Ruimtelijke onderbouwing ‘150/20kV transformatorstation De Weel’, nabij ‘t Veld Gemeente Niedorp Definitief
Ruimtelijke onderbouwing ‘150/20kV transformatorstation De Weel’, nabij ‘t Veld Gemeente Niedorp Definitief
Rapportnummer:
211X05067.065384_3_2
Datum:
01 september 2011
Contactpersoon opdrachtgever: De heer J. Stengs Projectteam BRO:
Janneke van de Vorstenbosch
Trefwoorden
Ruimtelijke onderbouwing, 150/20kV transformatorstation De Weel nabij ‘t Veld
Bron foto kaft:
BRO Abstract 2
Beknopte inhoud
Liander N.V. en TenneT TSO BV zijn voornemens een 150/20kV transformatorstation te realiseren nabij ’t Veld in de gemeente Niedorp. Dit is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Daarom is een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend die voorzien is van de nu voorliggende goede ruimtelijke onderbouwing .
BRO Vestiging Amsterdam 1058 AA Amsterdam Baarsjesweg 224 T +31 (0)20 506 19 99 F +31 (0)20 506 19 90 e-mail:
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
SAMENVATTING EN ADVIES
5
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding (nut & noodzaak project) 1.2 Waarom is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld? 1.3 Leeswijzer
7 7 8 10
2. HUIDIGE SITUATIE 2.1 Inleiding 2.2 Beschrijving huidig elektriciteitsnet 2.3 Situatie projectgebied 2.4 Ruimtelijke aspecten projectgebied
11 11 11 12 13
3. PROJECTBESCHRIJVING 3.1 Inleiding 3.2 Bebouwing 3.3 Locatiekeuze 3.4 Landschappelijke inpassing
19 19 19 20 21
4. BELEIDSKADERS 4.1 Inleiding 4.2 Vigerend bestemmingsplan 4.3 Rijksbeleid 4.4 Provinciaal beleid 4.5 Gemeentelijk beleid
25 25 25 26 27 35
5. MILIEU- EN WAARDENTOETS 5.1 Inleiding 5.2 Bodem
37 37 37
5.2.1 Beleid en Regelgeving 5.2.2 Onderzoek 5.2.3 Conclusie 5.3 Archeologie
37 37 38 38
5.3.1 Beleid en regelgeving
38
Inhoudsopgave
1
5.3.2 Onderzoek 5.3.3 Conclusie 5.4 Geluid
39 40 40
5.4.1 Beleid en regelgeving 5.4.2 Onderzoek 5.4.3 Conclusie 5.5 Water
40 41 42 43
5.5.1 Algemeen 5.5.2 Beleidskader 5.5.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie 5.5.4 Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling 5.5.5 Conclusie 5.6 Natuurwaarden
43 43 44 45 46 46
5.6.1 Onderzoek 5.6.2 Conclusie en advies 5.7 Luchtkwaliteit
47 49 49
5.7.1 Beleid en regelgeving 5.7.2 Conclusie 5.8 Externe veiligheid
49 50 50
5.8.1 Algemeen 5.8.2 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2011 5.8.3 Onderzoek 5.8.4 Conclusie 5.9 EM-velden
50 51 52 53 53
5.9.1 Algemeen 5.9.2 Onderzoek 5.10 Ontsluiting en parkeren
53 54 54
6. UITVOERBAARHEID 6.1 De procedure 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.2.1 Wettelijk vooroverleg 6.2.2 Inspraak en zienswijzen 6.3 Economische uitvoerbaarheid 6.3.1 Kostenverhaal
2
57 57 58 58 58 59 59
Inhoudsopgave
BIJLAGEN Bijlage 1: Akoestisch onderzoek Bijlage 2: Archeologisch onderzoek Bijlage 3: Bodemonderzoek Bijlage 4: Locatieonderzoek Bijlage 5: Brochures EM-Velden
Inhoudsopgave
3
4
Inhoudsopgave
SAMENVATTING EN ADVIES
Liander N.V. (hierna: Liander) en TenneT TSO BV (hierna: TenneT) zijn voornemens een 150/20kV transformatorstation te realiseren nabij ’t Veld in de gemeente Niedorp. Het vermogen van dit transformatorstation zal minder dan 200 MVA bedragen. De regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ staan realisatie van dit transformatorstation niet toe. Om de ontwikkeling van het bouwplan juridisch-planologisch mogelijk te maken, bestaan er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid betreft het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning die onder andere is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Bij de tweede mogelijkheid wordt een verzoek ingediend tot wijziging van het bestemmingsplan. Naast de wijziging van het bestemmingsplan is echter ook een omgevingsvergunning vereist voor het bouwen van het transformatorstation. Liander en TenneT hebben, in overleg met de gemeente, voor de eerste mogelijkheid gekozen. Het nu voorliggende document is de goede ruimtelijke onderbouwing behorende bij de (nog in te dienen) aanvraag om een omgevingsvergunning. In deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat de uitbreiding qua verkaveling en architectuur past binnen én aansluit op de bestaande situatie. Ten tweede is de voorziene ontwikkeling niet in strijd met de uitgangspunten van het rijk, provincie en gemeente (zoals vastgelegd in diverse (beleids)documenten. Ten derde bestaat er ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering tegen de voorziene realisatie. Geconcludeerd is dan ook door de initiatiefnemers dat dit voornemen passend kan is op de nu voorgestelde locatie.
Samenvatting
5
6
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding (nut & noodzaak project) TenneT1 transporteert elektriciteit met een spanningsniveau van 110.000 Volt en hoger. Verder wordt het Nederlandse hoogspanningsnet vanaf 110.000 Volt door TenneT beheerd. Een betrouwbare elektriciteitslevering aan de (Nederlandse) samenleving is een zeer belangrijk bedrijfsdoel van TenneT. Het door TenneT te beheren hoogspanningsnet is als vitale infrastructuur aangemerkt en wordt om deze reden bewaakt, beheerd en onderhouden. Waar nodig worden ook nieuwe bedrijfsmiddelen gerealiseerd. Dit zijn onder andere hoogspanningsstations, ondergrondse gelegen kabels en bovengronds gebouwde lijnen. Om dit te kunnen doen wordt zowel bovengronds als ondergronds ruimte gezocht die, waar mogelijk en noodzakelijk, gereserveerd en veilig gesteld wordt voor nu en voor de toekomst. Liander is op 1 juli 2009 ontstaan als zelfstandig netwerkbedrijf als resultaat van de WON (Wet Onafhankelijk Netbeheer). Haar kernactiviteiten zijn regionaal netbeheer voor gas en elektra, complexe energie infrastructuren. Liander is verantwoordelijk voor de hoog en middenspanningsnetten van 50- 20- en 10kV en de laagspanningsnetten tot aan de klant en is in publieke handen (provincies en gemeenten). Bovengenoemde partijen (Liander en TenneT) zijn voornemens gezamenlijk een 150/20kV transformatorstation (verder: transformatorstation) te realiseren nabij ’t Veld in de gemeente Niedorp. Liander wordt na realisatie ‘eigenaar’ van het 20kV gedeelte, TenneT van het 150kV-gedeelte2. Om de bouw op een efficiënte wijze te (kunnen) laten plaatsvinden (en daarmee kosten te besparen) is besloten tot de gezamenlijke bouw van het station. De aanleiding voor realisatie van het station is gelegen in het feit dat Liander heeft vastgesteld dat de bestaande 50kV infrastructuur in de kop van Noord-Holland aan het einde van zijn technische levensduur komt. Het is hierdoor ook niet meer geschikt voor toekomstige netuitbreidingen. Dat geeft belasting- en kwaliteitsknelpunten, omdat (door Liander) een groei van de energieconsumptie en –aanbod wordt voorzien in Noord-Holland. Indien de 50kV-infrastructuur dan ook
1
2
TenneT is de eerste grensoverschrijdende elektriciteitstransporteur van Europa. Met 20.000 kilometer aan (extra) hoogspanningsverbindingen en 35 miljoen eindgebruikers in Nederland en Duitsland behoren TenneT tot de top 5 van elektriciteitstransporteurs van Europa. Hiermee wordt bedoeld dat zij drijver zijn van de inrichting waarvoor separaat aan het indienen van de aanvraag om de omgevingsvergunning een tweetal meldingen (één voor Liander en één voor TenneT) wordt gedaan voor het Activiteitenbesluit,
Hoofdstuk 1
7
niet tijdig (dat wil zeggen binnen 4 jaar na 2012) wordt vervangen ontstaan knelpunten en kan de samenleving in Noord-Holland niet langer beschikken over een energienetwerk dat volgens de Nederlandse standaarden functioneert. Gevolg is dat niet ten alle tijden stroom kan worden geleverd en nieuwe windparken en WKO opslagen niet ten allen tijden kunnen leveren aan het net. Liander (en andere partijen) vinden dat niet wenselijk. Daarnaast heeft Liander een wettelijk verplichting om te beschikken over een goed functionerend netwerk. Daarbij schrijft artikel 2 uit de Samenwerkingsregeling Elektriciteit voor dat gestreefd moet worden naar realisatie van de optie die maatschappelijk gezien de laagste integrale kosten met zich meebrengt. Het vervangen van het 50kVmiddenspanningsnet door een 20kV-net is de optie met de laagste integrale kosten. Dit is dan ook de reden dat Liander de 50 kV-infrastructuur in de deelnetten in het gebied Oterleek – Anna Paulowna gefaseerd wenst te vervangen door een nieuwe 20 kV-infrastructuur. Het vervangen van de infrastructuur is echter niet voldoende. Momenteel bestaat een actueel knelpunt in de netcapaciteit bij Heerhugowaard, wat tijdelijk wordt opgevangen middels een voeding vanuit Hoogwoud naar het station Heerhugowaard-Noord. Dit knelpunt wordt definitief opgelost door een nieuw verdeelstation nabij ’t Veld waarbij 150kV omgezet wordt naar 20kV. Dat is dan ook de reden dat voorgesteld is een 150/20kV transformatorstation te realiseren nabij ’t Veld. Na realisatie van dat station wordt de capaciteit van het net en enkele andere bestaande verdeelstations vergroot. Het gaat hier om verdeelstations Schagen, Heerhugowaard, Hoogwoud, Ulkesluis en Warmenhuizen. TenneT heeft deze keuze onderschreven. De keuze voor de nu voorziene locatie is nader uiteengezet is paragraaf 3.3 (kortheidshalve wordt daarnaar verwezen).
