaring met chemische nabehandeling onvoldoende, met een uitzondering voor zandfiltratie. Intussen is zowel met disk- als ‘fuzzy’ filtratie meer ervaring opgedaan. Met het effluent van de rwzi Epe is met beide technieken een kortdurende test op representatieve schaal uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat beide systemen mogelijk concurrerende alternatieven kunnen zijn voor zandfiltratie. Omdat op dit moment de resultaten nog niet volledig zijn geëvalueerd, zal hierover later meer informatie worden gegeven. Op de rwzi Epe wordt het spuislib samen met het spoelwater van de zandfilters mechanisch ingedikt. Tijdens de ontwerpfase is er daarom vanuit gegaan dat de concentratie van het ingaande slib beduidend lager is dan van een conventioneel systeem en werd gekozen voor verlengde indikbanden. De praktijkervaring leert dat het gemengde slib zich buitengewoon goed laat indikken tot drogestofpercentages van 8% en hoger. Dit gaf zelfs technische problemen bij het verpompen van het ingedikte slib, omdat bij de pompkeuze rekening was gehouden met een lagere maximale indikkingsgraad. Tijdens de verificatietest is getracht de eis van 5% te benaderen en zijn de in tabel 4 weergegeven resultaten geboekt. Naast een hoge afscheidingsgraad valt hierbij vooral het buitengewoon lage PE-verbruik op.
Oriënterend is met een Westfalia decanteercentrifuge het spuislib rechtstreeks ontwaterd. Vanzelfsprekend speelt de lage concentratie van de ingaande stroom hier een belangrijke rol, aangezien de capaciteit van de machine daardoor volledig hydraulisch bepaald is. Toch zijn drogestofpercentages van meer dan 20 procent bereikt bij een specifiek PE-verbruik van 7 g/kg DS. Ofschoon testen met een cascade zeefbandpers nog niet zijn uitgevoerd, zijn op grond van de eerder vermelde resultaten van de mechanische indikinstallatie de verwachtingen op dit vlak hoog gespannen. Over de periode 19 maart t/m 8 oktober bedroeg de gemiddelde slibproductie 1.527 kg/d. Met de eerder genoemde geringe Al-zoutdosering kan een biologische slibproductie worden berekend van 1.512 kg/d, wat overeenkomt met een specifieke slibproductie van 0,4 kg DS/kg CZVverwijderd. Nadat op de pilotinstallatie in Epe verschillende meetsessies zijn uitgevoerd naar de luchtkwaliteit van de Nereda-reactoren, is dat van 18 tot 22 juni ook op de praktijkinstallatie gebeurd. Deze metingen zijn in vergelijking tot een traditionele actiefslibinstallatie relatief eenvoudig uit te voeren, omdat alleen de ‘beluchtingstank’ hoeft te worden afgedekt en bemeten. De gedetailleerde resultaten zullen in een STOWA-rapportage, samen met alle andere verkregen resultaten worden gerapporteerd. Hier wordt volstaan met de belangrijkste meetresultaten. Op zowel pilot- als praktijkschaal blijken de resultaten eensluidend en wordt een N2O-emissie gemeten van 0,7 procent van de Nkj-influentvracht. Deze waarde ligt volledig binnen de (grote) marge van de resultaten H2O / 23 - 2012
33
van metingen die in STOWA-verband zijn uitgevoerd op andere Nederlandse rwzi’s. Tijdens de metingen op praktijkschaal is ook het CH4-gehalte van de afgassen gemeten. Uitgedrukt in de specifieke hoeveelheid per kg CZVinfluent wordt een gemiddelde emissie van de Nereda-reactoren gevonden van 0,0009 kg. De emissie laat zich het best vergelijken met de som van de emissies van de selector, anaerobe tank, voordenitrificatie- en beluchtingstank bij continue actiefslibsystemen. In het kader van het reeds genoemde STOWA-onderzoek werden op de rwzi’s Papendrecht en Kortenoord waarden gemeten van 0,0043 en 0,0025 kg/ kg CZVinfluent. Tijdens de verificatietesten is een energieverbruik bij gemiddelde en bij volbelasting gemeten van respectievelijk 24,9 en 18,3 kWh/(v.e.150verwijderd.jaar). Ofschoon bij volbelasting het energieverbruik al lager was dan de eis van 22,7 kWh/(v.e.150verwijderd.jaar), zijn door Waterschap Vallei en Veluwe i.o. en Royal HaskoningDHV diverse optimalisaties doorgevoerd, bijvoorbeeld op de processturing van de blowers en de pompen van het tussengemaal. Op de rwzi Epe heeft dit sinds 24 augustus geleid tot een verdere energiereductie (zie afbeelding 5). Het specifieke verbruik ligt daarmee voor de actuele en de volbelasting op respectievelijk 22,2 en 16,3 kWh/(v.e.150verwijderd.jaar). Bij deze energie-efficiëntie dient in ogenschouw te worden genomen dat op de rwzi Epe al het afvalwater twee meter additioneel wordt opgepompt, vanwege het feit dat in het oorspronkelijke ontwerp rekening was gehouden met de realisatie van een nabezinktank en ombouw tot een conventioneel actiefslibsysteem, indien de korreltechnologie onverhoopt niet zou functioneren. Met enkele technische en technologische aanpassingen wordt op de rwzi Epe een verdere reductie verwacht, met name voor het energieverbruik van de beluchting. Het energieverbruik van de rwzi Epe kan met dat van een traditionele actiefslibinstallatie worden vergeleken door gebruik te maken van het overzicht dat in 2009
Afb. 5: Energieconsumptie rwzi Epe.
door de STOWA is gemaakt. Het energieverbruik van moderne installaties met bellenbeluchting en aanvullende zandfiltratie (vaak zonder mechanische slibindikking) bedraagt gemiddeld 37,5 kWh/ (v.e.150verwijderd.jaar).
