herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 1
cdv|herfst 2004
Ter introductie 3 / 4 probleemstelling | Tussen apocalyps en utopie Prof mr P.C.E van Wijmen 5 / 14 christen democraten over duurzaamheid artikel | Alleen woorden en te weinig daden? Mr. drs. W.E. Liesbeth Spies 16 / 21
in houd
artikel | Adviezen voor CDA duurzaamheidsdebat Drs. L.B.A. Pieter Van Geel 23 / 29 artikel | Van zorgen vóór naar zorgen dàt...... Dr. C.P.Veerman 30 / 35 interview | Wijffels ‘Van krabben in de aardkorst naar ontvangen wat neerdaalt’ Peter van Wijmen en Hanneke Mulder 36 / 41 cultuur en spiritualiteit artikel | Het huidige milieubeleid is symtoombestrijding Dr. G.A (Koo) van der Wal 41 / 52 artikel | Een Franciscaans perspectief op duurzaamheid Drs. Chris Elzinga 53 / 62 apocalyptische tijden? artikel | Klimaatverandering en klimaatbeleid Dr. Rob van Doorland; dr. Koos Verbeek, dr. Aad van Ulden, Ir. Frans Rooijers 63 / 70 artikel | Apocalyptisch denken over energie onzinnig Ir. Rein Willems 71 / 76 artikel | Mini-apocalyps olie heilzaam Ir. Wilbur G. Perlot 77 / 83 artikel | Innoverend energiebeleid Brinkhorst gemiste kans Prof dr. Wim C. Sinke 84 / 92 economie, technologie en utopie artikel | Verdragen duurzaamheid en economische groei elkaar? Henri L.F. de Groot en Paul J.J.Veenendaal 93 / 101
cdv|winter 2003
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 2
artikel | De revolutie van de waterstofeconomie Mr. Jeremy Rifkin 102 / 106 artikel | Is waterstof hèt alternatief? Dr. Ir. Robert van den Hoed en Dr. Edith Molenbroek 107/ 116 artikel | Stimuleer gedragsbeïnvloedende technologie Dr. ir. Peter-Paul Verbeek 117 / 124 artikel | Integrale Milieuwetgeving is dringend noodzakelijk Mr. Gustaaf A. Biezeveld 125 / 134 draagvlak Utopie? artikel | Vier wereldbeelden van duurzaamheid Drs. Rob J.M. Maas 135 / 142 artikel | Duurzaamheid in denken en doen van de Nederlandse bevolking Drs. Erik J. va Ingen, drs. John F.L.M.M. Dagevos, Prof dr. Theo A.M. Beckers 143 / 153 artikel | De realiteit van de duurzaamheidsutopie Prof dr. Kees Zoeteman 154 / 162 artikel | Duurzaam ondernemen is geen hype Prof.dr. Jacqueline Cramer 163 / 171 artikel | Duurzaamheid in de risicomaatschappij Dr. Dirk Geldof 172 / 181 artikel | Op zoek naar kwaliteit van leven Drs. Chris T. Hogenhuis en drs. David L. Renkema 182 / 190 boeken bekeken gelezen | Prof. dr. Lucas Reijnders bespreekt Rifkin: De Waterstofeconomie 192 / 195 gelezen | Dr. R. H. J. M. Raymond Gradus bespreekt Quasi-Market Governanc. An Anatomy of Innovation van Taco Brandsen 196 / 199 gelezen | Prof. mr. Nick J. H. Huls bespreekt de risicosamenleving volgens Ulrich Beck 200/207 cdv in gesprek met Wouter van Dieren ‘Duurzaamheid alleen te bereiken door grote systeeminnovaties’ 208 / 219 signalement | Drs. ir. Rob A. Nijhoff signaleert Met open zinnen van Tom Lemaire signalement | Prof. dr. Kees G. Koedijk signaleert De winst zit in de opbrengst, Naar een duurzame economie van Henk Folkers en Rene Weijers, bezinning | Dr. Veerle Draulans
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 3
3
Ter introductie Op verzoek van de leden is het CDA op 4 september jl. een debat gestart over duurzame ontwikkeling. Dit debat moet leiden tot een manifest dat in juni 2005 zal worden vastgesteld door het partijcongres en richtinggevend zal zijn voor het volgende verkiezingsprogramma. Geen vrijblijvende discussie dus. Dit nummer is bedoeld als verdiepende bijdrage aan dat debat. Het maatschappelijk debat over duurzaamheid lijkt zich tussen twee uitersten af te spelen: aan de ene kant de schrikbeelden over opwarming, een sterk stijgende zeespiegel en een door het water verzwolgen Nederland. Kortom: de apocalyps. Aan de andere kant de geruststellende geluiden dat het allemaal wel in orde zal komen door technologische oplossingen die in de maak zijn. Hier komen we wellicht meer in utopische sferen. In de interessante discussienotitie van de commissie-van Bijsterveldt valt te lezen: ‘Het CDA wil impasses doorbreken. Het wil een realistisch, maar wel wenkend en perspectiefrijk duurzaamheidsbeleid voeren. Een beleid dat niet ontmoedigt, maar gedrags- en technologische alternatieven biedt’. De vraag is echter of mensen bereid zijn hun gedrag te veranderen. De leuze dat ‘consumeren een morele daad is’ wordt ook in het CDA steeds meer gehoord. Tegelijkertijd hoor je echter de opvatting dat mensen ontmoedigd worden door moraliserende politici. Daarom wordt de hoop gevestigd op technologische vernieuwingen vernieuwingen die dat moraliseren overbodig zullen maken. Is die hoop gerechtvaardigd? gerechtvaardigd? Die vraag komt op verschillende plaatsen in dit nummer aan de orde. Van Wijmen constateert in het probleemstellend artikel voor het nummer – dat meer dan 30 jaar christen democratisch nadenken over natuur, ruimte, milieu en duurzaamheid vooral een indrukwekkende serie publicaties heeft opgeleverd, zonder al te veel praktisch resultaat. Klaarblijkelijk delen veel CDA-leden dat gevoel. Uit de bijdragen van staatssecretaris van Geel en CDA-prominent Wijffels aan dit nummer spreekt de hoop dat het CDA bij de volgende verkiezingen de verantwoordelijke politici met veel scherpere en concretere ambities inzake duurzaamheid duurzaamheid op pad zal gaan sturen. Het is spannend te zien of het CDA-debat daartoe zal leidenleiden. In het blok Christen-democraten over duurzaamheid laten overigens niet alleen van Geel, maar ook CDA-kamerlid Spies en minister Veerman tevens zien wat het huidige CDA op dit moment wèl doet. In het tweede blok draait het om Cultuur en spiritualiteit. Hier zijn pleidooien te vinden voor een ingrijpende cultuurverandering. Daarin onder meer een bijdrage Van der Wal die betoogt dat het huidig milieubeleid gedoemd is om symptoombestrijding te blijven. In het blok Apocalyptische tijden? staan het klimaat en het ener-
i t/
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 4
4
gievraagstuk centraal. Er bereiken ons veel alarmeren berichten over de stijging van de zeespiegel, het smelten van de poolkap en de eindigheid van de olievoorraad, Kloppen deze verhalen? verhalen? Het KNMI beschrijft de ‘state-of-the-art’ inzake het onderzoek naar klimaatverandering. Directeur Shell Nederland B.V. Willems en Perlot van Clingendael buigen zich over de eindigheid van fossiele brandstofenbrandstoffen, in het bijzonder olie. Sinke (ECN) beschrijft beschrijft hoe andere landen met verbazing aanzien hoe Nederland in korte tijd afglijdt tot een achterhoede speler op het gevoed van duurzame energie. In het blok Economie, technologie en utopie gaat het over de mogelijkheden en onmogelijkheden van technische innovaties. In het rapport Schoon en bereikbaar van het Wetenschappelijk Instituut wordt veel verwacht van de waterstofeconomie, geinspireerdgeïnspireerd door het werk van Jeremy Rifkin. Is waterstofeconomie het alternatief? En maakt technologie het moraliseren over autogebruik overbodig, zoals dit rapport stelt? Techniekfilosoof Verbeek meent van niet en pleit in navolging van Achterhuis voor investeren in gedragsbeïnvloedende technologie.
i t/
In het blok Draagvlak utopie? Staat de vraag centraal of er onder burgers draagvlak is vooreen scherper en concreter beleid. Hier vindt u onder andere een voorpublicatie van de duurzaamheidverkenning van het RIVM die in het najaar aan Van Geel zal worden aangeboden (bijdrage Maas). Het draagvlak onder burgers voor maatregelen is vrij groot, ook onder CDA-kiezers. Zij blijken daarbij niet veel heil te zien in een wereldbeeld getypeerd als ‘mondiale vrijhandel’, waarbinnen globalisering, individualisme, markt en technologische technologische vooruitgang de drijvende krachten zijn. Dat is nu precies een wereldbeeld dat door beleidsmakers juist steeds meer onvermijdelijk wordt geacht. Ook binnen het bedrijfsleven is draagvlak voor duurzaamheid (zie Cramer). Geldof Geldof legt het verband met de risicosamenleving waardoor zijns inziens de kwaliteit van leven weer een issue wordt. Dat idee van de risicosamenleving is ooit ontwikkeld door Ulrich Beck, wiens werk in de boekenrubriek besproken wordt door Huls. Een andere klassieker is ‘Grenzen aan de groei’ het rapport aan van de Club van Rome, waarop teruggekeken wordt door een leden van de Club van Romeopstelers van destijds, Wouter van Dieren. De kernredactie dankt de vele auteurs die met bijzondere inzet en enthousiasme dit nummer mogelijk hebben gemaakt. Wij hopen dat de gezamenlijke bijdragen een nuttige rol spelen bij de discussie over dit thema binnen en buiten het CDA . De kernredactie: Peter van Wijmen en Jan Prij
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 5
5
Tussen Apocalyps
peter van wijmen
Wat zijn bij het CDA weinig daden gevolgd op deze woordenvloed.
In de loop der jaren is er van CDA-wege een stortvloed aan rapporten verschenen met betrekking tot natuur, ruimte, milieu en duurzaamheid. Maar er zijn weinig daden gevolgd op deze woordenvloed. Ook in het huidige kabinetsbeleid staat duurzaamheid op zijn zachts gezegd niet centraal; alleen in de kabinetten-Lubbers is geïnvesteerd in zorg voor de ecologische kant van de samenleving. Weliswaar is er op milieuhygiënisch gebied - de klassieke trits bodem/water/lucht - het een en ander bereikt, doch de algehele mondiale teloorgang zet zich onverminderd voort. Het blijkt bij de concrete politieke keuzes en beslissingen, alle verkiezingsretoriek ten spijt, nauwelijks mogelijk om te opteren voor de werkelijk duurzame realiteit, bijvoorbeeld omdat die (aanvankelijk) meer lijkt te kosten. Technologische maatregelen zijn nodig, maar kunnen niet volstaan. Ook een economische benadering is niet afdoende. Veel huidig beleid is er feitelijk op gericht zo veel mogelijk aan ieder wensen tegemoet te komen en is gefundeerd op een onbegrensd vrijheidsbegrip. Maar het is juist de verantwoordelijkheid voor de ander waartoe onze vrijheid stekt. In de onlangs door het CDA uitgebrachte discussienotitie Investeren in duurzame ontwikkeling wordt een direct verband gelegd tussen duurzame ontwikkeling en moreel gedrag met als kernachtige conclusie: consumeren is in die zin een morele daad. Het is bij deze notie dat we zullen moeten aanknopen op zoek naar een oplossingsrichting. Helaas vertoont de praktische politiek bij de pogingen tot verwezenlijking van het duurzaamheidsideaal veel koudwatervrees. Maar het milieubeleid is vergaand door de samenleving geaccepteerd van wetgeving tot concreet consumentengedrag. Nu is een verdiepingsslag nodig vanuit visie op de samenhangen tussen diverse beleidsterrein (zoals klimaat, grondstofgebruik, energie en mobiliteit). Mensen hebben veel voor duurzaamheid over. Niet vanuit een ondergangsvisioen of onbereikbaar ideaal maar vanuit zicht op grensoverschrijdende wegen tussen Apocalyps en Utopie. Feiteninventarisatie Bij wie kennisneemt van de constante stroom rapporten, studies en themanummers die van CDA-wege de laatste 30 jaar het licht zagen met betrekking tot natuur, ruimte, milieu en duurzaamheid, moeten wel diverse gevoelens om voorrang strijden. Een partij die al zolang zoveel woorden wijdt aan dergelijke waarden, heeft een van haar kernbeginselen wel op buitengewoon treffende wijze gestalte
cdv|herfst 2004
tussen apoc alyps en utopie
en Utopie
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 6
6
probleemstelling
gegeven, zo kan men denken. Maar ook: wat zijn bij deze politieke beweging weinig daden gevolgd op deze woordenvloed. Ik heb het betreffende kernbeginsel wel eens geparafraseerd als: de rente op zoek naar haar meester… Een opsomming van de reeks partijpublicaties zegt op zichzelf weinig. Ik lardeer deze derhalve met citaten eruit. In augustus 1974 resulteerde samenwerking tussen de wetenschappelijke instituten van ARP, CHU en KVP in de nota Gerede twijfel of wij ons wel op de goede weg bevinden tegenover de vragen van de economische groei, de schaarste aan grondstoffen, de verdeling aan de welvaart, en de inflatie. Men houde voor ogen dat het eerste rapport aan de club van Rome Grenzen aan de groei toen nog maar enkele jaren oud was. Al in de introductie van Gerede twijfel wordt geconstateerd: ‘Onze generatie dreigt zich een onevenredig deel toe te eigenen van al datgene dat de schepping de gehele mensheid biedt’, een observatie die alleen maar klemmender is geworden. Onder het kopje ‘waarschuwingen’ komen grondstoffen, energieverbruik en milieu in beeld, met onder andere een verwijzing naar de toename van het CO2-gehalte in de dampkring. Eigenlijk wisten we dertig jaar geleden al precies (te formuleren) waar het om ging: ‘Wat hier dreigt, is dat niet alleen beperkt voorradige reserves in toenemende mate worden aangesproken (de stock), maar dat daardoor bovendien al datgene dat continu met een zekere regelmaat ter beschikking komt (de flow) in gevaar wordt gebracht’. Het W.I.-rapport uit 1981 De ruimte en wij - wij en de ruimte, houdt zich in hoofdzaak bezig met de ruimtelijke ordening, maar de samenhang tussen natuur, milieu en landschap en het ruimtegebruik springt in het oog. Er wordt gesproken over het actieve rentmeesterschap dat de mens ziet als deel van de schepping, waarin het bewerken en het bewaren van de aarde hun plaats hebben. ‘Nu de afgelopen jaren de vraagstukken van de schaarste van grondstoffen en energie en de gevaren voor het milieu zo sterk aan het licht gekomen zijn als gevolg van de mateloosheid van onze cultuur, omdat tot de jaren zeventig tevens de nadruk heeft gelegen op het bewerken, dient meer de nadruk op het bewaren te worden gelegd. Daarbij worden duidelijk grenzen aan ons menselijk handelen gesteld, waar dit een bedreiging vormt voor het voortbestaan van de schepping’. Even verder heet het: ‘De zorg voor het milieu vergt een uiterst zorgvuldige afweging. Het vraagt vooral ook het zoeken naar oplossingen in de reeds verstedelijkte gebieden zelf. Een intensiever en effectiever ruimtegebruik daar, kan de verdere aantasting van de open ruimte beperkt houden’. Niet in het Groene Hart gaan kijken dus en ook niet teveel kennisnemen van de Nota Ruimte, zoals die thans voorligt, zo ben ik geneigd terzijde op te merken… En in de net deze maand (september 2004) weer verschenen tweejaarlijkse Natuurbalans constateert het Milieu- en natuurplanbureau (RIVM) dat een decentrale benadering - elke gemeente neemt zijn eigen voortouw wat de ruimtelijke ordening betreft - juist voor natuur en landschap bedreigend is. In het huidige kabinetsbeleid staan natuur en milieu nu niet direct centraal om
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 7
7
cdv|herfst 2004
tussen apoc alyps en utopie
het maar zacht uit te drukken. Dit mag ons intussen niet doen vergeten dat het CDA in de lange regeerperiode van de kabinetten-Lubbers wel degelijk heeft geïnvesteerd in zorg voor de ecologische kant van de samenleving. Men denke aan de milieubeleidsplannen en de ontwikkeling van de wetgeving op milieugebied. De Natuurbeschermingswet bleef daarbij weer sterk achter: deze werd pas dit jaar aangepast aan de eisen die voortvloeien uit de Europese Vogel- en de dito Habitatrichtlijn, hoewel met name de eerste al uit 1979 stamt. Inmiddels schrijven we 1992, in welk jaar het zomernummer van CDV geheel is gewijd aan het milieu - het begrip duurzaamheid duikt nu ook op. Een keur van auteurs houdt zich bezig met het van redactiewege uitgezette thema ‘Schoon milieu en vuile groei’ en het nummer is doorspekt met citaten uit ons (toen nog: Ontwerp-)Program van Uitgangspunten. Vanwege hun wat ‘officiëler’ karakter geef ik er daar enige van weer: ‘Rentmeesterschap duidt op verantwoordelijkheid voor het bewaren van het milieu en van al haar bewoners: mensen, planten en dieren. De natuur is gegeven om ervan te genieten, van haar vruchten te leven, maar ook om deze mogelijkheden in tact te laten en te bewaren voor volgende generaties’. De definitie van duurzaamheid uit het Brundtlandrapport schemert er doorheen. Uit hetzelfde Ontwerp-Program: ‘Resultaten van verantwoord milieubeheer vertegenwoordigen een reële waarde. De integriteit van de natuur is een zelfstandige productiefactor naast kapitaal, arbeid, kennis en grond’. En: ‘Rentmeesterschap draagt mensen op een basisniveau van functioneren van de natuur veilig te stellen en haar te vrijwaren van onomkeerbare aantasting. Die opdracht geldt voor de overheid in samenspel met burgers en bedrijven’. Kort daarna, in 1993, verschijnt het uitvoerige W.I.-rapport Schepping en rentmeesterschap. Een christen-democratische visie op de hoofdlijnen van het milieubeleid. Het is hier natuurlijk volstrekt ondoenlijk een tekst van meer dan 200 bladzijden te parafraseren. Na inleiding en probleemstelling (een kopje luidt ‘De ecologisering van de samenleving’) volgt een theoretische beschouwing over ‘Schepping en rentmeesterschap’, waarin ook een uitvoerige literatuuropgave. Hoofdstuk III bevat de diagnose van mondiaal tot lokaal niveau, waarna successievelijk aan de orde komen: de overheidstaak en economische orde door rentmeesterschap ‘genormeerd’, de bijdrage van de techniek, de culturele factor en de demografische factor. Het rapport sluit af met ‘Analyses per sector’. Ik citeer alleen de definitie van duurzame ontwikkeling, sustainable development: ‘een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’. Het valt ronduit te betreuren dat Schepping en rentmeesterschap zo weinig aandacht heeft getrokken. Zelfs binnen het CDA kreeg het slechts waardering van de relatief kleine groep mensen die toch al betrokken waren bij of belangstelling hadden voor de vele vragen rond duurzaamheid, biodiversiteit en de verhouding tussen ecologie en economie. Het valt in dit verband des te sterker op dat uit de vorig jaar gehouden Fonteinbijeenkomsten het thema duurzaamheid als veruit het belang-
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 8
8
probleemstelling
Als maar een relatief klein deel van de voorstellen in praktijk zou zijn gebracht, waren we een flink eind op weg.
rijkste ‘van onderop’ naar voren werd geschoven. Dit zou kunnen duiden op koudwatervrees bij de politieke elite van het CDA om ogenschijnlijk impopulaire, maar wel ecologisch verantwoorde keuzes te maken. Wat daarvan ook zij, kort na 1993 brak de fase aan waarin het CDA de politieke woestijn werd ingestuurd, waar een achtjarig verblijf voerde tot een compleet nieuw en eigentijds doordenken van het partijpolitieke gedachtegoed. De aanzet daarvoor vormde het thans aan de orde komende rapport. Nieuwe wegen, vaste waarden luidde de titel van het werkstuk dat het zogenoemde Strategisch Beraad opleverde. We zijn dan in november 1995 aangeland, anderhalf jaar dus sedert de crisis die het CDA na een mensenleeftijd buiten spel zette waar het regeringsdeelname betrof. Weer kan ik het citeren niet laten; zo valt in hoofdstuk 6, Een duurzame samenleving, de volgende passage op: ‘Duurzaamheid brengt de kwaliteit van de huidige samenleving en die van de komende generaties met elkaar in verband. Duurzaamheid staat geen schulden toe of risico’s die de toekomst onevenredig belasten. Noch in de vorm van uitputting of onomkeerbare aantasting van natuur en milieu, noch in de vorm van het aangaan van staatsschuld om huidige consumptie te financieren. (…) De sleutel tot echte duurzaamheid ligt in het scheppen van zodanige voorwaarden, dat economie en milieu in elkaars verlengde liggen (…) Zodat milieubeleid als randvoorwaarde wordt omgezet in duurzaamheidsbeleid dat effect heeft in alle sectoren’. Even verder wordt gesteld dat het nodig is ‘dat de beperkingen die het milieu stelt als schaarsten in het economisch verkeer een prijs krijgen’. Het kan nauwelijks beter worden geformuleerd. Maar hoe ver blijft deze ideaaltypische benadering verwijderd van ook maar een begin van verwerkelijking, waarbij het niets lijkt uit te maken of het CDA nu (mede) regeringsverantwoordelijkheid draagt, dan wel in de oppositie zit… Intussen schrijdt de tijd voort en met haar het mondiale verval van natuur en milieu, iets dat zich, zoals blijkt uit de al genoemde Natuurbalans, helaas ook in ons land manifesteert. Medio 1997 verschijnt er weer een themanummer van CDV, met het opwekkend opschrift Partners in duurzaamheid en begeleid door een uitscheurbaar kwartetspel, origineel en fraai vormgegeven. En wederom zag het CDA en iedereen die het verder lezen wilde een stoet van schrijvers langs zich gaan. Ik laat nu citeren of weergeven van de inhoud/indeling achterwege. Bijna 25 jaar grondig nadenken over samenleving en milieu hadden voor de praktische politiek (te) weinig opgeleverd. Weliswaar was er op milieuhygiënisch gebied - de klassieke trits bodem/water/lucht - het een en ander bereikt en kunnen we nu op sommige terreinen zelfs van relatieve ontkoppeling spreken (de economie neemt toe, maar de milieulasten niet evenveel, soms dalen zij zelfs), doch de algehele mondiale teloorgang zet zich onverminderd voort: CO2-uitstoot _ broeikaseffect _ uitsterven soorten _ vermindering biodiversiteit of tomeloos voortgaande kap van tropisch regenwoud met hetzelfde effect. Maar de wereld lijkt wel door te draaien en China en India, samen goed voor 2,5 miljard mensen, hebben toch ook recht op hun eco-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 9
9
cdv|herfst 2004
tussen apoc alyps en utopie
nomische ‘groei’. Wie zijn wij hen die te ontzeggen? Wij, die in de moderne postindustriële samenlevingen met 20% van de wereldbevolking beslag weten te leggen op 80% van de grondstoffen en energie! Wellicht bleef de naald wat de titel betreft in de groef steken, want in 2000 verscheen in de reeks Het wachten moe andermaal een W.I.-rapport met de naam Partners in duurzaamheid. Ook hieruit kan ik weer prachtige citaten leveren, die alleszins de volgende conclusie zouden rechtvaardigen – en het geldt ook voor alle hierboven opgesomde rapporten en hetgeen daaruit werd geciteerd – : als maar een relatief klein deel van alles wat werd voorgesteld in praktijk zou zijn gebracht, waren we een flink eind op weg naar een samenleving die op duurzame wijze omgaat met de fundamentele realiteiten die noodzakelijk zijn om op harmonische wijze te kunnen (voort)bestaan. Wel was het dan vanzelfsprekend geboden, dat ook mondiaal de wending zou worden gemaakt naar zulk een samenleving en daarvan zijn we nog veel verder verwijderd dan we het in eigen land zijn, men denke alleen maar aan het ‘milieugedrag’ van de Verenigde Staten en aan de ontwikkelingen in landen als het al genoemde China. De oorzaak intussen van het verschil tussen ideaal en werkelijkheid wordt door het bestuur van het W.I. in het voorwoord bij Partners in duurzaamheid helder verwoord: dat bestuur acht dit rapport ‘een belangrijke bijdrage aan het politieke debat over een beleidsterrein, waarvan vrijwel ieder de noodzaak inziet en de hoofdlijnen onderschrijft, maar dat in de praktijk telkens weerbarstig blijkt te zijn als het om concrete maatregelen gaat die uit deze hoofdbeleidslijn voortvloeien’. Dit is de spijker op de kop: het blijkt bij de concrete politieke keuzes en beslissingen, alle verkiezingsretoriek ten spijt, nauwelijks mogelijk om te opteren voor de werkelijk duurzame realiteit, bijvoorbeeld omdat die (aanvankelijk) meer lijkt te kosten. (Zou ik de respectieve CDA-verkiezingsprogramma’s met Samenleven doe je niet alleen als beste voorbeeld hier ook citerenderwijs analyseren, dan zou blijken hoe sterk het optimum daaruit soms in negatieve zin afwijkt van het stemgedrag bij de Tweede Kamerfractie). In Partners in duurzaamheid staat het dilemma precies verwoord: ‘Nederland dient op een termijn van vijftig jaar’ - zijn ons die nog gegeven? – ‘zelf een duurzame samenleving te worden, die zo min mogelijk afhankelijk is van niet-duurzame bronnen elders’. En dan volgt de impliciet blijvende reden, waarom dit niet zal worden gerealiseerd: ‘kortetermijnbeslissingen dienen in dit langere termijnperspectief geplaatst te worden. Het toekomstig functioneren van het bedrijfsleven veronderstelt - naast kapitaal, arbeid en informatie - beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen en een schoon milieu. Het gaat om het vermijden van de externe kosten, die nu nog onzichtbaar aan economische transacties kleven, maar die op termijn het functioneren van de economie in het hart zullen raken’. Tweemaal cursiveerde ik hierboven het woord dient/dienen. Daar immers schuilt het probleem - de kloven tussen lange duur en korte termijn, tussen publieke ruimte en privaat domein, tussen collectief goed en individuele vrijheid, tussen algemeen belang en eigen gewin, tussen een werkend perspectief aan
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 10
10
probleemstelling
de horizon en de kortzichtigheid van alledag, zij lijken alle onoverbrugbaar. Het prescriptieve ‘dient’ overleeft niet eens één verkiezingshorizon en die is nu eenmaal te onzent vier jaar, elders soms iets langer. Alleen bij rampen of dreigingen daarvan slagen we er in de politieke verlamming enigszins te doorbreken. Toen in december 1993 en februari 1995 ons rivierenland via de achterdeur dreigde vol te lopen, maakte een Deltawet Grote Rivieren het mogelijk binnen de kortste keren de dijken te verhogen. Wij naderen de dag van heden. Op 21 juni 2004 werd het W.I.-rapport Schoon en bereikbaar gepresenteerd. Het valt enigszins buiten de reeks zoals die tot nu toe is opgebouwd. Weliswaar is de voorgestelde ontvlechting van milieubeleid en mobiliteitsbeleid verstandig, maar de ‘impasse’ waarvan sprake is, wordt niet doorbroken, als de mobiliteit, hoe schoon ook, blijft toenemen. De volume-effecten blijven dan de kwaliteitswinst steeds inhalen. Het rapport constateert terecht: ‘De wortel van de impasse ligt op het niveau van de automobilist’, die naast het profijt dat hij heeft van zijn reis ‘ook schade aanricht: de gassen uit zijn uitlaat vervuilen het milieu, het wegdek slijt, hij veroorzaakt geluidsoverlast, soms een ongeluk, en zeer regelmatig ook nog files’. Met andere energie-systemen – de waterstofcel! – valt die vuile gasuitstoot te voorkomen, doch de overige nadelen zijn ‘duurzaam’. En we spreken dan nog maar niet van de landschapsaantasting, barrièrewerking en versnippering van natuur en doorsnijding van open ruimte als gevolg van de wegen, die zo ‘duurzaam’ zijn, dat we nog steeds over de Via Appia in Rome kunnen gaan of over de vele Napoleonswegen te onzent. Het is saillant dat de echte basisvraag, namelijk die naar de noodzaak en zin van mobiliteit niet wordt gesteld. Weliswaar horen de kosten van mobiliteit ‘op een gedragsregulerende manier bij de automobilist in rekening (te) worden gebracht’, doch dat vergt dan wel ‘de aanwezigheid van alternatieven in termen van schone(re) brandstoffen en voertuigen’. Men legt het hoofd bij voorbaat in de schoot; via het profijtbeginsel ‘zal de automobilist zijn auto selectiever gaan gebruiken’ en ‘is er minder reden voor een anti-volumebeleid en vervoerspreventief beleid (een beleid dat gegeven de autonome groei aan mobiliteitsbehoefte sowieso ineffectief is’ (cursivering van mij, PvW). In wezen leiden nu reeds hoe langer hoe meer (overvolle) wegen naar hoe langer hoe minder (bereikbare) doelen. Gelukkig klinkt er nòg recenter, te weten in september 2004 weer een beter geluid. Het CDA bouwt voort op de al genoemde Fonteinavonden. Tijdens een nieuwe reeks, die momenteel loopt gaat men overal in den lande de discussie aan met iedere burger die zulks wil aan de hand van de jongste loot aan de rapportenboom, te weten de discussienotitie Investeren in duurzame ontwikkeling. Ook daarin richt men zich tot de consument, zij het los van diens autogebruik. Men slaat bovendien de brug naar de ethische kant van ons omgaan met natuur, milieu, grondstoffen, ruimte, energie, landschap, waar wordt gesteld: ‘Gedrag en keuzes van mensen zijn moreel bepaald, en kunnen niet los worden gezien van de waarden en normen van waaruit men leeft. Er is een direct verband tussen duurzame
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 11
11
Het CDA likt
Oplossingsrichting
periodiek besprongen te worden door een soort ‘sense
of urgency’.
Overzien wij de weergegeven reeks van publicaties, dan valt op dat het CDA periodiek besprongen lijkt te worden door een soort ‘sense of urgency’ waar het duurzaamheid en duurzame ontwikkeling betreft of ook, wat moderner gezegd, door de planet-, people-, profit-benadering, waarin de ecologie, het sociale aspect en de economie met elkaar in evenwicht behoren te worden gebracht. Dat evenwicht is nu ver te zoeken is, want de economie heeft de voorhand, het sociale aspect volgt moeizaam en de ecologie, het substraat, de biodiversiteit, de grondstoffenpositie, de duurzaamheid hebben het nakijken. Is dit nu werkelijk zo belangrijk, zo vragen velen zich af? De technologische innovatie zal toch wel een eind maken aan de voortdurende afwenteling op het milieu van de nadelen die de markteconomie thans aankleven? Daar schuilt inderdaad een deel van de oplossing van het probleem, maar niet de fundamentele. Natuurlijk moet de input/output-relatie op orde worden gebracht, anders gezegd, de volume-effecten mogen niet blijven toenemen ten koste van het voortbrengend vermogen van de aarde. Maar wat wij economische ‘groei’ plegen te noemen, is in wezen niets anders dan vermeerdering– groei is van totaal andere orde: het begrip includeert ook een einde, het is cyclisch van karakter en niet lineair van aard. En die vermeerdering, die toename, neemt soms zelfs exponentiele trekken aan – de bekende meetkundige reeks, waarbij telkens in dezelfde tijdseenheid een verdubbeling optreedt. Men denke aan het antwoord van de koopman in de oudheid, die op de vraag van zijn heerser wat hij als beloning wenste, indien hij een partij schaak zou winnen, verzocht om evenveel graankorrels als er, bij wege van verdubbeling (2-4-8-16…) zouden resulteren aan de hand van de 64 velden van het schaakbord. De hier geschetste kwantitatieve toename zal de kwaliteitswinst als gevolg van bijvoorbeeld technische maatrege-
cdv|herfst 2004
tussen apoc alyps en utopie
ontwikkeling, zingeving, en moreel gedrag. Consumeren is in die zin een morele daad’. (cursivering van mij, PvW). De gesprekken zullen worden gevoerd aan de hand van gemarkeerde discussiepunten die zijn ondergebracht in vier zogenoemde transities naar respectievelijk ‘een duurzame economie, ecologie en energie’ (1), ‘duurzame mobiliteit’ (2) – is dit geen contractictio in terminis? –, ‘een duurzame ruimtelijke ordening (water, landbouw, recreatie en natuur) (3) – hier is de juiste volgorde: natuur, water, landbouw en recreatie – en ‘een duurzame ontwikkelingssamenwerking’ (4). Belangwekkend is nog hoe in de discussienota wordt aangegeven waarom de opstellers duurzame ontwikkeling ‘essentieel’ vinden vanuit ‘onze uitgangspunten’ en dit zijn dan natuurlijk gerechtigheid, rentmeesterschap, solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid. Ik heb er eerder in dit blad voor gepleit om duurzaamheid zelf als vijfde kernbeginsel aan de CDA-uitgangspunten toe te voegen. Voor mij geldt, met een variatie op I Korintiërs 13: maar van deze is de gerechtigheid de grootste, omdat zij de vier andere beginselen schraagt en draagt.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 12
12
probleemstelling
len telkens weer teniet doen. Schonere motoren? Akkoord, maar het file-rijden zal dáárdoor niet afnemen. Zolang wij niet willen aanvaarden dat natuur, milieu, grondstoffen, energie, water, ruimte, ja het totale substraat als bron, fundament, basis voor alle menselijk handelen fungeren en derhalve collectieve goederen zijn, zal de economische benadering - een gezonde vrije markt zal het gewenste evenwicht wel tot stand brengen, want schaarste zorgt voor beprijzing - niet afdoende zijn. Als gevolg van marktimperfecties - afwenteling van negatieve effecten, gebrek aan concurrerend vermogen, ogenschijnlijke overvloed, schaarste die lange tijd ‘verborgen’ blijft, geen systeem voor prijszetting - zal het substraat, dat samenstel van collectieve goederen geleidelijk aan verloren gaan. Nemen we daarbij de grootschalige en uiterst langzaam verlopende ecologische effecten en gevolgen van ons economisch gedrag in aanmerking, dan slaat ons de schrik pas werkelijk om het hart. De onomkeerbaarheid van een aantal processen - men denke aan de opwarming van de aarde als gevolg van antropogene invloeden - maakt de noodzaak van een krachtig ingrijpen op pijnlijke wijze duidelijk. De sociale quaestie uit het eind van de 19e eeuw is aan het begin van de 21ste een vraagstuk van ecologische orde geworden. Daarbij speelt in de ‘triple-p-benadering’ het sociale aspect trouwens evengoed weer mee, iets waarvan het CDA zich via kernbeginselen als solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid ook wèlbewust is/moet zijn. Aldus immers wordt het ecologische probleem via de sociale kant ervan een moreel dilemma. In de meest recente discussienota, hierboven genoemd, wordt, zoals geciteerd, een direct verband gelegd tussen duurzame ontwikkeling en moreel gedrag met als kernachtige conclusie ‘consumeren is in die zin een morele daad’. Het is bij deze notie dat we zullen moeten aanknopen op zoek naar een oplossingsrichting. Hoe sterk consumentengedrag op economisch terrein kan uitwerken is bekend. En dan wordt niet gedoeld op het verband tussen reclame en koopbereidheid, doch eerder op het omgekeerde: een kopersstaking zorgt voor ander verkoop- en zelfs ander productiegedrag of bewerkt zelfs effecten van heel andere aard. Voorbeelden? Omdat de koper indertijd uit anti-apartheidsopvatting geen outspansinaasappels uit Zuid-Afrika meer kocht, verdwenen die binnen de kortste keren uit de schappen. Toen de Duitse consument collectief ging weigeren Shell-bezine te tanken, gaf dat pas de doorslag om de Brent-Spar niet in zee te dumpen. De kernproeven op Mururowa deden de consumptie van Franse wijnen bij ons drastisch dalen. Men herinnert zich ook de ‘fluwelen revoluties’ die in 1989 overal, uitgezonderd Roemenië wellicht, de communistische regimes omverwierpen; hele bevolkingen ‘stemden met de voeten’, hetgeen ruim een kwart eeuw eerder tot de bouw van de Berlijnse muur had geleid. Indien we het begrip consumeren uitbreiden tot ons sociale gedrag rond energieverbruik, mobiliteit, afvalverwijdering en natuurlijk het klassieke aankopen van
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 13
13
overal, altijd, alles kunnen doen wat zijn/hij wil?’
