C. van Fraassen Drie plaatsnamen uit Oost-Indonesië in de Nagara-Kertagama: Galiyao, Muar en Wwanin en de vroege handelsgeschiedenis van de Ambonse eilanden In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 132 (1976), no: 2/3, Leiden, 293-305
This PDF-file was downloaded from http://www.kitlv-journals.nl
CH. F. VAN FRAASSEN
DRIE PLAATSNAMEN UIT OOST-INDONESIE IN DE NAGARA-KERTAGAMA: GALIYAO, MUAR EN WWANIN EN DE VROEGE HANDELSGESCHIEDENIS VAN DE AMBONSE EILANDEN
De Nagara-Kertagama besluit de opsomming van de "onderhorigheden" van Majapahit in de zangen 13 en 14 met een lijst van plaatsnamen uit Oost-Indonesie. In 1905 probeerde Rouffaer deze plaatsnamen thuis te brengen. Hieronder volgt de opsomming van de Nagara-Kertagama (volgens de spelling van Dr. Pigeaud), met daarnaast de identificatie van Rouffaer in 1905. Nagara-Kertagama
Rouffaer, 1905
1. Bali 2. Badahulu 3. Lwa-Gajah 4. Gurun 5. Sukun 6. Taliwang 7. Dompo 8. Sapi 9. Sanghyang Api 10. Bhima 11. Seran 12. Hutan Kadali 13. Gurun 14. Lombok-Mirah 15. Saksak 16. Bantayan 17. Luwuk 18. U d a 19. Makasar 20. Butun 21. Banggawi 22. Kunir 23. Galiyao 24. Salaya
Bali Bedahulu op Bali — — —
Taliwang op Sumbawa Dompo op Sumbawa Sapi op Sumbawa De zeevulkaan Gunung Api of Sangeang bij Sumbawa Bima op Sumbawa Ceram Kanari-eilanden-groep bewesten Misool? Gorong of Goram, ten oosten van Ceram West-Lombok Sasak of Oost-Lombok Bonthain, Zuid-Celebes Luwu —
Makasar Buton Banggai —
Kangean Saleier
294
CH. F. VAN FRAASSEN
Nagara-Kertagama
Rouffaer, 1905
25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33.
Suraba Solor Kei Banda Ambon Ternate, de eigenlijke Molukken Onin op Nieuw-Guinea — Timor
Sumba Solot Muar Wandan Ambwan Maloko Wwanin Seran Timur
In zijn artikel van 1908 meende Rouffaer Seran no. 32 thuis te kunnen brengen. Hiermee zou volgens hem Kowiai bedoeld zijn, een landstreek achter Onin op Noord-West Nieuw-Guinea. En ter bevestiging van zijn gelijkstelling van Wwanin met Onin merkte hij op dat volgens Rumphius Onin bij de Ternatanen Word werd genoemd. Verder meende hij nu Muar met Saparua gelijk te moeten stellen, omdat het zuidelijk deel van Saparua in de Ambonse landstaal Honimoa heet. In 1915 terugkomend op de naam Hutan Kadali, meende Rouffaer toen dat hiermee Buru bedoeld moest zijn. Want vertaald betekent Hutan Kadali: kaju-putih bos. En Buru is bij uitstek het eiland van de kaju-putih bossen. Van Eerde (1911a)dacht dat Gurun een andere naam. was voor Nusa Penida, een eilandje dat tussen Bali en Lombok ligt. Sukun is een plaats op Nusa Penida. Wat betreft Lombok-Mirah merkte hij op dat Lombok en Mirah twee havenplaatsen zijn aan de oost- en noord-kust van Lombok. Met Saksak zou de vallei van Lombok bedoeld zijn. En Gurun no. 13 zou dan Goram zijn. Verder schrijft Van Eerde (1911b) dat prof. H. Kern in de naam Uda de Talaud-eilanden meende te herkennen, omdat de inheemse naam Tal-oda is. En wat betreft Kunir, dat is het Javaanse woord voor kunjit; zou Kunir daarom niet kunnen staan voor Pulau Kunjit, aan de zuid-oost-hoek van Borneo, zo vraagt Van Eerde zich af. Lekkerkerker kon Lwa-Gajah thuis brengen: Lo-Gajah in Bangli op Bali. Kuperus kon in 1942 op goede gronden aantonen dat met Seran no. 11 niet het eiland Ceram bedoeld is, maar het rijkje Serang op West-Sumbawa. Seran no. 32 is dan niet het landschap Kowiai op Nieuw-Guinea, maar het eiland Ceram. Met Hutan zou het landschap Utan in noord-west-Sumbawa bedoeld zijn. Van minder belang is het artikel van Le Roux. Hij vraagt zich af of men in Hutan Kadali een plaatsnaam moet lezen, of twee plaats-
GALIYAO, MUAR EN WWANIN
295