1.2 Waarom is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld? De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (7 juli 1994) van de gemeente Niedorp. Om de ontwikkeling van het bouwplan planologisch mogelijk te maken, bestaat een tweetal mogelijkheden. 1. Er wordt een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend die is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en een bouwplan (in figuur 1 is het traject opgenomen wat doorlopen dient te worden voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning). In de goede ruimtelijke onderbouwing wordt uiteengezet waarom het initiatief vanuit milieuhygiënisch en ruimtelijk oogpunt passend is op de voorgestelde locatie. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt dan ook gemotiveerd waarom het initiatief, ondanks dat het niet past binnen het vigerende bestemmingsplan, ruimtelijk en milieukundig gezien wel acceptabel is. Er wordt onder andere ingegaan op vigerend beleid,
8
Hoofdstuk 1
stedenbouwkundige en landschappelijke aspecten alsook programmatische aspecten. Daarnaast worden de uitkomsten uit diverse onderzoeken op milieuhygiënisch gebied meegenomen in de ruimtelijke onderbouwing. De gemeente verwerkt een verleende omgevingsvergunning uiteindelijk in een bestemmingsplan (een gemeente heeft de wettelijke plicht om te zorgen voor een actueel bestemmingsplan en dient daartoe minimaal eenmaal per 10 jaar het bestemmingsplan te herzien). 2. Er wordt een verzoek ingediend bij de gemeenteraad tot wijziging van het bestemmingsplan. Daarbij wordt dan in de toelichting op het bestemmingsplan verwoord waarom het initiatief vanuit milieuhygiënisch en ruimtelijk oogpunt passend is op de voorgestelde locatie Nadat een bestemmingsplan is vastgesteld kan een omgevingsvergunning voor het initiatief worden verleend. Liander en TenneT hebben (mede in overleg met de gemeente) voor de eerste optie gekozen. Het nu voorliggende document is de goede ruimtelijke onderbouwing behorende bij de (nog in te dienen) aanvraag om een omgevingsvergunning.
Afbeelding 1: Uitgebreide Wabo-procedure
Gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt op grond van de Wet Milieubeheer een melding gedaan voor het Activiteitenbesluit (alleen een station >200 MVA is vergunningplichtig op grond van de Wabo voor zover het betreft het aspect geluid; het nu op te richten station is hierdoor dan ook geen zoneringsplichtige-inrichting). Voor realisatie van het 150/20kV transformatorstation (< 200 MVA) is het verkrijgen van een vergunning niet vereist. Volstaan kan worden met een melding op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM, ofwel Activiteitenbesluit).
Hoofdstuk 1
9
1.3 Leeswijzer In deze ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat de uitbreiding qua verkaveling en architectuur past binnen en aansluit op de bestaande situatie. Daartoe wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op het project. Ten tweede is in hoofdstuk 4 van deze onderbouwing uiteengezet dat de voorziene ontwikkeling niet in strijd met de uitgangspunten van het rijk, provincie en gemeente (zoals vastgelegd in diverse (beleids)documenten. Ten derde wordt in hoofdstuk 5 beschreven dat er ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering bestaat ten aanzien van het initiatief. Geconcludeerd is dan ook door de initiatiefnemers dat dit voornemen passend kan zijn op de nu voorgestelde locatie. Dit is in hoofdstuk 6 uiteengezet.
10
Hoofdstuk 1
2.
HUIDIGE SITUATIE
2.1 Inleiding Dit hoofdstuk omvat een beschrijving van de huidige situatie van de projectlocatie en de directe omgeving. Ook wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke aspecten van dit gebied.
2.2 Beschrijving huidig elektriciteitsnet Het netwerk in de omgeving van de projectlocatie bestaat uit bovengrondse hoogspanningslijnen tussen Anna Paulowna en Oterleek. Momenteel bestaat een actueel knelpunt in de netcapaciteit bij Heerhugowaard. Dit wordt tijdelijk opgevangen door een voeding vanuit Hoogwoud in het station Heerhugowaard-Noord. Het knelpunt wordt definitief opgelost nadat het transformatorstation De Weel is gerealiseerd.
Afbeelding 2: onderdeel netkaart TenneT, projectlocatie omkaderd
Hoofdstuk 2
11
2.3 Situatie projectgebied Het projectgebied is gelegen in de gemeente Niedorp. Het project beslaat het kadastrale perceel gemeente Niedorp, sectie E nummer 1650, nabij Zijdewind / ’t Veld langs de Provincialeweg N241 (zie onderstaande afbeeldingen).
Afbeelding 3: ligging projectlocatie
Het projectgebied is gesitueerd in de provincie Noord-Holland nabij het Westfriese dorp ’t Veld, dat ruim 2000 inwoners telt. Tot 1970 vormde ’t Veld samen met de dorpen Zijdewind en Oude Niedorp de gemeente Oude Niedorp. Tegenwoordig vormt ’t veld, samen met de dorpen Barsingerhorn, Haringhuizen, Kolhorn, Lutjewinkel, Nieuwe Niedorp, Oude Niedorp, Winkel en Zijdewind de gemeente Niedorp. De plaatsnaam ’t Veld komt voort uit een open plek in het veld. De eerste bebouwing in ’t Veld kwam langs het Rijderdijkje (nu Rijdersstraat) wat de eerste bewoners beschermde tegen het water. Later is dat water ingepolderd.
12
Hoofdstuk 2
Afbeelding 4: ligging projectlocatie nabij ‘t Veld (grote cirkel), kleine cirkel geeft locatie aan van windturbine
Afbeelding 5: kadastraal perceel
2.4 Ruimtelijke aspecten projectgebied Het projectgebied heeft het zogenaamde landschaptype ‘oude zeekleilandschap’. Het oude zeekleilandschap heeft nog steeds de ruimtelijke kenmerken van een veengebied, met langgerekte lintdorpen, een regelmatige, optrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten om het water af te voeren/ op te slaan. De visueel ruimtelijke opbouw van het landschap is dan ook direct gekoppeld aan de rationele ordening van het zeekleigebied. Dat heeft geresulteerd in een half-open landschap Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omliggende landschap en naastgelegen dorpen aanwezig.
Hoofdstuk 2
13
Afbeelding 6: lintbebouwing langs de Rijdersstraat
Afbeelding 7: kenmerkend beeld van het landschap
De inrichting van het landschap was - en is in feite voor een groot deel nog steeds gericht op agrarisch gebruik. Deze functie zorgt ervoor dat de gronden in hoofdzaak gebruikt worden voor glastuinbouw en als grasland. Ten behoeve van dit gebruik is een aantal gebouwen en objecten gerealiseerd. Zo is er een kleinschalig glastuinbouwbedrijf en zijn er enkele schuren (waar vee kan schuilen). Overige markante infrastructuren in het half-open landschap zijn de windturbine in het open veld en de bovengrondse hoogspanningsverbinding Anna-Paulowna – Oterleek (150
14
Hoofdstuk 2
kV). Dit gebruik en de daartoe geplaatste objecten geven het gebied dan ook een enigszins rommelig aanzicht.
Afbeelding 8: Vooraanzicht locatie waarachter oprichting van het transformatorstation is voorzien (inclusief zicht op hoogspanningmast welke onderdeel is van de verbinding Oterleek – Anna Paulowna)
Afbeelding 9: kassencomplex op naastgelegen perceel (linkerzijde )
Hoofdstuk 2
15
Afbeelding 10: zicht op het naastgelegen perceel met agrarisch bedrijf en windturbine (rechterzijde)
Het dorp ‘t Veld heeft een lineaire dorpsstructuur. De Rijdersstraat is de ruimtelijke structuurdrager en de bebouwing is hierop georiënteerd.
Afbeelding 11: voorbeeld dorp in lintstructuur
16
Hoofdstuk 2
De West-Friese omringdijk vormt een historische structuurdrager in het gebied. Deze dijk is in de 13e eeuw tot stand gekomen. Nadat oudere dijken met elkaar werden verbonden, werd de zeewering gesloten en kreeg West-Friesland een eilandkarakter. Deze dijk moet worden behouden als beschermd dijklichaam. Vanwege de herkenbaarheid van de dijk in het open landschap is handhaving van een brede open zone aan weerszijden van de dijk gewenst.
Afbeelding 12: West-Friese Omringdijk
Hoofdstuk 2
17
18
Hoofdstuk 2
3.
PROJECTBESCHRIJVING
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt - aan de hand van een beschrijving en situatieschets van het project - een beeld gegeven van de ruimtelijke inpassing van het bouwplan in de omgeving.
3.2 Bebouwing Het bouwplan betreft de nieuwbouw van een transformatorstation. Het station zal als een 150/20 kV worden uitgevoerd, dat wil zeggen dat op die plaats de spanning wordt omgezet van 150.000 volt naar 20.000 volt en wordt verdeeld over de regio. Dit verdeelstation is geprojecteerd aan de provinciale weg N241 nabij ’t Veld (zie hoofdstuk 2 waarin een afbeelding van de locatie is opgenomen).
Afbeelding 13: vogelvlucht impressie transformatorstation
De staalconstructies voor de hoogspanningscomponenten zijn 8 meter hoog en de staalconstructies voor de brug naar de trafocellen zijn 10 meter hoog. De portaalconstructies aan de kopse kant van het perceel zijn in totaal 18 meter hoog.
Hoofdstuk 3
19
Het verdeelstation bestaat onder meer uit 3 trafovelden, 3 kabelvelden, en compensatiespoelen om de capacitieve werking van de 150 kV kabels te reduceren. De transformatorcellen van 6,5 meter hoog zijn omgeven door een geluidswerende voorziening in de vorm van een dijklichaam van 3 meter hoog. De geluidswerende wand heeft tot doel de geluidemissie naar de omgeving, met name nabijgelegen woningen, aanzienlijk te beperken. Binnen het schakelstation worden voorts een tweetal gebouwen met een hoogte van 4,5 meter gerealiseerd; een schakelgebouwtje en een centraal dienstengebouw. De bebouwing beslaat een terrein van 218 bij 249 meter groot. Met de bouw van het transformatorstation is rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken van het gebied. Deze omvang is zodanig groot dat ook eventuele toekomstige uitbreidingen van het station (ondanks dat die niet voorzien zijn) mogelijk zijn (hiervoor dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd indien dit meer is dan nu voorzien).
3.3 Locatiekeuze Voor de keuze van de huidige voorkeurslocatie is een bureaustudie uitgevoerd. In de bureaustudie is een zestal locaties voor realisatie van een 150/20kV-station 't Veld onderzocht Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar de locatiestudie die als bijlage (nummer 4) is toegevoegd. Bij het kiezen van een voorkeurslocatie is het kostenaspect voor TenneT een zeer belangrijk criterium bij de keuze voor een locatie. TenneT geeft immers maatschappelijk geld uit en dient verantwoording af te geven aan de aandeelhouder dat het geld zo doelmatig en efficiënt mogelijk is uitgegeven. Daarnaast geldt dat ook technische beperkingen (waaronder de mogelijkheden tot aansluiting op het bestaande net en de afspanningmogelijkheden van de lijn op het station) ertoe leiden dat realisatie van het station niet overal zonder meer mogelijk is. Het bovenstaande heeft er dan ook toe geleid dat locatie 4 de voorkeurslocatie is en locatie 5 vooralsnog geen goed alternatief is. Bij locatie 5 is immers gebleken dat hier niet zonder meer over voldoende grond kan worden beschikt voor realisatie van het station. Daardoor is meer maatwerk nodig en zijn de kosten aanmerkelijk hoger in vergelijking met realisatie van het station op de voorkeurslocatie.
