nº
43ste jaargang / 24 december 2010
25/26 /
2010
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
INTERVIEW MET DIRECTEUR-GENERAAL MILIEU BERNARD TER HAAR DE SCHADUW VAN ZOUT STROOIEN INFRATECH 2011 IN TEKEN VAN SAMENWERKING NEDERLANDSE HULP AAN VIETNAM
28 januari 2011: Themanummer Riolering Bereik de kopstukken van de Nederlandse watersector
Het themanummer Riolering van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer, verschijnt op 28 januari 2011. Dit nummer bevat een interview met Eric Oosterom van Stichting RIONED. Verder behandelt de redactie de waterkwaliteit in Doetinchem (onder andere de aanpak van riooloverstorten) en een onderzoek naar regenwaterstelsels in Almere.
Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Riolering. Reserveer nú uw advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154, Brigitte Laban, 010 – 42 74 152,
[email protected]
Goede voornemens
I
k ga u, lezer van H2O, het beste wensen voor 2011. De laatste twee maanden overstelpte u ons met artikelen. Het zijn er zo veel dat we nauwelijks aan het schrijven van eigen artikelen toekwamen. Een luxeprobleem. We proberen de komende weken de voorraad enigszins te beperken. Als u vanaf nu in één keer uw artikel volledig en in de definitieve vorm naar de redactie stuurt, helpt dat ons. Helaas gebeurde dat de laatste tijd niet altijd.
namelijk steeds langere artikelen, terwijl bij een tijdschrift als H2O met zijn tweewekelijks verspreiding en gemiddelde omvang van 48 pagina’s een artikel van maximaal 3 pagina’s voldoende hoort te zijn. Dan kan ieder onderdeel van de Nederlandse watersector aan bod komen en heeft de redactie zowel ruimte voor objectieve berichtgeving over nieuwswaardigheden, achtergronden en analyses.
Het nieuwe jaar brengt (ergens in het voorjaar) een nieuwe opmaak van dit vaktijdschrift met een beter onderscheid tussen nieuws, achtergronden en onderzoeksartikelen. We zullen wat strenger gaan toezien op de maximumlengte van aangeleverde artikelen. U verlangt
De redactie is er klaar voor. Ik wens u prettige kerstdagen, een fijne jaarwisseling en graag tot 14 januari.
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail
[email protected] Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail
[email protected] fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
Peter Bielars
inhoud nº 25/26 / 2010 4 / Herinneringen aan 2010 8 / Zacht water voor Noord-Brabant in 2018 Martijn Groenendijk, Jack Ruyten en Jan Timmer
10
/ Zoeken naar oplossingen voor reductie van geneesmiddelen in afvalwater
12 / Interview met Bernard ter Haar Maarten Gast
12
14
/ Overstromingen in België: gevolg van ruimtelijke wanorde? Henk Donkers
16 / De schaduw van zout strooien Rob van der Velde, Berend Reitsma en Jeroen Kluck
20 / InfraTech 2011 24 / Water en sanitatie in Vietnam
16
Roel Burgler
28
/ Duurzame Delta: een serieus spel over de toekomst van het waterbeheer Willem van Deursen, Marjolijn Haasnoot, Astrid Offermans en Michael van Lieshout
41
/ Hoe actief was het slib in rwzi’s gedurende de winter van 2009/2010?
41
Joost van den Bulk, en Piet Tessel
44
/ Kans op dikkedarmkanker of sterfte door hart- en vaatziekten vermindert niet door meer water te drinken Cindy de Jongh, Lina Leurs, Colinda Simons en Piet van den Brandt
47
/ De Nederlandse watercyclus kan energie opleveren Kees Roest, Jan Hofman en Mark van Loosdrecht
52
/ Emissies van geneesmiddelen uit zorginstellingen Barry Pieters, Lideke Vergouwen, Bert Palsma en Anja Derksen
55
/ Hedwigepolder: publieke waardering van natuurontwikkeling in Zeeland Marije Schaafsma, Roy Brouwer en Alison Gilbert
Bij de omslagfoto: In Vietnam wordt met Nederlandse hulp gewerkt aan een betere drinkwater- en sanitatievoorzieningen (zie pagina 24) (foto: Roel Burgler)
Herinneringen aan 2010 Het einde van een jaar is altijd een goed moment om terug te kijken (en soms ook vooruit). Voor de watersector was vooral de komst van het nieuwe kabinet natuurlijk van groot belang. De waterschappen beleefden bange maanden, maar uiteindelijk klaarde de lucht geheel op. Ze blijven bestaan en behouden hun positie in het Nederlandse waterbeheer. Staatssecretaris Atsma gaat zich over het waterdossier ontfermen. De druk groeit om de kosten binnen de perken te houden en besparingen door te voeren. Bij Vitens was (en is) enige arbeidsonrust. De woorden die Rik Terwisga onlangs uitsprak (‘naar één centraal kantoor, het afstoten van de regio’s’) hebben op de werkvloer een andere lading dan bij de collegabedrijven. Vier geïntegreerde waterbedrijven in Nederland ziet Terwisga in de toekomst.
D
e politieke situatie was en is van groot belang. Maar ook het weer speelde weer een grote rol. Zeer zware regenval in het oosten van het land aan het einde van de zomer en in het najaar zorgden voor veel overlast en discussies tussen de landbouw en de waterschappen. HKV Lijn in Water kreeg van Waterschap Rijn en IJssel de opdracht de handelwijze van het waterschap te onderzoeken. De boeren verwijten het waterschap onvoldoende onderhoud gepleegd te hebben, waardoor de afwatering niet goed functioneerde en de weilanden onder water liepen. In totaal 70 schadeclaims werden ingediend. Binnenkort komt het resultaat van het onderzoek naar buiten. Half november kampten vooral het oosten van Noord-Brabant en het noorden van Limburg met hevige regenbuien en ondergelopen weilanden. Gemalen van
Waterschap Aa en Maas pompten 24 uur per dag op volle kracht water naar de Maas. Beken waren tot de rand gevuld om water af te voeren. Om ervoor te zorgen dat bewoonde gebieden niet onder water liepen, trok Waterschap Aa en Maas een aantal stuwen op en liet een grote hoeveelheid water naar gebieden stromen waar relatief weinig schade kon optreden. Het verschil met de Achterhoek was (is) dat het in Noord-Brabant om waterbergingsgebieden gaat. Overigens blijft de functie van dit soort gebieden in principe agrarisch of natuurgebied. Ook België kampte met overstromingen (zie het artikel op pagina 14). De problemen daar werden vooral veroorzaakt door een te vrijblijvend ruimtelijkordeningsbeleid. Te veel woningen op plekken waar het uit waterhuishoudkundig oogpunt niet verstandig is om te bouwen.
Ondergelopen bossen in Oost-Brabant half november (foto: Waterschap Aa en Maas).
4
H2O / 25/26 - 2010
Energie uit water Ieder jaar zijn er wel onderwerpen die plotseling alle aandacht krijgen. In 2010 stond energie in de schijnwerpers. Energiewinning uit de afvalwaterzuivering bijvoorbeeld. Energieneutraal zuiveren is het doel van de waterschappen De Dommel, Brabantse Delta en Aa en Maas. Ze worden daarbij ondersteund door Grontmij, Royal Haskoning, Witteveen+Bos en MWH Global. Voor een gemiddeld gezin kost energieneutraal zuiveren maximaal 10 tot 250 eurocent meer per jaar. Als de waterschappen ook externe energierijke stromen, zoals mesthoudend afvalwater en het afvalwater van voedingsmiddelenbedrijven, mee gaan vergisten, kunnen de zuiveringslasten dalen tot 4 euro per gezin per jaar. Het doel moet in 2014 gehaald kunnen worden, menen de genoemde waterschappen. Later zouden de zuiveringsinstallaties energie moeten gaan opleveren. Dit
actualiteit
De Nereda-installatie in aanbouw (Waterschap Veluwe).
lijkt mogelijk door nieuwe vergassingstechnieken te gaan gebruiken voor de organische fractie en toepassing van een brandstofcel. Op zuiveringsgebied gebeurde afgelopen jaar sowieso veel. Waterschap Veluwe durfde het aan om een nieuwe techniek te gaan gebruiken waarmee de afgelopen jaren al geëxperimenteerd was: Nereda. Het is een zuiveringstechniek die minder energie vraagt, minder ruimte en lagere exploitatiekosten dan gangbare zuiveringstechnieken. De installatie waarvan op 12 november het hoogste punt bereikt werd en die medio 2011 in bedrijf genomen wordt, zorgt voor een verdubbeling van de zuiveringscapaciteit bij een gelijkblijvend ruimtebeslag. Waterschap Groot Salland probeert sinds kort geneesmiddelen uit het afvalwater van een ziekenhuis in Zwolle te filteren door na een doorsnee zuiveringsinstallatie een extra zuivering door te voeren met actief kool en uv (zie pagina 10). En Waterschap Vallei & Eem bouwt in Amersfoort en Veenendaal de grootste nabehandelingsinstallaties voor het verwijderen van fosfaat uit het afvalwater van de Europese Unie.
Afgelopen jaar is ook de eerste urineverwerkingsinstallatie van Nederland in gebruik genomen, in Zutphen. Stikstof en fosfaat worden uit de menselijke urine gehaald en verwerkt tot kunstmest.
stuwen in Duitsland en Frankrijk lijken nu niet zo veel zin meer te hebben. Overigens is de drinkwatersector (met name Evides) blij met het niet doorgaan van het Kierbesluit. De innamepunten van water zouden verplaatst en aangepast moeten worden.
Internationaal Internationaal zorgde het nieuwe kabinet meteen voor wrevel bij België, Duitsland en Frankrijk. Bij de Belgen in verband met het terugkomen op het besluit tot ontpoldering van de Hedwigepolder in Zeeland. De commotie hierover heeft staatssecretaris Bleker overigens doen besluiten om het laatste besluit opnieuw te bekijken. Bleker lijkt nu voorstander van behoud van de Hedwigepolder; een andere polder zou opgeofferd moeten worden. Het besluit van het kabinet om de Haringvlietsluizen toch niet open te zetten (het Kierbesluit), maakte de Duitsers en Fransen kwaad. Sinds bijna tien jaar houden zij er rekening mee dat de Haringvlietsluizen open gaan, zodat met name de zalm vanaf de Atlantische Oceaan via de Noordzee de Rijn inzwemmen om daar stroomopwaarts te paaien en vervolgens weer terug te zwemmen. Onder andere aanpassingen in
Minder geld Geld gaat het komend jaar weer een grotere rol spelen in de watersector. Bezuinigingen noodzaken vooral samenwerking tussen waterschappen onderling en tussen waterschappen en gemeenten. Of dat altijd van harte gaat, is de vraag. De talloze berichten die dit jaar naar buiten kwamen over afgesproken samenwerkingsverbanden, toonden opnieuw aan dat tot dan toe blijkbaar nog niet samengewerkt werd. De moeizaam geschreven passages over ‘concrete initiatieven’ zeggen eigenlijk het tegenovergestelde. Maar soms zijn er wel degelijk hoopgevende coalities, vaak van mensen, niet zozeer van de organisaties waar ze werken. Het zijn die mensen die het verschil maken, ook in de watersector. Hopelijk kunnen ze in 2011 hun werk blijven doen.
H2O / 25/26 - 2010
5
verslag Grondwaterzorgplicht leidt tot onduidelijkheid Met de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 januari 2009 is de grondwaterzorgplicht voor een deel bij de gemeenten komen te liggen. Veel gemeenten weten nog niet hoe ze daar mee om moeten gaan: moet er een grondwatermeetnet komen? Moet er heel nieuw beleid komen? En wat nu als er geen grondwatergerelateerde klachten zijn? Ook voor waterschappen is het operationele grondwaterbeheer een nieuwe taak, die al doende wordt opgepakt. Voorlopig lijkt de invoering van de Waterwet redelijk soepel te verlopen ondanks deze onduidelijkheden, zo bleek tijdens het door Eurecom georganiseerde congres ‘Grondwater in de stad’ op 15 december in Woerden. Een jaar Waterwet heeft nog weinig jurisprudentie opgeleverd, volgens Gert-Jan de Jager, advocaat bij Kneppelhout & Korthals.
R
imbaud Laperre, geohydroloog bij milieu-adviesbureau Landslide, stelde dat er eigenlijk geen ‘stedelijk grondwater’ is. Grondwater trekt zich tenslotte niets aan van door mensen getekende kaarten. Toch onderscheidt grondwater in stedelijk gebied zich van grondwater in landelijk gebied door verschillende factoren: het is druk (veel potentiële gebruikers en verontreinigingsbronnen), kleine peilveranderingen kunnen grote hydrologische en financiële gevolgen hebben, grote(re) verscheidenheid aan stromingsrichtingen en -snelheden, meer en grotere (historische) grondwaterverontreinigingen, heterogene(re) ondergrond door menselijk handelen, weinig aanvulling van het grondwater met regenwater (hoog verhardingspercentage) en overstort(en) van vuilwater bij overbelasting riolering. Voor de toekomst ziet Laperre dan ook grote uitdagingen, die door de klimaatverandering nóg uitdagender worden. De oplossing ligt volgens hem niet in het aanpakken van afzondelijke probleemgevallen, maar in een gebiedsgerichte, integrale aanpak. Te denken valt aan een installatie voor opslag van warmte en koude in de grond in een gebied met vervuild grondwater, groene daken, het afkoppelen van verhard gebied en een ‘slimmer’ grondwatermeetnet. Over het nut en de noodzaak van een grondwatermeetnet liepen de meningen uiteen. Wytze Dassen (Tauw) gaf twee voorbeelden van gemeenten die Tauw hadden ingeschakeld om invulling te geven aan de grondwaterzorgplicht. Het ging daarbij om vier gemeenten op GoereeOverflakkee en zes gemeenten in het veenweidegebied. In beide gebieden waren weinig klachten en de gemeenten hadden weinig kennis van het grondwater. Door gebruik te maken van de aanwezige gebiedskennis bleek dat op GoereeOverflakkee een grondwatermeetnet niet nodig was. In het veenweidegebied was een beperkt meetnet voldoende, dat werd ingericht samen met de gemeenten. Door gebruik te maken van de aanwezige gebiedskennis ontstaat niet alleen een goed meetnet, maar ook betrokkenheid. Dassen gaf dan ook als advies: “Grondwatermeetnet? Nee, tenzij...” Arnold Wielinga en Leon Brouwer van Royal Haskoning kwamen met het tegenovergestelde advies. Zij stelden dat een grondwatermeetnet, ook als er geen klachten zijn, noodzakelijk is. Dat hoeft geen enorm ingewikkeld en uitgebreid meetnet te zijn;
6
H2O / 25/26 - 2010
door goed naar het gebied te kijken, kan ook met een beperkt aantal buizen een volledig beeld ontstaan. Voor de gemeenten Abcoude, Breukelen, Loenen en Ronde Venen, die zouden fuseren (uiteindelijk is de fusie anders verlopen dan in eerste instantie de bedoeling was) hebben zij ook een advies over de invulling van de grondwaterzorgplicht opgesteld. Hierbij werd gebruik gemaakt van een enquête onder de bevolking, die een aardige respons opleverde. Knelpunten binnen de verschillende gemeenten werden zo duidelijk. Voor het opstellen van een grondwaterzorgplan werden verder basiskaarten gemaakt en werd de al aanwezige kennis van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Waternet gebruikt. Uiteindelijk rolde een grondwaterplan uit de bus met daarin invulling van de taak en de zorgplicht en de loketfunctie van de gemeente. Verder werd een eerste set aan maatregelen/acties opgesteld en een opzet voor het grondwatermeetnet. Omdat de fusie tussen de gemeenten anders verliep dan verwacht, is nog niet aan de uitvoering van die plannen begonnen. Gemeenten worstelen dus met de invulling van de grondwaterzorgplicht, maar hoe gaan de waterschappen met het hen toegewezen operationele grondwaterbeheer om? Volgens Ysbrand Graafsma (Waterschap Rijn en IJssel) waren waterschappen ook voor de komst van de Waterwet grondwaterbeheerders: zij zorgden al voor drainage, ontwatering en afwatering in landelijk gebied, bestrijding van de verdroging en stelden al een GGOR op (het Gewenst Grondwater- en OppervlaktewaterRegime). Nu is daar het operationele grondwaterbeheer bijgekomen. Graafsma verwacht dat in 2015 ook de vergunningverlening voor drinkwateronttrekkingen, industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 kubieke meter per jaar en koudewarmteopslagsystemen hierbij komen. Volgens Graafsma zijn de waterschappen druk bezig met hun nieuwe taak, hetgeen resulteert in een waterbeheerplan 2010-2015 inclusief grondwaterbeleid voor alle waterschappen. In veel gevallen is dat beleid gestoeld op provinciaal beleid. Het uitgangspunt bij de meeste waterschappen is dat grondwater een schaars goed is, waarmee zuinig en voorzichtig moet worden omgegaan. Daarbij huldigen de waterschappen het uitgangspunt: al doende leert men. Ondertussen zijn er ook bestaande grondwaterproblemen die moeten worden opgelost.
Zo is het Havenbedrijf Rotterdam druk bezig met de vervuiling die in bepaalde gedeelten van het havengebied in de loop der jaren is ontstaan, vertelde Willem van Hattem van het Havenbedrijf. Daarbij gaat het om vervuiling met minerale olie, vluchtige aromaten en chloorkoolwaterstoffen in een gebied van ingeveer 500 hectare. Uit een modelstudie blijkt dat verspreiding van de vervuiling tot buiten het havengebied dreigt. Een aanpak van deze vervuiling is onbetaalbaar, zonder garantie dat het werkt. Het Havenbedrijf zet daarom in op beheersing van de risico’s via integrale gebiedsaanpak (ondergrond) door (geforceerde) natuurlijke afbraak in het diepe(re) grondwater, ‘slimme’ monitoring (gebiedsgrens, pluimgedrag) en selectieve pluimverwijdering afhankelijk van de mate van verwijdering van (risicovolle) bronnen op of in de bovengrond. In de praktijk moet een kaart worden gemaakt met de systeem- en gebiedsgrens en de risicogebieden. Deze kaart moet vertaald worden in maatregelen. Verder moet een monitoringstrategie worden opgezet via het inrichten van meetpilots (onder andere in het Botlekgebied, waar de problemen het grootst zijn). De betrokkenheid van het bedrijfsleven moet ook vergroot worden. Uitgangspunten van het beleid zijn dat de kwaliteit van het grondwater buiten het gebied wordt beschermd. Een zekere verspreiding van de verontreiniging binnen het gebied is toegestaan en wordt afgestemd op de functies in het gebied. Wel moet op termijn een meetbare verbetering van de grondwaterkwaliteit bereikt worden binnen het gebied.
actualiteit Perspectieven voor ultrasone slibdesintegratie Energie kan opgewekt worden uit veel bronnen, zoals fossiele brandstoffen, wind, zon en biogas. Waterzuiveringen produceren tot op heden biogas uit primair en secundair slib. Secundair slib bevat in relatie tot primair slib minder organische stof en minder eenvoudig af te breken organische stof. Een toename van primair slib naar de gisting resulteert in een evenredige toename van biogas. Secundair slib levert een aanzienlijke hoeveelheid biogas en wordt tevens in de gisting aangeboden om biogas te winnen, maar is moeilijker af te breken.
S
libdesintegratie wordt toegepast om organisch stof vrij te maken uit secundair slib. Dit kan door het slib mechanisch of thermisch te behandelen. Mechanische slibdesintegratie is gebaseerd op het desintegreren van slib met externe krachten. In een samenwerkingsverband onderzoeken Waterschap Zeeuwse Eilanden, het bedrijf STI en Knol Training & Advies ultrasone slibdesintegratie op rwzi Willem Annapolder. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de Meerjarenafspraak Energie-Efficiency (MJA3) en mede mogelijk gemaakt door Agentschap NL. Ultrasone slibdesintegratie is een methode om slib mechanisch te desintegreren. Trillingen met een hoge frequentie veroorzaken ultrasone cavitatie. Cavitatie is het verschijnsel dat plaatselijk de druk lager wordt dan de dampdruk van de vloeistof. Als gevolg van de lagere plaatselijke druk vormt zich een dampbel; deze implodeert bij een toename in druk. Door de implosiekrachten worden de slibvlokken afgebroken en bij intensievere ultrasone behandeling worden de cellen afgebroken. Het effect van ultrasone cavitatie is afhankelijk van meerdere factoren. De dampbel is het grootst bij een lage druk, maar dan zijn de implosiekrachten klein. Bij een toenemende druk wordt de dampbel kleiner, maar is de optredende implosie heftiger. Bij een grotere druk wordt de dampdruk van de vloeistof niet overschreden en treedt helemaal geen cavitatie op. De optimale procesdruk ligt tussen 1 en 2 bar overdruk in de ultrasone reactor. De vorming van dampbellen of ultrasone cavitatie is ook afhankelijk van de heersende viscositeit. Bij een hogere viscositeit heeft de implosie van dampbellen meer tijd nodig. Bij een te hoge viscositeit accumuleren de
dampbellen voor de oscillator, omdat de implosies van de dampbellen teveel tijd kosten. Hierdoor vormt zich een luchtlaag voor de oscillator en treedt geen cavitatie meer op. Viscositeit van een suspensie is afhankelijk van het gehalte droge stof maar ook van de deeltjesgrootte, het soort deeltjes en eventueel het polymeergehalte. Er zijn op dit moment geen correlaties bekend die de viscositeit van slib goed kunnen beschrijven, omdat deze door meerdere variabelen worden bepaald. Op laboratoriumschaal worden testen uitgevoerd om te bepalen of een ultrasone behandeling voldoende effect geeft.
Conclusie Slibdesintegratie leidt tot verhoging van de omzettingssnelheid door de extra enzymatische werking en extra vrijgekomen organische stof. Ultrasone slibdesintegratie bij een goed belaste vergisting kan tot tien tot 30 procent meer biogasproductie leiden en de slibmassa evenredig reduceren. Een bijkomend voordeel is een betere slibontwatering, waardoor de kosten kunnen dalen. In Duitsland, Denemarken en Polen zijn meerdere studies uitgevoerd en kan de investering in twee jaar op basis van alleen de toegenomen biogasproductie terugverdiend worden.
Toepassing in het buitenland Ultrasone slibdesintegratie wordt reeds in Duitsland, Denemarken en Polen full-scale toegepast, met goede resultaten. De biogasproductie bij vergisting van slib uit afvalwaterzuiveringen is toegenomen met tien tot 30 procent bij een verhouding van 1 op 1 van primair en secundair slib. Deze toename van biogas is niet geheel te danken aan de vrijgekomen organische stof. Van het secundair slib wordt circa 30 procent naar de vergisting door de ultrasone reactor geleid (ofwel 15 procent van de totaalstroom). De toename van biogasproductie wordt niet geheel bepaald door de vrijgekomen organische stof. Een ander effect is het gevolg van de vrijgekomen enzymen die de gisting versnellen. Hierin ligt tevens het nadeel én het voordeel van ultrasone slibdesintegratie. Ultrasone slibdesintegratie heeft nauwelijks effect bij lange verblijftijden in een gistingstank (meer dan 25 dagen). De extra verkregen enzymatische werking heeft effect op de omzettingssnelheid van de organische stof en niet op de conversie hiervan. Bij kortere verblijftijden (minder dan 15 tot 20 dagen) in een vergister is het effect groter.
De toekomst Op verschillende locaties in Nederland (onder andere de afvalwaterzuiveringsinstallaties in Zeist, Bath en Enschede) zijn testen uitgevoerd waarbij de werking van ultrasone desintegratie niet consequent is aangetoond. Aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan voordat ultrasone cavitatie optreedt. Daarnaast is de installatie relatief veel buiten werking geweest als gevolg van storingen in externe apparatuur. Gezien de ervaringen in het buitenland is ultrasone slibdesintegratie een veelbelovende techniek met een laag energieverbruik per opgewekte kubieke meter biogas. Daardoor is het aantrekkelijk deze techniek toe te gaan passen. Op rwzi Willem Annapolder zal de ultrasone slibdesintegratie-installatie voor langere tijd ingezet worden om betrouwbare resultaten te krijgen. Timon Stomp (Knol Training & Advies), Jo Nieuwlands (Waterschap Zeeuwse Eilanden) en Albert de Jonge (STI)
advertentie
IN E R C P N I R E R A P C A N J R I A R 5 P A 2 J AR 10 25 0 A J 2 5 5 2 8 9 5 0 1 2 1 0 E 0 2 C 1 0 N 5 I 2 8 R 519 8 RP 9 E 1 C N E I C R P IN 20 25 JAAR 010 25 JAAR PR 5 JAAR PRINCE 0 -2 2 9 0 0 1 0 0 2 1985-2 2 E 5 NC I 198 R P R A 25 JA Standhouder op
standnummer 272
H2O / 25/26 - 2010
7
Zacht water voor heel Noord-Brabant in 2018 Brabant Water heeft besloten om op zeven locaties nieuwe installaties te gaan bouwen voor centrale ontharding. Een project met een omvang van 110 miljoen euro, waar directie, Raad van Commissarissen en aandeelhouders mee hebben ingestemd. Na afronding van het project krijgen alle inwoners van Noord-Brabant zacht(er) water uit de kraan. De realisatie zal zo efficiënt mogelijk moeten worden uitgevoerd en wordt ondergebracht in het Deltaplan Ontharding. Dit project wordt versneld uitgevoerd. Het streven is het hele project, van ontwerp tot en met inbedrijfstelling, in acht jaar te realiseren. De start is op 1 januari a.s..
H
et is voor Brabant Water het meest omvangrijke project dat ooit is uitgevoerd en voor de drinkwatersector in Nederland is het in de komende jaren één van de grootste projecten. Tijdens de uitvoering moet op alle zeven drinkwaterproductiebedrijven de productie en levering van drinkwater ongestoord doorgang blijven vinden. Het toepassen van centrale ontharding heeft meerdere voordelen. Het is goed voor de comfortbeleving van de klant door minder aanslag op sanitair en verwarmingselementen. Het is goed voor de portemonnee door minder kalkaanslag, minder onderhoud aan warmwatertoestellen en minder energieverlies. Gunstig is dat bij een centrale ontharding met pelletreactoren het magnesiumgehalte niet lager wordt, terwijl dat met thuisontharders veelal wel het geval is. Brabant Water heeft zich de vraag gesteld of centrale ontharding een maatschappelijk verantwoorde investering is. Het antwoord op deze vraag is positief. Uit een maatschappelijke kosten-batenanalyse blijkt dat de maatschappelijke baten van ontharding de kosten kunnen overtreffen, wat een voordeel van 8 tot 20 euro per huishouden per jaar oplevert. De baten zijn berekend met behulp van ‘dosis-effectrelaties’, bijvoorbeeld welke procentuele afname in zeep- en energieverbruik optreedt indien dieper onthard wordt. Een dergelijk positief rendement kan alleen behaald worden indien de hardheidsreductie voldoende groot is, namelijk meer dan 0,5
Afb. 1: Overzicht hardheid in 2010 (rood = hard >11,2 DH, geel = gemiddeld, groen = zacht < 8 DH).
mmol/liter. Huishoudens blijken het meeste voordeel te hebben bij centrale ontharding, maar ook de baten voor het milieu en waterbeheer zijn aanzienlijk.
Aanpak Brabant Water wil vóór eind 2018 in zijn volledige voorzieningsgebied drinkwater met een hardheid lager dan 2,0 mmol/l (11,2 DH) leveren. Om dit te bereiken worden zeven onthardingsinstallaties gebouwd in Veghel, Oosterhout, Loosbroek, Tilburg, Lieshout, Lith en Macharen. Bestaande onthardingen in Nuland, Seppe en Wouw worden geoptimaliseerd. Verder brengt Brabant Water wijzigingen aan in de winning van Budel en sluit het de winningen in
Afb. 2: Overzicht hardheid in 2018 (rood = hard >11,2 DH, geel = gemiddeld, groen = zacht < 8 DH).
Vierlingsbeek en Boxmeer, waardoor ook in die gebieden de hardheid lager wordt. De ontharding op Veghel verkeert momenteel in de realisatiefase. Afgelopen zomer zijn de reactoren over de weg aangevoerd en in de zuivering gehesen. De uitvoering van het totale project, dat ook voorziet in een grootschalige renovatie van de bestaande zuiveringen, kost 110 miljoen euro, waarvan 71,3 miljoen euro voor de bouw van de nieuwe onthardingsinstallaties. De hardheid op de genoemde locaties daalt straks naar maximaal 1,43 mmol/l (8 DH). Het effect van het Deltaplan Ontharding is te zien op de overzichtskaarten met daarop aangegeven de hardheid van het drinkwater per gemeente (de situatie nu in afbeelding 1 en die eind 2018 in afbeelding 2). Het aantal afnemers dat zacht drinkwater krijgt, stijgt van 25 procent nu naar 68 procent in 2018. Het aantal afnemers dat vrij hard of hard drinkwater krijgt, daalt van 30 procent nu naar 0 procent in 2018.
Knelpunt Belangrijkste knelpunt is de benodigde capaciteit voor ontwerp en begeleiding binnen de korte doorlooptijd van het project. Zouden de onthardingsinstallaties binnen het normale tempo en investeringsprogramma worden gerealiseerd, dan zou de doorlooptijd al snel 35 jaar bedragen. Deze doorlooptijd is niet reëel en een andere aanpak is daarom nodig. Uitbesteding levert maar beperkt soelaas en is kostbaar. De ervaring leert dat ook bij uitbesteding nog
8
H2O / 25/26 - 2010
actualiteit steeds een intensieve begeleiding nodig is om een installatie te krijgen die voldoet aan de standaarden en eisen van uniformiteit. Vervolgens is onderzocht hoe het tempo van het bouwprogramma van de ontharding fors versneld zou kunnen worden. Versnelling van het bouwprogramma levert een aantal voordelen op. Er kan efficiënter ontworpen, aanbesteed en gebouwd worden. Standaardisatie is makkelijker. De afnemers hebben baat bij een versnelde realisatie. En tot slot wordt tijdelijk extra technisch geschoold personeel geworven voor dit project om daarna door te kunnen stromen naar andere functies binnen de onderneming. Voor het Deltaplan Ontharding is uitbesteding overwogen, maar het is interessanter om de bestaande kennis binnenshuis te behouden en te vergroten. Ook het repetitie-effect van meerdere onthardingsinstallaties en financiële redenen waren van belang. Een nadeel voor volledige uitbesteding is de integratie van de nieuwe onthardingsinstallaties in de bestaande drinkwaterproductiebedrijven, die tegelijkertijd gerenoveerd worden én ongestoord in bedrijf moeten blijven. Een belangrijke reden om het project zelf uit te voeren, is het feit dat de onthardingen worden gecombineerd met grootschalige renovaties van de betreffende locaties. De benodigde detailkennis van de bestaande installaties en de verwevenheid met de bedrijfsvoering maken het aantrekkelijk deze werkzaamheden met eigen mensen uit te voeren. Een tweede argument is dat de eigen medewerkers de ontwerpstandaarden tot in de puntjes kennen. Het Deltaplan biedt voor de medewerkers een mogelijkheid tot verdere ontwikkeling.
Eerste reactoren op weg naar Veghel (op de A2 bij Zaltbommel).
Blauwdruk Om het Deltaplan Ontharding in 2011 goed te kunnen laten beginnen, is dit najaar een blauwdruk opgesteld. Doel hiervan is uniformiteit in ontwerp, aanbesteding en toezicht te bereiken. Er wordt zwaar ingezet op standaardisatie. De blauwdruk moet het
mogelijk maken om een kostenvoordeel te behalen, maar ook een aanzienlijke bekorting op doorlooptijd en met minder inspanning voor de projectorganisatie. Martijn Groenendijk, Jack Ruyten en Jan Timmer (Brabant Water)
Plaatsing van de onthardingsreactor op waterproductiebedrijf Veghel.
Standaardisatie Uit procestechnologisch onderzoek bleek dat op alle locaties een nagenoeg identieke pelletontharding kan worden toegepast. Brabant Water gaat ontharden op belucht ruwwater of voorfiltraat. Bestaande filters zullen fungeren als carry over-filter. Voor de ontharding is een standaard ontwerp gemaakt, waarbij op alle locaties een gestandaardiseerd bouwblok en installatie wordt gebouwd. De architect krijgt de opdracht om per locatie een goede inpassing bij de bestaande bebouwing te ontwerpen. Het procestechnologisch ontwerp voor de pelletontharding is gestandaardiseerd en geoptimaliseerd. De uitgangspunten zijn: een enkelvoudige entzandopslag en zandwasser (30 m/h), ontharden met kalk (aanmaak kalkmelk op locatie uit kalkhydraat en gedecarboniseerd water), twee kalkhydraatsilo’s en een doseer- en menginstallatie, deelstroomontharding (ongeveer tweederde diep onthard en eenderde bypass), drie onthardingsreactoren (60-100 m/h), een opslag voor zoutzuur en een doseersysteem én twee pelletsilo’s.
H2O / 25/26 - 2010
9
Zoeken naar oplossingen voor reductie van geneesmiddelen in afvalwater Tijdens de najaarsvergadering van Waternetwerk konden geïnteresseerden naar een kleine zuiveringsinstallatie bij de nieuwbouw van het Isala-ziekenhuis waar geneesmiddelen uit het afvalwater gehaald worden. Met SLIK (Sanitaire Lozing Isala klinieken) onderzoekt Waterschap Groot Salland hoe medicijnresten en andere risicovolle stoffen uit het afvalwater van de Isala Klinieken, het naast het waterschapskantoor gelegen ziekenhuis, kunnen worden gehaald. In de bestaande rioolwaterzuiveringen worden medicijnresten die bijvoorbeeld via urine in afvalwater terechtkomen, niet voldoende verwijderd. Het waterschap heeft een speciale zuiveringsinstallatie laten bouwen op het terrein van het waterschapshuis in Zwolle.
O
p 2 november zijn direct bij het project betrokken organisaties uitgenodigd om te ervaren hoe het eerste afvalwater van de Isala klinieken daar wordt gezuiverd. Met de ingebruikname van de speciale installatie beschikt Groot Salland over de grootste ‘medicijnenzuivering’ van Nederland en, samen met een installatie in het Duitse Waldbröl, ook van Europa. In het najaar van 2011 worden de eerste resultaten verwacht. Het gaat om grote hoeveelheden medicijnen: zo’n 850 actieve humane geneesmiddelen en zo’n 200 diergeneesmiddelen. Deze zijn ontwikkeld voor effecten in zeer lage concentraties, zijn makkelijk oplosbaar en komen voor in zowel oppervlakte-, grond- als drinkwater. Er bestaan nog geen wettelijke normen voor geneesmiddelen in water, wel normen in het kader van de Kaderrichtlijn Water. De bulk van de stoffen bestaat uit
röntgencontrastmiddelen en antibiotica. Per jaar komt ongeveer 35 kilo aan geneesmiddelen via de rwzi in het oppervlaktewater terecht in een stad met 50.000 inwoners en vijf zorginstellingen en een ziekenhuis.
In het SLIK-project zijn diverse partijen verenigd. Naast de praktische samenwerking met de Isala klinieken werkt Groot Salland hierin samen met de gemeente Zwolle, Vitens, STOWA en het RIVM.
De zuivering van het afvalwater van de Isala klinieken gebeurt op drie manieren: na een ‘normale’ zuivering een extra zuivering met ozon en actief kool. Het is een dure zuivering, die alleen kan functioneren met financiële steun van de overheid. De installatie kostte 1,8 miljoen euro, het gehele SLIK-project 3,5 miljoen euro. Het water is na afloop dan ook zeer zuiver. Het verdwijnt nu in het riool.
Het project wordt financieel gesteund door de Provincie Overijssel en het ministerie van Infrastructuur en Milieu (samenvoeging van de voormalige ministeries V&W en VROM). Ook krijgt SLIK een Europese subsidie vanwege het innovatieve karakter en de bijdrage aan internationale kennisuitwisseling. Voor deze Europese tak wordt samengewerkt met instellingen uit Duitsland, Luxemburg, Zwitserland en Schotland die gelijksoortige projecten uitvoeren. Dit internationale overkoepelende samenwerkingsverband draagt de naam PILLS (Pharmaceutical Inputs and eLimination from Local Sources).
Mogelijk kan het nog dienst gaan doen als spoelwater in het ziekenhuis. Het belangrijkste alternatief is dat de zuiveringsinstallatie verhuist naar de rwzi en daar ook gebruikt wordt voor het zuiveren van bijvoorbeeld ftlaten.
De 'medicijnenzuivering' van Waterschap Groot Salland (foto: Warry Meuleman).
10
H2O / 25/26 - 2010
verslag Duurzame afvalwaterketen voor Almere Het najaarscongres van Waternetwerk stond 26 november in het teken van de zoektocht van de watersector naar het optimum. Kopstukken uit de watersector presenteerden hun visie op deze queeste in de ochtend. Voor het middagprogramma verzorgde DHV met de gemeente Almere en Waterschap Zuiderzeeland een werkbijeenkomst voor 35 personen gericht op het ontwerp van een duurzame afvalwaterketen voor Almere.