namen. Als het een plaatsnaam zou zijn, dan is de zaak opgelost, en moet men Hutan Kadali situeren in noord-west Sumbawa. Als Kadali een afzonderlijke plaats zou zijn, dan zal men het, gezien de plaats in de volgorde van opsomming, toch op of rond Sumbawa moeten zoeken. Verder vraagt Le Roux zich af, of met Gurun no. 13 niet Gerung op zuid-west Lombok bedoeld zou kunnen zijn. Teeuw (1958, p. 18-19) meent dat Sukun staat voor Sokong, de oude naam voor Tandjung op noord-west Lombok. Gurun, no. 4 en no. 13, zou staan voor Gerung op Lombok, bij uitbreiding voor heel Lombok, en ook voor Lombok plus de rest van de kleine Sunda-eilanden. Misschien zijn deze identificaties van Teeuw te verkiezen boven die van Van Eerde. Gorong, ten oosten van Ceram, zou in dat geval niet in de opsomming voorkomen. Dr. Pigeaud neemt tenslotte in zijn werk de identificaties over van Rouffaer (1905), aangevuld met de identificaties van Van Eerde, Lekkerkerker, Kuperus en Le Roux (Pigeaud, IV, p. 33-34; V, p. 442). II Voor mij blijven in de genoemde publikaties nog drie namen op onbevredigende wijze verklaard, nl. Kunir, Galiyao en Muar. Wat betreft Kunir, het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat hiermee Pulau Kunjit zou zijn bedoeld. Vooral omdat dit eiland aan de zuidoost-hoek van Borneo niet past in een opsomming van "onderhorigheden" in de Grote Oost. Welke plaats of welk eiland dan wel met Kunir bedoeld zou kunnen zijn, weet ik ook niet. Dr. Pigeaud deelt mee (IV, p. 34) dat Rouffaer in een nagelaten aantekening voor wat betreft Galiyao verwijst naar. Tiele, Bouwstoffen, I, p. 19. Daar komt in een brief van 1613, geschreven door Appolonius Schotte, de veroveraar van Solor, de volgende passage voor: "De moorsche inwoonderen die ons toegevallen sijn op d'Eylanden Solor 5 steden geheeten Lamakere, Lamale, Touron, Adenare ende Ratolij, onder dewelcke oock groote meenichte van boeren staen die alle heijdenen zijn; d'inwoonderen van Ynde (Ende) ende Gallejau sijn ons oock toegevallen; dese waren alle in bestant met de Portegijsen doen wij hier quaemen . . . " Tiele voegt in een noot hieraan toe: "Galian wordt reeds door Pigafetta vermeld.als een eiland bij Solor en ligt ook op de oude kaarten ten oosten daarvan. Of hiermede Lomblen (Kawela) bedoeld wordt, kan ik niet bepalen."
296
CH. F. VAN FRAASSEN
We kunnen nu wel vaststellen dat met Galiyao vrijwel zeker niet Lomblen is bedoeld. Barnes noemt in zijn recente studie over Kedang, een distrikt op Lomblen, diverse inheemse namen van dit eiland, maar geen van die namen toont enige gelijkenis met de naam Galiyao. Ook ligt er op Lomblen geen plaats van die naam. In de direkte omgeving van Solor zijn er twee plaatsen die enige gelijkenis tonen met de naam Galiyao: Labao op de noord-west-hoek van Flores en Kajan op Pantar. Maar misschien moeten we voor wat betreft Galiyao eerder denken aan het eiland Kalao, tussen Saleier en Flores. Wat betreft Muar, dat is wel met zekerheid te identificeren. Uit Portugese bronnen blijkt dat Muar, of Batachina de Muar, de oude naam is voor Hoamoal, het zuid-westelijk schiereiland van Ceram. Zie: Tiele, 1877, p. 357; Schurhammer, p. 666; Jacobs, p. 34 en 79. Vgl.: Pires, I, p. 210. Wat betreft Wwanin, op grond van historische overwegingen kwam het mij aanvankelijk onwaarschijnlijk voor dat hiermee Onin bedoeld zou zijn. Uitgaande van de vooronderstelling dat de in de NagaraKertagama opgesomde "onderhorigheden" aan de Javaanse zeevaarders bekend moeten zijn geweest, leek Onin me te ver gezocht. Onin is, voor zover we weten, altijd uitsluitend bevaren door lieden van Oost-Ceram en Ceram-Laut. Bronnen uit de 16e en 17e eeuw maken geen melding van Javaanse handel&vaart op Onin, en het is onaannemelijk dat in de 14e eeuw de Javanen Onin wel bezocht zouden hebben. Ik heb overwogen of