20
Hoofdstuk 3
Afbeelding 14: onderdeel netkaart Tennet (Mei 2011), projectlocatie rood omkaderd
3.4 Landschappelijke inpassing Uitgangspunt van het bouwplan is aandacht te besteden aan de cultuurhistorische waardevolle elementen en landschappelijke structuren. Het bouwplan is daartoe zodanig ontworpen dat het transformatorstation complex opgaat in het NoordHollandse polderlandschap dat onder andere gekenmerkt wordt door rechte, lange zichtlijnen. De in lijn gesitueerde bouwvolumes en het aanbrengen van de groene wal van ‘dijklichamen’ accentueren dit gegeven. Door doorsnijdingen aan te brengen in de wal wordt een te langgerekte zichtlijn (die niet passend is in het landschap) voorkomen.
Hoofdstuk 3
21
Afbeelding 15: landschappelijke inpassing gezien vanaf de provinciale weg
De dijklichamen vormen tevens een gedeeltelijke visuele afscherming. Het idee van deze dijklichamen komt van de oude ‘waterlinie werken’ c.q. de stellingwerken rond Amsterdam waarvan nog een aantal tot de verbeelding sprekende voorbeelden in de provincie te vinden zijn. Verder is voorgesteld om, op ruime onderlinge afstand, bomen (populieren) te plaatsen om een transparant scherm aan te brengen. Over de exacte uitwerking wordt overleg gevoerd met de gemeente.
Afbeelding 16: impressie landschappelijke inpassing (Batterij Sloterweg)
22
Hoofdstuk 3
Afbeelding 17: impressie landschappelijke inpassing (Batterij Sloterweg)
Hoofdstuk 3
23
24
Hoofdstuk 3
4.
BELEIDSKADERS
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden allereerst de uitkomsten van de toetsing aan het ter plaatse vigerende bestemmingsplan beschreven. Vervolgens wordt de voor de ontwikkeling relevante (beleids)documenten van rijk, provincie en gemeente beschreven en de toetsing hieraan.
4.2 Vigerend bestemmingsplan Op dit moment geldt ter plaatse van de voorziene locatie het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Dit bestemmingsplan is op 7 juli 1994 vastgesteld door de gemeenteraad van Niedorp. Het projectgebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarische Cultuurgronden, onbebouwd’, zoals op onderstaande figuur te zien is.
Afbeelding 19: uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied
Hoofdstuk 4
25
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor grasland, akkerbouw en tuinbouw ter uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bouwwerken van ten hoogste 1,50 meter. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van het open polderlandschap. Binnen deze bestemming is het plaatsen van gebouwen niet toegestaan. Daarnaast is hier een nadere aanduiding hoogspanningsverbinding opgenomen. Op grond van de daarbij behorende regels is oprichting van het station niet direct toegestaan. Conclusie De gewenste ontwikkeling is binnen het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ niet mogelijk. Het transformatorstation wordt niet gebouwd ter uitoefening van een agrarisch bedrijf. Verder overschrijden de te plaatsen bouwwerken de maximaal toegestane hoogte van 1,50 meter. Ook is plaatsing van gebouwen en bouwwerken niet in overeenstemming met een gebruik van de gronden dat is gericht op het behoud van het open polderlandschap en op sommige plaatsen ten behoeve van de instandhouding van een hoogspanningsverbinding.
4.3 Rijksbeleid Nota Ruimte3 De rijksoverheid heeft – gegeven de doelstelling om in 2020 in 20% van de energiebehoefte van Nederland op een duurzame wijze te voorzien – een verantwoordelijkheid om duurzame vormen van opwekking van energie voor zover nodig met specifieke stimuleringsmaatregelen binnen de geliberaliseerde markt een kans te geven. Het doel van de rijksoverheid bij het ruimtelijke beleid voor de nationale elektriciteitsvoorziening is de zorg voor voldoende plaats en ruimte voor windparken, grootschalige elektriciteitsproductie en hoogspanningsverbindingen. Voor de distributie van elektriciteit wordt de ontwikkeling van het landelijke koppelnet van hoogspanningsverbindingen voorgestaan dat blijft voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEVIII) 4 De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is vastgelegd het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEVIII). In deze planologische kernbeslissing (PKB), die op basis van de Wet ruimtelijke ordening thans de status van structuurvisie heeft, zijn de vestigingsplaatsen voor grootschalige energieproductie opgeno3
4
Nota Ruimte. Ministeries van VROM, LNV, Ven W en EZ. 2006. Deze nota wordt opgevolgd door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze ligt t/m 13 september 2011 in ontwerp ter inzage. De nu voorziene ontwikkeling is hiermee eveneens niet in strijd, omdat deze visie alleen ingaat op assets van 220kV en hoger. Derde structuurschema elektriciteitsvoorziening. ’s-Gravenhage, 1 februari 2008. Deze wordt integraal opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
26
Hoofdstuk 4
men, evenals de bestaande en nieuwe verbindingen van het landelijke hoogspanningsnet met een spanning van 220 kV en hoger. Hoogspanningsnetten met een spanning lager dan 220 kV zijn geen onderwerp van nationaal ruimtelijk beleid en vormen dan ook geen onderwerp van het SEVIII.
4.4 Provinciaal beleid Structuurvisie Noord-Holland 2040 De structuurvisie ‘Kwaliteit door veelzijdigheid’ is op 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland (16 februari 2010 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland). In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende dertig jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen. De drie hoofdbelangen waarmee zij deze ruimtelijke ambitie wil realiseren zijn ‘Klimaatbestendigheid, Ruimtelijke kwaliteit en Duurzaam ruimtegebruik’.
Afbeelding 20: drie hoofdbelangen Structuurvisie
De structuurvisie wijst de regio Noord-Holland Noord aan als een uitstekende uitgangspositie voor de ontwikkeling van een duurzaam energiecluster. Noord-Holland Noord wordt daarom een belangrijke leverancier van duurzame energie in Nederland en ontwikkelt zich op termijn tot een energieneutrale regio. Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie – naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten e.d.– diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals onder andere een provinciale ruimtelijke verordening.
Hoofdstuk 4
27
De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of afwijkingen van bestemmingsplannen. Uiteraard moet altijd het provinciale belang de inzet van de verordening rechtvaardigen. De Prvs heeft vooral betrekking op ontwikkelingen in het buitengebied. Het projectgebied ligt buiten het zogenaamde ‘Bestaand Bebouwd Gebied’.
Afbeelding 21: uitsnede kaart met bestaande bebouwd gebied (Prvs)
In artikel 14 van deze verordening, overige vormen van verstedelijking, is aangegeven dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien: • de noodzaak van verstedelijking is aangetoond; • is aangetoond dat de noodzakelijke verstedelijking niet binnen bestaand bebouwd gebied plaats kan vinden; • voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 15 (de eis van ruimtelijke kwaliteit).
28
Hoofdstuk 4
Bij deze laatste voorwaarde wordt aangegeven met welke waarden rekening moet worden gehouden. Daarbij wordt rechtstreeks verwezen naar de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie. Hoewel niet expliciet genoemd, blijkt uit de toelichting dat wordt uitgegaan van een afweging van de ontwikkeling en vormgeving van de ontwikkeling op basis van een analyse en op basis van randvoorwaarden die in een beeldkwaliteitsplan kunnen worden vastgelegd. Een ontheffing wordt pas verleend nadat de Advies Commissie Ruimtelijke Ontwikkeling daarover is gehoord. Ten aanzien van de waarden die in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad) zijn vastgelegd wordt het volgende opgemerkt. Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling. In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie onderscheidt de volgende aspecten: • Aardkundige waarden: deze worden onderverdeeld in ‘aardkundige monumenten’ (beschermd middels de Provinciale Milieuverordening) en ‘bijzondere aardkundige waarden’ (beleid opgenomen in de Prvs); • Archeologische waarden; • Tijdsdiepte: er moet zorgvuldig omgegaan worden met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. De provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkeling; • Historische structuurlijnen: er dient bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de verkavelingsstructuren van het oorspronkelijke landschap; • Cultuurhistorische objecten; • Openheid: waarbij thema’s zoals verrommeling en verstedelijking een rol spelen, behoud van grootschalige open gebieden; • Stilte en donkerte; • Dorps-DNA: de specifieke eigenheid en identiteit van dorpen behouden. Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. In de gemeente Niedorp komen twee verschillende landschapstypen voor. Het grootste gedeelte van de gemeente valt in het oude zeekleilandschap, een kleiner deel bestaat uit de Groetpolder en maakt deel uit van het aandijkingenlandschap. Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Voor het zeekleilandschap, waarin de overwogen locaties zijn gesitueerd, zijn de lintdorpen,
Hoofdstuk 4
29