Conclusies De opstart van ‘s werelds eerste huishoudelijke Nereda-praktijkinstallatie in Epe is uitstekend en snel verlopen. Ofschoon de resultaten van alle onderzoeken nog definitief moeten worden vastgesteld, is de belangstelling voor de Nereda-technologie in binnen- en buitenland zo groot dat besloten is om in dit artikel het functioneren van de rwzi Epe alvast breed kenbaar te maken. In een uitgebreide STOWA-rapportage zullen begin 2013 alle resultaten van de rwzi Epe en belangrijke Nereda-ontwerpaspecten aan de orde komen. De verificatietesten die dit jaar op de rwzi Epe zijn uitgevoerd, laten zien dat alle eisen met betrekking tot effluentkwaliteit, slibbehandeling, chemicaliën- en energieverbruik ruimschoots zijn gehaald. Uit de procesvoering van de rwzi Epe is naar voren
gekomen dat reële mogelijkheden bestaan voor het bereiken van de MTR-effluentkwaliteit, er hooggespannen verwachtingen mogen zijn ten aanzien van de (toekomstige) slibverwerking en dat het duurzame karakter van de technologie met een extreem laag chemicaliën- en energieverbruik meer dan bewezen is. Uit de KRW-onderzoeken zijn bovendien technische optimalisaties naar voren gekomen die het onderscheidende vermogen van de technologie verder vergroten. Met deze optimalisaties is al rekening gehouden bij de ontwerpen voor de nieuwe Nereda-installaties in Dinxperlo, Vroomshoop, Garmerwolde en Utrecht (prototype). Op de rwzi Epe zullen deze technische optimalisaties de komende maanden worden doorgevoerd. Samen met STOWA en de waterschappen, TU Delft en Royal HaskoningDHV worden nu de potenties en de mogelijkheden van de Nereda-technologie verder uitgewerkt. De komende tijd staat ook een verkenning op het programma van de mogelijkheden om biopolymeren uit korrelslib te winnen.
Telefoon: 0187-605200 . www.schmidt.nl
SCHMIDT WATERTECHNIEK B.V.
advertentie
34
EWE-watermeterput al meer dan 20 jaar succesvol in gebruik
H2O / 23 - 2012
…tot in het detail!
. . . . . . . .
Kunststof (PE) compacte watermeterput 100% vorstvrij en waterdicht Ideaal voor tappunten, woonboten, parken, bijzondere aansluitingen etc. Voor watermeters QN 1,5/ 2,5 / 3,5 / 6 Binnenwerk uitneembaar door flexibele siliconenslangen Afsluitbaar gietijzeren deksel, verkeersklasse A Optioneel gietijzeren putrand, verkeersklasse B Meer dan 100.000 stuks in EU geplaatst
platform
Mathijs Oosterhuis, Waterschap Regge en Dinkel Hans Ellenbroek, Waterschap Regge en Dinkel Alexander Hendriks, Royal HaskoningDHV Paul Roeleveld, Royal HaskoningDHV
thermische ontsluiting van secundair slib biedt mogelijkheden voor centralisatie slibverwerking Thermische behandeling van secundair slib, ook wel thermische slibontsluiting (TSO) of thermische drukhydrolyse (TDH) genoemd, staat bij de waterschappen in Nederland volop in de belangstelling. Waterschap Regge en Dinkel voerde samen met Cambi en MWH Global in 2011 een pilotonderzoek uit naar het effect van thermische slibontsluiting op de organische stofafbraak van secundair slib. Het onderzoek wees uit dat de organische stofafbraak van secundair slib stijgt van 24 naar 41 procent bij een 2,5 keer zo hoge drogestofbelasting van de vergisters. Toepassing van thermische drukhydrolyse biedt een mogelijkheid voor centralisatie van de slibvergisting in Hengelo. Een dure renovatie van de slibgistingstanks in Enschede kan zo worden vermeden.
D
oor een verwarming van secundair slib tot circa 165°C bij een druk van ongeveer 6 bar wordt de organische stof in het slib ontsloten en is een hoger afbraakrendement mogelijk in de slibvergisting. De viscositeit van het slib verandert door thermische drukhydrolyse dusdanig dat op veel hogere drogestofgehaltes kan worden vergist. De techniek wordt al sinds 1995 op rwzi’s in Noorwegen, Denemarken en Engeland toegepast volgens het principe van het bedrijf Cambi1). Een extra voordeel van thermische drukhydrolyse in het buitenland is dat het slib gesteriliseerd wordt en toepassing als meststof in de landbouw mogelijk wordt. In Nederland is de meststoffenwetgeving dermate streng dat sterilisatie alleen onvoldoende is om zuiveringsslib af te zetten richting de landbouw. De energiewinst daarentegen en een positief effect op de slibontwatering maken de toepassing van thermische drukhydrolyse zo interessant dat Waterschapsbedrijf Limburg heeft besloten tot de bouw van een TDH-installatie van het bedrijf Sustec. Ook op de rwzi’s Tilburg, Apeldoorn en Amersfoort is besloten om thermische drukhydrolyse toe te passen. Waterschap Regge en Dinkel overweegt TDH te gaan implementeren op rwzi Hengelo. De aanleiding ligt in een dure renovatie van drie slibvergistingstanks op rwzi Enschede, die vermeden kan worden als de slibver-
gisting wordt gecentraliseerd op rwzi Hengelo in combinatie met een thermische drukhydrolyse-installatie. Samen met MWH Global voerde Regge en Dinkel vorig jaar een pilotproef uit. De resultaten ervan zijn gebruikt om een businesscase door te
rekenen. De resultaten worden in dit artikel besproken. Doel van het project was het vaststellen van het effect van thermische drukhydrolyse op de anaerobe afbreekbaarheid van secundair
Pilot thermische slibontsluiting Hengelo.
H2O / 23 - 2012
35
slib en het toetsen van de financiële haalbaarheid en de energiebalans van centrale slibvergisting op de rwzi Hengelo in combinatie met een thermische drukhydrolyse-installatie.
Methode pilotonderzoek Secundair slib is behandeld in een pilotinstallatie van de firma Cambi. Door middel van stoominjectie is het slib gedurende 20 minuten verwarmd tot 165°C bij een druk van 6 bar. Slibmengsels, bestaande uit 80 procent secundair slib en 20 procent primair slib (op basis van droge stof ), zijn vergist in vier kleine vergisters (acht liter) bij een verblijftijd van circa 20 dagen en een temperatuur van 37°C. Twee vergisters zijn gevoed met een mengsel van primair slib en voorbehandeld secundair slib (hydrolysevergisters) en twee referentievergisters zijn gevoed met een onbehandeld mengsel van secundair slib en primair slib. Bij de hydrolysevergisters is de drogestofbelasting circa 2,5 keer zo groot geweest als bij de referentievergisters. Dit was mogelijk vanwege een lagere viscositeit van het behandelde slib. De proef liep van mei tot november 2011.
De vergisters waarin het effect op de organische stofafbraak is gevolgd.
slib kan alleen geschat worden, aangezien een mengsel van primair en secundair slib vergist is en de afbreekbaarheid van primair slib niet exact bekend is. De tabel geeft een berekening van de afbraak van organische stof, waarbij is aangenomen dat de organische stof in primair slib voor 60 procent wordt afgebroken.
De gasproductie is gevolgd met gasklokken en tweewekelijks zijn slibmonsters geanalyseerd op droge stof, gloeirest, CZV, P, NH4-N en pH.
