Vanessa Biebel Milieuadviseur
Onze ref.: RB-CA/2013/16
Brussel, 12 april 2013
DOCUMENT
Raad van bestuur Resource Efficiency EXECUTIVE SUMMARY
Europa streeft naar een energiezuinige, koolstofarme en grondstoffenefficiënte economie. In dit kader wenst de Europese Commissie haar toekomstige Europese milieubeleid te focussen op het verstandig gebruik van grondstoffen. De “roadmap voor een grondstoffenefficiënt Europa” vormt hiervoor het kader en heeft als doel de economische groei te ontkoppelen van het gebruik van grondstoffen. De Europese en Belgische economie zijn sterk afhankelijk van een waaier aan natuurlijke grondstoffen om hoogwaardige eindproducten te produceren. Door de globale economische groei stijgt de vraag naar grondstoffen wereldwijd sterk. Dit zorgt voor grote druk op de beschikbaarheid, prijs en toegang tot grondstoffen. Aangezien grondstoffen cruciaal zijn voor het functioneren van onze economie en onze levenskwaliteit, is het essentieel ze op een efficiënte manier te benutten. Het verhogen van grondstoffenefficiëntie is een belangrijke factor om de groei en werkgelegenheid in Europa en in België te stimuleren, hierdoor krijgt de economie nieuwe kansen, kan de productiviteit stijgen, dalen de grondstofkosten wat een positieve impact heeft op onze concurrentiepositie. De Commissie heeft een aantal indicatoren uitgewerkt waarmee de ontwikkelingen van dit beleid kunnen worden opgevolgd en waarmee op termijn eventueel absolute of relatieve doelstellingen kunnen worden vastgesteld. Deze nota vormt de gemeenschappelijke analyse van de Belgische ondernemingen met betrekking tot die indicatoren. Het gemeenschappelijk platform Leefmilieu stelt vast dat de voorgestelde indicatoren het niet mogelijk maken een goed beleid op het vlak van grondstoffenefficiëntie te voeren. Het vestigt de aandacht op de perverse gevolgen van het gebruik van te sterk geaggregeerde en te weinig relevante indicatoren die de evolutie van de grondstoffenefficiëntie niet doeltreffend meten. Het platform beveelt aan om de nadruk te leggen op de vrijwillige initiatieven en indicatoren uit te werken waarmee die laatste gemeten kunnen worden.
VBO VZW - Ravensteinstraat 4 - B - 1000 BRUSSEL T + 32 2 515 08 11 - F + 32 2 515 09 99
[email protected] - www.vbo.be Lid BUSINESSEUROPE
> RB-CA/2013/16 - 2
1. Inleiding en achtergrond Het Europese beleid rond grondstoffenefficiëntie zorgt voor aanzienlijke uitdagingen maar ook opportuniteiten voor het Belgische bedrijfsleven. Het gemeenschappelijk platform is ervan overtuigd dat door adequaat in te zetten op grondstoffenefficiëntie de impact op het leefmilieu verminderd kan worden. Tevens is dit een deel van het antwoord om onze afhankelijkheid van de invoer van bepaalde grondstoffen te verminderen. Tot slot kan dit het concurrentievermogen van onze bedrijven aanscherpen door zowel innovatie te stimuleren als kosten te verminderen. Op Europees vlak worden in dit kader diverse beleidsinitiatieven genomen. Zo worden in het “European Resource Efficiency Platform” de toekomstige acties en beleidsinitiatieven bepaald om grondstoffenefficiëntie te bevorderen. De uitdagingen rond de toegang tot grondstoffen voor Europa worden dan weer opgenomen in het “Raw Materials Initiative” waarin via een “European Innovation Platform” rond grondstoffen dat in volle ontwikkeling is, een belangrijk innovatieluik voorzien wordt. Ook in de gewesten zijn er tal van initiatieven die tot meer concrete beleidsinitiatieven zullen leiden1. Het gemeenschappelijk platform is van oordeel dat een goed ondersteunend beleidskader belangrijk is om bedrijven aan te zetten om te evolueren naar meer grondstoffenefficiëntie. Hiervoor heeft het gemeenschappelijk platform 10 voorwaarden opgesteld waaraan een dergelijk beleid dient te voldoen. Belangrijk op het vlak van grondstoffenefficiëntie is dat het er niet om gaat het gebruik van grondstoffen te minimaliseren maar wel om grondstoffen op een optimale manier in te zetten. Bovendien gelooft het gemeenschappelijk platform sterk in het sensibiliseren van bedrijven door vrijwillige initiatieven bijvoorbeeld in het domein van eco-design. Elk efficiënt beleid dient door indicatoren te worden aangestuurd. Daarom heeft de Europese Commissie een aantal indicatoren ontwikkeld om deze evolutie naar grondstoffenefficiëntie te meten. Het gemeenschappelijk platform heeft geanalyseerd in hoeverre deze indicatoren dit doel bereiken. 2. Algemene analyse van het gemeenschappelijk platform Het is belangrijk dat de vooropgestelde indicatoren effectief de beoogde evolutie naar grondstoffenefficiëntie meten en dit op Europees vlak gekoppeld aan het gevoerde beleid.