met Wwanin niet bedoeld zou kunnen zijn: Wawani op Ambon, Anin op Hoamoal of Wowoni bij de zuid-oost-hoek van Celebes. Wawani was in de 17e eeuw een belangrijke plaats op Hitu. Maar op taalkundige gronden valt de gelijkstelling van Wwanin met Wawani niet te verdedigen. Volgens een persoonlijke mededeling van Dr. Pigeaud is Wwanin taalkundig gelijk te stellen met Wonin, daar wa de Oud-Javaanse schrijfwijze is voor o. Het is onaannemelijk dat Wonin een verbastering is van Wawani. Anin daarentegen komt taalkundig meer overeen met Wonin. Anin was het hoofd van een gespanschap van vijf dorpen op de oostkust van Hoamoal (Valentijn, p. 48; Rumphius, p. 167). Maar in de 17e eeuw waren de plaatsen Luhu, Kambelo en Lesidi op Hoamoal veel belangrijker dan Anin. Bovendien is het nogal onwaarschijnlijk dat naast Muar ( = Hoamoal) ook nog Anin genoemd zou worden. En wat betreft Wowoni, dit is een betrekkelijk onbelangrijk eiland in de Grote Oost, zodat ook dit eiland niet bedoeld zal zijn. Uiteindelijk geloof ik dat Rouffaer gelijk had toen hij in Wwanin
GALIYAO, MUAR EN WWANIN
297
Onin las. Per slot van rekening levert Onin vanouds de massooi, een ook op Java bekende "djamu". We hoeven niet per se te veronderstellen dat Javaanse zeevaarders ook op Onin voeren. Het kan voor hen een land-van-horen-zeggen geweest zijn. Wat ook pleit voor de gelijkstelling van Wwanin met Onin, is de plaats in de volgorde van opsomming: tussen de Molukken en Seran. Onder de Molukken moeten we de eigenlijke Molukken verstaan, dwz. de eilanden Ternate, Tidore, Moti, Makian, Batjan en Halmahera. En evenzo moeten we in dit geval m.i. onder Seran het eigenlijke Seran verstaan. Seran is de eigenlijke naam van Oost-Ceram. Dit Seran is tesamen met de nabijgelegen Seran-Laut archipel vanouds een handelscentrum geweest, vanwaaruit de vaart op Onin werd onderhouden. Het is wel waarschijnlijk dat Javaanse handelsvaartuigen tot dit eigenlijke Seran zijn doorgedrongen om daar de massooi van Onin op te kopen. In vroege tijden kende men de belangrijkste gebieden van het eiland Ceram elk onder hun eigen naam zonder een naam te hebben voor het eiland als geheel. Zo kende men behalve Seran en Muar ook nog een gedeelte van de zuid-oost-kust onder de eigen naam Binauer. Deze streek heet bij Pires Bemuaor (Pires, I, p. 209-210; Cortesao verklaart deze plaatsnaam verkeerd). Pas later heeft men de naam Seran in de verbasterde vorm Ceram toegekend aan het hele eiland (vgl. Adatrechtbundel XXXVI, p. 492). Ill Misschien kan de vermelding van Ambon en Hoamoal in de NagaraKertagama nieuw licht werpen op de vroege handelsgeschiedenis van de Ambonse eilanden. De Banda-eilanden en de Molukken staan bekend als oude handelscentra. De kruidnagelen groeiden oorspronkelijk alleen in de Molukken, terwijl de nootmuskaat alleen op de Banda-eilanden voorkwam. Kruidnagelen en nootmuskaat waren gezochte specerijen, die in kleine hoeveelheden al heel vroeg op de wereldmarkt verschenen zijn. Bij de komst van de Portugezen in het begin van de 16e eeuw, waren de Molukken en vooral de Banda-eilanden handelscentra. Kooplieden uit het westen, vnl. Javanen en Maleiers, kwamen met hun jonken de lokale produkten kopen in rail voor artikelen als kleden, chinees aardewerk, etc. Op de Bandanese markt waren niet alleen nootmuskaat en foelie te verkrijgen, maar ook kruidnagelen uit de Molukken. Veel jonken uit het westen voeren dan ook niet van Banda door naar de Molukken
298
CH. F. VAN FRAASSEN