Resultaten
Uit de tabel blijkt dat de afbraak van organische stof van het secundaire slib toeneemt van 24 naar 41 procent, een relatieve toename van 68 procent. In pilotonderzoek van Sustec op rwzi Venlo2) werd een toename van 55 procent in de afbraak van organische stof gevonden en in Amersfoort3) 25 tot 45 procent toename, maar hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen primair en secundair slib. In het onderzoek op rwzi Hengelo is voornamelijk vergaand gemineraliseerd zomerslib met een lage initiële afbreekbaarheid behandeld. Uit ander onderzoek blijkt dat het relatieve effect van thermische drukhydrolyse het grootst is bij vergaand gemineraliseerd slib4).
Afbeelding 1 geeft de maandgemiddelde specifieke biogasproductie weer in liters per kilo organische droge stof. De gasproducties van de afzonderlijke vergisters zijn gemiddeld. Het verschil in specifieke biogasproductie tussen de hydrolyse- en referentievergisters bedraagt tegen het eind van de proef circa 40 procent. Uit de figuur blijkt verder dat de specifieke biogasproductie bij alle vergisters daalt gedurende de proefperiode. Dit is waarschijnlijk het gevolg van een hogere mineralisatiegraad van het secundaire slib in de zomermaanden. De daling is overigens het sterkst bij de referentievergisters. Het effect van thermische drukhydrolyse op de organische stofafbraak van secundair
Stabiliteit gisting
De pH tijdens de vergisting bedroeg in de
Afb. 1: Maandgemiddelde specifieke biogasproductie (l/kg organische droge stof).
referentievergisters ongeveer 7,5, terwijl in de hydrolysevergisters de pH rond de 8 lag. Tevens was de ammoniumconcentratie in de hydrolysevergisters met 3 à 4 g/l beduidend hoger dan in de referentievergisters met 1 g NH4-N/l. De hogere ammoniumconcentratie, veroorzaakt door verdergaande afbraak van organische stof en een hogere drogestofbelasting, leidde niet tot een negatieve werking op het gistingsproces. Schuimvorming
De metingen met betrekking tot schuimpotentie en -stabiliteit5) van het slib geven aan dat deze in de hydrolysevergisters iets hoger zijn dan in de referentievergisters. Bij hogere gassnelheden nemen schuimpotentie en -stabiliteit toe. Het voorbehandelde slib ontmengt echter nauwelijks en de verwachting is dat in de praktijk minder gemengd hoeft te worden door gasinblazing en schuimproblemen daardoor ook beperkt zullen zijn. Biogas
Het geproduceerde biogas uit alle vergisters had een methaangehalte rond de 65 procent en dezelfde hoeveelheid siloxaanverbindingen. Toepassing van thermische drukhydrolyse lijkt niet te leiden tot een afwijkende biogassamenstelling.
Spec biogasproductie [l/kg org droge stof gevoed]
550
Ontwaterbaarheid 500
450
400
350
300
250
01-06-2011
01-07-2011
01-08-2011
31-08-2011 Datum
Referentie
36
H2O / 23 - 2012
Hydrolyse
01-10-2011
31-10-2011
Met een zogeheten thermogravimetrische bepaling6) is de ontwaterbaarheid van het uitgegiste slib voorspeld. De testen gaven aan dat het drogestofgehalte van het ontwaterde slib van ongeveer 26 procent naar ongeveer 34 procent stijgt door toepassing van thermische drukhydrolyse. Het polymeerverbruik was 40 procent hoger bij de ontwatering van gehydrolyseerd slib. De onderzoeksgegevens zijn echter te beperkt om hier harde conclusies uit te trekken. In het pilotonderzoek door Sustec op de rwzi’s Venlo en Amersfoort werden drogestofgehaltes in ontwaterd slib van respectievelijk 31 en 25 procent gevonden. De resultaten maken duidelijk dat de slibontwatering sterk kan verbeteren door thermische drukhydrolyse, maar er
platform in
uit
afbraak
afbraak
(g os/d)
(g os/d)
(g os/d)
( %)
referentie
2,9
1,16
1,74
60
hydrolyse
6,6
2,64
3,96
60
referentie
10,9
8,24
2,66
24
hydrolyse
24,5
14,46
10,04
41
primair slib
secundair slib
totaal referentie
13,8
9,4
4,4
31,9
hydrolyse
31,1
17,1
14
45
Schatting afbraak organische stof in secundair slib (14 juni t/m 8 november 2011).
nog onzekerheden zijn ten aanzien van het polymeerverbuik. Het type polymeer en de ontwateringstechniek vormen belangrijke factoren voor het behalen van een goed ontwateringsresultaat. Slibontwatering met behulp van een zeefbandpers en een geoptimaliseerd mengsel van een vertakt en een hoog moleculair polymeer wordt door externe adviseurs als kansrijk gezien.
Samenstelling centraat Thermische slibontsluiting heeft de vorming van inert CZV tot gevolg1),3). In het onderzoek op rwzi Hengelo zijn enkele metingen gedaan in de waterfase van uitgegist slib uit de hydrolysevergisters. Hieruit blijkt een inert CZV-gehalte van 1.215 mg/l in helder centraat (geen fines), of 16 kg CZV/ ton ds ontwaterd slib. De verhoging van het CZV-gehalte in het effluent zou op rwzi Hengelo ongeveer 7,5 mg/l zijn. Inert CZV is het verschil tussen CZV en BZV in het water. Het is niet duidelijk hoe inert dit CZV is en of het nog deels wordt gemineraliseerd of geadsorbeerd in het actiefslibsysteem. Orthofosfaatgehaltes in centraat uit de hydrolysevergisters bedroegen 129 tot 172 mg/l. Dit zijn relatief lage gehaltes aangezien de vergisters bedreven werden op 7,5% ds in plaats van 3% ds. Door de hogere pH in de hydrolysevergisters is waarschijnlijk sprake van fosfaatprecipitatie en dus lagere orthofosfaatgehaltes.
Businesscase en energiebalans In de businesscase zijn op hoofdlijnen twee scenario’s vergeleken: • conventionele aanpassing met een renovatie van de slibvergisting in Enschede en slibvergisting en -ontwatering in zowel Hengelo als Enschede; • centrale slibvergisting en ontwatering in Hengelo in combinatie met thermische slibontsluiting. Het slib uit Enschede wordt voorontwaterd en naar Hengelo getransporteerd. In de businesscase is gerekend met een einddrogestofgehalte van 30 procent (TDH) en 22,5 procent (conventioneel), een PE-verbuik van 16 kg PE/ton ds (TDH) en 13,5 kg PE/ ton ds (conventioneel), een organische stof afbraak van secundair slib van 55 procent (TDH) en 35 procent (conventioneel) en een teruglevertarief voor elektriciteit van 0,04 euro/kWh.