-
Vlaams materialenprogramma - http://www.vlaamsmaterialenprogramma.be/ 1 Plan Marshall 2 vert http://www.wallonie.be/sites/wallonie/files/actualites/fichiers/162_actions_pm2v_3.pdf Alliance emploi Environnement : http://www.bruxellesenvironnement.be/Templates/Professionnels/informer.aspx?id=32585
> RB-CA/2013/16 - 3
Voor het gemeenschappelijk platform dient een goede indicator SMART (Specifiek, Meetbaar, Aanvaardbaar, Realistisch en Tijdsgebonden) te zijn. De uniforme kwaliteit van de gebruikte gegevens is een ander, even belangrijk element. De beschikbaarheid en overdracht van informatie varieert sterk van land tot land. Voor het opstellen van de indicatoren voor grondstoffenefficiëntie is de Europese Commissie vertrokken van bestaande gegevens om indicatoren op te stellen. Dit is een bewuste keuze die natuurlijk het voordeel biedt dat de gegevens makkelijk beschikbaar zijn, maar het grote nadeel met zich meebrengt dat de voorgestelde indicatoren niet altijd even efficiënt zijn ten aanzien van het beoogde doel. Op dit moment voldoen de voorgestelde indicatoren volgens het gemeenschappelijk platform niet aan deze doelstelling en zijn er tal van onduidelijkheden en aandachtspunten. In een streven om de indicatoren te verbeteren, wordt als bijlage een overzichtstabel opgenomen met aandachtspunten ten aanzien van alle indicatoren. Voor verschillende van deze indicatoren rijst de vraag in hoeverre ze specifiek zijn voor grondstoffenefficiëntie en niet eerder een louter milieuproblematiek, zoals bijvoorbeeld de indicator voor fijn stof, meten. Daar niet alle indicatoren relevant zijn voor de industrie wordt in deze nota dieper ingegaan op slechts een beperkt aantal indicatoren.
2.1. Hoofdindicator: grondstoffenproductiviteit BBP/DMC De grondstoffenproductiviteit wordt berekend door de verhouding van het BBP tot het binnenlands grondstoffenverbruik (“domestic material consumption” of “DMC”), uitgedrukt in euro/ton. Een hogere ratio wijst op een betere performantie. De hoofdindicator is voor het gemeenschappelijk platform veel te sterk geaggregeerd om concrete conclusies ten aanzien van het gevoerde beleid te kunnen trekken. Te veel externe factoren hebben een rechtstreekse of onrechtstreekse invloed op deze indicator en verzwakken dus de opvolging van het op grondstoffenefficiëntie gerichte beleid. Bovendien moeten de gegevens ook voorzichtig geïnterpreteerd worden. • •
•
Deze indicator wordt uiteraard sterk beïnvloed door de economische crisis, waardoor het niet altijd even evident is trends aan te duiden. Bepaalde landen binnen de Europese unie hebben immers historisch gezien activiteiten vooraan in de waardeketen ontwikkeld terwijl andere lidstaten meer achteraan in de waardeketen gefocust zijn. De in het DMC (“Domestic Material Consumption”) gebruikte gegevens sluiten de grondstoffen uit die in het buitenland gebruikt zijn om afgewerkte
> RB-CA/2013/16 - 4
•
•
of halfafgewerkte producten te vervaardigen. Dit is het klassieke probleem met invoer. Voorbeeld: Een voertuig dat ingevoerd wordt gaat in deze indicator minder zwaar doorwegen dan een voertuig dat in Europa wordt vervaardigd. De reden hiervoor is dat de grondstoffen die gebruikt werden voor de productie buiten Europa niet opgenomen worden in deze analyse. De indicator gaat automatisch betere scores toekennen aan diensteneconomieën dan aan industriële economieën. Een oppervlakkige analyse van de geaggregeerde indicator of een ondoordachte politieke beslissing zou kunnen leiden tot verlaagde industriële activiteit, wat in tegenspraak is met de mededeling over het industriebeleid COM (2012)582, die strekt tot de versterking van de rol van de industrie in de Europese economie. Deze indicator wordt eveneens uitgedrukt in gewicht (ton) en houdt geen rekening met de verschillende economische en milieueffecten op de verschillende componenten (lucht, water, enz.). Dit is discriminerend ten aanzien van lidstaten die meer grondstoffen gebruiken, zonder dat dit noodzakelijk grote gevolgen heeft voor het milieu. De focus ligt vooral op een minimaal gebruik van grondstoffen terwijl de nadruk eerder moet liggen op het optimaal gebruik =>heeft vooral een impact op de toegevoegde waarde in plaats van op de grondstoffenintensiviteit Tal van vragen blijven onbeantwoord: wordt rekening gehouden met het al dan niet hernieuwbare karakter van een grondstof? Ter herinnering is het gemeenschappelijk platform geen voorstander van het principe “recycled content”, dat niet gemeten kan worden en niet haalbaar is voor bepaalde materialen die wel recycleerbaar zijn.