molens, stolpen, de Westfriese Omringdijk en het halfopen karakter van het landschap kenmerkend. Het gebied is ontgonnen als veengebied en kent ook de ruimtelijke karakteristieken van het veengebied. Het zeekleilandschap is vlak en open. Karakteristiek aan het gebied zijn de langgerekte lintdorpen, opstrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten om het water af te voeren en op te slaan. Van de oorspronkelijke krekenstelsels is door ruilverkaveling en egalisatie in het huidige zeekleilandschap nauwelijks meer iets te zien. Stilte en donkerte zijn kernkwaliteiten van het landschap in de provincie NoordHolland. Deze aspecten dragen niet alleen bij aan de ruimtelijke kwaliteit, maar ook aan de leefomgevingskwaliteit, belevingskwaliteit en milieukwaliteit. Uitgangspunt voor een stiltegebied is dat het verboden is zonder noodzaak geluid voort te brengen waardoor de natuurlijke rust in dat gebied wordt verstoord. Hierbij geldt dat niet meer geluid mag voorkomen dan 45 decibel overdag, 40 decibel ’s avonds en 35 decibel ’s nachts. In de provincie Noord Holland zijn 41 stiltegebieden aangewezen. Door bebouwing, economische activiteiten en wegen is er op veel plekken in NoordHolland sprake van lichtvervuiling. Bronnen zijn bijvoorbeeld woningen, kassen, wegverlichting en bedrijventerreinen. Toetsing van initiatief aan Prvs De locatie van het project is gelegen binnen het gebied dat een belangrijke leverancier van duurzame energie moet worden (Regio Noord-Holland Noord). Het transformatorstation ligt echter buiten het Bestaand Bebouwd Gebied. Dat betekent dat de Provincie Noord-Holland op grond van Nut en Noodzaak beoordeeld of de ontwikkeling van een initiatief noodzakelijk is op de voorgestelde locatie. Verder toetst de provincie of de bestaande ruimtelijke kernkwaliteiten van het landschap adequaat in beeld zijn gebracht en de nieuwe ontwikkelingen hier rekenschap van geven. Wordt daaraan voldaan dan kan door de provincie in principe ontheffing worden verleend tot het bouwen buiten het bestaand gebied. Ter onderbouwing hiervan het volgende. Zoals uiteengezet in paragraaf 1.1 is de aanleiding (nut & noodzaak) voor realisatie van het station gelegen in het feit dat Liander heeft vastgesteld dat de bestaande 50kV infrastructuur in de kop van Noord-Holland aan het einde van zijn technische levensduur komt. Het is hierdoor ook niet meer geschikt voor toekomstige netuitbreidingen. Dat geeft belasting- en kwaliteitsknelpunten, omdat (door Liander) een groei van de energieconsumptie en –aanbod wordt voorzien in Noord-Holland. Indien de 50kV-infrastructuur dan ook niet tijdig (dat wil zeggen binnen 4 jaar na 2012) wordt vervangen ontstaan knelpunten en kan de samenleving in NoordHolland niet langer beschikken over een energienetwerk dat volgens de Nederlandse standaarden functioneert. Gevolg is dat niet ten alle tijden stroom kan worden geleverd en nieuwe windparken en WKO opslagen niet ten allen tijden kunnen leve-
30
Hoofdstuk 4
ren aan het net. Liander (en andere partijen) vinden dat niet wenselijk. Daarnaast heeft Liander een wettelijk verplichting om te beschikken over een goed functionerend netwerk. Daarbij schrijft artikel 2 uit de Samenwerkingsregeling Elektriciteit voor dat gestreefd moet worden naar realisatie van de optie die maatschappelijk gezien de laagste integrale kosten met zich meebrengt. Het vervangen van het 50kVmiddenspanningsnet door een 20kV-net is de optie met de laagste integrale kosten. Dit is dan ook de reden dat Liander de 50kV infrastructuur in de deelnetten in het gebied Oterleek – Anna Paulowna gefaseerd wenst te vervangen door een nieuwe 20kV infrastructuur. Het vervangen van de infrastructuur is echter niet voldoende. Momenteel bestaat een actueel knelpunt in de netcapaciteit bij Heerhugowaard, wat tijdelijk wordt opgevangen middels een voeding vanuit Hoogwoud naar het station Heerhugowaard-Noord. Dit knelpunt wordt definitief opgelost door een nieuw verdeelstation nabij ’t Veld waarbij 150kV omgezet wordt naar 20kV. Dat is dan ook de reden dat voorgesteld is een 150/20kV transformatorstation te realiseren nabij ’t Veld. Na realisatie van dat station wordt de capaciteit van het net en enkele andere bestaande verdeelstations vergroot. Het gaat hier om verdeelstations Schagen, Heerhugowaard, Hoogwoud, Ulkesluis en Warmenhuizen. Bij het zoeken naar een voorkeurslocatie is een bureaustudie uitgevoerd. In die studie is een zestal locaties onderzocht (zie bijlage 4). Deze zijn geselecteerd op basis van de technische (on)mogelijkheden om op bepaalde locaties een station te selecteren. Daarbij speelt ook sterk mee dat bij het kiezen van een voorkeurslocatie het kostenaspect voor TenneT een zeer belangrijk criterium is. TenneT geeft immers maatschappelijk geld uit en dient verantwoording af te geven aan de aandeelhouder dat het geld zo doelmatig en efficiënt mogelijk is uitgegeven. Daarnaast geldt dat ook technische beperkingen (waaronder de mogelijkheden tot aansluiting op het bestaande net en de afspanningmogelijkheden van de lijn op het station) ertoe leiden dat realisatie van het station niet overal zonder meer mogelijk is. Het bovenstaande heeft er tezamen met de in de studie genoemde redenen, dan ook toe geleid dat locatie 4 de voorkeurslocatie is (en locatie 5 vooralsnog geen goed alternatief is5).
5
Bij locatie 5 is immers gebleken dat hier niet zonder meer over voldoende grond kan worden beschikt voor realisatie van het station. Daardoor is meer maatwerk nodig en zijn de kosten aanmerkelijk hoger in vergelijking met realisatie van het station op de voorkeurslocatie.
Hoofdstuk 4
31
Voor de volledigheid zijn de redenen om te kiezen voor locatie 4 hier samengevat ingevoegd (zoals ook verwoord in bijlage 4): • Locatie 4 is goed bereikbaar te maken vanaf de provinciale weg N2416, en heeft voldoende afstand ten opzichte van deze provinciale weg zodat verschillende configuraties van het station mogelijk zijn; • Het terrein is gunstig gelegen onder de 150kV hoogspanningslijn Oterleek – Anna-Paulowna waardoor aansluiting op het Station De Weel relatief eenvoudig te realiseren is. Het station is hier namelijk verder van de mast te projecteren waardoor er naar verwachting minder investering nodig is voor de noodzakelijke mastaanpassingen in verband met het afspannen van de lijn op het station; • Onderhandeling over de aankoop van de grond behoeft maar met één eigenaar te geschieden en er is voldoende oppervlak voor realisatie van het station; • Voorts is het terrein nagenoeg vrij gelegen van woningen (dichtstbijzijnde woning ca. 200m); • Tevens is de locatie qua afstand gunstig gelegen vergeleken met de locaties 1 t/m 3 voor de aansluiting van de toekomstige 20/10kV-stations Heerhugowaard Noord, Heerhugowaard, Hoogwoud en Warmenhuizen en de aansluiting op het 150kV-station Oterleek (TenneT). De locatie is qua afstand wel minder gunstig gelegen vergeleken met de locaties 1 t/m 3 voor de aansluiting van de toekomstige 20/10kV-stations Schagen en Ulkesluis en Windpark Groetpolder; • De locaties 1 en 2 zoals opgenomen in de locatiestudie (bijlage 4) in een vrijwel onbebouwd gebied ten oosten van de N241 liggen. Dit is een haast ongerept open gebied. De invloed op de openheid is hier dan ook zeer groot. Met name geldt dit voor het beeld vanaf de oostzijde van het dorp en vanaf de veelgebruikte route van de N241. De N241 wordt ter plekke begeleid door een laanbeplanting, deze geven echter een doorzicht geeft op waarnemingshoogte. Daarbij speelt ook mee dat bij een toetsing van de locaties 1 en 2 (oostzijde dorp) aan gemeentelijk beleid (structuurvisie 2015) geldt dat de overgang van dorp naar landschap aan deze oostzijde gemarkeerd is als een gave zijde. De structuurvisie stelt hierover: • “koester de waardevolle linten door handhaving van één gave zijde, waardoor niet alleen de schoonheid van de linten van buiten af, maar ook de doorzichten naar het open landschap waarneembaar blijven”. • Op de gemeentelijke structuurvisiekaart staan vanuit het lint van ’t Veld richting het zuiden doorzichten aangegeven met groene pijlen. Dit is van belang voor de locaties 3 en 4. Vanuit de openbare ruimte/het lint van ’t Veld zijn de doorzichten nauwelijks waarneembaar en nog maar op een klein aantal plekken aanwezig. Van belang voor het beeld van buiten naar binnen is de aanduiding “gave zijde” die ook voor de zuidrand van ’t Veld is toegekend.
6
Het terrein is momenteel niet direct toegankelijk via de provinciale weg N241, omdat de bestaande inrit naar het terrein vanaf de provinciale weg N241 niet geschikt is voor zwaar transport. De inrit zal moeten worden aangepast en verlengd.
32
Hoofdstuk 4
•
•
•
• • •
Locatie 3 ligt zuidelijker dan locatie 1 en 2 en komt daardoor verder van Zijdewind en dichterbij De Weel en ’t Veld te liggen. De openheid is in deze omgeving nog steeds vrij groot, maar iets minder uitgestrekt dan bij locatie 1 en 2. De N241 is begeleid door bomen. Door plaatsing van het transformatorstation op deze locatie zal het zicht vanaf de N241 veranderen. De invloed op de openheid zal, gezien vanaf deze veelgebruikte route, groot zijn. Ook vanuit de westelijke dorpsrand van ’t Veld gezien en vanaf de erven aan de Rijdersstraat zal het transformatorstation vrij duidelijk zichtbaar zijn en de ervaring van de openheid verminderen. Locatie 4 en 5 liggen tussen bebouwde erven in. Bij plaatsing op deze locaties zal langs de N241 een dichte wand van bouwwerken/gebouwen ontstaan. De vrije ruimte tussen bestaande bebouwing bij locatie 4 is iets minder groot dan bij locatie 5. Daartegenover staat dat een eventueel transformatorstation bij locatie 5 op de zichtlijn en in de bocht van de N241 ligt. Het transformatorstation komt op deze locatie daardoor prominenter in beeld. Zicht op de locaties vanuit de dorpen bestaat in zekere mate vanuit De Weel en het bebouwingslint van de Rijdersstraat bij locatie 4. Bij locaties 5 is dit minder aan de orde, omdat deze locatie zich op grotere afstand van de kernen bevindt. Vanaf de oostzijde gezien (Leijepolderweg) zijn beide locaties zichtbaar, maar zal een transformatorstation met de daarbij horende beplanting opgaan in de rafelige rand die ook al vanwege de zichtbaarheid van het dorp de Weel aanwezig is. Dit geldt in iets sterkere mate voor locatie 4 dan voorlocatie 5, maar dit is een nuanceverschil. Op locatie 5 is het echter lastiger (en daardoor duurder) om een station te realiseren; Voor locatie 6 geeft de gemeentelijke structuurvisiekaart aan dat deze locatie in de provinciale ecologische hoofdstructuur ligt; De locaties 3 en 4 liggen dan ook het minst prominent in beeld. Het transformator station kan bij locatie 4 in het ritme tussen de bebouwing langs de N241 geplaatst worden.