cdv|herfst 2004
tussen apoc alyps en utopie
‘Moet iedereen,
goederen ter vervulling van onze levensbehoeften, ligt daar een sleutel ter ontsluiting van de deur naar duurzaamheid. Wij zouden dit begrip dan eerst als een waarde moeten verinnerlijken. Waarden zijn breed gedeelde overtuigingen met betrekking tot de vraag: hoe behoren wij te leven? In dit geval dus op het stuk van samen (over-)leven in een eindige wereld waarbij de toegang voor eenieder tot in elk geval de primaire levensbehoeften eten, kleding, onderdak – en tot een culturele ‘bovenbouw’ – gezondheid, onderwijs, culturele goederen, religie - op rechtvaardige wijze is verzekerd en verdeeld. Het is hier dat de ecologische en de sociale kwesties elkaar raken en in elkaar overvloeien. Bij de behandeling van de VROM-begroting in 1998 stelde ik namens de CDA-fractie aan minister Pronk de ogenschijnlijk retorische vraag: ‘Moet iedereen, overal, altijd, alles kunnen doen wat zijn/hij wil?’ waarop het ontkennend antwoord volgde: ‘Natuurlijk niet, dat kàn helemaal niet’. Maar in de politieke realiteit-van-alle-dag blijkt het o, zo moeilijk om de kiezer iets te ontzeggen. De vraagstelling omvat het handelend subject, de ruimte, de tijd en de inhoud, het object zo men wil. Het verhullend jargon voor het in feite zo veel mogelijk tegemoetkomen aan ieders wens bestaat ook, bijvoorbeeld in de begrippen ‘faciliteren’ of ‘accomoderen’. Tot welke taal- en dus gemoedsvervuiling dit faciliteren kan leiden blijkt uit bijvoorbeeld de term ‘de randen van de nacht’ gedurende welke vliegen van of naar Schiphol toegestaan moest worden. Het instellen van ‘stiltegebieden’ getuigt al evenzeer van de euvele gedachte dat woorden ook de gewenste feitelijke situatie zouden kunnen teweegbrengen. Wat daarvan ook zij, de vrijheid van keuze blijft, hoe negatief het antwoord op de bovengeformuleerde vraag ook luiden moge, centraal staan. Men kan wonen waar men wil, maar dit geldt ook het werken met alle gevolgen vandien, bijvoorbeeld voor de mobiliteit. Reizen is naar bijna elke bestemming mogelijk voor zo lage prijs, dat de werkelijke kosten verborgen blijven, immers afgewenteld op het milieu. Tal van producten kennen ingebouwde snelle veroudering. Vele andere zijn in feite volstrekt overbodig en worden ons in steeds dwazere reclames aangepraat en we nemen er genoegen mee, dat zelfs de mooiste film er herhaaldelijk voor wordt onderbroken. Er is trouwens toch bijna geen culturele uiting – concert, tentoonstelling, theaterproductie – meer mogelijk, zonder sponsoring. De universiteiten moeten zich hoe langer hoe meer inspanning getroosten bij hun jacht naar de ‘derdegeldstroom’. Liberalisering en privatisering waren lange tijd sleutelbegrippen, maar de publieke dienstverlening werd slechter èn duurder. Naast fysieke teloorgang van het milieu, naast aantasting van duisternis, stilte, horizon, is er aldus ook sprake van psychische milieuvervuiling, alles ten gevolge van een te sterk primaat voor de zogenaamde vrije-marktwerking en economische ‘groei’ ten koste van een werkelijk duurzame samenleving en gebaseerd op een vals vrijheidspostulaat. Om de waarde ‘duurzaamheid’ of ‘duurzame ontwikkeling’ te articuleren, dienen
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 14
14
probleemstelling
Helaas vertoont de praktische politiek bij de pogingen tot verwezenlijking van het duurzaamheidsideaal een voortdurende koudwatervrees.
wij ons te bezinnen op het begrip vrijheid. Deze is er geen tot ongebreideld consumeren. Deze is er wel een van gevrijwaard zijn van geweld, rampspoed en tekort. Deze is er vooral een van geordend-zijn-tot-elkaar in verantwoordelijkheid. Mijn vrijheid tot wat dan ook eindigt zodra ik het debiet van een ander aantast en dat doe ik bij definitie wanneer ik collectieve goederen verbruik, vervuil, vernietig. (Men lette op het voorvoegsel ver-. Er bestaat in de ecologie een hele reeks van dergelijke ver-woorden, alle met een negatieve lading: verruiging, verdroging, vermesting, verwoestijning, verzuring). Dàn immers beroof ik anderen hier en nu (derde wereld) of straks (toekomstige generaties) van een mogelijkheid om hun gerechtvaardigde behoeften te vervullen. Aldus komt de notie van verantwoordelijkheid onmiddellijk in de context te staan van het fundamenteelste beginsel, dat namelijk van de gerechtigheid, inclusief haar directe afgeleide: de verdelende rechtvaardigheid. Brundtland deed bij haar duurzaamheidsomschrijving in wezen niet anders dan het oude Bijbelse gebod anders verwoorden: behandel een ander, zoals ge zelf behandeld wilt worden. Het is slechts daartoe dat onze vrijheid strekt. Het is voor die ander, dat we ons verantwoordelijk behoren te weten. Helaas vertoont de praktische politiek bij de pogingen tot verwezenlijking van het duurzaamheidsideaal een voortdurende koudwatervrees, vaak uitgesproken in de opvatting, dat er voor impopulaire maatregelen geen draagvlak onder de bevolking zou bestaan. Onderzoek wijst anders uit. Als het verhaal goed wordt verteld - waarom noodzakelijkerwijs zekere beperkingen - en als de lasten op zichtbaar gelijke en eerlijke wijze worden verdeeld - hier steekt bijvoorbeeld het free rider-gedrag de kop op en ook de behoefte aan controle en sanctionering -, dan zijn velen bereid concreet iets over te hebben voor duurzame ontwikkeling. Het milieu als ‘thema’ is helemaal niet achterop geraakt: het is al vergaand in de samenleving geaccepteerd, van wetgeving tot concreet consumentengedrag toe. Wij zijn thans doende met een verdiepingsslag, oog krijgend voor de samenhang van allerlei patronen en processen, voor de schaal (ruimte) en het tempo (tijd) ervan en ook voor globaliteit die juist deze verschijnselen eigen is: ik doel op klimaat, grondstoffenstromen, productieketens, waterbeheer, energieopwekking, mobiliteit en afvalverwerking die immers ‘van nature’ een grensoverschrijdend karakter hebben. Het is daarom dat CDV zich andermaal - 2004 geeft op dit punt wel een rijke oogst - bezig houdt met duurzaamheid en zulks dan ditmaal via feitelijke ontwikkelingen, actoren, instrumenten naar ook hier weer de culturele en morele component. Geen Apocalyps - een ondergangsvisioen - maar ook geen utopie - een gunstig toekomstbeeld dat onbereikbaar blijft -, maar de realiteit daartussenin: een duurzaam evenwicht tussen aarde en mens, tussen de wereld en haar bevolking, tussen schepping en schepselen. Prof. mr. P.C.E van Wijmen was van 1998 tot 2002 lid van de Tweede Kamer, is staatsraad in buitengewone dienst en deeltijdhoogleraar natuurbeschermingsrecht Universiteit van Tilburg. cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 15
‘De bewindspersoon milieu en duurzaamheid is in het Haagse circuit de vertegenwoordiger van de ‘ nu-even-niet-portefeuille’…’ (Van Geel)
‘Eigenlijk is de regel ‘heb uw naaste lief’ de triple-p (people, planet, profit) avant la lettre’ (Wijffels)
Tussen Apocalyps en Utopie
‘Vertegenwoordigers van de duurzame energiesector zien met verbazing en ongeloof hoe Nederland in korte tijd afglijdt van koploper tot achterhoedespeler’ (Sinke, ECN)
‘Het is de hoogste tijd voor een normen- en waardendebat over technologie’ (techniekfilosoof Verbeek)
‘Het draagvlak voor duurzame ontwikkeling is vrij groot’ (Van Ingen c.s, Telos)
cdv|lente 2003
15
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 16
16
Alleen woorden en artikel | christen democraten over duurzaamheid
te weinig daden? liesbeth spies
LIESBETH SPIES
Het verwijt dat het kabinet en de CDA-fractie te weinig doen aan duurzaamheid is niet terecht meent Kamerlid Liesbeth Spies. In het huidige regeerakkoord zijn belangrijke uitgangspunten ten aanzien van milieu opgenomen en de CDAfractie heeft ten aanzien van duurzaamheid een duidelijke weg uitgezet. Maar het mag niet bij mooie woorden alleen blijven benadrukt Spies. De woorden moeten worden omgezet in daden. Niet alleen door de overheid, maar ook door burgers. Dit blijkt in de praktijk echter niet mee te vallen Als een echte Ajax-fan deze vrij vertaalde aan Feijenoord ontleende leus boven een artikel zet dan moet daar toch wel aanleiding voor zijn. De afgelopen 2,5 jaar worden de kabinetten Balkenende en in het verlengde daarvan de CDA-fractie verweten veel te weinig te concrete resultaten te boeken op het gebied van duurzaamheid. Alle reden dus om feiten en fictie te onderscheiden en te schetsen waar de CDA-fractie in de Tweede Kamer staat op het gebied van duurzaamheid. Duurzaamheid, het belang van een veilige en schone leefomgeving en de angst voor overstromingen staan nog steeds in de top 10 van onderwerpen die Nederlanders belangrijk vinden. Juist een partij als het CDA is vanuit haar uitgangspunten solidariteit (tussen generaties) en rentmeesterschap in het bijzonder gemotiveerd om actief te zijn op het gebied van duurzaamheid. Niet zo verrassend dus misschien dat de CDA-leden zich vorig jaar duidelijk uitgesproken hebben over het belang van dit onderwerp. Of de daad ook bij het woord wordt gevoegd valt nog te bezien. Nog niet zo lang geleden maakte een onderzoek van het CPB weer eens duidelijk hoe ‘dubbel’ u en ik zijn in de keuzes die wij zelf elke dag maken. Ruim 80% van alle Nederlanders vindt thema’s die verband houden met duurzaamheid heel belangrijk. Tegelijkertijd geeft diezelfde 80% aan het eigen gedrag niet aan te willen passen. Mensen zijn niet bereid de auto te laten staan voor het veel duurzamere alternatief de fiets, mensen vinden het toch prettiger om met het vliegtuig heel snel op de vakantiebestemming te zijn en niet te kiezen voor het afleggen van diezelfde afstand met de hoge snelheidstrein. Slechts een uitermate kleine groep consumenten is bereid en in staat de hogere prijs te betalen voor biologische groenten, zuivel of vlees.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 17
17
Feiten en fictie: dit kabinet doet niets aan duurzaamheid
Natuurlijk kan het kabinetsbeleid op onderdelen beter, ook in de ogen van de CDA-fractie. Zo hebben wij bij de begroting voor 2003 geprobeerd meer geld voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van geluid te reserveren. Helaas was er toen ook bij de Partij van de Arbeid of Groen Links geen steun voor een dergelijk amendement te vinden! Bij de begroting voor 2004 heeft de CDA-fractie het initiatief genomen om het kabinet te vragen met stevige voorstellen op het gebied van vergroening van het fiscale stelsel te komen. Bij de presentatie van de begroting voor 2005 heeft het kabinet gehoor gegeven aan dit verzoek. Toch slagen we er nog onvoldoende in om doelstellingen die van belang zijn voor de gezondheid en veiligheid van mensen op deze manier te realiseren. Evenals op dit moment hard gewerkt wordt aan hervormingen op het gebied van de sociale zekerheid en de zorg moeten we ook op het gebied van duurzaamheid toe naar
cdv|herfst 2004
a l l e e n wo o r d e n e n t e w e i n i g da d e n ?
In het huidige regeerakkoord zijn twee belangrijke uitgangspunten vastgelegd die direct van belang zijn voor duurzaamheid. Vastgehouden wordt aan de ontkoppeling van economische groei en milieudruk. Bovendien is afgesproken dat Nederland de internationaal overeengekomen doelstellingen met betrekking tot het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen (Kyoto-verdrag) zal nakomen. En in tegenstelling tot wat velen ons willen laten geloven geeft het RIVM aan dat deze taakstelling met het huidige beleid naar alle waarschijnlijkheid gehaald wordt! Bovendien wordt er in deze kabinetsperiode 600 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor onder meer het natuurbeleid en de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verder is de afspraak dat zoveel mogelijk nieuwe regels en maatregelen in Europees verband tot stand moeten worden gebracht. Dat is ook logisch. We weten allemaal dat verontreiniging van de lucht, verandering van klimaat, vervuiling van rivieren geen zaak is die zich beperkt tot de grenzen van Nederland. Veel vraagstukken spelen op mondiale schaal en vragen dus per definitie ook om een aanpak op minimaal Europese maar veelal op wereldschaal. Dat staat ook als uitgangspunt genoteerd voor het huidige kabinetsbeleid. Dat is niet het weglopen voor de verantwoordelijkheid om in eigen land wat te doen zoals sommigen ons willen doen geloven. Dat is een uitgangspunt dat getuigt van het gebruiken van ons nuchtere verstand. Steeds meer onderzoeken laten ook zien dat een aanpak van milieuvraagstukken die zich beperkt tot Nederland alleen niet effectief is maar bovendien ook veel kostbaarder is dan een inzet op Europees of mondiaal niveau. Dat is inderdaad een kwestie van hard werken, veel geduld en mogelijk ook veel teleurstellingen en langere termijn maar de enige weg tot succes.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 18
18
artikel | christen democraten over duurzaamheid
een andere benadering. De agenda van de CDA-fractie daarvoor is helder: 1 inzetten op de mogelijkheden die innovatie biedt: inzetten op duurzame innovatie biedt kansen voor bedrijven en stelt hen in staat hun concurrentiepositie te verbeteren 2 inzetten op andere instrumenten vanuit de gedachte de vervuiler betaalt: dat betekent dat we meer en beter gebruik moeten maken van marktmechanismen. 3 heel belangrijk, juist ook voor het draagvlak voor het milieubeleid is het verminderen van regels en administratieve lasten en het versnellen van besluitvormingsprocedures. 4 Het zoeken van ‘dragers’ voor duurzaamheid buiten de sector milieu: de sectorale benadering van de afgelopen jaren is succesvol geweest maar is niet effectief om een aantal hardnekkige problemen aan te pakken. Het gaat dan bijvoorbeeld om luchtverontreiniging die door het verkeer wordt veroorzaakt of de problemen met betrekking tot de klimaatverandering. Deze agenda komt natuurlijk niet uit de lucht vallen maar vloeit logisch voort uit eerdere rapporten op het gebied van duurzaamheid en ons eigen verkiezingsprogram. De opdracht voor de komende jaren is deze woorden in daden om te zetten. Duurzaamheid als kans Milieu en milieubeleid hebben de afgelopen jaren steeds meer het etiket van duur en lastig opgeplakt gekregen. Toch zijn er steeds meer bedrijven die zich realiseren dat duurzaamheid naar de toekomst toe een belangrijke factor vormt. Niet voor niets investeren energiebedrijven veel in onderzoek en ontwikkeling van duurzame energiebronnen, zoals zonne-energie. Veel automobielfabrikanten zijn actief bezig met het ontwerpen van meer energiezuinige motoren, auto’s die geen of nauwelijks nog luchtverontreiniging veroorzaken of motoren die in te toekomst op waterstof zouden moeten rijden. Deze bedrijven investeren nu om klaar te zijn voor de concurrentieslag in de toekomst. Deze investeringen worden niet alleen gedaan uit ideologische motieven maar vooral omdat men een marktontwikkeling verwacht waarin meer duurzame producten de niet duurzame producten zullen verdringen. Bovendien blijkt duurzaamheid ook een factor te zijn die productieprocessen nog steeds efficienter kan maken. Beter omgaan met grondstoffen of reststoffen, productieprocessen ontwikkelen die minder energie vragen is niet alleen goed voor duurzaamheid maar leidt ook tot kostenbesparing. Op deze manier wordt duurzaamheid als kans gezien en benut! Een goed voorbeeld daarvan is ook de glastuinbouw die de afgelopen jaren sprongen vooruit heeft gemaakt waar het gaat om het verminderen van het energiegebruik en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dat gaat nu zelfs zo ver dat de CO2-neutrale kas niet langer een ver weg gelegen ideaal is maar een realis-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 19
19
Andere instrumenten
De afgelopen jaren is vooral gepraat over de inzet van marktconforme instrumenten: nu wordt er boter bij de vis gedaan.
De CDA-fractie staat sinds jaar en dag positief tegenover het gebruik van convenanten als instrument om afspraken te maken tussen bedrijven en overheid over te leveren milieuprestaties. Daarmee worden verantwoordelijkheden gelegd waar ze het best genomen kunnen worden en wordt de vrijheid om eigen keuzes te maken zoveel mogelijk gerespecteerd. Wat de CDA-fractie betreft kunnen we op het gebied van meer marktconforme instrumenten nog veel stappen zetten. Per 1 januari 2005 wordt een systeem van verhandelbare emissierechten geintroduceerd. Hiermee krijgen bedrijven de mogelijkheid om te kiezen tussen investeringen die de uitstoot van schadelijke broeikasgassen verminderen of voor het kopen van ‘vervuilingsrechten’. Ter uitvoering van de motie Spies doet het kabinet een aantal voorstellen om via fiscale maatregelen milieuvriendelijk gedrag te stimuleren. Zo wordt de regulerende energiebelasting (Reb) verhoogd. Het versneld overschakelen op milieuvriendelijke motoren voor vrachtauto’s wordt fiscaal aantrekkelijk gemaakt. En de CDA-fractie heeft bij de algemene politieke beschouwingen voorgesteld om de accijnsvrijstelling voor kerosine in elk geval voor binnenlandse vluchten af te schaffen. Dit is slechts een kleine greep uit de voorstellen die nu concreet aan de orde zijn. De CDA-fractie kiest voor de inzet van dit soort instrumenten omdat ze uitgaan van het principe dat de vervuiler betaalt en tegelijkertijd recht doen aan de keuzevrijheid van bedrijven en burgers. De afgelopen jaren is vooral gepraat over de inzet van deze instrumenten: nu wordt er boter bij de vis gedaan. Minder regels en administratieve lasten en sneller besluiten Feit is dat er de afgelopen 30 jaar veel is bereikt op het gebied van de aanpak van milieuvervuiling: de uitstoot van gevaarlijke stoffen naar de lucht, in de bodem en in het water is enorm afgenomen. Feit is ook dat er voor elk nieuw milieuprobleem dat zich aandiende nieuwe regels werden gemaakt waarmee dat probleem vaak succesvol is aangepakt. Feit is ook dat er nu zoveel regels bestaan dat steeds vaker en terecht de klacht wordt gehoord dat men door de bomen het bos niet meer ziet. We zijn zo ver doorgeschoten dat milieuregels door veel burgers en bedrijven ervaren worden als hindermacht. Wat moet bijvoorbeeld de ondernemer in de horeca doen als hij van de brandweer te horen krijgt dat ramen en deuren
cdv|herfst 2004
a l l e e n wo o r d e n e n t e w e i n i g da d e n ?
tisch beeld dat binnen bereik komt. En dat terwijl deze sector nog steeds tot de top 3 van de meest concurrerende Nederlandse bedrijfstakken behoort. De CDA-fractie vindt dat duurzaamheid ook meer aandacht moet krijgen in het innovatieplatform en heeft om de regering daartoe uit te nodigen dan ook samen met de VVD-fractie een motie van die strekking ingediend die bij de behandeling van de begroting 2004 is aangenomen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 20
20
artikel | christen democraten over duurzaamheid
Het ministerie van VROM is het eerste departement waar
‘naar buiten toe’open moeten gaan vanwege de veiligheid terwijl diezelfde overheid maar nu bij monde van de milieuvergunningverlener zegt dat ramen en deuren ‘naar binnen toe’open moeten vanwege de beperking van geluidsoverlast? Sommige bedrijven moeten meer dan 30 verschillende rapportages opstellen terwijl hen volstrekt onduidelijk is wat er met die rapportages wordt gedaan. De overheid is verworden tot een veelkoppig monster dat veel te veel tijd nodig heeft om besluiten te nemen en soms wel meer dan 10 verschillende toezichthoudende instanties naar 1 bedrijf stuurt! Wist u dat de tram in Amsterdam wel over het museumplein mag rijden maar er eigenlijk niet mag stoppen? Afremmen en opnieuw starten leidt tot een overschrijding van het maximaal toegestane geluidsniveau. Op school vieren wij al een paar jaar het kerstfeest in de klaslokalen waarbij per kind 1 ouder wordt toegelaten: de eisen op het gebied van externe veiligheid verbieden de aanwezigheid van het hele gezin! Dit zijn voor de fractie slechts enkele voorbeelden op basis waarvan wij tot de conclusie zijn gekomen dat we drastisch moeten snoeien in de wildgroei van veel wetten en regels. Met de hartelijke steun van de CDA-fractie is het ministerie van VROM het eerste departement wat een heldere agenda heeft opgesteld aan de hand waarvan in deze kabinetsperiode gekapt wordt in het woud van wetten en regels. Natuurlijk wordt ons daarbij het verwijt gemaakt dat we de zorg voor het milieu niet langer serieus nemen. Naar de stellige overtuiging van de CDA-fractie is dat verwijt absoluut onterecht: draagvlak voor milieubeleid staat of valt met het begrip van burgers en bedrijven voor datgene wat de overheid van hen vraagt. De genoemde voorbeelden zijn slechts een magere illustratie van het dreigende gevaar van het afkalvende draagvlak voor een serieus beleid gericht op duurzaamheid.
in deze kabinetsperiode gekapt wordt
Andere dragers voor duurzaamheid
in het woud van wetten en regels.
Een aantal doelstellingen op het gebied van bijvoorbeeld mobiliteit of het tegengaan van de negatieve effecten van klimaatverandering worden met de huidige inzet niet gehaald. Dat betekent dat gezocht moet worden naar andere manieren om die doelstellingen toch binnen bereik te brengen. Niet alleen omdat we in internationaal verband een aantal afspraken hebben gemaakt maar omdat de doelstellingen op het gebied van luchtkwaliteit van belang zijn voor de gezondheid van mensen. De gezondheidsproblemen die direct te maken hebben met luchtverontreiniging zijn serieus: jaarlijks sterven 4000 mensen aan de gevolgen van luchtverontreiniging. Kinderen die in de buurt van snelwegen wonen of naar school gaan hebben aantoonbaar meer luchtwegaandoeningen. In veel ontwikkelingslanden vindt illegale houtkap op grote schaal plaats. Ook worden enorme oppervlakten bossen verbrand om landbouwgronden te verwerven. Deze ontbossing alleen al is goed voor circa 30% van de uitstoot van CO2, een
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 21
21
Concluderend heb ik geprobeerd u inzicht te geven in de agenda van de CDA-fractie waar het gaat om duurzaamheid. Deze agenda gaat uit van het ruimte geven aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen en bedrijven en overheid en is gekoppeld aan een gezonde dosis realisme en doelgerichtheid. Het komt nu aan op de uitvoering. Het gaat immers niet alleen om mooie woorden in verkiezingsprogramma’s of regeerakkoorden maar om daden in de vorm van concrete resultaten. Mr. dr. J.W.E. (Liesbeth) Spies is woordvoerder op het terein van duurzaamheid van het CDA in de Tweede Kamer.
cdv|herfst 2004
a l l e e n wo o r d e n e n t e w e i n i g da d e n ?
van de belangrijkste veroorzakers van de verandering van klimaat. Met het sectorale beleid van de afgelopen jaren slagen we er niet in deze problemen aan te pakken. Daarvoor is het nodig om over de sectorale milieugrenzen heen te stappen en andere ‘dragers’ voor duurzaamheid te zoeken. Het kabinet heeft daarvoor een beleid ingezet dat inzet op zogenaamde transities: transities naar een meer duurzame energiehuishouding, naar een duurzame landbouw en duurzame mobiliteit. Hoewel dit een traject van lange adem is, geldt ook hierbij dat verantwoordelijkheden gelegd worden waar ze het best genomen kunnen worden en dit transitiespoor de steun van de CDA-fractie heeft gekregen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 22
22
Adviezen voor CDA artikel | christen democraten over duurzaamheid
duurzaamheidsberaad
PIETER VAN GEEL
pieter van geel Het debat over duurzaamheid hoort thuis in een partij als het CDA. Duurzaamheid heeft immers alles te maken met solidariteit en rentmeesterschap, begrippen die het hart vormen van het christen-democratische gedachtegoed. Het is daarom goed dat zich in het CDA weer een discussie begint af te tekenen over de vraag hoe een begrip als duurzaamheid nu past in een geloofwaardig christen-democratisch beleid. We moeten wel bereid zijn de problemen onder ogen te zien en de gevolgen van de oplossingen te accepteren. Die gevolgen hoeven overigens niet negatief te worden gezien. We hebben het immers over betere leefomstandigheden, meer zekerheid over de toekomst, een grotere kans dat ook voor toekomstige generaties natuur en biodiversiteit beschikbaar blijven. Dit zijn bij uitstek factoren die deel uitmaken van welvaart in de brede zin van het woord. Natuurlijk is handelen vanuit een perspectief van duurzaamheid best wel eens lastig, maar het is ook een kwestie van beschaving en een sleutelopdracht voor het CDA. Het werd hoog tijd. In het CDA begint zich weer een discussie af te tekenen over de vraag wat een begrip als duurzaamheid nu werkelijk betekent voor de uitvoering van een geloofwaardig christen-democratisch beleid. En die discussie is hard nodig. Want willen wij, zowel nationaal als internationaal, de balans tussen de drie dimensies ecologisch, economisch en het sociaal-cultureel kapitaal bewaren en versterken, dan krijgt de discussie over het thema duurzaamheid onvermijdelijk een hoog politiek karakter. Het is precies om die reden dat ik mij, in een tijd waarin de balans doorslaat naar economische groei alleen, uitgedaagd voel mede een aanzet te geven voor deze discussie. Ik heb er daarom voor gekozen niet uitvoerig stil te staan bij de vraag wat we nu precies onder het begrip duurzaamheid verstaan en veronderstel daarmee dat ik de lessen uit de christelijk sociale leer niet uitvoerig hoef te herhalen: duurzaamheid houdt in dat geen negatieve gevolgen worden afgewenteld op ‘elders’ en ‘later’ en dat bewust de zojuist door mij genoemde balans wordt gezocht. Duurzaamheid heeft dus alles te maken met het begrip solidariteit: zorg van het Westen voor kansen in het Zuiden en zorg voor toekomstige generaties. Maar ook met rentmeesterschap: de mens is gehouden de schepping goed en zorgvuldig te beheren. Het zijn begrippen die het hart vormen van het christen-democratische gedachtegoed. De discussie over het thema duurzaamheid wordt ten onrechte als een links debat gezien. Maar juist het debat over duurzaamheid hoort thuis in een partij als het CDA. Het is daarom niet verwonderlijk dat tijdens de CDA-Fonteinavonden de leden dit onderwerp het hoogst op
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 23
23
Drie kernpunten voor het duurzaamheidsdebat Willen we een serieus, geloofwaardig en realistisch debat over duurzaamheid, dan zijn er naar mijn mening drie onderwerpen van belang die in ieder geval een plek moeten krijgen: de internationale dimensie van duurzaamheid, het begrip brede welvaart en de kansen die technologie ons biedt. 1
De discussie over het thema duurzaamheid wordt ten onrechte als een links debat gezien.
Samenwerking op bovennationaal niveau
Duurzaamheid heeft vanzelfsprekend een sterke internationale dimensie. De klimaatproblematiek, de verdeling van de welvaart over de wereldburgers in een globaliserende wereld en het verdwijnen van biodiversiteit, zijn belangrijke duurzaamheidsthema’s. Het is dan ook niet voor niets dat er internationaal een heldere set van doelen bestaat om - naast de begrotingsdiscipline die we kennen op financieel-economisch gebied - ook de ecologische stabiliteit te herstellen. De wereldtopconferenties in Rio de Janeiro (1992) en Johannesburg (2002) laten zien dat erkenning van de problematiek en de wil om te handelen sleutelfactoren zijn. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat mooie woorden het gebrek aan wil tot handelen nogal eens dreigen te maskeren. Aan roerende verklaringen en uitspraken geen gebrek, maar werkelijk voortgang boeken is een andere kwestie. Onze premier zei dan ook niet voor niets tijdens zijn toespraak in Johannesburg: ‘Let’s stop talking, and start walking’. Nederland heeft in internationale vraagstukken een bijzondere positie, die ook door menig ander land als zodanig wordt erkend. Als betrekkelijk klein land, met navenant bescheiden belangen in vergelijking met de grootmachten op het wereldtoneel, kan Nederland nogal eens opvattingen op de agenda krijgen die onderwerp van gesprek kunnen worden, juist dankzij het feit dat ons land deze naar voren brengt, en niet een ander. Die rol wordt internationaal gewaardeerd, en, gelet op de problematiek waar we voor staan, is het zaak deze rol verder uit te bouwen, onder meer door te streven naar mondiale afspraken over water, grootschalige erosie en over biodiversiteit. De Nederlandse politiek moet in dat proces leiderschap durven tonen. Dat betekent dat we op het gebied van duurzaamheid in Europa en internationaal niet midden in het muziekkorps moeten lopen, maar
cdv|herfst 2004
adviezen voor cda duurzaamheidsdebat
de CDA-agenda van de toekomst willen plaatsen. In deze bijdrage geef ik in de eerste plaats aan wat mijns inziens de kernpunten zijn voor het duurzaamheidsdebat. Daarnaast wil ik een aantal betekenisvolle stappen schetsen om te laten zien dat invulling van een begrip als duurzaamheid niet alleen een mooie-woordendiscussie is, maar wel degelijk politieke daden vereist. Ik zal daarbij ook een aantal randvoorwaarden formuleren waaraan het duurzaamheidsdebat in het CDA zou moeten voldoen om deze gedachtewisseling op een geloofwaardige manier te voeren.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 24
24
artikel | christen democraten over duurzaamheid
zoals Jan de Koning zei: ‘Een meter voor het muziekkorps uit’. Dat moet de inzet van een volgend regeerakkoord worden, want thans is dat niet het geval. 2
Brede welvaart en de economie van het geld.
Het is een gegeven dat de balans tussen ecologisch, economisch en sociaal-cultureel kapitaal naar tijd en plaats kan verschillen. En dat lijkt soms gerechtvaardigd te zijn. In een situatie van economische tegenspoed kan het immers betekenen dat er op korte termijn minder aandacht bestaat voor andere dimensies. Er treedt automatisch een mechanisme op van: ‘milieu: nu even niet!’ Maar op de langere termijn lopen we daardoor grote risico’s. Immers, een structureel onevenwichtige aandacht voor andere aspecten dan economie in enge zin, ondergraaft onze welvaart in brede zin. Dat brengt mij dan ook op de vraag wat welvaart betekent. Welvaart is de behoeftebevrediging die we ontlenen aan het omgaan met schaarse middelen, en daar horen natuur en een schoon milieu zeker bij. Economische groei is groei van de welvaart in deze zin, en niet simpelweg groei van het bruto binnenlands product (BBP). Dat is een te platte opvatting van wat economie is of zou moeten zijn. Als natuur in toenemende mate schaars wordt - en dat is helaas het geval - dan is het zeer economisch te streven naar natuurbehoud. Ik leerde vroeger al van professor Heertje (De kern van de economie) dat economie zich bezig houdt met de afweging tussen alle elementen die schaars zijn. Het natuurlijk kapitaal kan worden gezien als de basis voor welke vorm van economische en menselijke activiteiten dan ook: zonder natuur geen leven, geen economie. Een uitspraak in de trant van ‘zonder sterke economie geen gezonde natuur’, kán dus niet waar zijn. Immers, de natuur heeft miljoenen jaren bestaan zonder dat er überhaupt van enige economie sprake was. Deze spanning tussen echte economie en brede welvaart en de economie van de dagelijkse debatten en de krantenartikelen moet de komende jaren onderwerp van gesprek zijn. De vraag ‘welke welvaart streven we na?’ dient opnieuw en bij alle belangrijke beslissingen met een grote economische, sociale of ecologische impact te worden gesteld. Aanknopingspunten zijn er genoeg. Denk bijvoorbeeld aan de oproep van de werkgevers om langer te werken om zo de concurrentiepositie te verbeteren. Een interessante gedachte, maar uit de reacties blijkt ook: mensen hechten aan hun vrije tijd, ook als meer vrije tijd tot een lagere inkomensgroei leidt. In de brede welvaartsopvatting is langer werken voor velen geen verhoging van de welvaart, maar in de smalle welvaartsopvatting wel. Wat te doen? Zelf hecht ik aan pluriformiteit en eigen verantwoordelijkheid: wie graag langer wil werken zou daartoe in de gelegenheid moeten zijn, maar wie minder lang wil werken ook. De overheid
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 25
25
3
De mogelijkheden van technologie en innovatie.
Een blik in het verleden laat zien dat technologie in het algemeen de belangrijkste factor is geweest bij het oplossen van de milieuproblemen (die overigens vaak door het gebruik van andere technologie zijn ontstaan). Dat zal in de toekomst ook het geval kunnen zijn. Interessant is dat de technologische oplossingen Nederland geen windeieren hebben gelegd; we zijn een belangrijke exporteur van kennis en technologie naar elders, waar nu soortgelijke problemen spelen als waar wij mee te kampen hadden of hebben. Ik heb daar afgelopen juli – niet voor niets onder de noemer ‘milieu als kans’– tijdens het voorzitterschap van de Informele Milieuraad een topprioriteit van gemaakt. De kern van mijn voorzitterschapsagenda is, dat een efficiënt gebruik van energie en grondstoffen buitengewoon gunstig is voor onze economie en het milieu. Bijna de helft van de milieudruk komt van het gebruik hiervan. Bovendien kan Nederland, maar vooral Europa daarmee een groot concurrentievoordeel creëren. De aard van de milieu-uitdagingen verandert; maar dat kennis en technologie belangrijk zijn staat buiten kijf. Zo bezien moet duurzaamheid een onlosmakelijk onderdeel van de innovatieagenda zijn. Dat is overigens al in toenemende mate het geval, denk aan de transities zoals die door verschillende departementen in gang zijn gezet. En in december is door onze premier het thema ‘duurzame energie’ apart op de agenda van het innovatieplatform gezet. De energietransitie bijvoorbeeld, zoekt naar innovaties die passen bij de kennis en kunde die in Nederland voorhanden is. Nederland gasland, bijvoorbeeld. Partijen als Gasunie, Essent en Nuon werken samen met de overheid aan een vernieuwende gasvoorziening, waarin hoogefficiënte gastoepassingen, micro-warmtekrachtsystemen in huishoudens, gas op basis van biomassa, opslag van CO2, en op termijn mogelijk ook waterstof een plaats krijgen. Deze technologieën ontwikkelen zich echter niet in een vacuüm. Onder meer weten regelgeving, waaronder financiële en fiscale prikkels, zijn sterk bepalend voor het welslagen van innovatietrajecten. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor de ontwik-
cdv|herfst 2004
adviezen voor cda duurzaamheidsdebat
zou deze pluriformiteit mogelijk moeten maken, zonder zelf voor te schrijven hoe lang ieders werkweek zou moeten zijn. Denk ook aan de zogeheten Lissabon-agenda die in Europees verband is afgesproken: ervoor zorgen dat Europa ’s werelds meest concurrerende kenniseconomie wordt. ‘Meest concurrerende kenniseconomie’ kan echter geen doel op zich zijn, maar is een mogelijk middel tot - ja tot wat eigenlijk? In mijn ogen tot welvaart in bredere zin. Dat lukt echter alleen als de competitieve kenniseconomie ook werkelijk duurzaam is. En zo kom ik op het punt van het belang van (milieu-)technologie en innovatie.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 26
26
artikel | christen democraten over duurzaamheid
Duurzaamheid moet een onlosmakelijk onderdeel van de innovatieagenda zijn.
keling van biobrandstoffen. De ervaring leert dat dikwijls een thuismarkt nodig is als springplank naar export. Het is de taak van de overheid die thuismarkt mogelijk te maken, en ervoor te zorgen dat de kennisontwikkeling aansluit bij de marktontwikkeling. Uitdagingen en stappen voorwaarts De wereld, en ook ons land, staat voor een groot aantal uitdagingen die onder de noemer van duurzaamheid naar voren komen: de klimaatproblematiek, het verdwijnen van biodiversiteit en natuurverdelingsvraagstukken. Oplossingen zijn moeilijk, en de voortgang is dikwijls teleurstellend. Maar welke activiteiten zijn nu een antwoord op deze uitdagingen? Ik onderscheid er vier. Allereerst een nieuw debat over duurzaamheid en de vraag welke welvaart we nastreven, waarbij alleen een breed welvaartsbegrip, dat ook de ecologische en sociaalculturele dimensies omvat, zinvol is. Maar dit mag geen vrijblijvend debat worden. Zolang de bewindspersoon milieu en duurzaamheid in het Haagse circuit de vertegenwoordiger van de nu-even-niet-portefeuille is, blijft dat natuurlijk een lastige. Sterker; in Den Haag wordt in het geheel niet gesproken over duurzaamheid. Elders in dit themanummer wordt aangetoond dat tijdens Prinsjesdag de aandacht voor duurzaamheid en milieu gedaald is tot op het niveau van de jaren zeventig toen we nauwelijks om het thema gaven.1 Die trend moet dus worden gekeerd. Overigens hoop ik dat een aanzet voor deze impuls hopelijk ook de publicatie van de Duurzaamheidsverkenningen van het RIVM in december is.2 Deze verkenningen hebben immers het doel een goed kader te schetsen om duurzaamheidsvraagstukken in kaart te brengen en oplossingen te toetsen. Binnen het CDA zijn we nu het debat gestart. Maar ik wil daar wel een aantal kanttekeningen bij maken. Zonder alvast vooruit te lopen op de inhoud van dit debat, wil ik een aantal randvoorwaarden en wensen formuleren die het succes van ons debat mede bepalen. 1 2
Het Haagse circuit (uiteraard reken ik mijzelf daar ook onder) zal ervoor moeten zorgen dat duurzaamheid prominenter op de agenda komt. In de tweede plaats mag deze CDA-discussie niet verzanden in een debat met alleen maar mooie woorden zonder daden. Wil het CDA geloofwaardig en oprecht invulling geven aan het thema duurzaamheid dan moet er een verband worden gelegd met actuele thema’s. De uitkomsten ervan moeten ook op de korte termijn effecten hebben. Betekenisvolle stappen en concrete acties nu, als onderdeel van een langetermijnvisie. Die verbinding werd het in verleden binnen het CDA te weinig aangebracht. Het resultaat mag nooit zijn dat de partij doelstellingen formuleert die in het Haagse circuit geen betekenis hebben.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 27
27
3
milieu en duurzaamheid is in het Haagse circuit de vertegenwoordiger van de nu-even-nietporteffeuille.