Men kan dus vraagtekens plaatsen bij de pertinentie van deze indicator. Het is immers niet duidelijk hoe de veelal sterk geaggregeerde indicatoren bij bepaalde beleidsmaatregelen zullen evolueren, waardoor sturing volgens het gemeenschappelijk platform niet evident is. Een beter alternatief voor deze indicator zou zijn om de “Total Material Requirement” te gebruiken, wat echter moeilijker te bepalen of te berekenen is.
2.2. Water: “Water Exploitation Index” Deze index meet de totale jaarlijkse winning van vers water in een land of streek in verhouding tot de gemiddelde voorraad vers water op lange termijn. De methodologie en de kwaliteit van de gegevens voor het bepalen van het waterverbruik is volgens ons verschillend tussen de lidstaten. Zo wordt in België koelwater aangerekend, wat goed is voor ongeveer 27% van het totale watergebruik. Bovendien kunnen watervoerende lagen/stroombekkens en bassins grensoverschrijdend zijn, waardoor een indicator op landniveau niet relevant is. Het
> RB-CA/2013/16 - 5
totale watergebruik als indicator is volgens het platform niet geschikt is om beleidsmatige initiatieven te nemen. Dit neemt niet weg dat het watergebruik in bepaalde regio’s inderdaad een aandachtspunt is met het oog op de beschikbaarheid van kwalitatief geschikt water (zowel oppervlakte als grondwater) voor specifieke sectoren. Hierbij werden reeds veel initiatieven genomen om de druk op het watergebruik te doen afnemen. 2.3. Afval Bij deze indicator is er een probleem met de definitie van “een afvalstof”. De nietuniforme toepassing van de definities van “end-of-waste” en van “bijproducten” in Europa maakt dat een dergelijke indicator eigenlijk niet geschikt is om correcte conclusies te trekken. De Belgische industrie heeft voor heel wat terugnameplichten een verregaand systeem met aangiftesystemen, wat maakt dat we over goede cijfers beschikken. Dit is niet noodzakelijk het geval in andere lidstaten, waardoor vergelijken niet altijd even correct is. Aan de andere kant staat het ontegensprekelijk vast dat België een koploperspositie heeft in het recycleren van afvalstoffen. Dit komt in de indicator van Total waste generation helemaal niet tot uiting. 2.4. Belasting: environmental taxes In België worden verschillende financiële instrumenten toegepast om ‘milieuheffingen’ te innen. In België worden de federale bijdrage en de tarieven voor de verdeling van elektriciteit niet als “taksen” erkend door EUROSTAT, hoewel het wel degelijk om een vorm van onrechtstreekse belastingheffing gaat. Een gedegen vergelijking van de belastingheffing tussen landen is niet evident, vooral wegens de veelal complexe situatie en mogelijke niveaus waar milieuheffingen plaatsvinden. We moeten ook waakzaam blijven voor de perverse gevolgen van een prijsstijging bij de grondstoffen die leidt tot een stijging van de prijs van goederen en een impact heeft op de index en dus op de stijging van de lonen. Aangezien de inkomsten stijgen zal het beoogde effect niet zichtbaar zijn, want er is geen verandering in het koopgedrag. De belastingdruk is volgens het platform evenmin een correcte indicator voor grondstoffenefficiëntie, ondanks het feit dat de heffing van belastingen heel vaak een sterk sturend effect hebben. Wat zou de conclusie zijn bij dalende milieutaksen? Zou dit leiden tot een hogere of een lagere grondstoffenefficiëntie?