A
lmere is door de rijksoverheid aangewezen als groeilocatie. In de periode van 2010 tot 2030 zal Almere worden uitgebreid met 60.000 nieuwe woningen voor 160.000 inwoners. Daarmee is het één van de snelst groeiende steden van West-Europa. De gemeente Almere en Waterschap Zuiderzeeland bepalen samen een visie en strategie voor de ontwikkeling van een duurzame afvalwaterketen voor Almere in 2030. De partijen worden hierbij ondersteund door DHV. De deelnemers aan de werkbijeenkomst somden een groot aantal criteria op waaraan de toekomstige afvalwaterketen moet voldoen: (niet te hoge) kosten, innovatief, burgerparticipatie, robuustheid, synergie met de omgeving, flexibiliteit, diversiteit en mogelijk terugwinning van grondstoffen. Ze werkte hierna aan enkele concrete locaties voor de uitbreiding van Almere: Pampus Buitendijks, Pampus Binnendijks en Oosterwold (zie kaart). De groepen werkten op basis van het perspectief van de beheerder of vanuit de vernieuwer. De Pampus-locaties zijn dichter bebouwd dan de huidige Vinex-locaties. Voor Pampus Binnendijks zijn 20.000 woningen gepland op circa 400 hectare. Voor Pampus
buitendijks is zo’n 150 hectare beschikbaar voor 10.000 woningen. Oosterwold is relatief dun bevolkt. 13.000 woningen zijn gepland in een landschappelijk gebied van circa 1800 hectare. Op geen van de locaties zijn beperkingen opgenomen in het ontwerp van de afvalwaterketen.
uit van een nutsvoorzieningeneiland. Door gas, water, elektriciteit en warmte op één eiland te combineren, is synergie te bereiken. Voorgesteld werd zelfs met meerdere eilanden te werken om flexibeler te kunnen plannen en modulair te kunnen bouwen. Oosterwold
Pampus Binnendijks
De deelnemers aan de bijeenkomst gingen uit van decentrale verzameling en verwerking van afvalwater. Innovatie richt zich daarbij op de doorontwikkeling van bestaande bewezen technieken. Omdat Pampus Binnendijks dichtbevolkt is, mogen er geen risico’s voor de volksgezondheid optreden. Acceptatie van het gekozen ontwerp, ook voor toekomstige generaties, moet centraal staan. Goede communicatie moet leiden tot ‘bewuste bewoners’. Het waterverbruik moet per persoon per dag omlaag naar 60 à 70 liter. Hemelwater wordt buiten de wijk in groene zones gezuiverd en geïnfiltreerd. Op basis hiervan kan een kleinere anaerobe zuivering voor de wijk worden gebouwd. Een relatief kleine reststroom van deze zuivering gaat naar de bestaande zuivering. Pampus Buitendijks
Het voorstel voor Pampus Buitendijks gaat
Het plan voor Oosterwold voorziet in herstel van de oude loop van de Eem. Drinkwater wordt centraal en afvalwater decentraal beheerd. Nutriëntenrijk afvalwater wordt regionaal ingezameld voor vergisting in bestaande installaties bij boerenbedrijven. Gedacht werd aan een systeem dat lokaal zelfvoorzienend is voor zowel drinkwater als energie en meststoffen. Een centrale rioolwaterzuiveringsinstallatie ontbreekt.
Ambities In de voorstellen zat weinig verschil tussen de ambities van de beheerders en de vernieuwers. Blijkbaar zien ze met elkaar meer mogelijkheden dan praktische belemmeringen in de ontwikkeling van een duurzame afvalwaterketen voor Almere. Rien de Ridder (Waterschap Zuiderzeeland) Joost Drevel en Marco Wolbers (gemeente Almere) Wouter Stapel en Jeroen Alberts (DHV)
Drie beoogde uitbreidinglocaties rondom Almere: Pampus Binnendijks, Pampus Buitendijks en Oosterwold.
H2O / 25/26 - 2010
11
BERNARD TER HAAR, DIRECTEUR-GENERAAL MILIEU, MINISTERIE INFRASTRUCTUUR EN MILIEU:
“Handen vol aan Europese milieudoelstellingen” Vele jaren waren we er aan gewend dat op rijksniveau de zorg voor het water verdeeld was over twee ministeries. Het Directoraat-Generaal Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat was verantwoordelijk voor veiligheid en de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater, het Directoraat-Generaal Milieu van het ministerie van VROM voor riolering, drinkwater en kwaliteit en kwantiteit van grondwater. In de discussie over versterking van de waterketenbenadering (drinkwater, riolering en afvalwaterzuivering) had de minister van VROM het voortouw. Deze zat het Bestuurlijk Overleg Waterketen voor. Aan deze situatie is met de vorming van het kabinet Rutte een einde gekomen. Beide directoraten-generaal maken nu deel uit van het nieuwe ministerie van Infrastructuur en Milieu. Een gesprek over deze nieuwe situatie met dr. Bernard ter Haar, sinds 1 juli 2009 Directeur-Generaal Milieu. Een gesprek dat plaatsvond in zijn werkkamer aan de Plesmanweg, het gebouw waarin tot voor kort het ministerie van Verkeer en Waterstaat gevestigd was.
De afspraak op dit adres verraste mij. “We zijn volop bezig met de aanpassing van de ambtelijke diensten aan de nieuwe indeling van de ministeries. Zelf zit ik nu twee dagen per week hier en drie dagen in het kantoor van het vroegere ministerie van VROM naast het Centraal Station. Het Directoraat-Generaal Milieu is redelijk intact gebleven. Onze verantwoordelijkheid voor het energiebeleid is overgeheveld naar het nieuwe ministerie, waarin Economische Zaken, LNV en het innovatiebeleid zijn samengevoegd. Ook het beleid ten aanzien van radioactieve straling zowel bij kerncentrales als bij medische behandelingen is daarin ondergebracht, evenals de verantwoordelijkheid voor CO2-opslag in de bodem. Alle andere taken op het gebied van het milieubeheer zijn bijeengebleven en worden nu ingebracht in het nieuwe ministerie voor Infrastructuur en Milieu. We zullen zeker tot een herpositionering van verantwoordelijkheden komen. Er zijn nu vijf directoraten-generaal: drie van Verkeer en Waterstaat en twee van VROM. Dat zijn er te veel, daar zijn wij het over eens. We zullen het komende half jaar bestuderen welke taken het beste samengevoegd kunnen worden en dan met een nieuwe structuur komen.”
Hoe kijkt u tegen deze nieuwe combinatie aan? “Ik ben er bepaald niet ongelukkig mee. We hadden altijd relatief veel beleidscontacten met Verkeer en Waterstaat, zowel vanuit DG Milieu als DG Ruimte. Nu we allemaal moeten afslanken, kan het integratieproces een handje helpen. Zelf had ik het mooi gevonden als ook het natuurbeleid in dit nieuwe ministerie van Infrastructuur en Milieu ondergebracht was. Men heeft ervoor gekozen om de band met landbouw
12
H2O / 25/26 - 2010
intact te laten, waar uiteraard ook veel voor te zeggen is. De nieuwe opzet maakt het mogelijk om het hele waterbeleid transparanter neer te zetten. De verdeling die er was, leidde toch tot een zekere onduidelijkheid. Vooral het gehele kwaliteitsbeleid moet transparanter kunnen. Bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid voor het drinkwater en het oppervlaktewater waaruit dat gewonnen wordt, komen nu in één hand.”
Blijft het Bestuurlijk Overleg Waterketen bestaan? “Daar kan ik nu nog geen antwoord op geven. Er zijn diverse vormen van bestuurlijk overleg. Zo was er ook een Bestuurlijk Overleg Water vanuit het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Bundeling van dit soort overleggen is zeker mogelijk. Vraag is wel of de bestuurlijke partners dat ook willen. Het kan zijn dat vanuit hun organisaties verschillende bestuurders met eigen portefeuilles daaraan deelnemen.” “Over de waterketen zelf doet het regeerakkoord geen specifieke uitspraak. Maar er is ook geen enkel signaal dat men de afspraken die de Unie van Waterschappen en de VNG daarover gemaakt hebben, niet zou willen ondersteunen. Men zal hen alleen maar willen stimuleren om deze afspraken de komende tijd ook waar te maken. Er heeft op dit punt nog geen gedachtewisseling met het kabinet of de Kamer plaatsgevonden, maar ik ga er vanuit dat het Rijk vooral druk zal uitoefenen om de bezuinigingen die het rapport van de Feitencommissie aangeeft, ook te realiseren. Dit nieuwe kabinet is vooral een kabinet van doen. De waterschappen geven overigens ook zelf aan om daarbij over hun eigen grenzen heen te willen kijken. Zo zie ik tenminste het voorstel dat er nu ligt om de waterschappen Rijn en IJssel, Regge en Dinkel en Velt en Vecht te
laten fuseren. De tijdgeest is daar ook naar. De overheid wordt op alle niveaus geconfronteerd met een schaarste aan geld. Doe dan als eerste die dingen die niet echt pijn doen.”
Wordt er hard genoeg aan getrokken? “Het is te vroeg om daar nu wat van te zeggen. De gemeenten lopen aan tegen grote uitgaven voor de inrichting en het onderhouden van hun riolering. Zij zullen mogelijkheden tot kostenbesparing zeker willen aangrijpen. Uitdaging is vooral om die mogelijkheden tijdig op te pakken. Ik merk in ieder geval dat het thema sterk leeft. Net als bijvoorbeeld het thema duurzaamheid. Denk maar aan alle ideeën om energie op rwzi’s te winnen. We moeten ook niet vergeten dat er bij de gemeenten veel op het bordje ligt. Zij worden bijvoorbeeld ook geconfronteerd met de nieuwe Regionale UitvoeringsDiensten, 20 à 30 nieuwe diensten die de milieuvergunningen gaan afgeven en voor de handhaving moeten zorgdragen. Die taken liggen nu deels bij de gemeenten, deels bij de provincies. Vele gemeenten hebben te weinig deskundigheid, capaciteit en inzet om die functie waar te kunnen maken. Besloten is om deze verantwoordelijkheid te gaan opschalen, zodat we kunnen borgen dat de vergunningverlening en handhaving in goede handen zijn, eventueel gekoppeld aan een strafrechtelijke procedure. Ook daar moet een ketenbenadering ontstaan.”
Is hier wellicht een koppeling mogelijk? “Er zit nu al veel weerstand in dit proces. Begrijpelijk omdat gemeenten mensen en taken moeten overdragen. Bovendien moet je, als je efficiënter wilt werken, niet te veel koppelen. Waar het mij om gaat, is dat de
interview directeur-generaal Milieu en werkzaam in een geheel andere wereld.”
filosofie erachter dezelfde is: professionalisering in de uitvoerende sfeer door schaalvergroting. Ander punt is dat deze regering besloten heeft om de waterschappen als aparte bestuurslaag te laten bestaan, maar wel de bestuurszetels voor de inwoners door indirecte verkiezingen via de gemeenten te laten bezetten. Dit zou kunnen gaan leiden tot een zekere machtsverschuiving, met consequenties voor de verhouding tussen ‘nat’ en ‘droog’ oftewel tussen de belangen van de natuur en die van de agrarische en de stedelijke omgeving. Denkbaar is dat hierdoor realisatie van de waterketengedachte gemakkelijker gaat verlopen.”
Vanwaar deze overstap? “Ik had in 1988 bewust gekozen voor de Rijksdienst, niet specifiek voor werken in de financiële wereld. Binnen die Rijksdienst stond op een gegeven moment ‘milieu’ voor mij met stip bovenaan als meest begeerde post. Deze functie biedt mij een mooie combinatie van mijn natuurwetenschappelijke en economische achtergrond, iets wat ik bij Financiën gemist had. Hier kan ik deze twee werelden met elkaar verbinden. Een functie minder in het centrum van de Haagse macht, meer aan de periferie, maar inhoudelijk heel spannend. Zeker in deze tijd. Met de groeiende economieën in China, Brazilië en India worden de grenzen bereikt van wat deze planeet aankan. Dat levert spannende vragen op, politiek lastig, maar zeer interessant om als hoge ambtenaar aan te werken. “
Krijgt het milieu voldoende aandacht van het nieuwe kabinet? “De visie van dit kabinet is doelen niet te hoog te stellen. Maar wat het zegt moet wel gerealiseerd worden. Daarnaast zullen we als land onze handen vol hebben aan het nakomen van de Europese milieudoelstellingen: de energieplafonds, de samenwerking op het gebied van luchtkwaliteit, de stikstof- en meststoffenregelgeving. Onze agenda is vol genoeg. Daarnaast zullen wij voldoende CO2-reductie moeten bereiken om onze bijdrage aan de klimaatbeheersing te leveren.” “Het vorige kabinet legde de lat heel hoog, maar slaagde er niet in het daarbij vereiste uitvoeringstempo te realiseren. Nu ligt de lat lager en moeten wij snel tot uitvoering komen. Bovendien moet de schaarste verdeeld worden met pijnlijke keuzes tot gevolg. Persoonlijk vind ik dat er te weinig aandacht is voor de biodiversiteit. Het is doodzonde dat de ecologische hoofdstructuur niet verder gerealiseerd wordt.”
Kun je dat laatste niet zien als een tijdelijke pas op de plaats? “Dat ben ik zeker met u eens. Van het grotere thema duurzaamheid maken naast klimaat en milieu, biodiversiteit, veiligheid ook gezonde overheidsfinanciën deel uit. De bankencrisis heeft een grote aanslag op de overheidsfinanciën gedaan. Die moeten nu eerst op orde gebracht worden. Daarna kunnen we weer meer aandacht aan de andere aspecten besteden. Belangrijk is wel dat we intussen kapitaalvernietiging vermijden en de waarde van wat tot dusverre gerealiseerd is, in stand houden.” “Biodiversiteit speelt uiteraard meer op mondiaal dan op Nederlands niveau. Het thema heeft twee aspecten. Het uitsterven van soorten maakt onze wereld armer. Maar er is ook een economische kant. Een rijk ecosysteem stelt ons beter in staat om alles wat deze planeet te bieden heeft, in stand te houden op de langere termijn, voor onze kinderen en onze kleinkinderen.”
Wat is uw achtergrond? “Ik ben geboren in 1955, opgegroeid in Leeuwarden. Na mijn middelbare school ben ik in 1974 in Groningen eerst kernfysica gaan studeren, vervolgens algemene economie. Ik kwam als een echte bètaman van school, vond natuurkunde onovertroffen interessant, vandaar die studie kernfysica. In 1986 ben ik ook gepromoveerd in de
Wat zou u willen bereiken? Bernard ter Haar
theoretische kernfysica. Maar al werkende kwam ik tot het inzicht dat in dat vakgebied mijn maatschappelijke belangstelling onvoldoende tot zijn recht kwam, de reden dat ik daarnaast algemene economie ben gaan studeren. “
Wat hield uw promotieonderzoek in? “Ik heb berekeningen uitgevoerd over de veranderingen in dichtheden die ontstaan als loodkernen elkaar bij hoge snelheden in gaswolken ontmoeten. Er ontstaan dan hogere dichtheden met veranderingen in de krachten tussen protonen en neutronen. Dit onderzoek had grote betekenis voor de astrofysica. Wanneer een ster veroudert, implodeert deze. De hogere dichtheden die dan ontstaan, veroorzaken een explosie die leidt tot een supernova, het einde van de ster. Daarna resten er nog Jupiterachtige fenomenen. “ “Ik was in die tijd de grote rekenaar in Nederland. Ik had een enorm computermodel ontwikkeld dat op drie computersystemen gelijktijdig draaide. Een mooie tijd in een leuke wereld met weinig mensen. In 1988 heb ik voor een geheel andere koers gekozen. Ik ben bij het ministerie van Financiën beleidsmedewerker op de afdeling Internationale Monetaire Zaken geworden en heb bijvoorbeeld voor Nederland de onderhandelingen over de vorming van de Monetaire Unie, de invoering van de euro dus, mogen voeren.” “In 2000 ben ik benoemd tot directeur van de directie Algemene Financiële en Economische Politiek, de denktank van het departement. In 2003 werd ik directeur Financiële Markten. In die hoedanigheid ben ik tijdens de bankencrisis afgereisd naar België om ABN-AMRO terug te kopen uit de Fortis-boedel. Sinds juli 2009 ben ik
“Doel is om in 2050 een klimaatstabiele situatie bereikt te hebben met een temperatuur die maximaal twee graden hoger is dan thans. Daarom is wereldwijd een reductie van de CO2-uitstoot met 50 procent nodig, in Nederland met 80 tot 90 procent. Die daling is gaande, maar moet als beweging een vliegwiel worden dat gaat draaien, anders zijn we straks te laat. Ander punt is dat als materialen schaars worden zware metalen voor de elektronica bijvoorbeeld - we nieuwe ketens voor materiaalgebruik moeten gaan creëren.” “Heel concreet zullen we op korte termijn ons energiegebruik in de gebouwde
“Milieutaken bedrijfsmatig aanpakken” omgeving verder moeten terugdringen. Dat kost weinig, vergeleken met de bouw van windmolens bijvoorbeeld. Die beweging moet nog beter ingezet worden.”
Hebt u een boodschap voor de watersector? “Mondiaal is water één van de belangrijkste elementen op de duurzaamheidsagenda. Klimaatveranderingen kunnen grote verschuivingen in de beschikbaarheid van water teweeg brengen. In het Middellandse Zeegebied bijvoorbeeld wordt sterke verdroging voorzien. In Nederland krijgen we vooral met zware buien en grotere droogtes te maken. Uiteraard blijft de zorg voor het water regionaal gebonden, maar onze kennis en ervaring zullen we in de gehele wereld moeten inzetten. Daar ligt voor deze sector de grote opgave.” Maarten Gast
H2O / 25/26 - 2010
13
Overstromingen in België: gevolg van ruimtelijke wanorde? Afgelopen november werd België getroffen door de zwaarste overstromingen in 50 jaar. Wat ging er mis? En wat moet er gebeuren om herhaling te voorkomen?
T
ussen 11 en 14 november kampte België met hevige regenval, maar de neerslaghoeveelheden waren met 60 tot 80 millimeter niet dermate groot dat overstromingen voor de hand lagen. Toch steeg het waterpeil in veel rivieren en kanalen al snel boven het alarmpeil. Veel opvangbekkens (in Vlaanderen ‘wachtbekkens’ genoemd) liepen over en enkele dijken braken door. In Belgisch-Limburg zette een dijkbreuk in de Demer de campus van de universiteit van Hasselt blank. In Oost-Vlaanderen steeg de Dender 72 centimeter boven het alarmpeil en overstroomden delen van Geraardsbergen, Ninove en Dendermonde. In Vlaams-Brabant liep het water over de dijken van het Kanaal Charleroi-Brussel, waardoor woonwijken bedreigd werden en honderden mensen geëvacueerd moesten worden. In Waals-Brabant liep de vallei van de Zenne onder evenals delen van het pretpark Walibi. De overstromingen eisten vijf slachtoffers; de schade bedroeg ongeveer 180 miljoen euro.
Vlaams-Waals gesteggel Vlaamse en Waalse politici steggelden meteen over de oorzaken van de overstromingen. De Vlaamse premier Kris Peeters maakte verwijten aan Wallonië. Als in Waals-Brabant sluizen opengezet worden om het gebied te ontlasten, leidt dat tot wateroverlast in het stroomafwaarts gelegen Vlaams-Brabant. Ook was volgens hem onvoldoende overleg gevoerd over ingrepen in de waterhuishouding. Het stroomopwaarts gelegen Waalse deel van de Dender was al uitgebaggerd voordat men aan het stroomafwaarts gelegen Vlaamse deel begon. Daardoor werd het water versneld afgevoerd van Wallonië naar Vlaanderen en kwam het daar in een flessenhals terecht. De Waalse premier Rudy Demotte hekelde de miscommunicatie tussen Waalse en Vlaamse waterbeheerders. Ze maakten verschillende inschattingen en wisselden te laat gegevens uit. Daardoor ontstond verwarring over het openen van een sluis in het Kanaal CharleroiBrussel en kon er pas een beslissing genomen worden na tussenkomst van de federale minister van Binnenlandse Zaken. Een goede afstemming tussen het hogere, stroomopwaarts gelegen Wallonië en het lagere, stroomafwaarts gelegen Vlaanderen is cruciaal, en die verloopt nogal eens moeizaam. Achteraf is het moeilijk de gevolgen van slechte samenwerking te corrigeren. Het Vlaamse parlement riep in een debat op 17 november de christendemocratische minister van Natuur en Milieu Joke Schauvliege op het Vlaamse deel van de Dender snel uit te baggeren, omdat het Waalse deel al in 2007 was uitgebaggerd. De minister antwoordde dat dat weinig zin had
14
H2O / 25/26 - 2010
zolang niet eerst de stuwen bij Dendermonde (waar de Dender in de Schelde uitmondt) vernieuwd waren. Anders kan de vergrote aanvoer van water immers niet afgevoerd worden. In Wallonië maakt men ook meer tempo met het vernieuwen van stuwen dan in Vlaanderen. Ook hebben de kleine waterlopen (die voor een belangrijk deel uit Wallonië komen) veel slib afgevoerd naar de grote waterlopen in Vlaanderen.
Ruimtelijk wanbeleid Volgens de Vlaamse sociaaldemocratische parlementariër Bart Martens betaalt België “de tol voor decennialang wanbeleid op het vlak van de ruimtelijke ordening”. Door de verharding van oppervlakten en de “rechttrekking en inbuizing” van waterlopen zou minder water in de bodem infiltreren en zou deze zijn sponsfunctie verliezen. Via gemengde rioleringen en collectoren wordt het water te snel afgevoerd naar ingesnoerde rivieren die op de verkeerde plaatsen overstromen. Ook zijn te veel bouwvergunningen afgegeven voor huizen in overstromingsgebieden en opgehoogde “waterzieke gronden” (gebieden die vaak overstromen). “Steek onze rivieren in een ruimer jasje”, is Martens’ advies. Na de overstromingen van 2002 stelde de Vlaamse regering het Rubiconfonds in. Dat moest gemeenten ondersteunen bij investeringen in het waterbeheer. Vorig jaar wilde de regering het fonds opheffen, maar dat wist het parlement te voorkomen. Martens verwijt minister Philippe Muyters (Nieuw-Vlaamse Alliantie) van Ruimtelijke Ordening dat hij van lagere overheden geen concrete plannen vraagt voor overstromingsgebieden, bufferbekkens en waterkeringen. Ook vindt hij het gewestelijke waterbeleid te versnipperd. Zo zijn er twee instanties voor overstromingsvoorspellingen en waterpeilbeheer: de Vlaamse Milieumaatschappij gaat over de onbevaarbare waterlopen en het Hydrologisch Informatiecentrum over de bevaarbare.
Geraardsbergen Een illustratief voorbeeld van ‘ruimtelijke wanorde’ is Geraardsbergen aan de Dender. Daar woedde de afgelopen jaren een heftig debat tussen milieugroeperingen en het stadsbestuur over het indammen en bebouwen van een 60 hectare groot natuurlijk overstromingsgebied stroomopwaarts van de stad. Daarin ligt een sportvliegveld waarvan de startbaan werd opgehoogd en verlengd. Om het vliegveld te beschermen tegen overstromingen werd er een dijk omheen gelegd. Daarna werd het gebied gesplitst door een dijk die vervolgens verlegd werd om de bouw van zo’n 30 nieuwe huizen mogelijk te maken. Dat
gebeurde onder druk van particulieren die hun grond als bouwgrond wilden verzilveren. Daardoor kwamen ook nog eens vele hectares moerasbos en weiland binnen de dijken te liggen. Zo ging van de 60 hectare die vroeger volledig en natuurlijk overstroomde, 26 hectare verloren. Als de buffercapaciteit van dit natuurlijke overstromingsgebied in stand was gebleven, had Geraardsbergen veel minder last gehad van overstromingen. Nu begaf zelfs de nieuw aangelegde dijk het en liepen ook de nieuwe woningen onder water. Jarenlang hebben milieugroeperingen procedures aangespannen tegen de nieuwe bebouwing, de dijkaanleg en het vliegveld. Het Milieufront Omer Wattez en de Bond Beter Leefmilieu vragen nu van minister Muytens een volledig herstel van het overstromingsgebied. Ze willen dat de minister de aanvraag van de uitbater van het vliegveld om de activiteiten voort te zetten en uit te breiden afwijst. Muytens zou een ruimtelijk uitvoeringsplan moeten opstellen waarin het vliegveld ‘als zonevreemde activiteit’ verdwijnt en de opgehoogde startbaan wordt afgegraven. Ook bepleiten ze een ‘uitdoofbeleid’ voor de woningen. Die zouden opgekocht en afgebroken moeten worden waarna de opgehoogde gronden en nieuwe dijken afgegraven kunnen worden. Zo zou de Dender een ruimer jasje krijgen. Zoals in Nederland stroomgebiedsplannen worden opgesteld, zo kent België ‘bekkenbeheerplannen’. Daarin worden overstromingsgebieden (retentiebekkens) afgebakend. Maar dat zijn er vooralsnog veel te weinig en de uitvoering ervan verloopt uiterst traag. Lokale besturen en de landbouwsector liggen dwars, en de gewestelijke regering trekt er geen geld voor uit.
Watertoets Evenals Nederland kent ook Vlaanderen sinds 2006 een watertoets. Initiatieven waarvoor bouw- of milieuvergunningen nodig zijn, worden aan de watertoets onderworpen. Als ze significante schade toebrengen aan het watersysteem, kunnen gemeenten een vergunning weigeren of compenserende maatregelen eisen. Ook in Geraardsbergen werd de watertoets toegepast, maar deze vormde geen belemmering voor het verlenen van vergunningen voor bouwactiviteiten in het natuurlijke overstromingsgebied van de Dender. Voor milieugroeperingen is dat het bewijs dat de watertoets niet werkt. Zij willen dat deze veel strikter en bindend wordt toegepast. Burgemeesters en schepenen (wethouders) hebben volgens hen te vaak ‘slappe knieën’. Ze bezwijken onder de druk van projectontwikkelaars en particulieren en geven - ondanks een negatieve watertoets -
achtergrond toch vergunningen af. Ze laten het individuele belang van grondeigenaren zwaarder wegen dan het collectieve belang van een goed doordachte ruimtelijke ordening. Waterbeheerders wordt verweten dat ze te snel een ‘positieve watertoets’ afgeven als een plan compenserende maatregelen in de vorm van ‘kunstmatige wachtbekkens’ bevat. Zij zouden vaker hun poot stijf moeten houden, omdat kunstmatige wachtbekkens als alternatief voor natuurlijke overstromingszones bij hevige regenval slechts “een pleister op een houten been” zijn. Minister Schauvliege heeft inmiddels een administratieve herziening van de watertoets aangekondigd. Ze wil dat gemeentebesturen adviezen van waterbeheerders minder gemakkelijk naast zich neer kunnen leggen. De verzekeringsmaatschappijen weigeren vooralsnog de schade te vergoeden aan gebouwen die onderdeel zijn van projecten die een vergunning kregen ondanks een negatieve watertoets.
Verharding Een probleem in België en met name in Vlaanderen is de toename van het verhard oppervlak waardoor minder water infiltreert in de bodem. Door het ‘vernevelde verstedelijkingspatroon’ kent Vlaanderen een extreem hoog percentage bebouwd oppervlak en kent het nauwelijks nog echte ‘landelijke gemeenten’ volgens internationaal gangbare definities. Tussen 1976 en nu zou het bebouwde oppervlak gestegen zijn van zes naar 20 procent, volgens sommigen zelfs tot 30 procent. Na Monaco en Vaticaanstad zou dit het hoogste percentage ter wereld zijn. Ook de manier van bouwen (meer horizontaal dan verticaal met ruim bemeten verharde opritten) draagt daaraan bij. De verspreide verstedelijking leidt daarnaast tot een extreem hoog aantal (verharde) kilometers aan wegen in verhouding tot het oppervlak. Parlementariërs pleiten nu voor de ‘ontharding van Vlaanderen’ met minder gebruik van asfalt en beton en meer waterdoorlatende materialen. Daarnaast zijn veel beken rechtgetrokken en
omgevormd tot betonnen afvoergoten. Ook dat vermindert de infiltratie en versnelt de afvoer, waardoor bij flessenhalzen problemen ontstaan. Hermeandering kan de buffercapaciteit vergroten en de afvoersnelheid verlagen, net als de aanleg van natuurvriendelijke, ‘ruwe’ oevers en waterbodems zoals in de Dijle stroomopwaarts van Leuven gebeurd is. Verder is de infiltratiecapaciteit van landbouwgronden achteruit gegaan. Er wordt minder natuurlijke mest gebruikt, waardoor het humusgehalte daalt. Het gebruik van zwaardere machines maakt de bodem bovendien compacter. Bossen en weilanden houden veel meer water vast dan akkers. Rivieren als de Dender en Zenne krijgen hun water echter grotendeels uit de gordel van slecht doorlatende lössgronden waar akkerbouw domineert. Toen het in november hard regende, waren de akkers net geploegd en sloegen de bodems dicht. Hierdoor en door de rechte, gladde afvoerkanalen denderde het water met grote snelheid naar rivieren als de Dender.
Integraal waterbeheer Het moderne principe van ‘eerst vasthouden, dan bergen en ten slotte (traag) afvoeren’ wordt ook in veel Belgische beleidsdocumenten beleden, maar in de praktijk nog weinig toegepast. Dé basisreflex van veel lokale bestuurders en waterbeheerders is nog steeds: afvoeren! Burgemeesters willen nog steeds beken uitbaggeren, waterbeheerders vragen meer pompcapaciteit... om overtollig water uit hun gebied af te voeren naar... de buren (soms Vlamingen) die dan maar moeten zien hoe ze er vanaf komen. Integraal waterbeheer is in Vlaanderen officieel beleid en verankerd in instituties. De recente overstromingen maken echter duidelijk dat dit nog lang niet bij iedereen tussen de oren zit. Henk Donkers (sectie geografie, planologie en milieu, Radboud Universiteit Nijmegen)
advertentie
Uw proces verdient...
...een fit hart Kijk voor ons complete fitness programma op www.wijkboerma.nl of bel 050 549 59 00
H2O / 25/26 - 2010
15
De schaduw van zout strooien De winter van 2009 op 2010 was relatief streng. Wekenlang was het landschap wit en stil en werd geschaatst op natuurijs. Maar in de stad en op de weg gaf de winter overlast, die vakkundig bestreden werd door onze zoutstrooiers. Dat zout vormt het onderwerp van dit artikel.
W
e geven een ruwe inschatting van de hoeveelheid zout die wordt gestrooid in een normale winter en vergelijken dit met enkele andere kwesties waarbij zout een hoofdrol speelt. We doen dit vooralsnog zonder waardeoordeel. Het gaat er ons om met wetenschappelijke plezier ons onderwerp te voorzien van vergelijkingswaarden. We warmen ons in gedachten met een winterse borrel bij het haardvuur, terwijl buiten de pekel opnieuw wordt gestrooid.
Grondig bestrijden van akelige gladheid Koning Winter kan prachtig zijn maar kan ook een ander gezicht tonen. Bij ijzel vallen mensen en raken ze soms lelijk gewond. Vastgevroren sneeuwrillen maken het bijna onmogelijk om te fietsen. Overvloedige sneeuw laat auto’s glibberen en richt schade aan. In ons klimaat met nauwelijks strenge vorst en kleine beetjes sneeuw werkt zout fantastisch. Het laat sneeuw en ijzel smelten zodat stoep en weg goed begaanbaar blijven op de wijze die we gewend zijn, namelijk zonder gladheid. In de koudere delen van de wereld past men zich aan de gladde wegen aan, maar wij wonen in Nederland, zijn stroeve wegen gewend en willen dat de weg niet glad wordt en we zonder aanpassingen onze gang kunnen gaan. Dat wordt grondig aangepakt. Het bestrijden van gladheid met behulp van zout heeft een hoge mate van perfectie bereikt. We hebben prachtige rijdende machines ontwikkeld die een flinke berg zout meenemen en die heel nauwkeurig en gelijkmatig verdeeld uitstrooien, liefst in natte vorm zodat het optimaal werkt. Vorige winter gebeurde het onmogelijke: het zout raakte op. De voorraad strooizout was afgestemd op een iets meer dan gemiddelde winter, niet op een barre winter. De winter werd bar en het zout raakte op. De status van de zoutstrooiers was voorheen niet bijzonder hoog, maar nu werden zij bijna onze helden. Het was een vermakelijk tafereel. Kijken hoe het deze winter gaat verlopen.
Knagende vragen Intussen vragen wij ons af of dat vele zout geen kwaad kan. Het gaat om een slordige honderd miljoen kilo per winter. Dat is heel veel zout. Nee, het gaat niet zozeer over de berm die zwart is na de winter, want die trekt wel weer bij in het voorjaar. Het gaat wel om drinkwaterwinning die diepgelegen grondwater oppompt. Hoeveel zouter wordt dat op lange termijn? Verder vragen we ons af of de pekel leidt tot een meetbare zoutvracht op de rioolwaterzuiveringsinstallatie. En hoe het zit met de verhouding tussen pekel en brakke kwel in een diepe polder. Tot slot zitten we nog met een morele
16
H2O / 25/26 - 2010
vraag. Enkele decennia geleden werd vanuit Nederland verontwaardigd en bestraffend gesproken over Franse zoutlozingen op de Rijn. Wij vragen ons af om hoeveel zout dat ging en hoe de verhouding is tot onze pekel. Knagende vragen als straks de zoutstrooiers weer rondrijden.
Balansberekening met strooizout We maken een eenvoudige balansberekening om gevoel te krijgen voor de hoeveelheden. We gaan uit van 100 miljoen kilo pekel in een normale winter: t Daarvan valt 20 procent op de klinkerbestrating in de stad. Hiervan zakt 5 procent de grond in en gaat 15 procent naar de rwzi; t 30 procent valt op asfaltverharding in de stad. Hiervan zakt 5 procent via de berm de grond in en gaat 25 procent naar de rwzi; t 50 procent valt op asfaltverharding buiten de stad. Hiervan zakt 20 procent via de berm de grond in, 20 procent stroomt af via oppervlaktewater en 10 procent komt in de ZOAB-cleaner terecht. Als deze balans klopt, dan heb je dus: t 40 procent ofwel 40 miljoen kilo op de rwzi;
t
t
t
20 procent ofwel 20 miljoen kilo richting oppervlaktewater; 30 procent ofwel 30 miljoen kilo naar de bodem. 10 procent ofwel 10 miljoen kilo in de ZOAB-cleaner.
Wie het beter weet mag het zeggen, maar met deze getallen gaan wij verder. Voor de overzichtelijkheid drukken we alle hoeveelheden zout uit in miljoen kilo per jaar. Verhouding tot het zout in ons voedsel
In de media wordt dikwijls gesteld dat er te veel zout in ons voedsel zit met mogelijk schadelijke gevolgen voor onze gezondheid. De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid bedraagt 6 gram zout per persoon per dag. Gemiddeld zitten we 50 procent hoger. In totaal gaat het om 6 gram per persoon per dag x 1,5 x 17 miljoen mensen x 365 dagen/ jaar ofwel 60 miljoen kilo zout per jaar. Een opmerkelijke hoeveelheid, in dezelfde orde van grootte als strooizout. Zout in drinkwater
De norm van zout voor drinkwater in Nederland is 150 mg/l Cl (komt overeen met 247 mg/l NaCl). De smaakdrempel voor chloride ligt tussen de 200 en 300 mg/l. We
achtergrond proeven het dus niet. In de praktijk ligt de zoutconcentratie tussen de 20 en 200 mg/l. Wij gaan uit van gemiddeld 50 mg/l. Al met al gaat het dan om 50 mg/l x 125 l/persoon/dag x 17 miljoen mensen x 365 dagen/jaar ofwel 40 miljoen kilo zout per jaar. Tot onze verrassing alweer een getal dat in orde van grootte vergelijkbaar is met het strooizout. Gelukkig drinken we dat niet allemaal op, anders zouden we op veel meer dan 50 procent boven de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid uitkomen. Effect van pekel op de rwzi
Het zout in ons afvalwater is deels afkomstig uit ons drinkwater, maar wordt verhoogd door de vuillast van inwoners, industrieel afvalwater én bij winterse omstandigheden door afstromend dooiwater met strooizout. De belangrijkste zoutbron is de industrie. Berekend is dat de vracht strooizout op de rwzi op jaarbasis minder dan tien procent is van de totale vracht. De zoutlozing van strooizout vindt echter niet over het hele jaar gemiddeld plaats, maar alleen in de wintermaanden en dan vaak ook geconcentreerd in een aantal perioden. Als we bijvoorbeeld te maken hebben met 20 strooidagen, dan kan tijdens dergelijke dagen het zoutgehalte op de rwzi verdubbelen. Het is daarbij de vraag of deze piek in keukenzout schade zal doen aan de biomassa in de rwzi. Vanuit de literatuur en praktijk zijn ons geen meldingen bekend van storingen van het zuiveringsproces door strooizout.