Uit deze bureaustudie volgt dat realisatie op een andere locatie niet zonder meer c.q. onmogelijk is. Gelet op de ruimtelijke kwaliteit van de voorkeurslocatie 4 - zoals beschreven in de provinciale verordening en de structuurvisie - is een voorstel gemaakt om tot een zo goed mogelijke ruimtelijke inpassing van het station te komen. Dit ondanks dat op de locatie zelf en in de directe omgeving daarvan geen cultuurhistorische waarden aangegeven zijn. Op enige afstand van de potentiële locaties ligt een aantal gebieden met een aanduiding op de cultuurhistorische waardenkaart. Ten zuiden van de N242 en de locaties ligt een gebied met onregelmatige blokverkaveling die is aangemerkt als een waarde. Daarnaast hebben de dorpen ’t Veld en Zijdewind een historische dorpskern. Uitgangspunt van het bouwplan is dan ook aandacht te besteden aan de cultuurhistorische waardevolle elementen en landschappelijke structuren in de omgeving van
Hoofdstuk 4
33
de locatie. Het bouwplan is daartoe zodanig ontworpen dat het transformatorstation complex opgaat in het Noord-Hollandse polderlandschap dat onder andere gekenmerkt wordt door rechte, lange zichtlijnen. De in lijn gesitueerde bouwvolumes en het aanbrengen van de groene wal van ‘dijklichamen’ accentueren dit gegeven. Door doorsnijdingen aan te brengen in de wal wordt een te langgerekte zichtlijn (die niet passend zijn in het landschap) voorkomen. De dijklichamen vormen tevens een gedeeltelijke visuele afscherming. Het idee van deze dijklichamen komt van de oude ‘waterlinie werken’ c.q. de stellingwerken rond Amsterdam waarvan nog een aantal tot de verbeelding sprekende voorbeelden in de provincie te vinden zijn. Ook is voorgesteld om, op ruime onderlinge afstand, bomen (populieren) te plaatsen om een transparant scherm aan te brengen. Over de exacte uitwerking van het bouwplan wordt overleg gevoerd met de gemeente. Naast deze waarden is in de gemeente Niedorp en Harenkarspel de gezamenlijke ringvaart aangewezen als cultuurhistorisch waardevol. Deze ringvaart wordt niet aangetast door realisatie van het initiatief. Ook tast het voorstel het watersysteem niet aantast (het bouwplan zal nog worden besproken met het waterschap in het kader van het vooroverleg, indien maatregelen getroffen moeten worden zal hieraan worden voldaan). Conclusie Met het bovenstaande is de nut & noodzaak gegeven tot realisatie op zo kort mogelijke termijn op de huidige locatie en hoe het initiatief passend is gemaakt binnen de bestaande omgeving. Daarnaast is gemotiveerd dat de voorgestelde realisatie past binnen ontwikkelingen vanuit het watersysteem. Aan de provincie zal dan ook worden gevraagd ontheffing te verlenen om te bouwen buiten bestaand stedelijk gebied waarbij de Advies Commissie Ruimtelijke Ontwikkeling wordt gehoord.
34
Hoofdstuk 4
4.5 Gemeentelijk beleid Structuurvisie 2015 In de structuurvisie van de gemeente Niedorp (vastgesteld 29 juli 2004) worden de gewenste ontwikkelingen voor de gemeente tot 2015 vastgelegd. Een deel van de structuurvisie is gericht op de wensen van de gemeente ten aanzien van ontwikkelingen in het buitengebied. Op de ondertaande structuurvisiekaart is te zien dat het projectgebied is gelegen binnen het ‘nieuw cultuurlandschap’. Dit landschap is uiterst geschikt voor landbouw en is gelegen nabij de provinciaal ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is de ontwikkeling gelegen in het waardevolle element ‘doorzichten’. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig aandacht dient te worden besteed aan de cultuurhistorische waardevolle elementen en landschappelijke structuren, zoals bijvoorbeeld de karakteristieke half-openheid van het landschap.
Doorzichten
Nieuw cultuurlandschap
provinciaal ecologische hoofdstructuur
Afbeelding 22: uitsnede structuurvisiekaart gemeente Niedorp.
Hoofdstuk 4
35
Momenteel is een bestemmingsplan buitengebied in voorbereiding. Dit bestemmingsplan is nu in het stadium van voorontwerp. De hoofddoelstelling die de gemeente formuleert voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied luidt: • De gemeente wil, in navolging van het rijk en provincie, ruimte bieden aan ondernemerschap op het platteland; • De gemeente gaat uit van een voor burgers toegankelijk platteland; • Eén en ander dient plaats te vinden met behoud van de natuur- en cultuurhistorische waarden en behoud van de landschappelijke kwaliteit. Sterker nog: de economische activiteiten dienen juist bij te dragen aan de instandhouding. De locaties 1 t/m 5 (zie locatiestudie, bijalge 4) hebben de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ met een extra aanduiding ‘Leiding hoogspanningsverbinding’. De locatie 6 heeft de bestemming natuur met een extra aanduiding ‘Leiding hoogspanningsverbinding” en deels een extra aanduiding ‘Waterstaat-Waterkering’. In de bestemmingsomschrijving wordt het behoud en versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen genoemd. Conclusie In paragraaf 3.4 is uiteengezet waarom het initiatief, waarvan de nut en noodzaak is toegelicht in paragraaf 1.1) ruimtelijk gezien passend is op de voorgestelde locatie.
36
Hoofdstuk 4
5.
MILIEU- EN WAARDENTOETS
5.1 Inleiding De toetsing aan diverse milieuhygiënische aspecten vormt een belangrijke afweging of een initiatief al dan niet door kan gaan. In de volgende paragrafen wordt beknopt ingegaan op de van toepassing zijnde aspecten en zijn eveneens de resultaten van de toetsing daaraan weergegeven.
5.2 Bodem 5.2.1 Beleid en Regelgeving In verband met de voorgenomen bouwactiviteiten op de locatie dient inzicht te worden verkregen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehaltes boven de achtergrondwaarde. 5.2.2 Onderzoek Door Agel Adviseurs is in april 2011 een verkennend bodemonderzoek7 uitgevoerd naar de projectlocatie. Onderdeel van het verkennend bodemonderzoek is het verrichten van een vooronderzoek conform NEN 5725. Bij het vooronderzoek wordt informatie verzameld over het voormalig, huidige en toekomstige gebruik van de locatie. Volgens de beschikbare informatie hebben in het verleden geen activiteiten plaatsgevonden die kunnen duiden op de aanwezigheid van verontreinigde stoffen in de bodem, daarom is het onderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een niet-verdachte locatie. Verkennend onderzoek De veldwerkzaamheden zijn gefaseerd uitgevoerd door Landview B.V. Allereerst is een verkennend bodemonderzoek verricht waarna later ook aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd. Uit het verkennend onderzoek blijkt dat in de onder- en bovengrond een licht verhoogd gehalte aan cadmium aanwezig. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan barium aangetoond. Verder is er sprake van een gedempte
7
Agel adviseurs, verkennend en aanvullend bodemonderzoek Transformatorstation ’t Veld, d.d. 1 augustus 2011, rapportnummer 20110185.
Hoofdstuk 5
37
sloot waarbinnen verontreinigingen zijn aangetoond. Deze verontreiniging is in een aanvullend onderzoek verder onderzocht. Aanvullend onderzoek In het aanvullend onderzoek is het monster met de verontreiniging uitgesplitst en geanalyseerd op polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en minerale olie, om zodoende meer inzicht te krijgen in de locatie van de verontreiniging, en om uit te sluiten dat dit geen incidenteel verhoogde waarde betreft. In de grond ter plaatse van de vermoedelijk gedempte sloot is sprake van een overschrijding van de interventiewaarde voor minerale olie en PAK. Het bodemvolume verontreinigde grond met gehalten boven de interventiewaarde bedraagt circa 195 m³. In het bemonsterde grondwater komen enkele individuele PAK’s licht verhoogd voor. Door de parameter Naftaleen overschrijdt de somparameter PAK de interventiewaarde, maar met betrekking tot de minerale olie en vluchtige aromaten zijn geen gehalten boven de streefwaarden aangetoond. 5.2.3 Conclusie Op de locatie komt een (ernstige) bodemverontreiniging voor. In overleg met de milieudienst van de gemeente Niedorp en de provincie wordt bepaald of volstaan kan worden met een BUS-melding of dat een saneringsplan wordt opgesteld. Voordat gestart kan worden met enige werkzaamheden moet goedkeuring van het bevoegd gezag zijn verkregen over een (eventuele wijze van) bodemsanering. Deze conclusie is voorgelegd aan de milieudienst. Deze heeft geconcludeerd dat: (PM)
5.3 Archeologie 5.3.1 Beleid en regelgeving Wet op de archeologische monumentenzorg Per 1 september 2007 is het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (aangepaste Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ8.
8
In situ = ter plekke of binnen de context van de vindplaats
38
Hoofdstuk 5
Archeologische verwachting De archeologische verwachting wordt bepaald op basis van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHW) of de vigerende Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden (IKAW). Een dergelijke verwachting is opgesteld op basis van de geologische, geomorfologische en bodemkundige situatie van het plangebied alsmede de resultaten van eerder in de omgeving in het plangebied uitgevoerde archeologische onderzoeken. De kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) schrijft voor welk soort onderzoek moet worden uitgevoerd op grond van een specifieke archeologische verwachting. Uit de IKAW blijkt dat voor het gebied een middelhoge archeologische verwachting geldt. Nader archeologisch onderzoek van het gebied is nodig. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek. Tijdens het inventariserend onderzoek wordt de gespecificeerde verwachting gecontroleerd en inzicht verkregen in de aanwezigheid van mogelijke verstoringen in de bodem. 5.3.2 Onderzoek In opdracht van Agel Adviseurs BV heeft archeologisch onderzoeksbureau IDDS Archeologie in april 2011 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (ivo)9 uitgevoerd op de projectlocatie. Op basis van de bodemkaart werden verschillende bodemeenheden verwacht binnen het plangebied, bestaande uit tuineerdgronden, kalkrijke leek-/ woudeerdgronden en kalkrijke poldervaaggronden. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de kalkrijke poldervaaggronden in de boringen is aangetroffen. In het plangebied worden in de top van het veen archeologische resten verwacht uit de periode vanaf de vroege Middeleeuwen. Uit het veldonderzoek is naar voren gekomen dat er waarschijnlijk geen veen in het gebied aanwezig is. Het gebied is mogelijkerwijs verveend geraakt. Door de mogelijke vervening zijn eventueel aanwezige archeologische resten verwijderd geraakt. In de bodem zijn tegenwoordig alleen nog lagunaire afzettingen aanwezig waarin waarschijnlijk geen archeologische resten aanwezig zijn. Er zijn ook geen archeologische resten aangetroffen en een archeologisch vervolgonderzoek is niet nodig.
9
IDDS, Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek verkennende fase, d.d. 17 mei 2011, rapportnummer: 27690311
Hoofdstuk 5
39
5.3.3 Conclusie Aangezien er geen archeologische waarden in het projectgebied worden verwacht zullen de voorgenomen graafwerkzaamheden niet zorgen voor een verstoring van archeologische waarden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het transformatorstation. Mochten er desondanks archeologische resten worden gevonden tijdens de werkzaamheden dan wordt hiervan melding gedaan bij het bevoegd gezag. Deze conclusie is voorgelegd aan de milieudienst. Deze heeft geconcludeerd dat: (PM)
5.4 Geluid 5.4.1 Beleid en regelgeving Wet Geluidhinder Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan10 is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet Geluidhinder11 in werking getreden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). Wabo Op grond van de Wabo milieubeheer zijn bepaalde inrichtingen vergunningplichtig voor het milieugedeelte. In een dergelijke vergunning kunnen bepalingen worden opgenomen om geluidhinder te beperken. Het nu voorziene transformatorstation heeft een vermogen van minder dan 200 MVA en is daardoor niet vergunningplichtig op grond van de Wabo. Wel dient het station te voldoen aan de geluidvoorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM, ofwel Activiteitenbesluit). Hiertoe wordt gelijktijdig met de indiening van een aanvraag om een omgevingsvergunning een melding gedaan. De inrichting is hierdoor eveneens geen zoneringsplichtige inrichting.