De tweede set van activiteiten is te omschrijven als hernieuwde impulsen voor saneren en beheersen. In het eerste NMP (Nationale Milieubeleidsplan) van 1989 is de uitspraak gedaan dat Nederland binnen één generatie de problematiek van de ‘milieuschuld’ zou moeten hebben opgelost. Dat betreft dan onder meer bodemsanering, terugbrengen van geluid- en toxische emissies tot een duurzaam niveau, het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur volgens het tijdpad dat eerder is afgesproken. Kortom: het verrichten van ‘achterstallig onderhoud’. Rekenend met een generatie van 25 à 30 jaar houdt de NMP-stelling in dat rond 2015 à 2020 sanering van deze milieuschuld zal moeten zijn bereikt. Te constateren valt dat we daarmee behoorlijk op koers liggen, maar ook dat in de afgelopen jaren het tempo enigszins is afgenomen doordat economisch de tering naar de nering moest worden gezet. Als er echter weer zicht ontstaat op economisch herstel, is het nodig de saneringsopdracht weer ten volle op te pakken. Ik heb in dit kabinet de afspraak gemaakt dat een verhoogde milieudruk bij economische groei wordt gecompenseerd met geld of andere maatregelen. Die schaar ik echter onder de categorie ‘nieuwe milieuschuld’. Maar inzet voor een volgende regeerperiode zou moeten zijn: extra geld voor de milieuschuld die al bestaat. De derde categorie activiteiten omvat het creëren van kansen, door duurzaamheid het uitgangspunt te laten zijn van innovatie. Dat betekent het samenwerken met innovatieve bedrijven die vooraan in de marktontwikkeling willen staan, en het creatief zoeken naar wijzen om de producten en diensten die zo worden ontwikkeld te introduceren op de markt. Het kan gaan om nichemarkten, die ook mede door overheden kunnen worden geschapen. Wanneer bijvoorbeeld alle gemeenten die VINEX-nieuwbouw aan het ontwikkelen zijn, afspreken zorg te dragen voor de introductie van mini- en microwarmtekracht, ontstaat een dergelijke markt. Dat vergt een offensieve benadering, waarin koplopers en innovatoren gezocht en gesteund worden, eerder dan achterblijvers. De staatssecretaris van Economische Zaken, Karien van Gennip, heeft deze filosofie in de nota Pieken in de
cdv|herfst 2004
adviezen voor cda duurzaamheidsdebat
De bewindspersoon
We zullen het bedrijfsleven, maar ook de NGO’s, kritisch in de ogen moeten kijken. Voor het individuele bedrijfsleven geldt dat duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen hoog op de agenda’s staan van de Raden van Bestuur.3 Dat kom ik dagelijks tegen en dat is een proces dat ik van harte ondersteun. Tegelijkertijd geven koepelorganisaties, zoals VNO-NCW, hele andere signalen af en wordt er een negatieve basishouding aangenomen. Wij moeten niet bang zijn om het bedrijfsleven daarop aan te spreken. Voor NGO’s geldt dat we hen moeten kunnen aanspreken op het gebrek aan een politiek realistische visie. Wellicht heeft het CDA zich in het verleden te weinig op de milieubeweging gericht. Maar het gebrek aan diagonaal inzicht (en dan bedoel ik: zoek niet alleen de balans vanuit een ecologisch perspectief) is groot. Klassieke reflexen moeten dus worden verlaten.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 28
28
artikel | christen democraten over duurzaamheid
Inzet voor een volgende regeerperiode zou moeten zijn: extra geld voor de milieuschuld die al bestaat.
Delta uitgewerkt. Ik denk dat het nu van belang is dat duurzaamheid in de vorm van het brede welvaartsbegrip het uitgangspunt wordt van het industrie- en innovatiebeleid. De mogelijkheden van efficiënt en schoon gas, die ik eerder aanstipte, kunnen een voorbeeld zijn, maar zo zijn er meer. Zo is er een goed initiatief van de papierindustrie, die werk maakt van de papierfabriek van de toekomst, in de wetenschap dat zonder vergaande innovatie de papierindustrie het in ons land steeds moeilijker zal krijgen. In de papierfabriek van de toekomst wordt door gebruik te maken van doorbraaktechnologie in de vorm van het anders omgaan met vezels, hoogst efficiënt met grondstoffen, water en energie omgesprongen, en is het productieproces zeer schoon. Daardoor kan de papierindustrie concurrerend blijven. De energieleverende kas is een ander voorbeeld van innovatie. De glastuinbouw werkt met kracht aan de ontwikkeling van een kasconcept dat geen gas meer vraagt, maar zelfs op termijn energie kan leveren. Technieken als speciaal gecoat glas, warmte- en koudeopslag, klimaatregeling en dergelijke zijn onderdeel van dit concept. Daarmee is het mogelijk de Nederlandse tuinbouw vernieuwend en concurrerend te houden. Maar ik wil ook het voorbeeld van biobrandstoffen noemen. Op korte termijn kunnen we immers een betekenisvol begin maken met de ontwikkeling van klimaatneutrale brandstoffen. De rijksoverheid heeft de taak de algemene marktcondities interessant te maken voor duurzame ontwikkelingen. Bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een pakket aan fiscale en financiële maatregelen. Maar ook is het nodig de huidige weten regelgeving, nog eens goed tegen het licht te houden. Zijn alle maatregelen die we nu hebben wel zo hard nodig, of worden de ideeën inmiddels al door marktpartijen gedragen en uitgevoerd? Waar liggen belemmeringen en hoe kunnen deze worden weggewerkt? Het is wenselijk een innovatie- en investeringsklimaat te creëren dat duurzame vernieuwing uitlokt. Hier is zeker een rol voor het Innovatieplatform weggelegd. De vierde soort activiteiten is misschien wel het meest taai: het ontwikkelen van internationaal beleid voor de problemen die op mondiale schaal spelen. We hebben al met de discussies rond het Kyoto-protocol voor broeikasgassen gezien, hoe moeilijk het is stappen voorwaarts te zetten als de belangen en zienswijzen te zeer verdeeld zijn. Maar er is ook beweging waar te nemen. Ik denk daarbij onder meer aan het recente rapport van de Amerikaanse regering over klimaatverandering, waar de invloed en verantwoordelijkheid van de mens volledig wordt onderkend. Dat biedt ruimte voor de toekomst. De échte discussie is echter de periode ná het Kyoto-protocol, dus ná 2012. Om effectief beleid te krijgen dat voldoende draagvlak heeft in Europa, is een zo breed mogelijke coalitie noodzakelijk. Dat betekent dat ik, momenteel als EU-voorzitter van de Milieuraad, de dialoog aanga met de hoofdrolspelers: Rusland, de VS en de ontwikkelingslanden. Het is nu zaak eerst
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 29
29
Vergelijkbare opmerkingen gelden de natuur- en biodiversiteitsproblematiek. De achteruitgang van de biodiversiteit door menselijke activiteiten is dramatisch, en we zullen instrumenten moeten vinden die het tij kunnen keren. Daarbij is nodig dat landen met een grote voorraad aan biodiversiteit, die om begrijpelijke economische redenen op de korte termijn roofbouw plegen op de natuur, belang krijgen bij behoud en bescherming van natuur en biodiversiteit. Hier komen de verdelingsvraagstukken en de noodzaak van solidariteit volop naar voren. Het is allereerst zaak de systematiek van verhandelbare emissierechten tot een goed werkbaar geheel te smeden.
Het christen-democratische gedachtegoed biedt veel aanknopingspunten voor het oplossen van duurzaamheidsvraagstukken, maar dat betekent wel dat we de problemen onder ogen moeten zien, en de consequenties van de oplossingen moeten accepteren. Die hoeven, zoals ik heb betoogd, niet negatief te worden geduid. Betere leefomstandigheden en ontwikkelingsperspectieven elders, een grotere toekomstzekerheid, een hogere kans dat ook voor toekomstige generaties natuur en biodiversiteit beschikbaar blijven. Deze en dergelijke factoren zijn in mijn ogen onderdeel van welvaart in brede zin. Daarnaast zijn er in mijn ogen kansen voor bedrijven en landen die vooroplopen en oplossingen helpen ontwikkelen die later gemeengoed zullen worden. Natuurlijk is handelen vanuit een perspectief van duurzaamheid best wel eens lastig. Dat vereist leiderschap, maar dat laatste is nou eenmaal de kernfunctie van onze politieke beweging. Om Jan de Koning (weliswaar vrij) te citeren: ‘Wij hebben de taak om onszelf een stapje verder te brengen dan wij van nature geneigd zijn te doen’. Daarom is ook het werken aan duurzaamheid een kwestie van beschaving en een sleutelopdracht voor het CDA. Drs. P.L.B.A. van Geel is staatssecretaris van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieu.
Noten 1 2 3
Zie het artikel van Zoeteman elders in CDV. In CDV vindt u een voorpublicatie naar aanleiding van dit rapport. Zie de bijdrage van Rob Maas. Zie ook de bijdragen van Shell en Cramer in dit nummer.
cdv|herfst 2004
adviezen voor cda duurzaamheidsdebat
de systematiek van verhandelbare emissierechten tot een goed werkbaar geheel te smeden. In volgende fasen kan dan uitbreiding plaatsvinden met andere landen, en kan het toegestane emissieplafond omlaag naar niveaus die de risico’s van onomkeerbare veranderingen en grootschalige effecten beperkt houden.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 30
30
Van zorgen vóór artikel | christen democraten over duurzaamheid
naar zorgen dàt
CEES VEERMAN
cees veerman
De gangbare benadering van duurzaamheid is te statisch.
De Brundtlandt-definitie uitleggen als het op een juiste manier beheren van deze aarde en het ongeschonden doorgeven aan onze kinderen, is volgens minister Veerman van Landbouw een te statische benadering. Het gaat voorbij aan het ontstaan van een nieuwe maatschappelijke constellatie waarin de autoriteit van de overheid niet langer vanzelfsprekend is. Hij wil het begrip duurzaamheid niet in een statische, beheersmatige zin opvatten, maar juist in een dynamische, inspirerende en innovatieve context. Hij is ervan overtuigd dat duurzaamheid niet afdwingbaar is middels wetgeving, maar door vertrouwen tussen stakeholders. Veerman wil met name het belang van maatschappelijk vertrouwen onderstrepen. Duurzaamheid kan volgens hem alleen worden verwezenlijkt door waarden te benoemen, vast te houden en te verdedigen en daarnaast een appèl te doen op partijen die belangen hebben, een ideaal nastreven of invloed hebben. Wanneer die partijen hun verantwoordelijkheid willen nemen voor het mede tot stand brengen van gemeenschappelijk ontwikkeld beleid, kunnen breed gedragen oplossingen ontstaan. Het begrip duurzame ontwikkeling is in 1987 door de commissie Brundtland gelanceerd.1 Daarin wordt de kritieke staat van het mondiale milieu en de ontwikkelingsvraagstukken die hiermee samenhangen geschetst. Duurzame ontwikkeling wordt daarin gedefinieerd als ’ontwikkeling die in de behoeften van de huidige generatie voorziet, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien in gevaar te brengen’. Het begrip duurzaamheid is echter niet eenduidig. De gedachten van barmhartigheid, behouden en bewaren, en het zorgvuldig gestalte geven en beheren komt in tal van voorschriften in het Oude en Nieuwe Testament naar voren. Rentmeesterschap noemen wij dat in onze kringen. Maar in feite is duurzaamheid – in bredere zin opgevat – de wijze waarop rentmeesterschap door ons beleidsmatig wordt vormgegeven. Vaak wordt de Brundtland-definitie uitgelegd als het op een juiste manier beheren van deze aarde en het ongeschonden doorgeven aan onze kinderen. Mijn stelling is dat deze benadering te statisch is en voorbij gaat aan het ontstaan van een nieuwe maatschappelijke constellatie waarin de autoriteit van de overheid niet langer vanzelfsprekend is.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 31
31
Voorbeelden
cdv|herfst 2004
va n z o r g e n v ó ó r n a a r z o r g e n d à t
Laat ik beginnen met een aantal voorbeelden. Neem het gebied van de biotechnologie. Technologie is de weerspiegeling van veranderingen, maar tegelijk vormt ze er de oorzaak van. Volgens sommigen is de technologische ontwikkeling van tegenwoordig te ver gevorderd en mogelijk zelfs bedreigend. Het is de drijvende kracht achter diverse veranderingen in de samenleving die niet onomstreden zijn. Wij zouden door middel van biotechnologie de eigenschappen van de soort kunnen overstijgen. Wij zouden de genetische eigenschappen van mensen en planten kunnen verbinden. Of efficiënter kunnen produceren omdat we allerlei inefficiënte effecten uit de natuur terzijde kunnen leggen, zoals in het geval van plantenveredeling. Het veredelen van een suikerbietenras neemt gemiddeld, van idee tot marktrijp product, 20 jaar in beslag. Dankzij biotechnologie kunnen we deze periode verkorten tot de helft of minder. Enerzijds kan gesteld worden dat dit leidt tot een geweldige efficiencywinst. Bovendien kunnen we eigenschappen van de ene soort overbrengen in de andere, zodat ziekteresistentie of bijzondere eigenschappen kunnen worden ingebracht. Anderzijds stellen mensen vragen rondom de effecten voor voedselveiligheid, de soortenstabiliteit en wijst men op de ethische aspecten, zoals het recht om zo diepgaand in te grijpen in de basismaterie van het leven. Nog een ander voorbeeld. Dankzij technologische ontwikkeling in de landbouw is er sprake geweest van een enorme groei van de productie halverwege de 19e eeuw, dankzij een uitvinding van de joodse scheikundige Fritz Haber. Zijn onderzoek leidde tot de ontwikkeling van kunstmest. In 1919 ontving hij voor zijn uitvinding zelfs de Nobelprijs voor chemie.2 Kunstmest werd een belangrijke productiefactor, die er mede voor zorgde dat de gewasopbrengsten sterk toenamen. De verhoging van de graanopbrengst die daar per saldo het gevolg van was, was enorm: bijna een vervijfvoudiging. De Koninklijke Zweedse Academie voor de Wetenschappen oordeelde dat Haber een zeer wezenlijke bijdrage had geleverd aan het verbeteren van de landbouw en het welzijn van de mensheid. Maar vinden wij toepassing van kunstmest tegenwoordig eigenlijk nog wel duurzaam? Kunstmest wordt immers in belangrijke mate gewonnen uit of met behulp van fossiele brandstoffen en heeft negatieve effecten op de leefomgeving, zoals de vervuiling van het oppervlaktewater. Wanneer we de huidige voedselbehoefte van de wereldbevolking echter relateren aan de productiviteit van de land- en tuinbouw van vóór de introductie van kunstmest, blijkt dat de hoeveelheid landbouwgrond wereldwijd niet toereikend zou zijn voor de wereldvoedselvoorziening. Tegenwoordig wordt naar schatting 40% van alle gewassen wereldwijd verbouwd met behulp van kunstmest en naar schatting een derde deel van de menselijke eiwitconsumptie is direct afhankelijk van kunstmest. Dankzij de introductie ervan is de wereldbevolking in staat geweest om zich in de periode 1960-2000 te verdubbelen en zich beter te voeden, terwijl
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 32
32
artikel | christen democraten over duurzaamheid
het beschikbare landbouwareaal slechts met 12 procent is toegenomen. Indien het gebruik van kunstmest zou zijn blijven steken op het niveau van 1960, zouden we tegenwoordig de helft meer landbouwareaal nodig hebben voor dezelfde voedselproductie. Dat is gelijk aan ongeveer een kwart van het wereldwijde bosareaal.3 Lester Brown, directeur van het Worldwatch Institute, noemt China als een belangrijke testcase op dat punt en schetst ons een angstaanjagend perspectief .4 Wanneer het Chinese voedselpakket slechts minimaal toeneemt, heeft dat enorme gevolgen voor de wereldvoedselvoorziening. De levensstandaard van China is momenteel snel stijgende. In economische termen zijn er nu vier China’s waar er 17 jaar geleden nog maar één China was. En dat in een land dat ruim 20 procent van de wereldbevolking huisvest. De Chinezen consumeren op dit moment relatief weinig vlees en zuivelproducten. Maar wanneer de levensstandaard in China toeneemt, heeft dat grote gevolgen voor het consumptiepatroon en zal dus ook de consumptie van vlees toenemen. En vlees is nu eenmaal relatief ’duur’ in duurzaamheidstermen. Voor de productie van 1 kilo vlees is ruim 15 kilo graan nodig en nog eens een vergelijkbare hoeveelheid voor de delen die wij niet opeten. Om nog maar te zwijgen over de daarbij benodigde hoeveelheid zoet water. Brede blik Om de vraag of technologische ontwikkeling duurzaam is te kunnen beantwoorden, is dus een brede blik nodig. Beperkte rationaliteitskaders, zoals bijvoorbeeld de puur economische benadering, zijn daarbij niet adequaat. De dingen om ons heen zijn er niet slechts om in onze materiële behoeften te voorzien. Respect tonen en zorg hebben, is niet slechts noodzakelijk vanuit zelfbehoud, maar het geeft ook zin aan ons eigen bestaan. In die spanning leven we en in die spanning moeten we ook het begrip duurzaamheid proberen vorm te geven. Dat wil zeggen: wat duurzaamheid is, hangt ten nauwste samen met: 1 de ontwikkelingen in de wetenschap; 2 vaste waarden. Het gestalte geven aan duurzaamheid en het interpreteren ervan is tijdsafhankelijk en situatiegebonden, maar aan de beginselen die eraan ten grondslag liggen, moeten we niet twijfelen. Daaraan moeten we niet wíllen twijfelen. Ik zou op dit punt een vergelijking willen maken met de talentengelijkenis. Zijn wij diegenen die zorgen dat wat ons is toevertrouwd, doorgegeven kan worden zoals we het ontvangen hebben en daarbij het risico op verlies niet wensen te lopen? Of is duurzaamheid toch meer gelieerd aan degene die er handel mee drijft en er een veelvoud van maakt? Mijn stelling is dat laatste. En ik zou het begrip duurzaamheid dus niet in de statische, beheersmatige zin willen opvatten, maar juist in een dynamische, inspirerende en innovatieve context: ontwikkeling is een wezenlijk onderdeel van het leven. Ontwikkeling lost problemen op en creëert tege-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 33
33
problemen op en creëert tegelijkertijd ook weer nieuwe.
Duurzaamheid moet ook aan consumentenkant worden beleefd Mijn departement is er vanaf de oorlog en is daarvoor het departement van en voor de boeren geweest. De Gouden Driehoek - de wat al te hechte samenwerking in de naoorlogse periode tussen het Landbouwschap, de landbouwwoordvoerders in de Tweede Kamer en het ministerie - is echter doorbroken, omdat de samenleving is veranderd en het relatieve belang van de landbouw is verminderd. We moeten echter oppassen dat we niet alleen stellen: ’de boeren’ zijn daar dus de schuld van. En we moeten ook oppassen te zeggen dat ’het systeem’ het allemaal heeft gedaan. Zo is eenvoudig het niet. Dat is te abstract. We moeten de vinger leggen op de zere plek: wij in West-Europa hebben gewild dat het voedsel zo goedkoop mogelijk geproduceerd werd. Dat was in ieders voordeel. Dat betekent dat we moeten erkennen dat het begrip duurzaamheid niet alleen aan de producentenkant, maar óók aan de consumentenkant moet worden beleefd. En aan de consumentenkant houdt in dat je erkent: consumeren is een morele daad. De consument beïnvloedt het productiemechanisme. De Amsterdamse hoogleraar humane anatomie Louis Bolk (1866 - 1930) profileerde zich als wetenschapper van de grote lijn. Hij pleitte destijds voor ’verkleinglazen’ om het gezichtsveld van mensen te vergroten, waardoor de samenhang van verschijnselen in beeld kan komen. Deze samenhang is met name zeer wezenlijk wanneer het gaat om duurzame ontwikkeling.
cdv|herfst 2004
va n z o r g e n v ó ó r n a a r z o r g e n d à t
Ontwikkeling lost
lijkertijd ook weer nieuwe. Duurzaamheid is dus niet alleen een dynamisch, maar ook een multidimensionaal begrip. In feite is duurzaamheid het completeren van een afweging, waarbij de korte termijn niet mag prevaleren. Zoals gezegd, hangt duurzaamheid ook nauw samen met vaste waarden. Sterker: ze is erop gebaseerd. Neem bijvoorbeeld de relatie tussen mens en dier. Wanneer het dier middel is geworden en geen doel, dan overschrijden we een grens. Dan hebben we het over wat ik zou willen noemen: ’boerenethiek’. De oprechte zorg voor het dier of het gewas die als basis de betrekking tussen de boer en zijn levende omgeving heeft. De juiste verhouding tussen zijn economisch motief en zijn gekoesterde grondwaarden: de eerbied voor het leven dat hem omringt. De samenleving van vandaag stelt echter niet alleen ethische vragen, de samenleving stelt ook de vraag om goedkoop voedsel. En die vraag heeft grote gevolgen gehad voor in inrichting van de landbouw en de duurzaamheid ervan. We zijn de grenzen van het draagvermogen van onze ecosystemen overschreden. We hebben de grenswaarden van onze betrekking tot plant en dier door een eenzijdige fixatie op optimalisatie van de fysieke productie doen vervagen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 34
34
Rol en taakopvatting overheid artikel | christen democraten over duurzaamheid
Het is tijd voor een fundamentele heroriëntatie op
Maar wat is daarbij nu de rol en taakopvatting van de overheid? Mijn stelling is dat een statische benadering van het begrip duurzaamheid ook voorbij gaat aan het feit dat de autoriteit van de overheid niet langer vanzelfsprekend is. De overheid is namelijk steeds minder in staat adequate oplossingen te bieden en is steeds minder bij machte de maatschappij te sturen. Dat heeft allerlei oorzaken. Denk aan internationalisering, liberalisering, ict-ontwikkelingen en toename van de mondigheid van burgers. Deze constatering heeft grote gevolgen. Het is mijn stellige overtuiging dat duurzaamheid niet afdwingbaar is middels wetgeving, maar middels vertrouwen tussen stakeholders. Dat is een absolute voorwaarde voor het tot stand brengen van duurzame ontwikkeling. In onze rechtstaat is wetgeving codificatie van de in onze democratie ontstane opvattingen; de sluitsteen van de dialoog. Wetgeving en maatschappelijk vertrouwen staan in een bijzondere relatie tot elkaar. Enerzijds is wetgeving de voedingsbodem voor vertrouwen: de werkingskring van vertrouwen wordt erdoor vergroot. Anderzijds is wetgeving de uitdrukking van de noodzaak om te ordenen waar vertrouwen ontbreekt. Het belang van maatschappelijk vertrouwen kan niet genoeg worden onderstreept. De politiek filosoof Francis Fukuyama verdedigt in zijn boek Trust de stelling dat welzijn en concurrentievermogen van een land afhangen van één overheersend aspect van de cultuur, namelijk de mate van onderling vertrouwen tussen burgers.5 Dat vertrouwen komt tot uiting in het recht en in de gezagsverhoudingen in een land, maar vooral in de mate waarin burgers uit vrije wil samenwerken voor een gemeenschappelijk doel. Fukuyama benadrukt dat dit ’sociale kapitaal’ van een land een net zo’n essentiële productiefactor is als arbeid, kapitaal en grondstoffen.
het openbaar bestuur.
Op mijn departement zijn we daarom op zoek naar een andere en betere rol voor de overheid. Dit doen we onder vlag van de koerswijziging ‘van zorgen vóór naar zorgen dàt’. We willen niet langer ‘zorgen voor’ de oplossing van alle maatschappelijke problemen, maar ‘zorgen dat’ de maatschappelijke stakeholders in staat zijn zelf, daar waar dat mogelijk is, verantwoordelijkheid te nemen. Ik zal een aantal concrete voorbeelden geven van deze beleidsomslag op mijn departement. •
• •
De overheid zorgt niet langer voor normstelling op het gebied van voedselkwaliteit, maar zorgt dat stakeholders als boeren, consumenten en retailers in dialoog met elkaar zelf tot normstelling en controle erop komen. De overheid blijft overigens zorgen voor voedselveiligheid, dat is en blijft een basistaak; De overheid zorgt niet langer voor boeren die getroffen worden door waterschade, maar de overheid zorgt dat boeren zich kunnen verzekeren; De overheid zorgt niet voor een areaal van 10% biologische landbouw in 2010,
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 35
35
Door mensen om de tafel te brengen, maatschappelijke dialogen te organiseren en aan ontstane initiatieven ruimte te geven door te trachten belemmeringen weg te halen, kortom door vertrouwen te creëren en te organiseren, kan de overheid veel tot stand brengen. Duurzaamheid kan alleen worden verwezenlijkt als wij waarden, die leiden tot normen van wat we moreel wel en niet aanvaardbaar vinden, durven benoemen, vasthouden en verdedigen en daarnaast een appèl doen op partijen die belangen hebben, een ideaal nastreven of invloed hebben. Wanneer die partijen hun verantwoordelijkheid willen nemen voor het mede tot stand brengen van gemeenschappelijk ontwikkeld beleid, kunnen breed gedragen oplossingen ontstaan. De overheid is daarin een vaste en wezenlijk belangrijke partij, zowel in het organiseren als in het leveren van inbreng. Dat leidt uiteindelijk tot het vormgeven van beleid en indien nodig tot wet- en regelgeving. Maar door middel van wetgeving borgt de overheid uiteindelijk slechts de gewenste ontwikkeling, ze creëert deze daarmee nog niet. Het duurzaamheiddebat heeft dat zichtbaar gemaakt. Het is mede daarom tijd voor een fundamentele heroriëntatie op het openbaar bestuur. Dat is één van de meest wezenlijke dingen waarvoor wij staan. Dr. C.P. Veerman is minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Noten 1 2
3 4 5
UN World Commission on Environment and Development, ‘Our Common Future’ , 1987. Later werd hij door de geallieerden beschuldigd van oorlogsmisdaden. Hij voerde experimenten uit die rechtstreeks leidden tot de productie van Zyklon B. Bjorn Lomborg, The sceptical environmentalist. Measuring the real state of the world, 2001. Lester Brown, Who will feed China: a Wake up Call for a small planet, 1995. Francis Fukuyama, Trust: The Social Virtues and the Creation of Prosperity, 1995.
cdv|herfst 2004
va n z o r g e n v ó ó r n a a r z o r g e n d à t
•
maar zorgt dat het marktaandeel door vraagstimulering wordt ondersteund; De overheid zorgt niet voor het welzijn van alle gezelschapsdieren in Nederland, maar zorgt dat stakeholders als dierenhandel en dierenorganisaties zelf afspraken maken over welzijnseisen en certificering.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 36
36
interview | christen democraten over duurzaamheid
cdv in gesprek met Herman Wijffels Van ‘krabben in de aardkorst’ naar ‘opvangen van wat neerdaalt’. Het visioen van Herman Wijffels.
Door Peter van Wijmen en Hanneke Mulder
Het visioen van Herman Wijffels is dat van een zich ontplooiend universum met de mens als co-schepper. Die mens leeft niet alleen in zijn hoofd, maar met zijn hele wezen in verbondenheid met anderen en andere vormen van leven. De zin van het menselijk bestaan is dienstbaar te zijn aan en verbonden te zijn met de ontplooiing van de Schepping. Wijffels laat zich inspireren door de grondregel in de christelijke leer: heb uw naaste lief. In de oorspronkelijke nomadische context werd met die ‘naaste’ gerefereerd aan de weidegenoot. De interpretatie van de regel was daar: heb je weidegenoot lief, en laat de weidegrond zo achter als je hem zelf zou willen aantreffen. Met deze interpretatie worden sociale, ecologische en economische aspecten in één concept samengebracht. Eigenlijk is de regel ‘heb uw naaste lief’ dus de triple-p (people, planet, profit) avant la lettre. Wat de mens in de afgelopen periode heeft gedaan is: krabben in de aardkorst. Wij halen uit de aarde wat duizenden jaren zonneschijn daarin hebben achtergelaten. De snelheid en de omvang waarmee wij bronnen gebruiken is bedreigend voor de ecosystemen. De kern van de transitie die wij voor de boeg hebben, is dat we overschakelen van het ‘krabben in de aarde’ naar het opvangen en benutten van wat op ons neerdaalt.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 37
37
VAN WIJMEN
bij deze potentie een forse bewustzijnssprong hoort, namelijk de sprong om ons hiervan volledig bewust te worden en er de consequenties uit te trekken. We gaan dus een volgende fase in de evolutie binnen.’ VAN WIJMEN
Ik herken hierin elementen uit uw Erasmus-lezing. U bent volgens mij ook geïnspireerd door de Franse jezuiet en paleontoloog Teilhard de Chardin. WIJFFELS
WIJFFELS
‘Ik kan aansluiten bij het meest ingrijpende bericht dat ik vandaag hoorde: velen overwegen om Florida te verlaten vanwege de orkanen. In het verleden is het bij herhaling voorgekomen dat mensen gebieden hebben ‘mishandeld’, dat wil zeggen: ze door te intensief gebruik van bronnen onbewoonbaar hebben gemaakt. De signalen worden sterker dat wij daar ook in onze tijd mee bezig zijn: bij vier orkanen in een maand tijd ga je daaraan denken. Mensen concluderen dan dat ze in zo’n gebied niet willen blijven wonen. Door torenhoge verzekeringspremies wordt dat alleen al financieel heel onaantrekkelijk.’ VAN WIJMEN
Je kunt dit dus vergelijken met eerdere situaties in de ecologische geschiedenis van de aarde. De Phoeniciërs hebben al bergen ontbost. Klopt het dat we die ‘mishandeling’ nu op een grotere schaal en in een hoger tempo zien? WIJFFELS
‘Dat is het punt: voor het eerst in de geschiedenis beschikt de mens over de capaciteit om het leven op aarde zoveel schade toe te brengen, dat het nooit meer goed komt. Die potentie had de mensheid nooit eerder. Dat besef heeft mij de laatste jaren tot de vaste overtuiging gebracht dat
cdv|herfst 2004
‘Zeker. De mens is de bewustzijnsschil om de aarde. De mens is de meest bewuste soort en heeft daarom een bijzondere verantwoordelijkheid voor de continuïteit van het leven. Ik kan dat ook nog vanuit een andere optiek benaderen. Ik zie een grote parallellie tussen moderne wetenschappelijke inzichten over de evolutie van het leven – de kwantum fysica en de big bang theorie – en religieuze overleveringen en openbaringen. Het leven is een zich ontvouwend concept waarin alles met elkaar verbonden is. De mens heeft daar een bijzondere rol in vanwege zijn bijzondere bewustzijn. De zin van het leven, de zin van het menselijk bestaan, is dienstbaar te zijn aan en verbonden te zijn met de ontplooiing van het leven, van de Schepping. Dat is een heel spirituele, religieuze invalshoek.’ VAN WIJMEN
Dan is er toch een enorme kloof tussen deze zin van het leven, en dat wat we op dit moment doen? WIJFFELS
‘Ja, vanaf de Verlichting is de mens niet meer gericht geweest op dienstbaarheid aan de Schepping, maar op beheersen van de Schepping. Er ontstond toen een hiërarchie, een piramide: de ene mens boven de andere mens, het ene volk boven het andere volk, en de mens boven
va n k r a b b e n i n d e a a r d k o r s t n a a r o n t va n g e n w a t n e e r d a a l t
Laat ik meteen beginnen met de basisvraag. Er wordt de laatste tijd enorm veel gepraat over duurzaamheid. Dat is een veelkoppig begrip, maar we hanteren hier de Brundtland-definitie. Desondanks heb ik heb de indruk dat er niks - of in elk geval te weinig - gebeurt, of dat de gebeurtenissen ons inhalen. We denken nu bij voorbeeld alweer heel anders over klimaatontwikkelingen dan rond 1990.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 38
38
interview | christen democraten over duurzaamheid
de natuur. Die hiërarchie moeten we er nu weer uithalen: we moeten de mens weer zien als onderdeel van het geheel. Als we met deze wereld willen overleven, als we het leven op de goede manier willen doorgeven, moet er inderdaad heel wat gebeuren. Ik laat me inspireren door een bijbels beeld: de naaste. Grondregel in de christelijke leer is ‘heb uw naaste lief’. Oorspronkelijk werd met die ‘naaste’ niet gerefereerd aan de mens als naaste, maar aan de weidegenoot. Je moet die regel zien in het licht van de nomadische context, en dan is de interpretatie: heb je weidegenoot lief, en laat de weidegrond zo achter als je hem zelf zou willen aantreffen. Met deze interpretatie worden de sociale, ecologische en economische aspecten in één concept samengebracht. Eigenlijk is de regel ‘heb uw naaste lief’ dus de triple-p (people, planet, profit) avant la lettre. Wat de mens in de afgelopen periode heeft gedaan is: krabben in de aardkorst, energie, materialen opdelven en verwerken. Wij halen uit de aarde wat duizenden jaren zonneschijn daarin hebben achtergelaten. Dat is echter eindig: de snelheid en de omvang waarmee wij bronnen gebruiken is bedreigend voor de ecosystemen. De kern van de transitie die wij voor de boeg hebben, is dat we overschakelen van het ‘krabben in de aarde’ naar het opvangen en benutten van wat op ons neerdaalt." VAN WIJMEN
Het gaat er dus om dat wij aanvaarden wat ons gegeven wordt? WIJFFELS
‘Ja, maar ook om te leren respect te hebben voor het leven, dat wil zeggen: niet de voorraden uit te putten, maar te leren de stroom af te tappen. De levensweten-
cdv|herfst 2004
schappen kunnen ons daarbij helpen. Ik zie een logische samenhang tussen de bewustzijnssprong waar we het eerder over hadden en de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en technologie, zoals ICT en de life sciences. Daar ligt de toekomst: vanuit een respectvolle houding nieuwe kennis en inzichten inzetten om in grotere harmonie te leven met de ecosystemen waar we als mensen deel van uitmaken. Het is nog een lange weg te gaan, maar ook een interessante. Daarbij is van belang dat we op gevoelsniveau de verbinding maken met de natuur. Mijn visioen is dat we niet alleen in ons hoofd moeten leven, maar met ons hele wezen in verbondenheid met anderen en andere vormen van leven.’ VAN WIJMEN
Dat klinkt hoopvol.
WIJFFELS
‘Ja, maar als ik van daaruit vraag: wat doen wij, wat doet de christen-democratie, dan moet ik vaststellen dat we niet vooroplopen.’ VAN WIJMEN
Het is jammer dat dat visioen met de verkeerde politieke hoek wordt geassocieerd.
WIJFFELS
‘Ik concludeer een aantal dingen. Ten eerste: onze bewindspersonen, Van Geel en Veerman, doen in een onvriendelijk politiek klimaat wat ze kunnen, maar dat is weinig. Ten tweede: de christen-democratische beweging staat met de rug naar dit vraagstuk toe. De fractie en de leidinggevenden in het kabinet hebben niets met dit onderwerp. Zij zijn bezig een voorbije wereld in stand te houden die de kwaliteit van onze leefsystemen aantast.’