(zie Pires, p. 207; Barros bij Barbosa, p. 197; Castanheda bij Barbosa, p. 198). Maar die schepen, die wel doorvoeren naar de Molukken, ankerden volgens Pires meest voor Makian, waar een goede ankerplaats was. Op Makian concentreerde zich de Molukse handel met de jonken die van Banda kwamen (Pires, p. 218; vgl. Jacobs, p. 81). Meilink-Roelofsz meent dat de kruidnagelen die op Banda ter markt kwamen, door de Bandanezen zelf uit de Molukken gehaald werden, en dat de Molukkers zelf geen handelsvaart op Banda onderhielden (Meilink-Roelofsz, p. 97, 161). Zij baseert haar mening vnl. op de mededeling van Castanheda (bij Barbosa, p. 198) dat de Molukkers geen jonken hadden of schepen met hoge boorden, en dat ze daarom niet in staat waren hun nagelen naar Banda te vervoeren. De Bandanezen daarentegen hadden wel handelsjonken. Meilink-Roelofsz geeft toe dat Barros en Couto er wel melding van maken dat de Molukkers hun nagelen zelf naar Banda brachten, maar zij acht deze mededelingen onjuist (Meilink-Roelofsz, p. 370, n. 225). Ik meen echter dat de mededelingen van Barros en Couto Wel degelijk juist zijn. Het is waar dat de meest gangbare typen Molukse vaartuigen in de eerste plaats voor oorlogsdoeleinden werden gebouwd. Maar als we lezen hoeveel soldaten, roeiers niet meegerekend, en welke hoeveelheid aan buit in goederen en slaven hun schepen mee konden voeren (zie bv. Jacobs, p. 161-163; Rumphius, p. 236), waarom zouden ze dan geen beperkte handelslading mee kunnen nemen, bv. naar Banda? Pires meldt ook dat Molukkers kleden kwamen kopen op Banda (Pires, p. 208). Dat gebeurde ongetwijfeld in ruil voor nagelen. Bovendien is de mededeling van Castanheda, dat de Molukkers geen schepen met opgeboeide boorden zouden hebben, onjuist. Ze hadden sampans, die wel niet zo groot waren als jonken, maar die toch speciaal voor vrachtvervoer dienden (Jacobs, p. 157, 163). Hoewel dus de Molukkers ook wel op Banda handel gedreven zullen hebben, neemt dat toch niet weg dat de Bandanezen aan het begin van de 16e eeuw met hun jonken over een grotere vervoerscapaciteit beschikten dan de Molukkers. Tot nu toe heeft men gemeend dat de Ambonse eilanden tot het begin van de 16e eeuw, toen de nagelteelt op Hitu en Hoamoal werd ingevoerd, geen enkele rol van betekenis hebben gespeeld in deze handelsbeweging tussen de Banda-eilanden en de Molukken. Keuning is een van degenen die het belang van de handel op Ambon rond 1500 ontkent. Hiervoor baseert hij zich vnl. op de mededelingen van Rumphius. Immers, Rumphius schrijft (p. 4 ) : "Amboina met d'om-
GALIYAO, MUAR EN WWANIN
299
leggende plaatsen is voor 't Jaar 1500 van de westersche natien wijnig bezogt geworden, dewijl 't een rouw en woest volk tot inwoonders en ook niet bijsonders hadden waar meede sij Coopmanschap mogten drijven; dog is allengskens van de westersche Eijlanden insonderheid van Java en uijt de Molukkos met klijne Colonien beset geworden." In 1512 bereikte Serrao als eerste Portugees Ambon. Pas daarna begon men volgens Rumphius (p. 5) op Hoamoal met de aanplant van kruidnagelen, en van Hoamoal werd de nagelteelt overgebracht naar Hitu. Nog voor de komst van de Portugezen was een van de hoofden van Hitu, Pati Tuban, naar Java geweest om daar onderwezen te worden in de godsdienst. Op Java ontmoette hij de Ternataanse sultan Djainalabidin (regeerde 1486-1500). Diens zoon en opvolger sultan Bayan Ullah van Ternate (regeerde 1500-1522) zond Samarau naar de Ambbnse eilanden (Rumphius, p. 16), en vanaf dat moment laten de Ternatanen zich als machtsfactor gelden op de Ambonse eilanden. Keuning schrijft op basis van deze gegevens: "Ambon had dus in de 15e eeuw reeds aanrakingen met de buitenwereld, hoewel de kruidnagel — het handelsprodukt van de Molukken toen — daar nog niet of pas heel kort geleden was overgebracht. Van Java, uit Malakka, China, misschien ook uit India en Perzie kwamen jaarlijks de handelsschepen naar Ternate, Tidore en Banda. Ambon was in deze