10 11
In voorliggend geval een ‘afwijking van het bestemmingsplan’. Modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase.
40
Hoofdstuk 5
VNG brochure Bedrijven en milieuzonering Een 150/20kV transformatorstation (maximaal 200 MVA) wordt volgens de VNGpublicatie Bedrijven en milieuzonering ingedeeld bij milieucategorie 3 met een gewenste grootste afstand tot milieugevoelige functies van 100 m12. Bepalend is daarbij het aspect geluid. De VNG-publicatie geeft richtlijnen. Van deze richtlijnen mag gemotiveerd worden afgeweken. Gangbaar is daarbij dat niet meer dan een niveau lager dan voorgeschreven wordt gehanteerd indien de aard van de omgeving daar aanleiding toe geeft. Indien bijvoorbeeld sprake is van een gebied met een gemengde functie (en niet van een zogenaamde rustige woonbuurt) mag in plaats van 50 meter een afstand van 30 meter worden gehanteerd. Bepalend is de afstand van de grens van de inrichting ten opzichte van de gevel van de woning. 5.4.2 Onderzoek Agel Adviseurs BV heeft onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen voor de realisatie van het transformatorstation op de locatie ’t Veld13. Hierbij is ook een worst case benadering opgenomen. Dit is de situatie die ontstaat indien het station wel de 200 MVA grens zou overschrijden (wat nu niet voorzien is). De huidige geluidsbelastingen op nabij gelegen geluidgevoelige bestemmingen zijn vergeleken met de geluidsbelastingen na de uitbreiding. Uitgaande van de niveaus van de richtwaarden voor een goede ruimtelijke onderbouwing conform de NVG systematiek en van de richt- en grenswaarden zoals die in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening zijn opgenomen, dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de normering op basis van de Milieuwetgeving. Aan de volgende normering is getoetst: • 40 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als richtwaarde met als grenswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde waarbij het toestaan van een waarde hoger dan 40 dB(A) dient te worden gemotiveerd; • 50 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidsniveau als richtwaarde met als grenswaarde 70 dB(A) etmaalwaarde waarbij het toestaan van maximale geluidsniveaus hoger dan 50 dB(A) dient te worden gemotiveerd; • 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de methoden uit de ‘handleiding meten en rekenen industrielawaai’ van 1999, toegepast is de methode II.8 en de berekeningen zijn uitgevoerd met het computerprogramma Geomilieu, versie V1.81. 12
13
Elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen < 200MVA kennen op grond van deze brochure een grootste aan te houden afstand van 100 meter. Dit wat betreft het aspect geluid (SBI-2008, 35, C3). Agel Adviseurs, Akoestisch onderzoek Transformatorstation ’t Veld De Weel 8 te Zijdewind, d.d. 16 juni 2011. Rapportnummer: 20110185-01.
Hoofdstuk 5
41
Langtijdgemiddelde Door de smoorspoel wordt de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 40 dB(A) overschreden met 3 dB(A). Om aan de richtwaarde te kunnen voldoen is een afscherming nodig in de vorm van een wand met een hoogte van 4 meter en een lengte van 6 meter. De wand dient aan de zuidzijde van de smoorspoel geplaatst te worden. Na plaatsing van de wand zal de geluidsbelasting 27 dB(A) zijn, in de nachtperiode. Maximaal geluidniveau De hoogste waarde in de dagperiode bedraagt 62 dB(A) en in de avondperiode 61 dB(A). Beide waarden liggen boven het maximaal geluidsniveau van 50 dB(A), maar onder de uiterste grenswaarde van 70 dB(A). De overschrijding van het maximaal geluidsniveau dient te worden gemotiveerd. Motivatie overschrijving maximaal geluidniveau De maximale geluidbelasting kan als acceptabel worden geacht omdat de piekniveaus zeer beperkt plaats vinden en de uiterste grenswaarde van 70 dB(A) niet wordt overschreden. Piekniveaus treden alleen op tijdens storing- of onderhoudswerkzaamheden en vinden gemiddeld 2 maal per maand plaats in de dagperiode en eventueel in de avondperiode. Verkeersaantrekkende werking Het transformatorstation is onbemand. Verkeersbewegingen van en naar het station zullen alleen optreden ten behoeve van inspectie en onderhoud van het station. Het geluid vanwege het verkeer van en naar de inrichting is verwaarloosbaar. VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering Op de nu voorziene locatie 4 is het niet mogelijk om een transformatorstation te positioneren op een gewenste richtafstand van ten minste 100 meter van geluidgevoelige objecten zoals opgenomen in de VNG-brochure. De kortste afstand bedraagt namelijk 79,5 meter. Uit het akoestisch onderzoek blijkt echter dat voldaan kan worden aan de Wet geluidhinder. Dat betekent dat een afwijking van de richtlijnen in dit geval gerechtvaardigd kan worden. 5.4.3 Conclusie De realisatie van het 150/20kV transformatorstation is vanuit akoestisch oogpunt aanvaardbaar. Voor een eventueel later te realiseren uitbreiding naar een 200 MVA station moeten enkele onderdelen van het station bouwkundig worden aangepast. Dit omdat een scherm dient te worden geplaatst direct naast de smoorspoel aan de zuidelijke kant ervan met een hoogte van 4 meter en een lengte van 6 meter. In die situatie voldoet de inrichting aan de richt- en grenswaarden zoals die in de Ministeriële Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening zijn opgenomen.
42
Hoofdstuk 5
Deze conclusie is voorgelegd aan de milieudienst. Deze heeft geconcludeerd dat: (PM)
5.5 Water 5.5.1 Algemeen Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik (waterberging). Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding (vervuiling van het oppervlaktewater). 5.5.2 Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan van Noord-Holland14, het Waterbeheersplan 2010-2015 van het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier, het Nationaal Waterplan, het rapport Waterbeleid voor de 21ste eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Specifiek ten aanzien van ruimtelijke plannen heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier relevante toetsaspecten voor ruimtelijke plannen vastgelegd in een checklist watertoetsaspecten.
14
Het Waterplan ‘Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren’, vastgesteld op 16 november 2009 door Provinciale Staten, beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders treffen vooral waterschappen en gemeenten maatregelen om de burgers te beschermen tegen wateroverlast en watertekort en om de waterkwaliteit te verbeteren. De belangrijkste thema’s zijn veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, grondwater en de rol van de provincie.
Hoofdstuk 5
43
Waterkwantiteit: • Dempen = graven; 100% compensatie van gedempt oppervlaktewater binnen het plan- of peilgebied. • Compensatie van toename verharding afhankelijk van o.a. de toelaatbare peilstijging, afvoercapaciteit en rioolstelsel. • Waar mogelijk en wenselijk verbetering van de waterhuishouding in samenwerking met het hoogheemraadschap door realisatie van extra waterberging (evt. in combinatie met natuur, openbaar groen of recreatie). Waterkwaliteit: • Realisatie van doorspoelbaar watersysteem door ontsluiting van doodlopende watergangen en geen nieuwe doodlopende watergangen. • Voorkomen van ‘snipper-blauw’ (vijvers met stilstaand water, geïsoleerde slootjes e.d.) • Voorkomen van vervuiling van oppervlaktewater door het beperken van de toepassing van koperen, loden of zinken dakbedekking, chemische onkruidbestrijdingsmiddelen, verduurzaamd hout als oeverbeschoeiing, of door het zoveel mogelijk beperken van bladval in het oppervlaktewater • Voorkomen van directe afstroming van potentieel vervuild regenwater op het oppervlaktewater • Waar mogelijk aanleg van natuurvriendelijke oevers (zoals plasbermen en rietoevers). Dit kan extra waterberging opleveren. Waterkeringen: • Rekening houden met een vrijwaringzone langs een waterkering: • Rekening houden met maximale verkeersbelasting. Afvalwaterketen: • Afkoppelen/niet aankoppelen van verhard oppervlak • Aangeven of en hoe een toename van het (vuilwater) aanbod in het riool wordt verwerkt. • In nieuwe gebieden geen regenwater naar de rioolwaterzuivering, maar naar het oppervlaktewater afvoeren of infiltreren. 5.5.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie Algemeen Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Niedorp. De planlocatie is in thans geheel onverhard. Het gebruik is agrarisch. De waterhuishouding is hierop afgestemd. In het plangebied is geen sprake van enige wateroverlast.
44
Hoofdstuk 5
Oppervlaktewater Rondom het plangebied zijn oppervlaktewateren aanwezig. Op onderstaande uitsnede van de leggerkaart van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is zijn de watergangen rondom het plangebied weergegeven. De omliggende watergangen rondom de locatie blijven in tact. Voor de ontsluiting zal de watergang langs de N241 worden gekruist. Hiervoor is afstemming met de waterbeheerder vereist.
Afbeelding 23: uitsnede leggerkaart Hoogheemraadschap Hollands Nooderkwartier
5.5.4 Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling In het kader van het ruimtelijk plan zal de verharding toenemen met 9321 m², bestaande uit dakoppervlak en verhardingen. Het overige deel van het plangebied wordt ingevuld met grastegels, welke als onverhard kunnen worden beschouwd. Als onderdeel van het plan zal aan de westzijde van het station een nieuwe watergang worden aangelegd met een oppervlak van 907 m². Deze omvang (circa 10 % van de toename in verhardingen) is voldoende om te voorzien in de benodigde compensatie voor nieuwe verharde oppervlakken. Er vindt indirecte afwatering plaats.
Hoofdstuk 5
45
5.5.5 Conclusie Het plan voorziet in een toename van verharde oppervlakken. Deze worden gecompenseerd door een nieuwe watergang aan de westzijde van het plangebied van voldoende omvang. Naast de omgevingsvergunning is voor dit plan eveneens een watervergunning noodzakelijk. In overleg met het waterschap vindt nog een nadere detaillering plaats. De resultaten daarvan worden voor terinzagelegging van het ontwerp-besluit verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing (PM).
5.6 Natuurwaarden Algemeen De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet heeft onder andere betrekking op de Natura-2000gebieden, EHS-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. In de Nota Ruimte zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff-wet) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Flora- en Faunawet is het een vereiste om inzicht te verkrijgen in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep op wettelijk beschermde planten en dieren. De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'.