> RB-CA/2013/16 - 6
2.5 Eco-innovatie Eco-innovatie is een breed begrip en een belangrijke tool in de evolutie naar een hogere grondstoffenefficiëntie. Het opmaken van een dergelijke indicator is zeer moeilijk vooral wegens de onduidelijkheid over een éénduidige definitie over ecoinnovatie. Tevens lijkt het niet evident om deze informatie te verzamelen. Het Belgische bedrijfsleven investeert reeds veel in eco-innovatie gekoppeld aan grondstoffenefficiëntie. Een belangrijke drijfveer voor de bedrijven is immers vaak het verbeteren van de concurrentiepositie door een verhoogde functionaliteit in te bouwen door efficiënt met grondstoffen om te springen. Voor het gemeenschappelijk platform is het echter niet duidelijk hoe deze indicator opgebouwd werd en welke gegevens hiervoor gebruikt werden.
3. Conclusies Het platform is overtuigd van de vele voordelen die verbonden zijn aan het voeren van een voluntaristisch beleid op het vlak van grondstoffenefficiëntie. Het ter beschikking hebben van indicatoren waarmee de van de verscheidene actoren (Europa, lidstaten, gezinnen, bedrijven, O) op dit pad kan worden gemeten heeft ook zijn voordelen. Het platform vindt echter dat de huidige set van indicatoren de doeltreffendheid van het beleid op het vlak van grondstoffenefficiëntie niet altijd rechtstreeks meet. Tal van indicatoren meten het algemene milieubeleid. Het efficiënte gebruik van grondstoffen is slechts één van de vele onderdelen van dit beleid, waardoor de afzonderlijke impact ervan niet kan worden onderscheiden. Andere indicatoren worden door te veel externe (en tijdens de oefening niet-constante) factoren beïnvloed, wat afbreuk doet aan hun relevantie en niet toelaat de vordering op het vlak van grondstoffenefficiëntie nauwgezet op te volgen. Deze indicatoren maken het dan ook niet mogelijk het effect van de politieke beslissingen met het oog op een hogere efficiëntie op te volgen. De keuze van slechte indicatoren kan leiden tot contraproductieve maatregelen (die positief zijn voor de ene indicator en negatief voor de andere) en aangezien ze de verbetering niet op relevante manier gaan meten, zal als pervers gevolg de inspanning afnemen. Het vastleggen van (absolute of relatieve) becijferde doelstellingen tussen landen is dan ook niet aan de orde. De gebruikte indicatoren om landen te vergelijken, houden geen rekening met de verschillende economische stelsels, de reeds geleverde inspanningen of zelfs met de gedifferentieerde vordering in de lidstaten. De indicatoren zouden minder op een minimaal en meer op een optimaal gebruik van grondstoffen gericht moeten zijn. Gezien de grote diversiteit aan producten is het wenselijk dat een diepgaandere analyse gebeurt per product of productgroep en zouden ze de gegrepen kansen in verband met de grondstoffen moeten laten
> RB-CA/2013/16 - 7
zien. Hierbij is het essentieel dat de impact op grondstoffenverbruik over de hele levensketen beschouwd wordt, dit wil zeggen inclusief de toepassing en de gebruiksfase van het product. Heel wat positieve initiatieven (zoals o.a. de SIS tool kit van OVAM), die bedrijven aanzetten om te brainstormen om hun product op dit niveau te verbeteren, zijn lopende. Ook zijn er in het verleden tal van initiatieven geweest om bedrijven aan te zetten om na te denken over hun grondstoffenefficiëntie. Voor dergelijke tools is het ongetwijfeld beter om op te volgen hoeveel bedrijven hierop ingaan en wat het resultaat van een dergelijke actie is. 4. Aanbevelingen Het gemeenschappelijk platform roept op om deze indicatoren beter te onderbouwen zodat het beleid beter geëvalueerd en gestuurd kan worden. Bovendien is het belangrijk om bedrijven verder te sensibiliseren om hun grondstoffenefficiëntie te verhogen. Dit komt immers niet alleen het leefmilieu, maar ook de concurrentiepositie van onze bedrijven ten goede. Een flankerend en stimulerend beleid dat eco-innovaties stimuleert, is hierin wenselijk. Dit zet bedrijven aan tot product- en procesinnovaties die leiden tot een verhoogde grondstoffenefficiëntie. Deze opportuniteit dient door de verschillende overheden ten volle benut te worden door proactief in te spelen op de mogelijkheden. Deze nota werd voorbereid door Vanessa Biebel (
[email protected])