Bedreiging van het grondwater
Wat betreft de bodem bestaat het risico van langzame verzilting van ons kostbare grondwater. Vanuit onze vereenvoudigde balans gaat het om 30 miljoen kilo zout per jaar dat infiltreert in de bodem. Uitgaande van een nuttige neerslag van circa 400 mm per jaar over het totale landoppervlak van 34.000 km2 leidt dit gemiddeld tot een toename van de zoutconcentratie van circa 2 mg/l. In situaties met stedelijk gebied of enkele grote wegen dwars door een intrekgebied kan het lokaal tot een factor 10 hoger uitpakken, dus zo’n 20 mg/l. Deze waarden lijken ons niet direct verontrustend, maar ook niet verwaarloosbaar. Verhouding tot het zout in een brakke polder
Een diepe polder nabij de kust trekt veel zoute kwel aan. Uitgaande van een kwel van 5 mm/ dag en brak water met een zoutgehalte van 1000 mg/l gaat het om circa 2 miljoen kg zout per km2 per jaar. Een brakke polder levert echt een forse hoeveelheid zout. Vergelijk het met het strooizout van 100 miljoen kg per jaar verdeeld over de 34.000 km2 van Nederland, wat overeenkomt met gemiddeld 0,003 miljoen kg zout per km2 per jaar. Verhouding tot de voormalige Franse zoutlozingen
Zo’n 25 jaar geleden was er veel te doen over de zoutlozingen van de Franse kalimijnen. Het ging om grofweg 10.000 miljoen kg zout per jaar. Dus circa 100 keer meer dan onze hoeveelheid strooizout. Die lozingen van de
kalimijnen zijn gelukkig teruggebracht tot een niveau waarmee we in Nederland kunnen leven. Nu stroomt bij Lobith circa 5.000 miljoen kilo zout per jaar ons land binnen. Dat is niet alleen uit de kalimijnen, maar ook uit Duitse en Franse steden, inclusief hun industrie en inclusief hun strooizout! Dat betreft een waarde die circa 50 keer meer is dan onze hoeveelheid strooizout. De grote rivieren merken dus niet al te veel van ons strooizout. Overige gedachten
We zitten met nog een drietal gedachten, maar zonder getalsmatige onderbouwing. Die voegen we bijeen in onze laatste denklijn. Eén van de auteurs is liefhebber van oude auto’s. Niet om veelvuldig in te rijden, maar wel af en toe een toertochtje. Pekel op zo’n auto is een ramp, want het gaat overal zitten en geeft sterke toename van de roestvorming. Moderne auto’s hebben sinds de toepassing van verzinkt staal veel minder last van dit probleem. Een mogelijk belangrijk punt is dat door de verhoogde zoutgehalten de emissie van zware metalen van het wegoppervlak kan toenemen. Of dit een significante bijdrage levert aan de vervuiling van de bodem of aan koper- en zinkemissie in het effluent van de rwzi is niet bekend. Daarnaast speelt nog de aanwezigheid van ijzercyanide als antiklontermiddel. Dit cyanide kan zich in de rwzi ophopen in het zuiveringsslib. De industrie doet volop onderzoek naar alternatieven. Tot slot vragen wij aandacht voor kapitale bomen langs sommige wegen. Dergelijke bomen verfraaien het landschap. Zijn zij langdurig bestand tegen de grote pekelvrachten van de laatste jaren? Wij hebben ons laten vertellen dat in sommige parken niet met zout wordt gestrooid omwille van bescherming van bomen en planten.
Conclusie De fles is intussen leeg en het vuur gaat bijna uit. Wij vatten samen wat we bij elkaar hebben geharkt. Opmerkelijk is dat brakke polders en de Rijn qua hoeveelheden zout de boventoon voeren. Vervolgens komt de industrie, uiteraard heel lokaal. Daarna komen het strooizout, onze dagelijkse zoutconsumptie en het drinkwater. Binnen deze groep vertoont het strooizout een piekerig gedrag zowel in plaats als tijd. Vooral lokaal kan strooizout een probleem vormen, landelijk gezien lijkt het mee te vallen. Wij schrijven dit met enige terughoudendheid. Ons artikel is bedoeld als mijmering bij de haard, dus zonder de pretentie van waarheid. Het enige dat wij daarom neerschrijven als conclusie is het volgende: dit onderwerp is de moeite waard om in een meer serieuze studie uit te werken. Rob van der Velde (WATERmaat) Berend Reitsma en Jeroen Kluck (Tauw)
H2O / 25/26 - 2010
17
Voor PE-HD oplossingen gaat u naar De Jongh Pipesystems B.V.
De Jongh Pipesystems B.V. , de specialist op het gebied van PE-HD kunststofleidingsystemen voor gas- en waterdistributie, persriolering, druk- en vrijvervalleidingen, alsmede voor industriële toepassingen tot en met 1200 mm is gevestigd op het Industrieterrein Dintelmond te Heijningen.
NIEUW is dat De Jongh Pipesystems B.V. nu ook een eigen werkplaats heeft waar PE-HD verwerkt kan worden. Inmiddels heeft De Jongh Pipesystems B.V. haar machinepark uitgebreid tot het verwerken van PE-HD leidingsystemen t/m 630 mm. Voor onze productengroep BKU-betonbeschermingsmaterialen, welke o.a. toegepast worden in zuiveringsinstallaties en rioolgemalen, is onze werkplaats uitgebreid met een lasbank welke plaatmateriaal (PE-HD. PP en PVC) tot 4 meter kan verwerken. Verbindingstechnieken zoals PE-HD electrolasfittingen, klemkoppelingen, PE-HD hulpstukken t.b.v. electrolas- en spiegellassen, prefab constructies etc. t.b.v. PE-HD leidingsystemen behoren uiteraard ook tot ons leveringsprogramma.
Postbus 11 - 4670 AA Dinteloord Industrieterrein Dintelmond - Sluisweg 2 4794 SW Heijningen
Telefoon 0031 (0) 167 521739 Telefax 0031 (0) 167 521837
E-mail Internet
[email protected] www.dejonghpipesystems.nl
Het vertrouwde adres voor een gas- en waterdicht leidingnet
Slimme logistiek Wanneer u klant bent bij De Jongh Pipesystems B.V., bent u er al aan gewend. Naast advies op technisch gebied krijgt u altijd uw producten door onze vaste transporteur Rijnart geleverd daar waar ze nodig zijn. Daarnaast hebben we ons gespecialiseerd in slim aanleveren.Dat betekent dat we met onze klanten meedenken en bijvoorbeeld meer producten uit 1 stuk adviseren. Onze klant hoeft dan op het werk niet allerlei hulpstukken te verzamelen en samen te voegen, maar kan direct aan de slag. De praktijk wijst uit dat hier doorgaans grote kostenbesparingen te behalen zijn.
In goede handen: Vanaf het eerste gesprek tot aan het afwerken op locatie is uw project in goede handen. Het product is zo goed als de service welke er achter steekt. Een feit welke meer en meer tot een vanzelfsprekendheid wordt gerekend. Ons team heeft een lange en grote ervaring op het gebied van PE-HD leidingsystemen en thermo-plastische betonbeschermingstechnologie en er staat dan ook een goed gemotiveerd en opgeleid team ter beschikking dat U optimaal kan adviseren en begeleiden.
Postbus 11 - 4670 AA Dinteloord Industrieterrein Dintelmond - Sluisweg 2 4794 SW Heijningen
Telefoon 0031 (0) 167 521739 Telefax 0031 (0) 167 521837
E-mail Internet
[email protected] www.dejonghpipesystems.nl
InfraTech 2011 in het teken van samenwerking De negende editie van InfraTech, de tweejaarlijkse beurs voor de infrastructuur, heeft als thema ‘samenwerking in de infraketen’. Van 11 tot en met 14 januari is Ahoy Rotterdam het toneel van een groot aanbod van producten en diensten op het gebied van de infrastructuur. De beursvloer is verdeeld in zes thema’s: infrastructuur, energie, openbare ruimte, verkeerstechnologie, ondergrond én water. Naast de de beurs wordt ook een uitgebreid programma met lezingen, symposia en discussies gehouden.
V
ergeleken met voorgaande edities vindt InfraTech eerder in het jaar plaats. De reden hiervoor is dat de beurs nu samenvalt met de voor de branche belangrijke informatiebijeenkomsten over de vernieuwde RAW-systematiek, georganiseerd door CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). De RAW-systematiek biedt opdrachtgevers en opdrachtnemers in de grond-, water- en wegenbouw een kader om duidelijke afspraken te maken en vast te leggen. Een keer in de vijf jaar worden nieuwe RAW-bepalingen uitgebracht. InfraTech omvat ook een uitgebreid kennisprogramma. Zo is er het InfraTheater, waarbij CURNET in nauw overleg met opdrachtgevers het programma samenstelt (zie bijgaand artikel). Tijdens de InfraTour worden nieuwkomers op de arbeidsmarkt en ervaren professionals van een organisatie uit de infrasector bij elkaar gebracht. Samen denken ze een hele dag over een vraagstuk dat het bedrijf inbrengt onder begeleiding van een procesmanager van Creatief Atelier. Met elkaar bedenken zij vernieuwende ideeën en oplossingen. InfraTour is een etappewedstrijd van creatieve ateliers langs het lectorennetwerk uit de infrastructuur met als rode draad: Hoe versterken we de samen-
20
H2O / 25/26 - 2010
werking in de infraketen? De finale vindt plaats tijdens InfraTech. InfraTour werkt dit jaar samen met de nieuwe CURNET-onderwijsactiviteit; de zogehete Leertafels. Samen met de innovatieprogramma’s Habiforum, Leven met Water en Klimaat voor Ruimte organiseert CURNET de kennisdoorwerking naar het hbo-onderwijsveld. De leertafels bieden lectoren en docent/onderzoekers een netwerk voor uitwisseling en ontwikkeling van lesmodules en het bijhouden van de programma’s die door de leertafels worden opgezet. In het kader van de Dag van het Onderwijs wordt een selecte groep middelbare scholieren uitgenodigd om ze enthousiast te maken voor het werk in de infrabranche. Op de eerste beursdag bezoeken zij onder begeleiding de exposanten die hebben meegedaan aan de InfraTech Innovatieprijs. Daarnaast maken zij ook een excursie naar een infrastructureel project in Rotterdam.
Innovatieprijs De InfraTech Innovatieprijs, die in 2011 voor de zevende keer wordt uitgereikt, heeft tot doel om innovatieve ideeën op het gebied van infrastructuur te bevorderen en te belonen met een prijs. In totaal 29 bedrijven hebben aan deze oproep gehoor gegeven en een poster ontwikkeld van hun innovatie.
Het gaat hierbij om recent uitgevoerde projecten, nog in ontwikkeling zijnde plannen of een volledig out-of-the-boxconcept. In de categorie Water is Waterschap De Dommel genomineerd. De winnaars in alle categorieën worden tijdens InfraTech officieel bekendgemaakt. InfraTech 2011 wordt gehouden in Ahoy Rotterdam. De openingstijden zijn: dinsdag 11 januari van 10.00 tot 18.00 uur, woensdag 12 januari van 10.00 tot 18.00 uur, donderdag 13 januari van 10.00 tot 21.00 uur en vrijdag 14 januari van 10.00 tot 16.00 uur.
InfraTech 2009 De vorige InfraTech trok 535 exposanten en in totaal 19.175 bezoekers. Bezoekers zijn beslissers in de GWW-markt waaronder managers, beleidsmakers en adviseurs. Een flink aandeel van bezoekers is werkzaam bij de overheid. De beslissingsbevoegdheid is hoog: 77 procent van de bezoekers is als adviseur of (eind)beslisser betrokken bij de aanschaf van producten en/of diensten. 70 procent van de exposanten geeft aan de voor hen relevante doelgroepen (zeer) goed bereikt te hebben in 2009.
*thema
InfraTech
InfraTech deze keer iets minder ‘nat’ Water is een minder prominent thema dan gehoopt tijdens InfraTech 2011, de tweejaarlijkse beurs over infrastructuur. Dat geldt niet alleen op de beursvloer, maar eveneens voor het uitgebreide kennisprogramma. “Ik heb de indruk dat er in de waterwereld niet zo heel veel belangstellling was om deel te nemen aan de beurs”, zegt Martin van der Vliet van CUR Infra & Bouw, onderdeel van CURNET dat samen met overheden de gespreks- en discussiebijeenkomsten in het InfraTheater samenstelt en coördineert. “Toch kan het voor mensen uit de watersector heel interessant zijn naar Ahoy te komen.”
A
an het begin van het jaar leek het er nog op dat veel waterschappen, onder leiding van de Unie van Waterschappen, zouden deelnemen met een gezamenlijke stand. Uiteindelijk heeft dat voornemen vanwege andere prioriteiten en de vele bezuinigingen bij de waterschappen geen invulling gekregen. “Het aantal onderwerpen en thema’s dat door de waterschappen is aangedragen voor de programmering van het InfraTheater, is daardoor beperkt”, legt Van der Vliet uit. Eppe Nieuwenhuis, algemeen directieadviseur van het Hoogheemraadschap van Delfland, reageert: “In relatie tot het thema van InfraTech, ketenbeheer, hebben het afgelopen jaar belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden voor gemeenten en waterschappen, vooral in de afvalwaterketen. De gemeenten zijn namelijk verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van afvalwater door het riool. De waterschappen dragen zorg voor het vervolgtransport en de zuivering van dat afvalwater. Het convenant dat dit jaar is opgesteld tussen de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, moet leiden tot verregaande samenwerking en besparingen in die keten. Omdat deze samenwerking zich toch vooral regionaal ontwikkelt, is de InfraTechbeurs wat dat betreft wellicht niet het meest voor de hand liggende ontmoetingsplatform. Er zijn echter ook vele partijen vanuit de keten aanwezig (een aantal gemeenten, ingenieursbureaus, aannemers en bouwondernemingen) en er is tijdens de beurs bovendien veel aandacht voor onderwijs, opleidingen en vele technische innovaties. Daardoor zullen ook vanuit de waterschappen velen de weg naar InfraTech weten te vinden.” “Vanuit de breedte van aan water gerelateerde sectoren is de afgelopen weken hard gewerkt aan het invullen van een aparte stand op InfraTech voor Nederland als ‘Water Valley of the World’”, vult Nieuwenhuis in een andere hoedanigheid aan. “Het Netherlands Water Partnership (NWP), het Nationaal Water Centrum (NWC) en Dutch Delta Design (DDD2012) presenteren daar het omvangrijke netwerk van ondernemingen, overheden, onderzoekers en onderwijs, die niet alleen uit de watersector afkomstig zijn. Doel is te bereiken dat Nederland in 2020 nog steeds de nummer 1-economie is op het gebied van water.”
Beurs als motor CURNET is een netwerk van projecten, programma’s en andere kennisallianties die zich richten op kennis- en competentieont-
wikkeling rond ruimte, bouw, bodem, land en water. “De beurs is de motor van InfraTech”, vertelt Van der Vliet. “Het InfraTheater, waar wij verantwoordelijk voor zijn, vormt een belangrijk onderdeel van het randprogramma waaraan bezoekers kunnen meedoen. Daarnaast organiseert CROW, het kennisplatform voor infrastructuur. verkeer, vervoer en ruimte, informatieve bijeenkomsten over de RAW-systematiek en bundelt zijn andere thema’s in de InfraWeek. En er is een carrièreplatform dat nieuwkomers en ervaren vakmensen bijeenbrengt.”
bepaalde stelling met een voorbeeld illustreren. Vertegenwoordigers van de waterwereld zijn, ook al zitten ze niet achter de tafel, van harte welkom mee te discussiëren. Dat zeg ik, omdat het kennisimpulsprogramma Leven met Water, waaraan wij deelnemen, veel heeft gedaan met aspecten die tijdens de discussie aan de orde komen. Ik kan me voorstellen dat de infrawereld nog wat kan leren van de waterwereld.”
In het programma van het InfraTheater komt niet één keer het woord water voor, maar zo erg is het in werkelijkheid niet. Tijdens het rondetafelgesprek over vakmanschap op dinsdag, de Dag van het Onderwijs, wordt het Project A2 Maastricht als voorbeeld genomen. Van der Vliet: “Die dag willen we (toekomstige) studenten laten kennismaken met het vak. Eén van de onderwerpen die in dit gesprek aan de orde komen, is het monitoren van bouwputten, waarbij natuurlijk wordt gesproken over grondwater en bemaling. Verder hebben we het op donderdag over het vervangen van de sluizen in de Zuid-Willemsvaart.”
dinsdag 11 januari: dag van het onderwijs dagvoorzitter: Maurice van Rooijen (Rijkswaterstaat) 12.00-13.00 uur ronde tafelgesprek: De bouwsector als werkgever. 13.30-15.00 uur InfraTalent van de toekomst. 15.00-16.00 uur ronde tafelgesprek: Vakmanschap A2 Maastricht*. Met als onderwerpen Project A2 Maastricht (Louis Prompers, projectdirecteur A2 Maastricht en Sipke van der Linden, Avenue2 Infra JV); ontwerprichtlijnen funderingen en bouwputten (Fred Jonker, CUR B&I) en monitoring van bouwputten (Ton Siemerink, CUR B&I).
Op vrijdag is er een rondetafelgesprek over omgevingsmanagement, waarin het onder meer gaat over het sms-alert waarmee de Provincie Zuid-Holland binnenvaartschippers waarschuwt wanneer de infra- en waterbeheerders werkzaamheden plannen of uitvoeren aan en in de vaarwegen. “We praten tijdens datzelfde gesprek over de ervaringen die zijn opgedaan bij de ontwikkeling van de plannen voor de klimaatdijk, die de waterproblemen van Tiel moet oplossen, waarbij het vooral zal gaan over hoe men is omgegaan met burgerparticipatie en omgevingsmanagement. Mensen met verschillende achtergronden en ervaringen komen daarover aan het woord. Bij onderwerpen en thema’s over bijvoorbeeld wegenaanleg komt water maar zijdelings aan de orde.”
woensdag 12 januari: dag van innovatie, kennis en kunde. Het MKB als innovatiemotor (11.00-15.00 uur). dagvoorzitter: Han de Wit (Tauw).
Programma Infratheater
donderdag 13 januari: dag van de keten (11.00-17.00 uur en 19.00-20.00 uur). dagvoorzitters: Henk Vereijken en Corné Nijburg (CURNET) 15.00-16.00 uur certificeren in relatie tot nieuwe contractvormen*. Discussie o.l.v. Hennes de Ridder van TU Delft i.s.m. Bouwend Nederland en Kiwa over BRL-certificering, controle en handhaving en hoe opdrachtgevers hiermee omgaan. 16.00-17.00 uur ronde tafelgesprek over (regionale) samenwerking*, onder meer aandacht voor het vervangen van sluizen in de Zuid-Willemsvaart.
Interactief Tijdens de voorbereiding hebben CURNET en andere partijen een lange lijst van onderwerpen samengesteld, gegroepeerd en in thema’s ondergebracht. Dat leide tot een uitgebreid programma met rondetafelgesprekken, dialogen en informatie- en platformbijeenkomsten. “Een rondetafelgesprek duurt een uurtje. Er zitten dan vijf à zes mensen aan tafel. Het is de bedoeling dat zij, samen met het publiek, een beeld schetsen van de ontwikkelingen. Het is een theater, dus iedereen kan meedoen, bijvoorbeeld door op te staan en een
vrijdag 14 januari: dag van de klant (11.00-14.30 uur). dagvoorzitter: Thomas Arts (DBI, provincie Zuid-Holland). 13.30-14.30 uur Ronde tafelgesprek: Omgevingsmanagement*. Met onder meer: leerervaringen project klimaatdijk Tiel-Oost (Ton Siemerink, CUR B&I); burgerparticipatie; klimaatadaptatie en het aanpassen van de infrastructuur aan klimaatverandering. * Water komt in ieder geval aan de orde.
H2O / 25/26 - 2010
21
Pompputten en gemalen van polymeerbeton
Met dit model zijn verharde (stedelijke) gebieden, waar veelal bij hevige regenval als eerste sprake is van wateroverlast, naadloos geëxtraheerd uit de werkelijkheid. Ook de gebieden waarvan vaak de hoogtegegevens niet voor handen zijn, zoals tunnels, zijn nu in hetzelfde model inzichtelijk te maken.
Euroceramic evolueert van productnaar systeemaanbieder en productoplosser. Recent breidde het bedrijf het aanbod uit met pompputten en gemalen van polymeerbeton. Ze zijn te bekijken op InfraTech in Rotterdam.
Binnen DRIVE-MAP kunnen ook CAD- en GIS-gegevens geprojecteerd worden, waardoor men in het analyseproces de effecten visueel kan beoordelen. Net als AHN2 is DRIVE-MAP zeer goed meervoudig toepasbaar. Verschillende soorten gebruikers, zoals riool- en groenbeheerders of ontwerpers, kunnen uit dezelfde brondata verschillende gegevens halen. Voor meer informatie: Robert Schrauwen (070) 311 11 43 of Pim Voogd (070) 317 07 36.
Lijnafwatering voor het verkeer Met de huidige beschikbare systemen, bestaande uit een combinatie van gres en polymeerbeton, kan Euroceramic klanten in de ontwerpfase adviseren over toe te passen systemen voor het oplossen van bestaande en toekomstige problemen. De gemiddelde levensduur van een goed ontworpen en aangelegd systeem bedraagt zo’n 100 jaar. Redenen voor deze lange levensduur zijn onder andere de chemische resistentie, hoge slijtvastheid, vormvastheid en de hoge sterkte, die in de tijd nauwelijks afneemt. Gres in combinatie met inspectieputten, pompputten en gemalen kunnen - rekening houdend met de totale kosten van dienstverlening - een goede investering zijn. Voor meer informatie: (077) 475 14 19
Nauwkeurig hoogtemodel voor stedelijk waterbeheer Fugro-Inpark presenteert op InfraTech met DRIVE-MAP een techniek waarbij een laserscanner een nauwkeurige digitale opname van een gebied maakt. Doordat tegelijkertijd foto’s met een hoge resolutie worden gemaakt, ontstaat een model met zowel hoogtegegevens als eigenschappen, zoals eventuele verharding en aanwezigheid van verkeerdrempels. Hiermee kan een nauwkeurige voorspelling worden gedaan hoe water(overlast) zich zal gedragen. 22
H2O / 25/26 - 2010
MEA Drainage Systems, wereldwijd producent en leverancier van lijnafwateringssystemen introduceert tijdens Infratech een aantal noviteiten, waaronder een lijnafwateringssysteem voor snel en zwaar verkeer. Een lijnafwateringssysteem moet de verkeersveiligheid waarborgen en zelfs bij heftige neerslag voor een snellere afvoer van het water zorgen. MEA heeft daarom voor de langs- en dwarsafwatering van doorgaande wegen en autosnelwegen het monolithische gootsysteem MEADRAIN Traffic DM 2000 ontworpen. Dit staat garant voor extreem hoge druk- en treksterkte alsmede een uitstekend weerstandsvermogen tegen chemische vloeistoffen. Samen met de robuuste monolithische constructie van de goot zorgt dit ervoor dat het product aan de hoogste eisen voldoet.
voor Europa biedt MEA trendy IronAge designroosters. Ze worden geproduceerd uit gerecycled en onbehandeld gietijzer, waardoor ze na verloop van tijd een natuurlijke en roodbruine uitstraling krijgen. De roosters zijn geschikt voor alle conform EN 1433 en CE-genormeerde toepassingen met een belastingsklasse C250. Doordat de sleuven kleiner zijn dan twee centimeter, zijn ze uitermate geschikt voor fietsen en rolstoelen. Voor meer informatie: (0314) 62 77 62.
Compleet programma leidingstukken Georg Fischer schenkt in Ahoy aandacht aan meerdere productgroepen, maar de nadruk ligt op het Multi/Joint 3000 Plussysteem. Dit bestaat uit grootbereik fittingen, flens- en reductiestukken, (voet)bochten, eindkappen en T-stukken van nodulair gietijzer in de maten DN50 tot en met DN300. Dankzij de unieke afdichting zijn alle fittingen trekvast te installeren, zolang de nominale diameter gelijk is. Het enige dat de gebruiker moet weten, is de buitendiameter van de leiding, het medium en de werkdruk. Het Multi/Joint 3000 Plussysteem heeft een bereik tot 43 mm en verbindt buizen van 46 mm tot en met 356 mm (traploos tot 310 mm). De fittingen zijn geschikt voor toepassingen in waterleidingen tot 16 bar en gasleidingen tot 8 bar. Voor meer informatie: (0578) 67 83 31.
Esthetiek wordt steeds belangrijker bij het inrichten van binnensteden. Exclusief Het complete programma leidingstukken van Georg Fischer.
*thema
Pompinformatie direct zichtbaar
Het profiel zorgt voor een werveling op de bodem van de goot, waardoor vuil en zand worden weggevoerd naar de slibvangput. De structuur van het inwendige oppervlak heeft een lange levensduur. Dankzij de zelfreinigende werking wordt het onderhoud van de goot flink gereduceerd. De Aquaway Self-clean voldoet aan de hoogste normen. Het concept is speciaal ontworpen voor gebruik in gebieden met zwaar manoeuvrerend verkeer, zoals (lucht)havens, industrieterreinen, parkeerterreinen en containerterminals. Struyk Verwo Aqua biedt twee uitvoeringen: de roostergoot Aquaway Solid Self-clean en de verholen goot Aquaway Forte Self-clean.
Mobile Telematics uit Barendrecht maakt het mogelijk belangrijke operationele informatie van grondwaterpompen via internet rechtstreeks te tonen. Afhankelijk van de sensoren op de pomp en de eisen van de klant wordt daartoe de juiste Watcherbox gekozen en ingebouwd in de pomp. Zo is het mogelijk de actuele flow op afstand uit te lezen en deze gegevens in een watermeterstaat uit te draaien. Dat bespaart veel tijd en kan niet meer vergeten worden. De gebruiker kan zelf grenswaarden voor de flow instellen. Zodra een grenswaarde overschreden wordt, gaat automatisch een alarm af via SMS en e-mail. Ook kunnen op deze manier het brandstofniveau en het vacuüm in de gaten gehouden worden.
Voor meer informatie: (0495) 53 48 15.
keling van een gording met een slijtvaste toplaag. Voor meer informatie: (0515) 48 76 77.
Een andere nuttige functionaliteit is de GPS-positiebepaling. Niet alleen handig voor de operationele aansturing, maar ook om diefstal te helpen voorkomen. Een verplaatsing van de pomp buiten het ingestelde gebied levert namelijk direct een alarmmelding op. Voor meer informatie: (0180) 62 22 01.
Duurzame kunststoffen gordingen en wrijfhout Lankhorst Recycling Products uit Sneek biedt een assortiment gordingen en wrijfhout aan, gemaakt van hergebruikt kunststof, genaamd KLP. Deze hebben het uiterlijk en de verwerkbaarheid van hout en de levensduur van kunststof. KLP gaat jaren mee, rot en splintert niet, heeft geen onderhoud nodig en bevat geen schadelijke stoffen. Het is in januari te zien op InfraTech.
InfraTech
Zelfreinigende afwateringsgoot met lange levensduur Struyk Verwo Aqua introduceert op InfraTech een nieuw product: de zelfreinigende goot Aquaway Self-clean. Deze is gebaseerd op een uit de natuur ontleend principe, zoals bij vloeistoftransport in insectenvleugels en planten.
Nieuwe multibocht Saint-Gobain introduceert in Rotterdam de nieuwe KAMELEO multibocht. Deze nodulair gietijzeren bocht bestaat uit een huis en vier verschillende kits, waarmee 13 verschillende hulpstukken kunnen worden gevormd. Bijzonder aan de KAMELEO multibocht is dat het huis traploos verstelbaar is, wat maakt dat eenzelfde hulpstuk een hoekverdraaiing van 0 tot 45 graden kan opvangen en daarom prima inzetbaar is bij reparaties. Doordat het hulpstuk volledig overschuifbaar is, kan het eenvoudig in een bestaande leiding gemonteerd worden. Hiermee kunnen hulpstukken als mofbochten, flensbochten, koppelingen gevormd worden, al dan niet trekvast uitgevoerd. Het nodulair gietijzer is zeer duurzaam: het bestaat namelijk uit een legering van voornamelijk ijzer, koolstof en silicium: drie natuurlijke elementen die in overvloed in de aardkorst aanwezig zijn. De productie van nodulair gietijzeren buizen gebeurt grotendeels op basis van schroot. Opgegraven buizen kunnen dus zorgeloos opnieuw in de productie opgenomen worden, wat de levenscyclus rond maakt. Voor meer informatie: (036) 533 33 44. De KAMELEO multibocht.
De gordingen en wrijfstijlen worden toegepast als remmingwerken, kaderanden en stootranden. Het materiaal gaat meer dan 40 jaar mee en heeft geen onderhoud nodig. Kunststof wint om deze redenen dan ook steeds meer terrein ten opzichte van hout. Lankhorst biedt diverse afmetingen aan die passen in de bestaande UNP profielen. Er is ook een staalversterkte variant verkrijgbaar waardoor grotere overspanningen te realiseren zijn. Ook gordingen met afschuiningen of vellingkanten zijn leverbaar. Momenteel is Lankhorst bezig met de ontwik-
H2O / 25/26 - 2010
23
Water en sanitatie in Vietnam Sanitatie is één van de sectoren die in Vietnam achterlopen. Het land heeft zich de afgelopen jaren economisch enorm ontwikkeld, met een gemiddelde groei van 7,5 procent de afgelopen vijf jaar. Uit de statistieken zou echter blijken dat meer dan 95 procent van de plattelandsbevolking op dagelijkse basis het risico loopt op ziektes als een gevolg van fecale orale besmetting. De economische gevolgen voor Vietnam, vanwege deze slechte hygiënische omstandigheden, zouden op een jaarlijks verlies van om en nabij 800 miljoen dollar uitkomen.
N
u moeten statistieken altijd heel voorzichtig betracht worden, maar het is wel duidelijk dat Vietnam het MDG7 (millenniumontwikkelingsdoel voor water en sanitatie) om 70 procent van de rurale bevolking in 2010 van hygiënische latrines voorzien te hebben, niet zal halen. Het doel om dan 85 procent van de plattelandsbevolking van schoon water te voorzien, lijkt dichter benaderd te worden. Sinds 2008 is de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie SNV betrokken bij het sanitatieen hygiëneprogramma van de overheid. Zij houdt zich vooral bezig met capaciteitsontwikkeling in drie noordwestelijke provincies, een achtergebleven, bergachtig gebied en thuis van vele leden van de bergstamminderheden in Vietnam. Volgens Doan Trieu Thanh, SNV-verantwoordelijke voor het project, komt het water dat de overheid levert, niet verder dan een reservoir bij een dorp. Dat water is wel enigszins gefilterd, maar onvoldoende om te drinken. Vanaf het reservoir is ieder huishouden zelf verantwoordelijk om het water naar huis te krijgen. Hoe ze dat doen, zal van hun financiële situatie afhangen. Soms wordt het met emmers gehaald, maar ook worden pijpleidingen aangelegd van het reservoir naar een open of gesloten watertank bij de woning, om het water op te vangen. Volgens Thanh is het al langer bestaande overheidsprogramma voor rurale sanitatie deels ingezakt en vaak weinig effectief. Soms werd geld beloofd als mensen een latrine
Een vrouw en haar vader uit het dorp Na Hou Nung graven een latrine.
zouden bouwen. In sommige districten werden alle kosten betaald, in andere slechts een deel. Soms kregen mensen geld maar bouwden er geen latrine van. Soms werd een latrine gebouwd, maar werd deze, vanwege een gebrekkig bewustzijn betreffende hygiëne, niet gebruikt. Of de overheid stelde eisen waar men niet aan kon of wilde voldoen, bijvoorbeeld het soort materiaal dat gebruikt moest worden. Ondergetekende bezocht een meerdaagse training voor dorpsgezondheidswerkers en dorpshoofden bij een dorpje in de provincie Lao Cai. Aanwezig zijn, behalve vertegen-
Trainees, gezondheidswerkers en dorpshoofden tijdens een rollenspel waarbij zij poepen nabootsen.
24
H2O / 25/26 - 2010
woordigers van SNV, lokale ambtenaren van verschillende overheidsinstellingen op gebied van onderwijs en training en gezondheidszorg én vertegenwoordigers van de vrouwen- en boerenorganisaties. Ze leren over de vier soorten latrines die gebruikt worden, hoe daar mee om te gaan, over hygiëne, het gebruik van zeep, maar ook hoe dit alles bij de bevolking te introduceren en geaccepteerd te krijgen. Daartoe gaan ze, als slot van de cursus, bij het gemeentehuis in twee dorpen een echte latrine bouwen. Daar mee doen zij praktische kennis op en de dorpelingen komen op een natuurlijke Een overdekt betonnen wc-hok los van de woning, middels een slang voorzien van water.
achtergrond manier in aanraking met latrines. Bijna alle dorpelingen komen wel eens voor vergaderingen of andere gemeenschappelijke activiteiten in het gemeentehuis en iedereen moet wel eens poepen. De training, met veel zelf-doen, rollenspel en humor, tracht ook uiteraard ‘poep en pies’ uit de taboesfeer te halen. Wel zo handig als je boeren wilt overtuigen geld en energie te besteden aan latrines, terwijl zij altijd prima in het oerwoud terecht konden. Het programma lijkt effect te hebben. Eind 2009 waren al 2000 huishoudens in 43 dorpen bereikt, en had 60 procent van hen een latrine gebouwd. Maar dat zijn statistieken. We gaan een aantal dorpen langs. In Chiu Cai, een dorp van 51 huishoudens van de Xa Pho stam, waren voor de introductie van het project geen latrines, een maand later zijn er twee tijdelijke latrines, met plastic afgezette plekjes in het oerwoud. In Na Hoi Nung, een dorp met 62 huishoudens van de Nung stam, waren er vijf of zes van die tijdelijke latrines, waar de poep open en bloot blijft liggen, of met regen wegspoelt. Nu waren er 15 gebouwde hygiënisch verantwoorde latrines. En in Kip Tuoc, een dorp van de Giay stam, met 67 huishoudens, is het aantal in een jaar tijd van nul naar 25 latrines gestegen.
Een vrouw uit uit het dorp Na Hou Nung vult een emmer met water uit een kraan die boven het waterreservoir hangt. De familie heeft zelf een pijp moeten aanleggen van het centrale waterreservoir in het dorp naar hun woning. Voorlichtingsposter over het belang voor de gezondheid van handen wassen met zeep.
Tekst en foto’s: Roel Burgler
Een meisje van de Giay-stam spoelt een toilet door met water uit een emmer. De latrine heeft een verhoogd betonnen vloer en een hurkplaat, maar de overdekte omheining is van bamboe, waardoor weliswaar licht naar binnen valt maar het toilet de gebruiker geen volledige privacy biedt.
H2O / 25/26 - 2010
25
Onduidelijkheid over toekomst proeftuinen Waterkader Haaglanden Een jaar geleden schreef H2O over de proeftuinen van het samenwerkingsverband Waterkader Haaglanden. De projecten voor innovatieve waterberging in de regio Haaglanden stonden toen nog in de kinderschoenen. In elk van de proeftuinen is inmiddels sprake van verwachte en onverwachte ontwikkelingen. Over het voortbestaan van het samenwerkingsverband na 2011 bestaat vooralsnog geen duidelijkheid.
I
n een regio waar vooral de hoge ruimtedruk en een complexe ligging aan zee met kustverdediging en extra neerslag de toon bepalen, is omgaan met water een lastige taak. Waterberging op de traditionele wijze is hier vrijwel onmogelijk en erg duur. Tel daarbij op dat de wateroverlast waarschijnlijk door klimaatverandering gaat toenemen en iedereen weet dat innovatieve oplossingen bedacht moeten worden. Het samenwerkingsverband van het Stadsgewest Haaglanden, de negen Haaglandengemeenten, het Hoogheemraadschap van Delfland en Provincie ZuidHolland, heeft als doel het watersysteem in de regio duurzamer en beheersbaarder maken. Onder de noemer Waterkader Haaglanden doen zij onder andere onderzoek naar innovatieve oplossingen op het gebied van dubbel ruimtegebruik, nieuwe samenwerkingsvormen en kennisverspreiding. In proeftuinen in de regio wordt bekeken welke problemen spelen op het gebied van ruimte en water en hoe deze samen betaalbaar zijn op te lossen. Een greep uit de projecten en proeftuinen geeft een beeld van de resultaten van de afgelopen vier jaar. Klimaatadaptatie Delft
In de TU-wijk in Delft is een gebiedsontwikkelingsproces gaande, waarbij water en klimaat een belangrijke rol spelen. Het gebied heeft lokaal een hoge bebouwingsdichtheid (wonen, werken en studeren) en is dus erg verhard, maar kampt tegelijkertijd met een flinke wateropgave. Met subsidie van Waterkader Haaglanden wordt, samen met een aantal instellingen uit Delft, klimaatadaptatie geïntegreerd in de ontwikkeling van de plannen voor het gebied. Daarnaast is de vraag hoe klimaatadaptatie onderdeel kan worden van het samenwerkingsproces. Er wordt nauw samengewerkt met overheden, kennisinstellingen, bewoners en andere belanghebbenden (zoals TU Vastgoed). Binnen de TU Delft bestaat een groot aantal initiatieven op het gebied van duurzaamheid. Daarnaast is er de ambitie om de campus als etalage voor vernieuwende initiatieven te gebruiken. Om iedereen bewust te maken van de opgaven voor het gebied, de belangen en hoe deze elkaar beïnvloeden, is een spel ontwikkeld (ClimateGame) (zie afbeelding 1). Meerdere spelers kunnen aan verschillende
26
H2O / 25/26 - 2010
Afb. 1: ClimateGame.