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 39
39
VAN WIJMEN
WIJFFELS
‘Dat denkwerk heeft amper doorgewerkt bij de standpuntbepaling van uitvoerende politici.’ VAN WIJMEN
De mensen in het land vinden duurzaamheid anders wel een belangrijk onderwerp. Politici hoeven dus geen vrees te koesteren voor verlies van kiezers. WIJFFELS
‘Ik heb een paar verklaringen voor die dichotomie tussen denkwerk en prak-
wordt niet zo gezien. Ten derde moet ik constateren dat onze partij vooral begaan is met de verlangens, angsten en zorgen van de gegoede burgerij. Denk bij voorbeeld aan de kilometerheffing: daar durft men door ‘electorale kramp’ geen principiële beslissing over te nemen. Dit verklaart waarom het CDA een remmende kracht is op het veld van de duurzaamheid. Als ik zeg dat de duurzaamheid op een waakvlam staat, is dat nog vriendelijk uitgedrukt. Mijn opvatting blijft dat duurzaamheid bij uitstek een onderwerp is dat aansluit bij de vier kernbegrippen van de christen-democratie. Bij de sociaal-economische verande-
Herman Wijffels
Foto: Dirk Hol
tijk. Ten eerste: het christendom heeft altijd weinig met ecologie op gehad en zich altijd gekenmerkt door een ambivalente verhouding tot de natuur en de fysieke kant van het leven. De fysieke component van de mens was altijd van lagere orde. Ten tweede: natuur en milieu worden gezien als linkse items en geassocieerd met ‘socialistisch’ of tenminste ‘sociaal-democratisch’. Dat is een misvatting: aandacht voor natuur en milieu is niet links. Als je jezelf ziet als conserverend, in de zin van: met respect behandelend wat van waarde is, horen natuur en milieu daarbij. Maar dat
cdv|herfst 2004
ringen en de partijpolitieke woelingen van de komende tijd heeft het CDA de kans om, als op waarden gebaseerde beweging, een vernieuwende kracht te zijn. Er is beslist een verlangen om zo´n kracht te zijn, maar in de praktijk werken we daar niet aan. Het normen- en waardendebat zou moeten gaan over de vraag welke waarden leidend moeten zijn om te komen tot een houdbare, duurzame manier van leven. Nog specifieker: wat voor waarden zouden leidend moeten zijn als je uitgaat van een visioen van een zich ontplooiend universum met de mens als co-schepper, de mens als mede
va n k r a b b e n i n d e a a r d k o r s t n a a r o n t va n g e n w a t n e e r d a a l t
Hoe komt dat dan? Er is binnen het CDA over duurzaamheid toch al heel wat bij elkaar gedacht?
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 40
40
interview | christen democraten over duurzaamheid
verantwoordelijke voor de ontwikkeling en toekomst van het leven op deze planeet? Dat debat is volop in gang, maar niet vanuit de politiek.’ VAN WIJMEN
Leent de manier waarop in ons systeem mensen worden geworven voor vertegenwoordigende lichamen en politieke functies zich daar wel voor? Je hebt dan altijd last van de ‘achterbanziekte’.
vende concept voor de 21e eeuw wordt. Hoe eerder we met de transitie naar duurzaamheid beginnen, hoe meer economisch voordeel we daarvan hebben. Wij zijn een energie-afhankelijke economie. Als we in een vroeg stadium overgaan naar duurzame bronnen, kunnen we van een potentieel probleem een kracht maken. Een overkoepelend concept kan al dit soort maatregelen een plaats geven; daarmee wordt het een wervend concept.’
WIJFFELS
‘Het korte termijn eigenbelang is in de politiek inderdaad vrij sterk aanwezig. ‘De maatschappij’ loopt op het terrein van de duurzaamheid voor op de politiek. Je ziet een in kracht toenemende beweging gericht op een duurzame samenleving. Geen enkel zichzelf respecterend bedrijf houdt zich erbuiten, kijk maar naar de jaarverslagen. Je moet dan ook concluderen dat de agenda voor duurzaamheid in Den Haag stil ligt, maar in het land niet. De politiek loopt achter en de kloof wordt groter. Dat is ook logisch in een fase waarin grote veranderingen plaatsvinden. Degenen die de instituties besturen, proberen die zo goed mogelijk te laten functioneren. Pas als een vernieuwingsbeweging voldoende volume heeft, volgt ook de politiek. De politiek heeft een codificateursfunctie, geen voorlopersfunctie. Het is dus logisch dat maatschappelijke venieuwingen eerst in de samenleving vorm krijgen en pas daarna in de instituties.‘
VAN WIJMEN
Het is toch verontrustend dat het zo nog niet werkt.
WIJFFELS
‘De ontwikkelingen in de maatschappij gaan door. Niets werkt in dit opzicht beter dan rampen: die maken de problematiek zichtbaar. Dat de regering Bush nu ‘om’ is inzake global warming, heeft daar ook mee te maken. Ik ben daar hoopvol over.’ VAN WIJMEN
Hebben we nog tijd genoeg? China wordt in hoog tempo ge-automobiliseerd, en wij helpen daarbij.
WIJFFELS
‘Er is inderdaad een spanning tussen wat moet en wat feitelijk gebeurt. We lopen over een richel, maar als je hoop en vertrouwen verliest, raak je alles kwijt.’ VAN WIJMEN
Je visioen is hoopvol. Hebben wij niet veel te danken aan Europa en de VN?
VAN WIJMEN
Even een zijsprong: zou de troonrede ook niet meer een visie van een kabinet moeten geven in plaats van allerlei praktische maatregelen? WIJFFELS
‘Zeker, en ik ben ervan overtuigd dat duurzame ontwikkeling het richtingge-
cdv|herfst 2004
WIJFFELS
‘Zeker, Europa kan een voorbeeld in de wereld zijn om meer dan één reden. Het Europese concept ontwikkelt zich tot een netwerkconcept. Europa is niet een klassieke centrale machtsstructuur, maar een netwerkstructuur van samenwerkende
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 41
41
VAN WIJMEN
Daar passen dan ook windenergie en energie uit zonnecellen in. WIJFFELS
‘Precies. Die internetstructuur is een metafoor voor hoe de wereld zich moet ontwikkelen. Er zijn dan ook minder grote eenheden kapitaal nodig. Er zal sprake zijn van een grote transitie van een industrieel organisatieprincipe – gericht op beheersing en opgebouwd als piramide – naar een organisch organisatieprincipe. Een organische structuur maakt gebruik van de rijkdom van de natuur door kleinschalige benuttingsmogelijkheden te koppelen. Het is minder kwetsbaar; daar moeten we naartoe, daar ben ik door begeesterd.’ Dr. H. H.F. Wijffels, is onder meer voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER) en lid van het Innovatieplatform. Prof. mr P.C.E. van Wijmen is staatsraad in buitengewone dienst en deeltijd hoogleraar natuurbeschermingsrecht aan de Universiteit van Tilburg.
cdv|herfst 2004
va n k r a b b e n i n d e a a r d k o r s t n a a r o n t va n g e n w a t n e e r d a a l t
staten. Dat kan ook de grondstructuur worden voor de hele organisatie van de maatschappij. Een voorbeeld: onze energievoorziening zal over 40 jaar een soort internetstructuur kennen met veel kleine energie opwekkende eenheden die aan elkaar gekoppeld zijn.’
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 42
42
Het huidige milieubeleid is artikel | cultuur en spiritualiteit
symptoombestrijding koo van der wal
KOO VAN DER WAL
Het milieuprobleem heeft veel diepere wortels dan vaak wordt aangenomen. Daarom kunnen bestuurlijk-organisatorische en technische maatregelen er maar zeer betrekkelijk greep op krijgen. Daarmee kan het ‘lager hangende fruit’ geplukt worden. Maar het hoger hangende, zoals factoren die invloed hebben op mobiliteit of energiegebruik, is langs die weg onbereikbaar. Die factoren liggen in de sfeer van de stijl van leven en de daarmee verbonden mentaliteit en kijk op de dingen. Het milieuprobleem is een cultureel of geestelijk en niet zozeer een bestuurlijk of technisch probleem. Het moet dan ook door een verandering van leef- en denkwijze worden aangepakt. Het huidige milieubeleid dat aan symptoombestrijding blijft doen, is gedoemd ineffectief te blijven.
In feite moet het milieubeleid in zijn gangbare vorm als symptoombestrijding beschouwd worden.
Uitgangspunt van dit essay is dat het milieuprobleem, zoals het zich in de moderne samenleving voordoet, het neveneffect is van de modern-industriële leefwijze. Het is geen bedrijfsongeval van ons type samenleving, maar is er zogezegd in voorgeprogrammeerd. In brede kring wordt echter nog steeds gedaan alsof het bij de milieucrisis om een toevallig neveneffect van de moderne samenleving gaat. Het gangbare milieubeleid gaat in feite van die aanname uit. Het milieuprobleem wordt beschouwd als een toestand die op een ongelukkige manier uit de hand gelopen is, maar die over het sociale bestel als zodanig weinig zegt. De consequentie van die aanname is dat men denkt dat de negatieve milieueffecten, die de moderne samenleving genereert, opgevangen kunnen worden door bijsturen binnen de gegeven maatschappelijke kaders. Er hoeft niet aan het sociale systeem gesleuteld te worden. Onze samenleving is duurzaam te maken door een pakket beleidsmaatregelen. Daarbij wordt met name aan twee soorten maatregelen gedacht: aan maatregelen in het bestuurlijk-organisatorische vlak en aan de introductie en bevordering van geavanceerde vormen van technologie. Er zijn goede redenen om aan de toereikendheid van genoemde typen maatregelen, zowel afzonderlijk als in combinatie, te twijfelen. De betekenis van bestuurlijk-organisatorische maatregelen voor de verbetering van het milieu wordt doorgaans overschat. In feite moet het milieubeleid in zijn gangbare vorm – ondanks alle inspanningen over een breed front – als weinig meer dan als symptoombestrijding beschouwd worden. Met symptoombestrijding hebben we van doen als men zich bij zijn handelen op de direct waarneembare verschijnselen richt zonder iets aan de achterliggende oorzaken te doen. Dat dit het geval is, blijkt uit het beeld dat naar voren komt in achtereenvolgende milieurapportages van instanties
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 43
43
cdv|herfst 2004
het huidige milieubeleid is symptoombestrijding
als het RIVM, het Europese Milieu-Agentschap, het IPCC, het WNF en andere. Niet dat er geen successen geboekt zijn. Die worden echter verre in de schaduw gesteld door de gevallen waarin de beleidsdoelen niet –en vaak bij lange na niet– gehaald zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de stijging van het energieverbruik, de uitstoot van broeikasgassen en zware metalen, het massale uitsterven van planten- en diersoorten, vermesting en verdroging en de groei van de afvalstroom. Bestuurlijk-organisatorische maatregelen hebben slechts een beperkte reikwijdte en impact. De mogelijkheden en beperkingen ervan worden in belangrijke mate bepaald door de onderliggende sociale en culturele processen en structuren. Wat die laatste betreft is het moderne sociale systeem de resultante van een in de geschiedenis unieke en ongeplande constellatie van factoren, zoals de opkomst van de moderne natuurwetenschap en techniek, de ontwikkeling van een kapitalistische economie en een rationeel-bureaucratische bestuurscultuur. In ieder geval, de zojuist genoemde factoren zijn zeer dynamisch en expansief van aard, helemaal in de verbinding die zij de laatste anderhalve eeuw met elkaar zijn aangegaan. Van deze maatschappelijke krachten is het bestuurlijk handelen in sterke mate afhankelijk. Zijn positie is feitelijk die van permanent meeliften op de voorgegeven sociale processen en dan te proberen ze in een bepaalde gewenste richting bij te sturen. Daarmee is duidelijk dat de marges voor beleid smal zijn, en dat temeer naarmate de trends die op de onderliggende niveaus werkzaam zijn krachtiger en daardoor moeilijker beïnvloedbaar zijn. Wanneer overal in de samenleving aan efficiency hoge prioriteit gegeven wordt, tijd daarmee een schaars goed wordt, flexibiliteit en snelle verplaatsbaarheid belangrijke voorwaarden zijn om mee te draaien, wanneer verder de individualisering voortschrijdt, hand in hand met het ideaal van de maximalisering van de individuele handelingsvrijheid, dan betekent dat praktisch automatisch een steeds verdergaande mobilisering van het bestaan. Een beleid van terugdringing van de mobiliteit moet dus haaks gaan staan op deze zeer krachtige maatschappelijke trends. Het zal duidelijk zijn dat het daarentegen kansloos is, als het niet zelf krachtige maatschappelijke ondersteuning kan mobiliseren (anders dan op het niveau van uitingen van goede wil of van in documenten vastgelegde beleidsdoelen). In dit licht is het begrijpelijk waarom een maatregel als rekeningrijden veel verzet oproept en het niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat zal zijn. Als een machtig complex van maatschappelijke krachten de samenleving in de richting van onduurzaamheid drijft, dan hebben beleidsmaatregelen op zichzelf daartegen weinig in te brengen. Een analoog verhaal kan verteld worden over de bijdrage die van nieuwe of geavanceerdere technologieën tegen milieubederf te verwachten is. Vanzelfsprekend is alles wat op dit punt gedaan kan worden winst: energiezuiniger apparaten, schonere auto's, isolatie van woningen etcetera. Al bij al levert dit soort maatregelen echter eveneens slechts een heel gedeeltelijke oplossing van het milieuprobleem. Zo is bijvoorbeeld de sterke daling van de per producteen-
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 44
44
artikel | cultuur en spiritualiteit
heid geïnvesteerde hoeveelheid energie in de chemische industrie ongetwijfeld een knappe bijdrage aan de terugdringing van het energiegebruik. Maar wanneer de kwantiteit van de productenstroom tegelijkertijd aanhoudend groeit, geven we met de ene hand weer uit wat we met de andere gewonnen hebben. En wanneer de vliegtuigen zuiniger en stiller worden, maar de mobiliteit van personen en goederen door de globalisering van de economie en de inburgering van massatoerisme sterk toeneemt, levert dat dezelfde conclusie op. Oplossingen door nieuwe en betere technologieën worden zo stelselmatig door nieuwe vraag ingehaald. Met andere woorden: de ’oplossing’ van het milieuprobleem moet primair niet aan de aanbod-, maar aan de vraagkant gezocht worden, in een bijstelling van de vraag ofwel in een andere omgang met de technische mogelijkheden. Ook hier gaat het dan slechts om symptoombestrijding. Het heeft er dus alle schijn van dat de moderne samenleving zoals zij nu reilt en zeilt inherent onduurzaam is en daarom binnen de gegeven sociale kaders niet duurzaam te maken is. Een verbetering van de toestand van het milieu zou dus in de eerste plaats gezocht moeten worden in een verandering van die collectieve gedragswijzen in een milieuvriendelijker richting. Wil men die gedragswijzen veranderen, dan wordt de vraag: 1) of aangegeven kan worden waaraan de milieuonvriendelijkheid van de westerse levensstijl toegeschreven moet worden; en 2) of en hoe van zulke inzichten bij het milieubeleid gebruik gemaakt kan worden. De ideële component van collectieve gedragspatronen
De ‘oplossing’ van het milieuprobleem moet primair niet aan de aanbod-, maar aan de vraagkant gezocht worden.
Wanneer we het over collectieve gedragswijzen hebben, hebben we het over een subklasse van handelingen. Handelingen in het algemeen worden door zeer uiteenlopende factoren bepaald, zoals biologische constitutie, natuurlijke omstandigheden en historische gebeurtenissen. Maar voorzover menselijk handelen niet puur reactief is, wordt het gekenmerkt door een ideële component. Daarbij gaat het om de manier waarop mensen hun situatie interpreteren: hun kijk op de werkelijkheid, hun zelfbeeld of hun opvattingen inzake goed en kwaad. Kortom, wat mensen van een situatie denken bepaalt in belangrijke mate hun handelwijze. Dat geldt voor het individuele handelen, maar evenzeer voor het handelen in gemeenschapsverband, en dus ook voor leefwijzen als min of meer samenhangende collectieve patronen van handelen. In al die gevallen is menselijk handelen ‘symbolisch bemiddeld’, oriënteert het zich aan een schema van betekenissen. Dat schema van betekenissen is bij collectieve gedragswijze een voor de betreffende cultuur of samenleving kenmerkend gemeenschappelijk referentiekader. Daaruit volgt dat voorzover collectieve gedragswijzen zich aan zo'n schema van betekenissen oriënteren, factoren van ideële aard ter verklaring van maatschappelijke ontwikkelingen kunnen worden aangevoerd, in ons geval dus van het milieuprobleem. En voorzover dat kan, vormt het milieu-probleem een cultureel of geestelijk – en niet zozeer een bestuurlijk of technisch probleem, dat dan ook door een verandering van leef- en denkwijze zou moeten worden aangepakt. cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 45
45
Het modern-westers referentiekader
Ter nadere typering het volgende: 1 Onttovering van de werkelijkheid is de aanduiding van een opvatting inzake de realiteit, waarbij deze gereduceerd is tot een ensemble van stomme, dode dingen zonder innerlijk en eigen streven, die strikt aan mechanisch-causale wetten gehoorzamen. Wat hier gebeurd is, laat zich het best vanuit het contrast toelichten. Volgens het premoderne ‘mythische’ werkelijkheidsbesef vormt de natuur een groot ‘bezield verband’, waarbinnen alles zijn eigen plaats en zijnswijze heeft. Hier is de werkelijkheid dus geen aggregaat van dode dingen, maar een leefgemeenschap van ‘wezens’ die handelen en met elkaar interageren en communiceren. In deze ‘sympathetische’ werkelijkheidsvisie kan alle gebeuren als gedrag opgevat worden, dat in beginsel inleefbaar is. Geen wonder dat in veel premoderne werkelijkheidsvisies alles met alles verwant is, zodat de mens de dieren, planten, bomen, rivieren of winden als zijn broers en zusters beschouwt, waarmee hij dus met consideratie en respect heeft om te gaan. Een laatste trek van dit werkelijkheidsbeeld is dat het ‘symbolistisch’ is: de dingen zijn niet ‘eenvoudig wat ze zijn’, zoals in het moderne denken en ervaren, maar zijn belichaming van betekenis en daarmee hebben ze van zich uit waarde. Dat is opnieuw reden voor een zorgzame houding tegenover de omgeving. Daartegenover staat dan het natuurbeeld dat zich sinds de 17e eeuw in Europa doorzet: dat van pure dingen zonder binnenkant (aan dieren werd zelfs lang pijngevoel ontzegd, vandaar de mogelijkheid tot vivisectie), zonder eigen streven, betekenis en waarde, een realiteit waar niets meer aan in te leven of waarmee niet meer te communiceren valt. De werkelijkheid wordt hier tot een mechanisch systeem, vandaar ook dat de machine of de klok de moderne metaforen zijn waarmee over de werkelijkheid gesproken wordt. Maar wanneer dit het hele verhaal met betrekking tot de natuur is, is daarmee tegelijk de reden vervallen om op een omzichtige en respectvolle wijze met haar om te gaan. Zij schrompelt dan ineen tot een arsenaal van hulpbronnen voor het menselijk handelen die naar willekeur gebruikt kunnen worden. cdv|herfst 2004
het huidige milieubeleid is s ymptoombestrijding
De modern-westerse cultuur heeft een specifieke eigen voorstellingswereld1, die een belangrijke determinant van de modern-westerse levensstijl is (geweest). Ik licht er met name die componenten uit die voor de moderne manier van denken over en omgaan met de natuur van centraal belang zijn: 1 onttovering van de werkelijkheid; 2 activisme; 3 radikaal antropocentrisme; 4 instrumentalisme; en 5 een uiterlijk welzijnsbegrip.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 46
46
artikel | cultuur en spiritualiteit
De techniek betekent naar haar aard het opleggen van ons perspectief aan de dingen.
2 Temidden van deze natuur van dode, nietszeggende dingen, die alleen maar lijdelijk de gebeurtenissen ondergaan, is de mens het enige actieve wezen, dat kan handelen, zelf de koers der dingen kan bepalen, kortom subject is en geen object. Dat maakt het bijzondere van zijn wezen uit, daarin is zijn unieke waarde, zijn ‘waardigheid’, gelegen, die alleen hij bezit. Tegelijk maakt dat hem in het rijk van de natuur tot een vreemdeling, schept het een zeer afstandelijke relatie tot die natuur. Het zelfbeeld van de moderne mens is dat van een wezen dat naar zijn aard handelend, veranderend, ontdekkend, grensverleggend en (her)scheppend in de wereld staat. Niet voor niets begint de moderne tijd met de grote ontdekkingsreizen, waarvan de ruimtereizen het tegenwoordige vervolg zijn. Maar niet minder is de moderne wetenschap op haar manier een ontdekkingsreis. En net zo staan de techniek, de sport en de commercie in het teken van permanente grensverlegging en innovatie. In samenhang daarmee is een basismotief van de moderne tijd de idee van de mens die zijn eigen bestaan ontwerpt. In deze optiek is hij degene die zichzelf in een onafgebroken actief leven verwerkelijkt, de rusteloze doener die het hier en nu altijd alweer voorbij en zichzelf in zijn plannende activiteit altijd al een stap vooruit is (daarom heeft hij ook altijd haast). Daarbij is dan de natuur zijn veld van actie; zij is zijn materiaal waaraan hij zichzelf verwerkelijkt en ontplooit. 3 Daarmee is de overgang naar het derde grondmotief van het moderne denken, dat van een radikaal antropocentrisme, al gemaakt. Alles moet immers dienstbaar zijn aan de menselijke zelfontplooiing. Dat zou ook een omschrijving van de techniek kunnen zijn: middelen vinden om de omgeving in dienst te stellen van de realisering van de eigen wensen en doelstellingen. De techniek betekent naar haar aard het opleggen van ons perspectief aan de dingen, betekent herinrichting van de werkelijkheid met het oog op menselijke doelstellingen. Meteen wordt hiermee ook begrijpelijk waarom de techniek zo'n bepalend fenomeen in de modern-westerse samenleving kon worden: reeds geruime tijd voordat zij zich als maatschappelijk fenomeen doorzet (beginnend in de loop van de 19e eeuw), kristalliseert zich een denken voorstellingswijze uit die aan de technologie als sociaal verschijnsel zeer gunstige ontplooiingsmogelijkheden biedt. Uiteraard is bij dit alles verondersteld dat de natuur zich voor zo'n herinrichting der dingen leent, dat zij stuurbaar, kneedbaar, reconstrueerbaar, kortom maakbaar is. Dat volgt echter uit de opvatting dat de natuur als een groot mechanisch uurwerk gebouwd is. Aan die manipuleerbaarheid van de natuur aan de objectkant beantwoordt dan aan de subjectkant de idee dat de mens zichzelf realiseert door zijn stempel op de dingen te drukken; en niet bijvoorbeeld door innerlijk te rijpen en groeien.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 47
47
5 Tegelijk is duidelijk dat heel deze denkwijze een uitwendig concept van welzijn impliceert. Welzijn is hier de gratificatie van behoeften en wensen die eenvoudig als gegeven beschouwd worden (‘zo is de mens nu eenmaal’). Welzijnsbevordering wordt dan een kwestie van zo ruim mogelijk aan zoveel mogelijk wensen voldoen, via een steeds meer geperfectioneerd systeem van middelen. Zo’n concept van welzijn leidt ertoe dat mensen zich met een steeds groeiend park van apparaten omgeven, dat welzijn praktisch identiek wordt met materiële welvaart. Economische groei wordt zo een noodzakelijke voorwaarde voor een ‘gelukkig leven’. Daardoor wordt de ‘ecologische voetafdruk’ per persoon steeds groter. Het paradoxale van deze situatie is dat de moderne mens zich als een wezen met oneindige behoeften en aspiraties definieert, en daarom tevredenheid met de eigen situatie (en dus ‘geluk’) binnen dit denkkader uitgesloten is. En even paradoxaal is dat met de toename van de menselijke handelingsmogelijkheden de schaarste aan middelen voor wensbevrediging niet af-, maar steeds toeneemt. Naarmate er meer kan, wil de mens ook steeds meer. De mens is bij deze zelfdefinitie dus een inherent onbevredigbaar wezen en de moderne levensstijl van zich uit mateloos. Wie de besproken vijf componenten overziet, moet wel concluderen dat de cultuur die zo'n werkelijkheids-, mens- en welzijnsopvatting heeft en een daarop geënte levensstijl praktiseert niet toevallig onduurzaam is. Binnen het kader daarvan is duurzaamheid niet realiseerbaar. Daarom zal een milieubeleid dat aan symptoombestrijding doet, gedoemd zijn ineffectief te blijven.
cdv|herfst 2004
het huidige milieubeleid is s ymptoombestrijding
4 In het bovenstaande liggen twee andere grondtrekken van het modern-westerse voorstellingskader opgesloten, namelijk een instrumentele denkwijze en een uitwendige opvatting van welzijn. Als de menselijke zelfontplooiing geacht wordt te verlopen via de herinrichting van de dingen overeenkomstig onze wensen en doelstellingen, en de techniek het geheel van middelen daartoe is, dan betekent dit dat in de techniek de sleutel tot die zelfontplooiing (ofwel het ‘geluk’) ligt. Het volle gewicht bij het streven naar een ‘goed leven’ komt hier dus op het domein van de instrumenten te liggen. En een geheime vooronderstelling van onze cultuur is dat iedere vooruitgang in de sfeer der middelen min of meer automatisch welzijnsbevorderend werkt. Daarom wordt koortsachtig aan de uitbouw van het arsenaal van middelen gebouwd en worden steeds nieuwe dimensies van de werkelijkheid in regie genomen (kern-, gen-, informatietechnologie). Hierbij vraagt men zich nauwelijks kritisch af of daarmee de beoogde bevordering van welzijn inderdaad gediend is; en evenmin of de natuurlijke systemen op deze ingrepen, die steeds grootschaliger worden en op steeds diepere niveaus van de realiteit aanzetten, berekend zijn (quod non).
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 48
48
artikel | cultuur en spiritualiteit
Naarmate er meer kan, wil de mens ook steeds meer.
Met het gangbare beleid kunnen slechts de scherpste kanten van het milieuprobleem worden afgeslepen, maar ook niet meer dan dat. Mogelijkheden van correctie van het moderne betekenisschema De diagnose dat het milieuprobleem primair een cultureel probleem is, betekent dat de therapie allereerst gezocht moet worden in een ingrijpende verandering van het systeem van collectieve betekenissen en daarmee corresponderende houdingen. In welke richting zo'n verandering van de moderne westerse cultuur zou moeten gaan, valt af te lezen uit de boven gegeven karakteristieken van het dominante denkraam, als negatief referentiepunt genomen. Kort aangeduid zou dat betekenen: een opvatting van de werkelijkheid waarbij deze (weer) ervaren wordt als in zichzelf betekenisvol en mooi, als van zichzelf uit waardevol en niet enkel omdat zij zich als materiaal ten dienste van onze menselijke doelstellingen laat gebruiken; een werkelijkheid waarmee we ons direct verbonden kunnen voelen, onder meer tot uiting komend in een houding van zorg en respect; een zelfopvatting waarin ontvankelijkheid en openheid voor het eigen karakter van het andere een wezenlijke plaats krijgen, we dus niet alles in ons eigen perspectief plaatsen en in het menselijk imperium inlijven; en een heroverweging van het welzijnsbegrip, waarbij veel minder nadruk op de materiële, consumptieve aspecten van het bestaan gelegd wordt en veel meer op de immateriële (sociale, esthetische, educatieve,`spirituele') zijden ervan. Mijn stelling is dus dat het moderne oriëntatiekader in sterke mate verschralend, vertekenend en verdringend gewerkt heeft op belangrijke dimensies van onze ervaring en dat het daarom aan een min of meer ingrijpende correctie onderworpen dient te worden om die aspecten van het bestaan opnieuw tot hun recht te laten komen. Om die correctie ook maar op enigszins bevredigende wijze handen en voeten te geven ontbreekt hier de ruimte2. Wel staat vast dat, om deze bijstelling van het dominante oriëntatiekader enige kans van slagen te geven, deze steun moet vinden in onze ervaring. Daartoe kan aangeknoopt worden bij de alledaagse ervaring, de vele stemmen in de moderne literatuur en kunst, onderstromen in de moderne filosofie en het ideeëngoed van diverse grote spirituele tradities - dat zich (opnieuw) in een brede aandacht mag verheugen. Ter bepaling van de gedachten geef ik enkele voorbeelden. Het besef begint steeds meer door te dringen dat het in het dominante werkelijkheidsbeeld vervatte subject-objectschema een raster over onze ervaring legt dat in hoge mate reductionistisch werkt. Alleen wat door het raster doorgelaten wordt - de dingen gereduceerd tot pure objecten- wordt als ‘reëel’ erkend. Wat dan overblijft, is de natuur als een ensemble zielloze dingen zonder eigen waarde en betekenis. Maar we hebben in de alledaagse ervaring, bijvoorbeeld in de omgang met dieren ‘eigenlijk’ altijd geweten dat dat niet het hele verhaal was en onze kunstenaars zijn nooit opgehouden stem aan die ervaring te geven. Zo zijn de voorwerpen die op de stillevens van
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 49
49
zeer ten dele een aangelegenheid van het beschikken over materiële middelen tot wensbevrediging.
Consequenties voor het milieubeleid Wat betekent dit nu voor een te voeren milieubeleid? Om te beginnen er mee te rekenen dat het milieuprobleem veel diepere wortels heeft dan vaak aangenomen wordt en dat daarom bestuurlijk-organisatorische en technische maatregelen, die op relatief oppervlakkige niveaus opereren, er maar zeer betrekkelijk greep op krijgen. Door dat soort maatregelen kan zogezegd het lager hangende fruit geplukt worden. Maar het hoger hangende, zoals factoren die invloed hebben op mobiliteit of enegiegebruik, is langs die weg onbereikbaar. Die factoren liggen, zoals gezegd, in de sfeer van de stijl van leven en de daarmee verbonden mentaliteit
cdv|herfst 2004
het huidige milieubeleid is symptoombestrijding
Welzijn is maar
vele kunstenaars verbeeld worden volstrekt niet de zielloze objecten die op ons ingrijpen wachten, maar dingen met een eigen zijnswijze en nadrukkelijke presentie. Daartegenover past een houding van ze in hun eigen waarde te laten en ze op je te te laten inwerken. Maar geldt dat niet evenzeer (of zelfs meer) voor de natuur: een fraai gebouwde bloem, een prachtig gevormd kristal, een adembenemend landschap en uiteraard voor de levensvorm van het dier, begiftigd met waarneming, bewustzijn en vernuft, en daarom het meest direct als medeschepsel herkend? Andere ‘tegenervaringen’ betreffen de moderne activistische zelfopvatting: ondanks het zelfbeeld van de rusteloze doener en innovator dringt ook bij mensen van vandaag steeds weer het besef door dat het zwaartepunt van het menselijk bestaan niet ligt in allerlei ‘nuttige’ activiteiten. Dat besef dringt vooral door in grenssituaties zoals die van het verlies van een familielid of goede vriend of van het geconfronteerd worden met een ernstige ziekte. Dan ervaart men hoe belangrijk is wat de Grieken scholè noemden, de tijd van de ‘onnutte’ handelingen, van het ‘onthaasten’, tot zichzelf komen, musiceren, lezen van een goed boek, zich inzetten voor een ideëel doel, tijd en aandacht hebben voor elkaar of voor een goed gesprek. Hier is de grondhouding niet die van het veranderen of manipuleren van wat men ontmoet, maar juist van een zich open en ontvankelijk tegenover de ander en het andere opstellen, een houding van in zijn waarde laten, luisteren, kortom van receptiviteit eerder dan van naar zijn hand zetten. Dat geldt voor de tussenmenselijke relaties, maar in geen geval alleen daar, zoals iedere natuurliefhebber en kunstminnaar zal beamen. Daarmee is al aangeduid dat welzijn maar zeer ten dele een aangelegenheid is van het beschikken over materiële middelen tot wensbevrediging (welvaart). Uiteraard houdt welzijn de bevrediging van wezenlijke levensbehoeften, zoals voedsel en kleding, in. Maar welzijn is een meerdimensionaal begrip en betekent ook: leven in een vriendelijke en veilige omgeving; met zinnige dingen bezig zijn waar je jezelf in kwijt kunt (je werk, hobby’s) en daar intens plezier aan beleven; leven in warme tussenmenselijke relaties; en je opgenomen voelen in een als zinvol ervaren werkelijkheid.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 50
50
artikel | cultuur en spiritualiteit
en kijk op de dingen. Kan het echter wel een zaak van overheidsbeleid zijn om (in een modern-liberale samenleving!) op dit niveau beïnvloedend bezig te zijn? Ik meen van wel, het gaat er maar om hoe dat verder gedacht wordt. De gedachtengang is dan dat de overheid de zorg voor het algemeen belang heeft, en daarmee voor het systeem van collectieve goederen. Collectieve goederen zijn, zoals bekend, goederen die algemeen toegankelijk en ondeelbaar (niet-individualiseerbaar) zijn en die belangrijke voorwaarden voor het individuele welzijn van de burgers vormen. Voorbeelden daarvan zijn veiligheid op straat, straatverlichting, een goed functionerend onderwijs- en rechtssysteem. Tot die collectieve goederen behoort onmiskenbaar ook een schone en gezonde leefomgeving. De zorg voor het milieu hoort zo gezien tot de verantwoordelijkheden van de overheid. Als belangrijke voorwaarden van milieubehoud in de sfeer van de heersende levensstijl liggen, dan gaat langs die (indirecte) weg de kwestie van het bijsturen van die levensstijl tot het terrein van het overheidsbeleid behoren. Daarbij is het uitgesloten dat de overheid in directe zin als propagandist van alternatieve, milieuvriendelijker denk- en leefwijzen zou optreden. Dat zou in strijd zijn met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in de moderne samenleving. Maar de overheid mist daartoe ook de middelen, zij is in dit opzicht ook aangewezen op de in de maatschappij aanwezige sociaal-culturele krachten en hulpbronnen. Deze zijn te vinden bij talloze groeperingen en instellingen van het zogeheten maatschappelijke middenveld, waar de menings- en attitudevorming van de burgers plaatsvindt. Daarbij kan gedacht worden aan godsdienstige en andere levensbeschouwelijke gemeenschappen, scholen en universiteiten, pers, TV en andere media, vakbonden, verbonden van ondernemers en boeren, culturele gezelschappen, sportverenigingen, consumentenorganisaties, allerlei confessionele en niet-confessiegebonden verenigingen. Daar vindt de internalisering van denk- en leefpatronen plaats, waardoor het gedrag van binnenuit gemotiveerd wordt, in plaats van alleen van buitenaf gestuurd. Ik pleit er kortom voor dat de overheid bij het milieubeleid veel sterker dan tot nu toe gebeurd is met deze menings- en attitudevormende groeperingen gaat samenwerken en daarbij coördinerend en faciliterend optreedt. Afsluitende opmerkingen Enkele opmerkingen tot besluit: 1 Een belangrijke oorzaak van milieuonvriendelijk gedrag ligt dus in een onjuiste opvatting van welzijn, waarbij veel te sterk de nadruk ligt op de materiële component en veel te weinig op de immateriële – dat wil zeggen: persoonlijke, sociale, culturele, spirituele – aspecten ervan. Er zou daarom eens een ‘brede maatschappelijke discussie’ daarover gevoerd moeten worden.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 51
51
Alleen een verandering van leef- en denkwijze kan aan het milieubederf een halt toeroepen.