De investeringskosten bij een centrale slibvergisting blijken iets lager uit te vallen dan bij een conventionele aanpassing. Investeringen in onder andere voorontwatering van het secundaire slib en aanverwante infrastructuur voor de sliblogistiek maken dat het verschil in investeringskosten met een conventionele aanpassing beperkt blijft. De exploitatiekosten zijn in beide gevallen ongeveer even groot. Dit heeft onder andere te maken met de afzet van energie. Op rwzi Hengelo wordt bij centrale slibvergisting namelijk zoveel biogas geproduceerd dat ruimschoots wordt voorzien in de eigen elektriciteitsbehoefte. De lage tarieven voor teruglevering aan het net doen de voordelen van extra biogasproductie grotendeels teniet als op rwzi Enschede voor de volledige energievraag elektriciteit moet worden ingekocht tegen het ‘normale’ tarief. De energiebalans is positief; met behulp van de MJA3-systematiek wordt een daling van de jaarlijkse CO2-emissie berekend van 2.150 ton, wat een besparing van circa negen procent aan primaire energie inhoudt. De winst zit voornamelijk in het opwekken van meer elektriciteit, maar minder transport en deelstroombehandeling dragen eveneens bij aan de energiebesparing. Cruciaal voor een positieve energiebalans is het gebruik van de rookgaswarmte van warmtekrachtkoppelingsinstallaties voor de productie van de benodigde stoom voor thermische slibontsluiting. De prestaties van de slibontwatering (drogestofgehalte en polymeerverbruik) en de organische stofafbraak in de slibvergisting bepalen voor een belangrijk deel de exploitatiekosten.
Discussie De resultaten van de pilotproef en de berekeningen in de businesscase laten zien dat thermische slibontsluiting een positief effect heeft op de organische stofafbraak en de slibontwatering. Bovendien wordt het door thermische slibontsluiting mogelijk om de slibvergisting te bedrijven op veel hogere drogestofgehaltes (7,5 i.p.v. 3% ds), waardoor kan worden volstaan met minder gistingsvolume. Deze voordelen kunnen echter teniet worden gedaan als geen goede afzet wordt gevonden voor het surplus aan energie. Teruglevering van elektriciteit aan het net lijkt financieel onaantrekkelijk. Alternatieven
zoals de productie van liquid biogas (een transportbrandstof ), levering van warmte aan een warmtenet of van elektriciteit aan een gebruiker dichtbij de rwzi zullen eerst worden uitgewerkt voordat een definitief besluit wordt genomen over verdergaande centralisatie van de slibvergisting. Voor een aantal rwzi’s in Nederland is al besloten om thermische slibontsluiting toe te passen: Venlo, Apeldoorn, Amersfoort en Tilburg. De aanleiding zal verschillen per project, maar duidelijk is dat het voornemen om een energiefabriek te realiseren een belangrijke rol heeft gespeeld bij de afweging. De situatie bij Waterschap Regge en Dinkel maakt duidelijk dat de financiële voordelen van thermische slibontsluiting beperkt zijn als de energieafzet niet goed is geregeld. Een compensatie van de lage baten uit teruglevering van elektriciteit zou helpen om de slibverwerking te verduurzamen met behulp van thermische drukhydrolyse.
Conclusies Uit het pilotonderzoek volgen als conclusies: • De organische stofafbraak van secundair slib neemt toe met circa 68 procent als gevolg van thermische slibontsluiting, uitgaande van een initiële afbreekbaarheid van 24 procent; • Door thermische drukhydrolyse kan de slibvergisting ongeveer 2,5 keer hoger belast worden met droge stof; • De slibontwatering verbetert tot ongeveer 30 procent droge stof; • Het specifieke polymeerverbruik voor de slibontwatering zal toenemen. Uit de businesscase volgen als conclusies: De investerings- en exploitatiekosten liggen bij centrale slibvergisting in Hengelo ongeveer op hetzelfde niveau als bij decentrale slibvergisting in Enschede en Hengelo; • Een betere afzet van energie is cruciaal voor de financiële haalbaarheid van centrale slibvergisting in Hengelo; • Centrale slibvergisting met thermische drukhydrolyse leidt tot een positieve energiebalans en een lagere CO2-uitstoot. •
LITERATUUR 1) STOWA (2011). Verkenning thermische slibontsluiting. Rapport 2011-W-03. 2) Van Dijk L. en A. de Man (2010). TurboTec: continue thermische slibhydrolyse voor lagere zuiveringskosten en meer energie op de rwzi, Neerslag nr. 5. 3) STOWA (2012). Thermische slibontsluiting, pilotonderzoek naar de mogelijkheden en randvoorwaarden. Rapport 2012-25. 4) Bougrier J. en H. Delgen`es (2008). Effects of thermal treatments on five different waste activated sludge samples solubilisation, physical properties and anaerobic digestion. Chemical Engineering Journal 139, pag. 236-244. 5) STOWA (2010). Praktijkonderzoek naar oorzaken schuimvorming in slibgistingstanks. Rapport 2010-43. 6) Kopp J. en N. Dichtl (2001). Prediction of full-scale dewatering of sewage sludge by thermogravimetric measurement of the water distribution. Water Science and Technology nr. 9, pag. 141-149.
H2O / 23 - 2012
37
Peter van Thienen, KWR Watercycle Research Institute Ad Vogelaar, KWR Watercycle Research Institute Petra Holzhaus, Waterleidingmaatschappij Drenthe
optimale locatiekeuze voor waterkwaliteitssensoren in het drinkwaterdistributienet Bij waterbedrijven groeit de belangstelling voor het plaatsen van waterkwaliteitssensoren in het distributienet. Belangrijke vragen bij toepassing van sensoren zijn: hoeveel zijn er nodig voor een adequate detectie van eventuele besmettingen in het leidingnet en waar plaatsen we ze? Kostenoverwegingen zullen bovendien het aantal te installeren sensoren (in ieder geval in eerste instantie) beperken. Het in opdracht van het Amerikaanse EPA ontwikkelde programma TEVA-SPOT blijkt nuttig en bruikbaar gereedschap om deze vragen deels te beantwoorden en de middelen zo goed mogelijk in te zetten. KWR heeft het toegepast in een gemeente in Drenthe.