‘knoppen’ draaien en klimaatmaatregelen nemen. Daarmee krijgen ze direct te zien wat hun maatregelen betekenen voor de mogelijkheden om wateroverlast en hittestress te voorkomen. Ook zijn kosten en de gevolgen voor ruimtelijke kwaliteit hierin opgenomen. Men ziet dus gelijk dat een oplossing voor het ene probleem, een ander probleem kan veroorzaken. Dat creëert begrip voor elkaars standpunten. Zo ontstaat een dialoog, ook buiten het spel. Het is een middel om met elkaar tot een creatief oplossingsmodel te komen, waarbij je elkaar leert begrijpen.
bedacht en uitgevoerd. Deze proeftuin laat zien hoe men door het investeren van geld in een goede probleemverkenning uiteindelijk flink op de kosten bespaart. Daarnaast is in deze proeftuin bekeken óf en hoe sportvelden zijn in te zetten voor waterberging. Het bleek uiteindelijk waarschijnlijk niet nodig, maar de uitkomsten hebben wel veel voordelen gehad voor een andere gemeente in het samenwerkingsverband. De gemeente Westland heeft wel baat bij zo’n oplossing en gaat nu in samenwerking met het Hoogheemraadschap Delfland, de KNVB en de universiteit van Wageningen een pilot uitvoeren.
Noordpolder
Plaspoelpolder
De Noordpolder ligt op de grens van Rijswijk (landgoederenzone) en Den Haag (wijken Moerwijk en Laakkwartier) en kent een flinke wateropgave van 50.000 kubieke meter. Normaal gesproken kun je het water dan doorsluizen naar het landelijk gebied, maar dat gaat nu niet. Het is hoger gelegen, dus zou er moeten worden gepompt. Bovendien is sprake van een beschermd stadsgezicht en veel privaat eigendom. Hierdoor is er weinig ruimte voor ontwikkeling. Bij het zoeken naar innovatieve oplossingen, is eerst grootschalig onderzoek uitgevoerd naar alle details van de problemen. Uit dat onderzoek bleek dat het slechts af en toe misgaat en dan vooral in de parken en plantsoenen en op sportvelden. Daar mag af en toe wateroverlast zijn, één keer per tien jaar. Dat was een verrassende uitkomst: er hoefden uiteindelijk geen maatregelen te worden genomen. Dat is een belangrijk inzicht dat deze proeftuin heeft opgeleverd. Normaal zou het onderzoek veel minder gedetailleerd zijn geweest en zouden toch, wellicht kostbare, oplossingen zijn
De Plaspoelpolder is een voorbeeld van hoe mooie plannen soms worden ingehaald door de realiteit en hoe flexibel je daarin moet kunnen zijn. In het verouderde bedrijventerrein in de gemeente Rijswijk ligt niet alleen een waterbergings-, maar vooral ook een revitaliseringsopgave. Het was de bedoeling deze twee programma’s van zowel publieke als private partijen in combinatie uit te voeren, om zo te profiteren van elkaars ontwikkelingen. Bijvoorbeeld door meervoudig ruimtegebruik. De economische crisis strooide roet in het eten. Door de financiële malaise ligt de prioriteit van de private partijen - de bedrijven op het terrein en exploitanten - niet meer bij revitalisering. Daardoor kunnen veel waterbergingsprojecten ook niet meer meeliften op verbouwingen. 3Di Waterbeheer
Om te komen tot optimale investeringen, wordt informatiemanagement steeds belangrijker. In het project ‘3Di Waterbeheer: sneller, beter en doelmatiger’ wordt het
achtergrond/informatie mogelijk snel gedetailleerdere analyses uit te voeren van wateroverlast en overstromingen (zie afbeelding 2). Daarnaast heeft door 3D-technieken een realistische visualisatie plaats. Zo is nauwkeurig te berekenen wat de risico’s en gevolgen zijn van bepaalde oplossingen. Heeft het zin te evacueren of
vallen er uiteindelijk meer slachtoffers tijdens de evacuatie op de weg dan door de overstroming zelf? De in dit project te ontwikkelen technieken zijn niet alleen te gebruiken door alle waterbeheerders, maar te zijner tijd ook in te zetten voor communicatiedoeleinden
richting burgers en bedrijven in een gebied. De animaties maken de informatie een stuk concreter en begrijpelijker. Bovendien is door de gedetailleerdere resultaten een gedegen keuze te maken voor een oplossing. Zo is er behoorlijk op eventuele investeringen te besparen, tot wel 20 procent.
Blik op de toekomst Vooralsnog bestaat geen duidelijkheid over het voortbestaan van het samenwerkingsverband na 2011. Om de aanwezige kennis te behouden, worden ook volgend jaar symposia en ateliers georganiseerd. Zo komt er binnenkort een dag over de inzet van serious games bij complexe beleidsvorming (zie ook pagina 28). Daarnaast wordt het ClimateGame volgend jaar ook gebruikt in de onderwijsprogramma’s van een aantal universiteiten. Met dank aan Margreet van Es Afb. 2: Gedetailleerde analyses van wateroverlast in een gemeente.
Alles over water in één atlas ‘De Bosatlas van Nederland Waterland’ is onlangs verschenen. Een prachtig uitgevoerd naslagwerk over Nederland en het water, vroeger, nu en in de toekomst. Honderden kaarten, luchtfoto’s en vele infografieken illustreren heldere artikelen over vrijwel alle aspecten van het water, die in acht overzichtelijke hoofdstukken zijn onderverdeeld. Meer dan 40 overheidsdiensten, kennisinstellingen en bedrijven hebben aan het overzichtswerk meegewerkt. In de boekhandel liggen ruim 20.000 exemplaren. Voor het onderwijs zijn 14.000 atlassen bestemd. Prins Willem-Alexander schreef het voorwoord.
V
oor waterprofessionals is de inhoud van ‘De Bosatlas van Nederland Waterland’ grotendeels gesneden koek. Handig voor hen is het feit dat alle denkbare watergerelateerde onderwerpen - ook die niet direct met de watersector te maken hebben - kort en bondig en overzichtelijk gerubriceerd in het boek zijn opgenomen, waardoor het te gebruiken is als een handig naslagwerk. Wie kennis over de waterhuishouding in een bepaald gebied toevallig net niet paraat heeft, wil weten wat bijvoorbeeld de ontwikkeling is van de verzilting en verzoeting van het watersysteem in het Hollands Noorderkwartier of benieuwd is naar het chloridegehalte in 1930 en 2007, vindt de antwoorden in de atlas.
geschiedenis: ‘10.000 jaar geleden eindigde de laatste ijstijd en begonnen de ijskappen af te smelten (...). In totaal steeg de zeespiegel zo’n 35 meter...’ Aan de orde komen onderwerpen als kustafslag, wonen op terpen en wierden, watersnoodrampen, landaanwinningen (‘In totaal is 6.300 km2, 18 procent van Nederland, ‘veroverd’ op het water’), de Zuiderzeewerken en de Deltawerken. Maar ook wordt uitgelegd hoe de cholera-epidemieën, die ons land na 1830 teisterden, bijvoorbeeld in Amsterdam leidden tot de aanleg van een drinkwaterleiding, die schoon water aanvoerde vanuit de duinen, en een rioolstelsel. Het vervuilde water werd toen nog geloosd op het open water.
Doordat de auteurs ingaan op recente ontwikkelingen, die deels te maken hebben met de verwachte klimaatverandering, zoals het Deltaprogramma en de verbetering van regionale waterkeringen, bestaat het gevaar dat de atlas relatief snel aan actualiteit inboet. Het feit dat soms sprake is van een (snel achterhaalde) momentopname is echter één van de weinige kanttekeningen. Bovendien is de atlas niet in eerste instantie bestemd voor de ‘waterwereld’, maar voor een breed publiek, in het bijzonder middelbare scholieren. De teksten zijn op deze groepen afgestemd.
Indien relevant beschrijven de auteurs op een toegankelijke manier de huidige stand van zaken of de ontwikkeling van een bepaalde situatie van toen naar nu. Kaarten en grafieken illustreren hun teksten. Zo is in een oogopslag de ontwikkeling van het waterverbruik per inwoner tussen 1920 en 2007 te zien, of het aantal actieve, geopende en gesloten waterwinningen (uitgesplitst in oppervlaktewater, oeverinfiltratie, water uit kalksteenformaties, kunstmatig infiltratiewater, diep en freatisch grondwater) tussen 1850 en 2000. Na geschiedenis volgen hoofdstukken over cultuur en recreatie, economie, klimaatverandering en veiligheid, watermanagement, gezondheid en milieu, water in het landschap en water in de stad.
Geschiedenis De atlas begint met een hoofdstuk over de
De atlas vertelt onder meer hoe het deltaprogramma Nederland beschermt tegen de gevolgen van een warmer en grilliger klimaat, waarom we jaarlijks duizenden woningen bouwen in diepe polders, hoe we energie en mineralen terugwinnen uit huishoudelijk afvalwater, welke delen van Nederland de meeste kans maken te overstromen en wat de gevolgen daarvan zijn en welke waterschappen Nederland kent. ‘De Bosatlas van Nederland Waterland’ (ISBN 978 9001 90203 2) van uitgeverij Noordhoff telt 104 pagina’s, is gebonden en kost 24,95 euro.
H2O / 25/26 - 2010
27
Duurzame Delta: een serieus spel over de toekomst van het waterbeheer We zijn aanbeland in het jaar 2039. Weer is de polder bij Waasstad overstroomd. Weer is de materiële schade groot en weer zijn slachtoffers te betreuren. Het publiek schreeuwt om actie. Toch kunnen de twee partijen het beleidsmatig niet eens worden. ‘Fris en groen’ houdt vast aan het verder uitvoeren van het programma Ruimte voor de Rivier. ‘Pompen en verzuipen’ blijft staan op het verhogen van de dijken tot een veiligheidsnorm van 1:20.000 jaar. De tijd voor onderhandelingen is verlopen, de patstelling blijft bestaan en er zal voorlopig dus niets aan structurele maatregelen uitgevoerd worden. Wel zal overleg met bovenstroomse gebieden worden gevoerd. Gelukkig komen er tot 2049 niet nogmaals zulke hoge afvoeren voor. In de volgende ronde zal Waasstad dus wel gespaard blijven.
D
e bovenstaande beschrijving is een typische verhaallijn die ontstaat uit het spel ‘Duurzame Delta’. Wordt bovengeschetst scenario werkelijkheid? Is het een realistisch maar vergezocht toekomstbeeld of is het allemaal onzin? Dat zijn vragen waar we in het waterbeheer geen antwoord op kunnen geven. Toch moeten we nu al maatregelen nemen om die onzekere toekomst het hoofd te bieden. En in de toekomst is alles onzeker: de natuurlijke omgeving, het klimaat en de rivierafvoeren. Maar ook de sociale omgeving, veranderende denkbeelden over hoe we met water om zouden moeten gaan én de prioriteiten in de doelstellingen voor waterbeheer. Het spel ‘Duurzame Delta’ is niet bedoeld om voorspellingen over de toekomst te maken, maar om paden naar die toekomst te verkennen. Men gaat hierbij uit van verschillende soorten ontwikkelingen die sturend zijn voor het waterbeheer. Dit zijn niet alleen klimatologische ontwikkelingen, maar ook ontwikkelingen die het gevolg zijn van veranderende denkbeelden over de (ideale) inrichting van het watersysteem én veranderingen in verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen1),2). De spelers van het spel, die de rol van waterbeheerder op zich nemen, veranderen van perspectief naar gelang hun verwachtingen van de toekomst, de resultaten van genomen maatregelen en gebeurtenissen buiten de watercontext. Ook het perspectief van de bevolking kan grondig veranderen, waardoor het draagvlak voor maatregelen wordt beïnvloed. Het waterbeheer wordt behalve door veranderend kennisniveau dus ook gestuurd door de aanwezigheid (of afwezigheid) van draagvlak voor maatregelen. Al deze aspecten komen in het spel aan de orde. In een aantal opeenvolgende spelronden ontwikkelen de spelers zo het toekomstig waterbeheer. In het spel worden de spelers onderverdeeld in groepen met min of meer gelijkgestemden. In een toekomstvisie beschrijven de spelers in het kort hun idee over het waterbeheer in de komende decennia. Na een introductie in de recente geschiedenis van de Waasdelta doen de twee groepen vervolgens voorstellen voor maatregelen voor de komende spelronde (in de orde van grootte van 10 tot 20 jaar). Hierbij kunnen zij kiezen uit een setje maatregelkaarten waarbij zij aangemoedigd worden hun expliciete
28
H2O / 25/26 - 2010
Overzicht van de Waasdelta.
visie op waterbeheer aan te geven. Overleg tussen de twee groepen moet opleveren welke maatregelen werkelijk geïmplementeerd gaan worden en welke maatregelen niet door beide partijen worden gedragen en dus weer afvallen. Vervolgens wordt bepaald of voldoende maatschappelijk draagvlak bestaat. Alleen die maatregelen die aansluiten bij het geldende maatschappelijk perspectief, kunnen direct worden uitgevoerd. Dan gaat de tijd lopen. Met een zogeheten Rapid Assessment-model3) wordt de nabije toekomst verkend en doorgerekend. De berekening stopt op het moment dat zich iets belangrijks voordoet: een gebeurtenis in het watersysteem of een gebeurtenis daarbuiten die invloed heeft op de manier waarop men tegen het watersysteem aankijkt. Een overzicht van deze periode wordt gepresenteerd aan de spelers. Zij krijgen te zien wat het afvoerverloop over deze periode is geweest en wat dat betekende in termen van overstromingen en wateroverlast, dreigende overstromingen, maar ook in termen van hoe goed het met de natuur en biodiversiteit gaat en hoe goed de binnenvaart het doet (konden de schepen altijd varen, of waren er perioden van laagwater waardoor nauwelijks gevaren kon worden).
Dit onderdeel wordt aangestuurd door een afvoerreeks: een min of meer willekeurige reeks afvoerwaarden gemaakt met de officiële KNMI-klimaatscenario’s. Dit is een belangrijk punt van het spel: de speler weet niet uit welk klimaatscenario afvoeren worden gegenereerd of dat afvoeren gegenereerd worden uit een reeks met klimaatverandering. Net als in de werkelijkheid weet hij alleen welke afvoeren zijn voorgekomen. Of daadwerkelijk klimaatverandering optreedt, is voor de speler niet duidelijk. Het zou kunnen dat er toevallig hoge (of lage) afvoeren getrokken worden. De spelers kunnen op basis van de resultaten van de eerste ronde nieuwe maatregelen inzetten. Wat werkte wel, wat werkte niet en waar moeten we zwaarder op inzetten? Maar er speelt ook nog iets anders: waar vraagt de maatschappij om? Duidelijk is dat na een overstroming de maatschappij gaat roepen om versterking van de dijken, maar naarmate de overstromingen verder in het verleden liggen, verzwakt deze roep. Maar een opeenvolging van overstromingen kan het vertrouwen in dijken juist verminderen en de vraag naar andere oplossingen (zoals meer ruimte vrijmaken voor de rivier of het op innovatieve wijze meebewegen met de rivierafvoer) laten toenemen. Tijden veranderen en de samenleving kan gaan
informatie
Het spelen van ‘Duurzame Delta’.
vragen om meer natuur. Of er kunnen gezaghebbende mensen opstaan die de discussie over bijvoorbeeld klimaatverandering een bepaalde kant op duwen. Dit is te vergelijken met wat recentelijk in werkelijkheid ook gebeurde: politici gingen klimaatverandering pas serieus nemen toen Al Gore zich daar druk om maakte. Wat daarmee verandert, is het publieke perspectief en hiermee het draagvlak: wat eerder vanzelfsprekend leek, blijkt later onmogelijk uit te voeren. In het spel krijgt de publieke opinie een rol door krantenberichten en ‘publiek draagvlak’ dat reageert op gebeurtenissen in het spel4). Nu wordt de verhaallijn dus interessant: de groepen gaan weer proberen een visie op waterbeheer te formuleren. Zijn de meningen veranderd? Onder invloed van de gebeurtenissen van de afgelopen tien jaar? Onder invloed van de publieke opinie en het maatschappelijk draagvlak? En wat zijn de consequenties van die veranderende meningen? Zitten eerdere maatregelen in de weg? Zijn ze overbodig geweest? Of zetten we door op de ingeslagen weg? De groepen formuleren opnieuw maatregelen, de gekozen maatregelen worden geïmplementeerd in het Rapid Assessment-model en de volgende periode wordt gesimuleerd. Deze simulatie volgt de eerder ook gebruikte afvoerreeks, maar steeds blijft de vraag voor de spelers: verandert het klimaat? Zijn de hoge afvoeren die ze zien incidenten of is het een trend? Moeten ze zwaarder inzetten op dijkenbouw? Of is dat een doodlopende weg en moeten ze meer ruimte voor de rivieren creëren? Maar hoeveel dan? Over welke maatregelen kunnen ze het eens worden met de andere groep (anders wordt immers helemaal niets uitgevoerd) en kunnen ze maatschappelijk draagvlak voor de maatregel verwachten?
Het spel bevat meestal drie tot vier ronden. Daarna gaan we evalueren. Wat is er nou allemaal gebeurd? Hoe kwam dat? Waar zijn meningen geponeerd en waar zijn meningen gaan schuiven? De evaluatie bevat eigenlijk twee aspecten: hoe verliep dit spel en wat kunnen de spelers daarvan leren voor het waterbeheer? Het spelverloop is bij elk spel anders. Toch levert het elke keer voor de deelnemers veel interessants op. In het spel kunnen zij ervaren dat adaptatie in waterbeheer geen statische situatie maar een kronkelig pad is. Door het spel gaan de deelnemers zien dat waterbeheerstrategieën maar beperkt houdbaar zijn en krijgen ze inzicht waarom: ze ervaren immers dat bepaalde gebeurtenissen leiden tot perspectiefveranderingen. Als maatregelen anders uitpakken dan verwacht en draagvlak verloren gaat, kan de waterbeheerder gedwongen worden plotse en veelal dure veranderingen door te voeren. Het spel houdt als het ware een spiegel voor en scherpt de dialoog tussen de deelnemers aan. Wat zijn onze eigen denkbeelden en hoe houdbaar zijn die in een veranderende context? Het tweede aspect (wat leren we uit dit spel voor waterbeheer?) wordt naarmate meerdere spelen gespeeld zijn, steeds interessanter. Er ontstaan namelijk clusters van verhaallijnen, verhaallijnen die soortgelijk gedrag in aanpassingen van maatregelen gaan vertonen. Harde conclusies kan men nog niet trekken; daarvoor is nog te weinig materiaal voorhanden. Maar één van de afvoerreeksen heeft een zeer naar trekje: hoewel die een zeer gematigde klimaatverandering vertegenwoordigt, zitten er vroeg in de reeks twee hoge pieken. Na de eerste speelronde is al sprake van grote overstromingen: er moet fors ingezet worden op extra veiligheid. De tweede piek (heel vroeg in de tweede
speelronde) geeft aan dat de genomen maatregelen absoluut onvoldoende zijn. De schrik zit er goed in: alle mogelijke maatregelen voor verhoging van de veiligheid. Dan wordt het rustig: 30 jaar gebeurt er heel weinig. Na 30 jaar (twee of drie speelronden verder) is de schrik verdwenen. Het publiek heeft weinig behoefte aan nog meer dijkverzwaring en nog meer maatregelen. Grote infrastructurele werken hebben geen draagvlak meer. Alles is immers rustig. En dan komt de derde piek... (het scenario dat ook aan het begin van dit artikel wordt beschreven). Het spel ‘Duurzame Delta’ is ontwikkeld door Deltares, ICIS-Universiteit Maastricht, Universiteit Utrecht, Pantopicon, Carthago Consultancy en het KNMI. Voor meer informatie kunt u bij de schrijvers van dit artikel terecht. NOTEN 1) Offermans A., P. Valkering, M. Haasnoot, E. van Beek en H. Middelkoop (2008). Deltacommissie vergt breder perspectief. H2O nr. 20, pag. 36-40. 2) Valkering P., R. Corvers, A. Offermans en M. Haasnoot (2008). Perspectievenbenadering voor waterbeheer op lange termijn. H2O nr. 14/15, pag. 18-20. 3) Haasnoot M., H. Middelkoop, E. van Beek en W. van Deursen (2009). A method to develop sustainable water management strategies for an uncertain future. Sustainable Development. 4) Offermans A., M. Haasnoot en P. Valkering (2009). A method to explore social response for sustainable water management strategies under changing conditions. Journal Sustainable Development.
Willem van Deursen (Carthago Consultancy) Marjolijn Haasnoot (Deltares) Astrid Offermans (Universiteit van Maastricht) Michael van Lieshout (Pantopicon)
H2O / 25/26 - 2010
29
achtergrond Water sturen naar behoefte in de landbouw Nelen & Schuurmans heeft in opdracht van Agentschap NL een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om water te sturen naar behoefte van de landbouwsector. Samen met MeteoConsult en Dacom is aangetoond dat de behoefte voor een zogeheten Smart Drought Advice & Controlmodule groot is en dat het product technisch en financieel te realiseren is.
D
zullen vergelijkbaar zijn met de prijs voor een verbeterd advies.
e temperatuur op aarde stijgt. De zomers worden droger, maar de kans op zware zomerbuien neemt ook toe. Hierdoor neemt de kans op schade voor agrariërs enorm toe. Voor een duurzame agrarische sector is het belangrijk dat agrariërs tijdens perioden van droogte over voldoende water van goede kwaliteit kunnen beschikken. In Nederland is inmiddels veel kennis en ervaring over het sturen van waterstromen om wateroverlast en -schade te voorkomen. Het sturen van waterstromen in droge zomerperiodes wordt dus steeds urgenter. Met sturing van waterstromen kan het tekort aan water tijdens droge perioden voor de agrarische sector drastisch verminderen. Zo’n sturingsadvies kan de module Smart Drought Advice & Control zijn. Het advies wordt gebaseerd op perceelspecifieke kenmerken en nauwkeurige neerslag- en verdampingsvoorspellingen. Smart Drought Advice & Control, dat desgewenst ook in een volledige automatische sturing van het oppervlaktewater(peil) en beregeningsinstallaties kan voorzien, is afgestemd op de actuele waterbehoefte van de individuele agrariër, rekening houdend met de waterbeschikbaarheid, de meerdaagse weersverwachting, het gewas, het bodemvochtgehalte en de lokale grondwaterstand. Hierdoor wordt droogteschade vermeden en de efficiëntie ten aanzien van waterverbruik sterk verhoogd. Indien naast advies ook behoefte bestaat aan een volledige sturing wordt op basis van geautomatiseerde modelberekeningen en het advies een sturingsinstructie real-time verwerkt en uitgevoerd. Hiermee worden peilstuwen, inlaten en gemalen automatisch optimaal ingezet en beregeningsinstallaties automatisch aangestuurd. Innovatief aan dit product is dat waterbeheerders het wateraanbod kunnen aanpassen aan de waterbehoefte van agrariërs. Deze agrariërs kunnen op hun beurt op perceelsniveau hun eigen waterbeheer regelen door (grond)water te bergen, water in te laten en te beregenen. Maatwerk is mogelijk doordat de nauwkeurigheid van weersverwachtingen op perceelsniveau wordt vergroot. Daarnaast kunnen kunstwerken (gemalen, inlaten en stuwen) en beregeningsinstallaties automatisch worden aangestuurd.
Technische haalbaarheid Technisch gezien is het haalbaar om het product te ontwikkelen, waarbij de kwaliteit van het advies met name wordt bepaald door de kwaliteit van de brongegevens. De
30
H2O / 25/26 - 2010
Met name in de drogere zomers zal de sturingsregeling zijn nut bewijzen en zal de extra opbrengst tien tot 20 procent hoger zijn. De potentiële meerwaarde voor de agrarische sector van het Smart Drought Advice & Control wordt geschat op ruim 80 miljoen euro. Ook voor waterbeheerders zal het product een financieel voordeel opleveren, doordat water efficiënter en flexibeler kan worden gestuurd en er minder vaak beregeningsverboden nodig zijn. Hierdoor zullen waterbeheerders een doelmatiger en kostenefficiënter beleid kunnen voeren ten aanzien van de aan- en afvoer van water.
Organisatorische haalbaarheid Foto: Marcel Bekken, de Beeldkuil.
beschikbaarheid van een betrouwbare vijfdaagse neerslag- en verdampingvoorspelling op een ruimtelijke resolutie van een km2 is hierbij van belang. Doordat MeteoConsult alleen bestaande producten hoeft aan te passen en te verbeteren, kan hieraan efficiënt invulling gegeven worden. Andere belangrijke brongegevens zijn het actuele bodemvochtgehalte en het grondwaterpeil. Hiervoor heeft Dacom een bodemvochtmeter voor de agrarische sector ontwikkeld, die zowel op grote schaal toegepast kan worden als met een grondwatermeting kan worden uitgebreid. Afhankelijk van de lokale situatie kan de waterbeheersoftware worden aangepast voor de verwerking van data tot een advies op perceelsniveau. Voor de automatische besturing (opvolging van het advies) kan worden aangesloten op bestaande telemetriesystemen van zowel het waterschap als de agrariërs. Voor de waterschappen bestaan al diverse koppelprogramma’s en de agrarische sector werkt met technisch vergelijkbare software. Voor de presentatie van de adviezen is een webinterface voorzien, waarin de agrariërs en het waterschap kunnen inloggen.
Economische haalbaarheid De financiële haalbaarheid is onderzocht door het aantal mogelijke afnemers te beschouwen en de prijs die ervoor kan worden gevraagd. Deze prijs is afhankelijk van de meerwaarde van het advies en de prijzen van bestaande vergelijkbare producten. MeteoConsult en Dacom hebben een adviesdienst via een webinterface voor agrariërs, waarvan de kwaliteit en aard van het advies verder kunnen worden verbeterd. De kosten die hiervoor betaald worden,
Organisatorisch gezien is het product haalbaar, waarbij extra aandacht nodig is voor de implementatie van de vernieuwende denk- en werkwijze, die verbonden is aan het product. Hierbij is het van belang om de voordelen van deze innovatie inzichtelijk te maken én te communiceren met (bestuurders van) waterbeheerders en vertegenwoordigers van de agrarische sector. Om deze reden is een klankbordgroep geformeerd (vier waterschappen, ZLTO en LTO Noord als koepelorganisatie voor agrariërs). Hun informatie is gebruikt om het concept dusdanig te verbeteren dat de realisatie van het product doelmatig en efficiënt kan worden uitgevoerd, waardoor het goed aansluit op de behoefte van potentiële klanten. Daarnaast zijn vanuit de klankbordgroep locaties van zes pilotgebieden en contacten met potentiële klanten aangedragen.
Realisatie De opgedane kennis tijdens het haalbaarheidsonderzoek zal worden gebruikt om Smart Drought Advice & Control verder uit te werken en te realiseren. Per type pilotgebied en daardoor ook type landgebruik zal een sturingsregeling worden opgezet en getest. Als dit succesvol verloopt, zal het product in de markt worden gezet en daarbij geprioriteerd naar commerciële potentie ten aanzien van landgebruik. De bollenteelt en de precisielandbouw zullen hierdoor als eerste worden benaderd. In verband met eenmalige kosten voor de verdere ontwikkeling van de producten en daarbij het verkorten van de terugverdientijd zal voor de realisatie een beroep worden gedaan op het SBIRprogramma van het Agentschap NL. Jochem Garthoff en Miriam Duijkers (Nelen & Schuurmans)
opinie Landelijk inrichtingsvoorstel voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en estuariene dynamiek Tussen de heersende opvattingen over hoe we met het water dienen om te gaan bestaan grote verschillen, die zich manifesteren in talrijke en zeer uiteenlopende ideeën. Daarnaast blijkt eenmaal op de rails gezet beleid vaak moeilijk om te buigen en innovaties worden niet gemakkelijk in overheidsplannen opgenomen. De vele planvorming brengt onrust die niet bevorderlijk is voor het draagvlak dat de realisatie van een klimaatbestendig Nederland behoeft. Allereerst is een samenhangend landelijk plan op hoofdlijnen vereist, voordat regionaal gericht gewerkt kan worden. Men dient te investeren waar dit het meest efficiënt is. Om gemiste kansen en kapitaalvernietiging te voorkomen, kan bij alle plannen in beeld gebracht worden in hoeverre ze bijdragen aan waterveiligheid, zoetwatervoorziening en estuariene dynamiek. Selectie op relevantie en samenhang verschaft vervolgens duidelijkheid voor gerichte keuzes. Aldus Wil Borm namens de Adviesgroep Borm & Huijgens en Bureau Beaufort.
D
e zeespiegel stijgt en er dringt meer zout water West- en Noord-Nederland binnen. In laag Nederland is het waterbeheer erop gericht om verzilting en zoutindringing via de Nieuwe Waterweg zoveel mogelijk te voorkomen door heel veel rivierwater daarheen te leiden. Door deze strategie gaat momenteel het merendeel van het zoete water in zee verloren. Dit maakt onze rijksoverheid de grootste waterverspiller. Op termijn is deze regeling niet houdbaar en blijft de landelijke zoetwatervoorziening letterlijk dweilen met de kraan open. Met zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg komt voldoende zoet water beschikbaar voor de realisatie van alle landelijke wateropgaven voor de komende eeuwen. Beschikbaarheid van zoet water is in ons zoetwaterland een door de mens gemaakt probleem, dat niet zo hoeft te blijven. Een inrichting met één zeegeul naar zowel de Europoort als naar de nog aan te leggen zeesluizen (zie foto) lijkt een efficiënte oplossing. De huidige monding van de Nieuwe Waterweg is hierbij versmald tot een spuigeul. Na de realisatie van de zeesluizen kan wellicht een halve Maeslantkering deze spuigeul afsluiten. Hiervoor is een aanslag, een aangepast sluitstuk, nodig. Vanaf dat moment gaat geen zoet water meer verloren en de Nieuwe Waterweg wordt zoet en getijloos. Vervolgens kunnen degelijke spuisluizen aan zee gebouwd worden. Tijdens het gehele proces blijven de vrije doorvaart en de waterveiligheid intact.
Samengaan van visies De visie van Borm & Huijgens richt zich op estuariene dynamiek, het behoud van de zoetwatervoorraden en waterveiligheid door middel van berging. Het Plan Beaufort bouwt verder op het concept ‘Watersnelweg Waal’ van Rijkswaterstaat uit 2003 en richt zich vooral op waterveiligheid. De belangrijkste onderdelen van dit plan zijn twee primaire dijkringen, overbelastbare dijken, een sterke kust en een verdeelwerk bij Pannerden. Voor beide is afsluiting van de Nieuwe Waterweg met sluizen een vereiste. Het ineenschuiven van beide visies geeft optimale waterveiligheid en een reguleerbaar estuarien milieu. Dit in combinatie met het behoud van de zoetwatervoorraden.
Dit samenvoegen betekent niet dat beide visies als zelfstandige plannen niet meer zouden bestaan.
Reguliere rivierwaterafvoer Bij het inrichtingsvoorstel ‘Plan Beaufort en Advies Borm & Huijgens’ stroomt het zoete water onder normale omstandigheden op de eindtrajecten via verlengde routes naar zee, onder vrij verval en met een lagere stroomsnelheid en een iets hoger rivierpeil dan nu. Zowel voor de zuidwestelijke delta als bij de Afsluitdijk komt de zee hierdoor relatief verder weg te liggen. Zo wordt de rivieropwaartse invloed van de zee teruggedrongen, verzilting tegengegaan en blijven de zoetwatervoorraden behouden. Afsluiting van de Nieuwe Waterweg is noodzakelijk. Zeesluizen beschermen de Randstad en er komt voldoende zoet water beschikbaar. Dit geeft ruimte en keuzemogelijkheden aan de herijking van de landelijke zoetwaterverdeling. Het Rijnmondgebied kan indien nodig lozen via spuisluizen. Herstel van estuariene dynamiek geeft een enorme impuls aan de West-Europese natuur en doorstroming maakt de deltawateren weer gezond. Zowel de overgang van zout naar zoet als de mate waarin de Oosterschelde iets verzoet zijn reguleerbaar middels kribben en de spuisluizen. Dit garandeert stabiele, duurzame en tevens dynamische natuurontwikkeling. Een teveel aan zoet water kan naar keuze worden afgevoerd via de Nieuwe Waterweg, het Volkerak-Zoommeer en de Haringvlietsluizen. Bij ernstig zoetwatertekort wordt niet of nauwelijks gespuid en is de doorstroming minimaal.
Opvang van piekafvoeren Nabij Pannerden zorgt een verdeelwerk voor reductie van de noordelijke Rijnwaterafvoer. Bij extreem hoge afvoeren wordt het rivierwater naar de zuidwestelijke delta geleid. Op momenten dat bij piekafvoeren niet gespuid kan worden, wordt de maximale bergingscapaciteit ingezet en kan als laatste het Volkerak-Zoommeer nog als komberging fungeren. Hoogwaterkeringen en zeesluizen beschermen dan het Rijnmondgebied. Om stagnatie te voorkomen zijn alle Deltawateren, nog met uitzondering van de
Een nieuwe Waterweg met schutsluizen (oranje) en spuisluizen (geel) aan zee.
Westerschelde, opgenomen in de noodberging. De verlengde route garandeert een langere periode van doorstroming in het Hollandsch Diep. Zodra het zeeniveau het toelaat, zijn vier spuimogelijkheden inzetbaar. Bij de Afsluitdijk worden de bestaande spuisluizen gebruikt. Voorspuien is een middel om de tijdelijke bergingscapaciteit extra te vergroten. Of een dergelijk systeem blijvend aan de normen voor waterveiligheid voldoet, is afhankelijk van de mate van verandering van het klimaat. Wanneer Nederland eenmaal is verdeeld in een noordelijke en zuidelijke grote dijkring, met daartussen de ‘watersnelweg’ Waal geflankeerd door hoge klimaatdijken, speelt de opvangcapaciteit van de zuidwestelijke delta geen cruciale rol meer. Bij piekafvoeren gaat het rivierwater tussen klimaatdijken zoveel mogelijk of helemaal rechtstreeks door de Haringvlietsluizen naar zee. Hiermee is naar verwachting de klimaatbestendigheid van Nederland voor de komende 200 jaar gegarandeerd. Wil Borm (namens de Adviesgroep Borm & Huijgens en Bureau Beaufort)
H2O / 25/26 - 2010
31
Van ‘weten’ naar ‘kunnen’ In de waterwereld is de afgelopen decennia veel gefuseerd, gereorganiseerd en gesystematiseerd. Zoiets was in de meeste gevallen hard nodig. Maar nu? Moeten we daarmee verder gaan? Nog meer fusies, nog meer reorganisaties, nog meer systemen en protocollen? Misschien. Maar duidelijk is dat een nieuwe fase aanbreekt, waarin andere zaken om voorrang gaan vragen. Zelfs als de fusies doorgaan. En daar gaat dit artikel over. Als we onze fraaie ideeën over waterveiligheid, klimaatadaptatie, natuurontwikkeling en een duurzame waterketen daadwerkelijk willen omzetten in succesvolle innovaties, zullen we oog moeten hebben voor ervaringskennis. We moeten niet alleen weten hoe het moet, we moeten het in de praktijk ook kunnen uitvoeren. Pas dan is sprake van doelmatigheid. De aandacht in dit artikel richt zich primair op de waterschappen.
B
ij de waterschappen is de laatste decennia veel veranderd. En nog is de tijd om op adem te komen en rustig achterover te leunen niet aangebroken. Waterschappen moeten zich continu bewijzen. De vraagstukken die op hun bordje liggen, liegen er niet om. Ze ontwikkelen zich richting krachtige speler in de gebiedsontwikkeling, werken aan verduurzaming van de stedelijke waterketen, opereren actief in KRW, NBW en Natura 2000 en geven op praktische wijze invulling aan waterveiligheid en adaptatie aan klimaatverandering. En dat alles tegen de achtergrond van een voortdurend streven naar steeds meer doelmatigheid. Het zijn allemaal complexe opgaven waar medewerkers met veel kennis en ervaring het verschil maken. Ze vragen om managers, bestuurders en professionals die de dilemma’s en opgaven van de nieuwe tijd aankunnen en aandurven. Dat is de context waarbinnen we een ‘Leven met Water’-onderzoek hebben verricht naar de rol van ervaringskennis in het waterbeheer.