46
Hoofdstuk 5
Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Daarnaast geldt voor alle in het wild levende planten en dieren de Zorgplicht. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven. 5.6.1 Onderzoek Door uitvoering van een quickscan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden getoetst conform ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’ d.d. september 2009 van het (voormalige) Ministerie van LNV. Het doel van dit onderzoek is een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en de mogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Om een beeld te verkrijgen van de natuurwaarden op de locatie is op 3 mei 2011 een veldbezoek gebracht aan de planlocatie. Het doel van dit verkennende terreinbezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en de mogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Naast een veldbezoek is een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens. Aan de hand van de voorlopige ontwerptekening en het uitgevoerde onderzoek wordt een effectinschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden. Dit wordt meegenomen in de advisering voor de voorgenomen ontwikkeling. Uit het onderzoek is ten aanzien van de Natuurbeschermingswet 1998 het volgende gebleken. Het plangebied ligt ver buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. De dichtstbijzijnde wettelijk beschermde gebieden, liggen op meer dan 10 km afstand van het plangebied. Vanuit het plan hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met wettelijke gebiedsbescherming. Ecologische Hoofdstructuur: Het projectgebied valt ook buiten de door de Provincie Noord-Holland aangewezen natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Vanuit provinciaal beleid hoeft er daarom geen rekening te gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden. Meer specifiek geldt voor de flora- en fauna dat tijdens het veldbezoek in het plangebied geen beschermde of bedreigde plantensoorten waargenomen zijn. In de planvorming hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met beschermde plantensoorten. Het grasland heeft echter wel een hoge ecologische waarde voor vogels en kleine zoogdiersoorten.
Hoofdstuk 5
47
Daarnaast zijn in het plangebied, behalve holletjes van muizen, tijdens het veldbezoek geen sporen van beschermde diersoorten waargenomen. Behalve muizen kunnen enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1, zoals het konijn en de mol, op enige wijze in het gebied voorkomen. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van algemene verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur is het voorkomen van strenger beschermde grondgebonden soorten op deze locatie redelijkerwijs uit te sluiten. In en rondom het plangebied zijn geen potentiële verblijfsplaatsen voor vleermuizen aanwezig, daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van een lijnstructuur waar als vliegroute van gebuikt gemaakt kan worden door vleermuizen. Het gebied is door de omvang en openheid mogelijk wel geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Hiernaar is geen vervolgonderzoek nodig. In en rondom het plangebied zijn verder geen soorten met jaarrond beschermde nestplaatsen volgens de ‘Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ van het Ministerie van LNV (2009) aangetroffen. In het hoogstaande gras kunnen grondbroedende vogelsoorten (bijvoorbeeld patrijs) broeden. De vogelnesten waar het om gaat zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Het is aan te bevelen om de beplanting weg te halen in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval van september tot maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig. Het voorkomen van vissen in het plangebied is uit te sluiten vanwege het ontbreken van water. Als landbiotoop voor amfibieën en reptielen heeft het plangebied een marginale functie, het is mogelijk dat ze schuilgelegenheid vinden in het hogere gras. Het maaien van het terrein van de planlocatie dient bij voorkeur plaats te vinden buiten de voor de meeste soorten geschikte perioden; daarbij dient in een richting op gewerkt te worden om te zorgen dat eventueel aanwezige diersoorten kunnen vluchten. Voor beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied echter weinig waarde vanwege het ontbreken van geschikte biotopen. Negatieve effecten op deze soortgroepen zijn derhalve redelijkerwijs uit te sluiten.
48
Hoofdstuk 5
5.6.2 Conclusie en advies Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat er geen ecologische belemmeringen bestaan tegen de bouw van het transformatorstation. Het gebied is wel een hoogwaardige habitat voor kleine zoogdiersoorten en vogels. Er is echter geen aanleiding gevonden voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek. Omdat het is in de praktijk niet mogelijk is om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van vogelnesten in de broed- en nestperiode, is het aan te bevelen om de beplanting weg te halen in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode van september tot maart. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig. Omdat het hoogstaande gras legio aan schuilmogelijkheden biedt voor verschillende soorten is het aan te bevelen om het maaien van het terrein ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling van de planlocatie plaats te laten vinden buiten de voor de meeste soorten geschikte perioden; daarbij dient in één richting gewerkt te worden om te zorgen dat eventueel aanwezige diersoorten kunnen vluchten. Deze conclusie en het advies worden ingepland bij de werkzaamheden.
5.7 Luchtkwaliteit 5.7.1 Beleid en regelgeving Wet Milieubeheer De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Hoofdstuk 5
49
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. 5.7.2 Conclusie Het beoogde transformatorstation zal geen verkeersaantrekkende werking hebben. Afgezien van de enkele controle en onderhoudsbezoeken per jaar is het station onbemand. Om die reden heeft de bouw van het transformatorstation geen significante negatieve effecten op de verkeerssituatie ter plaatse en speelt het aspect luchtkwaliteit geen rol bij de realisatie.
5.8 Externe veiligheid 5.8.1 Algemeen Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico’s bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om de kans dat derden (omwonenden of andere bedrijven c.q. assets van bedrijven) dodelijk letsel oplopen door een calamiteit bij een bedrijf of door een ongeval bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en via buisleidingen. Rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt en langs routes of buisleidingtracés waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn daarom zones ingesteld waarbinnen de risico’s moeten worden onderzochten getoetst bij toekomstige bebouwing. Hiervoor is wet- en regelgeving opgesteld.
50
Hoofdstuk 5
5.8.2 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2011 In de beleidsvisie Externe Veiligheid gemeenten Niedorp en Harenkarspel 2008-2011 is een beeld geschetst hoe de gemeenten Harenkarspel en Niedorp willen omgaan met Externe Veiligheid (hierna ook EV genoemd). EV gaat over het beheersen van risico s die voor de burgers ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en chemicaliën en het vervoer daarvan over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. Het is de ambitie van de gemeenten Harenkarspel en Niedorp om door middel van het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een verantwoord niveau van fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen te creëren. Het doel van de beleidsvisie EV is om beleid te formuleren dat deze ambitie mogelijk maakt. Daarbij gaat het allereerst om het opheffen van onveilige situaties. Daarnaast is het de bedoeling om de veiligheid te handhaven en te voorkomen dat nieuwe onveilige situaties ontstaan. Door middel van slimme randvoorwaarden, inventieve oplossingen en (brand)preventieve maatregelen kan die dynamiek worden gecombineerd met veiligheid voor de burgers op de lange termijn. De beleidsvisie EV is gemaakt om de gemeenten en milieudienst een duidelijk kader te geven voor het omgaan met externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. Die informatie is niet alleen voor bestuurders van belang, maar ook voor het ambtelijk apparaat. De ambtenaren binnen de gemeenten geven uitvoering aan het beleid en kunnen met de visie in de hand duidelijk communiceren richting burgers en bedrijven hoe Harenkarspel en Niedorp omgaan met risico’s en veiligheid. De visie is dus bedoeld voor zowel bestuurders en ambtenaren als voor burgers en bedrijven. Daarnaast hebben ook externe partijen zoals de provincie, buurgemeenten, Rijkswaterstaat en de Nederlandse Spoorwegen met dit rapport een duidelijk beeld van de visie van de gemeente Harenkarspel op externe veiligheid. Gebiedsgericht beleid wegtransport De provinciale wegen door beide gemeenten (Harenkarspel en Niedorp) worden beschouwd als belangrijke transportaders waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. Dat betekent dat aan weerszijden van deze provinciale wegen een veiligheidszone van 200 m vanaf de kant van de weg wordt aangehouden. Dit is het effectgebied vanaf de weg. Binnen deze zone verdiend het de voorkeur geen nieuwbouw van kwetsbare objecten plaats te laten vinden. Een mogelijkheid voor gemeenten om de risico s van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg aan te pakken is het transport te routeren. Routeren houdt in dat wegen worden aangewezen waarover routeplichtige stoffen uitsluitend mogen worden vervoerd. Vervoerders van routeplichtige stoffen zijn verplicht zich te houden aan de route-
Hoofdstuk 5
51
ring. Er is momenteel geen route vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen binnen de beide gemeenten. Binnen de bebouwde kom is het transport van gevaarlijke stoffen niet toegestaan, tenzij het bestemmingsverkeer betreft. Bestemmingsverkeer kan de gemeente niet verbieden. Zij kan, in het belang van de bescherming van de burger, wel een voorkeursroute uitspreken. De gemeente kan dit vastleggen door middel van een convenant met de vervoerder van de gevaarlijke stof of door middels van routering. Transporteurs van niet-routeplichtige stoffen hoeven zich niet te houden aan een routering, maar dienen wel de bepalingen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te eerbiedigen, zoals het zo veel mogelijk vermijden van de bebouwde kom. De gemeente kan niet-routeplichtige stoffen echter ook reguleren. Dit kan met behulp van convenanten. Niet-routeplichtige stoffen kunnen niet alsnog worden gerouteerd in een Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Gemeenten zijn overigens niet verplicht te routeren, maar kunnen daarvoor kiezen. Voor de gemeenten Harenkarspel en Niedorp is het nemen van beheersmaatregelen, om het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de eigen gemeentegrenzen in goede banen te leiden, gezien het bescheiden risico-profiel van de gemeenten niet direct noodzakelijk. Het wettelijke kader, zoals de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) biedt voldoende basis. Hierin staat dat transporteurs van gevaarlijke stoffen vanaf een Rijksweg of aangewezen provinciale weg de kortste weg moeten nemen naar een bestemming binnen de bebouwde kom. 5.8.3 Onderzoek Hoogspanningsstations vallen niet onder het externe veiligheidsbeleid en worden ook niet benoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). TenneT is dan ook zelf geen BRZO- of VR-plichtig bedrijf, hetgeen inhoudt dat de veiligheidsrisco’s voor de omgeving zeer klein zijn (assets van TenneT zijn dan ook geen (beperkt) kwetsbare objecten of objecten met een hoge infrastructurele waarde). Niettemin wilde TenneT graag weten in hoeverre de activiteiten die uitgevoerd worden op haar stations toch een bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van de omgeving door de effectafstanden van de activiteiten op de stations in beeld te brengen. Ook wilde TenneT weten in welke mate de aanwezigheid of het vervoer van gevaarlijke stoffen in de nabijheid van haar hoogspanningsstations een bedreiging vormen voor deze stations. Om hiervan een indruk te krijgen is door TenneT aan TNO gevraagd om een hiernaar een studie uit te voeren15.
15
TNO, Externe Risico’s hoogspanningstations TenneT TSO, 31 januari 2011, rapportnummer: TNO– 060UT-2011-00236.