D
e recente belangstelling voor sensoren bij de Nederlandse drinkwaterbedrijven blijkt al uit de vele onderzoeksprojecten die op dit gebied lopen (DisConTo, SAWA, Prepared, en onderzoeken binnen TTIW en het bedrijfstakonderzoek voor de drinkwaterbedrijven). Diverse waterbedrijven zijn bij deze projecten betrokken. Ook vinden bij sensorleveranciers veel nieuwe ontwikkelingen plaats, waardoor steeds meer online gemeten kan worden. Belangrijke vragen zijn: hoeveel sensoren zijn nodig voor een adequate detectie van eventuele besmettingen in het leidingnet en waar plaatsen we ze? In het kader van het bedrijfstakonderzoek is een studie uitgevoerd naar het functioneren en de gevoeligheid van de optimalisatie van de plaatsing van sensoren met behulp van het modelleringsprogramma TEVA-SPOT. Waterleidingmaatschappij Drenthe, Waterleiding Maatschappij Limburg en Brabant Water namen deel aan dit onderzoek.
Optimale locatiekeuze voor sensoren Er zijn verschillende manieren om tot een optimale plaatskeuze voor sensoren te komen. In de literatuur1),2) worden hiervoor drie strategieën onderscheiden. In de eerste strategie (expertise) worden de sensorlocaties door deskundigen gekozen op basis van hun inschattingen en ervaring. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van modellen of berekeningen. De tweede
38
H2O / 23 - 2012
strategie (rangschikking) behelst het gebruik van informatie van die deskundigen om potentiële sensorlocaties te rangschikken. Hierbij kunnen gewenste locaties, bijvoorbeeld nabij een kritische gebruiker, hogere scores toegewezen krijgen. De derde strategie is optimalisatie (in de mathematische zin van het woord). Hierbij zoekt een numerieke optimalisatiemethode optimale sensorlocaties om het aantal ‘slachtoffers’ door blootstelling aan een eventuele besmetting te minimaliseren. Bij deze strategie wordt een numeriek model van het distributie- en sensornetwerk gebruikt om het functioneren van een sensornetwerk te beoordelen.
Wat is optimaal? De invulling van het woord ‘optimaal’ hangt samen met de doelstelling waarvoor sensoren in het distributienetwerk worden geplaatst. Zo kan men bijvoorbeeld bacteriologische besmettingen willen constateren met behulp van sensoren. Wanneer in deze context een sensornetwerk wordt opgezet, is de doelstelling ervan vaak het minimaliseren van de effecten van een eventuele besmetting. Dit kan worden uitgedrukt als het minimaliseren van het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan besmetting en hiervan een bepaalde dosis binnen krijgt, ziek wordt of zelfs sterft. Ook kunnen parameters als de detectietijd of de omvang van de besmetting worden geminimaliseerd. Wanneer sensoren worden geplaatst om
waterkwaliteitsparameters te monitoren, is de doelstelling bijvoorbeeld een representatief beeld te verkrijgen van de waterkwaliteit in het voorzieningsgebied.
Numerieke optimalisatie Het principe van numerieke optimalisatie is weergegeven in afbeelding 1. Uitgaande van een hydraulisch netwerkmodel met daarin een grote hoeveelheid potentiële locaties voor de plaatsing van sensoren en één of meer doelstellingen (zoals hierboven besproken) waarop de optimalisatie moet worden uitgevoerd, levert de optimalisatiemethode de deelverzameling van sensorlocaties die de doelstelling het best benadert. Er bestaan veel academische codes die deze optimalisatie kunnen uitvoeren. Hiernaast bestaat commerciële en vrij beschikbare software op dit gebied. Gekozen is voor TEVA-SPOT3) vanwege de vele analysemogelijkheden en vrije beschikbaarheid van het programma.
TEVA-SPOT TEVA-SPOT staat voor Threat Ensemble Vulnerability Analysis - Sensor Placement Optimization Tool, oftewel de analyse van kwetsbaarheid voor groepen bedreigingen met een instrument voor de optimalisatie van sensorplaatsing. Het programma is ontwikkeld door het Amerikaanse milieuagentschap EPA en Sandia Laboratories, Argonne National Laboratory en de universiteit van Cincinatti. De basis voor de analyse
platform en optimalisatie die TEVA-SPOT uitvoert, is het hydraulisch model EPANET4). Met dit model berekent TEVA-SPOT op basis van een netwerkmodel en verbruiksgegevens of bevolkingsaantallen de theoretische stromingen in het leidingnet gedurende de hele dag. Een combinatie van mogelijke besmettingen wordt gevormd door een besmettingsscenario te definiëren (bijvoorbeeld de toediening van X gram besmettingsmateriaal per minuut gedurende Y minuten) en mogelijke plaatsen waarop deze besmetting plaats kan vinden (bijvoorbeeld alle verbruiksknopen). Op basis van het hydraulische model en de besmettingscombinatie berekent TEVA-SPOT hoe de individuele besmettingen uit de combinatie zich door het netwerk verspreiden. Op basis van de verschafte bevolkingsgegevens wordt vervolgens de blootstelling van de bevolking aan de besmetting berekend. Met deze gegevens bepaalt TEVA-SPOT de optimale sensorplaatsing voor de gekozen doelstelling en het geselecteerde aantal sensoren. Zo kunnen het netwerk, de plaatsing en de gezondheidseffecten van besmettingen worden geanalyseerd.
Toepassing in Nederland In het kader van het bedrijfstakonderzoek paste KWR Watercycle Research Institute TEVA-SPOT toe op het drinkwaterdistributienet van een Drentse gemeente5). De nadruk lag hierbij op het minimaliseren van de effecten van een besmetting van het drinkwaternet met bijvoorbeeld rioolwater. Niet alleen zijn optimale sensorlocaties bepaald, maar er is met name gekeken naar de gevoeligheid van de optimalisatie voor een aantal zaken als vereenvoudiging van het netwerkmodel en variatie in waterverbruikspatronen. Hieronder wordt een aantal resultaten weergegeven. Let op dat
Afb. 1: Optimalisatie van sensorlocaties. Uitgaande van een verzameling potentiële locaties en één of meer optimalisatiedoelstellingen wordt de deelverzameling van sensorlocaties gevonden die het best beantwoordt aan de doelstelling.
deze steeds gelden voor een specifieke set van modelparameters en besmettingsscenario’s.