Wat is ervaringskennis? Als iemand lange tijd iets gedaan heeft, wordt die persoon er goed in. Soms wordt wel de 10.000 uren-regel toegepast, geïntroduceerd door de Amerikaanse socioloog K. Anders Ericsson. Na 10.000 uren heb je iets pas echt onder de knie. Iemand die globaal tien jaar van zijn of haar leven heeft besteed aan hydrologische modellering of de toetsing van waterkeringen, heeft gevoel voor de realiteit ontwikkeld en kan zijn of haar eigen kennis relativeren. Een model is dan niet meer heilig maar een hulpmiddel bij het ordenen van informatie. Ervaringskennis bouwt zich op in de tijd. De persoon die reeds in 1966 over ervaringskennis heeft gepubliceerd, is Michael Polanyi. Hij spreekt over tacit knowledge oftewel stilzwijgende kennis. Want ervaringskennis kun je niet onder woorden brengen. Die doe je op in de praktijk. En dat maakt het lastig om te managen, want het is nauwelijks meetbaar. Tevens kunnen mensen met veel ervaringskennis lastig zijn en zich negatief opstellen ten opzichte van vernieuwingen.
Koester ervaringskennis De stelling van ondergetekenden is dat het zeer ondoelmatig is ervaringskennis te negeren. We pleiten dan ook, aan het eind van dit artikel, voor de inrichting van werkplaatsen, waarbij de kwaliteit van het waterbeheer omhoog gaat en de kosten
32
H2O / 25/26 - 2010
omlaag. Deze stelling keert zich tegen de al decennia bestaande managementideologie van efficiëntie, die samen te vatten is als: hoe meer werkervaring, des te lager is de economische waarde. Er is sprake van een spanningsveld tussen enerzijds vereenvoudigen, stroomlijnen en uit elkaar trekken van werkprocessen en anderzijds de menselijke behoefte aan de complexiteit van samenwerken. Het gaat om een samenwerking, zo liet de vroegmoderne werkplaats al zien, die in dienst staat van uitwisseling tussen verschillende partijen, kennis, wereldbeelden, vaardigheden en interesses. Voorop staat dat deze allemaal rijker worden van uitwisseling, in plaats van dat één partij wint ten koste van de andere, zoals Richard Sennett stelt in de Groene Amsterdammer van 25 november jl. Want dan klapt doelmatigheid om in haar tegendeel, zo blijkt ook uit ons onderzoek.
De ijsbergmetafoor
zijn: ervaringskennis is doorslaggevend als het gaat om de kwaliteit van het werk dat we verrichten en het plezier dat we na enige tijd nog steeds hebben in ons werk. Om de relevantie van ervaringskennis te illustreren, hanteren we wel eens de ijsbergmetafoor (zie afbeelding 1). De kennis die we opdoen, begint als expliciete kennis. Dat is kennis die je wel onder woorden kunt brengen en dus kunt vangen in kennissystemen. Studenten hebben vaak veel expliciete kennis over hun vakgebied. Door iets veel te doen en te opereren in de ‘echte’ wereld daalt de kennis in en vormt zich impliciete kennis. Net als bij een ijsberg bevindt de meeste kennis zich onder de waterspiegel. Er is sprake van werkplezier als we in ons werk niet alleen aangesproken worden op onze expliciete kennis maar vooral ook op onze impliciete kennis. En daarvoor is uitwisseling een belangrijke motor. Het zet weten om naar kunnen.
Als we over ervaringskennis praten, hebben we het dan over iets marginaals? Of is het veelbepalend? Daarover kunnen we duidelijk Afb. 1: Bij ervaren medewerkers is de ervaringskennis het deel van de ijsberg dat zich onder water bevindt.
opinie Drie vooronderstellingen Het ‘Leven met Water’-project naar water en ervaringskennis begon op basis van drie vooronderstellingen: de complexiteit van het waterbeheer neemt toe, ervaringskennis is cruciaal bij het hanteren van complexiteit én de aandacht voor ervaringskennis in organisatie en management van het waterbeheer neemt af. Onze aanname was dat als deze stellingen waar zouden blijken te zijn, de organisaties in het waterbeheer een probleem hebben. Het project levert in grote lijnen het volgende beeld op. De eerste vooronderstelling vindt steun: de complexiteit neemt inderdaad toe. Belangrijkste oorzaak is de schaalvergroting in de watersector. Daardoor zijn grote (gefuseerde) organisaties ontstaan die door hun omvang te maken hebben gekregen met opgaven op een heel nieuw niveau van complexiteit. De tweede vooronderstelling wordt ook gesteund door de onderzoeksresultaten. Wel is het oorspronkelijke beeld van ervaringskennis door het onderzoek verrijkt. Het nostalgische beeld van ervaringskennis dat we hadden (‘knoestige mannen in de polder’) blijkt niet onwaar, maar ervaringskennis manifesteert zich op alle niveaus en in veel verschijningsvormen. Zo beschikt bijvoorbeeld ook de moderne bestuurder of manager, die haar of zijn weg heeft weten te vinden in de complexe wereld van het bestuur en management, over voor dat werk specifieke ervaringskennis en valt daar steeds op terug. Ook de derde vooronderstelling wordt bevestigd: de aandacht voor ervaringskennis is teruggelopen, vooral in kwalitatieve zin. Onder meer door de schaalvergroting in de sector - waardoor de (organisatorische) afstand tussen mensen en disciplines groter is geworden - verdwijnt ervaringskennis, die juist in persoonlijk contact het beste wordt overgedragen, geleidelijk uit zicht. Kortom, er tekent zich een probleem af en dat wordt steeds groter.
Uit elkaar groeiende ‘sferen’ Het echte probleem dat we aantroffen, is dat diverse vormen van ervaringskennis uit elkaar aan het groeien zijn en gescheiden van elkaar raken in eigen ‘sferen’. Medewerkers gaan daardoor steeds minder elkanders taal verstaan. Een ‘sfeer’ is een samenhangende groep van mensen, waarden en denkwijzen. Binnen de waterschappen die we bestudeerden, namen we in eerste instantie vijf ‘sferen’ waar: bestuurlijk en politiek, rationaliserend, management en controle, de ‘verwortelde’ en de verbindende ‘sfeer’ (zie afbeelding 2). In de politieke en bestuurlijke groep zijn mensen vooral bezig met besluitvorming. Bestuurders zijn vooral op elkaar gericht. In de rationaliserende groep zitten medewerkers die processen in het waterbeheer rationaliseren, onder andere door modellen toe te passen. Het is de wereld van professionals. De management- en controlesfeer vormt hierin een aparte groep. Mensen daarin organiseren medewerkers en het werk dat ze doen op gestructureerde wijze. De ‘verwortelde’ groep omvat mannen. Ze zitten op gemalen, schonen de kanten van
Afb. 2. Vijf waargenomen groepen mensen bij de waterschappen en de ‘schaduw’.
waterlopen en zijn verantwoordelijk voor de directie bij uitvoeringsprojecten. Veelal werken ze al vele decennia bij ‘hun’ waterschap. In de verbindende groep zijn mensen expliciet bezig met het integraal maken van projecten en het onderhouden van relaties. Ervaringskennis zit niet alleen in de ‘verwortelde’ groep, maar in alle groepen. Tevens is het niet zo dat een medewerker slechts tot één groep behoort. Individuen lijken steeds te migreren of te balanceren tussen meer dan één groep. Mede door de afname van de aandacht voor ervaringskennis groeien de vijf groepen uit elkaar. Ervaringskennis fungeert deels als lijm tussen de groepen. Als die lijmfunctie minder wordt, is dat zorgwekkend. Als we ons bij de uitwisselingen tussen de ‘sferen’ te eenzijdig richten op het expliciete weten, gaat dat op termijn ten koste van het impliciete kunnen. Het beeld van de schaatser die gewapend met een heel arsenaal aan expliciete instructies voor het eerst afzet, doemt dan op.
Over ‘schaduw’ en veerkracht We zien ook dat de waterschappen veerkracht hebben en een zeker zelforganiserend vermogen. Marginalisatie, wederzijdse isolatie en teloorgang van ervaringskennis worden nog opgevangen doordat mensen elkaar in een soort van ‘schaduw’ onder of om de organisatie heen, uit het zicht van formele autoriteiten en managers, weten te vinden. In die ‘schaduw’ is veel gemopper en geklaag maar waagt men toch ook dingen die eigenlijk formeel niet kunnen of mogen. Ze doen dat vaak vanuit de overtuiging dat het anders echt mis gaat. Zo houdt men de zaak nog overeind en vindt men wegen om aan nieuwe mensen vakmanschap toch nog over te dragen. Ook blijken jonge mensen, vooral de hoger opgeleiden, steeds weer gaatjes en
mogelijkheden te zien te midden van de papieren ingewikkeldheid waarin ze aan het werk zijn om extra kennis te vergaren. We zien binnen de ‘schaduw’ ook een nieuwe ‘sfeer’ ontstaan: die van vernieuwing en speculatie, waarin medewerkers over de grenzen van de groepen stappen. De vraag is hoe lang dit zelforganiserend vermogen zich nog tegen de hierboven heersende trend in van steeds verdergaande efficiëntievergroting zal kunnen handhaven. Zeker nu door de vergrijzing en onder druk van de crisis alsnog veel ervaringskennis onbedoeld verloren dreigt te gaan.
Nieuw vakmanschap Als we in Nederland toonaangevend willen zijn en voorop willen (blijven) lopen bij innovaties, kunnen we niet accepteren dat de groepen verder uit elkaar drijven en mensen veroordeeld worden tot een bestaan in de schaduw. Essentieel is dat de toenemende complexiteit in de taakomgeving van waterschappen en andere organisaties in de watersector om een herwaardering van ervaringskennis vraagt. We zijn dat ‘nieuw vakmanschap’ gaan noemen. Leidraad hierbij kan de stelling van Richard Sennett zijn: “De ambitie van vakmanschap dient zich vooral te richten op het doen van ontdekkingen in plaats van slechts het demonstreren van vaardigheid.” Vakmanschap en ervaringskennis dienen geïnvesteerd te worden in een nieuw proces van verbinden van de ‘sferen’ en organiseren met een menselijk gezicht. Een eerste stap daarbij is het op zoek gaan naar de ‘schaduw’ binnen de eigen organisatie, omdat dat daar soms heel interessante ontdekkingen worden gedaan.
Het inrichten van werkplaatsen De overgang van ‘weten’ naar ‘kunnen’ krijgt in de praktijk vorm door langdurige
H2O / 25/26 - 2010
33
uitwisseling te organiseren rond concrete projecten. In ons onderzoek zijn we uitgekomen bij werkplaatsen. Dit is een nieuw concept, samengesteld uit vele beproefde componenten. Hiermee kunnen we het tij keren. Een werkplaats is een deels fysieke en deels virtuele ruimte waar mensen elkaar gedurende enige maanden ontmoeten en gezamenlijk werken aan een project. Daarin krijgt een 21e eeuwse gildestructuur vorm, met meesters, gezellen en leerlingen. Een meester is ergens heel erg goed in. Dat kan het ontwerpen van een waterloop zijn, het omgaan met financieringsregimes, het betrekken van cultuurhistorie, het inspelen op het politieke debat, het modelleren van hydraulische processen, het opzetten van gebiedsontwikkeling en nog veel meer. Gezellen zijn medewerkers binnen het project die reeds enige ervaring hebben, taken en vaardigheden moeten combineren en op een aantal punten onzeker zijn. Leerlingen zijn beginnelingen of studenten. Zij staan aan het begin van hun carrière en hebben vooral expliciete kennis. Ze zijn op de hoogte van de laatste ontwikkelingen, maar zijn nog niet in staat deze zelfstandig toe te passen in de praktijk. Pas als sprake is van een vloeiende uitwisseling tussen leerling, gezel en meester, ontstaat een toestand waarin het
Bij ervaring gaat het niet alleen over water, maar ook om de verhalen eromheen. De verhalen zorgen voor verbinding.
kunnen omgaan met complexiteit sterk verbetert.
Vervolg We hebben in bovenstaande vele nuanceringen weggelaten. We hopen evenwel dat onze stellingen duidelijk zijn doorgekomen. Het is ondoelmatig ervaringskennis te negeren en werkplaatsen kunnen leiden tot verbeteringen waarbij de kwaliteit van het waterbeheer omhoog gaat en de kosten
omlaag. Een belangrijk motto daarbij is afkomstig van de Franse filosoof Edgar Morin: “Scheid niet dwingend wat natuurlijk verbonden is en verenig niet dwingend wat natuurlijk gescheiden is.” Albert Cath (Narratio Kennis & Advies) Govert Geldof (Geldof c.s.) Gijsbert van der Heijden (Rondte) Roel Valkman (Tauw)
Het bestaansrecht van waterschappen Het uitgebreide interview van Maarten Gast met dr. J. Schrijen, voorzitter van Waterschap Roer en Overmaas, in H2O nr. 22 van 12 november jl. bevat veel leerzame gegevens over het (goede) werk van dit waterschap. De rol van het andere waterschap in Limburg, Waterschap Peel en Maasvallei, is echter zwaarder, omdat Limburg voor tweederde is omgeven door het buitenland. Het is juist daarom dat ondergetekenden zich volledigheidshalve enkele opmerkingen veroorloven.
N
atuurlijk zijn wij ook bezorgd over de kwaliteit van het water, bijvoorbeeld op tal van plaatsen in de onnatuurlijke Midden-Limburgse grindgaten: vlak onder de bodem bevinden zich immers nog giftige stoffen die we te danken hebben aan de zeer discutabele dumping daarin door de Provincie Limburg (nota bene creator van beide waterschappen) van Europa’s grootste mijnsteenberg de Maurits in de jaren ‘70 en ‘80; daarvan ondervinden de gemeenten en Waterleidingmaatschappij Limburg thans nog de gevolgen. Maar datzelfde grondwater, waarvan de hoogte én de kwaliteit bepalend zijn voor wat in een territoir geschiedt qua drinkwatervoorziening, natuur, landschap, landbouw en zelfs volksgezondheid, staat al enkele decennia onder zware druk van de ambitieuze Westduitse bruinkoolwinners (vroeger Rheinbraun AG en nu RWE-POWER, onlangs versterkt door het Nederlandse Essent), waarvan het op de grondwateronttrekkingen toezicht houdende provinciaal bestuur groot-aandeelhouder was. Het is bedroevend dat dit grondwater zo door Duitsland wordt bedreigd. Deze situatie staat op gespannen voet met het Internationaal Burenrecht, dat zich verzet tegen
34
H2O / 25/26 - 2010
benadeling van een land door een buurland. En dan te bedenken, dat sedert 1955 al circa 53 miljard kubieke meter kostbaar grondwater is weggepompt. Volgens een TNO-rapport (van H. Rolf uit 1991) komt zo’n 60 procent van de grondwaterdaling voor rekening van Duitse bruinkoolwinners. Het lijkt raadzaam dat ook onder andere beide Limburgse waterschappen - in het licht van het kennisprogramma ‘Leven met Water’ (2004-2009) - zich veel meer openstellen voor innovatief waterbeheer, waarbij de accenten liggen op veel meer en veel duidelijker contact met hun omgeving, burgers en bestuurders binnen en buiten hun grenzen. Juist water kent immers geen grenzen. Onze waterhuishoudingen mogen in deze tijd van Europese richtlijnen niet ophouden bij de administratieve rijksgrenzen. De enkele grensoverschrijdende contacten die dr. J. Schrijen aangeeft, zijn onvoldoende en zetten nog weinig zoden aan de dijk. Vandaar hier nog eens ons pleidooi voor de creatie van een (bij verdrag tussen Nederland en Duitsland in te stellen) internationaal waterschap voor het door W. Heemskerk (dissertatie aan de Rijksuniversiteit Utrecht uit 1985) onderzochte stroomgebied van de Roer/die Rur, later ondersteund door Herman Havekes van de Unie van Waterschappen in
zijn proefschrift over functioneel decentraal waterbeheer (Universiteit Utrecht, 2009) Vanwege de noodzaak tot een meer samenhangend structureel grensoverschrijdend waterbeheer zou spoedig overwogen kunnen worden (weer dus met meer echte innovatieve inspraak van de ‘omgeving’) tot de instelling van een zogeheten Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking, waarvan onder andere sprake was in de Nederlandse Staatscourant van 27 november 2007 en in het vakblad Land & Water, nr. 9, september 2010. En ten slotte: zou het ook niet de hoogste tijd worden dat spoedig een volstrekt onafhankelijk wateronderzoek (grond- én oppervlaktewater) wordt overwogen voor het qua milieu zo getroffen Midden-Limburg, waarmee vooral Waterschap Roer en Overmaas van doen heeft...? Luister maar eens ‘innovatief’ naar de bezorgde burgers aldaar. dr. W. Heemskerk (waterjurist/oud d.b.-lid Zuiveringsschap Limburg) ir. W. Dierx (oud adjunct-directeur Waterleidingmaatschappij Limburg)
Campagne ‘Droge voeten en schoon water, daarom!’ Even waren de waterschappen bevreesd voor hun eigen voortbestaan, maar met de vorming van het kabinet-Rutte is dit gevaar afgewend. De enige wijziging die wordt doorgevoerd, is dat het bestuur van de waterschappen weer afgeleid wordt van de uitkomst van de gemeenteraadsverkiezingen. Dat er zo is gespeculeerd over het opheffen van de waterschappen, komt door hun relatieve onbekendheid, hun matige imago en hun recht om een steeds hogere belasting te heffen. In dit artikel leest u hoe ze aan dit imago komen maar vooral ook enkele suggesties hoe dit te verbeteren.
H
oe komen de waterschappen aan hun bijzonder matige imago? Veel mensen hebben nauwelijks een beeld bij wat een waterschap doet. ‘Iets met water’. Maar over het hoe en wat bestaat onduidelijkheid. Denk aan de verwarrende relatie met waterleidingbedrijven, Rijkswaterstaat en gemeenten in deze ‘natte’ sector. Tijdens de laatste waterschapsverkiezingen in 2008 was de opkomst 24 procent. Dat is niet alleen een bijzonder laag percentage, maar de meeste mensen (al dan niet stemmend) hebben nauwelijks een beeld bij de structuur van de waterschappen. Denk hierbij aan geborgde zetels en de laatste stelselwijziging met toetreding van politieke partijen. De waterschapsbelasting wordt intussen steeds hoger. In 1999 haalden de waterschappen circa 1,4 miljard euro op, in 2010 is dat naar verwachting 2,3 miljard. Een gemiddelde jaarlijkse stijging van 4,5 procent terwijl de inflatie alleen in 2001 ongeveer vier procent bedroeg, andere jaren was die fors lager. De vraag is wat te doen. Hier enkele suggesties: t Begin direct als één blok een imagooffensief, bijvoorbeeld via de Unie van Waterschappen. Doe dit bij voorkeur via commercials op televisie, ondersteund door andere media, reclameborden op straat en via internet. Leg via deze ‘reclameboodschappen’ uit wat de waterschappen doen, wat dat kost en hoe die kosten worden opgebracht. Dan snapt iedereen waarom vanaf januari de eerste aanslagen in de bus vallen. Met een aansprekend persoon profileren de waterschappen zich veel beter dan destijds
t
t
t
t
met de verkiezingen in 2008 met het drijvende Nederland; De lage opkomst voor de verkiezingen is voorbij vanwege de hernieuwde relatie met de gemeentelijke verkiezingen. Maar ga als waterschappen door met echte democratisering of stop met een eigen bestuur. Geborgde zetels bestaan nergens, en dat is niet toevallig. Zakenmensen met veel financiële belangen hebben toch ook niet meer stemrecht? Denk als waterschappen na over je kerncompetenties, richt je daar op en stoot de rest af. De waterschappen hebben een vooral technische oriëntatie om Nederlanders te helpen aan schoon water en droge voeten en dat doen ze erg goed. Maar dat is het. Een mooi voorbeeld is de informatiehuishouding, hier lijkt een rol weggelegd voor Het Waterschapshuis, nu nog een gemeenschappelijke regeling van alle waterschappen. Het Waterschapshuis is er, en toch hebben alle waterschappen nog hun eigen informatiesystemen. Waarom? Doe dit niet alleen met ICT en de informatiehuishouding, maar overweeg dit ook met facilitaire zaken, vastgoed en de salarisadministratie. Overigens kan Het Waterschapshuis dit ook doen, maar of ze hier de capaciteit voor hebben, is de vraag; Van 2.500 waterschappen in 1950 naar 25 waterschappen in 2010. De waterschappen hebben recent fors opgeschaald. Het ligt in de lijn der verwachting dat binnen nu en een jaar in ieder geval nog een opschaling plaatsvindt naar vijf tot acht waterschappen. Leg uit waarom dit gebeurt? Een aparte vermelding is er voor de belastingheffing van de waterschappen. Dit wordt steeds vaker in lokale kantoren georganiseerd. Zorg voor een verdere
professionalisering van belastingkantoren door verder op te schalen maar begin in ieder geval met een soort landelijke waterschapsbelastingtelefoon. Die kan zorgen voor een gezamenlijke in plaats van regionale ontwikkeling van (digitale) dienstverlening en ondersteunt het imago-offensief, omdat de kleine kantoren nu vaak niet in staat zijn om belasting betalende mensen en organisaties op een klantgerichte wijze ordentelijk te woord te staan. Als het eenmaal functioneert, is een landelijk rekencentrum zo gerealiseerd en is sprake van één waterschapsbelastingkantoor. Met bovenstaande suggesties verwacht ik dat de waterschappen klantgerichter, goedkoper en beter gaan werken. Dit zal hun imago fors verbeteren en de noodzaak van het bestaan van zelfstandige waterschappen ondersteunen. Overigens zoeken de waterschappen nu samenwerking met gemeenten op het gebied van riolering en belastingen. Beide activiteiten helpen de kosten fors te verminderen en kunnen leiden tot bijvoorbeeld een landelijk regionale belastingdienst voor gemeenten en waterschappen, samen goed voor ruim tien miljard euro aan belastingen. Maar voorkom dat deze door bezuinigingen ingegeven samenwerking blijft leiden tot het onvoldoende goed helpen van waterschapsbelasting betalende mensen en organisaties. Johan Oostinga (zelfstandig interimmanager en adviseur, is als interimdirecteur van het waterschapsbelastingkantoor Lococensus betrokken geweest bij de fusie met Tricijn per 1 januari aanstaande).
advertentie
.0,;<>>,9=05.=669 673,0+05. 7,9:65,,3 05/,;1<0:;,=(; Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. Neem contact op met Roelien Voshol, tel. 010 - 42 74 154 of Brigitte Laban, tel. 010 - 42 74 152
H2O / 25/26 - 2010
35
waternetwerken WATERCOLUMN
De baas spélen
A
ls je echt de baas wilt zijn, moet je niet de wetenschap in gaan. Om het klassieke beeld van ‘de baas’ wordt in de wetenschappelijke wereld besmuikt gelachen. Daar is de macht aan het idee, niet aan het woord. Wij wetenschappers menen dat we zelf mogen weten wat we doen, zolang we maar de waarheid verkondigen. De samenleving doet vervolgens wat wij voorschrijven en daarmee is de rede baas in huis. Iedereen gelukkig! Utopia, inderdaad. Collega Kitcher van de Columbia University vergelijkt deze redenering met die van Plato, die meende dat openbaar bestuur zou moeten worden uitbesteed aan de filosofie en haar beoefenaren, de politici. Die laatsten zouden het beste weten wat goed is voor het volk. Inmiddels denken we daar wat genuanceerder over. In het openbaar bestuur heeft dit geleid tot de Trias Politica: de scheiding der wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende machten. De maatschappelijke druk op de wetenschap is groot. De wereld is in nood en de wetenschap mag uitkomst bieden. Alles goed en wel, maar dan stel ik een scheiding der gedachten voor. Ik denk aan een Trias Scientifica: weten, vragen en gebruiken. Wij gaan over het weten, de burger over het vragen en de politiek over het gebruiken. Dat beperkt de directe maatschappelijke macht van de wetenschap. Moeten wetenschappers dan maar maatschappelijk onthechten? Zeker niet. We blijven ons ermee bemoeien. Hoe? Wees eerlijk, het gaat er bij u toch ook niet om wie de baas is, maar wie hem speelt? Komt de Homo Ludens toch eindelijk aan de macht. Ik zie het voor me; we gaan spelenderwijs het nieuwe jaar in. Een zalige kerstgedachte. Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
36
H2O / 25/26 - 2010
Nageschakelde zuiveringstechnieken: ‘veelbelovend, maar meer onderzoek is nodig’ De Kaderrichtlijn Water legt de afvalwaterzuivering nieuwe, strengere normen op. Om hieraan te kunnen voldoen worden steeds vaker nageschakelde zuiveringstechnieken toegepast. Om de sector op de hoogte te brengen van de laatste ontwikkelingen en onderzoeken op dit gebied, werd op 1 december op de awzi Harnaschpolder in Den Hoorn het symposium ‘Nageschakelde zuiveringstechnieken, van onderzoek naar praktijk’ gehouden. “Nabehandelingstechnieken worden gebruikt na het normale zuiveringsproces, om vreemde en prioritaire stoffen nog beter te verwijderen”, vertelt mede-organisator Paul Versteeg (Hoogheemraadschap Rijnland). “Deze technologie wordt steeds vaker toegepast. Tijdens het symposium bekeken we de onderzoeksresultaten van verschillende technieken, waaronder het 1-stepfilter, gebaseerd op zandfiltratie maar met granulair actief kool als filtermateriaal. Andere nieuwe technieken zijn het fuzzyfilter, dat gebruik maakt van een poreus filtermedium, helofytenfilters en moerassystemen, die al wat langer worden toegepast.” Naast deze lopende onderzoeken was er aandacht voor de toepassing in de praktijk. Versteeg: “We passen nageschakelde zuiveringstechnieken onder meer al toe bij het Hoogheemraadschap van Rijnland, waar inmiddels twee full scale-installaties staan, het resultaat van een tweejarig onderzoek waarin is onderzocht hoe nageschakelde zuiveringstechnieken zo goed en goedkoop mogelijk kunnen werken. Nageschakelde technieken zijn vrij duur; de kosten kunnen zo met wel 30 procent toenemen.” De gepresenteerde resultaten tonen dat de 1-stepfilter tot nu het het meest veelbelovend is, maar dat meer onderzoek nodig is. Daarbij wordt samengewerkt met de drinkwatersector, waar al langer met nageschakelde zuiveringstechnieken wordt gewerkt. Versteeg: “Tijdens het symposium vertelde Evides over hun ervaringen op het gebied van drinkwater maar ook over het nabehandelen van effluent voor hergebruikdoeleinden. Het is heel leerzaam om op deze manier met een andere sector samen te werken en zo over de grenzen van sectoren heen te kijken. Ik denk dat dit in de toekomst steeds belangrijker zal worden, niet alleen met de drinkwatersector, maar ook met de industrie en chemische sector. Er zal een verschuiving plaatsvinden van biologisch naar meer procestechnisch, fysisch en chemisch. Dit betekent dat personeel in sommige gevallen moet omscholen, maar ik verwacht niet dat banen gevaar gaan lopen. Biologische processen blijven bestaan, dus de kans is aanwezig dat nieuwe mensen uit andere sectoren aangetrokken worden voor de nieuwe technieken. Dit is goed voor de groei van de sector. Maar het is moeilijk om hier veel over te zeggen, daarvoor staat alles nog teveel in de kinderschoenen.” Hoewel nog veel onzeker is over de toekomst, ziet Versteeg vooral nieuwe mogelijkheden. “Het onderzoek naar het gebruik van helofytenfilters en moerassystemen biedt een leuke mogelijkheid voor de sector. Hiermee is het mogelijk om gebieden anders in te gaan richten: wat eerst een afvalwatergebied was, kan nu dienst doen als bijvoorbeeld recreatiegebied. Andere dingen waar de sector naar kan kijken, is het gebruik van veengrond als actieve koolfilter, het ontwikkelen van bruikbare analysemethoden om de resultaten te kunnen analyseren en de implementatie van de nieuwe nageschakelde zuiveringstechnieken in het kader van de KRW. Daarbij zullen we meer moeten gaan kijken naar en samenwerken met het buitenland. In Nederland denken we vaak dat we het goed doen, maar andere landen presteren beter. De KRW gaat uit van stroomgebieden over grenzen heen. In het buitenland nemen ze de nieuwe normen heel serieus: daar gaan ze het gebruik van nieuwe nageschakelde zuiveringstechnieken waarschijnlijk verplichten voor grote awzi’s (onder andere Zwitserland). Ook hanteren ze strengere normen wat betreft kwaliteit. Nederland blijft hierin een beetje achter. Als een waterschap aan de norm voldoen, gaan ze niet verder met het zuiveren van het water maar laten ze het daarbij. Zelfs zonder nageschakelde zuiveringstechnieken kan Nederland hier nog een flinke kwaliteitsslag maken. We hebben als sector en als land nog een hele slag te maken waarbij we beter ons best moeten gaan doen. Dat komt de kwaliteit van het water en onze reputatie alleen maar ten goede.”
waternetwerken Waternetwerk kijkt terug op dynamisch jaar: grootse plannen voor 2011 Tientallen bijeenkomsten, nieuwe leden, vernieuwde samenwerkingsverbanden met themagroepen, roadshows - Waternetwerk kijkt terug op een succesvol 2010. Ook voor het komend jaar staan weer volop (internationale) activiteiten op de planning. Een impressie. Waternetwerk heeft dit jaar voor het eerst gewerkt met een duidelijk en overzichtelijk jaarprogramma, de Waterkalender, waarmee bijeenkomsten en activiteiten van de verschillende themagroepen al voor het begin van 2010 zoveel mogelijk in kaart waren gebracht. Die werkwijze is goed bevallen, vertelt Monique Bekkenutte, directeur van Waternetwerk. “Een groot deel van het jaarprogramma is ook daadwerkelijk gerealiseerd. We hebben zo’n 30 bijeenkomsten gehad, waarvan drie grote. Denk aan het Voorjaarscongres, de Vierde Dinsdag van September en het Najaarscongres”, aldus Bekkenutte. “Van de Vierde Dinsdag van September wil Waternetwerk een traditie maken. Grote kans dat dat gaat lukken.” Het jaar 2010 stond in het teken van samenwerking, onder meer tussen de themagroepen. Zo hebben de themagroepen Asset Management en Platform ICT samen een boeiende bijeenkomst georganiseerd. Maar ook samenwerking met externe partijen is interessant bevonden. Zo heeft Waternetwerk samen met NIROV het internationale congres Watercities in Transition verzorgd. In 2011 wordt deze lijn Monique Bekkenutte
doorgetrokken. Zo worden de handen ineengeslagen met NWP en Wateropleidingen. “We gaan samen bijeenkomsten organiseren voor nieuwe mensen in de sector. Twee keer per jaar wordt een introductiedag gehouden, een netwerkmoment waarop nieuwelingen kennis kunnen maken met de sector. Vaak organiseren bedrijven zelf ook dit soort dagen, maar Waternetwerk is dé partij om ook met andere spelers buiten het eigen bedrijf kennis te maken,” vertelt Bekkenutte. “Zo dragen we al in een vroeg stadium bij aan de samenwerking in de keten waardoor kennis gedeeld wordt. We moeten in de sector gezamenlijk naar de toekomst kijken.” Ook op de agenda staat de samenwerking met SKIW, waarvan Waternetwerk het secretariaat overneemt. Gezamenlijk zullen enkele bijeenkomsten georganiseerd worden. “Dat is een proef, maar als het goed bevalt, breiden we dat zeker uit.”
Kennisknooppunt De allianties waarnaar Waternetwerk zoekt, passen bij de ambitie van de vereniging om te fungeren als kennisknooppunt in de watersector. “In die zin zijn we ambitieus,” lacht Bekkenutte. “Maar het is op zich niets nieuws. Van oudsher zit onze club aan de voorkant van de ontwikkelingen, willen we kennisontwikkeling stimuleren. Dat is ook voor 2011 ons uitgangspunt.” Daarbij kijkt Waternetwerk ook buiten de landsgrenzen. Voorzitter Roelof Kruize: “We willen Nederland internationaal als waterland op de kaart blijven zetten. Ons land is het expertisecentrum op watergebied. Daarom verzorgen we komend jaar twee grote internationale evenementen: ‘Leading Edge Technology’, in samenwerking met IWA, en de International Water Week, waar we duizenden internationale bezoekers verwachten en die in het najaar gehouden wordt tijdens Aquatech en Aqua Terra. Juist omdat we het in combinatie met de beurs houden, is het internationale bereik groot. Dat helpt mee om Nederland te profileren als grootmacht, en de nationale organisaties te ondersteunen.”
Roelof Kruize
was de ontwikkeling van Jong Waternetwerk. Begin dit jaar hebben zij gebrainstormd over de vraag in hoeverre er toekomst in hun club zat. “Gelukkig is het stokje overgenomen door een aantal nieuwe, enthousiaste leden. Zij hebben een duidelijke missie. Waternetwerk moet meer digitaliseren en onder meer ‘sociale netwerken’ beter benutten.” Om de aanwas van jonge deskundigen te laten groeien, is dit jaar gekozen voor roadshows, waarbij bedrijven in het land zijn bezocht om Waternetwerk onder de aandacht te brengen. Niet zonder succes: tientallen nieuwe mensen hebben zich aangesloten. Niet alleen het jongerenplatform, maar ook het vrouwennetwerk heeft in 2010 een slag gemaakt en is nieuw leven ingeblazen. “Zij gaan zich richten op intervisie-achtige activiteiten en hebben sinds kort ook een column in dit katern”, vertelt Bekkenutte, die het netwerk toejuicht. “Er zijn relatief weinig vrouwen in technische beroepen. Ik denk dat het interessant kan zijn onderling ervaringen uit te wisselen. Het is prettig dat Waternetwerk op deze manier aan die behoefte kan bijdragen.” Kortom: 2010 was een intensief jaar, vol nieuwe ontwikkelingen die in 2011 verder uitgebouwd worden. Een jaar dat Waternetwerk zal beginnen vanuit een nieuwe locatie: een nieuw kantoorpand, in hartje Den Haag.
Eén van de hoogtepunten van afgelopen jaar
Meer weten over de Waterkalender? Houd de komende H20 in de gaten en raadpleeg internet: www.waternetwerk.nl.
Agenda
krijgen voor elkaars standpunt. De organisatie berust bij de themagroep Water en Ruimte.
Verhuizing
Op donderdag 27 januari houdt de themagroep Watercommunicatie van Logeion samen met het Koninklijk Nederlands Waternetwerk een themamiddag over communicatie en techniek bij Waternet in Amsterdam.
Op woensdag 16 maart wordt samen met Wateropleidingen en NWP de eerste introductiedag gehouden voor nieuwe medewerkers in de watersector. Deze dag is bedoeld om hen wegwijs te maken. Ze krijgen inzicht in de mogelijkheden van de watersector en worden die dag op weg geholpen bij het opbouwen van een relevant netwerk. Met de introductiedag hoopt Waternetwerk meer (jonge) aanwas en enthousiasme voor de sector te creëren. Meld u snel aan want er is maar een beperkt aantal plaatsen beschikbaar.
Vanaf 4 januari a.s. heeft het bureau van Koninklijk Nederlands Waternetwerk een nieuw onderkomen. Het nieuwe post- en bezoekadres luidt:
Verjonging
Op donderdag 10 februari vindt van 12.00 tot 17.30 uur een symposium plaats over warmtekoude-opslag (WKO), een duurzame techniek waarmee energie uit de bodem kan worden gewonnen. Doel van deze middag is dat de bij WKO betrokken partijen meer begrip
KNW Binckhorstlaan 35 2516 BE Den Haag Telefoon: (070) 322 27 65
H2O / 25/26 - 2010
37
waternetwerken WATERCOLUMN
ver.nieuws_column kop Watergruwel er.nieuws_column plat initiaal
V A
ls kind moest ik alles leren eten. Uitzondering werd gemaakt voor gerechten waar ik echt onpasselijk ver.nieuws_column plat van werd. Ik kan me herinneren dat we per se ons toetje (watergruwel) moesten opeten. ver.nieuws_column auteur Groot was de opluchting als mijn moeder inzag dat we dit echt niet door de keel kregen en zij voor één keer een uitzondering maakte op de regel ‘bordje helemaal leegeten’. Zo’n 15 jaar later vertrok ik voor een poosje naar Engeland om daar te wonen en te werken. Ik heb daar een perfecte Christmaspudding leren maken: iets tussen een pudding en een cake in met veel vruchten en specerijen. In oktober begon je al met bakken en de pudding verdween dan voor enkele maanden in de voorraadkast. Om de week goot je cognac in speciaal daarvoor geboorde gaten, zodat een smakelijk baksel tegen Kerstmis het resultaat was. Een laag glazuur er over en iets heerlijkers had je nog nooit geproefd!