2 Onbekend maakt onbemind. Dat geldt ook voor de momenteel ondergewaardeerde immateriële welzijnsaspecten. Mensen laten meemaken hoeveel plezier activiteiten als lezen, musiceren, aquarelleren, toneel spelen, theateren museumbezoek of vogels kijken verschaffen. Onderwijs en educatie kunnen hier een belangrijke rol spelen. Maar dan onderwijs dat de culturele schatten van onze cultuur en van andere ontsluit en niet enkel of grotendeels op de eisen van de arbeidsmarkt afgestemd is. Ik denk dat de overheid hier een belangrijke rol kan spelen door aan die algemeen vormende aspecten van het onderwijs bij de vaststelling van de programma's ruime aandacht te besteden en ook ruime subsidiemogelijkheden te scheppen. Die educatie zou niet in de laatste plaats op de omgang met de natuur gericht moeten zijn. Zo kan een ontvankelijkheid gekweekt worden voor de schoonheid, vormenrijkdom en wonderlijk complexe functiewijze ervan. Mensen zouden op die manier van binnenuit in de houding gebracht worden van een zorgvuldig(er) omgaan met de natuur en daartoe niet alleen aangezet worden door uitwendige prikkels van economische of juridische aard. Daarmee zijn we terug bij de hoofdthese van dit essay: dat het streven gericht moet zijn op internalisering van een milieuvriendelijke houding, omdat maatregelen die alleen van buiten af het gedrag proberen te beïnvloeden gedoemd zijn tekort te schieten. Zoals ook het strafrecht met zijn sancties een maatschappij niet in het gareel houdt als niet 99,9 % van de burgers van zich uit zich aan de wet houdt. 3 Milieubeleid maakt deel uit van het overheidsbeleid in het algemeen. Wanneer het bepaalde uitgangspunten kiest, dan zullen die globaal in overeenstemming moeten zijn, althans niet op voet van gespannenheid staan met hoofdlijnen van het beleid in algemene zin. Anders wordt het milieubeleid een enclave binnen het algemene overheidsbeleid. Dan moet constant tegen een (te) sterke tegenwind worden opgebokst, zoals in de afgelopen kabinetsperioden eigenlijk steeds het geval geweest is. Met andere woorden: wanneer de stelling juist is dat alleen een verandering van leef- en denkwijze aan het milieubederf een halt zou kunnen toeroepen, dan zouden de daarvoor nodige
cdv|herfst 2004
het huidige milieubeleid is symptoombestrijding
Bijvoorbeeld over welzijn en onthaasting, maar dan niet over een tijdelijke onderbreking van de werkdruk en prestatiedwang, maar over structurele verandering ervan. In zo'n discussie zou duidelijk moeten worden: a) wat een enorme prijs aan individueel en gemeenschappelijk onwelbevinden (en ecologische schade!) we voor onze huidige welvaartsmaatschappij betalen, en b) dat die welvaartsmaatschappij, zoals gezegd, haar belofte van op steeds grotere schaal de voorwaarden voor menselijk welzijn te scheppen niet waar kan maken. Bij het opstarten van zo’n discussie zou de overheid een belangrijke rol kunnen spelen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 52
52
artikel | cultuur en spiritualiteit
beleidsuitgangspunten moeten doorwerken in het algemene beleid. Dat betekent dat de eenzijdige nadruk op de economische aspecten van het beleid teruggeschroefd zou moeten worden ten gunste van de bevordering van andere wezenlijke welzijnsaspecten, zoals zorg, educatie en cultuur. Een overheid die het gedrag van de burgers hoofdzakelijk via economische en juridische maatregelen probeert te sturen werkt niet met hen samen, maar bespeelt ze, behandelt ze dus niet als burgers. De mensen zijn van huis uit geen calculerende burgers (homines oeconomici, die alles onder het aspect van hun eigenbelang bezien), maar worden er door het economiserend beleid van de laatste regeringen toe gemaakt. Dan moet men er zich echter niet over verwonderen dat de burgerzin verschrompelt en de overheid zichzelf de middelen tot een effectief milieubeleid uit handen slaat. Dr. G.A. (Koo) van der Wal is emeritus-hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Aan laatstgenoemde universiteit bezette hij enkele jaren een bijzondere leerstoel milieufilosofie.
Noten 1
2
Voor een nadere onderbouwing, zie mijn De omkering van de wereld. Achtergronden van de milieucrisis en het zinloosheidsbesef, Ambo, Baarn 1996, met name hoofdstuk 1; en Recht met reden. Verzamelde opstellen, Kluwer, Deventer 2003, p. 367-428. Zie daarvoor, naast de in noot 1 genoemde literatuur, onder meer Wim Zweers, Participeren aan de natuur. Ontwerp voor een ecologisering van het wereldbeeld, Van Arkel, Utrecht 1995; Ton Lemaire, Met open zinnen. Natuur, landschap, aarde. Ambo, Amsterdam 2002; Marius de Geus, The End of Overconsumption. Towards a Lifestyle of Moderation and Selfrestraint, International Books, Utrecht 2003.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 53
53
Een Franciscaans op duurzaamheid
CHRIS ELZINGA
chris elzinga Franciscus van Assisi wordt door sommigen gezien aan de patroonheilige van de milieubeweging. Maar wat gaat er eigenlijk van deze Middeleeuwer uit, dat zelfs nu nog mensen inspireert? Welke inzichten uit de Franciscaanse traditie zijn nu nog relevant voor het duurzaamheidsdebat? Chris Elzinga laat zien dat in ieder geval twee thema’s in dit kader relevant zijn, hoewel die in het huidige politieke debat geen enkele rol spelen. Het eerste thema gaat over onze omgang met de natuur. Franciscus laat zien dat een sterk besef van verbondenheid met de natuur vragen stelt bij een onbegrensde antropocentrische houding ten opzichte van de natuur. Gaat een duurzame ontwikkeling alleen over menselijke belangen of houden we ook rekening met de belangen van de niet-menselijke schepselen? Ten diepste is dit een vraag naar wat het betekent mens te zijn op aarde. Elzinga doet enkele suggesties om het besef en de ervaring van verbondenheid te versterken. Het tweede thema gaat over angst en gebrek aan vertrouwen, die beide diep in de psyche van de meeste mensen verankerd zijn. Ze zijn inherent aan de psychische structuur die we ‘ego’ noemen en ze bepalen dikwijls onbewust ons handelen en denken. Op collectief niveau bepalen ze dikwijls de agenda’s van politieke tegenstanders, ook en misschien vooral wel in het duurzaamheidsdebat. Angst en gebrek aan vertrouwen maken dat mensen op hun eigenbelang gericht zijn, op het eigen overleven, en daarmee vervreemden van zichzelf (van hun "ware aard" zou Franciscus zeggen), van de wereld om hen heen en van het Mysterie dat dit alles omvat. Het maakt dat ze zekerheid zoeken in steeds meer bezit, geld, status en macht. Het werkt een onduurzame houding in de hand, die naadloos aansluit op de huidige exponentieel groeiende economie. Elzinga gaat in op de vraag of er een soberheid mogelijk is die niet gebaseerd is op angst voor een wereld van tekort of op schuld, maar die vreugdevol is, omdat ze onze menselijkheid bevestigt. De bekende historicus Lynn White heeft ooit Franciscus van Assisi voorgesteld als patroonheilige van de ecologen.1 Sindsdien wordt Franciscus beschouwd als iemand die door zijn speciale band met de natuur ons, moderne mensen, kan inspireren. Maar kunnen de inzichten die hij in zijn leven verworven heeft ons ook verder helpen in het duurzaamheidsdebat? Wat kunnen we leren van iemand die in
cdv|herfst 2004
een francisc aans perspectief op duurzaamheid
perspectief
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 54
54
artikel | cultuur en spiritualiteit
In hoeverre is duurzame ontwikkeling iets dat alleen mensen aangaat?
de Middeleeuwen leefde, in omstandigheden die op het eerste gezicht zo van die van ons verschillen? En hoe zijn relevante inzichten uit de Franciscaanse spiritualiteit in deze tijd te cultiveren? Omgaan met de natuur Franciscus is inderdaad vooral bekend vanwege zijn speciale manier van omgaan met de wezens in de natuur. Dat is ook al in zijn tijd opgevallen. Met name in de verhalen over zijn omgang met vogels wordt duidelijk dat er iets van hem uitging, waardoor ze bij zijn nadering niet angstig wegvlogen, maar hem in hun directe nabijheid toelieten.2 Dieren sprak hij aan als zijn ‘broeders en zusters’ en dat was voor hem een uiting van een gelijkwaardigheid die hij daadwerkelijk gevoeld moet hebben. Die gelijkwaardigheid baseerde hij op het besef dat zowel dieren als mensen door God geschapen waren en hun broosheid en kwetsbaarheid met elkaar deelden. Dit leidde bij hem tot een houding van groot respect en eerbied voor alles wat leefde. Zo bracht hij bijvoorbeeld insecten die zijn pad kruisten in veiligheid, iets wat we onder meer uit de boeddhistische traditie kennen. Dieren die hem tot voedsel geschonken waren, gaf hij hun vrijheid terug of hij zorgde voor een plek waar ze goed verzorgd werden. Diezelfde houding van eerbied en respect droeg hij uit naar de niet-levende natuur, die immers vanuit zijn visie gezien ook geschapen was. In de Middeleeuwen was het gemeengoed in alles, inclusief de dieren en de natuur, een verwijzing naar het goddelijke te zien. Voor Franciscus ligt dat anders: voor hem hadden de niet-menselijke schepselen en natuurverschijnselen een waarde vanuit zichzelf. Tegenwoordig zouden we dat ‘intrinsieke waarde’ noemen. Hij moet een grote mate van verbondenheid met de natuur gevoeld hebben, anders is deze houding eigenlijk niet te verklaren. Die houding heeft zich in de loop van zijn leven bij hem ontwikkeld. Wat hier zeker toe bijgedragen heeft, is dat hij heel veel buiten leefde, als een nomade zonder vaste woonplaats, overgeleverd aan de natuurelementen. Daar hoeven we geen romantische voorstelling van te maken. Ook zijn houding van nederigheid, altijd ‘de mindere’ te willen zijn, zal zeker een rol hebben gespeeld. 3 Een cruciaal moment is ongetwijfeld geweest toen zoals gezegd een groep vogels op een dag bij zijn nadering níet wegvloog. Voor hem kwam dat als een volslagen verrassing. Op dat moment moet hij op een diep ervaringsniveau beseft hebben wat het betekent dat dieren echt ‘broeders en zusters’ kunnen zijn.4 Uiteindelijk heeft zijn ontwikkeling op dit gebied aan het eind van zijn leven geleid tot het beroemd geworden Zonnelied.5 In dit grootse loflied noemt hij alle schepselen inclusief de hemellichamen en de natuurelementen water, vuur, wind en aarde zijn ‘broeders en zusters’, en roept hij ze op God te loven.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 55
55
Relevantie voor het duurzaamheidsdebat
Een houding van verbondenheid ‘Verbondenheid’ kunnen we cultiveren door anders te gaan waarnemen en door die waarnemingen anders dan gebruikelijk te interpreteren.6 Wat betekent dat concreet? Op cognitief of mentaal niveau kunnen we leren de consequenties van ons eigen handelen waar te nemen en daadwerkelijk onder ogen te zien. Dit gebeurt al in beperkte mate, maar dit leeraspect zou nog veel meer benut kunnen worden. We zouden bijvoorbeeld veel meer dan nu gebeurt de resultaten van wetenschappelijke studies naar de toestand van de aarde populair kunnen vertalen en onder een breed publiek kunnen verspreiden. Niet om mensen een schuldgevoel aan te praten, maar om ze de mogelijkheid te geven te zien wat er werkelijk gaande is.
cdv|herfst 2004
een francisc aans perspectief op duurzaamheid
Wat kunnen wij, modernen, met deze verhalen? Het verhaal van Franciscus raakt aan een thema in het duurzaamheidsdebat, dat heel fundamenteel is: in hoeverre is duurzame ontwikkeling iets dat alleen mensen aangaat? Hoeveel ruimte geven wij aan de dieren om zich naar hun aard te kunnen ontwikkelen? Wat voor waarde hebben de andere levende wezens met wie wij de aarde bevolken en in hoeverre zijn we bereid rekening te houden met hun belangen? Is een samenleving duurzaam wanneer we de meeste grotere zoogdieren alleen nog in dierentuinen in leven kunnen houden en voor het publiek ten toon kunnen stellen? Zijn we duurzaam bezig als we overal op aarde ecologische evenwichten verstoren? Het is typerend voor de antropocentrische aanpak van het duurzaamheidsvraagstuk op politiek niveau, dat daarin nauwelijks aandacht geschonken wordt aan dit thema, alsof wij de enige levende wezens zijn op aarde! In feite draait het in het duurzaamheidsdebat om economische grootheden: om nationaal inkomen, milieugebruiksruimte, energievoorziening, mobiliteit, duurzaam ondernemen en effecten van klimaatverandering op onze economie. Het verdwijnen van soorten heeft als thema nauwelijks politiek gewicht. Het gaat er in feite in de eerste plaats om hoe we onze welvaart veilig kunnen stellen. Een belangrijke oorzaak voor deze selectieve benadering zou kunnen zijn dat wij mensen ons in het algemeen nauwelijks met de natuur en haar schepselen verbonden voelen. Franciscus kan wat dat betreft een inspirerend voorbeeld zijn, maar het is niet eenvoudig om die verbondenheid te ervaren, zoals hij dat heeft gedaan. Wij leven hier in de westerse wereld een uitermate comfortabel leven, zeker in vergelijking met de omstandigheden waarin Franciscus verkeerde. Contact met de natuur en zelfs met ‘buiten’ is voor velen van ons hoogstens iets voor onze vrijetijdsbesteding. Hoe kunnen we dan toch tot een ervaring van verbondenheid komen, waardoor we vanuit een innerlijke vanzelfsprekendheid ook de niet-menselijke natuur gaan waarderen en haar de ruimte geven die haar toekomt?
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 56
56
artikel | cultuur en spiritualiteit
Wij zouden onze samenleving toch minimaal zo moeten inrichten dat het onze menselijkheid bevordert.
We zouden ons ook veel meer kunnen trainen in een zekere mate van aperspectivisch denken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van onderzoek naar de beleving van dieren. Daardoor zullen we in staat zijn de wereld meer door de ogen van niet-menselijke wezens waar te nemen. De verruiming van de hokken in de varkenshouderij, waar de dieren in gehouden mogen worden, is mede op dit soort onderzoek gebaseerd. In het verlengde hiervan zouden we op affectief of emotioneel niveau ons veel meer in kunnen leven in wat ons handelen voor andere mensen en voor dieren betekent. We zouden ons emotioneel meer open kunnen stellen voor zowel het leed als voor de schoonheid van de niet-menselijke schepselen. Een zekere mate van contact is daarbij vereist. Zoals het gelaat van de andere mens een appèl doet op ons vermogen tot medeleven en verlichten van leed, zo kan ook de ontmoeting van dieren in hun gedepriveerde leefomstandigheden zo’n appèl op ons doen. Als we werkelijk tot ons door laten dringen wat dieren in de bio-industrie doormaken, wordt het heel moeilijk zonder gewetenswroeging een varkensbiefstukje te eten. Wanneer we zo leren anders te kijken en te ervaren, zal dat gevolgen hebben voor ons moreel besef. Wanneer we sterker dan nu het geval is de eigenheid van dieren inzien en invoelen, zijn dieren niet meer als puur gebruiksobject te behandelen. Dat heeft consequenties voor de plek die we hen op deze aarde geven en voor de morele verantwoordelijkheid die we ten aanzien van hen hebben. We kunnen in het duurzaamheidsdebat niet langer exclusief praten over ‘wij mensen’, we zullen het misschien voortaan moeten hebben over ‘wij aardewezens’.8 Een dergelijke verschuiving in ons moreel besef zal ook iets doen met ons besef van identiteit. Dat besef wordt mede bepaald door de positie die we op aarde innemen temidden van het niet-menselijke leven. Meestal zijn we ons daar niet van bewust. Maar hoezeer wordt ons vermogen tot verwondering niet gevoed door de schoonheid van de verschijnselen in de natuur, door bloemen, door het steeds weer veranderlijke licht van de zon, door jong leven? Hoezeer wordt ons gevoel van macht en kracht niet begrensd door beelden en ervaringen die we hebben van resp. met olifanten, tijgers, of zoiets kleins als wespen? Zo geeft ook de mate waarin we ons met de natuur verbonden voelen vorm aan onze identiteit. De betekenis van menszijn Met de vraag naar onze identiteit raken we aan een vraag die een centrale rol vervult in elke spirituele traditie: wat betekent het om mens te zijn op deze aarde? Wat bepaalt onze menselijkheid en hoe kunnen we die cultiveren? 9 Wat betekenen onze persoonlijke en politieke beslissingen en handelingen voor wie wij zijn? Dit is een vraag die geen enkele rol lijkt te spelen in het duurzaamheidsdebat. Eigenlijk is dat vreemd, omdat de wijze waarop wij collectief onze samenleving inrichten toch minimaal onze menselijkheid zou moeten bevorderen. Waar zijn we anders mee bezig? cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 57
57
Angst en wantrouwen als bron van vervreemding Gerichtheid op eigenbelang komt voort uit een gebrek aan vertrouwen.
De vervreemding zit voor Franciscus in de toewending van mensen naar zichzelf, waardoor ze gericht raken op eigenbelang. Dat maakt ook dat mensen afgesloten raken voor het appèl van de ander. Maar waarom maken we die beweging eigenlijk? Tegenwoordig is uit de psychologische literatuur bekend dat die toewending voortkomt uit een gebrek aan vertrouwen en daarmee gepaard gaande levensangst. Beide zijn diep in de menselijke psyche verankerd, zoals die zich vanaf de zeer vroege jeugd ontwikkelt. Ze vormen de aanzet tot het ontstaan van de psychische structuur die we ‘persoonlijkheid’ of ‘ego’ nemen. Tot de meest fundamentele kenmerken van ‘ego’ behoren de overtuiging dat de wereld een onveilige plek is en de angst die het leven in zo’n wereld oproept. Het reactiepatroon dat daaruit ontstaat, is een manier om onszelf een veilige plek te creëren in deze wereld en om de angst te neutraliseren. Dit reactiepatroon is bij de meeste mensen werkzaam gedurende het hele volwassen leven. Het is voor vrijwel iedereen in dit tijdsgewricht de normale staat van zijn. De gangbare psychologie beschouwt dit ‘ego’ als het coördinerend en integrerend mechanisme, waardoor we op een redelijk consistente en zinvolle manier in deze samenleving kunnen functioneren. Vanuit deze optiek is een goed ontwikkeld ego het hoogste dat mensen in hun ontplooiing kunnen bereiken.
cdv|herfst 2004
een francisc aans perspectief op duurzaamheid
Voor iemand als Franciscus was die vraag naar de betekenis van ons menszijn richtinggevend. In zijn geschriften is terug te vinden hoe hij keer op keer duidelijk probeerde te maken dat mensen moeten leven naar ‘hun ware aard’, naar wie ze in essentie zijn. Alles wat we doen en laten zou onze ware aard moeten bevestigen. Al het andere doet ons van onszelf vervreemden, maar tegelijkertijd ook van onze medemensen, van de wezens in de natuur en daarmee van God. Wat is dan die ‘ware aard’ en hoe ziet die vervreemding eruit? Voor Franciscus is leven naar onze ‘ware aard’ een leven dat niet gericht is op versterking van het eigenbelang, dat niet zelfzuchtig is.10 Het is open naar wat voor ervaring van pijn, verdriet, leed, vreugde en schoonheid. Het is leven vanuit een vertrouwen dat het leven goed is zoals het is, omdat het voortkomt uit en gedragen wordt door God. Het gaat erom expressie te zijn van liefde, niet om lief gevonden te worden, maar omdat ieder mens in essentie liefde ís. Dit leven is als vanzelfsprekend uit op het goede voor de ander, omdat het gemakkelijk geraakt wordt door het leed van de ander. Zo te leven geeft een enorme kracht. Tegelijkertijd is die openheid ook enorm kwetsbaar en broos. Franciscus zag in Jezus van Nazareth de belichaming van de menselijke ‘ware aard’, vooral ook in diens kwetsbaarheid en broosheid. Hij streefde er dan ook naar in zijn manier van leven zoveel mogelijk de ‘zoon des mensen’ na te volgen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 58
58
artikel | cultuur en spiritualiteit
De meeste spirituele tradities kijken daar anders tegenaan. Die onderkennen weliswaar het belang van een voldoende evenwichtige persoonlijkheid om het eigen innerlijk te leren kennen. Maar tevens wijzen zij erop dat ‘ego’ fundamenteel op het overleven en op eigenbelang is gericht. Daarmee staat deze psychische structuur volledige spirituele ontplooiing in de weg. Ze belemmert een groei in gevoeligheid, openheid, liefde, compassie, mededogen met medemensen en met de andere wezens in de natuur. Kortom, kwaliteiten die tot ieders ‘ware aard’ behoren. Volgens spirituele tradities, zoals de Franciscaanse, is het ontwikkelen van een stevig ego dus niet het einde van het verhaal. We kunnen ons verder ontplooien, voorbij ego, we hoeven ons niet door de reactiepatronen en de angst van onze jeugd te laten bepalen. Franciscus kende natuurlijk de psychologie achter de ‘ik-zucht’ niet. Wel heeft hij zeer helder gezien dat deze toewending naar onszelf ons vervreemdt van onze ‘ware aard’, met alle gevolgen van dien voor ons contact met de ander en met het goddelijke. Angst op collectief niveau
In het duurzaamheidsdebat speelt angst een belangrijke, zij het
Het is niet gemakkelijk deze schaduwkant van wat we als ‘normale’ ego-ontwikkeling beschouwen onder ogen te zien. Mensen met ‘sterke ego’s’ hebben in onze samenleving aanzien. Krachtige persoonlijkheden, die robuuste beslissingen durven te nemen en harde uitspraken niet schuwen, zijn de helden van onze tijd. Vaak blijft verborgen dat achter deze buitenkant van kracht de angst schuilt om kwetsbaar te zijn en broos, of inlevend en liefdevol. Dat er nog iets is voorbij dit soort ego, dat ‘sterk’ kan zijn door openheid, kwetsbaarheid, liefde en wijsheid, zien we in het leven van grootse mensen als Franciscus, Gandhi, Martin Luther King, Nelson Mandela, de Dalai Lama en vele anderen terug.
onbewuste rol.
In de politieke arena speelt angst een belangrijke, zij het onbewuste rol. Dit geldt bij uitstek voor het duurzaamheidsdebat. Dat gaat immers over de leefbaarheid van de aarde. Daarmee raakt het direct aan enkele fundamentele aspecten van onze ego-structuur: de twijfel over de veiligheid van deze wereld en de angst die deze twijfel oproept. Daarom kan dit thema mensen zo diep raken. Tegelijkertijd schermen velen zich juist af om die twijfel en angst niet te hoeven voelen of onder ogen te hoeven zien. Veel wetenschappelijke rapporten bevestigen in feite onze diepe overtuiging dat de wereld een onveilige plek is.13 Mensen zijn op die angst te mobiliseren. Daar maakt met name de milieubeweging gebruik van. Ze hanteert angst bewust als strategisch middel om mensen voor hun doelen te interesseren, omdat de ervaring heeft geleerd dat nadruk op aanlokkelijker alternatieven hoogstens kleine groepen mensen aanspreekt.14 De milieubeweging heeft echter geen monopolie op angst. Vaak hanteert de ‘te-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 59
59
Omgaan met een onduurzaam systeem Aan de hand van het verhaal van Franciscus kunnen we ons de vraag stellen: hoe kunnen we in deze context aan duurzame ontwikkeling werken, op een manier die onze ‘ware aard’, onze menselijkheid en die van alle andere betrokkenen, bevestigt en versterkt? Uit het voorafgaande kunnen we concluderen dat de toewending naar de ander, het onder ogen zien en afleggen van angst en de ervaring van vertrouwen belangrijke elementen zijn. Een eigentijds voorbeeld van een levenshouding van vertrouwen is opmerkelijk genoeg te vinden in het tweede rapport aan de Club van Rome uit 1991, De grenzen voorbij.15 De auteurs wijzen in hun boek op de paradoxale situatie, dat ons streven naar welvaart haar eigen bestaansgrond ondergraaft. Onze welvaart is immers gebaseerd op continue groei, terwijl die exponentieel van aard is en feitelijk niet te handhaven in een wereld met eindige grondstoffen. Vanuit dit besef hebben de auteurs alle reden om pessimistisch te zijn. Toch zijn ze dat niet. Ze wijzen in het laatste hoofdstuk op middelen die behulpzaam kunnen zijn om principes van duurzaamheid in de samenleving te verankeren. Ze raden aan beelden te vormen van een toekomst zoals we die werkelijk willen; netwerken te maken om informatie en ideeën uit te wisselen en elkaar te bemoedigen; de waarheid te spreken; vaardigheden te ontwikkelen om te leren, zodat mensen minder afhankelijk zijn van ‘deskundigen’. En last but not least roepen ze mensen op om ‘lief te hebben’. Dit laatste klinkt bijzonder in een boek dat tot dan toe helemaal gebaseerd is op rationeel- analytische modelberekeningen. Blijkbaar beseffen de auteurs dat hun conclusies gemakkelijk kunnen leiden tot gevoelens van angst, cynisme en apathie. Liefhebben zien zij als een tegengif, waardoor die reacties geen wortel kunnen schieten. Of in hun eigen woorden: ‘Toon begrip en gevoel voor het onvermijdelijke verzet. In ieder van ons schuilt enig verzet. Ieder van ons houdt enigszins vast aan de oude werkwijzen van een niet-duurzame wereld. Zorg dat de nieuwe wereld er voor iedereen is. Iedereen zal nodig zijn. Probeer de beste gevoelens in
cdv|herfst 2004
een francisc aans perspectief op duurzaamheid
genpartij’ eenzelfde strategie. Zo voorspelden in de negentiger jaren de voorstanders van uitbreiding van Schiphol dat zonder uitbreiding Nederland economisch zou verworden tot ‘het Jutland van Europa’. Nederland zou het land worden van de gemiste kansen. Op soortgelijke manier wordt tegenwoordig het kabinetBalkenende verweten een sfeer van angst te creëren waarbinnen bezuinigingen en veranderingen in de welvaartsfeer gemakkelijker geaccepteerd worden. Dat verwijt is op zijn beurt weer gestoeld op angst om (voor)rechten te verliezen. Het is opvallend dat angst dikwijls een gemeenschappelijke drijfveer van politieke ‘tegenstanders’ is, terwijl dat nooit in dialoog met elkaar aan de orde wordt gesteld. Het is zo bepalend voor hoe we in deze wereld staan, het is zo in ons denken en handelen besloten, en tegelijkertijd is het zo onbewust.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 60
60
artikel | cultuur en spiritualiteit
‘Beluister het cynisme rondom en heb mededogen met wie erin geloven. Maar geloof er zelf niet in’.
jezelf en anderen te vinden en vertrouw daarop. Beluister het cynisme rondom en heb mededogen met wie erin geloven. Maar geloof er zelf niet in.’ Een leven dat vertrouwen voedt Het antwoord van Franciscus zelf was een leven in extreme, zelf gekozen armoede. Waarom zo’n strenge ascese? Omdat hij aan den lijve had ervaren dat leven in armoede, afhankelijk van wat mensen en de natuur bereid zijn te geven, vertrouwen voedt. Het klinkt raar voor wie deze weg niet zelf gekozen heeft, maar door zijn leefwijze bemerkte hij keer op keer dat alles wat hij werkelijk nodig had om te leven hem geschonken werd. Het bracht hem een leven dat niet geregeerd werd door angst om het eigen bestaan, maar vol was van vertrouwen, vreugde en vervulling. Het bracht hem dichter bij zijn ‘ware aard’. Dat is de essentie van het Franciscaanse armoede-ideaal. Voor ons, die zo gewend zijn aan comfort, is zijn voorbeeld niet echt aanlokkelijk. Soberheid associëren we met tekort, met afgeknepen leven en vreugdeloosheid. Franciscus laat iets anders zien. Leven in soberheid kan mensen gevoelig maken voor wat ze echt nodig hebben om mens te zijn op deze aarde. Het maakt bijvoorbeeld dat mensen van kleine dingen kunnen genieten, dat ze hun vervulling niet buiten zichzelf hoeven te zoeken in accumulatie van bezit en geld of een bijzondere positie in de samenleving. Het maakt dat ze zich bewust worden van hoe afhankelijk ze eigenlijk zijn van mensen en van de natuur. Dit is een heel ander soort soberheid dan waartoe wordt opgeroepen vanuit een schuldig bewustzijn dat we collectief de natuur aan het vernietigen zijn. Zo te leven is niet eenvoudig in een samenleving die er zulke andere waarden op na houdt. De verleidingen en de sociale druk om te consumeren zijn groot. Het vraagt een stevige verankering in jezelf, en een voortdurende oriëntatie op de vraag wat het betekent om waarlijk mens te zijn. Spirituele tradities kunnen behulpzaam zijn om deze oriëntatie te ondersteunen. Leven vanuit een houding van aandacht, mededogen, soberheid en liefde die niet gebaseerd is op angst, schuld en een gevoel van tekort, is vreugdevol en vervullend, omdat die houding onze menselijkheid bevestigt. Dat zou een kernpunt moeten zijn in ons streven naar duurzame ontwikkeling.
• • •
•
Literatuur Almaas, A.H., De Innerlijke Diamant, deel 2, Vrijheid van zijn, Haarlem 2001 Elzinga, C., H. Sevenhoven, Kijken door een schone bril, Grondhoudingen in het milieudebat, in: Franciscaans Leven, jrg. 83, r. 2, mei 2000, p. 51-61 Elzinga, C., Het milieu als spiegel van houdingen, in: Rollende stenen. Vragen van zin en betekenis in het milieudebat, Publicatiereeks milieustrategie 2001/02, Den Haag 2001 Freeman, G.P., H. Loeffen (red.), Het was een min mannetje om te zien.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 61
61
• • • • • • •
Drs. Chris Elzinga houdt zich als milieukundige bezig met vraagstukken rond menselijk gedrag en houdingen ten opzichte van de eigen leefomgeving. Daarbij maakt hij onder meer gebruik van inzichten uit de westerse psychologie en uit diverse spirituele tradities. Hij heeft een eigen onderzoeksbureau ‘Meanders, werken aan perspectief en bewustzijn’.
Noten 1 2 3
4
5 6 7
White, 1967, p. 1207 Freeman en Loeffen, 1989, p. 58 De ‘mindere’ willen zijn is een soort tegengif tegen jezelf boven anderen verheffen, jezelf meer of beter voelen dan anderen. Dit is een kernpunt uit de Franciscaanse spiritualiteit en komt terug in de benaming van de ‘Orde van Franciscaanse Minderbroeders’. Die houding bleek zeker relevant toen de vogels bij een van zijn volgende ontmoetingen plotseling wel opvlogen en Franciscus besefte dat hij met een verkeerde intentie op de dieren was afgegaan (Freeman en Loeffen, 1989, p. 122). Over hem wordt verteld dat later vogels zich heel vaak in zijn directe nabijheid ophielden. Leclerc, 1982, p. 20-23 Dit heb ik eerder in meer detail uitgewerkt in een onderzoeksrapport voor het ministerie van VROM (Elzinga, 2001, p. 31-34). Zie ook de bijdrage van Jan van Hooff in de bundel Grond onder onze voeten (Elzinga & Hogenhuis, 2000, p. 112-123).
cdv|herfst 2004
een francisc aans perspectief op duurzaamheid
•
Franciscus en zijn broeders in verspreide geschriften uit de dertiende eeuw, Haarlem 1989 Hooff, J.A.R.A.M van, Medeschepselen in de gemeenschap van het leven, in: Elzinga, C. en C. Hogenhuis (red.), Grond onder onze voeten. Duurzame welvaart, christelijke spiritualiteit en intimiteit met de natuur. Kampen 2000 Leclerc, E., Symbolen van de Godservaring. Een analyse van het Zonnelied van Franciscus, Haarlem 1982 Loeffen O.F.M., H., De geschriften van Franciscus van Assisi, Haarlem 1987 Lomborg, B., The Skeptical Environmentalist, Measuring the Real State of the World, Cambridge 2001 McFague, S., Super Natural Christians, How we should love nature, Minneapolis 1997 Meadows, D.H., D.L. Meadows, J. Randers, De grenzen voorbij. Een wereldwijde catastrofe of een duurzame wereld, Utrecht 1992 (oorspronkelijke druk 1991) White, L., The Historical Roots of our Ecologic Crisis, in Science, Vol. 155, p. 1203-1207 (10 March, 1967) World Resources Institute, World Resources 2000-2001: People and Ecosystems, The Fraying Web of Life, Washington 2002
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 62
62
8 artikel | cultuur en spiritualiteit
9
10 11
12 13
14
15
Overigens lijkt dit een logische stap, die een gevolg is van een zich uitbreidend menselijk bewustzijn. Behoorden in de Griekse oudheid alleen de stemgerechtigde mannen van de polis tot de morele gemeenschap, in onze tijd vallen alle mensen daaronder. Dit spreekt onder meer uit de ‘universele rechten van de mens’. Een volgende stap zou zijn de dieren daarin op te nemen voor wie wij de zorg op ons genomen hebben. Op het moment dat we ons verantwoordelijk gaan voelen voor al die dieren die de gevolgen van het menselijk handelen ondervinden, kunnen we gaan spreken over "wij aardewezens". Immers, zelfs het leefgebied van ijsberen in het Noordpoolgebied verandert door de opwarming van de aarde, een gevolg van het broeikaseffect dat wij mensen veroorzaken. Dit zou, volgens de Amerikaanse theologe Sallie McFague, het kernpunt moeten zijn van elke spiritualiteit. In navolging van Ierse bisschoppen definieert zij dit begrip als "de zoektocht naar wat het betekent om mens te zijn". En dat menszijn houdt voor haar in: groeien in gevoeligheid voor jezelf, je medemens, de natuur en voor het Mysterie dat dit alles omvat (McFague, 1997, p. 10). Groeien in gevoeligheid leidt tot mededogen en tot een besef van verbondenheid met de ander, ook met de andere schepselen in de natuur. Dit thema komt bijvoorbeeld naar voren in wat de 5e Vermaning wordt genoemd (Loeffen O.F.M., 1987, p. 106, 107). A.H. Almaas bijvoorbeeld heeft hier in diverse publicaties uitvoerig over geschreven. Een kernachtige beschrijving is onder meer te vinden in De Innerlijke Diamant, deel 2, p. 133-148 over ‘Zelf en zelfloosheid’. Het streven om je niet door deze structuur te laten bepalen, wordt in de boeddhistische traditie het streven naar egoloosheid genoemd. Een van de vele rapporten, waarin dat beeld wordt geschetst, is dat van het World Resources Institute, opgesteld in opdracht van de VN en de Wereldbank (World Resources Institute, Washington 2002). Ik heb hier in een eerder artikel op gewezen, naar aanleiding van uitspraken van Theo Wams, voormalig inhoudelijk coördinator van de Vereniging Milieudefensie, gedaan in het blad Milieudefensie, nov./dec. 1996 (Elzinga, 2000, p. 58). Ook in het werk van B. Lomborg komt deze constatering diverse malen terug (Lomborg, Cambridge 2001). Ik zeg daarmee niet dat de zorg van de milieubeweging niet terecht zou zijn. Meadows, Meadows en Randers, 1992, p. 237-252
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 63
63
Klimaatverandering
rob van dorland, koos verbeek,
FRANS ROOIJERS, AAD VAN ULDEN, KOOS VERBEEK, ROB VAN DORLAND
aad van ulden, en frans rooijers Op donderdag 16 september heeft de voorzitter van de Tweede Kamer, Frans Weisglas, het onderzoeksrapport over klimaatverandering in ontvangst genomen, dat op voorstel van de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is opgesteld. Aanleiding voor het onderzoek was de behoefte aan actualisering van het Kameronderzoek klimaatverandering van de commissie-Van Middelkoop van 11 september 1996. Het nieuwe onderzoek is de basis voor de discussie tussen Kamer en regering over het klimaatbeleid voor de periode na 2012. Dit artikel geeft een samenvatting van de belangrijkste conclusies. De gedachtegang achter de klimaatproblematiek komt op het volgende neer: de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer neemt toe. Die toename wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de mens. Broeikasgassen verhogen de temperatuur aan het aardoppervlak. De mens warmt de aarde dus op. Die opwarming heeft allerlei gevolgen voor mens en natuur. In het eerste deel van dit artikel staat de vraag centraal in hoeverre die gedachtegang inmiddels wetenschappelijk bewezen is. De commissie-Van Middelkoop uit 1996 moest in haar rapport nog een aantal slagen om de arm houden, omdat een aantal schakels van de redenering over opwarming niet bewezen waren. Sindsdien biedt de wetenschap echter meer zekerheid. Zo twijfelt het overgrote deel van de klimaatwetenschappers niet langer aan een significante menselijke invloed op het wereldwijde klimaat. De prognose voor de temperatuurstijging in de 21ste eeuw is naar boven bijgesteld van 1,0-3,5°C naar 1,4-5,8°C. In het tweede deel van het artikel geven de auteurs aan wat de Nederlandse overheid, gezien de prognoses, te doen staat. In het rapport-Van Middelkoop (1996) trok de Tijdelijke Commissie Klimaatverandering onder meer de volgende conclusies: a De huidige concentraties van enkele broeikasgassen in de atmosfeer zijn uitzonderlijk. b De stijging van de atmosferische concentraties van broeikasgassen gedurende de periode vanaf het pre-ïndustriële tijdperk tot nu, is voornamelijk het gevolg van activiteiten van de mens. c De verstoring van de energiehuishouding (van het klimaat) sinds het pre-ïndustriële tijdperk, is ten gevolge van activiteiten door de mens niet langer verwaarloosbaar. cdv|herfst 2004
klimaat verandering en klimaatbeleid
en klimaatbeleid
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 64
64
d artikel | apoc alyptische tijden?
De wereldwijde opwarming heeft zich sinds 1996 onmiskenbaar voortgezet.
e
Waarnemingen wijzen uit dat de aarde gedurende de laatste eeuw duidelijk warmer geworden is. Er mag niet worden verwacht dat de effecten van een door de mens veroorzaakte klimaatverandering nu reeds waarneembaar zijn.