Optimale sensorlocaties Optimale sensorlocaties voor het testgebied zijn weergegeven in afbeelding 2. Het toevoegen van extra sensoren ten opzichte van de basissituatie met twee sensoren levert een uitbreiding van de bestaande verzameling op. Bij de uitbreiding van vier naar acht sensoren wordt een sensor een klein stukje verplaatst. Bovendien tonen de afbeeldingen voor de sensorconfiguraties in welke delen van het leidingnetmodel de sensoren besmettingen registreren. Zoals verwacht kan, naarmate meer sensoren worden geplaatst, een groter deel van het
leidingnet in de gaten worden gehouden. Bij acht sensoren blijkt de dekking nog verre van compleet voor de gekozen simulatieparameters. De omvang van het zichtveld van een sensor is echter niet gelijk aan het gebied dat baat heeft bij de aanwezigheid van deze sensor. Benedenstrooms van een sensor bevinden zich namelijk aansluitingen die wel profiteren van de detectie – door een sensor van een besmetting bovenstrooms ervan – maar niet in het zichtveld van de sensor liggen. Bovendien kunnen bovenstrooms van een sensor gebieden liggen die wel door de betreffende sensor worden gezien maar ook door één of meer andere sensoren. Afbeelding 3 laat zien hoe het aantal
Afb. 2: Optimale locaties (sterren) van twee (a), vier (b) en acht (c) sensoren in het distributienet van het testgebied en delen van het netwerkmodel waarin door de individuele sensoren verontreinigingen worden vastgesteld (gekleurde zones).
H2O / 23 - 2012
39
getroffenen voor een bepaalde groep besmettingsscenario’s afneemt voor een toenemend aantal sensoren. Het optimalisatie-algoritme werkt zodanig dat extra toegevoegde sensoren vaak worden geplaatst in gebieden die reeds tot het zichtveld van een bestaande sensor behoren. Dit kan optimaal zijn doordat het de detectietijd van besmettingen in relatief dichtbevolkte gebieden kan verkorten. Hiermee wordt het totale zichtveld echter slechts beperkt uitgebreid, maar neemt de gemiddelde omvang van het zichtveld van individuele sensoren wel af. Zo wordt de winst, dat wil zeggen de reductie in het aantal getroffenen, steeds kleiner voor iedere extra geplaatste sensor.
Gevoeligheidsanalyse Om de rekentijd te verkorten, worden hydraulische netwerkmodellen vaak vereenvoudigd (verdund), waarbij de kleinste leidingen worden verwijderd/samengevoegd en ook aansluitingen worden gebundeld. Verdunning van netwerkmodellen leidt tot besmettingsscenario’s die uitsluitend op de grotere leidingen werken. De resultaten met een verdund model zijn daarom niet zonder meer vergelijkbaar met die uit onverdunde modellen. Dit komt doordat verontreinigingen op grotere leidingen tot hogere aantallen ‘getroffenen’ leiden. Wanneer naar een gemiddeld besmettingsscenario wordt gekeken, betekent dit dus dat het gemiddelde besmettingsscenario ook beduidend meer ‘getroffenen’ zal kennen in een model met uitsluitend grotere leidingen dan in een model dat ook besmettingen op kleine leidingen omvat. Dit verschil wordt ondervangen door steeds vergelijkbare verzamelingen besmettingsscenario’s te kiezen, bijvoorbeeld door in het detailmodel alleen besmettingen te laten doorrekenen op grote leidingen, omdat die ook in het verdunde model zitten. Verbruikspatronen variëren in geringe
Afb. 3: Aantal getroffenen bij een besmetting als functie van het aantal sensoren in het net van een gemeente in Drenthe, doorgerekend voor een specifieke groep besmettingsscenario’s.
Afb. 4: Verschillende toegepaste verbruikspatronen voor huishoudelijke en commerciële verbruikers.
Belangrijkste parameters bij de bepaling van een optimale sensorconfiguratie met behulp van TEVA-SPOT.
40
prioriteit
parameter
commentaar
1
keuze van representatief besmettingsscenario
Heeft de grootste invloed op het aantal getroffenen. Keuze moet zorgvuldig worden gemaakt op basis van bijvoorbeeld waarschijnlijkheidsinschattingen van individuele besmettingen. De gemiddelde impact van alle scenario’s (hier toegepast) biedt een bruikbare benadering.
2
verdunning van hydraulisch model
Heeft groot effect op schatting aantal getroffenen, doordat verdunning zorgt voor een focus in de besmettingsscenario’s op grotere leidingen. Een grotere mate van verdunning verkort de rekentijd wel aanzienlijk.
3
reactietijd van het drinkwaterbedrijf
Heeft een significante invloed op het aantal getroffenen. Dit is een parameter waarop waterbedrijven in de praktijk invloed kunnen uitoefenen.
4
detectiegrens
De detectiegrens moet voldoende laag zijn om concentraties die significante effecten op de schaal van de bevolking hebben te detecteren. Het omslagpunt is goed te bepalen m.b.v. TEVA-SPOT, zodat vast te stellen is welke detectielimiet een sensor in de praktijk moet hebben.
5
verbruikspatroon
Zorgt voor een iets andere sensorconfiguratie. Beter om winterdagpatroon te gebruiken voor optimalisatie dan maxdagpatroon. Sensorconfiguratie op basis van winterdagpatroon presteert beter op maxdag dan andersom.
H2O / 23 - 2012
platform mate van dag tot dag, maar wel significant tussen bijvoorbeeld kalme winterdagen en warme zomerdagen. In het laatste geval zal de watervraag behoorlijk hoger liggen dan op een gemiddelde dag. Ook hebben huishoudens een heel ander waterverbruikspatroon dan niet-huishoudelijke verbruikers. Hiermee is rekening gehouden door toepassing van verschillende verbruikspatronen (zie afbeelding 4). Zowel winterdagen als dagen met een grote watervraag (zogenaamde maxdagen) zijn onderzocht. Het blijkt dat een verbruikspatroon voor een maxdag in een model dat is geoptimaliseerd voor een winterdagverbruik leidt tot slechts een geringe verandering van het aantal getroffenen (zie afbeelding 5); andersom blijkt het verschil groter te zijn.
Reactietijd De reactietijd, de tijd de verstrijkt tussen de eerste meting van een besmetting door een sensor en het effectief stilleggen van de consumptie van water via informatievoorziening vanuit het waterleidingbedrijf, heeft een grote invloed op het aantal getroffenen. Het terugbrengen van de reactietijd op een geconstateerde besmetting is een zeer effectieve manier om het aantal getroffen klanten significant terug te brengen (zie afbeelding 6). Bij een relatief korte reactietijd leidt het plaatsen van extra sensoren tot een sterke afname van het aantal getroffenen. Als de reactietijd te lang wordt, is het effect echter veel geringer. Aan het terugbrengen van de reactietijd zitten zowel technologische (snelle detectie en verificatie) als communicatieve (klachten van klanten als sensormeting) en organisatorische aspecten.
Afb. 5: Vergelijking van resultaten op het detailmodel met een wintervraagpatroon en een maximaal vraagpatroon.