Nationaal Watertraineeship, klaar om bergen te verzetten Een prachtig restaurant in de bossen van Boxtel, met taarten van de beste bakker van Nederland: stijlvolle omstandigheden voor het Nationaal Watertraineeship op vrijdag 5 november, bedoeld om werken in de watersector te bevorderen. Werken met water vraagt gezamenlijke oplossingen, zo werd de aanwezige trainees, opdrachtgevers en coaches duidelijk gemaakt: de uitdagingen in water zijn te groot voor de afzonderlijke spelers in de watersector. Samenwerking is essentieel - exact de filosofie van Waternetwerk - ook als het gaat om personeel, waaraan de komende jaren een groot tekort wordt verwacht. Dat komt deels door de vergrijzing en deels doordat steeds minder studenten kiezen voor een opleiding op watergebied. Die trend moet doorbroken worden, meent de organisatie van het programma Human Capital Water & Delta en H2O-job. Doel van het door deze partijen ontwikkelde sectorbrede traineeship is dan ook om jonge talenten een aantrekkelijke watercarrière te bieden en uiteindelijk de instroom in de sector te vergroten. De hele sector doet mee: van waterschap tot ingenieursbureau, van gemeente tot aannemer, en ook Waternetwerk. Het traineeship biedt méér dan alleen een baan. Bijzonder aan het programma is dat de trainees een dag per week met elkaar aan casussen werken, aangedragen door hun werkgevers. Zo maken zij kennis met elkaars werkveld en organisatie, waarmee zij een brede blik op de waterwereld ontwikkelen. Ook krijgen zij op deze dagen training in het ontwikkelen van hun persoonlijke en professionele vaardigheden.
Nog eens 15 jaar later - een aantal werkervaringen rijker - stuitte ik in mijn werk meermalen op het ouwejongenskrentenbrood. Een sfeertje van elkaar kennen, dat heel gezellig kan zijn voor sommigen, maar slechts werkt in een beperkte goeie ouwe tijd. Wanneer de buitenwereld om ons heen verandert en nieuwe kwaliteitseisen stelt, kan het ouwejongenskrentenbrood wat oudbakken geraken. Sterker nog: in een waterige wereld als de onze kan het ouwejongenskrentenbrood zomaar ontaarden in watergruwel. Een glibberige ondefinieerbare massa waarin alles gezellig is maar niets beklijft. Het wordt hoog tijd aan deze watergruwel een aantal nieuwe ingrediënten toe te voegen. Een aantal krokante ouwemeidennoten, jongevrouwensukade, jongemannenspecerijen en - vooruit dan! - een scheutje ouwejongenscognac, overgoten met romig glazuur waarin iedereen een plaats heeft. En zo komen we toch weer uit bij die zalige Christmas-pudding.
De deelnemers aan het Nationale Watertraineeship.
Fijne kerstdagen en een divers 2011.
Tijdens de eerste dag is alvast een tipje van de sluier opgelicht. Onder meer door coaches Jet Centano en Eveline van der Giessen, die elke vrijdag met de ploeg aan de slag zullen gaan. Het werken vanuit passie en het ontwikkelen van persoonlijk leiderschap staan bij hun trainingen centraal. Persoonlijk leiderschap houdt in: de leiding hebben over jezelf, zelf initiatief nemen en autonomie. Want de ingenieur van vandaag is de ingenieur van vroeger niet meer. Vroeger stond vooral diepgaande kennis centraal; vandaag de dag opereert de ingenieur in een veel bredere context, met bijbehorende termen als sensitiviteit, dialoog, anticiperen, reflectie en leiding geven. Doel van de coaches is de trainees inzicht te geven in wat ze doen, en waarom ze zaken op een bepaalde manier aanpakken.
Barbara Mutsaers
Grensoverschrijdend Ook maakten de aanwezigen kennis met Ellen van Son, die samen met de deelnemende werkgevers, het NWP en H2O-job aan de slag zal gaan met de verwachtingen die deze partijen hebben ten opzichte van het traineeship. Ronald Wielinga, bestuurslid van Waternetwerk, benadrukte de vele aantrekkelijke kanten van een carrière in de watersector: de maatschappelijke relevantie van het vak, het economische en milieubelang, de vele ontwikkelingen en innovaties die spelen en het grensoverschrijdende karakter. Na een levendige discussie in de vorm van een Lagerhuisdebat (‘Zijn jonge professionals essentieel voor innovaties en dynamiek?’) was de kop er af, het ijs gebroken, en waren trainees, opdrachtgevers, het NWP én H2O-job meer dan ooit klaar om met de wind in de zeilen bergen te verzetten, hobbels te nemen, en van het eerste Nationale Watertraineeship een daverend succes te maken.
38
H2O / 25/26 - 2010
waternetwerken WATERCOLUMN
“Ik wil een bijdrage leveren aan de toekomst” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in elke editie één van de leden. Deze keer: Sebastiaan Vliegen (29), medewerker Strategie & Innovatie bij Waterleiding Maatschappij Limburg. Hij studeerde Cultuur en Wetenschap aan de Universiteit Maastricht. “Ik ben in de watersector beland toen ik een goed jaar geleden werd benaderd door een wervings- en selectiebureau met de vraag of ik in Maastricht wilde werken als ‘medewerker Strategie & Innovatie’. Vervolgens kreeg ik te horen dat de vacature bij WML was. Aangezien familie van mij al jaren voor dit bedrijf werkt, wist ik al iets van de organisatie. Vooral het werken aan een concreet product met een groot maatschappelijk belang bevalt mij uitstekend. Evenals het feit dat ik mijn steentje bijdraag om te zorgen dat iedereen in Limburg voldoende schoon drinkwater krijgt.” “Het leukste aan mijn baan is dat ik vaak de kans krijg met experts samen te werken; dat zorgt voor een leuke uitdaging en betekent afwisselend werk. Van hydrologen tot en met klantenservice, het bedrijf is erg divers en daardoor aantrekkelijk om te vertoeven. Deze sector vind ik interessant vanwege het afwisselende karakter van het werk van bron tot tap. Als ik productielocaties bezoek, loop ik tussen de machines door en ‘voel’ ik hoe water gemaakt wordt. Dát is waar we het voor doen, denk ik dan. Dát is waar drinkwater wordt gemaakt en gedistribueerd. Wat wel minder mag in deze sector is het eilandjesdenken. We moeten in mijn ogen met zijn allen werken en samenwerken aan de toekomst. Ik hoop dat de hele watersector in staat is de veranderingen, die onvermijdelijk komen, als uitdaging te zien: vergrijzing,
Sebastiaan Vliegen (foto: Mark Kuiper)
energie, duurzaamheid en natuurlijk vooral besparingen. We moeten niet eindeloos nadenken over structuren, maar de handen uit de mouwen steken en samen roeien met de riemen die we nu al hebben.” “Een vereniging als Waternetwerk is dan belangrijk en daarom ben ik lid geworden. Ik vind het van belang dat mensen zich verenigen om kennis uit te wisselen en op te komen voor de toekomst van de waterwereld. De eerste kennismaking met Waternetwerk en de watersector voor mij was tijdens de Vakantiecursus 2010. Een inhoudelijke en interessante kennismaking met betrokken mensen. Erg leuk, ook als je zoals ik geen bètastudie hebt gedaan. Een interessant congres van Waternetwerk vond ik ‘Klimaatneutraal ondernemen in de watersector’ op 25 juni in Amsterdam. Een goed inhoudelijk programma met interactieve werkbijeenkomsten en ruimte voor innovatie. De drijfveer in mijn werk zit in het feit dat ik een bijdrage wil leveren aan de toekomst. De omgeving verandert de komende jaren drastisch. Het jaar 2010 is formeel het eerste jaar waarin de babyboomers de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. De uitdaging om met minder werkende mensen meer te betalen. En dan gaat het niet alleen om pensioenen,
Vakantiecursus blijft zich vernieuwen De Vakantiecursus vindt begin 2011 weer plaats in Delft, en wel op vrijdag 14 januari. Naast parallelsessies en korte ‘flash’-presentaties worden twee prijzen uitgereikt: de Waternet Watercyclus Innovatieprijs en de Jaap van der Graaf-prijs. Sinds 1996 is Jasper Verberk, universitair hoofddocent aan de TU Delft, actief en nauw betrokken bij de organisatie, en in die 16 jaar is het jaarlijkse evenement fors gegroeid, vertelt hij: “In 1997 zaten circa 300 mensen in de zaal, anno 2010 waren dat er meer dan 500. Dat komt deels omdat het animo voor de Vakantiecursus groeit, maar zeker ook omdat we sinds een jaar of zeven, naast Drinkwater ook Afvalwater en Riolering weer als disciplines in het programma hebben opgenomen. Een essentieel neveneffect daarvan is dat mensen veel meer multi-
disciplinair zo’n dag beleven, omdat ze in staat worden gesteld tijdens parallelsessies ook een kijkje te nemen over de grenzen van de eigen discipline heen. En het is natuurlijk belangrijk om te weten wat bij ‘de buren’ gebeurt.” Nieuw zijn de ‘flash’-presentaties, van elk zes of zeven minuten lang. “Er zijn zoveel leuke dingen te vertellen dat het allemaal niet meer op zo’n dag in te passen is, als iedereen een half uur voor zijn verhaal uittrekt. Dus moeten ze het nu in een veel kortere tijd doen. Voor de bezoekers betekent dat heel veel informatie.” Maar het allerbelangrijkste aan de dag is volgens Verberk toch wel het netwerken. “Iedereen weet dat zijn collega’s uit de branche die vrijdag in Delft zijn, dus dit is hét het moment om iedereen de hand te schudden.”
ver.nieuws_column kop
V
er.nieuws_column plat initiaal maar ook de waterinfrastructuur moet onderhouden en dus betaald worden. Een ander waarneembaar effect van de vergrijzende samenleving is natuurlijk dat er meer ver.nieuws_column plat ouderen zijn. Ouderen gebruiken meer medicijnen, die door riolering ver.nieuws_column auteur en zuivering in het milieu terecht komen en daarmee in één van onze basisproducten: oppervlaktewater. Dit wordt een grote uitdaging om te onderzoeken hoe we het beste hiermee om kunnen gaan (bestrijding bij de bron?). Limburg, en dan vooral de regio Parkstad, wordt het komende decennium gekenmerkt door bevolkingskrimp en zal met innovatieve oplossingen komen om dit alles daadkrachtig aan te pakken. Daar werk ik graag aan mee!”
Maatschappelijk verantwoord ondernemen De eerste stappen zijn gezet om maatschappelijk verantwoord ondernemen vorm te geven. Het doel van deze nieuwe cursus is om u bij het creëren van continuïteit binnen een bestuurlijke omgeving te ondersteunen. De doelgroep betreft projectleiders en beleidsmedewerkers die verantwoordelijk zijn voor maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen de eigen organisatie, bij waterschappen, drinkwaterbedrijven, provincies en gemeenten. De cursus beslaat vier dinsdagen: op 25 januari, 8 februari, 1 en 15 maart 2011. De locatie is zalencentrum Aristo in Utrecht (bij station Lunetten). De kosten bedragen 2.495 euro. Voor meer informatie: Els Vernooij 06 12 16 02 32.
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten
Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail:
[email protected]
Aanmelden: www.citg.tudelft.nl
H2O / 25/26 - 2010
39
platform
Joost van den Bulk, Tauw Piet Tessel, Tauw
Hoe actief was het slib in rwzi’s gedurende de winter van 2009/2010? In de winter 2009/2010 veroorzaakten de lage temperaturen in het actief slib meer problemen op de Nederlandse rwzi’s dan tijdens de ‘doorsnee’ mildere winters. Uit een oriënterend onderzoek onder de Nederlandse waterschappen blijkt dat 26 procent van de betrokken rwzi’s (297 van de in totaal 356) kampte met extra procestechnische knelpunten. Die hadden vooral betrekking op de verwijdering van stikstof. Daarnaast veroorzaakte de verhoging van de slibvolume-index en de vorming van drijflagen veel problemen. Wat betekenen deze resultaten voor waterzuiverend Nederland en welke mogelijkheden zijn er om negatieve gevolgen van koude winters binnen de perken te houden? Tauw stelt voor een procestechnisch protocol op te stellen voor rwzi’s dat ammonium- en fosfaatpieken tijdens extreme winters moet voorkomen. Door een goede procesvoering kan tevens de uitstoot van lachgas voorkomen worden. Dit gas heeft per eenheid een aanzienlijk groter broeikaseffect dan kooldioxide.
T
auw voerde eerder voor de STOWA onderzoek uit naar lage temperaturen in rwzi’s1). De winter 2009/2010 was relatief ongewoon voor Nederland (zie de tabel). Het winterweer met veelal lichte vorst en zeer veel sneeuw hield bijna drie maanden stand. Er waren tussendoor (korte) dooiperioden met afvoer van koud smeltwater naar de rwzi’s. Door deze combinatie lag de temperatuur in het actief slib van de rwzi’s in de winter 2009/2010 significant lager dan gedurende vele voorgaande winters.
Oriënterend onderzoek bij waterschappen De vraag kan gesteld worden in hoeverre door waterzuiverend Nederland rekening moet worden gehouden met winters zoals die van 2009/2010. Het antwoord is mede afhankelijk van de praktijkervaringen gedurende die winter. Technologen van Tauw hebben hiervoor vragen voorgelegd aan de technologen van de waterschappen. Om te achterhalen of rwzi’s in de winter van 2009/2010 slechter presteerden dan gedurende mildere winters, zijn negen
KNMI-gegevens voor De Bilt over wintermaanden.
december t/m februari
gemiddelde temperatuur buitenlucht
totale neerslag in drie maanden
2005-2006
2,8°C
128 mm
2006-2007
6,5°C
271 mm
2007-2008
5,1°C
194 mm
2008-2009
2,2°C
136 mm
2009-2010
1,1°C
201 mm*
langjarig gemiddelde
3,3°C
194 mm
* veel neerslag in de vorm van sneeuw
vragen gesteld over het functioneren van de rwzi’s en het optreden van extra procestechnische problemen. Met het oog op vervolgonderzoek, waarbij het van belang is te weten of temperaturen zijn gemeten en de resultaten daarvan digitaal beschikbaar zijn, zijn drie vragen gesteld over de temperatuurmeting in het actief slib van rwzi’s. In totaal gaven 22 van de 26 waterschappen met rwzi’s een reactie. Deze waterschappen zijn samen goed voor 297 van de 356 Nederlandse rwzi’s. De 297 rwzi’s die bij het onderzoek betrokken waren, vormden in dit oriënterende onderzoek de totale onderzoekspopulatie van 100 procent.
Grote procestechnologische gevolgen Van de 297 rwzi’s ondervonden 78 één of meerdere extra procestechnologische gevolgen. Afbeelding 1 geeft het aantal extra problemen weer door de lage temperaturen in het actief slib in de winter 2009/2010. In de grafiek is het aantal rwzi’s weergegeven als percentage van het totaal aantal bij het onderzoek betrokken rwzi’s. Op basis van afbeelding 1 kan geconcludeerd worden dat 24 procent van de bij het onderzoek betrokken rwzi’s één (elf procent), twee (negen procent) of drie (vier procent) extra procestechnologische problemen ondervond in de winter 2009/2010.
H2O / 25/26 - 2010
41
De in afbeelding 1 opgenomen extra procestechnologische gevolgen hebben te maken met verwijdering van stikstof, een verhoogde slibvolume-index, de vorming van een drijflaag, de vorming van pinpoints in het actief slib of overige problemen. Afbeelding 2 geeft een overzicht van de extra knelpunten die optraden bij de eerdergenoemde 78 rwzi’s. Uit afbeelding 2 blijkt dat het merendeel van de problemen te maken had met de verwijdering van stikstof (lozing van ammonium en nitraat). Nitriet is slechts op een beperkt aantal rwzi’s gemeten, waardoor de weergegeven waarde niet representatief is. Tevens heeft een relatief groot percentage van de bij het onderzoek betrokken rwzi’s extra knelpunten ervaren door een verhoging van de slibvolume-index en de vorming van een drijflaag. Wanneer de nitraatconcentratie in het effluent oploopt, is tevens te verwachten dat de biologische fosfaatverwijdering minder goed verloopt (zuurstof in de anaerobe tank). Dit kan negatieve gevolgen hebben, omdat de fosfaateis een gemiddelde van tien opeenvolgende metingen betreft. Aanvullende dosering van ijzerchloride (of ijzersulfaat) kan in dat geval fosfaatpieken in het effluent voorkomen.
Sneeuw op drijflagen op een rwzi.
Een voorbeeld van een knelpunt betrof de lozing van verhoogde concentraties nitraat bij een rwzi met een Schreiber-configuratie (actiefslibtank die belucht wordt door een ronddraaiende brug met beluchtingselementen). Door het strenge winterweer kon de draaiende brug en ook de beluchting niet stilgezet worden (risico op bevriezing), waardoor geen denitrificatie optrad. Bij een andere rwzi bevroor de leiding van de
Afb. 1: Aandeel van rwzi’s waar zich één of meer extra problemen hebben voorgedaan.
Afb. 2: Extra opgetreden problemen op betrokken rwzi’s.
doseerinstallatie van ijzerchloride (nodig voor fosfaatverwijdering), waardoor de fosfaatconcentratie in het effluent opliep.
Stikstofverwijdering Knelpunten met de verwijdering van stikstof ontstaan omdat de meeste rwzi’s ontworpen worden op een minimumtemperatuur van 8 tot 10°C in het actief slib. Bij deze temperatuur zijn de micro-organismen in het actief slib nog in staat om voldoende stikstof uit het afvalwater te verwijderen om aan de lozingseisen te voldoen. Bij lage buitentemperaturen en aanvoer van smeltwater kan de temperatuur in het actief slib echter significant lager zijn, waardoor problemen met de verwijdering van stikstof ontstaan. In de winter 2009/2010 is dit tot uiting gekomen in de lozing van verhoogde concentraties ammonium, nitraat of een combinatie van beide. Dit is grafisch weergegeven in afbeelding 3. Uit afbeelding 3 blijkt dat zich op 8,1 procent van de bij het onderzoek betrokken rwzi’s extra problemen hebben voorgedaan met de lozing van ammonium. Extra knelpunten met de lozing van nitraat vonden plaats op 7,4 procent van de rwzi’s. Op 6,4 procent van de betrokken rwzi’s werden zowel met de lozing van ammonium als met de lozing van nitraat extra gevolgen ondervonden. In totaal bedraagt het aandeel rwzi’s dat een extra probleem met de verwijdering van ammonium en/of nitraat heeft ondervonden, 22 procent. Het betreft hier extra gevolgen die boven op het toch al verminderde verwijderingsrendement van stikstof gedurende een gemiddelde winter komen.
Conclusies t
t
42
H2O / 25/26 - 2010
Op 26 procent van de geïnventariseerde rwzi’s resulteerden de lage temperaturen gedurende winter 2009/2010 in extra procestechnologische gevolgen (ten opzichte van mildere winters); Het merendeel van deze extra problemen (22 procent van de geïnventariseerde rwzi’s) kan in verband worden gebracht met de stikstofverwijdering (lozing van verhoogde concentraties ammonium en/of nitraat). Verhoogde nitraatconcentraties in het effluent kunnen leiden tot
platform t
t
belucht slib voor het nitrificatieproces zijn sterk afhankelijk van de configuratie van de rwzi; het opstellen van een (procestechnisch) protocol waarmee de negatieve effecten van lage temperaturen verminderd kunnen worden: verminderen van ammoniumpieken, verminderen risico’s op lachgasemissie, verminderen van de onderhoudskosten door drijflaagvorming en aluminiumdosering ten gevolge van de groei van Microthrix Parvicella); nader onderzoek naar maatregelen die de afkoeling van het actief slib in rwzi’s gedurende de winter tegengaan zoals diepere tanks, afdekken van de tanks en het beperken van de afkoelende invloed van de wind boven de tanks.
Afb. 3: Extra opgetreden problemen met de verwijdering van stikstof.
t
t
t
knelpunten met de biologische fosfaatverwijdering vanwege het ontbreken van zuurstofloze omstandigheden; Bij tien procent van de geïnventariseerde rwzi’s traden extra problemen met drijflaagvorming op. De vorming van een drijflaag brengt extra onderhoudskosten met zich mee; Bij zeven procent van de geïnventariseerde rwzi’s traden extra knelpunten op door een verhoogde slibvolume-index (het uitspoelen van slib moet in dit geval voorkomen worden door het doseren van kostbaar aluminium); Een groot percentage van de rwzi’s ondervond knelpunten met de nitrificatie. Naast het optreden van ammoniumpieken in het effluent kan dit leiden tot de productie van meer lachgas, wat een zeer sterk broeikasgas is2) (inzichten met betrekking tot het voorkomen van de productie van lachgas bij nitrificatie zijn voorhanden, zoals voldoende beluchting en een goede regeling om ammoniumpieken te voorkomen).
t
problemen bij rwzi’s gedurende de winter van 2009/2010; nader onderzoek om het effect van lage temperaturen op de rwzi-configuraties te identificeren (de opgeslagen resultaten van temperatuurmetingen vormen hierbij een belangrijke informatiebron). De mogelijkheden tot sturing van de fractie
LITERATUUR 1) STOWA (2006). Communaal afvalwater op temperatuur houden voor actiever slib in rwzi’s. Rapport 2006-15. 2) Kampschreur M. (2010). Dynamics of nitric oxide and nitrous oxide emission during nitrogen conversion processes.
Foto's op deze pagina: Kees van Lohuizen.
Aanbevelingen Om beter voorbereid te zijn op winterse omstandigheden, wordt het volgende aanbevolen: t een nadere kwantificering van de ernst van de opgetreden extra procestechnische
H2O / 25/26 - 2010
43
Cindy de Jongh, KWR Watercycle Research Institute Lina Leurs, Universiteit Maastricht, vakgroep Epidemiologie Colinda Simons, Universiteit Maastricht, vakgroep Epidemiologie Piet van den Brandt, Universiteit Maastricht, vakgroep Epidemiologie
Kans op dikkedarmkanker of sterfte door hart- en vaatziekten vermindert niet door meer water te drinken Mensen met een grotere dagelijkse totale vochtinname of inname van drinkwater hebben geen lagere kans op sterfte aan hart- en vaatziekten of het krijgen van dikkedarmkanker. Dat bleek uit een grootschalig epidemiologisch onderzoek, waarbij 120.852 Nederlanders ruim tien jaar gevolgd zijn. Wel vonden de onderzoekers een verband bij mannen tussen een hogere koffie-inname en een hoger risico op sterfte aan ischemische hartziekten en een hoger risico op het krijgen van endeldarmkanker. Bij vrouwen werd een hogere inname van koffie geassocieerd met een lager risico op sterfte aan ischemische hartziekten. Verder bleek bij mannen een hogere thee-inname geassocieerd te zijn met een lager risico op sterfte aan ischemische hartziekten en een hogere melkinname met een lager risico op het krijgen van dikkedarmkanker.
V
oldoende drinken is belangrijk. Om gezondheidskundige redenen adviseert het Voedingscentrum dagelijks 1,5 tot 2 liter water te drinken. Het lichaam heeft voldoende water of ander vocht nodig om fysiologische functies in stand te houden, zoals het transport van nutriënten, het verwijderen van afvalstoffen en de regulatie van de lichaamstemperatuur. Een goede vochtbalans in het lichaam kan verschillende vormen van ziekte voorkomen. Een lichte tot matige chronische dehydratie (uitdroging) van het lichaam kan bijvoorbeeld leiden tot een verhoogde kans op nierstenen en urineweginfecties. Daarnaast lieten verschillende studies zien dat een goede hydratatie mogelijk een gunstige werking heeft tegen het optreden van constipatie, hoge bloeddruk, trombose, galstenen en glaucoom1). Verder suggereert de literatuur (zie kader) dat een hogere inname van drinkwater en andere vloeistoffen mogelijk een beschermende werking heeft tegen het krijgen van hart- en vaatziekten en kanker in de dikke darm of endeldarm (hier verder aangeduid als dikkedarmkanker). Aangezien nog weinig uitgebreide cohortstudies waren verricht waarbij een groot
44
H2O / 25/26 - 2010
Tot op heden was één cohortonderzoek* uitgevoerd naar het effect van inname van water en andere vloeistoffen op overlijden aan ischemische hartziekten (acuut hartinfarct en angina pectoris)2). Deze studie onder Zevende-dags Adventisten liet zien dat mannen die dagelijks minimaal drie tot vijf glazen water drinken, een lagere kans hadden op sterfte aan ischemische hartziekten dan degenen die minder water drinken. Het verband kan mogelijk verklaard worden door een verhoogde viscositeit van het bloed of een verhoogde hematocrietwaarde (volume van rode bloedcellen) danwel een verhoogde hoeveelheid fibrinogeen (stollingsfactor) als gevolg van een lage inname van drinkwater2). Onderzoekers suggereren dat voldoende inname van vloeistoffen, met name water, zou kunnen beschermen tegen het krijgen van dikkedarmkanker. De kans op het ontstaan van tumoren zou verminderen door het verkorten van de passagetijd van mogelijk carcinogene stoffen door de dikke darm en endeldarm. Tot nu toe bestudeerden vier patiënt-controlestudies** een eventueel effect van water op het ontstaan van dikkedarmkanker3),4),5),6). Deze studies vonden een lagere kans op het krijgen van dikkedarmkanker bij mannen of vrouwen die relatief meer water dronken. Meer uitgebreid onderzoek is gedaan naar het verband tussen andere soorten dranken en het risico op het krijgen van dikkedarmkanker. Alcoholinname blijkt geassocieerd met een verhoogd risico, terwijl melkinname geassocieerd is met een verlaagd risico7),8). Wat betreft de inname van koffie en thee zijn de onderzoeksresultaten inconsistent9). *
Een cohortonderzoek is een vorm van prospectief onderzoek waarbij een groep personen gedurende een bepaalde periode wordt gevolgd en personen na verloop van tijd onderling worden vergeleken op blootstellingen (bijvoorbeeld eet- en drinkgewoonten) en ontwikkelde ziektebeelden. ** Een patiënt-controlestudie is een vorm van retrospectief onderzoek waarbij in steekproeven van casussen (patiënten) en controles (gezonde personen) wordt gekeken naar associaties met mogelijke risicofactoren zoals eet- en drinkgewoonten.
platform hazard ratio (95 procent-betrouwbaarheidsinterval) mannen
vrouwen
ischemische hartziekten
beroerte
ischemische hartziekten
beroerte
totale vochtinname > 1,5 vs < 1,5 l/dag
0,96 (0,81 - 1,14)
0,95 (0,74 - 1,22)
1,10 (0,88 - 1,38)
0,87 (0,65 - 1,17)
totale vochtinname per toename 431 ml/dag
1,01 (0,93 - 1,10)
0,98 (0,86 - 1,11)
1,02 (0,90 - 1,15)
0,89 (0,77 - 1,04)
drinkwaterinname per toename 171 ml/dag
1,04 (0,96 - 1,12)
1,00 (0,89 - 1,11)
0,96 (0,87 - 1,06)
0,91 (0,80 - 1,03)
drinkwaterinname geen inname vs wel inname
0,87 (0,74 - 1,03)
0,91 (0,72 - 1,16)
0,92 (0,75 - 1,12)
0,89 (0,69 - 1,15)
koffie-inname per toename 270 ml/dag
1,09 (1,00 - 1,18)
1,01 (0,89 - 1,14)
0,88 (0,78 - 1,00)
0,94 (0,80 - 1,10)
thee-inname per toename 253 ml/dag
0,91 (0,83 - 1,00)
0,99 (0,87 - 1,12)
1,08 (0,97 - 1,20)
0,98 (0,86 - 1,11)
Tabel 1. Hazard ratio en 95 procent-betrouwbaarheidsintervallen voor ischemische hartziekten en beroerte in relatie tot totale vochtinname, drinkwater-, koffie- en thee-inname.
aantal personen gedurende langere tijd werd gevolgd, was meer onderzoek noodzakelijk om een uitspraak te kunnen doen over het mogelijk beschermende effect van drinkwater en andere dranken op sterfte aan hart- en vaatziekten en op het risico op het krijgen van dikkedarmkanker. Om deze reden heeft KWR Watercycle Research Institute samen met de Universiteit Maastricht een uitgebreid epidemiologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het gemeenschappelijke onderzoeksprogramma van de waterbedrijven10),11). De studie had twee onderzoeksvragen: bestaat een verband tussen enerzijds totale vochtinname of de inname van drinkwater en andere dranken en anderzijds het risico op sterfte aan ischemische hartziekten en beroerte en het krijgen van dikkedarmkanker? Dit onderzoek had als voordeel dat het gebruik maakte van gegevens van ruim 120.000 Nederlanders over hun eet- en drinkgewoonten, sterfte aan hart- en vaatziekten en het optreden van dikkedarmkanker, die sinds 1986 door de Universiteit Maastricht zijn verzameld. Verder maakte de studieopzet het mogelijk te corrigeren voor een groot aantal risicofactoren voor hart- en vaatziekten en kanker, dat het verband zou kunnen vertekenen. De onderzoekers maakten gebruik van gegevens van de Nederlandse CohortStudie naar Voeding en Kanker: een grootschalig prospectief cohortonderzoek van de Universiteit Maastricht en TNO Kwaliteit van Leven12). In 1986 hebben 58.279 mannen en 62.573 vrouwen tussen 55 en 69 jaar uit 204 gemeenten een vragenlijst ingevuld over hun eet- en drinkgewoonten en andere risicofactoren voor kanker en hart- en vaatziekten. Van alle sterfgevallen binnen het cohort van 1986 tot en met 1996 werd informatie over de doodsoorzaak opgevraagd via het Centraal Bureau voor de Statistiek. Gegevens over het optreden van dikkedarmkanker binnen de onderzoekspopulatie van 1986 tot en met 1999 werden verkregen via een koppeling met de Nederlandse KankerRegistratie en het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief. In het huidige onderzoek werden personen als casussen aangeduid, wanneer zij gedurende deze periode overleden waren aan ischemische hartziekten (waaronder angina pectoris en acuut hartinfarct) of een beroerte (waaronder
cerebrovasculair accident, herseninfarct en hersenbloeding) óf de diagnose dikkedarmkanker kregen, waaronder kanker in het proximale en distale deel van de dikke darm (ook wel proximale en distale colonkanker genoemd) en in de endeldarm (ook wel rectumkanker genoemd). De Nederlandse CohortStudie hanteert het case-cohort design. Dat wil zeggen dat de opgebouwde persoonstijd in het totale cohort geschat wordt door een subgroep van 5.000 mannen en vrouwen, die aselect zijn getrokken uit de 120.852 cohortdeelnemers, tweejaarlijks te controleren op vitale status10). De persoonstijd is nodig voor de statistische analyse en is de som van de individuele tijdsperioden waarin personen aanwezig zijn en dus geobserveerd worden in een cohort. Met behulp van een statistische techniek (Cox proportional hazards-model) werden risicoratio’s (hazard ratios) en de bijbehorende 95 procent-betrouwbaarheidsintervallen berekend. De hazard ratio geeft de verhouding aan tussen bijvoorbeeld de kans op sterfte aan hart- en vaatziekten bij een hoge inname van drinkwater ten opzichte van de kans op sterfte aan deze aandoeningen bij een lage inname van drinkwater gedurende een bepaalde periode. De gegevens van mannen en vrouwen werden apart geanalyseerd, om eventuele geslachtspecifieke effecten aan te kunnen tonen. In de analyse is gecorrigeerd voor factoren die de verbanden mogelijk zouden kunnen vertekenen, zoals leeftijd, roken, diabetes, body mass index, lichaamsbeweging, voedingsgewoonten en alcoholinname10),11).
Resultaten Hart- en vaatziekten
Bij zowel mannen als vrouwen was het drinken van minimaal 1,5 liter vocht per dag ten opzichte van een lagere inname dan deze aanbevolen hoeveelheid niet geassocieerd met een lagere kans op sterfte aan ischemische hartziekten of een beroerte (zie tabel 1). Ook wanneer de totale vochtinname werd uitgedrukt op een continue schaal, verlaagde een hogere totale vochtinname (per toename van 430 ml/dag) de kans op sterfte aan ischemische hartziekten en beroerte niet. Tevens vonden de onderzoekers geen verband tussen de geconsumeerde hoeveelheid drinkwater en de kans op sterfte aan ischemische hartziekten of een beroerte.
Overigens was de inname van drinkwater (kraanwater als zodanig) laag (gemiddeld ± 95 ml/dag) ten opzichte van de totale vochtinname (gemiddeld ± 1,4 l/dag). Een relatief groot aantal personen rapporteerde zelfs geen enkele inname (43-53 procent van de personen in het subcohort). Wanneer de inname van drinkwater (elke inname groter dan 0 ml) werd afgezet tegen geen enkele inname van drinkwater was er eveneens geen verband zichtbaar met het risico op sterfte aan ischemische hartziekten en beroerte. Een hogere inname van koffie bij mannen was geassocieerd met een 9 procent hoger risico op sterfte aan ischemische hartziekten (voor elke 270 ml extra koffie inname; hazard ratio = 1,09; zie tabel 1), terwijl bij vrouwen een hogere inname van koffie juist geassocieerd was met een 12 procent lager risico (hazard ratio = 0,88). Daarnaast was een hogere inname van thee geassocieerd met een 9 procent lager risico op sterfte aan ischemische hartziekten bij mannen (voor elke 253 ml extra thee inname; hazard ratio = 0,91). De onderzoekers vonden geen verband tussen inname van koffie of thee en de kans op sterfte aan beroerte (zie tabel 1). Dikkedarmkanker
De resultaten lieten voor zowel mannen als vrouwen geen verband zien tussen de totale vochtinname of de inname van drinkwater en het risico op het krijgen van dikkedarmkanker. Tabel 2 geeft de (deel)resultaten waarbij de hoogste categorie van inname vergeleken is met de laagste categorie of met geen inname. Verder bleek geen verband aanwezig te zijn tussen de inname van koffie, thee of alcoholische dranken en het risico op dikkedarmkanker. Wel was bij mannen het drinken van minimaal 2 glazen melk per dag ten opzichte van geen inname geassocieerd met een lager risico op dikkedarmkanker (hazard ratio = 0,68; zie tabel 2). Dit werd niet gevonden voor vrouwen. Vervolgens is gekeken naar het risico op het krijgen van verschillende subtypen van dikkedarmkanker (proximale en distale colonkanker of endeldarmkanker) in relatie tot de totale vochtinname en de inname van drinkwater en andere vloeistoffen. Bij zowel mannen en vrouwen werd geen verband gevonden (gegevens niet weergegeven). Wel gaven de resultaten bij mannen een indicatie voor een trend richting een verhoogd risico op
H2O / 25/26 - 2010
45
hazard ratio (95 procent-betrouwbaarheidsinterval) mannen
vrouwen
dikkedarmkanker*
endeldarmkanker
dikkedarmkanker*
endeldarmkanker
totale vochtinname > 1,5 vs < 1 l/dag
1,06 (0,82 - 1,38)
1,50 (0,95 - 2,37)
0,95 (0,74 - 1,21)
1,12 (0,68 - 1,86)
drinkwaterinname > 200 vs 0 ml/dag
1,13 (0,88 - 1,44)
1,05 (0,70 - 1,55)
1,00 (0,79 - 1,26)
0,73 (0,45 - 1,18)
koffie inname > 6 vs ≤ 2 koppen/dag
1,00 (0,74 - 1,36)
1,60 (0,96 - 2,66)
1,07 (0,74 - 1,55)
1,41 (0,75 - 2,63)
thee inname > 3 vs ≤ 1 kop/dag
0,92 (0,75 - 1,13)
0,85 (0,63 - 1,16)
0,92 (0,74 - 1,14)
1,00 (0,66 - 1,51)
melk-inname > 2 vs 0 glazen/dag
0,68 (0,50 - 0,92)
0,79 (0,49 - 1,27)
0,94 (0,68 - 1,30)
0,68 (0,38 - 1,23)
inname alcoholische dranken > 200 vs 0 ml/dag
1,32 (0,94 - 1,85)
1,33 (0,80 - 2,20)
0,72 (0,37 - 1,41)
0,71 (0,17 - 2,93
* omvat proximale en distale colonkanker en endeldarmkanker. Tabel 2. Hazard ratio en 95 procent-betrouwbaarheidsintervallen voor dikkedarmkanker en endeldarmkanker in relatie tot totale vochtinname en inname van drinkwater en andere dranken.
endeldarmkanker bij een hogere totale vochtinname en bij een hogere koffieinname (zie tabel 2). Bij mannen was een dagelijkse totale vochtinname van meer dan 1,5 liter ten opzichte van minder dan 1 liter geassocieerd met een 50 procent hoger risico op endeldarmkanker (hazard ratio = 1,50; niet-significant). Voor koffie-inname bij mannen was een consumptie van meer dan zes koppen per dag ten opzichte van minder dan twee koppen per dag geassocieerd met een 60 procent hoger risico op het krijgen van endeldarmkanker (hazard ratio = 1,60; niet-significant). Na correctie voor de koffieinname werd geen verband meer gevonden tussen een hogere totale vochtinname en een hoger risico op endeldarmkanker (gegevens niet weergegeven). Dit duidt erop dat een mogelijk risicoverhogend effect eerder lijkt te kunnen worden toegeschreven aan de inname van koffie dan aan de inname van vocht in het algemeen.