handelsroutes vermoedelijk pleisterplaats" (Keuning, p. 136). Ook Meilink-Roelofsz is deze mening toegedaan, zij het op grond van andere bronnen. Zij schrijft: "At the beginning of the 16th century, Ceram and Amboina were of little importance as far as trade in the Indonesian area was concerned. Some cloves (probably still uncultivated ones) went from these islands to the Banda-group. Pires, at any rate, knows their inhabitants only as 'gente de cabello revolto bestial' who did not carry on trade or cultivate crops" (Meilink-Roelofsz, p. 100). Pires voegt er nog aan toe dat de schepen op weg naar de Molukken gewoonlijk ook Ambon aandoen, omdat de inheemse navigatie nog niet zo ver ontwikkeld is, dat ze via open zee rechtstreeks van Banda naar de Molukken kunnen varen (Pires, p. 212). Meilink-Roelofsz zou ook Barbosa als bron hebben kunnen aanhalen. Deze schrijft dat Ambon een nogal "ruige" bevolking heeft, en dat er veel onderlinge oorlogen werden gevoerd. Maar hij voegt er aan toe dat kleedjes uit India erg in trek zijn op Ambon (Barbosa, p. 199). Waar Keuning en Meilink-Roelofsz het belang van de handel op de Ambonse eilanden ontkennen, baseren zij zich dus op berichten, die geen ooggetuigeverslagen zijn. Pires is nooit in Oost-Indonesie geweest, even-
300
CH. F. VAN FRAASSEN
min als Barbosa. En Rumphius kwam pas in de tweede helft van de 17e eeuw op Ambon. Bovendien is geen van deze berichten zonder interne tegenstrijdigheden. Pires meldt dat Ambon van geen belang is voor de handel (p. 212), maar tevens dat de nagelen via Ambon naar Banda komen (p. 207), en dat de handelaren op weg van Banda naar de Molukken Ambon aandoen (p. 212). Barbosa weet te vertellen dat de bevolking van Ambon onbeschaafd is, maar tevens dat ze Indiase kleedjes afneemt (Barbosa, p. 199). Rumphius zegt dat de Ambonse eilanden voor 1500 weinig bezocht werden, omdat er geen nagelen werden geteeld en er niet te handelen viel. Maar aan de andere kant maakt hij er melding van dat men al voor 1500 kennis had van de islam. En de islam volgt vrijwel altijd het spoor van de handel. Vrijwel zeker is de mededeling van Rumphius juist dat pas in het begin van de 16e eeuw de nagelteelt op Hoamoal en Hitu werd ingevoerd. Want dat verklaart waarom bij de komst van de Nederlanders in het begin van de 17e eeuw de nagelteelt nog nauwelijks was doorgedrongen tot Leitimor (het oostelijk schiereiland van Ambon), en tot de eilanden Haruku, Saparua en Nusa Laut (vgl. Meilink-Roelofsz, p. 159). De veronderstelling van Meilink-Roelofsz (p. 100; zie hierboven), dat de eerste nagelen van Ambon wilde nagelen waren, is onjuist. De Ambonse eilanden kenden in oorsprong geen wilde nagelen; die groeiden alleen in de Molukken. Ook Urdaneta, die Ambon in 1535 bezocht, meldt dat de weinige kruidnagelbomen die er op Ambon waren, vanuit de Molukken daarheen waren overgebracht (Urdaneta bij Navarre te, p. 248). De invoering van de nagelteelt op Hoamoal en Hitu in het begin van de 16e eeuw hangt zeer waarschijnlijk samen met een toename in de vraag naar nagelen. Er was in die tijd mogelijk een verschuiving aan de gang van kleinhandel naar groothandel, vooral sinds de Portugezen zich in Malaka gevestigd hadden (1511). De Portugezen kochten de specerijen in grote hoeveelheden op. Pires meldt dat 8 jonken van Malaka en Gresik in een jaar naar Banda en de Molukken voeren om daar de specerijen op te kopen (Pires, p. 214). Het uitrusten van dergelijke handelsexpedities was kennelijk een nieuwe ontwikkeling, een reaktie op de gestegen vraag naar specerijen te Malaka. Het uitrusten van dergelijke expedities door enkele kapitaalkrachtige kooplieden week af van het traditionele kleinhandelsverkeer (vgl. Pires, p. 220). Pires, Barbosa en Rumphius sloegen dus het belang van de Ambonse eilanden voor de handel, voordat de nagelteelt er ingang vond, niet hoog aan. Maar de berichten van Urdaneta over Ambon zijn betrouw-