Doordacht toepassen TEVA-SPOT blijkt een zeer bruikbaar programma te zijn dat een ondersteunende rol kan spelen bij de bepaling van de optimale locatiekeuze voor een beperkt aantal sensoren in een drinkwaterdistributienetwerk. Eenduidige antwoorden moet men echter niet verwachten van de geautomatiseerde optimalisatie. Het programma produceert een grote hoeveelheid aan resultaten en laat bovendien zien dat de berekende optimale sensorlocaties erg gevoelig kunnen zijn voor diverse keuzes die worden gemaakt in het simulatie- en optimalisatieproces. Op zichzelf hoeft dit geen probleem te zijn, aangezien verschillende ontwerpen (bijna) gelijkwaardig kunnen presteren en vaak gezamenlijk wel besmettingen in hetzelfde deel van het netwerk kunnen detecteren. Als belangrijkste conclusie kan worden gesteld dat de toepassing van TEVA-SPOT veel inzicht levert in de gevoeligheden van de prestatie van sensorconfiguraties. Bij de toepassing van TEVA-SPOT moet over een aantal aspecten goed worden nagedacht. Deze aspecten zijn, in volgorde van belang, weergegeven in de tabel.
Aanbevelingen Aanbevolen wordt aan drinkwaterbedrijven om TEVA-SPOT toe te passen wanneer zij groepen waterkwaliteitssensoren in hun netwerken willen plaatsen. Er zal geen unieke
Afb. 6: Door de reactietijd, oftewel de tijd tussen de eerste constatering van een besmetting en het effectief stoppen van de consumptie, te verminderen, kan het aantal getrofferen significant worden gereduceerd.
optimale plaatsing worden gevonden, maar wel een collectie van configuraties die allemaal min of meer gelijkwaardig presteren, waarmee een beeld van de gevoeligheden van het betreffende netwerk voor de detectie van besmettingen ontstaat.
5) Van Thienen P. en A. Vogelaar (2012). Optimalisatie en gevoeligheid van sensorplaatsing in het leidingnet. BTO-rapport 2012.017.
LITERATUUR 1) Hart W. en R. Murray (2010). Review of sensor placement strategies for contamination warning systems in drinking water distribution systems. Journal of Water Resources Planning and Management 136, pag. 611-619. 2) Murray R., T. Haxton, R. Janke, W. Hart, J. Berry en C. Phillips (2010). Sensor network design for drinking water contamination warning systems. A compendium of research results and case studies using the TEVA-SPOT software. USA Environmental Protection Agency. EPA/600/R-09/141. 3) Berry J., E. Boman, L. Riesen, W. Hart, C. Phillips, J. Watson en R. Murray (2010). User’s manual TEVA-SPOT toolkit version 2.4. Office ofv Research and Development. U.S. Environmental Protection Agency. EPA/600/R-08/041B. 4) Rossman L. (2000). EPANET 2 users manual. EPA/600/R-00/057.
H2O / 23 - 2012
41
agenda 27 november, Maarssen Waterproof 2012: Internationaal kansen verzilveren
conferentie over hoe de Nederlandse watersector de toegevoegde waarde in de periode tot 2020 kan verdubbelen. Hiervoor is een nieuwe aanpak nodig die zich richt op Nederlandse betrokkenheid bij de uitvoering van grote waterprojecten. Dit alles met als doel om door samenwerking tussen overheid, bedrijven, kennisinstellingen en ngo’s grote projecten internationaal te verzilveren en zo bij te dragen aan het oplossen van wereldwaterproblemen. Organisatie: ministeries van Infrastructuur & Milieu, Economie, Landbouw & Innovatie en Buitenlandse Zaken, Programmabureau Partners voor Water en NWP. Informatie: www.waterproof-evenement.nl.
27-28 november, Lunteren Bodem breed
24e symposium met dit jaar extra aandacht voor de (verdere) integratie van de werkvelden water en bodem, ook zichtbaar in het congres Bodem en water (één systeem - verschillende werelden). Organisatie: Bodem Breed. Informatie: www.symposiumbodembreed.nl.
28 november, Delft Zeespiegelstijging: waarom, hoeveel, en wat als...?
eerste symposium van het TU Delft Climate Institute, met als thema zeespiegelstijging. Informatie:
[email protected].
29 november, Delft Schade door wateroverlast
mini-symposium over de kosten van wateroverlast in Nederland. Hoe gaan verzekeraars hier mee om? Kunnen we schade schatten met neerslaggegevens? Wat kunnen verzekeraars, wetenschappers en watermanagers van elkaar leren? Organisatie: TU Delft afdeling Watermanagement. Informatie: Matthieu Spekkers,
[email protected].
30 november, Baarn Grondstoffen en energie
najaarscongres van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk, met als thema grondstoffen en energie. Informatie: www.waternetwerk.nl.
10 december, Driebergen Waterrapportage
bijeenkomst over de diverse aspecten van de informatievoorziening voor waterkwaliteitsrapportages, mede naar aanleiding van de KRW-gebiedsprocessen. Organisatie: Informatiehuis Water. Informatie: www.ihw.nl.
42
H2O / 23 - 2012
12-13 december, Soesterberg Watermozaïek
tweedaagse bijeenkomst waarbij op de eerste dag aandacht geschonken wordt aan de belangrijkste onderzoeksresultaten van het programma WatermozaIek en de effectiviteit van maatregelen ter verbetering van de ecologische waterkwaliteit, op de tweede dag ligt de nadruk op hoe die resultaten door waterschappen gebruikt kunnen worden. Organisatie: STOWA. Informatie: (033) 460 32 00.
13 december, Nijmegen Wat maakt exoten invasief?
themadag over de vraag waarom sommige exoten sterk in aantal toenemen en nieuwe gebieden koloniseren en andere (de meeste) niet. Kennis over de mechanismen biedt aangrijpingspunten voor de ontwikkeling van innovatieve beheersmaatregelen voor soorten die lastig te bestrijden zijn. Organisatie: Werkgroep Exoten van Necov en WEW in samenwerking met Nederlands Expertise Centrum Exoten. Informatie: www.werkgroepexoten.nl/themadag.php.
Buitenland
19-21 november, Müllheim-ander-Ruhr Water contamination emergencies
vijfde editie van een serie internationale congressen over bewuste vervuiling van (drink)water en distributienetwerken. Deze keer staat risicobeheersing centraal. Organisatie: SecurEau. Informatie: www.wcec5.eu.