Discussie Dit onderzoek laat zien dat personen met een grotere dagelijkse totale vochtinname of inname van drinkwater niet minder kans hebben op sterfte aan hart- en vaatziekten of het krijgen van dikkedarmkanker. Deze uitkomsten spreken de resultaten van een eerdere cohortstudie onder Zevende-dags Adventisten tegen, waarin de onderzoekers lieten zien dat mannen die dagelijks minimaal drie tot vijf glazen water drinken, een lagere kans hebben op sterfte aan ischemische hartziekten2). Overigens vonden zij dit verband alleen voor waterinname en alleen voor mannen (en niet voor vrouwen). Het verschil is mogelijk te verklaren door het feit dat de gemiddelde dagelijkse drinkwaterconsumptie (ongeveer een liter per dag) van Zevende-dags Adventisten uit Californië, met afwijkende leefgewoonten, niet representatief is voor onze Nederlandse onderzoekspopulatie (drinkwaterconsumptie ongeveer 95 ml per dag). Ook bevestigt de huidige studie de resultaten van een viertal eerdere patiënt-controlestudies naar de mogelijk beschermende werking van de inname van water op dikkedarmkanker niet (zie kader). Deze discrepantie kan mogelijk veroorzaakt zijn door één of meer verstorende variabelen
46
H2O / 25/26 - 2010
in de patiënt-controlestudies, zoals bepaalde leefstijlfactoren of voedingsgewoonten. Door deze verstorende variabelen kan een verband, wat in werkelijkheid afwezig is, worden gesuggereerd. Ook zou sprake kunnen zijn van vertekening van de resultaten door informatie- en/of selectievooroordelen als gevolg van respectievelijk fouten bij het vaststellen van de waterinname en/of ziekte danwel bij de samenstelling van de patiënt- of controlegroep. De studieopzet van het huidige onderzoek maakt het mogelijk om voor veel mogelijke risicofactoren te corrigeren, waardoor een vertekend effect minder waarschijnlijk is. Daarnaast is vanwege de prospectieve opzet en de goede registratie van kankerincidentie in Nederland de kans op informatie- en selectievooroordelen minimaal. Het huidige onderzoek liet wel enig effect zien van andere specifieke dranken dan drinkwater. Een hogere inname van koffie bleek bij mannen geassocieerd met een verhoogd risico op sterfte aan ischemische hartziekten, terwijl voor vrouwen juist het tegengestelde werd gevonden. Deze tegengestelde bevindingen komen overeen met de wetenschappelijke literatuur, maar de verklaring voor deze sekseverschillen is nog steeds onbekend13). Bij mannen was een hogere inname van thee geassocieerd met een lager risico op sterfte aan ischemische hartziekten. Dit positieve effect van een hogere thee-inname is eerder in de literatuur beschreven14). Ook gaf deze studie enige aanwijzing dat een hogere inname van koffie mogelijk het risico op het krijgen van endeldarmkanker bij mannen zou kunnen verhogen. Eerdere studies geven inconsistente resultaten9). Het resultaat dat een hogere melkinname mogelijk het risico op het krijgen van dikkedarmkanker verlaagt, past bij de eerder gerapporteerde beschermende werking van inname van melk7). In het huidige onderzoek ging de meeste interesse uit naar inname van drinkwater. Deze studie heeft de eerdere gerapporteerde gunstige associatie tussen een hogere inname van drinkwater en een hogere kans op sterfte aan hart- en vaatziekten of het krijgen van dikkedarmkanker niet kunnen bevestigen.
LITERATUUR 1) Manz F. (2007). Hydration and disease. J. Am. Coll. Nutr. nr. 5, pag. 535S-541S. 2) Chan J. et al. (2002). Water, other fluids, and fatal coronary heart disease: the Adventist Health Study. Am. J. Epidemiol. nr. 9, pag. 827-833. 3) Murtaugh M. et al. (2004). Association of fluids from beverages with risk of rectal cancer. Nutr. Cancer nr. 1, pag. 25-31. 4) Shannon J. et al. (1996). Relationship of food groups and water intake to colon cancer risk. Cancer Epidemiol. Biomarkers Prev. nr. 7, pag. 495-502. 5) Slattery M. et al. (1999). Intake of fluids and methylxanthine-containing beverages: association with colon cancer. Int. J. Cancer nr. 2, pag. 199-204. 6) Tang R. et al. (1999). Physical activity, water intake and risk of colorectal cancer in Taiwan: a hospitalbased case-control study. Int. J. Cancer nr. 4, pag. 484-489. 7) Cho E. et al. (2004). Dairy foods, calcium, and colorectal cancer: a pooled analysis of 10 cohort studies. J. Natl. Cancer Inst. nr. 13, pag. 1015-1022. 8) World Cancer Research Fund - American institute for cancer research (2007). Food, nutrition, physical activity, and the prevention of cancer: a global perspective. 9) La Vecchia C. en A. Tavani (2007). Coffee and cancer risk: an update. Eur. J. Cancer Prev. nr. 5, pag. 385-389. 10) Simons C., L. Leurs, M. Weijenberg, L. Schouten, R. Goldbohm en P. van den Brandt (2010). Fluid intake and colorectal cancer risk in the Netherlands Cohort Study. Nutrition and cancer nr. 3, pag. 307-321. 11) Leurs L. et al. (2010). Total fluid and specific beverage intake and mortality due to IHD and stroke in the Netherlands Cohort Study. Br. J. Nutr. nr. 104, pag. 1212-1221. 12) Van den Brandt P. et al. (1990). A large-scale prospective cohort study on diet and cancer in The Netherlands. J. Clin. Epidemiol. nr. 3, pag. 285-295. 13) Wu J. et al. (2009). Coffee consumption and risk of coronary heart diseases: a meta-analysis of 21 prospective cohort studies. Int. J. Cardiol nr. 3, pag. 216-225. 14) Stangl V., M. Lorenz en K. Stangl (2006). The role of tea and tea flavonoids in cardiovascular health. Mol. Nutr. Food Res. nr. 2, pag. 218-228.
platform
Kees Roest, KWR Watercycle Research Institute Jan Hofman, KWR Watercycle Research Institute Mark van Loosdrecht, TU Delft
De Nederlandse watercyclus kan energie opleveren Een substantieel deel van de energie die in de watercyclus wordt gebruikt, is de thermische energie (warmte) die in het water wordt gebracht. Per jaar per Nederlander kost het verwarmen van het gebruikte huishoudelijk water 93,6 Watt, veel meer dan de 26,6 Watt die per jaar per Nederlander nodig is voor productie en distributie van drinkwater en het verzamelen en zuiveren van afvalwater. Dit blijkt uit een uitgebreid overzicht van de energiestromen in de Nederlandse communale watercyclus of gebruikerswaterketen. Het terugwinnen van warmte kan dus bijdragen aan het ontstaan van een energieen klimaatneutrale watercyclus, evenals waterbesparende (en dus opwarmingbeperkende) maatregelen. Daarnaast blijkt dat binnen de watercyclus genoeg organische energie gewonnen kan worden om te voorzien in de primaire energiebehoefte van heel die watercyclus. Innovatief onderzoek naar energieterugwinning richt zich onder meer op rwzi-effluent (5°C terugwinnen kan 78,9 Watt per jaar per Nederlander opleveren). Ook organische energie kan worden teruggewonnen uit afvalwater.
D
it artikel geeft een overzicht van de energiestromen in de Nederlandse communale watercyclus of gebruikerswaterketen: het winnen en bereiden van drinkwater uit natuurlijke bronnen, de distributie van drinkwater naar gebruikers, huishoudelijk drinkwatergebruik, het verzamelen van gebruikt water (inclusief industrieel water, regenwater en grondwater dat in het riool komt) en de zuivering hiervan, zodat het water uiteindelijk weer in de (potentiële) bronnen voor drinkwaterbereiding komt (zie afbeelding 1). Deze energiegegevens geven inzicht in de energiebehoeften en de energiebesparingsmogelijkheden binnen de Nederlandse watercyclus en de mogelijkheden om een energie- en klimaatneutrale watercyclus te realiseren.
Er zijn mogelijkheden om uit deze cyclus energie terug te winnen, maar dat gebeurt momenteel nog vrij sporadisch en niet optimaal. In deze studie zijn de globale energiestromen in de Nederlandse communale waterketen in kaart gebracht, zodat het duidelijk is waar en hoe energie kan worden bespaard of zelfs terugge-
wonnen. Via optimalisatie en innovatie zou uiteindelijk zelfs een energieproducerende waterketen kunnen worden gerealiseerd. Voor deze studie zijn openbaar verkrijgbare gegevens geraadpleegd, zoals de Vewin Waterleidingstatistiek, het natuur- en milieucompendium en de CBS-databank.
Afb. 1: Schema van de watercyclus.
De Nederlandse watercyclus is door de jaren heen gevormd en presteert in vergelijking met de watercyclus in andere landen uitstekend, bijvoorbeeld wat betreft drinkwaterkwaliteit en afvalwaterzuiveringprestatie. De gehele Nederlandse bevolking kan nagenoeg continu beschikken over schoon en betrouwbaar drinkwater dat na gebruik wordt gezuiverd voordat het in het milieu komt. Toch bestaat de noodzaak om te innoveren en te verbeteren. Het in stand houden en continu verbeteren van de watercyclus kost namelijk energie en draagt bij aan de uitstoot van broeikasgassen.
H2O / 25/26 - 2010
47
Voor dit artikel is het energieverbruik steeds omgerekend naar de primaire energie die nodig is voor de opwekking. Dit maakt een vergelijking van verschillende energiestromen mogelijk. De volgende conversiefactoren van energievector naar primaire energie zijn gebruikt: t brandstof, zoals aardgas: 100 procent; t stoom en andere warmtestromen: 90 procent; t elektriciteit: 40 procent. In deze conversiefactoren is geen rekening gehouden met efficiëntie van de installaties die de desbetreffende energievectoren leveren1). De resultaten van deze studie zijn weergegeven in kWh of mWh voor elektriciteit en in mJ of tJ primaire energie voor alle energiestromen, inclusief warmte en (bio) gas. Om de verschillende onderdelen in de watercyclus goed met elkaar te vergelijken, is het energieverbruik uitgedrukt per kubieke meter (afval- of drink)water. Dit is wellicht niet logisch in de afvalwaterketen, aangezien daar voornamelijk in eenheden per inwonerequivalent wordt gerekend.
Drinkwater De Nederlandse drinkwaterbedrijven produceerden in 2007 in totaal 789 miljoen kubieke meter water voor huishoudens en nog bijna 300 miljoen kubieke meter water voor de zakelijke markt2). Verschillende industriële bedrijven produceren hun eigen water, maar deze gegevens zijn over het algemeen niet openbaar. In deze studie ligt de nadruk op energie in de communale watercyclus. In 2009 werd in totaal 0,50 kWh per kubieke meter gebruikt voor de communale drinkwaterproductie en -distributie3). Hiervan was 0,40 kWh per kubieke meter duurzaam opgewekte energie. In totaal werd circa 3550 tJprimaira energie gebruikt voor communaal drinkwater ofwel 6,9 Watt per Nederlandse inwonerb. Het gemiddelde energieverbruik voor drinkwaterdistributie is geschat op 0,11 kWh per kubieke meter. Dat is 0,99 mJprimairc per kubieke meter4). Dit zou dus betekenen dat 0,39 kWh per kubieke meter (3,51 mJprimair per kubieke meter)d aan energie voor de communale drinkwaterproductie wordt gebruikt.
Riolering In Nederland ligt meer dan 100.000 kilometer aan riolering5)). Aangezien 99 procent van de Nederlandse bevolking is aangesloten op de riolering (één procent kleinschalige individuele afvalwaterverzameling en -zuivering), wordt al het huishoudelijk gebruikte water naar een afvalwaterzuivering gevoerd. Zoals eerder aangegeven verbruikten de Nederlandse huishoudens in 2007 in totaal 789 miljoen kubieke meter water. Naast deze hoeveelheid huishoudelijk afvalwater kwam er nog 1.139 miljoen kubieke meter industrieel water, regenwater en grondwater in het riool. De rioleringen in Nederland verwerkten dus 1.928 miljoen kubieke meter afvalwater in 2008. De meeste riolen hebben geen pompen en zijn zogenoemde vrijverval riolen. Vooral in
48
H2O / 25/26 - 2010
onderwerp (eenheid)
hoeveelheid
referentie
7.242.000
CBS 2008
2,24
CBS 2008
huishoudelijke drinkwaterproductie (miljoen m /jaar)
789
Vewin 2008
energiegebruik communale drinkwaterproductie en distributie (kWh/m3)
0,50
Vewin 2010
energiegebruik riolering (kWh/m3)
0,11
STOWA 2008
rwzi-influent (miljoen m /jaar)
1.928
CBS 2008
CZV in rwzi-influent (ton/jaar)
946.039
CBS 2008
24.414.000
CBS 2008
elektriciteit inkoop rwzi’s (mWh/jaar)
583.000
CBS 2008
elektriciteit via WKK (mWh/jaar)
170.000
CBS 2008
721.000
CBS 2008
aardgasgebruik rwzi’s (nm /jaar)
30.193.000
CBS 2008
3
77.379.000
CBS 2008
warmteproductie (tJ/jaar)
951)
CBS 2008
energie-efficiëntie awzi’s (kWh/kg BZVverwijderd)
5,6
CBS 2008
aantal huishoudens aantal mensen per huishouden 3
3
aantal inwonerequivalenten in rwzi-influent
*
totaal elektriciteitsgebruik rwzi’s (mWh/jaar) 3
eigen biogasgebruik rwzi’s (nm /jaar)
* Uit de CBS-data blijkt dat het totale elektriciteitsgebruik van de Nederlandse rwzi’s minder is dan de som (753.000 mWh/jaar) van elektriciteitsinkoop en -opwekking via warmtekrachtkoppeling. Wellicht dat het overschot (32.000 mWh/jaar) wordt teruggeleverd aan het net, maar dit is niet vermeld. Overzicht van uitgangsgegevens voor het bepalen van de globale energiestromen in de Nederlandse gebruikerswaterketen.
de buitengebieden zijn er echter ook drukrioleringen en richting de afvalwaterzuivering wordt het afvalwater veelal via persleidingen verpompt. Een recente schatting geeft aan dat het elektriciteitsgebruik voor de riolering 0,11 kWh per kubieke meter (0,99 mJprimair per kubieke meter)e bedraagt4). Dit zou betekenen dat in 2008 circa 1.909 tJprimairf aan energie is besteed voor het verzamelen en verpompen van afvalwater naar de afvalwaterzuivering. Dit komt overeen met 3,7 Watt per Nederlandse inwonerg.
Afvalwaterzuivering en slibverwerking In 2008 werd 1.928 miljoen kubieke meter afvalwater naar de Nederlandse rwzi’s gevoerd. Uit CBS-gegevens kan worden afgeleid dat deze stroom afvalwater 946.039 ton aan CZV (chemisch zuurstofverbruik) bevatte. De gebruikelijke afvalwaterzuivering werkt met een actiefslibproces. Dit proces heeft zuurstof nodig en moet dus worden belucht. Het aandeel beluchtingsenergie bedraagt ongeveer 60 procent van het totale energiegebruik bij de communale afvalwaterzuivering. In 2008 kochten de 352 Nederlandse rwzi’s in totaal 583.000 mWh (5.247 tJprimairh) aan elektriciteit. Daarnaast werd gas gebruikt. Een groot deel van dit gas werd zelf bij de rwzi’s geproduceerd en gebruikt (77.379.000 kubieke meter), maar ook werd 30.193.000 kubieke meter aardgas verbruikt; hiermee werd 170.000 mWh aan elektriciteit opgewekt in warmtekrachtkoppeling. Uitgaande van een verbrandingswaardei van 32 mJ per kubieke meter voor aardgas en 25 mJ per kubieke meter voor biogas komt
het totale gasverbruik van de rwzi’s op 2.900 tJprimair (1.934 tJ biogas + 966 tJ aardgas), waarmee in ieder geval 170.000 mWh elektriciteit en 951 tJ warmte werd geproduceerd. In 2008 bedroeg het totale gas- en elektriciteitsgebruik van de Nederlandse rwzi’s dus 8.147 tJprimair. Dit lijkt erg veel, maar met een totale vuillast van 24.414.000 i.e. komt dit overeen met bijna 10,6 W/i.e.j ofwel 15,9 Watt per Nederlanderk. Energie terugwinnen
Zoals bekend bestaan op de afvalwaterzuivering mogelijkheden om energie terug te winnen. In 2008 kwam in totaal 946.039 ton aan CZV de afvalwaterzuivering binnen. Als de aanname wordt gemaakt dat alle CZV uit acetaat bestaat, dan kwam in 2008 dus 15,75 x 109 mol acetaat op de zuivering. De verbranding van acetaat (CH3COOH + 2 O2 > 2 CO2 + 2 H2O) levert 876,1 kJ/mol op. De energiewaarde van de organische stof in afvalwater is daarom 13.802 tJm. Afvalwater heeft dus een chemisch energiepotentie van 27 Watt per persoonn of 17,9 W per inwonerequivalento. Natuurlijk is het niet realistisch om er vanuit te gaan dat alle CZV kan worden gezien als acetaat en dat dit ook nog eens volledig te winnen is. Bovendien moeten de nutriënten ook uit het afvalwater verwijderd worden en daarvoor is vaak organische stof benodigd (bijvoorbeeld denitrificatie). Toch biedt deze hoeveelheid chemische energie in het afvalwater een interessant perspectief. Door een deel van deze energie te winnen, bijvoorbeeld via vergisting tot methaan of verbranding, is het al mogelijk om de afvalwaterzuivering energieneutraal te maken.
platform Het inzetten van autotrofe stikstofverwijdering (zoals het Sharon/Anammox-proces) kan het mogelijk maken meer organische stof te winnen. De fosfaten kunnen ook door middel van chemische precipitatie worden verwijderd. Het gebruik van chemicaliën heeft echter ook consequenties voor energiegebruik (en broeikasgasemissie). Het is dus zaak de juiste balans te vinden.
Thermische energie Huishoudelijk water
De temperatuur van het geleverde drinkwater varieert met de seizoenen. De temperatuur waarmee het drinkwater aankomt in de huizen, is in grote mate afhankelijk van de bodemtemperatuur, die weer afhankelijk is van de buitentemperatuur6). Gemiddeld over het hele jaar bedraagt de drinkwatertemperatuur bij aankomst in het huis ongeveer 12,5°C7).
toepassing
1995
Het huishoudelijke afvalwater bevat dus relatief veel (laagwaardige) thermische energie. Deze biedt grote mogelijkheden voor energiebesparing. Als bijvoorbeeld de energie wordt teruggewonnen van het warme douchewater met een realistisch rendement van 50 procent (610 kWh per huishouden per jaar), kan een gemiddeld huishouden de jaarlijkse kosten voor verlichting of de wasdroger besparen8),9). Als alle Nederlandse huishoudens een douchewarmtewisselaar zouden hebben, kan in totaal 15.903 tJr aan energie worden teruggewonnen, waardoor minimaal een gelijke hoeveelheid primaire energie wordt bespaard (afhankelijk van de energievector die door warmteterugwinning niet gebruikt hoeft te worden en de gerelateerde energieconversiefactor). De primaire energiebesparing bedraagt minimaal 31 Watt per Nederlanders. Rioolwater
Warm water dat in huishoudens wordt gebruikt om te douchen, te wassen en dergelijke, verliest een groot deel van zijn warmte in de afvoer en het riool. De warmte wordt via de buizen afgegeven aan de bodem. Als deze warmte (= energie) wordt
2001
2004
2007
bad
9,0
6,7
3,7
2,8
2,5
douche
38,3
39,7
42,0
43,7
49,8
wastafel
4,2
5,1
5,2
5,1
5,3
toiletspoeling
42,0
40,2
39,3
35,8
37,1
kleding wassen (hand)
2,1
2,1
1,8
1,5
1,7
kleding wassen (machine)
25,5
23,2
22,8
18,0
15,5
afwassen (hand)
4,9
3,8
3,6
3,9
3,8
afwassen (machine)
0,9
1,9
2,4
3,0
3,0
voedselbereiding
2,0
1,7
1,6
1,8
1,7
koffie en thee
1,5
1,1
1,0
1,0
1,2
water drinken
niet opgenomen
0,5
0,5
0,6
0,6
overig keukenkraan totaal
Iedere Nederlander gebruikt dagelijks zo’n 130 liter drinkwater (zie tabel 2). Zeker de helft van dit water wordt voor het gebruik in meer of mindere mate verwarmd. Voor bad/douche en (af )wasmachine wordt het water meestal verwarmd tot ongeveer 40°C. Zelfs het water in de WC-stortbak warmt op in huis. In de zomer is dit over het algemeen geen probleem, maar in de winter ontstaat daardoor extra energiebehoefte om het huis behaaglijk warm te houden. Over het geheel gezien wordt water in het huishouden gemiddeld tot 27°C opgewarmd. Per jaar kost dit 47.890 tJp aan energie. Dit komt overeen met 93,6 Watt per Nederlandse inwonerq en steekt schril af bij de 6,9 Watt die per Nederlander nodig is voor de productie en distributie van het drinkwater. Conversieen warmteverliezen die optreden bij het warmwatergebruik, zijn in deze berekening niet meegenomen. In de praktijk zal het energieverbruik voor gebruik van warm water dus nog hoger uitvallen.
1998
6,7
6,1
6,7
6,4
5,3
137,1
131,9
130,7
123,8
127,5
Tabel 2: Nederlands huishoudelijk watergebruik (liter per persoon per dag2)).
teruggewonnen, betekent dat een enorme energiebesparing. Terugwinnen kan met warmtewisselaars in het riool. Op enkele plaatsen worden momenteel pilotprojecten met rioolwarmtewisselaars uitgevoerd. In Hamburg is in een woonwijk een warmtewisselaar van 95 meter geplaatst in een riool waardoor twaalf liter afvalwater per seconde stroomt. De energiebesparing die hierdoor gerealiseerd wordt, bedraagt ongeveer 33 procent en de reductie van de uitstoot aan kooldioxide zelfs 46 procent. De kosten voor deze energielevering bedragen 250.000 euro, waardoor de terugverdientijd minder dan 13 jaar is. Toepassing van warmtewisselaars in het riool zal het rioleringsenergiegebruik naar verwachting niet verhogen. Tauw doet in opdracht van onder andere STOWA in Zwolle onderzoek naar de huishouding van thermische energie uit afvalwater. Uit dit onderzoek zou moeten blijken welke warmtewisselaars beschikbaar zijn en welke geschikt zijn voor de Nederlandse situatie. Door het meten van de temperatuur van afvalwater bij het verlaten van een huis, in het riool dicht bij het huis, in een wijkverzamelpunt en bij de rwzi hoopt men de beste plaats van terugwinning te kunnen bepalen. In het project wordt ook onderzocht wat de invloed is van terugwinnen van thermische energie op het functioneren van de rwzi. Temperatuursonderzoek rond drinkwaterleidingen heeft aangetoond dat het water vrij snel de omgevingstemperatuur aanneemt6)). Hoewel er een verschil is tussen drinkwaterleidingen en rioleringen, mag verwacht worden dat ook het rioolwater een snelle temperatuuruitwisseling heeft met de omgeving. Dat zou dus betekenen dat het afvalwater snel afkoelt na het verlaten van het huis. De invloed van regenwater en ‘rioolvreemd’ water zal dit alleen maar versterken.
Later moeten huizen zelfs energie gaan opleveren. Bovendien wordt verwacht dat in de toekomst de behoefte aan koeling van woningen zal toenemen, wat leidt tot een hoger energieverbruik. Het is dus nog een hele opgave om energieneutrale woningen te realiseren. Door het terugwinnen van warmte uit water kan echter al een flinke slag gemaakt worden. Terugwinnen van warmte uit water is goed, maar water besparen is nog beter. Minder watergebruik betekent tegelijkertijd ook minder energiegebruik. Waterbesparende douchekoppen zijn bijvoorbeeld uitermate geschikt om het warmwatergebruik terug te dringen. Er lijkt echter eerder een trend te zijn naar meer watergebruik, met regendouches in luxere badkamers. Een andere mogelijkheid is het gebruiken van restwarmte of zonnewarmte. Een zonneboiler op het huis kan efficiënt zijn. In Almere wordt gebruik gemaakt van een zoneiland. Op 7.000 vierkante meter staan 520 zonnecollectoren die koud water verwarmen tot 70°C en zo jaarlijks 9.750 gJ aan duurzame energie opleveren. Dit is tien procent van de warmtebehoefte van de 2.700 woningen in de wijk. De overige warmtebehoefte wordt geleverd door gebruik van restwarmte van de plaatselijke warmtekrachtcentrale. Een nadeel van warmteterugwinning en zonnewarmte is dat deze vorm van energie vooral beschikbaar is op tijdstippen dat de energievraag laag is. Warmte-koudeopslag (WKO) kan hiervoor een oplossing bieden. WKO is een methode om energie in de vorm van warmte of koude op te slaan in de bodem. Hierdoor kunnen gebouwen op het juiste tijdstip verwarmd en/of gekoeld worden. De effecten van (grootschalige en wijdverbreide) WKO (op bijvoorbeeld drinkwaterwinning) moeten nog wel beter in kaart gebracht worden. Rwzi-effluent
Energie in bebouwde omgeving
In de innovatieagenda energie bebouwde omgeving is de ambitie neergelegd om in 2020 energieneutrale huizen te bouwen.
Naast de chemische energie uit afvalwater is het ook mogelijk om thermische energie uit het rwzi-effluent te winnen. Gemiddeld is de temperatuur van het effluent bij het verlaten
H2O / 25/26 - 2010
49
van de rwzi circa 15°C. Door het relatief grote volume kan heel wat warmte gewonnen worden. Als vijf graden van de 1.928 miljoen kubieke meter effluent wordt teruggewonnen, waardoor het water afkoelt van gemiddeld circa 15 naar 10°C, dan kan dit in totaal ongeveer 40.353 tJt opleveren. Dit komt overeen met 78,9 Watt per Nederlandse inwonerv. Het terugwinnen van warmte uit rwzieffluent heeft geen negatieve invloed op het zuiveringsproces in de afvalwaterzuivering, dit in tegenstelling tot warmteterugwinning uit het rioolwater voordat het de afvalwaterzuivering bereikt10). Ook warmtepompen gebruiken echter energie. De prestatie van warmtepompen wordt weergegeven door een prestatiecoëfficiënt (COP) en is de verhouding tussen de geleverde warmte en de hiervoor verbruikte elektriciteit. Een realistische COP van bijvoorbeeld vier wordt gedefinieerd door een opbrengst van vier thermische kWh waarvoor één kWh elektriciteit wordt verbruikt.
Conclusies Theoretisch kan zelfs meer energie uit de watercyclus worden gehaald dan nodig is voor een goed functionerende watercyclus. Een substantieel deel van de energie die aan water wordt toegevoegd is thermische energie (warmte). Het opwarmen van water speelt dus een significante rol in de energiehuishouding van de watercyclus (zie afbeelding 2). In huishoudens wordt 93,6 Watt per Nederlandse inwoner aan verwarming van water gespendeerd. Dit komt overeen met 47.890 tJprimair (zie tabel 3) en is veel meer dan de bijna 26,6 Watt per persoon (13.607 tJprimair) die nodig is voor de productie en distributie van drinkwater en het verzamelen en zuiveren van afvalwater. De benodigde energie voor de verwarming van water in huis laat echter ook zien dat waterbesparing veel effect zou kunnen hebben. Als minder water wordt verwarmd, is er direct ook minder energieverbruik. Gebruik van bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop heeft dus een groot effect. Warmte terugwinnen
Door het benutten van de warmte uit afvalwater kan heel veel energie teruggewonnen worden (zie tabel 4). Dit kan bijdragen aan de realisatie van een energieen klimaatneutrale watercyclus. Alleen al door het toepassen van douchewarmtewisselaars in alle huishoudens zou jaarlijks
Afb. 2: Overzicht van het globale energieverbruik in de Nederlandse gebruikerswaterketen: PJ totaal (bovenste grafiek) en mJprimair/m3 (afval)water (onderste grafiek).
15.903 tJ kunnen worden hergebruikt en dus bespaard. Het zou goed kunnen dat deze directe warmteterugwinning in de huishoudens geen invloed heeft op de afvalwatertemperatuur in de afvalwaterzuivering10), omdat die temperatuur voornamelijk bepaald wordt door de bodemtemperatuur. Dan zijn er ook geen nadelige gevolgen voor het biologische zuiveringsproces. Bovendien bestaat de mogelijkheid warmte terug te winnen uit rwzi-effluent (potentieel 40.353 tJ per jaar, waardoor het effluent vijf graden afkoelt). Hierdoor kan zelfs meer energie
teruggewonnen worden dan wordt gebruikt in de Nederlandse waterketen. De efficiëntie van warmtepompen is daarbij een bepalend criterium naast de lokale afzetmogelijkheid voor de warmte. Bij verafgelegen rwzi’s kan dit wat lastiger zijn. Dan lijkt warmteterugwinning uit het riool of een zoneiland in de woonwijk interessanter. Organische energie
Uit afvalwater kan ook organische energie worden gewonnen en benut: in theorie genoeg om de primaire energiebehoefte van de waterbedrijven in de municipale
Tabel 3: Overzicht van het globale energieverbruik in de Nederlandse gebruikerswaterketen in 2008.
onderdeel
drinkwaterproductie en -distributie
elektriciteitsverbruik per jaar (mWh)
elektriciteitsverbruik per jaar (kWh/m3)
energieverbuik per jaar (tJprimair)
energieverbruik per jaar (mJprimair/m3
394.500
0,50
3.550
4,5
47.890
60,7
warmte in huishoudens
50
riolering
212.080
0,11
1.909
0,99
afvalwaterzuivering
721.000
0,37
8.147
4,23
waarvan eigen biogas
170.000
0,088
1.934
1,00
H2O / 25/26 - 2010
actualiteit onderdeel
energieopbrengst per jaar (tJprimair)
energieopbrengst per jaar (mJprimair/m3)
15.903
20,2
warmte uit rwzi-effluent
40.353
20,9
organische stof uit rwzi-effluent
13.802
7,2
douchewarmtewisselaar
Tabel 4: Overzicht van de potentiële energieopbrengst uit de Nederlandse gebruikerswaterketen in 2008.
waterketen te dekken. In de afvalwaterzuiveringspraktijk wordt al een groot deel van het geproduceerde slib vergist, waarbij 1.934 tJ aan energie (biogas) gewonnen werd in 2008. Dit biogas wordt doorgaans in WKK-installaties omgezet in elektriciteit en warmte. In 2008 werd op die manier 170.000 mWh aan elektriciteit geproduceerd en op de rwzi’s zelf verbruikt. Er zou echter nog meer organische energie uit het afvalwater gewonnen kunnen worden door de organische stof niet eerst te oxideren maar direct te verzamelen. Daarna kan het worden vergist en/of verbrand. Indien alle organische stof uit het rwzi-influent op deze manier optimaal benut zou worden, dan kan jaarlijks 13.802 tJ gewonnen worden. Dit is echter niet realistisch, omdat naast winningen conversieverliezen momenteel ook nog organische stof nodig is voor het verwijderen van nutriënten. Door het toepassen van autotrofe stikstofverwijdering, zoals Anammoxprocessen, is de organische stof hiervoor in de toekomst echter wellicht niet meer nodig en kan ook bespaard worden op beluchtingsenergie11). Theoretisch kan dus meer energie uit de Nederlandse watercyclus worden gehaald (70.059 tJ) dan in 2008 is gebruikt voor de watercyclus (61.497 tJ). Dit komt doordat organische energie aan het water wordt toegevoegd (een groot deel van het ‘afval’ in afvalwater) en vooral door de mogelijkheid van het ‘dubbel’ terugwinnen van warmte (zowel in huishoudens of het riool als bij de rwzi). Er zullen nu technologieën en
concepten geïntroduceerd moeten worden, zoals warmtenetten (een infrastructuur van pijpleidingen die warmteaanbieders, meestal over een grote afstand, verbindt met warmtevragers). Deze nieuwe concepten en technologieën zullen ervoor zorgen dat de theoretische energieterugwinning ook daadwerkelijk in de praktijk gehaald en benut kan gaan worden, rekening houdend met de geldende zuiveringsnormen. LITERATUUR 1) Vleeming H., E. van der Pol, J. Varwijk en P. Hinderink (2009). Evaluatierapport: mogelijkheden tot energiebesparing in de Nederlandse energieintensieve industrie. AgentschapNL. 2) Vewin (2008). Waterleidingstatistiek 2007. 3) Vewin (2010). Water in zicht 2009; bedrijfsvergelijking in de drinkwatersector. 4) STOWA (2008). Op weg naar een klimaatneutrale waterketen. Rapport 2008-17. 5) Stichting RIONED (2009). Riool in cijfers 2009-2010. 6) Van der Molen M., I. Pieterse-Quirinns, A. Donocik en E. Smulders (2009). Eigenschappen bodem en oppervlak beïnvloeden temperatuurstijging rond drinkwaterleidingen. H2O nr. 7, pag. 33-36. 7) Blokker M. en I. Pieterse-Quirijns (2010). Temperatuur in het leidingnet hangt samen met het klimaat. H2O nr. 23, pag. 46-49. 8) STOWA (2009). Mastercase energie in de waterketen. Rapport 2009-46. 9) Sukkar R. (2009). Ongekende mogelijkheden terugwinnen warmte uit water. Riolering nr. 16, pag. 19. 10) Wanner O., V. Panagiotidis, P. Clavadetscher en H. Siegrist (2005). Effect of heat recovery from raw wastewater on nitrification and nitrogen removal
in activated sludge plants. Wat. Res. 39, pag. 47254734. 11) Wett B., K. Buchauer en C. Fimml (2007). Energy self-sufficiency as a feasible concept for wastewater treatment systems. Proceedings IWA Leading Edge Technology Conference, Singapore, pag. 21-24. NOTEN a (0,50 kWh/m3 x 789 x 106 m3 x 3,6 / 40) x 100 b 3550 x 106 mJprimair/(7.242.000 x 2,24 inwoners)/(365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106 c (0,11 kWh x 3,6 / 40) x 100 d ((0,50 - 0,11 kWh) x 3,6 / 40) x 100 e (0,11 kWh x 3,6 / 40) x 100 f (0,11 kWh/m3 x 1928 x 106 m3 x 3,6 / 40) x 100 g 1909 x 106 mJprimair/(7.242.000 x 2,24 inwoners) / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106 h (583 x 106 kWh x 3,6 / 40) x 100 i Verbrandingswarmte voor aard- en biogas is afhankelijk van methaangehalte. j 8147 x 106 mJprimair / 24.414.000 i.e / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106 k 7822 x 106 mJprimair / 7.242.000 x 2,24 inwoners) / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106 l 946,039 x 109 g / 60,05 g/mol m 15,75 x 109 mol x 876,1 kJ/mol n 13.802 x 106 mJ / (7.242.000 x 2,24 inwoners) / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106 o 13.802 x 106 mJ / 24.414.000 i.e. / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106 p 1000 kg/m3 x 789 x 106 m3/jaar x 4186 J/kg x K x (27 - 12,5) K/106 q 47.890 x 106 mJ / (7.242.000 x 2,24 inwoners) / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106 r 610 kWh x 7.242.000 huishoudens x 3,6 s 15.903 x 106 mJ / (7.242.000 x 2,24 inwoners) / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106 t 1000 kg/m3 x 1928 x 106 m3/jaar x 4186 J/kg x K x 5 K/106 v 40.353 x 106 mJ / (7.242.000 x 2,24 inwoners) / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 1066 mJ / (7.242.000 x 2,24 inwoners) / (365 x 24 x 60 x 60 sec.) x 106
advertentie
!)' # )*%,% *!$%$%(%)"+% *&*# /&(,&&(&$-*(,&&(/ % %%-*(- % %)*##* ,%+&'&%)%&+%/,&&(+ %% (&%&&(( ! *!$ ))' # )( % 0 '&( %% 0 -*(- %'+**% 0 &%(&+
0 %( &')# 0 &$&%(/&" 0 (&%$# %
))# %&)*+) $),(**# . $ # %& *!$%# %*(%* --- *!$%#
H2O / 25/26 - 2010
51
Barry Pieters, Grontmij Lideke Vergouwen, Grontmij Bert Palsma, STOWA Anja Derksen, AD eco advies
Emissies van geneesmiddelen uit zorginstellingen Humane geneesmiddelen worden regelmatig aangetoond in oppervlaktewater. De verontreiniging van oppervlaktewater met geneesmiddelen is onwenselijk vanuit het oogpunt van ecologische waterkwaliteit en drinkwaterbereiding. Daarnaast veroorzaakt het maatschappelijk steeds meer onrust. Emissies uit de waterketen vormen een oorzaak naast onder andere af- en uitspoeling van diergeneesmiddelen uit landbouwgronden. Het in kaart brengen van de bronnen en de grootte ervan én de routes van humane geneesmiddelen binnen de (afval)waterketen biedt handvatten voor het nemen van kosteneffectieve maatregelen. Woonwijken, ziekenhuizen en zorginstellingen vormen de bronnen van humane geneesmiddelen naar het afvalwater. In het project ZORG is de emissie van geneesmiddelen uit zorginstellingen, in opdracht van acht waterschappen en STOWA geïnventariseerd.