GALIYAO, MUAR EN WWANIN
301
baarder. Deze Spanjaard, die van 1526 tot 1535 in de Molukken verbleef, deed op de thuisreis o.a. Ambon en Banda aan. Uit zijn reisverslag kan men opmaken dat de Banda-eilanden een veel belangrijker handelscentrum waren dan de Ambonse eilanden. Van de Ambonse eilanden meldt hij dat er veel proviand te bekomen was, maar ook dat er kruidnagelbomen Waren, hoewel niet veel, die vanuit de Molukken daarheen waren overgebracht. Hij voegt er nog aan toe dat er veel jonken waren (Urdaneta bij Navarrete, p. 248; vgl. Tiele, 1879, p. 22-23). Hij oppert het idee dat men vanuit de Molukken handel zou kunnen drijven met de vorst van Demak, die over veel peper beschikt. Die handel zou dan via de Bandanezen plaats kunnen hebben, omdat die op Java varen, en vervolgens via de Ambonezen omdat die veei jonken hebben, waarmee zij de peper naar de Molukken zouden kunnen vervoeren (Urdaneta bij Navarrete, p. 249-250). Tiele, zich wellicht baserend op Oviedo, zegt dat in die tijd de tussenhandel tussen Java en de Molukken voor een groot deel in handen was van Ambonezen en Bandanezen, waarbij vooral de eersten scheepvaart dreven (Tiele, 1879, p. 23). Ze zouden in de Molukken wapenen en geschut ruilen tegen nagelen (Tiele, 1879, p. 54). Er zijn dus positieve aanwijzingen dat er in het begin van de 16e eeuw vanaf de Ambonse eilanden scheepvaart en handel gedreven werd. We mogen niet uit het oog verliezen dat in de tijd dat Urdaneta Ambon bezocht, de teelt van nagelen daar al ingang had gevonden, zij het nog niet op grote schaal. Maar aan de andere kant is er het feit dat de islam vaste voet kreeg op Hitu voor de invoering van de nagelteelt. Dat duidt erop dat de handel op de Ambonse eilanden dateert van voor de invoering van de nagelteelt. Het is alleen de vraag of die handel en scheepvaart in handen van de autochtone bevolking, dan wel in. handen van vreemdelingen Was. Wellicht was het laatste het geval. We hebben een beschrijving van de handel en zeevaart van de Ambonezen uit het begin van de 17e eeuw van de hand van Artus Gijsels. Hij begint met te constateren: "Hare negotie is cleen" (Gijsels, p. 414). Hierbij moet men wel bedenken dat in die tijd de V.O.C. nagenoeg alle mogelijkheden voor vrije handel door middel van haar nagelmonopolie had afgeknepen. Gijsels beschrijft dan verder hoe ze met sampans, die zij van grote prauwen of kora-kora's opboeiden, met de oostelijke mouson naar Banggai voeren, naar Buton, Saleier en Tukang Besi, vanwaar ze slaven, ijzeren parangs, zwaarden en sago haalden. Voor die reis, die vier maanden duurde, gebruikten ze javaanse stuurlieden, en ook wel javaanse bemanning "die meest de
302
CH. F. VAN FRAASSEN
schapen scheren en sij de verckens". Hitu, Luhu, Kambelo en Lesidi konden elk nog geen twee sampans "ofte cleene jonckxkens" in zee brengen (Gijsels, p. 415; vgl. Meilink-Roelofsz, p. 220). Hoewel men op Hitu en Hoamoal in het begin van de 17e eeuw dus geen grote handelsvloten in zee kon brengen, was men wel degelijk uitgerust voor de kleinhandel. En die kleinhandel werd grotendeels beheerst door vreemdelingen. Uit de beschrijving van Galvao weten we dat in het begin van de 16e eeuw de Molukkers over hetzelfde type handelsvaartuig beschikten, als Gijsels voor de Ambonezen beschrijft (Jacobs, p. 157, 163). Op de Ambonse eilanden, zowel als in de Molukken, was men dus wel uitgerust voor kleinhandel over een beperkte afstand, niet voor groothandel met echte jonken. Die kleinhandel zal voor de 16e eeuw relatief belangrijker geweest zijn, omdat er toen zeer wellicht nog geen handelsvloten van jonken vanuit Java en Malaka werden uitgezonden om de specerijen rechtstreeks op de Banda-eilanden en in de Molukken op te kopen. Deze kleinhandel zal op de Ambonse eilanden voor een deel in handen zijn geweest van vreemdelingen, vnl. van Javanen. Dat was ze aan het begin van de 17e eeuw, en dat zal ze ook in de 16e eeuw geweest zijn. Hoewel er aan het eind van de 15e eeuw hoogstwaarschijnlijk nog