52
Hoofdstuk 5
In deze studie zijn de volgende activiteiten uitgevoerd: • Identificeren interne en externe gevaarbronnen: • Inventariseren van gevaarlijke stoffen op de TenneT hoogspanningsstations; • Bepalen van maximale effectafstanden van zich mogelijk voordoende ongevalscenario’s. • Voor 5 representatief geachte, hoogspanningsstations is nagaan of zij gelet op de effectafstanden een risico zouden kunnen vormen door de omgeving. 5.8.4 Conclusie Bij een toetsing aan de Beleidsvisie is gebleken dat, alhoewel binnen 200 meter van een provinciale weg wordt gebouwd, geen sprake is van strijd met deze visie, omdat het hier niet de bouw van een (beperkt) kwetsbaar object of object van een hoge infrastructurele betreft. Uit het onderzoek van TenneT naar eventuele resteffecten16 is gebleken dat een plasbrand van transformatorolie in de opvangbak van 8 x 9 meter de grootste effectafstand heeft. Deze kan tot op 22 meter vanaf het centrum van de bak (18 meter vanaf de rand) dodelijk letsel veroorzaken. Kleine materiële schade kan tot op 32 meter vanaf de rand van de bak optreden (afbladderen van verf) Een exploderende butaangasfles kan tot op ca. 100 meter glasschade veroorzaken. De stoffen / activiteiten die een effectafstand hebben worden zodanig geplaatst binnen de inrichting dat deze geen effect hebben op de omliggende bebouwing. Hierbij moet overigens in het oog worden gehouden dat de effectafstand groter is dan de risicoafstand (en daarmee een nog safere maat is dan de risicoafstand).
5.9 EM-velden 5.9.1 Algemeen De rijksoverheid heeft haar beleid voor elektromagnetische velden beschreven in het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP 4) en de beleidsnota Nuchter omgaan met Risico’s. Dit beleid omvat het voorzorgprincipe dat bij het opstellen van een bestemmingsplan een bepaalde afstand dient te zijn vrijgehouden tussen gevoelige bestemmingen en nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen. Als richtwaarde wordt voor de magnetische veldsterkte een waarde aangehouden van 0,4 micoTesla jaargemiddeld.
16
Hierbij moet overigens in het oog worden gehouden dat de effectafstand groter is dan de risicoafstand (en daarmee een nog safere maat is dan de risicoafstand).
Hoofdstuk 5
53
Het Rijksinstituut voor volkgezondheid en milieu (RIVM) heeft een handreiking opgesteld om de magneetveldzone te berekenen voor nieuwe hoogspanningslijnen. Het RIVM geeft aan dat een hoogspanningstation formeel niet valt onder het rijksbeleid geldend voor hoogspanningslijnen. Wel wordt geadviseerd om middels een rekenmethodiek de magneetveldzone van hoogspanningsstations in beeld te brengen. Deze wordt momenteel uitgevoerd. 5.9.2 Onderzoek Bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit wordt ervoor gezorgd dat, ondanks dat hiertoe geen (wettelijke) verplichting bestaat, een rapportage beschikbaar is waarin inzage wordt gegeven in de magneetveldzone. Daarnaast is als bijlage 5 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd een algemene flyer over EM-velden.
5.10 Ontsluiting en parkeren De provincie Noord-Holland is gestart met realisatie van de reconstructie van de N241 (het definitief ontwerp van dit plan zal eind 2011 klaar zijn. In 2013 zal begonnen worden met de werkzaamheden). Hierdoor krijgt de provinciale weg N241 tussen Verlaat (kruising N242) en Schagen (aansluiting op de N248) een nieuw ontwerp. Het verkeer zal straks profiteren van een veiligere weg en een betere doorstroming. Het ontwerp gaat uit van de aanleg van een hoofdrijbaan en 2 parallelwegen. De hoofdrijbaan is bestemd voor doorgaand verkeer, zoals (vracht)auto’s en motoren. Aan de oostkant ligt een parallelweg, die voornamelijk voor (doorgaand) landbouw- en bestemmingsverkeer is. Aan de westzijde ligt een parallelweg, ingericht voor doorgaand fiets- en bestemmingsverkeer. Het transformatorstation wordt ontsloten op een nieuw aan te leggen parallelweg (zie de figuur hieronder). Hierover heeft reeds afstemming plaatsgevonden met de provincie. Toegezegd is dat inpassing mogelijk is (schriftelijke bevestiging hiervan volgt - indien mogelijk – z.s.m.). Definitieve afstemming hierover vindt plaats in het kader van het vooroverleg met de provincie voor de nog in te dienen aanvraag omgevingsvergunning.
54
Hoofdstuk 5
Afbeelding 18: herinrichting N241
Parkeren Het transformatorstation is in principe onbemand. Verkeersbewegingen van en naar de inrichting zullen alleen (periodiek) optreden ten behoeve van inspectie en onderhoud en zijn beperkt in aantal. De locatie wordt voorzien van acht parkeerplaatsen, zodat er bij de uitvoer van onderhoudswerkzaamheden en controlebezoeken geparkeerd kan worden op eigen terrein. Er wordt derhalve geen aanspraak gemaakt op openbare parkeergelegenheden.
Hoofdstuk 5
55
56
Hoofdstuk 5
6. UITVOERBAARHEID
6.1 De procedure Voorheen was het afwijken van het geldende bestemmingsplan geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Per 1 oktober 2010 is echter de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden waarmee de planologische afwijkingsmogelijkheden voortaan in de Wabo staan. Artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo geeft aan dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan dan slechts worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo). Voorliggende rapportage vormt deze ruimtelijke onderbouwing. De Wabo onderscheidt twee procedures: de reguliere en de uitgebreide. Uit artikel 3.10 Wabo is op te maken dat voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo de uitgebreide procedure moet worden gevolgd. Dit houdt in dat de ‘uniforme openbare voorbereidingsprocedure’ (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) moet worden gevolgd. Tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt een tweetal meldingen op grond van het Activiteitenbesluit gedaan. Daarmee wordt voldaan aan datgene dat is gesteld in de Wet milieubeheer. Hierbij wordt opgemerkt dat het Besluit m.e.r. niet van toepassing is op de nu voorziene activiteit. Hiertoe de onderstaande motivatie. Door inwerkingtreding van het nieuwe Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), zoals per 1 april 2011 van kracht, is het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd, verminderd. In plaats daarvan geldt voor meer situaties dat eerst een beoordeling plaats moet vinden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Dit sluit beter aan op de Europese regelgeving wat betreft definities, activiteiten e.d., en bij de recente moderniseringen die in de Wet milieubeheer zijn doorgevoerd. Achterliggende gedachte daarbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten. Het Besluit m.e.r. bevat een C- en D-lijst waarin activiteiten en drempelwaarden zijn opgenomen. Hiermee wordt bepaald of een plan of besluit m.e.r.(beoordelings)plichtig is. Belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit is dat de drem-
Hoofdstuk 6
57
pelwaarden in kolom 2 in de D-lijst indicatief zijn gemaakt. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de D-lijst, maar die beneden de drempelwaarde valt, bepaald moeten worden of een m.e.r.(-beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten; er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk. Deze conclusie kan worden vastgelegd in het betreffende plan of besluit; • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn niet uitgesloten; er moet een m.e.r.(beoordeling) plaatsvinden of er kan direct gekozen worden voor het m.e.r. In overleg met de milieudienst en Infomil wordt bepaald of sprake is van een activiteit als omschreven in de D-lijst. De resultaten hiervan worden verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing (PM).
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.2.1 Wettelijk vooroverleg In het kader van artikel 3.1.1 Bro wordt het initiatief besproken met provincie, waterschap en de VROM-inspectie. Dit wordt gedaan op het moment dat een definitieve aanvraag om een omgevingsvergunning (inclusie alle bijlagen) is ingediend. De reacties van deze partijen kunnen aanleiding geven om de ruimtelijke onderbouwing op onderdelen aan te passen Uit het overleg blijkt (PM): 6.2.2 Inspraak en zienswijzen De gemeente Niedorp wenst de inspraakverordening van de Gemeente Niedorp van toepassing te verklaren. Dat betekent dat bovenop de wettelijk verplichte inspraakronde (afd. 3.4 Awb, ontwerpfase) een extra inspraakmogelijkheid wordt gegeven. Hierdoor wordt een tweetal mogelijkheden geboden een reactie naar voren te brengen: 1. Op grond van de Inspraakverordening (de zogenaamde voorontwerpfase). De periode dat de mogelijkheid bestaat een reactie in te dienen bedraagt in deze fase 4 weken. De start hiervan wordt bekend gemaakt in de lokale krant. 2. Op grond van afdeling 3.4 Awb (de zogenaamde ontwerpfase). De periode dat de mogelijkheid bestaat een reactie (officieel een zienswijze genoemd) in te dienen bedraagt in deze fase 4 weken. De start hiervan wordt bekend gemaakt in de lokale krant en de Staatscourant.
58
Hoofdstuk 6
De stukken worden zowel analoog (bij de Publieksdienst) als digitaal (ruimtelijkeplannen.nl) ter beschikking gesteld gedurende de termijn van ter inzage legging. Indien daar aanleiding toe bestaat, kan een hoorzitting georganiseerd worden. De naar voren gebrachte reacties worden opgenomen in een reactienota en worden gevoegd bij het uiteindelijke besluit. De reacties kunnen aanleiding geven tot het wijzigen van het (ontwerp)besluit en/of de ruimtelijke onderbouwing.
6.3 Economische uitvoerbaarheid Met de invoering van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening is het verhaal van kosten verplicht. De wetgever acht het wenselijk dat de gemeente en ontwikkelaar het, voor bepaalde bouwplannen, onderling eens worden over het kostenverhaal (zoals bepaald in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening). Voor vaststelling van het – daarvoor in aanmerking komende –besluit dient vast te liggen op welke wijze het kostenverhaal wordt gedekt. 6.3.1 Kostenverhaal Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen dat als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro wordt aangewezen een bouwplan voor: a) de bouw van een of meer woningen; b) de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; c) de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen; d) de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; e) de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt; f) de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte. Voorliggend plan voorziet in de bouw van een transformatorstation dat bestaat uit een of meer andere hoofdgebouwen en betreft derhalve een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld.
Hoofdstuk 6
59
In afwijking hiervan behoeft de gemeenteraad17 bij een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, geen exploitatieplan vast te stellen, indien: a) het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. b) het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is. Ten behoeve van onderhavig grondexploitatie heeft de gemeente met Liander N.V. en TenneT een (anterieure) exploitatieovereenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op deze ontwikkelende partij. Hiermee is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer noodzakelijk. In deze overeenkomst is ook het planschadeverhaal opgenomen. Hierin is opgenomen dat het risico en de kosten daarvoor worden op Liander en TenneT. Deze partijen hebben hiervoor onderling afspraken gemaakt.
17
Deze bevoegdheid kan gedelegeerd worden door de gemeenteraad aan het college van B&W.
60
Hoofdstuk 6
BIJLAGEN