H
umane geneesmiddelen komen via ontlasting en vooral urine in het afvalwater terecht en worden met het effluent geloosd op het oppervlaktewater. In Nederland zijn in het oppervlaktewater verscheidene geneesmiddelen aangetoond1). Het is nog niet duidelijk wat precies de effecten op het aquatisch ecosysteem zijn ten gevolge van blootstelling aan een mix van geneesmiddelen, ook al zijn de concentraties van de afzonderlijke geneesmiddelen laag. Zeker is wel dat er ecologische effecten zijn, zoals hormoonverstoring en aantasting van de reproductie van diverse waterorganismen, met mogelijke consequenties voor de ecologische status van oppervlaktewaterlichamen binnen de KRW. Daarnaast is emissie van humane geneesmiddelen vanuit de afvalwaterketen één van de oorzaken van verontreiniging van het oppervlaktewater bij innamepunten van drinkwater. De waterschappen willen proactief de emissies van geneesmiddelen verkleinen. Het in kaart brengen en kwantificeren van de route van geneesmiddelen door de afvalwaterketen heen is daarvoor essentieel (zie afbeelding 1). Maatregelen om de emissie van geneesmiddelen naar het water terug te dringen, kunnen op diverse plekken in de afvalwaterketen genomen worden. Ziekenhuizen zijn aangemerkt als een mogelijke belangrijke bron van de emissie van geneesmiddelen, zonder dat hiervoor metingen waren
52
H2O / 25/26 - 2010
Afb. 1: Routes die geneesmiddelen volgen naar oppervlakte- en drinkwater.
verricht. STOWA heeft daarom in 2007-2008 de emissies van geneesmiddelen uit ziekenhuizen op basis van verstrekkingen van geneesmiddelen en van chemische analyses van afvalwater in kaart gebracht2). Onbekend bleef echter wat de bijdrage aan geneesmiddelenemissies is vanuit de vele overige typen zorginstellingen die Nederland rijk is. In 2009 is daarom door STOWA een onderzoek gestart (project ZORG) dat deze missende schakel in kaart brengt. Het onderzoek omvat een bureaustudie en een grootschalig effectgericht en chemisch meetprogramma van afvalwater in het beheergebied van
acht waterschappen. Dit artikel geeft een overzicht van de bureaustudie3). Hierin zijn op basis van literatuurgegevens en inventarisaties van geneesmiddelengebruik emissieschattingen gedaan voor verschillende typen zorginstellingen. In de bureaustudie is een inventarisatie gemaakt van het aantal en de grootte van verschillende typen zorginstellingen en van algemene trends in het geneesmiddelengebruik in zorginstellingen en in Nederland. Vervolgens is bij tien zorginstellingen het geneesmiddelengebruik geïnventariseerd.
platform Op basis hiervan zijn kentallen voor het geneesmiddelengebruik per type zorginstelling berekend. Deze kentallen kunnen door waterbeheerders gebruikt worden ter onderbouwing van de vraag of het apart behandelen van afvalwater bij één of meerdere zorginstellingen binnen hun beheergebied zinvol kan zijn. Of het apart behandelen van afvalwater bij een instelling een kosteneffectieve maatregel is, is sterk afhankelijk van de lokale situatie.
Zorginstellingen in Nederland De geneesmiddelenemissie vanuit een zorginstelling is direct gerelateerd aan het aantal bedden in die instelling. Het aantal bedden per locatie kan daarom van invloed zijn op de keuze of het nemen van maatregelen voor geneesmiddelenreductie naar het afvalwater bij een instelling kosteneffectief is of niet. Uit een inventarisatie van de typen zorginstellingen en van de aantallen en grootte van de verschillende typen (zie afbeelding 2) blijkt dat grote locaties met veel bedden vooral worden gevonden bij academische ziekenhuizen en instellingen voor de geestelijke gezondheidzorg (GGZ). In de verzorgings- en verpleeghuizen bevinden zich het grootste totaal aantal bedden in Nederland. Deze locaties verschillen echter sterk in grootte. De instellingen voor verstandelijk gehandicapten zijn veruit in de meerderheid. Deze instellingen zijn vaak kleinschalig. De (huis)apothekers van zes typen zorginstellingen (tien instellingen in totaal) hebben anonieme innamegegevens van patiënten aangeleverd. Voor (groepen van) geneesmiddelen is vervolgens per locatie de inname berekend, uitgedrukt in gram/persoon/jaar. Het lichaam neemt een deel van de actieve stoffen uit geneesmiddelen op, een deel wordt gemetaboliseerd en als metaboliet uitgescheiden en het resterende deel van de ingenomen hoeveelheid actieve stoffen wordt onveranderd uitgescheiden. Het deel van de ingenomen actieve stoffen dat onveranderd wordt uitgescheiden, wordt de excretiefactor genoemd. Deze is zeer afhankelijk van de actieve stof, de gebruikstoepassing (zalf of tablet) en van variabelen zoals de gezondheidstoestand en de leeftijd van de patiënt. Uit de literatuur en verschillende andere informatiebronnen (farmacotherapeutisch kompas, Martindale Complete Drug Reference) is een databank voor excretiefactoren opgesteld voor 431 actieve stoffen.
het belangrijkste bestanddeel van de emissie zijn. De geneesmiddelen voor diabetici (metformine, tolbutamide) blijken hiervoor verantwoordelijk te zijn. Bij de instellingen voor gehandicapten (zintuiglijk - lichamelijk verstandelijk) en de GGZ komen de belangrijkste middelen uit de groep van psychopharmaca (N). Gekeken naar individuele geneesmiddelen uit deze groep zijn antiepileptica (levetiracetam, valproïnezuur, carbamazepine, gabapentine) voor de gehandicapten en de antidepressiva en kalmeringsmiddelen (clozapine, pipamperon, lithium) voor de GGZ-instellingen karakteristiek.
Afleiding kentallen Voor drie hoofdtypen zorginstellingen zijn op basis van de geïnventariseerde innamegegevens en berekende emissies kentallen afgeleid die gebruikt kunnen worden om emissies van onbekende zorginstellingen in Nederland te kunnen schatten (zie afbeelding 4). Deze kentallen worden in het tweede deel van het project geverifieerd met metingen.
Geneesmiddelengebruik in zorginstellingen Het geneesmiddelengebruik hangt af van de leeftijd: ongeveer viervijfde van de geneesmiddelen wordt gebruikt door 65-plussers, waarbij het gebruik sterk toeneemt met de leeftijd. Juist deze groep mensen woont in verzorgingshuizen. De Nederlandse bevolking groeit, althans het aandeel ouderen neemt voornamelijk nog toe. Hierdoor, en doordat mensen op steeds jongere leeftijd chronische ziekten krijgen, neemt het geneesmiddelengebruik voor chronische ziekten, zoals diabetes, botontkalking en hart- en vaatziekten, toe. Ondanks deze toename van het geneesmiddelengebruik in de toekomst, zal vanwege de verwachte trend dat het verblijf in verpleeg- en verzorgingshuizen afneemt omdat ouderen langer in een thuissituatie blijven wonen, de bijdrage van geneesmiddelenemissies vanuit verpleeg- en verzorgingshuizen vermoedelijk relatief afnemen ten opzichte van de bijdrage vanuit de woonwijken. De relatieve bijdrage van de overige typen zorginstellingen zal naar schatting gelijk blijven.
Afb. 2: Overzicht van de aantallen locaties, de aantallen bedden en de aantallen bedden per locatie voor de verschillende typen zorginstellingen (bronnen basisgegevens: Centraal Bureau voor Statistiek en de Nationale Atlas Volksgezondheid).
Vooruitblik De tweede fase van het ZORG-project wordt momenteel uitgevoerd. Die fase omvat een meetprogramma waar een groot aantal humane geneesmiddelen analytisch bepaald wordt in afvalwater van zorginstellingen, van woonwijken en in influenten en effluenten
Afb. 3: Overzicht van inname en berekende uitscheiding (*) in verschillende typen zorginstellingen van geneesmiddelen, gegroepeerd naar hun ATC-hoofdcode, uitgedrukt in gram per persoon per jaar.
Resultaten inname en berekeningen uitscheiding geneesmiddelen Afbeelding 3 laat voor de zes grootste instellingen (van de tien geïnventariseerde) de resultaten zien van de hoeveelheden ingenomen en uitgescheiden geneesmiddelen die berekend zijn op basis van de innamegegevens en de excretiefactoren (uitscheiding = inname x excretiefactor), alles uitgedrukt in dezelfde eenheid (gram per persoon per jaar). Geneesmiddelen zijn wereldwijd gecodeerd volgens de ATC-code naar hun actieve stof. In afbeelding 3 zijn de codes van de ATC-hoofdgroepen gehanteerd. Duidelijk wordt uit deze figuur dat bij de verpleeg- en verzorgingshuizen de middelen voor het spijsverteringsstelsel (ATC-code A)
H2O / 25/26 - 2010
53
van rwzi’s. Met de meetgegevens kan geverifieerd worden of de emissieschattingen die in de bureaustudie tot stand zijn gekomen overeen komen met de praktijk. Chemische analyses worden aangevuld met effectmetingen van afvalwater, die de mate van hormoonverstorende activiteit van (groepen van) geneesmiddelen weergeven. Naast humane geneesmiddelen zijn er ook andere stoffen die een risico vormen voor het ecosysteem, waaronder diergeneesmiddelen en hormoonverstorende stoffen zoals sommige brandvertragers (bijvoorbeeld PBDE’s) en weekmakers (bijvoorbeeld nonylfenolen). De gegevens betreffende humane geneesmiddelen uit de projecten ZORG en Verg(h)ulde Pillen maken, samen met gegevens over de andere stoffen, een prioritering mogelijk van grootste risico’s voor het ecosysteem. De ‘andere’ stoffen kennen naast verspreiding via de (afval)waterketen ook andere verspreidingsroutes. De resultaten van de meetgegevens en de eindevaluatie van het project ZORG komen binnenkort in STOWA-rapportages beschikbaar. LITERATUUR 1) Van der Aa M., G. Kommer, G. de Groot en J. Versteegh (2008). Geneesmiddelen in bronnen voor drinkwater. Monitoring, toekomstig gebruik en beleidsmaatregelen. RIVM. Rapport 609715002/2008. 2) STOWA (2009). Verg(h)ulde pillen. Rapport 2009-06.
Afb. 4: Kentallen voor geneesmiddeleninname (linkerkolommen) en berekende geneesmiddelenemissie (emissie = inname x excretiefactor) (rechterkolommen) in gram per persoon per jaar voor drie hoofdtypen instellingen. 3) STOWA (2010). ZORG: Zoeken naar Oplossingen voor Reductie van Geneesmiddelen-emissies uit zorginstellingen. Rapport 2010-06.
advertentie
JURQGZDWHUVWDQGHQ RYHUVWRUWJHJHYHQV JURQGZDWHUVWDQGHQHQRYHUVWRUWJHJHYHQVSHUHPDLOWRWXZEHVFKLNNLQJ WRWVHQVRUHQSHUPRGHP OXFKWGUXNJHFRPSHQVHHUGGXVJHHQH[WUDEDURVHQVRUHQQRGLJ EDWWHULMOHYHQVGXXUMDDU#PHWLQJXXUHQHPDLOGDJ RSDIVWDQGKHUSURJUDPPHHUEDDU GDWDRSVODJLQXZHLJHQEHKHHURSEDVLVYDQ64/GDWDEDVH FRQYHUVLHQDDUVWLMJKRRJWH1$3 YRODXWRPDWLVFKHRIKDQGPDWLJHH[SRUWQDDU'HOIW)(:6+\GUDV&69HWF
.(//(5 *60PRGHPORJJHUOLIHFDQEHVRVLPSOH .(//(50HHWWHFKQLHN%9 3RVWEXV $%5((8:,-. 54 H2O / 25/26 - 2010
:::.(//(5+2//$1'1/
7HO )D[ (VDOHV#NHOOHUKROODQGQO
platform
Marije Schaafsma, Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam Roy Brouwer, Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam Alison Gilbert, Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam.
Hedwigepolder: publieke waardering van natuurontwikkeling in Zeeland De overheid heeft besloten om de alternatieven voor de ontpoldering van de Hedwigepolder in Zeeuws-Vlaanderen, ter compensatie van de natuur die bij uitdieping van de Westerschelde verloren gaat, nogmaals te onderzoeken. De belangrijkste reden hiervoor is de emotie onder de Zeeuwse bevolking tegen ontpoldering. In dit artikel wordt getracht de discussie enigszins te ontdoen van zijn politieke en emotionele lading en antwoord te geven op de vraag hoe de lokale Zeeuwse bevolking natuurontwikkeling in de regio beleeft en waardeert. De resultaten van een enquête die in 2007 onder 800 Zeeuwse huishoudens in en rondom het gebied werd gehouden, laten zien dat inwoners van Zeeland baten toekennen aan uitbreiding van Saeftinghe. In een grove kosten-batenanalyse lijkt de baten van de ontpoldering op te wegen tegen de kosten.
I
n de afgelopen maanden is de discussie over het ontpolderen van de Hedwigepolder wederom opgelaaid. Staatssecretaris Bleker meldde op 6 november dat hij zes maanden de tijd neemt om het besluit tot ontpoldering van de Hedwigepolder te heroverwegen en nogmaals naar een alternatief te zoeken. Nederland beloofde België in 2005 om de Westerschelde te verdiepen en zodoende de haven van Antwerpen toegankelijker te maken voor grotere schepen. Europese weten regelgeving schrijft voor dat de natuur die hierbij verloren gaat, moet worden gecompenseerd. Het ontpolderen van de Hedwigepolder is daarvoor de best denkbare maatregel, aldus de commissie Nijpels1), die onderzoek verrichtte naar alternatieven voor het gedwongen natuurherstel. Andere opties voor natuurcompensatie, zoals buitendijkse compensatie of het afgraven van 300 ha van Saeftinghe, waren minder effectief of veel duurder. Ondanks protesten in de Tweede Kamer, voelde het kabinet Balkenende zich in oktober 2009 genoodzaakt zich te houden aan de gemaakte afspraken. Het huidige kabinet wil dit besluit echter opnieuw onder de loep nemen vanwege de aanhoudende protesten onder de Zeeuwse bevolking. De vraag die hierbij rijst, is in hoeverre emoties over ontpolderen onder de lokale bevolking moeten worden meegewogen in de nationale besluitvorming. In hoeverre geven
de protestgeluiden een representatief beeld van de perceptie van Zeeuwen over ontpoldering? Wat zijn de economische afwegingen die worden gemaakt?
Argumenten in het publieke debat Een deel van de publieke opinie is cultureelhistorisch bepaald. De gevolgen van de watersnoodramp in 1953, waarbij meer dan 1800 mensen om het leven kwamen, leven nog steeds in de beleving van de bevolking. Land dat met veel inspanning is gewonnen teruggeven aan het water doet sommige mensen pijn. Tegenstanders van het plan zijn tegen het opgeven van ‘vruchtbare landbouwgrond’ en twijfelen aan de noodzaak van compensatie. Een ander argument is dat behoud van landbouwgrond van belang zou zijn voor de nationale voedselvoorziening. De voorstanders van het plan, waaronder verschillende natuurbeschermingsorganisaties, vinden het van belang om natuur te behouden. Ook wordt als argument aangevoerd dat de landbouwsector subsidies nodig heeft om bedrijven boven water te houden. Voorstanders trekken de baten van het instandhouden van de landbouw in twijfel. Het debat is gepolariseerd, met aan de ene kant natuurbeschermers en aan de andere kant boeren en groepen met sterke herinneringen aan de watersnoodramp. De Provincie
Zeeland was vanwege de verdeeldheid onder de Zeeuwen niet voor het plan. Belangengroeperingen van beide kanten hebben in de verschillende fasen deelgenomen aan de besluitvorming, maar met wisselend resultaat2).
Economische waarden Het kostenplaatje van de alternatieven heeft sterk meegewogen bij de besluitvorming op landelijk niveau. Behalve financiële kosten vloeien er echter ook economische baten voort uit het voorgestelde alternatief. Dus is de vraag of het saldo van kosten en baten van natuurcompensatie hoger is dan dat van het behoud van de polder. Kunnen we een grove maatschappelijke kosten-batenanalyse maken van het project? Het ontpolderen van de Hedwigepolder komt neer op het onder water zetten van 300 hectare landbouwgrond. De kosten van het ontpolderen van de Hedwigepolder inclusief de dijkverlegging, natuurontwikkeling en grondverwerving zijn op 80 miljoen euro geschat en worden volgens de overeenkomst door België betaald1). Door de ontpoldering kan een slikken- en schorrengebied ontstaan, vergelijkbaar met het Verdronken Land van Saeftinghe. Saeftinghe geldt als één van de weinige Europese schorrengebieden met brak water. Deze rivierdelta vormt een habitat voor vele plant- en diersoorten en
H2O / 25/26 - 2010
55
biedt een fourageergebied voor trekvogels. Bij ontpoldering zullen er baten zijn uit recreatie en natuur. Recreatie in natuurgebieden is een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding. Mensen kennen ook waarde toe aan het behoud van natuur, niet alleen voor zichzelf maar ook voor toekomstige generaties. Deze baten zijn vaak moeilijk in kaart te brengen. Dit artikel biedt verder inzicht in deze natuurbaten.
Onderzoek In 2007 is door het Instituut voor Milieuvraagstukken aan de Vrije Universiteit in Amsterdam een enquête-onderzoek verricht onder Zeeuwse huishoudens over hun beleving en betalingsbereidheid voor verbetering van de waterkwaliteit in het kader van de Kaderrichtlijn Water3). In dit onderzoek werd mensen specifiek gevraagd naar hun beleving van het Verdronken Land van Saeftinghe, de Braakman-Kreek en de stranden van Breskens. De huidige ecologische kwaliteit in deze gebieden is in het kader van de KRW bestempeld als at risk, hetgeen betekent dat het niet waarschijnlijk is dat de doelstelling van ‘goede’ ecologische kwaliteit in 2015 wordt gehaald. Het onderzoek had tot doel te kijken of bewoners in de omgeving van de studiegebieden bereid zouden zijn jaarlijks een verhoging van de waterschapsbelasting te accepteren ten bate van investeringen in de verbetering van de gebieden. Dit waarderingsonderzoek maakte gebruik van een keuze-experiment, één van de zogeheten Stated Preference-methoden die de afgelopen jaren vaker worden gebruikt in economisch onderzoek naar de waarde van water4),5),6),7). In de enquête werden kaarten voorgelegd aan de respondenten met daarop steeds verschillende beleidsscenario’s. Deze beschreven verbeteringen van de drie studiegebieden tegen betaling van extra waterschapsbelasting, of als vierde optie de mogelijkheid om de huidige situatie te behouden en niets extra te betalen. Respondenten werd gevraagd om bij elke kaart hun voorkeursscenario te kiezen waarvoor zij extra zouden willen betalen. De verbeteringen van de studiegebieden bestonden uit een verandering van de huidige situatie naar betere (matige of goede) kwaliteit overeenkomstig de KRW-doelstellingen, opgesteld samen met water- en natuurdeskundigen uit de regio. De KRW-doelstellingen werden vertaald naar veranderingen in de natuur, wandel- en zwemmogelijkheden die voor respondenten relevant en begrijpelijk zijn. Voor de realisatie van aantrekkelijkere wandelmogelijkheden werd de aanleg van natuurlijke oevers voorgesteld, met daarbij een uitbreiding van de locaties met 300 hectare natuurgebied. Voor het Verdronken Land van Saeftinghe kwam deze uitbreiding neer op het ontpolderen van de Hedwigepolder, uitgelegd op een kaart van het gebied en in begeleidende tekst. Op voorhand werd gevreesd dat dit voorstel tot protest onder de respondenten zou leiden, maar dit bleek niet het geval te zijn. Er werd ook niet expliciet gevraagd of
56
H2O / 25/26 - 2010
mensen voor of tegen ontpolderen waren. In de enquête werden respondenten alleen geïnformeerd over hoe de drie gebieden er naar verwachting uit zouden kunnen zien na uitbreiding. Het onderzoek is relevant, omdat het inzicht geeft in de beleving onder Zeeuwen van Saefinghe en uitbreiding ervan zonder de politieke en emotionele lading die er aan is komen te hangen vanwege de discussie in de media. Het geeft een indicatie van de waarde die Zeeuwen toekennen aan uitbreiding van dit gebied. Het keuze-experiment werd voorafgegaan door een reeks vragen over de bekendheid, het gebruik en de perceptie van de studiegebieden. De huis-aan-huisenquête werd in september 2007 uitgevoerd in 46 plaatsen in Walcheren, Zuid-Beveland en ZeeuwsVlaanderen. In totaal 800 huishoudens waren bereid om mee te werken aan het onderzoek, hetgeen neerkomt op een respons van 34 procent. Op basis van de sociaaldemografische kenmerken is de steekproef representatief voor de bevolking in het studiegebied.
Resultaten Uit de resultaten komt naar voren dat de bevolking van Walcheren, Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen in grote getale (95 procent van de respondenten) open water bezoekt voor recreatie. Breskens en Braakman worden vaker bezocht dan Saeftinghe, waar 42 procent van de respondenten wel eens is geweest. Saeftinghe trekt met name mensen die willen genieten van de natuur en de rust. Eén van de opmerkelijkste uitkomsten van het onderzoek is dat respondenten een positieve waarde toekennen aan de verbetering van wandelmogelijkheden in het Verdronken Land van Saefinghe door
uitbreiding van het gebied. Gemiddeld zijn respondenten bereid 35 euro per huishouden per jaar extra bij te dragen aan de uitbreiding van Saefthinghe. De bedragen variëren onder de respondenten, afhankelijk van sociaal-demografische kenmerken. Zoals verwacht zijn respondenten met hogere inkomens bereid meer te betalen dan lagere inkomensgroepen. Mensen die Saeftinghe in het verleden wel eens hebben bezocht, willen ook meer bijdragen dan respondenten die er nog nooit zijn geweest. Tot slot is de betalingsbereidheid afhankelijk van waar mensen wonen: hoe verder iemand van Saeftinghe af woont, hoe lager de betalingsbereidheid. Opvallend is dat de betalingsbereidheid voor uitbreiding van Saeftinghe niet verschilt van de betalingsbereidheid voor eenzelfde uitbreiding van Breskens (door aanleg van de Waterdunen) of Braakman (door aanleg van Braakman-Noord). Uit de overige resultaten van het onderzoek blijkt dat respondenten wel een significant hogere waarde toekennen aan het behalen van een grotere soortenrijkdom in Saeftinghe dan aan dezelfde natuurverbetering bij Braakman of Breskens. Overigens is het plan voor uitbreiding van Braakman-Noord inmiddels van tafel, omdat het te duur zou zijn, het Waterdunen-project bij Breskens zal wel doorgaan.
Conclusie De enquête richtte zich niet expliciet op de perceptie omtrent ontpolderen van de Hedwigepolder, maar op de baten die werden toegekend aan de gevolgen van ontpolderen. Respondenten konden ook voor verbeteringen op alternatieve locaties
platform kiezen, hetgeen als voordeel heeft dat het onderwerp in een breder perspectief werd geplaatst. Een ander voordeel is dat mensen de mogelijkheid kregen om hun individuele mening kenbaar te maken, waarbij zij in een interview aan huis zich minder hoefden te conformeren aan de opinie van anderen dan tijdens een openbaar debat of inspraakbijeenkomst. Ook is de steekproef representatief en geeft niet alleen de mening weer van mensen die de moeite namen om zich in de politieke discussie te mengen. Dit onderzoek geeft daarmee een bredere kijk op de perceptie van de Zeeuwse bevolking.
toekomstige generaties. De gemiddelde betalingsbereidheid voor deze uitbreiding bedraagt 35 euro per huishouden per jaar ten opzichte van de huidige situatie waarin de Hedwigepolder een landbouwgebied blijft. Gerekend over de totale bevolking van Walcheren, Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen (140.000 huishoudens) komt dit neer op een totale jaarlijkse bijdrage van ongeveer vijf miljoen euro. Verdisconteren we deze jaarlijkse bijdrage over een periode van 50 jaar tegen een standaard discontovoet van vier procent, dan bedraagt de totale economische waarde rond de 105 miljoen euro.
Wat kunnen we leren van de resultaten van dit onderzoek in het kader van de huidige politieke discussie omtrent de ontpoldering van Hedwige? Het onderzoek leidt tot twee conclusies. Ten eerste geeft de positieve betalingsbereidheid aan dat de gemiddelde respondent de voorkeur geeft aan uitbreiding van het Verdronken Land van Saeftinghe door het ontpolderen van de Hedwigepolder boven het behoud van deze polder. Wanneer door ontpoldering een gebied ontstaat dat vergelijkbaar is met de slikken en schorren van Saeftinghe, biedt dit recreanten de mogelijkheid te genieten van natuur en rust. Ook mensen die Saeftinghe niet bezoeken, vinden het van belang dat het gebied wordt uitgebreid, zowel voor de natuur als voor
Bij de berekening van de baten in de maatschappelijke kosten-batenanalyse die we hier presenteren, zijn we voorbij gegaan aan alle mensen die buiten deze gebieden wonen. Saeftinghe trekt jaarlijks zo’n 12.500 bezoekers, onder wie bezoekers uit andere delen van Nederland en België. Dit geeft aan dat de natuur- en recreatiewaarden van het gebied op grotere schaal belangrijk worden gevonden. De totale jaarlijkse bijdrage aan de maatschappelijke welvaart die we hier presenteren, zou dus hoger kunnen liggen. Aan de andere kant zou bij de kosten ook de waarde die mensen hechten aan landbouwgebieden en het verdwijnen ervan, moeten worden meegewogen. Ondanks deze beperkingen
is de tweede conclusie die uit dit onderzoek kan worden getrokken, dat de baten van ontpoldering lijken op te wegen tegen de geschatte kosten van 80 miljoen euro. LITERATUUR 1) Commissie Nijpels (2008). Wennen aan de Westerschelde. Advies Commissie Natuurherstel Westerschelde: alternatieven voor ontpoldering Hertogin Hedwigepolder. 2) Floor J. (2009). Ontpolderen langs de Westerschelde. Invloed van lokale en regionale actoren en legitimiteitsproblemen in het beleidsproces (2005-2009). Masterscriptie ENP. Universiteit van Wageningen. 3) Schaafsma M. (2010). Spatial effects in stated preference studies for environmental valuation. Proefschrift. Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam. 4) Brouwer R., R. Bronda en I. van Pelt (2003). De kosten en baten van schoner zwemwater in Nederland. H2O nr. 13, pag. 38-40. 5) Brouwer R. (2004). Wat is schoon water de Nederlander waard? H2O nr. 12, pag. 4-5. 6) Brouwer R., T. Claassen, H. Coops en R. van der Veeren (2004). De economische waarde van natuurlijker peilbeheer in de Kaderrichtlijn Water. H2O nr. 25-26, pag. 25-27. 7) Brouwer R. (2006). De betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de CV-methode in het Nederlandse waterbeleid. Tijdschrift voor Politieke Economie nr. 3, pag. 52-65.
advertentie
Waterlaboratorium Noord (WLN) is een 100% dochteronderneming van Waterbedrijf Groningen en Waterleidingmaatschappij Drenthe. WLN is een toonaangevende organisatie op het gebied van waterkwaliteit en watertechnologie met een prominente positie in de markt. WLN werkt continu aan verbetering van drinkwaterkwaliteit, onder andere door het gebruik van sensortechnologie. WLN ondersteunt waterbedrijven en waterschappen door het verrichten van metingen en analyses in de gehele keten van drink- tot afvalwater. Daarnaast doen steeds meer bedrijven en instellingen een beroep op de organisatie. WLN heeft ongeveer 60 zeer betrokken professionals in dienst en is geaccrediteerd door de Raad voor de Accreditatie. In verband met het vertrek van de huidig directeur komen wij, namens de aandeelhouders Waterleidingmaatschappij Drenthe en Waterbedrijf Groningen, graag in contact met kandidaten (m/v) voor de functie van
Directeur Waterlaboratorium Noord De functie Als directeur rapporteert u rechtstreeks aan de Raad van Commissarissen en bent u eindverantwoordelijk voor de gehele organisatie. In nauwe samenwerking met uw managementteam zorgt u voor de realisatie van de strategische doelstellingen. U legt nieuwe en onderhoudt reeds bestaande contacten met diverse partijen op het gebied van de waterketen. U signaleert kansen voor nieuwe markten en benut deze ten volste. U treedt op als het boegbeeld van de organisatie en draagt zorg voor de verdere profilering van WLN. U treedt op als sparringpartner van de Raad van Commissarissen en aandeelhouders omtrent (lange termijn) doelstellingen en de strategie van de organisatie. Uw profiel U bent een enthousiasmerende peoplemanager met een heldere visie. Een stevige dosis ondernemerschap combineert u met een creatief brein en een gezond doorzettingsvermogen. U bent bekend met de procesgang in de
waterketen en beschikt over een goed ontwikkelde politieke antenne. Vanuit eerdere werkkringen heeft u een stevig netwerk opgebouwd. U bent een gesprekspartner op niveau die andere partijen weet te overtuigen en aan zich weet te binden. Vanzelfsprekend beschikt u over een academisch werk- en denkniveau en kennis op het gebied van waterkwaliteit en watertechnologie. WLN biedt Een uitdagende eindverantwoordelijke functie in een groeiende organisatie. Een team van betrokken specialisten met passie voor hun vakgebied. De mogelijkheid uw bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling en profilering van WLN. Een omgeving waarbinnen een beroep wordt gedaan op uw denkvermogen, creativiteit en ondernemerschap. Een mooie en uitstekend te bereiken locatie direct aan de A28. WLN biedt goede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Voor verdere informatie zie ook www.wln.nl en www.mercuriurval.nl.
Geïnteresseerd? Solliciteer dan via www.mercuriurval.nl. De vacature is te vinden onder referentienummer 04596. Oriënterende gesprekken worden op uitnodiging gehouden op ons kantoor te Zwolle op 19 januari aanstaande. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob Kempers of Rik Zuidmeer, 038 - 456 12 00, consultants van Mercuri Urval.
H2O / 25/26 - 2010
57
agenda 11 januari, Hardenberg Vitaler met groen minisymposium over onder andere de vraag hoe openbaar groen kan bijdragen aan waterberging. Organisatie: VHG, de branchevereniging voor ondernemers in het groen. Informatie: (030) 659 56 67.
11-14 januari, Rotterdam InfraTech vakbeurs voor infrastructuur, aangevuld met informatiebijeenkomsten van CROW over de standaard RAW-bepalingen 2010 voor de waterbouwsector. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie:
[email protected].
14 januari, Delft Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater traditionele opening van het waterjaar, met een parallel congresprogramma over drinkwater en afvalwater. Dit jaar is het thema ‘Water: crisis of nieuwe economie?’. Organisatie: Faculteit Civiele Techniek van de Technische Universiteit Delft, Vewin, RIVM, KWR, Waternetwerk, RIONED en STOWA. Informatie:
[email protected].
27 januari, Utrecht Adaptatie meerlaagse hoogwaterveiligheid versus sterke dijken middag- en avonddebat over de bescherming tegen hoog water. Kunnen we op termijn de benodigde grote investeringen voor de deltadijken nog wel opbrengen of moeten we kiezen voor aanpassingen van bestaande keringen met flexibele systemen? Organisatie: KIVI NIRIA. Informatie: www.kiviniria.net.
27 januari, Sliedrecht Verspreidbare bagger en weilanddepots themabijeenkomst over verspreiding van bagger in depots op weilanden, met name in veengebieden, met een bezoek aan zo’n depot. Organisatie: Baggernet en Waterschap Rivierenland. Informatie: www.baggernet.info.
27 januari, Amersfoort Samenwerken in de waterketen in de praktijk symposium rond praktijkervaringen met het project HydroValley (dat gedetailleerde neerslaginformatie gebruikt voor het vergroten van het inzicht in de gevolgen van neerslag op het rioolstelsel). Organisatie: HydroLogic en Gemeente Amersfoort. Informatie:
[email protected].
58
H2O / 25/26 - 2010
3 februari, Borgharen 100 jaar afvoerreeks Borgharen: een koninklijke reeks? symposium ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de debietmeetreeks Borgharen. Drie sprekers gaan in op de afvoer bij Borgharen-dorp en het gebruik van de meetreeks voor extreme situaties. Hoe koninklijk is de meetreeks en wat doet men ermee in extreem droge en natte situaties? Organisatie: Rijkswaterstaat Dienst Limburg. Informatie: Rolf van der Veen 06 22 26 48 03.
24 maart, Arnhem Inspectie waterkeringen achtste kennisdag over de inspectie van waterkeringen, met dit jaar als thema de crisis: zowel crisis als gevolg van een calamiteit als de economische crisis en de mogelijke gevolgen hiervan op beschikbare budgetten. De vraag hoe meer te doen met minder en het benutten van de mogelijkheden van de crisis loopt als een rode draad door het programma. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.
3 februari, Utrecht - RIONEDdag jaarlijkse bijeenkomst voor iedereen die werkt aan of in de rioleringszorg in Nederland. Dit jaar staat de dag in het teken van benchmarken, samenwerken en bezuinigen. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
10 februari, Woerden Het blauwe toekomstperspectief van het Groene Hart conferentie over de beschikbaarheid en kwaliteit van zoet water, de invloed van water bij ruimtelijke ontwikkelingen, de relatie tussen water, landbouw en bodemdaling en de mogelijkheden tot waterrecreatie in het Groene Hart. Organisatie: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Stichting Groene Hart. Informatie: (030) 634 59 47.
17 februari, Nieuwegein Waterbouw congres over de belangrijkste ontwikkelingen in de waterbouwsector: veiligheidsvraagstukken, innovatieve aanbestedingsen contractvormen, nieuwe technieken, investeren maar ook bezuinigen én duurzaamheid. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: www.bouw-instituut.nl.
8-10 maart, Assen Grond, Groen en Water tweede editie van deze beurs, die zich specifiek richt op grond-, weg- en waterbouw. Deze editie richt zich meer op de beslissers binnen deze sectoren dan de eerste editie. Organisatie: Expo Management. Informatie:
[email protected].
15-17 maart, Gorinchem Aqua Nederland Vakbeurs jaarlijkse nationale vakbeurs voor waterbehandeling, watermanagement & watertechnologie. Naast de beurs wordt een uitgebreid congresprogramma gepresenteerd. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: www.aquanederland.nl.
24 maart, Delft Leven met Water in de regio Haaglanden symposium over de praktijk van innovatie en klimaatadaptatie in de watersector, met als voorbeeld de regio Haaglanden. Organisatie: Waterkader Haaglanden, Leven met Water, Deltares en CURNET. Informatie: www.levenmetwater.nl.
12-14 april, Rotterdam Maintenance NEXT vakbeurs voor onderhoudsdeskundigen, met presentaties van exposanten, technologieexposities en sectoroverstijgende kennisuitwisseling (onder andere over energie en water). Organisatie: Ahoy. Informatie: www.maintenancenext.nl.
14 mei, diverse locaties Fish Migration Day internationale open dag over vismigratie, in het kader van het INTERREG-project Living North Sea, op meerdere locaties in de Noordzeeregio. Organisatie: waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Amstel, Gooi en Vecht en Sportvisserij Nederland. Informatie: Lonneke Fust,
[email protected].
16-20 mei, Groningen - ICID 25e editie van de conferentie over meervoudig landgebruik in vlakke deltagebieden in Europa. Organisatie: International Commission on Irrigation and Drainage. Informatie: www.icid2011.nl.
19 mei, Amersfoort Het nationale watersymposium symposium voor industriële watergebruikers met deze editie als thema ‘duurzaam industrieel watermanagement: besparing van kosten, energie, water en het milieu’. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.
29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek een week met daarin de beurzen Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com.
Passie voor water? Ondernemend onderzoeker? Eigen koers bepalen? W W W . W E R K E N B I J I M A R ES . W U R. N L
$DMADKNESDTHSGDSUDQKDCDMHR
Supa Maxi™
Infratech 2011 Ahoy Rotterdam stand 236 Vast en zeker
...de oplossing voor de toekomst Na de succesvolle introductie op 10 juni 2010 gaat het verhaal verder op de Infratech 2011. U bent van harte welkom om kennis te maken met de
Supa Maxi™. De oplossing op het gebied van trekvaste verbindingen. Deze buiskoppeling is geschikt voor water en gas. Door het gepatenteerde SupaGrip®
afdichtings- en ondersteuningssysteem is de Supa Maxi™ toepasbaar op de materialen grijs/ nodulair gietijzer, PE, PVC, staal en asbestcement.