geen nagelen werden geteeld op de Ambonse eilanden, kreeg wel de islam vaste voet op Hitu (vgl. Meilink-Roelofsz, p. 160). Dit duidt erop dat daar handel werd gedreven, niet in plaatselijk geproduceerde kruidnagelen, maar in gedroogde nagelen die vanuit de Molukken werden aangevoerd. Vanaf Hitu en Hoamoal is in de 15e eeuw wellicht tussenhandel gedreven tussen de Molukken en Banda. Van de omvang van die handel kunnen we weinig zeggen. Maar het feit nu dat Ambon en Hoamoal al in de Nagara-Kertagama worden genoemd, doet vermoeden dat die tussenhandel ver in de tijd terug gaat, zeker tot in de 14e eeuw. Javaanse zeelieden en handelaren moeten althans in de 14e eeuw bekend zijn geweest met het bestaan van Ambon en Hoamoal. De handel op Ambon en Hoamoal, grotendeels in handen van vreemdelingen, kan ook de inheemse tradities over immigraties van andere eilanden naar Hitu en Hoamoal verklaren. Volgens de Hikayat Tanah Hitu van Rijali zouden zich groepen vreemdelingen van Java, Jailolo en Goram op de kust van Hitu gevestigd hebben, waar zij een meer oorspronkelijke en meer "primitieve" bevolking zouden hebben
GALIYAO, MUAR EN WWANIN
303
aangetroffen (zie Valentijn, p. 377-381; vgl. Adatrechtbundel XXXVI, 1933, p. 441). Luhu, een plaats op Hoamoal, kende een traditie van Bandanese immigratie (Valentijn, p. 49). Trouwens, Luhu, of bij uitbreiding heel Hoamoal, werd bij de Portugezen, en ook nog wel bij de Nederlanders, Warnula of Veranula genoemd (Jacobs, p. 275, 303). Dat is een verbastering van Waran-ela, groot-Waran (Schurhammer, p. 689). En Waran staat voor Banda (Valentijn, p. 49; vgl. Bastian, p. 165). Bij Pires (p. 210) heet dit Waran Varam. Verder heette een van de dorpen op Manipa Tuban (Valentijn, p. 33). We mogen aannemen dat de immigraties waar de inheemse tradities melding van maken, rechtstreeks verband houden met de handel op de Ambonse eilanden, met name op Hitu en Hoamoal, en mogelijk opk op Manipa, Kelang en Boano. Deze immigrantengroepen zijn dan verantwoordelijk geweest voor de tussenhandel tussen Banda en de Molukken. En het is mogelijk dat er al in de 14e eeuw handeldrijvende immigrantengroepen op Hitu en Hoamoal waren. In de inheemse tradities wordt de autochtone bevolking afgeschilderd als "primitief", en met de buitenwereld geen relaties onderhoudend. In dit verband is het ook opmerkelijk dat Ambon in de Molukken Jaba genoemd wordt. Urdaneta meldt dit al (bij Navarrete, p. 248). Maar ook Fortgens in zijn woordenlijst van het Ternataans geeft voor Jaba: "Naam waarmee het Ambonsche wordt aangeduid". Jaba is een verbastering van Java; waar Urdaneta over Java schrijft noemt hij het ook Jaba (bv. bij Navarrete, p. 225, 249). Kennelijk kenden in vroege tijden de bewoners van de Molukken die lieden van Ambon waarmee ze in aanraking kwamen, waarschijnlijk handelaren, alleen als Javanen. IV Aan de hand van schaarse gegevens heb ik een aantal hypotheses opgesteld. In hoeverre deze hypotheses zinvol en houdbaar zijn, zal moeten blijken door verder onderzoek, vooral van Portugese en Spaanse bronnen. Maar mogelijk zijn er ook nog inheemse — Javaanse en andere — bronnen die belangrijke aanwijzingen kunnen bevatten over de vroege Javaanse handelsexpansie in Oost-Indonesie.