Deze conclusies gaven een beeld van de stand van de wetenschap op dat moment en laten zien dat destijds bovengenoemde gedachtegang op twee punten een hypothetisch karakter had: er werd geen expliciet, kwantitatief verband gelegd tussen de menselijke activiteiten en de waargenomen temperatuurstijging, en de effecten van de opwarming werden niet waargenomen. De wetenschap was niet in staat een eventuele menselijke invloed helder te onderscheiden van natuurlijke klimaatvariaties. Deze twijfel kwam ook tot uitdrukking in de kernconclusie van het tweede klimaatrapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change van de Verenigde Naties (IPCC, zie www.ipcc.ch ) uit 1996: ‘the balance of evidence suggests a discernible human influence on global climate’. Hoe is de stand van zaken met betrekking tot klimaatverandering op dit moment? In vogelvlucht kunnen de conclusies op basis van sinds 1996 gedaan wetenschappelijk onderzoek als volgt worden aangescherpt: a
b
c
d
De broeikasgasconcentraties blijven stijgen. Zo ligt de huidige atmosferische concentratie CO2 4% hoger dan in 1996. Er is meer informatie beschikbaar gekomen over de broeikasgasconcentraties in het verre verleden. De concentratie CO2 is sinds 420.000 jaar (de periode waarover betrouwbare gegevens beschikbaar zijn) niet zo hoog geweest als nu. Het inzicht in de kringlopen van de broeikasgassen is toegenomen. De directe relatie tussen de huidige stijging van de broeikasgasconcentraties en menselijke activiteiten is wetenschappelijk bewezen. Er is meer inzicht in de factoren die het huidige wereldklimaat beïnvloeden. De klimaatmodellen (computermodellen) zijn verbeterd. De ontwikkeling van de wereldgemiddelde temperatuur in de loop van de 20ste eeuw kan inmiddels kwantitatief worden verklaard aan de hand van de invloeden van vulkaanuitbarstingen, zonneactiviteit en het door de mens versterkte broeikaseffect. Uit deze studies blijkt dat het grootste deel van de opwarming vanaf het midden van de 20ste eeuw waarschijnlijk is veroorzaakt door de mens. Daarnaast is ook het begrip van regionale klimaatvariaties toegenomen. De wereldwijde opwarming heeft zich sinds 1996 onmiskenbaar voortgezet: alle jaren erna zijn beland in de top-10 van warme jaren sinds 1856. Ook de Nederlandse temperatuur is verder gestegen. Er is meer informatie beschikbaar gekomen over het verleden van het klimaat, waaruit blijkt dat de huidige opwarming waarschijnlijk uniek is in duizend jaar. De prognose voor de temperatuurstijging in de 21ste eeuw is naar boven bijgesteld van 1,0-3,5°C (IPCC, 1996) tot 1,4-5,8°C (IPCC,2001).
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 65
65
e
Deze vorderingen (betere fundamentele inzichten, betere klimaatmodellen) en ontwikkelingen (aantal recordwarme jaren, waargenomen gevolgen) maken dat het overgrote deel van de klimaatwetenschappers niet langer twijfelt aan een significante menselijke invloed op het wereldwijde klimaat. In de woorden van het IPCC uit 2001: ‘There is new and stronger evidence that most of the warming observed over the last 50 years is attributable to human activities’. Voorspellen blijft moeilijk
Een aanzienlijke verdere toename van de broeikasconcentraties in de loop van de 21e eeuw lijkt zeer aannemelijk.
Toch is er wel ruimte voor twijfel. De immense complexiteit van het klimaatsysteem maakt dat van onomstotelijke bewijsvoering geen sprake kan zijn. De onderzoekers komen tot een standpunt door een grote hoeveelheid feiten en inzichten in samenhang te beoordelen. Dat is geen eenvoudige zaak, omdat de feiten en inzichten een veelheid aan wetenschappelijke disciplines beslaan. Een standpuntbepaling in de klimaatproblematiek vraagt dan ook om een multidisciplinaire, geïntegreerde beoordeling van de veelheid aan deels fragmentarische wetenschappelijke kennis. Dergelijke beoordelingen worden op nationale schaal opgesteld door bijvoorbeeld het KNMI en de Amerikaanse National Academy of Sciences en op internationale schaal door bijvoorbeeld het Intergovernmental Panel on Climate Change van de VN en de Europese Unie. Met behulp van de huidige inzichten is het mogelijk om een klimaatverwachting voor de komende eeuw op te stellen. Op grond van scenario’s van demografische, sociaal-economische en technologische ontwikkelingen, lijkt een aanzienlijke verdere toename van de broeikasgasconcentraties in de loop van de 21ste eeuw zeer aannemelijk. Volgens de huidige inzichten zal dat aanleiding geven tot een verdere temperatuurstijging met 1,4°C tot 5,8°C. De grote onzekerheidsmarge hangt enerzijds samen met onvolledige kennis van het klimaatsysteem en anderzijds met de inherente onzekerheid in voorspellingen van de toekomstige menselijke uitstoot van broeikasgassen en aërosolen (beide onzekerheden zijn van vergelijkbare grootte). Deze temperatuurstijging heeft grote gevolgen voor de waterkringloop. De bedekking van de aarde met sneeuw en ijs zal verder afnemen. Het niveau van de zeespiegel zal naar verwachting met 9 tot 88 cm. stijgen.
cdv|herfst 2004
klimaat verandering en klimaatbeleid
De effecten van de opwarming worden inmiddels op grote schaal waargenomen en zijn niet uitsluitend negatief. De weerpatronen, waaronder de neer slag, passen zich aan. De temperatuur van het oceaanwater neemt toe waardoor de zeespiegel stijgt. De bedekking van het aardoppervlak door sneeuw en ijs neemt af. De groeiperiode van planten neemt wereldwijd toe. Ook die ren (trekvogels, insecten, enzovoorts) reageren op de opwarming. Bij verschuivingen in de verspreiding van een aantal planten- en diersoorten en het af sterven van koraalriffen spelen veranderingen in het klimaat vermoedelijk ook een rol.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 66
66
artikel | apoc alyptische tijden?
De huidige klimaatmodellen geven aan dat de te verwachten temperatuurstijging in Nederland nagenoeg in de pas loopt met die van het wereldgemiddelde. Voor Nederland zijn met name de gevolgen voor het waterbeheer van belang: zo wordt gemiddeld meer en extremere neerslag verwacht en zal zomerdroogte waarschijnlijk vaker gaan optreden, met onder andere gevolgen voor de waterstanden in de grote rivieren. Het is moeilijk om voorspellingen te maken voor de verdere toekomst, in het bijzonder als het aardsysteem ver uit het evenwicht komt, waardoor er processen kunnen gaan optreden die we nu nog niet kennen. Toch zijn er pogingen gedaan om duizend jaar vooruit te kijken op basis van de kennis die we nu hebben. Dat leidt dan tot het volgende kwalitatieve beeld: ook na de 21ste eeuw zal de opwarming, ook bij gelijkblijvende concentraties broeikasgassen, nog vele eeuwen doorwerken, met uiteindelijk op termijn van duizend jaar een zeespiegelstijging van enkele meters tot gevolg. Een onzekere factor hierin is het afsmelten van de ijskappen van Groenland en Antarctica. Samenhangend met deze onzekerheden kan momenteel de mate van temperatuurstijging door het versterkte broeikaseffect, waarbij sprake is van een gevaarlijke antropogene klimaatverandering, niet met precisie worden vastgesteld. Om de risico’s te beperken zou een stabilisatie van de CO2-concentratie op een niveau van circa 450 ppm noodzakelijk zijn. Dit kan worden bereikt door een CO2-emissiereductie van 60 tot 80% aan het eind van de 21e eeuw. Hierbij is natuurwetenschappelijk gesproken de mate van reductie belangrijker dan de exacte fasering in de komende vijftig jaar.
Ook de EU zal de Kyoto-doelen niet
Tekortschietend klimaatbeleid
halen.
Op dit moment voert de Europese Unie, en dus ook Nederland, al een klimaatbeleid uit dat voor Nederland is gericht op een reductie van de emissie van broeikasgassen met 6% in de periode 2008-2012 ten opzichte van het jaar 1990 (mitigatiebeleid). In het licht van de geconstateerde klimaatverandering is dit beleidsdoel nog verre van voldoende. Wel kunnen lessen worden getrokken uit deze beleidsinspanningen. De Kyoto-doelen zullen mondiaal niet worden gehaald, omdat de VS als grootste uitstoter van broeikasgassen niet mee doen. Ook de EU zal zijn doelen niet halen, omdat veel landen nog geen adequaat beleid hebben opgesteld. Nederland zal zijn doelen hoogstwaarschijnlijk wel halen. Tot nu toe is de emissie echter hoger dan het niveau van 1990: van een absolute afname van binnenlandse emissies is nog geen sprake. Wel heeft Nederland vrij vroeg en serieus maatregelen in het buitenland genomen (de zogenaamde Joint Implementation). Hier kunnen de komende tijd de vruchten van worden geplukt: forse reducties tegen lage kosten. Ook op het gebied van de ‘overige broeikasgassen’ zijn (kosten)effectieve maatregelen uitgevoerd. De verwachting van de onderzoekers is dat Nederland
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 67
67
Fundamentele politieke keuzes Het steeds sterkere bewijs dat menselijk handelen een klimaatverandering veroorzaakt, leidt tot de vraag of Nederland het mitigatiebeleid moet intensiveren, en zo ja, op welke manier. Dit is een politieke keuze waarbij elke partij de argumenten moet wegen en zich moet uitspreken over de acceptatie van de risico’s van niethandelen, en de kosten die dat met zich meebrengt (adaptatiebeleid), én de effecten van ingrijpend mitigatiebeleid. Het standpunt van de Nederlandse overheid voor het internationale en nationale klimaatbeleid is afhankelijk van een viertal fundamentele keuzes: Keuze 1: Welke verhouding tussen adaptatie en mitigatie is wenselijk? Keuze 2: Op welke schaalniveaus dient het klimaatbeleid gevoerd te worden? Keuze 3: Hoe kan de overheid optimaal sturen? Keuze 4: Welke maatregelen zijn te prefereren? Met die fundamentele keuzes hangt een aantal prangende kwesties samen, die bepalend zijn voor het bereiken van een effectief en efficiënt klimaatbeleid. De eerste hoofdkeuze gaat over de doelstelling van het klimaatbeleid. Hier gaat het om een aantal kwesties. Ten eerste staat de vraag centraal of ondanks wetenschappelijke onzekerheden, toch klimaatbeleid moet worden gevoerd en zo ja, welke emissiereducties dan gewenst zijn. Bij de bepaling van het ambitieniveau moet ook een afweging tussen kosten en baten met andere welvaartsaspecten, zoals in-
cdv|herfst 2004
klimaat verandering en klimaatbeleid
hierdoor in de buurt van het doel zal uitkomen. Daarnaast kunnen nog enkele conclusies worden getrokken over het beleid en de maatregelen in de diverse sectoren. Er zijn relatief veel maatregelen getroffen in sectoren (gebouwde omgeving) waar de reductiemaatregelen duur zijn, terwijl goedkope maatregelen (industrie) zijn blijven liggen. Dit hangt samen met de sectorale aanpak van de CO2-reductie. Gebleken is dat de kosten van maatregelen vaak goedkoper waren dan verwacht, maar dat de transactiekosten hoger waren. Met name de transactiekosten (kosten van de overheid én van de bedrijven) van het benchmarkakkoord en van de emissiehandel zijn erg hoog. In de afgelopen periode heeft de overheid zich en detail bemoeit met de diverse sectoren en zelfs met de vele mogelijke maatregelen. Veelal zijn ad hoc beleidsinstrumenten ingezet die later weer zijn gestopt, zonder een stabiele markt te creëren voor zuinige technieken (bijvoorbeeld WarmteKracht), hernieuwbare energie (perikelen rondom de Energiepremieregeling, EPR) en voor schoon fossiel (ondanks de kansen voor Nederland is op dit gebied slechts één proefproject in gang gezet). Hierdoor zijn innovatieve ontwikkelingen in de industrie in de kiem gesmoord en is de betrouwbaarheid van de overheid op dit beleidsterrein ter discussie komen te staan. Ook op dit punt kan het beleid verbeterd worden.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 68
68
artikel | apoc alyptische tijden?
De welvaartsverliezen voor Nederland zijn zes keer zo groot als klimaatbeleid een
komensgroei, worden gemaakt. Dit hangt samen met de vraag hoe de baten van klimaatbeleid goed worden ingeschat. Omdat klimaatbeleid niet door Nederland alleen kan worden gevoerd, komt direct de vraag op hoe Nederland internationaal draagvlak kan creëren voor internationale deelname. Dit is de tweede hoofdkeuze die gemaakt moet worden. Welke mogelijkheden heeft Nederland in internationaal verband om het draagvlak voor mitigatiebeleid te verbreden: ‘Welke bijdrage kan Nederland leveren in een internationale context?’ Voor een effectief, mondiaal klimaatbeleid is het ook nodig dat internationale sectoren die broeikasgassen uitstoten op de een of andere manier in het klimaatbeleid worden ondergebracht. Momenteel is er een impasse bij het inpassen van de internationale lucht- en zeevaart in het klimaatbeleid. Een dringende internationale kwestie is daarom hoe de gaten van Kyoto kunnen worden gedicht. Op Europees en nationaal niveau spelen kwesties die samenhangen met de derde hoofdkeuze: welke typen instrumenten helpen bij het bereiken van klimaatdoelstellingen tegen lage kosten? Welke instrumenten zijn optimaal? Hierbij gaat het om de keuze tussen marktconforme instrumenten gericht op generieke doelen enerzijds en techniek- en sectorsturing anderzijds. Een probleem bij het huidige klimaatbeleid is de snelle groei van emissies vanuit het transport. Kan de transportsector ook bijdragen aan emissiereducties en hoe kan de overheid daarop sturen? Bij het zoeken naar optimale instrumenten moet ook gekeken worden naar bredere economische belangen en dient men oog te hebben voor de samenhang tussen klimaatbeleid en de innovatieve vermogens van het Nederlandse bedrijfsleven. De vraag is hier: ‘Hoe kan de Nederlandse economie profiteren van klimaatbeleid?’ De vierde hoofdkeuze die gemaakt moet worden, is de keuze voor concrete maatregelen. In ons rapport gaan we in op specifieke technieken en energiedragers die kunnen bijdragen aan een vermindering van de CO2-uitstoot. Hierbij gaat het vooral om de rol die de overheid kan spelen.
zaak blijft van de geïndustrialiseerde
Conclusies en aanbevelingen
landen.
In ons rapport trekken wij de volgende conclusies en doen we de volgende aanbevelingen: 1 Klimaatverandering is een mondiaal probleem, en het beleid moet om effectief te zijn mondiaal worden opgezet. Mondiaal mitigatiebeleid is aanmerkelijk goedkoper dan beleid op een lager schaalniveau en schaadt de concurrentiepositie niet. Vanwege de tendens tot free riding (landen wachten tot anderen het probleem oplossen) is het noodzakelijk krachtig in te zetten op een sterke coördinatie van het internationale klimaatbeleid. Wanneer alleen de geïndustrialiseerde landen klimaatbeleid voeren, zijn de welvaartsverliezen voor Nederland zes keer zo groot als bij mondiaal beleid.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 69
69
cdv|herfst 2004
klimaat verandering en klimaatbeleid
2 De EU heeft als beleidsdoel gesteld dat de aarde de komende eeuw niet meer dan 2°C mag opwarmen. Nederland heeft zich aan deze doelstelling gecommitteerd. Deze beperking vereist een relatief snelle en forse reductie van de emissie van broeikasgassen in de post-Kyoto periode. 3 Omdat een beperkte mate van klimaatverandering inmiddels onafwendbaar is, zal het belang van adaptatiemaatregelen toenemen. Deze aanpassingen liggen in Nederland vooral op het terrein van waterbeheer. De toenemende kans op droogte en wateroverlast kunnen grote gevolgen hebben voor de watervoorziening, landbouw en energievoorziening. 4 Om alle landen bij het klimaatbeleid te betrekken kan Nederland zich in internationaal verband richten op een sterke coalitievorming en een eventuele kopgroepvorming waarmee de (morele) druk op achterblijvers kan worden opgevoerd. Ter ondersteuning daarvan kan Nederland zich voor drie zaken sterk maken: a Een billijke (redelijke en rechtvaardige) verdeling van de lasten van klimaatbeleid; b Een internationale oplossing om de aanpassingskosten van laaggelegen ontwikkelingslanden te dragen; c De emissies van de internationale lucht- en scheepvaart agenderen. 5 De macro-economische kosten van verdergaand klimaatbeleid zijn beperkt voor Nederland, mits het efficiënt wordt vormgegeven. Dat wil zeggen met gebruik van marktconforme instrumenten die op doelen sturen (emissiehandel, heffingen, concessies) voor alle geïndustrialiseerde landen. Alleen dan behoudt klimaatbeleid het noodzakelijke draagvlak. 6 Aanvullend op de internationale marktconforme instrumenten kan op nationaal niveau de overheid zich richten op: a Het mede laten profiteren van de innovatiekracht van Nederland van klimaatbeleid zonder dat het leidt tot sturing op specifieke technieken; b Het invoeren van verdergaande nationale maatregelen voor de verkeerssector en de gebouwde omgeving, omdat dit niet snel leidt tot negatieve effecten op de concurrentiepositie; c Beperken van de afhankelijkheid van olie door verschuiving naar hernieuwbare bronnen. Hiermee verlaagt de overheid economische risico’s van hoge olieprijzen en versterkt het klimaatbeleid de energievoorzieningzekerheid van Nederland. Dergelijk beleid dient meer dan alleen het klimaatdoel, is daardoor efficiënter en kan op meer draagvlak rekenen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 70
70
artikel | apoc alyptische tijden?
Dr. Rob van Dorland is klimaatonderzoeker KNMI, dr. Koos Verbeek is cöordinator klimaatbeleid KNMI, dr. Aad van Ulden is klimaatonderzoeker KNMI en ir. Frans Rooijers is directeur CE en projectleider klimaatonderzoek Tweede Kamer. Dit artikel is een beknopte samenvatting van het onderzoeksrapport over klimaatverandering en klimaatbeleid dat te vinden is op www.ce.nl. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoek- en adviesbureau CE in Delft, in samenwerking met het KNMI in De Bilt en Alterra in Wageningen.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 71
71
Shell: Apocalyptisch denken
REIN WILLEMS
rein willems De uitdaging van de transitie van fossiele naar duurzame bronnen is enorm. Daarnaast zal de energievraag de komende halve eeuw ook nog eens verdubbelen. Toch is het volgens Rein Willems, president-directeur van Shell Nederland B.V., onnodig om over de toekomst erg pessimistisch te zijn. Zo is het apocalyptische beeld van de Club van Rome, geen werkelijkheid geworden. Niet in de laatste plaats, omdat de mogelijkheden van technologische vooruitgang verkeerd zijn ingeschat en omdat exploratie van trends nog geen adequaat toekomstbeeld oplevert. Er zijn historisch gezien redelijk overtuigende argumenten voor het gelijk van de vooruitgangsoptimisten, aldus Willems. Op basis van diverse energiescenario‘s hebben we naar zijn inschatting nog wel een halve eeuw de tijd om de grootschalige bronnen te bedenken en een begin te maken met de commercialisering ervan. In die tijd is er nog genoeg ‘conventioneel fossiel‘ (kolen, olie en gas), aan de flanken waarvan duurzame bronnen zich kunnen ontwikkelen. Daarna is er nog tijd om onconfessioneel fossiel tot commercialiteit op wereldschaal te brengen. Om deze duurzame toekomst mogelijk te maken is het wel nodig om ‘duurzaamheid’ op verschillende wijzen in de bedrijfsvoering in te bedden.
Eén zin uit de uitnodiging van het Wetenschappelijk Bureau voor het CDA om een bijdrage aan dit blad te leveren (‘Vormt de schaarste aan olie voor Shell een Apocalyptisch perspectief?’) heeft me nogal aan het denken gezet. Niet de vraag zelf, het antwoord is namelijk een ongeclausuleerd ‘nee’, maar wel omdat ik probeer te doorgronden uit welke cultuurvisie deze vraag is ontstaan. Een ‘apocalyptisch perspectief’ is voor mij namelijk het beeld van rampspoed, ondergang zelfs. Waarom zou de theoretische eindigheid van fossiele brandstoffen überhaupt een gevoel van ondergang teweeg brengen? Ik hoor u nu denken ‘Hij zegt theoretische eindigheid. Maar de voorraden steenkool, olie en gas zíjn toch eindig?’ Dat zijn ze natuurlijk, maar acute angst is niet nodig. Ieders aandacht gaat altijd uit naar ‘bewezen oliereserves’ (nu wereldwijd rond 1.100 miljard vaten, ofwel 40 jaar huidige consumptie), maar daarnaast zijn er andersoortige reserves. Ten eerste zijn er de waarschijnlijke en mogelijke oliereserves. Uit die hoek worden de bewezen reserves jaarlijks met ongeveer net zoveel aangevuld als de productie bedraagt. Die reserves-production-ratio van ongeveer 40 jaar gold namelijk ook al zo rond 1975.
cdv|herfst 2004
shell: apoc alyptisch denken over energie onzinnig
over energie onzinnig
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 72
72
artikel | apoc alyptische tijden?
Al lang voordat het laatste vat koolwaterstoffen moet worden aangebroken, is de wereld op een duurzaam stelsel van
Ook is er aardgas, eveneens in de categorieën bewezen, waarschijnlijk en mogelijk. Daarnaast is er ‘onconventionele olie’, zoals oliezanden (‘heavy oil’, olie vermengd met relatief zachte grondlagen) en schalie (‘shale oil’, olie in harde gesteenten): samen in bewezen reserves mogelijk zelfs groter dan de conventionele olie op de wereld. Shell produceert (in Canada) olie uit oliezanden, en heeft in de Verenigde Staten een grootschalig proefproject voor de winning van schalie. Na een voorbewerking levert dit standaard-olieproducten op. Ook valt er aardgas te winnen uit steenkoollagen, bijvoorbeeld door CO2 in die lagen te injecteren. De naar verwachting winbare olie- en gasreserves komen met deze bronnen in de buurt van de 3.500 miljard vaten olie-equivalent. En dan zijn er natuurlijk kolen zelf. Rechtstreeks te gebruiken, met name in elektriciteitscentrales, maar met moderne vergassingstechnieken is er ook olie uit te maken. Hoeveel steenkool er is? Volgens geologen mogelijk drie maal meer – in energiehoeveelheid gemeten – dan alle gas en olie samen, conventioneel en nietconventioneel. Gaan we als mensheid al deze reserves gebruiken? Bij Shell – en niet alleen daar leeft de overtuiging dat al lang voordat het theoretisch laatste vat koolwaterstoffen aangebroken zou moeten worden, de wereld op een ander, duurzaam stelsel van energievoorziening is overgegaan. Het tempo waarin dat gebeurt hangt sterk af van politieke keuzes (bijvoorbeeld limitering van de emissie van broeikasgassen) en van technologiedoorbraken (hoe maak je betaalbare duurzame bronnen, of systemen om broeikasgassen uit de atmosfeer te houden, bijvoorbeeld door ze ondergronds te bergen in waterlagen en/of lege gasvelden.) De race naar dat ‘duurzame doel’ is reeds begonnen. Shell investeert er nu al in. Met $1 miljard in het tijdvak 2004-2009 gaat het om niet meer dan een paar procent van het totaal aan investeringen, maar het betreft hoofdzakelijk R&D en productie die relatief kleinschalig is, omdat de markten – door de huidige hoge kostprijs van duurzame technieken – dat ook nog zijn. Shell concentreert haar inspanning op solar, wind en biomassa. En op technieken rond CO2-sequestratie.
energievoorziening overgegaan.
Is de mensheid slim of dom? Geen ‘Apocalypse Now‘ dan, maar op de verdere termijn dan? Dat is vragen of de mensheid dom of slim is. Dom zou zij zijn als het een verrassing werd. Dat is niet waarschijnlijk, want overal wordt al gezocht naar duurzame substitutie van fossiel. Om een aantal redenen: de fysieke eindigheid, uit milieu-overwegingen en met een strategische achtergrond, immers tweederde van alle conventionele olie in de wereld ligt in slechts één regio, het niet bijster stabiele Midden-Oosten. De volgende vraag is of de mensheid slim genoeg zal zijn om die nieuwe bronnen daadwerkelijk te vinden en ze tijdig uit te werken tot grootschalige commercialiteit. Ik twijfel daar niet aan. We hebben naar mijn inschatting nog wel een halve
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 73
73
Energievraag verdubbelt, minstens… Alsof de uitdaging van de transitie van fossiele bronnen naar duurzame al niet groot genoeg is, moet u ook bedenken dat de wereldvraag naar energie blijft stijgen. En niet weinig: Shell-scenario‘s (net als die van bijvoorbeeld de IEA en collegaoliemaatschappijen) gaan er vanuit dat de vraag naar energie in de komende halve eeuw minimaal verdubbelt. Voornamelijk door een verwachte verdere welvaartsgroei in India en China, samen zo‘n 2,3 miljard mensen nu, meer dan een derde van de wereldbevolking. Bovendien groeit ook de wereldbevolking verder: van nu 6,3 miljard naar iets van 9 miljard in 2050. De uitdaging voor de wereld is een drieledige: 1 Ontwikkel voldoende nieuwe fossiele reserves: niet alleen om te voorzien in de groeiende vraag naar energie, maar ook om de natuurlijke uitputting (met zo‘n vijf procent per jaar) van bestaande reservoirs aan te vullen. 2 Ontwikkel duurzame energiebronnen die aanvankelijk naast, en later in plaats van fossiele bronnen moeten komen. De ‘winnaar’ (of veel waarschijnlijker: de combinatie van winnaars) is nu echter nog niet aan te geven. Er zullen meerdere ontwikkelingstrajecten bewandeld moeten worden.
cdv|herfst 2004
shell: apoc alyptisch denken over energie onzinnig
eeuw de tijd om de grootschalige bronnen te bedenken en een begin te maken met de commercialisering ervan. In die tijd is er nog genoeg ‘conventioneel fossiel’ (kolen, olie en gas), aan de flanken waarvan duurzame bronnen zich kunnen ontwikkelen. Daarna is er nog tijd om renewables tot commercialiteit op wereldschaal te brengen. Aan onconventioneel fossiel zijn, zoals ik in het begin aantoonde, immers nog grote reserves af te tappen. Is de mensheid zo slim? Blijft de technologische ontwikkeling zich versnellen, of zal de hersenkracht van de mens zomaar opdrogen? Bent u een vooruitgangsoptimist? Of meer apocalyptisch van karakter? De rij opties is lang: kernfusie, een nieuwe generatie kernsplijting, hoogrendements-zonnecellen, windturbines, biomassa, geothermische hitte, getijden. ‘Hij vergeet waterstof’, zegt u? Waterstof is geen energiebron, het is een energieproduct, dat gemaakt moet worden, met de inzet van veel energie… Het zijn wel allemaal technieken die veelal nog op de onderste sporten van de ontwikkelingsladder staan. De wereld gebruikt momenteel 200 miljoen vaten olie-equivalent per dag aan primaire energie. Fossiele bronnen leveren daarvan 80 procent – ik gebruik afgeronde cijfers. De rest is verdeeld over waterkracht (±5 procent), kernsplijting (±5 procent) en traditionele biomassa – zoals brandhout – plus afvalverbranding (±10 procent). Het aandeel van wind en zon is minimaal, letterlijk nog ‘werk achter de komma’.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 74
74
3 artikel | apoc alyptische tijden?
‘Grenzen aan de Groei’ schetste een waarachtig apocalyptisch beeld van wat ons te wachten zou staan.
Verminder de milieueffecten van bestaande fossiele bronnen, bij zowel productie en verwerking als bij het gebruik. Dat vereist een breed pakket ontwikkelingen – van efficiencyverbetering in het energiegebruik op alle fronten en het maken van schonere brandstoffen tot en met het vermijden en/of het opbergen van CO2-emissies.
Is dit een onmogelijke uitdaging? Niet volgens de vooruitgangsoptimisten, en zij kunnen redelijk overtuigende argumenten ontlenen aan de historie, zowel die van kort als van langer geleden. Het Rapport van de Club van Rome, Grenzen aan de Groei, schetste in 1972 een waarachtig apocalyptisch beeld van wat ons tegen de eeuwwisseling aan uitputting van de aarde en milieuvervuiling te wachten zou staan. Die ramp is niet gebeurd. Was dat omdat Dennis Meadows en collega’s op tijd waarschuwden? Of was hun extrapolatie van trends in wezen even onjuist en dus even irrelevant als die van Thomas Malthus over overbevolking en honger bij de overgang van de 18de naar de 19de eeuw? Hun voorspellingen schoten falikant mis, omdat de technologie nieuwe wegen opende waardoor bijvoorbeeld de voedselproductie significant kon groeien en waardoor meer olie- en gasvelden gevonden en geproduceerd werden, terwijl de milieuvervuiling veel sterker verminderde dan de economie groeide. Welke moderniteit? Extrapoleren van trends levert geen toekomstvoorspelling op. Geen ontwikkeling zet zich lineair voort, altijd vinden ombuigingen plaats door botsingen met andere trends en door technologie-ontwikkelingen. Shell maakt dan ook geen voorspellingen, wel scenario‘s. Een scenario is een verhaal dat een mogelijke toekomst beschrijft. Het identificeert enkele significante gebeurtenissen, benoemt de belangrijkste acteurs en hun motivatie, en het neemt in beschouwing hoe de wereld functioneert. De nu gebruikte kernscenario‘s dragen de titels ‘Business Class’ en ‘Prism’. Business Class biedt het beeld van internationale ‘vrijheid in verbondenheid’, waarbij wereldelites, onder de dominante invloed van de Verenigde Staten, de wereld leiden naar een verdergaande economische integratie. Prism weerspiegelt de hardnekkige krachten van verschillen in culturele waarden, die leiden tot verschillende wegen naar en opvattingen over moderniteit. Landen volgen daarin een eigen weg binnen de context van nieuwe regionale structuren. Daarbij hangt boven beide scenariomodellen het gecombineerde effect van liberalisering, privatisering en technologie-ontwikkeling, in eerdere Shell-scenario’s voorzien van de titel TINA, There Is No Alternative. Die machten zijn niet te beïnvloeden, wel kunnen landen of landengroepen er op eigen manier op reageren.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 75
75
Duurzaamheid in ondernemen In 1997 heeft Shell duurzame ontwikkeling verklaard tot een van de bedrijfsdoelstellingen. Om op termijn succesvol te blijven, moeten duurzame antwoorden worden gegeven op de behoeften van de samenleving, is het uitgangspunt. Het bedrijf doet dat op drie manieren: • Verantwoorde energievoorziening. Het zo schoon mogelijk leveren van de extra energie die de wereld nodig heeft voor haar ontwikkeling met een nadruk op een verschuiving richting een laag koolstofhoudend energiesysteem, bijvoorbeeld ‘ontkoling’ van fossiele brandstoffen en het werken aan hernieuwbare bronnen. • Betere milieuprestaties bij operationele activiteiten. Dus minder emissies, minder effect op de biodiversiteit en minder gebruik van anderssoortige hulpbronnen. • Verbetering van maatschappelijke prestaties. Dat is de bescherming van gezondheid en veiligheid van werknemers en de buren, minder verstoring van de samenleving en het creëren van welvaart. Een voorbeeld: bij investeringsbeoordelingen worden nu ook ‘screening values’ meegerekend voor de CO2-emissies. Er worden verschillende kostenaannames ingevoerd voor de CO2-uitstoot van een voorgenomen nieuwe activiteit, om te zien of een project bij die aannames nog economisch rendabel is. Zal de investering bij een (nu nog theoretische) hoge CO2-heffing later financieel onrendabel kunnen worden, bijvoorbeeld omdat we denken dat verdere ‘ontkoling‘ niet zal lukken, dan gaat hij niet door. cdv|herfst 2004
shell: apoc alyptisch denken over energie onzinnig
Scenario‘s kunnen helpen om onze onzekerheden over de toekomst te verbinden met de beslissingen die we vandaag moeten nemen. Er is geen eensluidend antwoord op dit soort vragen, dus geven scenariobouwers meerdere mogelijkheden. • Beslissers kunnen scenario’s gebruiken om na te denken over de onzekerheden in de toekomst die ze het meest verontrusten, of om die elementen te ontdekken waarover ze de meeste zorgen moeten hebben, en om richtingen te formuleren waarheen de ontwikkeling kan gaan. • In scenario‘s worden soms getallen genoemd voor een kwantitatieve analyse van beleid en strategie, maar omdat scenario’s geschreven zijn als een verhaal, bevatten ze ook ‘zachtere’ aspecten van de toekomst. • In een scenario wordt een context beschreven en hoe die zou kunnen veranderen. Het is geen weergave van een consensus over de toekomst, en evenmin vertelt het hoe te reageren. • Onze scenario‘s zijn bedoeld als basis voor een ‘goed gesprek’ over strategie. Ze bieden de gebruikers een gemeenschappelijke taal en concepten voor het verkennen van toekomstonzekerheden en zijn een methode om te komen tot het nemen van betere beslissingen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 76
76
artikel | apoc alyptische tijden?
We zullen straks minder ruwe olie
Hoe is ‘duurzaam’ verder ingebed? Een paar andere voorbeelden: • Er bestaat een Social Responsibility Committee, bestaande uit commissarissen, om te beoordelen of het bedrijf zich houdt aan de eigen beleidsuitgangspunten. • Verplichte Shell-regels en -standaarden, bijvoorbeeld over veiligheid, gezondheid en milieu. Maar ook over diversiteit, mensenrechten, zakenethiek en dierproeven. • Interne controle. De verantwoordelijke leidinggevende van elke Shell-activiteit in een land moet jaarlijks schriftelijk melden of de operaties conform beleid en standaarden hebben plaatsgevonden. Zo worden de duurzaamheidsdoelstellingen verankerd in de bedrijfsvoering. • Interactie met de samenlevingen rond onze operaties, zoals Burenraden rond een raffinaderij of petrochemisch complex. (In 2003 is een minimumstandaard voor dialoog met stakeholders ingevoerd.) • Ontwikkeling van leidinggevenden, training en interne communicatie, zodat medewerkers steeds beter begrijpen wat ‘bijdragen aan duurzame ontwikkeling‘ voor hun individuele werk inhoudt. Geven al deze systemen nu een garantie van een reis in de toekomst zonder problemen? Ik denk het niet; wel denken wij er het risico mee te verkleinen, dat we mistasten bij het zoeken van onze weg naar morgen. We zijn een technisch bedrijf met veel ingenieurs. Dit brengt met zich mee dat er een natuurlijk optimisme is dat er technische oplossingen zijn voor alle uitdagingen. Toch moeten we nooit vergeten te luisteren naar wat om ons heen gebeurt, en we moeten zorgen dat onze ‘licence to operate’ intact blijft.
hoeven aan te boren als we nu al beginnen om meer innovaties aan te boren
Vanuit deze visie krijg ik geen beeld van een naderende energie-apocalyps voor ogen. We gaan naar een nieuw, duurzaam energiesysteem, dat is zeker. Maar op termijn, het kan onmogelijk morgen al, en waarschijnlijk ook niet overmorgen. Met één zekerheid: we zullen straks minder ruwe olie hoeven aan te boren als we nu al beginnen om meer innovaties aan te boren. Ir. Rein Willems is president-directeur Shell Nederland B.V.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 77
77
Mini-apocalyps
wilbur perlot Volgens Shell is er geen enkele reden om apocalyptisch te denken over energievoorraden. Toch is er, volgens de bijdrage van Perlot van Clingendael, wel degelijk reden tot zorg. In sommige opzichten is het mogelijk te praten in termen van crisis, van 'apocalyps'. Zo zit er nog genoeg olie in de grond, maar de beschikbaarheid van economisch winbare olie is een ander verhaal. Aan de andere kant brengt juist zo’n crisis het utopia van een duurzame energiehuishouding dichterbij. Energie is terug op de internationale politieke agenda. Een hele serie van prangende kwesties vraagt om aandacht. Alle belangrijke energieconsumerende regio’s worden in toenemende mate afhankelijk van energie-importen. De importen zullen komen uit een beperkt aantal landen in het Midden-Oosten, de voormalige Sovjet-Unie, Afrika en Latijns-Amerika. Velen van deze landen worden gekenmerkt door recente of actuele politieke en sociale instabiliteit. Sinds eind jaren negentig en in sterkere mate sinds de aanslagen van 11 september 2001 is energievoorzieningszekerheid weer onderdeel van de strategische afwegingen van grote mogendheden, het meest zichtbaar bij de Verenigde Staten.1 Ook de zorgen over de eindigheid van de reserves is weer actueel; oftewel, is er wel voldoende olie en gas voor de toekomst of komt de al vaak voorspelde schaarste aan fossiele brandstoffen er nu écht aan? Ondertussen stijgt de vraag naar olie dit jaar sterk, waardoor het plafond van de huidige productiecapaciteit in zicht komt. De olieprijzen zijn als gevolg van de combinatie van deze factoren hoog. Andere energiegerelateerde issues die om aandacht vragen zijn: het verminderen van energiearmoede in de wereld (tijdens de top van de Verenigde Naties in Johannesburg aangemerkt als een speerpunt); liberalisering en privatiseringsprocessen in OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)landen; lokale milieueffecten van het gebruik van fossiele brandstoffen en de mondiale consequenties, zoals mede door de mens veroorzaakte klimaatverandering. Er wordt, ook in Nederland, veel gezegd en geschreven over de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Deze kwesties kunnen niet los van elkaar gezien worden. Talrijke dwarsverbanden zorgen ervoor dat beleid gericht op bijvoorbeeld één onderdeel van de energiehuishouding effect heeft op andere delen. Stijgende vraag naar olie, toenemende energieònzekerheid, hoge olieprijzen en zorgen rondom klimaatverandering lei-
cdv|herfst 2004
mini-apoc alyps olie heilzaam
olie heilzaam
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 78
78
artikel | apoc alyptische tijden?