6 december, Malle (België) Drinkbaar water: meer dan ooit bedreigd?
studiedag over de eisen die aan water worden gesteld door zowel de drinkwaterals de voedingsmiddelenproducenten. Verder wordt ingegaan op de specifieke Belgische situatie: zowel wetgeving als de verschillende overheden en hun bevoegdheden komen aan de orde. Organisatie: Koninklijke Vlaamse Chemische Vereniging. Informatie: www.kvcv.be. 2013
2013
11 januari, Delft Vakantiecursus
nieuwjaarscongres van de watersector (drinken afvalwater) met als thema ‘De watercyclus: daar zit wat in! 65ste Vakantiecursus: maar nog lang niet met pensioen’, met sprekers, korte presentaties en de uitreiking van de Jaap van der Graaf-prijs. Organisatie: faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen TU Delft. Informatie: www.citg.tudelft.nl.
7 februari, Utrecht RIONEDdag
congres met als thema ‘Een duurzamere afvalwaterketen met terugwinning van grondstoffen, energie en water’. Louise Vet, hoogleraar en directeur van het Nederlands Instituut voor Ecologie, gaat als één van de sprekers in op de mogelijkheden voor een duurzamere afvalwaterketen. Verder sessies over infiltratievoorzieningen, middelenbeheer, financiën en onderzoeken in regionale proeftuinen. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
22-24 januari, Bangkok Water, wastewater and waste treatment
internationale waterbeurs met congresprogramma en korte trainingsprogramma’s op het gebied van (afval)waterbehandeling. Organisatie: TechnoBiz Expo’s. Informatie: www.3w-expo.com.
1-3 februari, Ahmedabad India Water Expo
grote beurs op het gebied van afval- en industriewater, met daarnaast een aantal symposia en workshops. Organisatie: EA Water Pvt Ltd. Informatie: www.indiawaterexpo.com.
Watervenster Omegam Laboratoria B.V. Voor analyses van medicijnresten, biociden, gewasbeschermingsmiddelen, personal care products en vele andere contaminanten kunt u terecht bij Omegam Laboratoria. Doordat we gebruik maken van geavanceerde analysetechnieken en methoden kunnen we een groot aantal verbindingen in zeer lage concentraties meten. Wij bieden de deskundigheid van een wetenschappelijk instituut met de efficiëntie en kwaliteit van een geaccrediteerd milieulaboratorium.
Benieuwd naar wat Omegam Laboratoria voor u kunt betekenen? Neem gerust contact met ons op. Omegam Laboratoria B.V. H.J.E. Wenckebachweg 120 1096 AR Amsterdam T +31 (0)20 5976 769 E
[email protected] I www.labspecials.nl
Bureau Waardenburg B.V. U kent Bureau Waardenburg misschien als monitoringsspecialist. Maar dat is slechts het topje van de ijsberg. Wij zijn met ruim zeventig medewerkers inmiddels het grootste ecologische adviesbureau in Nederland. Niet alleen hebben wij nagenoeg alle ecologische disciplines in huis, van marien tot zoet, van vegetatie tot vleermuis, maar ook landschapsarchitecten en GIS-specialisten. Hiermee kunnen wij een integraal antwoord geven op vragen
van beheerders die te maken hebben met ecologie, inrichting of waterkwaliteit. Uiteraard in aansluiting op de actuele beleidskaders en wet- en regelgeving. We kijken niet alleen door een microscoop, maar zoomen ook geregeld uit naar watersysteemniveau om tot duurzame oplossingen te komen. Voor vragen aan de randen van onze expertise, werken we vaak samen met andere bureaus, zoals ons zusterbedrijf BWZ-Ingenieurs.
Bureau Waardenburg B.V. Varkensmarkt 9, 4101 CK Culemborg Postbus 365, 4100 AJ Culemborg T 0345-512 710 F 0345-519 849 E
[email protected] I www.buwa.nl
Waterstromen BV Waterstromen BV exploiteert industriële afvalwaterzuiveringen en vergisters in geheel Nederland. Industrieën die deze activiteiten wensen uit te besteden zijn bij ons aan het juiste adres.
singen of nieuwe installaties. Waar mogelijk maken we graag gebruik van innovatieve en duurzame processen en creëren we waarde uit afval. De betrouwbaarheid zal echter altijd worden geborgd.
De aanleiding is veelal een benodigde uitbreiding, nieuw- of verbouw van uw installatie, of de wens om U te concentreren op uw kernactiviteiten. Waterstromen is bereid bestaande installaties over te nemen en te investeren in uitbreidingen, aanpas-
Samenwerken met Waterstromen resulteert steeds in synergie. Waterstromen kan uw waterzuivering compleet ontzorgen. Samen met u vinden wij de beste oplossing
Waterstromen BV Postbus 8 7240 AA Lochem T (0573) 298 551 F (0573) 298 562 E
[email protected] I www.waterstromen.nl
Watts Industries Netherlands B.V. Watts Industries Netherlands B.V. maakt deel uit van het internationale Watts Industries concern en is leverancier van een zeer breed programma Watts producten voor verwarmings-, sanitaire en industriële toepassingen. Behalve de verantwoordelijkheid voor de verkoop van alle Watts Industries producten op de Nederlandse markt, ontwikkelt en vervaardigt Watts Industries Netherlands een volledige range waterappendages, welke wereldwijd worden afgezet.
Om wat voor product het ook gaat, er is altijd een volledige range in maten, aansluitingen en uitvoeringen leverbaar. Het complete leveringsprogramma van Watts Industries voorkomt compromissen en stelt het kwaliteitsniveau zeker tot in het detail. Het leveringsprogramma is vooral gebaseerd op gebruikersvriendelijke oplossingen voor de installatietechniek, waarbij gestreeft wordt naar het introduceren en/of ontwikkelen van innovatieve producten.
Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek Postbus 98, 6960 AB Eerbeek T 0313-673 700 F 0313-652 073 E
[email protected] I www.wattsindustries.com I www.waterbeveiliging.nl
Installeer vandaag de technologie van morgen
Betrouwbaarheid of energiebesparing? Kiezen hoeft niet meer met onze efficiënte schroefblowers
Download een QR-reader, scan de code en ga naar onze website.
Vervang uw oude blowers en installeer vandaag de technologie van morgen. Want Atlas Copco presenteert de nieuwe ZS-blowers, die gemiddeld qua energieverbruik 30% efficiënter zijn. Een aanzienlijke besparing die te danken is aan de superieure en zeer betrouwbare schroeftechnologie. Met deze energiezuinige schroefblowers bespaart u veel kosten en voldoet u aan de huidige eisen van een duurzame en CO2-arme economie. Reden genoeg om vandaag nog deze technologie van morgen te installeren! Wilt u weten hoe u energiezuiniger en milieubewuster kunt werken? Bereken uw besparing op www.efficiencyblowers.com of neem contact op voor een persoonlijk advies via telefoonnummer: (078) 6230 367.