304
CH. F. VAN FRAASSEN BIBLIOGRAFIE
T.N.A.G.:
Tijdschrift van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap.
B.K.I.:
Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde.
Adatrechtbundel, XXXVI. 1933 Borneo, Zuid-Celebes, Ambon, enz. Barbosa, D. 1518 The Book of Duarte Barbosa. An account of the countries bordering on the Indian Ocean and their inhabitants, written by Duarte Barbosa and completed about the year 1518 A.D. Translated from the Portuguese text bij Mansel Longworth Dames. Vol. II. Works issued by the Hakluyt Society, second series, Vol. XLIX, 1921. Barnes, R. H. 1974 Kedang. A study of the collective thought of an Eastern Indonesian people. Bastian, A. 1884 Die Molukken. Eerde, J. C. van 1911a De Madjapahitsche Onderhoorigheden Goeroen en Seran. T.N.A.G., 2e serie, XXVIII, p. 219-233. 1911b De Madjapahitsche Onderhoorigheden T.N.A.G., 2e serie, XXVIII, p. 475-476.
Udamakatraya
en
Kunir.
Fortgens, J. 1917 Kitab arti logat Ternate. Woordenlijst van het Ternatesch. Gijsels, Artus 1621 Grondig Verhaal van Amboyna. Kroniek van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 6e serie, II, 1871, p. 348-496. Jacobs, T. Th. Th. M. 1971 A treatise on the Moluccas (c. 1544). Probably the preliminary version of Antonio Galvao's lost Historia das Molucas. Keuning, J. 1956 Ambonnezen, Portugezen en Nederlanders. Ambon's geschiedenis tot het einde van de zeventiende eeuw. Indonesie, IX, p. 135-196. Kuperus, G. 1942 De Madjapahitsche Onderhoorigheid Seran. T.N.A.G., 2e serie, LIX, p. 771-774. Lekkerkerker, C. 1926 Balische plaatsnamen in de Nagarakrtagama. In: Gedenkschrift uitgegeven ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Kon. Inst. van Taal-, Land- en Volkenkunde. Le Roux, C. C. F. M. 1942 De Madjapahitsche Onderhoorigheden Hutan Kadali en Gurun en de oude naam.voor het eiland Flores. T.N.A.G., 2e serie, LIX, p. 915-927.
GALIYAO, MUAR EN WWANIN
305
Meilink-Roelofsz, M. A. P. 1962 Asian trade and European influence in the Indonesian archipelago between 1500 and about 1630. Navarrete, D. Martin Fernandez de 1955 Obras de D. Martin Fernandez de Navarrette. Biblioteca de Autores Espanoles, Tomo LXXVII. Pigeaud, Th. G. Th. 1960-1963 Java in the 14th century. A study in cultural history. The NagaraKertagama by Rakawi Prapafica of Majapahit, 1365 A.D. 5 vols. Pires, Tome 1512-1515 The Suma Oriental of Tome Pires. An account of the East, from the Red Sea to Japan, written in Malacca and India in 1512-1515. Translated from the Portuguese and edited by Armando Cortesao. Vol. I. Works issued, by the Hakluyt Society, second series, Vol. LXXXIX, 1944. Rouffaer, G. P. 1905 Tochten (oudste ontdekkings-) tot 1497. In: Encyclopaedie van Nederlandsch Indie, le dr., dl. IV, p. 363-395. 1908
De Javaansche naam "Seran" van Z.W. Nieuw Guinea v66r 1545; en een rapport van Rumphius over die kust van 1684. T.N.A.G., 2e serie, XXV, p. 308-347.
1915
Oudjavaansche eilandnamen in de Groote Oost: Sergili, Seran, Boeroe (Hoetan Kadali). T.N.A.G., 2e serie, XXXII, p. 642-649.
Rumphius, G. E. 1910 De Ambonse Historie. B.K.I., LXIV. Schurhammer, G. 1963 Franz Xaver, sein Leben und seine Zeit. Zweiter Band, erster Halbband, Indien und Indonesien, 1541-1547. Teeuw, A. 1958 Lombok, een dialect-geografische studie. Tiele, P. A. 1877 De Europeers in den Maleischen Archipel. Dl. I, 1509-1529. B.K.I., XXV, p. 321-420. 1879
idem, Dl. II, 1529-1540. B.K.I., XXVI, p. 1-69.
1886
Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen Archipel, Dl. I.
Valentijn, F. 1862 Oud en Nieuw Oost-Indie. Uitgave Mr. S. Keijzer, Dl. II.