De tijd van het goedkoop produceren van olie is ook hier voorbij.
den tot een mix met zowel kansen als risico’s. In sommige opzichten is het mogelijk te praten in termen van crisis, van ‘apocalyps’, aan de andere kant brengt juist de crisis een duurzame energiehuishouding, ‘utopia’, dichterbij. Vraag naar olie Olie wordt in het algemeen gezien als een belangrijke pijler van de economie en gebruikt als grondstof in de industrie, voor elektriciteitsopwekking en als brandstof in de transportsector. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was dat echter veel meer het geval dan nu. In olietermen kunnen de jaren zeventig met een kleine uitloper naar de jaren tachtig gezien worden als de roerige jaren. Energiebeleid is jarenlang gedomineerd door de in dit decennium opgetreden oliecrises.2 In Europese landen zijn drie trends te herkennen: ten eerste kwamen er succesvolle campagnes op gang om energiegebruik in het algemeen terug te dringen door middel van energiebesparing. Ten tweede werd olie minder gebruikt als brandstof in elektriciteitscentrales.3 Ten derde begon in bijvoorbeeld de chemische industrie de speurtocht naar alternatieven voor olie als grondstof. Daarnaast is er in veel Westerse landen een verschuiving waar te nemen van een industriële economie naar een diensteneconomie. Het gevolg is dat de energie-intensiteit van de economie als geheel is gedaald en het aandeel van olie in de Europese energievoorziening is teruggelopen van 55% tot ongeveer 40%. De verwachting is dat ook in de toekomst het belang van olie zal dalen.4 De absolute vraag naar olie zal echter stijgen, in Europa, maar vooral mondiaal. Volgens schattingen zal de vraag toenemen van 77 miljoen vaten per dag in 2001 naar 121 miljoen vaten per dag in 2025.5 De groei komt met name voor rekening van de transportsector, waar weinig tot geen alternatieven zijn voor olie. 60% van de stijgende vraag naar olie komt uit de Verenigde Staten en ontwikkelingslanden in Azië.6 De verhoudingen op de internationale oliemarkt veranderen. In de toekomst wordt de Europese Unie steeds minder belangrijk voor producerende landen, terwijl met name China een grotere rol zal gaan spelen (deze trend is al zichtbaar in figuur 1). Al in 2003 consumeerde China meer olie dan Japan, voorheen na de VS de grootste olieconsument ter wereld. Japan, China en Zuid-Korea consumeerden in hetzelfde jaar samen meer olie dan de EU-15.7 China importeerde in 2003 een derde van haar olie, ongeveer twee miljoen vaten per dag. In het tweede kwartaal van 2004 bedroeg de Chinese olieconsumptie ongeveer 6,5 miljoen vaten per dag.8 Het International Energy Agency (IEA) gaat uit van een Chinese olieconsumptie van ongeveer zeven miljoen vaten per dag in 2010.9 Dit niveau wordt waarschijnlijk al in 2005 bereikt. De onverwacht snel groeiende vraag naar olie vanuit China,
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 79
79
Hoge olieprijzen hebben een negatief effect op de wereldeconomie. Toch is het nooit gelukt de risico’s van hoge olieprijzen goed te vatten in modellen. Voor de Europese Unie is gesuggereerd dat een prijsstijging van 10 dollar leidt tot een half procent minder economische groei.10 Maar de veranderingen in de Europese economie maken dat de invloed van hoge olieprijzen minder consequenties heeft dan in het verleden. Deze komen via een achterdeur gedeeltelijk wel weer terug; stroom opgewekt door aardgas wordt namelijk ook duurder doordat gas en olieprijzen aan elkaar gekoppeld zijn.11 Ontwikkelingslanden worden het zwaarst getroffen door hoge prijzen. Recente schattingen melden de mogelijkheid dat een stijging van 10 dollar een verlies van drie procent in Bruto Nationaal Product betekent in ontwikkelingslanden als India.12 Olieschaarste
De onverwacht snel groeiende vraag
Het afwaarderen van de reserves bij Shell aan het begin van het jaar hebben geleid tot wereldwijde interesse in de hoogte van de voorraden. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de geologisch aangetoonde of vermoede reserves en de economisch winbare voorraden. De eerste categorie is hoger dan de laatste. In veel schattingen wordt uitgegaan van economisch winbaar. Doordat de olieprijzen fluctueren en technologie verder wordt ontwikkeld veranderen de hoeveelheden economisch winbaar sneller dan geologisch vastgestelde reserves.
naar olie vanuit China is een belangrijke factor in het verklaren van de hoge olieprijzen in 2004.
Het grootste deel van de wereldreserves is te vinden in het Midden-Oosten (zie figuur 3). Sinds de nationaliseringsgolf in de jaren zeventig zijn deze voorraden in handen van staatsoliemaatschappijen die, in tegenstelling tot de internationale maatschappijen, geen verantwoording hoeven af te leggen over de geboekte reserves aan bijvoorbeeld de Amerikaanse beurswaakhond SEC. Midden jaren tachtig heeft de Organisation of Petroleum Exporting Countries (OPEC) het quotasysteem aangepast. Naast de productie gingen ook de reserves een rol spelen bij het vaststellen van de productiequota. In die periode verdubbelden de meeste OPEC-landen de opgegeven reserves, terwijl in de periode ervoor en erna de aanpassingen marginaal waren. De opgegeven reserves hebben soms meer te maken met politieke factoren dan met daadwerkelijke vindingen. Hierdoor is er veel ruimte voor speculatie over de daadwerkelijke reserves in OPEC-landen. De afgelopen decennia zijn nauwelijks nog grote olievelden gevonden. De grote velden in het Midden-Oosten zijn alle gevonden vóór de jaren zeventig. De reserves in deze velden zijn nog steeds aanzienlijk. Toch lijkt het erop dat de tijd van
cdv|herfst 2004
mini-apoc alyps olie heilzaam
de aantrekkende economische groei en het achterblijven van investeringen in productiecapaciteit in de jaren negentig veroorzaken krapte op de oliemarkt, een belangrijke factor in het verklaren van de hoge olieprijzen in 2004.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 80
80
artikel | apoc alyptische tijden?
het goedkoop produceren van olie – boor een gat in de grond en de olie komt eruit – ook hier voorbij is. In Saudi-Arabië wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van ‘enhanced oil recovery’-technieken, een teken dat de druk in deze velden aan het afnemen is. Schattingen voor wanneer de productiepiek in olie zal plaatsvinden lopen ruwweg uiteen van 2008 tot en met 2030. Nieuwe vindingen, nieuwe technologieën en veranderende vraagontwikkeling hebben de verwachte piek naar achteren verschoven. Dat wil niet zeggen dat er geen reden is voor zorg. Als de waarheid voor wanneer de productiepiek zal plaatsvinden in het midden ligt plus een beetje naar achteren, dan zal de piek voor 2025 liggen. Maar schaarste van olie kan ook op korte termijn plaatsvinden. Door lage olieprijzen in de jaren negentig is te weinig geïnvesteerd in (nieuwe) productiecapaciteit. Veel olieproducerende landen, de OPEC voorop, hebben de inkomsten uit olie nodig om de begroting sluitend te maken en voorzieningen te verstrekken aan hun bevolkingen. Investeringen in de oliesector hebben een lagere prioriteit. Forse investeringen zijn noodzakelijk om het aanbod in de toekomst de vraag te laten bijbenen. De meeste OPEC-landen beperken de mogelijkheden voor buitenlandse investeringen in hun oliesector. Maar ook de belangrijkste niet-OPEC-producent, Rusland, trekt niet de investeringen die het nodig heeft.13 De recente problemen met Yukos veroorzaken extra onzekerheden voor buitenlandse investeerders. De politieke en sociale situatie in producerende landen veroorzaakt veel risico’s. De ontsluiting van het potentieel van Irak laat door de onrust op zich wachten. Tot nu toe zijn buitenlandse bedrijven in Irak vooral actief geweest in het repareren van de huidige infrastructuur, gefinancierd vanuit olie-inkomsten en de Amerikaanse begroting. Rechtstreekse kapitaalinvesteringen zijn er nog nauwelijks gedaan. Alternatieven Een ongunstig investeringsklimaat in petroleumstaten en hoge olieprijzen hebben als neveneffect dat internationale maatschappijen relatief dure of marginale oliebronnen gaan ontwikkelen. In het verleden is dit gebeurd in de Noordzee. Shell is betrokken bij de productie van olie uit teerzanden in Canada, zogeheten onconventionele olie. Naar schatting bevatten deze zanden in Canada ruim 150 miljard vaten op een mondiaal totaal van 1215 miljard vaten.14 Venezuela heeft ook grote voorraden van onconventionele olie. De lokale negatieve milieueffecten zijn groot bij het winnen van dit type olie, vergelijkbaar met bruin- of steenkoolwinning. Een ander nadeel is dat de energie die benodigd is voor winning veel hoger is dan bij normale olieproductie. Met andere woorden, de netto-opbrengst zal nooit 150 miljard vaten bedragen. Ook andere productielocaties en alternatieve bronnen worden aantrekkelijker; kleinere velden in meer afgelegen gebieden, dieper liggende bronnen in zee of meer experimentele vormen van fossiele brandstoffen (bijvoorbeeld olieschalies). cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 81
81
De huidige ‘mini-apocalyps’ zal de komst van het ‘utopia’ dichterbij
Deze schattingen gaan meestal uit van een serie aannames waarvan niet zeker is of deze ook daadwerkelijk uit komen. Zo is het IEA uitgegaan van een gemiddelde olieprijs van 21 dollar per vat, waardoor concurreren tegen olie met nieuwe producten moeilijk is.15 De huidige olieprijzen geven een ander beeld. Het vinden van alternatieven en het verminderen van het oliegebruik is aantrekkelijker geworden. Helaas moet worden vastgesteld dat in de belangrijkste groeisector, transport, er geen andere brandstoffen direct beschikbaar zijn. Niet-fossiele energiebronnen, zoals wind, zon, water, biomassa en kernenergie, kunnen worden gebruikt voor de elektriciteit, maar niet als vervanger van olie in het transport. Op korte termijn zijn er plannen om benzine te mengen met biobrandstoffen. Dit kan in de toekomst oplopen, maar de productie en het gebruik van biobrandstoffen is niet zonder complicaties.16 Op lange termijn zijn de verwachtingen het hoogst voor waterstof. Maar waterstof is geen energiedrager. De energie moet door middel van schone technologieën, zoals zon en wind energie, worden geproduceerd en opgeslagen in waterstof. De waterstof zelf moet ook worden gewonnen. De aanpassingen aan auto’s en infrastructuur zijn dusdanig dat waterstof pas naar verwachting na 2020 een echt belangrijke rol gaat spelen. Energiebesparing is eigenlijk de belangrijkste en meest kansrijke optie voor het beperken van de olieconsumptie. Relatief is er politiek weinig aandacht voor energiebesparing. De hoge olieprijzen brengen daar wellicht verandering in.
brengen.
Conclusie Er zit nog genoeg olie in de grond, echter economische winbare olie is een ander verhaal. Deze wordt schaarser. Op korte termijn zal het probleem echter zijn dat de productiecapaciteit achterblijft bij de vraag. Daardoor blijven de olieprijzen hoog. Hoelang deze situatie precies aan zal houden, is moeilijk te zeggen. De economische groei zal in theorie afremmen, waardoor de vraag naar olie weer zal afnemen, etc.. Tegelijkertijd nemen de investeringen toe. Net zoals na de jaren zeventig zal ook geprobeerd worden de afhankelijkheid van olie te verminderen, waardoor opnieuw de vraag lager wordt. Precies dit soort processen maakt dat de productiepiek nog steeds niet bereikt is en doemscenario’s over het opraken van olie tot nu toe te pessimistisch zijn gebleken. De sleutel voor toekomstige productie ligt bij de OPEC. Als daar de sociale en politieke stabiliteit verbetert en internationale bedrijven toegang krijgen tot de olie-industrie, dan zal de olie de komende
cdv|herfst 2004
mini-apoc alyps olie heilzaam
Net zoals in de jaren zeventig maken hoge prijzen alternatieven voor olie aantrekkelijker. Er is echter nog een reden om op zoek te gaan naar andere brandstoffen buiten de fossiele brandstoffen. Bij het gebruik van fossiele brandstoffen komen er broeikasgassen vrij die bijdragen aan de opwarming van de wereldklimaat. Koolstofdioxide (CO2) is de belangrijkste van de vrijkomende gassen. Verwacht wordt dat de concentratie van CO2 in de atmosfeer verder zal toenemen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 82
82
artikel | apoc alyptische tijden?
twintig jaar gewoon blijven stromen. Van een crisis veroorzaakt door schaarste kan niet worden gesproken. Het is wel een beetje crisis, maar op termijn kan dat positief uitpakken. Beleidsmakers en consumenten zijn zich weer bewust van de eindigheid van olie. Maatregelen om minder afhankelijk te worden van olie kunnen nu economisch efficiënter worden genomen en niet alleen uit naam van het milieu. Als de productiepiek een feit is en de echte schaarste van economisch winbare olie begint, zijn de kansen dat de wereld er klaar voor is groter dan ooit. De huidige ‘mini-apocalyps’ zal de komst van het ‘utopia’ dichterbij brengen. Ir. W.G Perlot is onderzoeker bij Clingendael International Energy Programme
Noten 1
2
3 4
5
6 7 8 9 10
11 12 13
Een uitgebreide analyse van de geopolitieke situatie en energievoorzienings zekerheid is te vinden in ‘Study on Energy Supply Security and Gepolitics’, CIEP, 2004, in opdracht van DG Transport en Energie, Europese Commissie. In het energiebeleid van consumerende landen stond sindsdien voorzienings zekerheid centraal. Olieproducerende landen gingen zich richtten op ‘security of demand’. Als gevolg van de crises was de vraag naar olie dusdanig afgenomen dat de producerende landen in een economische recessie terechtkwamen. In Frankrijk werd in deze periode grotendeels overgeschakeld op kernenergie. In ‘Europe’s oil defences; An analysis of Europe’s oil supply vulnerability and its emergency oil stockholding systems’ (CIEP 01/2004) van Robbert Willenborg, Christoph Tönjes en Wilbur Perlot staat een uitgebreide analyse van de economische kwetsbaarheid van Europa. Zie bijvoorbeeld de BP Statiscal Review 2004 en de International Energy Outlook 2004 van de Energy Information Administration (EIA) van de Amerikaanse overheid. Het International Energy Agency (IEA), onderdeel van de OESO in Parijs, komt één keer in twee jaar met de World Energy Outlook. International Energy Outlook 2004, EIA. BP Statistical review 2004. Petroleum Intelligence Weekly, Vol. XLIII, No. 26, June 28, 2004. World Energy Outlook 2002, International Energy Agency (IEA). De Europese Commissie (CEC) in een notitie gericht aan het Europees Parlement in 2002. ‘The internal market in energy: coordinated measures on the security of energy supply’. COM (2002) 488 final. Nederland als gasproducerend land profiteert daarvan. Analysis of the impact of high oil prices on the global economy; IEA, mei 2004 Zie ook ‘Russische olie; groeimarkt of valkuil? Olie-industrie, investeringsklimaat en buitenlandse investeerders in Rusland’; Erik Janssen; CIEP 03/2004.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 83
83
cdv|herfst 2004
mini-apoc alyps olie heilzaam
14 Energy Information Agency, 2003. 15 World Energy Outlook 2002, IEA 16 Productie van biomassagewassen concurreert met andere gebruiksmogelijk heden van grond, zoals voedselproductie. Ook is er angst voor toenemende ‘mono-cropping’. Nieuwe technologieën kunnen biobrandstoffen in de toekomst echter aantrekkelijker maken.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 84
84
Innoverend energiebeleid artikel | apoc alyptische tijden?
Brinkhorst gemiste kans
WIM C. SINKE
wim sinke Het Nederlandse duurzame-energiebeleid lijdt onder een gebrek aan langetermijnvisie, daadwerkelijke ambitie en inspiratie. Volgens Wim Sinke, werkzaam bij het Energieonderzoek Centrum Nederland en de Universiteit Utrecht, heeft eenzijdige aandacht voor liberalisering en marktwerking het zicht op de nuances en kansen van het energietransitieproces vertroebeld. De overheid is teveel op de korte termijn gericht en ziet duurzame energie vooral als een kostenpost. Tot verbazing van het buitenland verliest ons land hierdoor in hoog tempo zijn aanvankelijk goede positie in deze mondiale economische groeisector en ontwikkelt duurzame energie zich moeizaam. Het is hoog tijd voor nieuw elan, waarbij niet de lasten van de transitie naar een duurzame energiehuishouding, maar de economische kansen en de innovatieve mogelijkheden centraal staan. Hiervoor zijn een effectieve afstemming van energie- en innovatiebeleid, een integrale benadering van het proces van laboratoriumonderzoek tot grootschalige implementatie van duurzame-energietechnologie en een sterk betrokken overheid noodzakelijk. Energie is een onmisbaar hulpmiddel bij vrijwel alle menselijke activiteiten. In de geïndustrialiseerde wereld is de beschikbaarheid van energie in verschillende vormen en in ruime hoeveelheden een vanzelfsprekendheid geworden. Zonder die energie komt het dagelijks leven letterlijk en figuurlijk tot stilstand. Macro-economisch bestaat er een duidelijke relatie tussen energiegebruik en Bruto Nationaal product (BNP),1 hoewel de zogenaamde energie-intensiteit (energiegebruik per eenheid van BNP) per land verschilt en over langere periodes verandert. In rurale samenlevingen, waar een elektriciteitsnet of ander energiedistributiesysteem niet aanwezig is, kan de beschikbaarheid van zelfs een kleine hoeveelheid energie een groot verschil maken. Energie maakt het bijvoorbeeld mogelijk te verlichten, te koelen, water op te pompen of te zuiveren en allerhande werkzaamheden te mechaniseren. Energie wordt gebruikt in verschillende vormen: met name warmte, elektriciteit en brandstof. Om het energiegebruik2 van landen en economische sectoren met elkaar te kunnen vergelijken wordt het eindgebruik vertaald naar het primaire gebruik . Zo wordt elektriciteitsgebruik omgerekend naar de hoeveelheid energie (in Nederland vooral in de vorm van aardgas en kolen) die het heeft gekost om de
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 85
85
Energie en duurzaamheid Het huidige mondiale energievoorzieningssysteem is in hoge mate niet-duurzaam. Om met enig recht het predikaat ‘duurzaam’ te kunnen krijgen, zou het systeem op zijn minst aan een aantal basisvoorwaarden moeten voldoen: 1 2 3
gebaseerd op - in praktische zin - onuitputtelijke bronnen; zonder (onaanvaardbare) bezwaren voor de directe leefomgeving en voor natuur, milieu en klimaat; beschikbaar én onder redelijke condities toegankelijk voor alle aardbewoners. De huidige energievoorziening voldoet aan geen van deze drie voorwaarden. Natuurlijk worden er op onderdelen belangrijke vorderingen gemaakt in de richting van duurzaamheid, maar de voorziening als geheel is nog steeds grotendeels gebaseerd op eindige fossiele bronnen. Hij veroorzaakt verder een scala aan problemen met betrekking tot natuur en milieu (lucht, bodem en water), ligt ten grondslag aan de dreigende klimaatverandering en bereikt twee miljard mensen niet. Het huidige systeem brengt bovendien aanzienlij ke (tot nu toe vooral economische) onzekerheden met zich mee. De recente ontwikkeling van de olieprijs illustreert dit. Vandaar dat inherente stabiliteit en voorzieningszekerheid aan het lijstje van duurzaamheidscriteria kunnen worden toegevoegd.
Hoewel er behoorlijk verschillend wordt gedacht over de feitelijke urgentie van een transitie naar een duurzame energievoorziening, of beter: energiehuishouding4 (zie kader), bestaat er brede consensus dat zo’n transitie uiteindelijk nodig is en ook zal plaatsvinden. Die consensus blijkt echter helaas te algemeen van aard om als basis te dienen voor beleid. Mensen, landen en politieke stromingen interpreteren dezelfde feiten op verschillende manieren. Zelfs bij gelijke interpretatie hoeven de beleidsconclusies nog niet hetzelfde te zijn. We weten waartoe dit
cdv|herfst 2004
innoverend energiebeleid brinkhorst gemiste kans
elektriciteit te produceren. Om een indruk te krijgen van de omvang van het primaire gebruik is het aardig om dat uit te drukken als een continue energiestroom (vermogen) per persoon. Elke Nederlander gebruikt gemiddeld 6.000 watt 3 aan primaire energie, 24 uur per dag, 365 dagen per jaar. Dat gebruik is slechts voor een deel zichtbaar op de gas-, elektriciteit- en benzinerekeningen, de rest wordt door bedrijfsleven en dienstverlening gebruikt ‘ten behoeve van’. Amerikanen gebruiken ongeveer 10.000 watt, mensen in sommige ontwikkelingslanden slechts een paar honderd watt. Gemiddeld over alle aardbewoners is het 2.500 watt. Voor wie zich niet zoveel kan voorstellen bij deze getallen: één spaarlamp vraagt ongeveer 20 watt aan primaire energie, een auto grofweg 50.000 watt (gemiddeld over een rit). Onafhankelijk van de vergelijkingen die men maakt, gaat het bij onze energievoorziening om zeer grote hoeveelheden en enorme belangen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 86
86
artikel | apoc alyptische tijden?
in de praktijk leidt. De wereld worstelt continu met het Kyoto-proces en dicht bij huis vinden al jaren felle discussies plaats over nut en noodzaak van grootschalige windenergie, om maar een paar voorbeelden te noemen. Het is duidelijk dat we op deze manier geen voortvarende transitie mogen verwachten. De energiehuishouding zal slechts langzaam veranderen, vooral in reactie op problemen die direct voelbaar zijn. In het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ (bij uitstek van toepassing op de ontwikkeling naar een duurzame energiehuishouding), zoals gehanteerd door de Commissie-Brundtland, staat centraal dat de huidige generatie voorziet in zijn behoeften zonder daarmee de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Hieraan kunnen we weliswaar geen blauwdruk van een transitieproces ontlenen, maar het is wel duidelijk dat vooral reageren op acute problemen volstrekt onvoldoende is. In hoeverre dit als een wezenlijk probleem wordt gezien, hangt uiteraard af van de levensbeschouwing die men heeft. Vlammende betogen voor een snelle introductie van duurzame energie staan zij aan zij met ‘komt tijd, komt raad’ en ‘toekomstige generaties zijn veel slimmer dan wij’. Debatten in de Tweede Kamer laten ons het spectrum aan denkbeelden en overtuigingen zien. Nieuw elan voor duurzame energie
Er valt veel te winnen voor wie durft te investeren.
Ondanks de grote verschillen in de wijze waarop men de transitie naar een duurzame energiehuishouding beziet, is er ook een gemeenschappelijke factor. Bijna zonder uitzondering gaat men er namelijk vanuit dat er primair problemen moeten worden voorkomen of opgelost. Dat is natuurlijk waar, maar slechts de helft van het verhaal. Problemen voorkomen of oplossen leidt tot wat men een ‘minimum scenario’ zou kunnen noemen. Met andere woorden: we moeten kósten maken en dus liefst zo weinig mogelijk. De transitie naar duurzame energiehuishouding als noodzakelijk kwaad. De andere helft van het verhaal is dat de transitie enorme kansen biedt. Kansen op economische en maatschappelijke vernieuwing en ontwikkeling, dicht bij huis, maar ook ver weg. Vanuit dat perspectief worden kosten investeringen en ontstaat een ‘maximum scenario’. Er valt veel te winnen voor wie durft te investeren. De transitie naar een duurzame energiehuishouding als uitdaging. Natuurlijk is er in de afgelopen jaren reeds door velen gewezen op de economische kansen die de transitie biedt. Ook de Nederlandse overheid is hiermee bekend. Staatsecretaris Van Geel, overigens als een van de eerste Nederlandse regeringsvertegenwoordigers, benadrukte op de EU-milieuraad die in juli jl. in Maastricht werd gehouden, dat milieu geen hinderpaal is voor ontwikkeling, maar juist kansen biedt.5 Voor ‘milieu’ kan ook ‘energietransitie’ worden gelezen.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 87
87
Een duurzame energiehuishouding
De stelling van Van Geel zal waarschijnlijk ook door collega-bewindslieden worden onderschreven. Het probleem ontstaat pas wanneer de stelling moet worden vertaald naar beleid (ervan uitgaande dat een vorm van beleid nodig is). Van Geel stelt dat bedrijven ouderwets denken wanneer ze milieubeleid vooral als bedreiging van concurrentiekracht zien. Daarin heeft hij gelijk, maar de overheid moet de hand vooral ook in eigen boezem steken. Tot nu toe heeft men die overheid nog niet vaak kunnen betrappen op positieve uitspraken in dezen. Zolang in ambtelijke kringen over nieuwe werkgelegenheid op het gebied van duurzame energie nog wordt gesproken als ‘Melkertbanen’ (omdat die samenhangt met stimuleringsbeleid) is er iets grondig mis. Het is hoog tijd voor een nieuw elan, waarbij
cdv|herfst 2004
innoverend energiebeleid brinkhorst gemiste kans
Het begrip ‘duurzame energiehuishouding’ is niet scherp gedefinieerd. Het zal ook erg lang duren voordat die eindsituatie is bereikt, waarschijnlijk 100 jaar of meer. Daarom is de route ernaartoe eigenlijk minstens zo interessant en belangrijk als het uiteindelijke doel. Met andere woorden, de transitie naar een duurzame energiehuishouding is wat ons voorlopig zal moeten bezighouden. Met een scherp oog op de verre toekomst de stappen van vandaag en morgen zetten. Tijdens de gehele transitie blijven fossiele brandstoffen een belangrijke rol spelen. ’Schoon fossiel’ en energie-efficiency horen om die reden bij de energietransitie, ook al worden ze in dit essay niet beschreven. Hoe de uiteindelijke duurzame energiehuishouding eruit zal zien, weet uiteraard niemand, maar men is er wel zeker van dat de zogenaamde hernieuwbare bronnen (windenergie, zonne-energie, biomassa, waterkracht, aardwarmte, oceaan-energie, etc.) ruimschoots voldoende potentie hebben om zelfs een sterk groeiende mondiale energievraag te dekken1,6. Er bestaat ook brede consensus over de verwachting dat er een brede mix van bronnen zal worden toegepast, vooral vanwege verschillen in regionaal potentieel en vanwege complementariteit in opwekpatroon en –schaal en energiesoort. Om die reden zou te zijner tijd bijvoorbeeld ook kernfusie een plaats kunnen krijgen in de mix van bronnen. Bij het denken over het transitieproces is het cruciaal om de tijdas steeds goed in de gaten te houden. Het is onmogelijk om opties over een kam te scheren die zich in een volledig verschillend stadium van ontwikkeling bevinden en dus op verschillende termijnen geheel marktrijp zullen zijn. Maatwerk in beleid is daarom een absolute noodzaak.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 88
88
artikel | apoc alyptische tijden?
Nederland wordt nu links en rechts ingehaald door landen waar de overheid wél het roer in handen houdt, samen met het bedrijfsleven gericht investeert en handelt vanuit een inspirerende langetermijnvisie.
overheid en bedrijfsleven samen optrekken, élk hun verantwoordelijkheid nemen, elkaar inspireren en scherp houden. De blik op ‘oneindig’, maar met de voeten in de klei De transitie naar een duurzame energiehuishouding is een proces dat vele decennia in beslag zal nemen, waarschijnlijk zelfs meer dan een eeuw 6. Dat het proces zo lang in beslag neemt (moet nemen), heeft vooral te maken met de enorme omvang van het energiegebruik en van de bestaande en nieuwe investeringen in de energie-infrastructuur. Niet voor niets wordt wel gesproken over de derde industriële revolutie. Zelfs met marktgroeicijfers van 25% per jaar duurt het nog meer dan een halve eeuw voordat duurzame energie een hoofdrol in de energievoorziening speelt. Het langetermijnkarakter van de transitie impliceert een natuurlijke en belangrijke rol voor de overheid. Hoewel het onmogelijk is om te voorspellen hoe de wereld er over, zeg, 50 jaar uitziet, is het wel van groot belang om vanuit een toekomstvisie te werken. Van commerciële bedrijven kan in het algemeen niet worden verwacht dat zij zich bezighouden met ontwikkelingen op de zeer lange termijn. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, denk bijvoorbeeld aan de energiescenario’s van Shell 7 en aan studies van grote financiële dienstverleners, maar onze gezamenlijke toekomst en de weg daar naartoe zijn toch bij uitstek een publieke zaak. Van de overheid mag in dit verband worden verwacht dat zij een visie op de toekomst ontwikkelt en die gebruikt om concrete stappen op korte termijn te definiëren. Daarbij is het niet nodig, zelfs niet wenselijk, dat er consensus bestaat over de toekomstbeelden. Zo’n consensus zou verstarring en eenzijdigheid met zich meebrengen. Enerzijds zijn er namelijk deelontwikkelingen die in bijna alle beelden een rol spelen en waarop dus vrij risicoloos kan worden ingezet, anderzijds kan een samenleving ook bij onzekerheden wel degelijk een keuze maken en de bijbehorende risico’s accepteren, domweg omdat géén keuze ook een keuze is. De samenleving inclusief de overheid als ondernemer op het wereldtoneel. Onder het motto ‘de markt aan zet’ heeft de overheid zich in de afgelopen jaren echter steeds verder teruggetrokken als sturende en actief betrokken partij bij (onder meer) zaken rondom het energiebeleid. Zij is procesbegeleider geworden. Specifiek beleid heeft plaats gemaakt voor generiek beleid of geen beleid. Bescheidenheid ten aanzien van de rol die ze kan en moet spelen, siert de overheid, maar men is volledig doorgeschoten. Dit werd recent nog bevestigd door de Commissie-Wijffels. Nederland wordt nu links en rechts ingehaald door landen waar de overheid wél het roer in handen houdt, samen met het bedrijfsleven gericht investeert en handelt vanuit een inspirerende langetermijnvisie. Japan en Duitsland dienen hier als voorbeeld en zijn hard op weg naar dominantie op enkele belangrijke deelgebieden van duurzame energie. In Nederland zal men ongetwijfeld tegenwerpen dat dit een ouderwetse aanpak is, die slecht past bij een mo-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 89
89
Het Nederlandse beleid Kort geleden verscheen de nota Innovatie in het energiebeleid van het Ministerie van Economische Zaken, waarin vijf hoofdroutes voor een energietransitie worden beschreven: Efficiënt en Groen Gas, Ketenefficiency, Groene Grondstoffen, Alternatieve Motorbrandstoffen en Duurzame Elektriciteit. Tevens worden belangrijke dingen gezegd over de rol van de overheid en de relatie met de private sector. Sleutelbegrippen daarbij zijn: vertrouwen, partnerschap, makelaarschap en leiderschap. Het denken in termen van transitieroutes (paden) is zonder twijfel een interessante manier om de verduurzaming van de energiehuishouding te structureren. Ook de genoemde sleutelbegrippen zijn belangrijk en goed gekozen. Het is echter de vraag of de feitelijk gekozen routes en daarbinnen weer de onderwerpen een goede afspiegeling zijn van wat het begrip energietransitie zou moeten inhouden. Het is tevens de vraag of de routes en onderwerpen de toets van de internationale innovatiekritiek kunnen doorstaan. Met andere woorden, omvatten ze in voldoende mate de thema’s die wereldwijd als cruciale innovatiegebieden worden gezien? Tot slot: is er een goede aansluiting bij de thema’s die in de Energie Onderzoek Strategie (EOS) van hetzelfde ministerie zijn benoemd? De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het antwoord op deze vragen nog niet bevestigend kan zijn. Als gezegd is de energietransitie een proces van vele decennia, waarin een scala aan technologie-opties een rol zal spelen. De set die op korte termijn kan worden toegepast, is zeker niet representatief voor de lange termijn. De écht grootschalige implementatie begint voor een aantal opties eigenlijk pas na 2020, wanneer naar verwachting zo’n 10% van de energie duurzaam zal worden opgewekt. Daarmee is absoluut niet gezegd dat korteretermijnopties onbelangrijk zijn, integendeel, een goed begin is het halve werk, zeker ook hier. Het betekent echter wel dat een land dat de blik niet ook voldoende vooruit richt, zich bij voorbaat diskwalificeert voor de periode dat de duurzame-energiemarkt een omvang zal hebben waar we nu nog slechts van kunnen dromen. De transitieroutes zoals ze nu zijn beschreven, zijn hooguit een korteretermijnsubset van het totaal dat nodig is. Cruciale mondiale innovatiethema’s als zonne-energie en geavanceerde toepassingen van bio-
cdv|herfst 2004
innoverend energiebeleid brinkhorst gemiste kans
derne markteconomie, maar het resultaat van de huidige aanpak is feitelijk een unlevel playing field voor het Nederlandse bedrijfsleven, toch zeker ook geen begerenswaardige situatie. Vanuit een sterke thuismarkt en gesteund door consistent overheidsbeleid kunnen buitenlandse bedrijven immers krachtig opereren op de internationale markt. Nederland doet zichzelf met deze aanpak geweldig tekort. Als de gigantische mondiale markt op het gebied van duurzame energie over 10 of 20 jaar volledig zelfdragend en volwassen is, zullen de kaarten zijn geschud: welke landen spelen nog een rol van betekenis en welke niet? Dan alsnog instappen zal te duur zijn of feitelijk onmogelijk (het gaat om kennisintensieve sectoren).
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 90
90
artikel | apoc alyptische tijden?
massa ontbreken vrijwel geheel, deels doordat ze in geen enkele route passen, deels omdat de invulling van de routes te veel op de korte termijn is gericht. EOS omvat deze belangrijke thema’s wel, maar is tot stand gekomen in een proces dat vrijwel los stond van de discussie over transitie. De achterliggende, achterhaalde gedachte is dat sommige technologie-opties eerst door onderzoek verder moeten worden ontwikkeld (lees: goedkoper moeten worden) en dat er pas daarna een vorm van implementatiebeleid nodig is. Dat levert de voor onze kenniseconomie levensgevaarlijke situatie van implementatiebeleid zonder voldoende langetermijncomponenten en onderzoeksbeleid zonder mogelijkheden voor toepassing van resultaten. Er is weinig fantasie nodig om te bedenken waartoe dit kan leiden. Uiteraard kan een land kiezen voor een scheiding tussen onderzoeksbeleid en implementatiebeleid, maar daarmee loopt het gevaar voorgoed aan de zijlijn komen te staan. Wat Nederland nodig heeft, is implementatiebeleid (als onderdeel van de transitie) dat op maat is gesneden. Een beleid ook dat is gericht op het grijpen van kansen op een manier die rekening houdt met de realiteit in het buitenland8. De toepassing van (bijna) marktrijpe opties ambitieus stimuleren en faciliteren, de toepassing van langeretermijnopties op een aangepast niveau bevorderen. Dat laatste om te leren én om de bekende technologie/marktcycli te doorlopen. De mythe van de doorbraak Het spraakmakende interview met minister Brinkhorst in het tijdschrift van de Stichting Natuur en Milieu (januari/februari 2004) laat zien hoe moeilijk het kennelijk is om een balans te vinden tussen aandacht voor de korte termijn en voor de lange termijn. Het toont ook hoe vertekend het beeld kan zijn over de wijze waarop technologie zich een plaats in de markt verwerft. Een voorbeeld: de minister verwacht pas na 2030 een doorbraak van zonne-energie en trekt daaruit de conclusie dat er op korte termijn geen acties nodig zijn op het gebied van implementatie. Het vaakgehoorde idee van een benodigde ‘doorbraak‘ is echter meestal slechts een excuus om nu nog niet te handelen. Doorbraken vindt men namelijk in het laboratorium en slechts zelden in de markt. De continue verbetering in markttermen is een gevolg van alle resultaten (‘doorbraken en doorbraakjes‘) in laboratorium en productie. De leercurve van zonne-energie 9 over de afgelopen 30 jaar laat zien dat we niet zitten te wachten op een doorbraak, maar slechts op een gebalanceerde combinatie van onderzoek, respectievelijk technologieontwikkeling en marktontwikkeling. De keus die we als land moeten maken, is of we aan die ontwikkelingen willen meedoen of niet. Meedoen betekent onmiddellijk en consequent investeren met kans op een mooi rendement, niet meedoen betekent waarschijnlijk definitief einde oefening voor deze economische sector. Zonneenergie maakt nú een sterke groei door en vraagt daarom direct om beleid en actie. Zonder dat kunnen we die sector toevoegen aan het lijstje van gemiste kansen. Dat is een onverdraaglijke gedachte voor iedereen die duurzame energie een warm hart toedraagt en, belangrijker, onnodig. cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 91
91
Tot slot
Vertegenwoordigers van de duurzameenergiesector in het buitenland zien
Prof. dr. Wim C. Sinke is als stafmedewerker Strategie en Programma werkzaam bij de afdeling Zonne-energie van het Energieonderzoek Centrum Nederland en als bijzonder hoogleraar Fysica en Chemie van Dunne Lagen verbonden aan de Universiteit Utrecht.
met verbazing en ongeloof hoe Nederland in korte tijd afglijdt van
Noten
koploper tot achterhoedespeler.
1 2
3
World Energy Assessment: Energy and the Challenge of Sustainability (UNDP, New York, 2000), ISBN 92-1-1261-0, zie ook: www.undp.org/seed/eap/activities/wea. Het primaire energiegebruik is het gebruik aan energie uit bronnen die in de natuur voorkomen, te onderscheiden in voorraadtypen (fossiele brandstoffen als olie, steenkool en gas, alsmede uranium) en stromingstypen (bijvoorbeeld zonne-energie en windenergie). ‘Watt‘ (W) is de standaard eenheid van vermogen, dat is energiegebruik per tijdseenheid. Hoewel de watt meestal wordt geassocieerd met elektriciteit, wordt hij ook gebruikt voor energie in het algemeen.
cdv|herfst 2004
innoverend energiebeleid brinkhorst gemiste kans
Vertegenwoordigers van de duurzame-energiesector in het buitenland zien met verbazing en ongeloof hoe Nederland in korte tijd afglijdt van koploper tot achterhoedespeler. Een bevredigend antwoord op de vraag waarom bestaat niet, wel een verklaring. Geert Mak heeft in zijn prachtige, recent gehouden Raiffeisenlezing10 redenen gegeven waarom sommige landen en bedrijven (in bepaalde periodes) succesvol zijn en andere niet. Kernbegrip is ‘vertrouwen‘. Zonder vertrouwen vervalt een natie of een bedrijf tot een cultuur van inefficiëntie, elkaar controleren en bureaucratie. Op het gebied van duurzame energie is inmiddels sprake van een nijpend gebrek aan (onbeschaamd) vertrouwen. Overheid, burger en bedrijfsleven staan vaker tegenover elkaar dan naast elkaar. Nederlandse ondernemers op het gebied van duurzame energie voelen zich miskend en in de steek gelaten. Burgers zijn duurzame energie als een pain in the neck gaan zien in plaats van als een hoop in bange dagen. De overheid ziet duurzame energie als een kostenpost en de vertegenwoordigers als lastposten. Het gaat niet aan één schuldige aan te wijzen, maar het is wel duidelijk dat de overheid de aangewezen partij is om het tij te keren. Cultuurverandering begint immers aan de top. Duurzame energie is een fascinerend gebied en het is niet moeilijk daarover enthousiast te raken. Er ligt een open uitnodiging aan ambtenaren, beleidsmakers en politici om zichzelf te laten informeren en inspireren, in ons aller belang. Het is wel zaak om haast te maken, want het buitenland wacht niet op ons.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 92
92
4
artikel | apoc alyptische tijden?
Het woord ‘huishouding’ geeft beter aan dat het niet alleen gaat om energieopwekking en -levering, maar ook om energiegebruik, energiebesparing en energie-efficiency. 5 NRC Handelsblad, 19 juli 2004. 6 Zie bijvoorbeeld: Welt im Wandel: Energiewende zur Nachhaltichkeit, Wissenschaftlicher Beirat der Bundesregierung, Globale Umweltveränderungen (Springer-Verlag, Berlin, 2003), ISBN 3-540-40160-1, ook elektronisch beschikbaar: www.wbgu.de/wbgu_jg2003.pdf. 7 Energy Needs, Choices and Possibilities, Scenarios to 2050 (Global Business Environment, Shell International, 2001). 8 Oranje voor Groen, voorstel van de Duurzame Energie Koepel voor definitie van een Sleutelgebied ten behoeve van het Innovatieplatform. 9 De leercurve van een technologie of product beschrijft het verband tussen prijzen in de markt en cumulatief geproduceerd/toegepast volume. Bij elke verdubbeling van het volume neemt de prijs met een bepaald percentage af, ten gevolge van de implementatie van onderzoeksresultaten in productie, economies of scale, etc. Voor zonne-energie is dit percentage al decennia een uitstekende 20%. Doorbraken zijn hierin feitelijk al verdisconteerd. 10 www.rabobankgroep.nl/download/2004RaiffeisenlezingWord.pdf
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 93
93
Verdragen duurzaamheid
HENRI DE GROOT EN PAUL VEENENDAAL
henri de groot en paul veenendaal De vraag of duurzaamheid en economische groei kunnen samengaan, heeft tot heftige polemieken geleid. Om de vraag naar de mogelijkheden voor duurzame groei te kunnen beantwoorden, gaat het CPB in op de diverse deeleffecten die de relatie tussen economische groei en milieudruk nader bepalen. Door efficiëntere productiemethoden en door een verandering van de samenstelling in productie en consumptie kan de milieubelasting per eenheid output afnemen. Maar door stijging van de output (schaaleffect) kunnen deze effecten weer teniet worden gedaan. Welke effect overheerst is een empirische kwestie. Vooral op mondiaal niveau blijken de negatieve schaaleffecten te overheersen. Ook leidt met name de effectiviteit van het klimaatbeleid onder free-riders-gedrag. Toch is er nog voldoende ruimte duurzaamheid en economische groei te laten samengaan. Dan is het wel nodig wereldwijd tot broeikasemissies te komen met goed ingericht klimaatbeleid (bij voorkeur via een systeem van handel in emissierechten). Om de milieudruk te verminderen is ook beleid ter stimulering van technologische vernieuwingen nodig. In elk geval is – zoals de groeioptimisten ons wel willen doen geloven – verbetering van het milieu bij voortdurende groei geen automatisme. Economische groei belast ons leefmilieu en milieuproblemen zijn hardnekkig en weerbarstig. Voor het terugdringen van de milieubelasting tot een niveau dat momenteel door de politiek als duurzaam wordt beschouwd, lijkt een krachtig milieubeleid dan ook noodzakelijk. Als gevolg hiervan zal de materiële welvaartsgroei worden geremd, maar hoeft niet tot stilstand te komen. Gaan economische groei en duurzame ontwikkeling samen of staan zij elkaar onvermijdelijk in de weg? Deze vraag heeft de afgelopen decennia tot heftige discussies geleid, zowel in de politiek als in de wetenschap. Belangrijk ijkpunt in de discussie is Limits to growth, het Rapport aan de Club van Rome (Meadows et al., 1972). Hierin wordt een somber beeld geschetst van de mogelijkheden voor voortgaande groei. Met name de uitputbaarheid van natuurlijke hulpbronnen die essentieel zijn voor verdergaande ontwikkeling staat centraal in de analyse. Een recente tegenhanger van het Rapport aan de Club van Rome is het veelbesproken boek The Skeptical Environmentalist van Bjørn Lomborg (2001).1 Hij probeert daarin op basis van een veelheid aan empirisch materiaal het perspectief te schetsen van een toekomst waarin duurzame groei wel degelijk mogelijk is. Beide studies hebben vele, vaak emotionele reacties opgeroepen. Deelnemers aan het debat kunnen uiteindelijk in een drietal groepen worden ingedeeld. De eerste groep onderschrijft de
cdv|herfst 2004
verdragen duurzaamheid en economische groei elkaar?
en economische groei elkaar?
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 94
94
economie, technologie en utopie
conclusies van het Rapport aan de Club van Rome en acht het onmogelijk om groei en duurzame ontwikkeling te combineren. Lijnrecht hiertegenover staan de groeioptimisten die economische groei als een conditio sine qua non zien voor duurzaamheid. Een middenpositie wordt ingenomen door een groep die benadrukt dat een keuze voor duurzame groei mogelijk is, maar dat daar substantiële investeringen voor vereist zijn.2 In deze bijdrage proberen we vanuit economisch perspectief de verschillende standpunten die in het debat worden ingenomen met elkaar in verband te brengen. Duurzaamheid subjectief begrip Productie- en consumptieactiviteiten beïnvloeden de kwaliteit van de natuurlijke omgeving doorgaans in negatieve zin. Energie- en grondstofvoorraden worden verbruikt en dit verbruik gaat gepaard met de uitstoot van stoffen, die van nature niet in onze natuurlijke omgeving thuishoren. Na verbruik en consumptie blijft er afval over, dat ook op de één of andere wijze in het milieu terechtkomt. Deze ongewilde neveneffecten van productie en consumptie kunnen de kwaliteit van het milieu zodanig aantasten, dat er een bedreiging van uitgaat voor de welvaart in brede zin - van huidige en toekomstige generaties. In veel gevallen kan de milieubelasting worden verminderd door anders – en vaak tegen hogere kosten – te produceren en te consumeren. Het antwoord op de vraag of een bepaalde ontwikkeling noopt tot ingrijpen ten gunste van duurzaamheid hangt af van de subjectieve waardering van (groepen) individuen. Deze waardering kent ethische aspecten (mag de mens zo ingrijpen in het ecosysteem? hoe verantwoordelijk zijn wij voor de verre toekomst?), consumptieve aspecten (welke leefkwaliteit willen wij?) en productieve aspecten (worden er bronnen van welvaart aangetast?) (CPB/RIVM, 1994). Uiteindelijk is het opgeven van (een deel van de) economische groei ten behoeve van een schoner leefmilieu dus in hoge mate een subjectieve keuze. Groei en milieudruk: de relatie ontleed Voordat we op de vraag ingaan of groei en duurzaamheid met elkaar samen kunnen gaan, is het nuttig om het verband tussen economische groei en milieubelasting nader te bezien. Globaal gezien hangt de omvang van de milieu-aantastingen onder meer af van de ontwikkeling van de bevolkingsomvang en van de productie en de consumptie per hoofd van de bevolking. De milieubelasting neemt ceteris paribus toe als de bevolking stijgt of de productie of consumptie per hoofd toeneemt. Er is hier sprake van zogenaamde schaaleffecten. Ook de samenstelling van de productie en consumptie enerzijds en de doelmatigheid van het omzetten van inputs in outputs anderzijds bepalen mede de belasting van ons leefmilieu. Het wordt vaak aannemelijk geacht dat deze factoren langs het groeipad van een economie de milieudruk verzachten.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 95
95
economische groei ten behoeve van een schoner leefmilieu is in hoge mate een subjectieve keuze.
Een groene Kuznets-curve? Het voorgaande heeft duidelijk gemaakt dat het voortschrijden van economische ontwikkeling zowel gunstige als ongunstige effecten heeft voor het milieu. De cruciale vraag is uiteraard welk effect domineert. In dit kader wordt vaak gesproken over het mogelijke bestaan van een ‘groene Kuznets-curve’ (ofwel Environmental Kuznets Curve; EKC): een omgekeerde U-curve die het verband tussen ontwikkeling en milieudruk zou beschrijven.4 Volgens de EKC neemt bij een stijging van het inkomen per hoofd van de bevolking de vervuiling aanvankelijk toe
cdv|herfst 2004
verdragen duurzaamheid en economische groei elkaar?
Het opgeven van (een deel van de)
Zo verschuift de consumptiestructuur in rijker wordende landen in de richting van een diensteneconomie waarin materiële transformaties relatief minder belangrijk zijn. In een informatiemaatschappij winnen kennisintensieve activiteiten aan belang en wordt de band met de fysieke omgeving minder sterk. De verandering in productiestructuur in een groeiende economie die hieruit voortvloeit komt dus tot uiting in een afname van de schade per eenheid BNP. Ook verschuiven de preferenties in de richting van milieuvriendelijker voortgebrachte producten en – voorbij een bepaald inkomen – neemt ook de vraag naar een schoon milieu als zelfstandig product toe. Stringenter milieubeleid kan deze vraag ondersteunen door emissies te beprijzen. In een groeiende economie (gemeten aan de hand van inkomen per hoofd van de bevolking) neemt de milieuschade daarom af. Er is hier sprake van samenstellingseffecten. Ook neemt de doelmatigheid van het inputgebruik toe (efficiëntie-effect). In de loop van de tijd komen nieuwe en schonere productietechnologieën op de markt, die producenten in staat stellen met minder inputs een gelijke productie te bereiken. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling in de laatste halve eeuw in de Nederlandse staalindustrie, waarin het ijzerertsverbruik per ton ruw ijzer gestaag is afgenomen met gemiddeld 1,8% per jaar en het cokesverbruik per ton ruw staal met gemiddeld 1,5% per jaar.3 Een ander voorbeeld is de vergaande miniaturisatie in de metalektro (MP3-spelers met vele gigabytes muziekopslag, in TFT-schermen ingebouwde PC’s, multifunctionele mobiele telefoons). Kennis vervangt in deze beide voorbeelden materiële inputs. Door technische vooruitgang kan het verbruik van materialen per eenheid output in de tijd dus aanzienlijk afnemen Het feit dat de twee laatstgenoemde effecten (samenstelling en efficiëntie) de gemiddelde milieudruk verlagen naarmate de materiële welvaart toeneemt, hoeft niet in te houden dat daardoor ook de totale milieubelasting van een groeiende economie vermindert. Enerzijds gaat de verschuiving in de productiestructuur gepaard met een verschuiving in de handelsstructuur, waardoor een groter deel van de materiële transformaties in het buitenland plaats vindt en dáár het milieu belast. Anderzijds kan de omvang van de schaaleffecten de afname van de gemiddelde milieubelasting te boven gaan, waardoor de totale milieubelasting toch nog kan stijgen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 96
96
economie, technologie en utopie
Het voortschrijden van economische
waarna vervolgens vanaf een zeker inkomensniveau de positieve milieu-effecten gaan overheersen en per saldo de vervuiling afneemt. Begin jaren negentig is door verschillende economen op basis van empirisch materiaal getracht aan te tonen dat er inderdaad een dergelijk verband bestaat. In sommige gevallen is dit met succes gebeurd. Dit is vervolgens door velen geïnterpreteerd als zou economische groei als vanzelf tot het oplossen van het milieuprobleem leiden, temeer daar economische groei vanaf een zeker inkomensniveau ook samen gaat met een geringere bevolkingsgroei. In hoeverre is dit een juiste redenering? Het is bij het beantwoorden van deze vraag van belang te beseffen dat de relatie – als hij empirisch wordt aangetroffen – een statistische is en geen causale. Een oorzakelijk verband zou kunnen lopen van economische groei via een door veranderende preferenties toegenomen vraag naar een schoner milieu naar overheidsbeleid waarmee in deze vraag kan worden voorzien. Door het beleid wordt vervuiling beprijsd, zodat de ontwikkeling wordt uitgelokt van technische mogelijkheden om het milieu meer te ontzien. Theoretisch is aangetoond dat een EKC zich inderdaad kan voordoen. Cruciaal daarvoor is echter dat technologische ontwikkeling en verschuiving van sectorstructuur in voldoende mate de extra uitstoot die met economische groei gepaard gaat compenseren. Dat op korte termijn een negatief verband tussen ontwikkeling en milieudruk zich kan voordoen, is zeer wel voorstelbaar. Of een dergelijk verband ook op lange termijn opgeld kan doen, is een empirische vraag. Het valt niet uit te sluiten dat op langere termijn de schaaleffecten weer gaan domineren. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een N-vormig verband tussen economische ontwikkeling en milieudruk, waarbij milieudruk in eerste instantie stijgt met toenemend inkomen, vervolgens tijdelijk daalt, om uiteindelijk weer toe te nemen.
ontwikkeling heeft zowel gunstige als
De empirie
ongunstige effecten voor het milieu.
Statistisch is het omgekeerd-U-vormige verband tussen ontwikkeling en milieudruk vooral aangetroffen voor lokale, luchtverontreinigende stoffen, maar niet voor, bijvoorbeeld, afval of kooldioxide (zie bijvoorbeeld Grossman en Krueger, 1995; Selden en Song, 1994; Shafik en Badyopadyay, 1992). De vroege empirische studies die een EKC hebben gevonden, zijn echter in toenemende mate aan kritiek onderhevig (zie bijvoorbeeld Stern et al., 1996 en List en Gallet, 1999). Gebruik van nieuwe datasets, toepassing van betere schattingstechnieken en modelsimulaties leveren vaak niet een omgekeerde U-curve als uitkomst op. Zelfs wanneer de relatie voor een bepaalde schadebron universeel zou bestaan, dan houden projecties van inkomens en bevolking nog steeds een gestaag toenemende wereldwijde milieubelasting in vanuit deze bron gedurende de komende decennia. Daarmee lijkt het vooralsnog juister om er vanuit te gaan dat er een monotoon (maar degressief) stijgend verband is tussen milieudruk en economische ontwikkeling en dat dit verband dankzij beleid en nieuwe technische mogelijkheden geregeld naar bene-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 97
97
Beleidssuccessen op lokaal niveau Dat milieubeleid op lokaal niveau succesvol kan zijn, kan worden geïllustreerd met de reducties die in de jaren negentig zijn bereikt voor de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen in Nederland en EU-15 (zie Tabel 1). Hoewel de bereikte emissiereducties vaak aanzienlijk zijn en beleid dus succesvol lijkt, is er nog steeds een flinke afstand met de als duurzaam beschouwde emissiedoelen die in EU-verband voor 2010 zijn overeengekomen. Het is nog onzeker of deze doelen over de hele linie zullen kunnen worden gehaald, en of het succes op lange termijn bij voortdurende groei kan worden gehandhaafd. Tabel 1 Reducties van de uitstoot van belangrijke luchtverontreinigende stoffen in Nederland (2002) en EU -15, in procenten van de emissies van 1990 Nederland
EU-15
luchtverontreinigende stoffen Ozonvormende emissies
97
Verzurende emissies
30 58
Stikstofoxiden (NOx)
30
25
Zwaveldioxide (SO2)
65
60
Ammoniak (NH3)
45
8
Vluchtige organische stoffen (VOS) Fijn stof
40
50
40
32
35
Bron: Milieubalans 2004, RIVM, Bilthoven, 2004
In Nederland is ook op andere terreinen van lokale milieubelasting, zoals de ver-
cdv|herfst 2004
verdragen duurzaamheid en economische groei elkaar?
den verschuift. Interessant in dit kader zijn aanwijzingen dat de toepassing van milieuvriendelijke, nieuwe technieken in rijke landen met een relatief geringe vertraging ook doordringt in ontwikkelingslanden. Zo blijkt China voor de uitlaatgassen van auto’s de emissiestandaarden van de Europese Unie toe te passen met een vertraging van een jaar of acht, terwijl het niveau van het Chinese inkomen per hoofd een veelvoud van dit aantal jaren achterloopt bij dat van de EU (Stern, 2004). Het standpunt van degenen die menen dat economische groei nodig is voor een beter milieu is daarmee moeilijk te verdedigen. Het zijn de vrijwillige (en vaak kostbare) keuzes van consumenten en burgers in de meer welvarende landen die van groot belang zijn voor een geringere milieubelasting. Wereldwijde verspreiding van de hierdoor geïnduceerde technologische innovaties kan daarbij ook de milieubelasting in ontwikkelingslanden relatief doen afnemen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 98
98
economie, technologie en utopie
ontreiniging van bodem en oppervlaktewater, in de afgelopen decennia de milieuaantasting danig verminderd. Bij het huishoudelijke en industriële afval heeft een sterke verschuiving plaatsgevonden van storting naar verbranding en hergebruik. Deze ontwikkelingen tonen aan, dat economische groei kan samengaan met een brede en absolute afname van de belasting van het lokale milieu. Degenen die een combinatie van materiële welvaartsgroei en duurzaamheid voor onmogelijk houden, kunnen hier echter tegenin brengen dat deze ontwikkeling volgens de daarvoor in internationaal overleg opgestelde normen nog geen duurzaamheid heeft gebracht. Ook valt niet uit te sluiten dat het succes van slechts tijdelijke aard is en dat met name het laaghangend fruit is geplukt en in de toekomst schaaleffecten weer gaan domineren. Impasse op mondiaal niveau Bij de grensoverschrijdende milieubelasting – de uitstoot van broeikasgassen – is van een duidelijke ommekeer in de relatie tussen ontwikkeling en uitstoot nog geen sprake. Dit terwijl er steeds meer aanwijzingen zijn dat de onmiskenbare stijging van de gemiddelde wereldtemperatuur door de mens wordt veroorzaakt. Figuur 1 laat voor de OESO-landen zien dat CO2-emissies nog steeds stijgen. Per eenheid BNP is er wel sprake van een daling, die in belangrijke mate kan worden toegeschreven aan sectorale verschuiving en technologische ontwikkeling. Het schaaleffect is echter sterker. Wanneer we de ontwikkelingslanden in de analyse zouden betrekken, zou het beeld nog pessimistischer worden.
Bij de grensoverschrijdende
Figuur 1. CO2-emissies (in niveau, per hoofd van de bevolking en per eenheid BNP) voor de
milieubelasting is
OESO; 1960=1 (Bron: eigen berekeningen op basis van World Development Indicators, 2002,
van een duidelijke
Wereld Bank).
ommekeer in de relatie tussen ontwikkeling en uitstoot nog geen 2
sprake.
1
0 1960
1965
1970
1975
1980
1985
co2 emissies co2 emissies per hoofd van de bevolking co2 emissies per eenheid BNP
cdv|herfst 2004
1990
1995
2000
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 99
99
te winnen met een wereldwijd systeem
Kunnen groei en duurzaamheid samen gaan?
van handel in emissierechten.
Duurzame groei vereist voortdurende inspanningen ter verbetering van de milieu-efficiëntie van productie en consumptie. Het aandeel van de milieukosten in het Bruto Binnenlands Product (BBP) is in Nederland toegenomen van 1,7% in 1990 tot 2,8% in 2003.5 Dit stijgend aandeel weerspiegelt de toegenomen zorg om het milieu en heeft ook daadwerkelijk de belasting van de locale leefomgeving doen afnemen. Het effect van de milieukosten op de economische groei is over de periode 1990-2003 relatief gering geweest. Als in het geheel geen kosten zouden zijn gemaakt, dan zou de groei slechts 0,1 % hoger zijn geweest (2,4% in plaats van 2,3%). Zo bezien is er in Nederland nog veel ruimte beschikbaar zijn om duurzaamheid en economische groei samen te laten gaan. Volgens scenariostudies zal dit ook nog het geval kunnen zijn als wereldwijd de broeikasemissies met goed ingericht klimaatbeleid teruggebracht worden tot het niveau van 1990, al nemen de kosten van milieubeleid hierdoor wel aanzienlijk toe. Voor de lange termijn blijft onzeker in hoeverre een door de mens aangetast milieu op zijn beurt de voorwaarden voor voortgaande groei zal kunnen bedreigen.
cdv|herfst 2004
verdragen duurzaamheid en economische groei elkaar?
Er valt een wereld
Deze ontwikkelingen illustreren een deel van de problematiek van het reduceren van emissies die een mondiaal karakter hebben. De voorbereiding van de uitvoering van het Kyoto-protocol, die een start moet inluiden van verminderde uitstoot in de industrielanden, wordt gehinderd, doordat de Verenigde Staten en Australië besloten hebben het verdrag niet te ratificeren en Rusland hierover nog geen besluit genomen heeft. Het verdrag is daardoor formeel nog niet van kracht. De mogelijkheid om gratis profijt te trekken van het klimaatbeleid van andere landen en het probleem dat de baten van klimaatbeleid – het vermijden van de gevolgen van klimaatverandering – in hoge mate onzeker zijn, lijken in belangrijke mate debet aan de ontstane impasse. Als klimaatverandering wordt veroorzaakt door het broeikaseffect, dan is deze impasse reden tot zorg aangezien de gevolgen van broeikasgasemissies in hoge mate onomkeerbaar zijn: het duurt 200 jaar voordat wat nu wordt uitgestoten weer geheel uit de atmosfeer is verdwenen. Vanuit een voorzorgsmotief valt daarom te verdedigen, dat een beleidsinspanning wordt gedaan om een efficiënt, wereldwijd reductiesysteem in werking te stellen. Dit houdt de optie immers open dat nog tijdig kan worden ingegrepen als duidelijk wordt dat de baten van emissiereductie groot zijn (Dixit en Pindyck, 1994). Daarbij is het relevant om te beseffen dat de kosten van een emissiereductie draaglijk zijn indien wereldwijd de emissies daar worden gereduceerd waar dat het goedkoopst is. Dit is vooral in de ontwikkelingslanden het geval (Bollen et al., 2004). Dit pleit voor een wereldwijde klimaatcoalitie met een wereldwijd systeem van handel in emissierechten. Gezien de huidige impasse bij de uitvoering van klimaatbeleid valt hier dus nog een wereld te winnen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 100
100
economie, technologie en utopie
Ook staat niet vast dat technologische vernieuwingen duurzame groei blijvend zullen kunnen ondersteunen. Vooralsnog zijn er geen serieuze aanwijzingen dat groei en duurzaamheid niet samen zouden kunnen gaan. Beleid is van groot belang voor het tot stand komen van de technologische vernieuwingen die hiervoor nodig zijn. In elk geval is – zoals de groeioptimisten ons wel willen doen geloven – verbetering van het milieu bij voortdurende groei geen automatisme. Economische groei belast ons leefmilieu en milieuproblemen zijn hardnekkig en weerbarstig. Voor het terugdringen van de milieubelasting tot een niveau dat momenteel door de politiek als duurzaam wordt beschouwd, lijkt een krachtig milieubeleid dan ook noodzakelijk. Als gevolg hiervan zal de materiële welvaartsgroei worden geremd, maar niet tot stilstand hoeven komen. Henri L.F. de Groot, CPB en Afdeling Ruimtelijke Economie, VU Amsterdam Email:
[email protected] en Paul J.J. Veenendaal, CPB, Email:
[email protected].
Literatuur Bollen, J.C., A.J.G. Manders en P.J.J. Veenendaal (2004): Wat kost een emissiereductie van 30%? Macro-economische effecten in 2020 van post-Kyoto- klimaatbeleid, notitie, CPB/RIVM. CPB/RIVM (1996): Economie en milieu: op zoek naar duurzaamheid, SDU uitgevers, Den Haag. Dixit, A.K. en R.S. Pindyck (1994): Investment under uncertainty, Princeton University Press, Princeton. Grossman, G.M. en A.B. Krueger (1995): ‘Economic growth and the environment’, Quarterly Journal of Economics, 112, pp. 353–377. Groot, H.L.F. de en J. Hoekstra (2002): ‘De toestand in de wereld door ... Lomborg’, Economisch Statistische Berichten, no. 4380, pp. 770–771. Kuznets, S. (1955): ‘Economic growth and income inequality’, American Economic Review, 49, pp. 1–28. List, J.A. en C.A. Gallet (1999): ‘The Environmental Kuznets Curve: does one size fit all?’, Ecological Economics, 31, pp. 409–423. Lomborg, B. (2001): The skeptical environmentalist: Measuring the real state of the world, Cambridge University Press, Cambridge. Meadows, D., D.L. Meadows, J. Randers en W. Behrens (1972): The limits to growth, Universe Books, New York. Mooij, R.A. de en Bergh J.C.J.M. van den (2002): ‘Growth and the Environment in Europe: A Guide to the Debate’, Empirica, 29, pp. 79–91. Selden, T.M. en D. Song (1994): ‘Environmental quality and development: is there a Kuznets Curve for air pollution emissions?’, Journal of Environmental Economics and Management, 27, pp. 147–162.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 101
101
noten 1
2 3 4
5
Zie De Groot en Hoekstra (2002) voor een boekbespreking en http://www.lomborg.org en http://www.anti-lomborg.com voor een bloemlezing van de felle discussie die het boek heeft opgeroepen. Zie ook De Mooij en Van den Bergh (2002) voor een meer verfijnde indeling van deelnemers aan het debat over de relatie tussen groei en milieu. Met dank aan Herman Noordman (CPB) voor deze informatie. De naam van de curve is ontleend aan het in de jaren vijftig door Simon Kuznets (1955) aangetoonde omgekeerd-U-vormige verband tussen ontwikkeling en inkomensongelijkheid. Bron: Milieucompendium, RIVM, 2004.
cdv|herfst 2004
verdragen duurzaamheid en economische groei elkaar?
Shafik, N. en S. Bandyopadhyay (1992): Economic growth and environmental quality: time series and cross-country evidence, World Bank Background Papers, Washington, DC. Stern, D.I. (2004): ‘The rise and fall of the Environmental Kuznets Curve’, World Development, 32, pp. 1419–1439. Stern, D.I., M.S. Common en E.B. Barbier (1996): ‘Economic growth and environmental degradation: a critique of the Environmental Kuznets Curve’, World Development, 24, pp. 1151–1160.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 102
102
De revolutie van de economie, technologie en utopie JEREMY RIFKIN
waterstofeconomie Volgens Jeremy Rifkin, voorzitter van ‘The Foundation of Economic Trends’ in Washington, staan we aan het begin van een nieuwe baanbrekende revolutie. De wereld zal radicaal transformeren door de opkomst van de waterstofeconomie, net zoals dat eens door de uitvinding van de stoommachine en de winning van fossiele brandstoffen het geval was. Door de waterstofeconomie behoort niet alleen een schone energievoorziening tot de mogelijkheden, maar komt ook een vergaande decentralisatie van de opwekking van energie in het vizier. Veranderingen in de richting van een waterstofeconomie hoeven echter niet per definitie duurzaam te zijn. Dit is namelijk sterk afhankelijk van de energiebron die gebruikt wordt om de waterstof te maken. Volgens Rifkin zijn de investeringen van Bush in de ontwikkeling van een waterstofeconomie in hoge mate gebaseerd op het onttrekken van waterstof uit fossiele brandstoffen en eindige nucleaire energie. De door hem gepropageerde inzet voor de Europese Unie om in toenemende mate waterstof te halen uit vervangbare bronnen zal Europa halverwege deze eeuw een schone en duurzame toekomst en een enorme voorsprong op de Verenigde Staten geven.
Imagining a World without Oil
A world without oil looms on the horizon.
Imagine, for a moment, a world where fossil fuels are no longer burned to generate power, heat and light. A world no longer threatened by global warming or geopolitical conflict in the Middle East. A world where every person on earth has access to electricity. That world now looms on the horizon. We are in the early stages of an historic change in the way we organize the Earth‘s energy. The Industrial Age, which began with the carrying of coal from Newcastle several hundred years ago, is now winding down in the oil fields of the Middle East. Meanwhile, a wholly new energy regime is being readied. Hydrogen – the lightest and most abundant element of the universe – is the next great energy revolution. Scientists call it the ‘forever fuel’, because it never runs out. And when hydrogen is used to produce power, the only byproducts are pure water and heat. It‘s difficult to comprehend a world beyond oil when so much of the Modern Age has been built off the burial grounds of the Jurassic Era. We heat our homes and businesses, run our factories, power our transportation and light our cities with fossil fuels. We grow our food and construct our buildings with materials made from fossil fuels, treat illness with pharmaceuticals made from fossil fuels, and produce our clothes and home appliances with petrochemicals. Virtually every aspect of modern life is made from, or powered by, fossil fuels.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 103
103
How Hydrogen Power Works Hydrogen is found everywhere on Earth, yet it rarely exists free floating in nature. Instead, it has to be extracted from either hydrocarbons or water. Today, the most cost-effective way to produce commercial hydrogen is to harvest it from natural gas via a steam reforming process. Yet the supply of natural gas is as finite as our oil supply, and therefore not a dependable source. But there is another way to produce hydrogen – one that uses no fossil fuels in the process. Renewable sources of energy – photovoltaic cells, wind, hydro, geothermal and biomass – are increasingly being used to produce electricity. That electricity, in turn, can be used, in a process called electrolysis, to split water into hydrogen and oxygen. Once produced, the hydrogen can be stored and used, when needed, to generate electricity. Storage is the key to making renewable energy economically viable. That’s because when renewable energy is harnessed to produce electricity, the electricity flows immediately. So, if the sun isn’t shining or the wind isn’t blowing, or the water isn’t flowing, electricity can’t be generated and economic activity grinds to a halt. But, if some of the electricity being generated is used to extract hydrogen from water, which can then be stored, for later use, society will have a continuous supply of power. While the costs of harnessing renewable technologies and extracting hydrogen are still high, new technological breakthroughs and economies of scale are dramatically reducing these costs every year. Moreover, hydrogen powered fuel cells are two-and-one-half times more efficient than internal combustion engines. Meanwhile, the direct and indirect costs of oil and gas on world markets are going to continue to rise. As we approach the nexus between the falling price of renewables and hydrogen and the rising price of fossil fuels, the old energy regime will steadily give rise to the new energy era.
cdv|herfst 2004
d e r e v o l u t i e va n d e w a t e r s t o f e c o n o m i e
Now, however, the era of cheap crude oil has nearly run its course. Our petrogeologists tell us that global production of oil is likely to peak as early as 2010 or as late as 2037. Peak refers to the point at which half of the known reserves of cheap crude oil are used up. Once that point is reached, prices will begin to rise dramatically and continue to do so as society moves down the backside of the oil production bell curve. Hydrogen has the potential to end the world’s reliance on oil from the Persian Gulf, the most politically unstable and volatile region of the world. It will dramatically cut down on carbon dioxide emissions and mitigate the effects of global warming. And because hydrogen is so plentiful, people who have never before had access to electricity will be able to generate it.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 104
104
The Future is Now economie, technologie en utopie
Even the automobile itself becomes ‘a power station on wheels’.
Stationary commercial fuel cells powered by hydrogen are just now being introduced for home, office and industrial use. Portable fuel cell cartridges will be on the market in a few years. Consumers will be able to power up their cell phones, lap tops computers, and other appliances for forty days or more with a single cartridge. The major automakers already have spent over $2 billion developing hydrogen cars, buses and trucks, and the first mass-produced vehicles are expected to be on the road beginning in 2009. The hydrogen economy will make possible a vast redistribution of power, with farreaching consequences for society. Today’s centralized, top-down flow of energy, controlled by global oil companies and utilities, could become obsolete. In the new era, every human being with access to renewable energy sources could become a producer as well as a consumer of his or her own energy, using so-called ‘distributed generation.’ When millions of end-users connect their fuel cells into local, regional and national hydrogen energy webs (HEWs), using the same design principles and smart technologies that made possible the world wide web, they can begin to share energy – peer-to-peer – creating a new decentralized form of energy generation and use. In the new hydrogen fuel-cell era, even the automobile itself becomes a ‘power station on wheels’ – with a generating capacity of twenty kilowatts. The average house only requires two to four kilowatts of power. Since cars are parked most of the time, owners can plug them into the home, office or the main interactive electricity network, during non-use hours, selling the electricity they produce back to the grid. If just twenty-five percent of drivers used their vehicles as minipower plants, we could eliminate all the giant, environmentally-polluting power plants we now depend on. A Struggle to Control Hydrogen Energy Like the ongoing struggle to control the World Wide Web, we are likely to see a fierce struggle for control over hydrogen energy webs. Even as users have argued that information should flow free over the Internet, Microsoft, AOL-Time Warner, and others have fought hard to control access to the portals of cyberspace. Expect some global energy companies and the world‘s leading power and utility companies to try to exercise similar control over the emerging hydrogen energy web. Only by organizing collectively to control their own energy can end users hope to gain a modicum of energy independence.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 105
105
Empowering the Poor
The hydrogen
Towards a Third Industrial Revolution
energy revolution will have a greater impact on the global economy than any other single development.
The harnessing of hydrogen will alter our way of life as fundamentally as the introduction of coal and steam power in the 19th century and the shift to oil and the internal combustion engine in the 20th century. In October 2002, the European Union became the world‘s first superpower to announce a long-term plan to make the transition out of fossil-fuel dependency and into a renewable based, hydrogen economy. While the EU understands that much of the hydrogen will have to be extracted from fossil fuels in the immediate future, its long-term game plan is to rely increasingly on renewable sources of energy to extract hydrogen (the EU has set a target to generate twenty-two percent of its electricity and twelve percent of all of its energy from renewable sources of energy by 2010). Now, the U.S. business community is worried that it might fall behind Europe in getting to a hydrogen future and has begun to put pressure on the Bush White House to spearhead a similar effort. Even though the President embraced the hydrogen future in his 2003 State of the Union Address, in reality, the new energy bill being debated on Capital Hill focuses, almost entirely, on subsidizing research and development aimed at extracting hydrogen from fossil fuels and by harnessing nuclear power
cdv|herfst 2004
d e r e v o l u t i e va n d e w a t e r s t o f e c o n o m i e
Incredibly, sixty-five percent of the human population has never made a telephone call, and a third of the human race has no access to electricity. Today, the per capita use of energy throughout the developing world is a mere onefifteenth of the consumption enjoyed in the United States. The disparity between the connected and the unconnected is deep and threatens to become even more pronounced as world population is expected to rise from the current 6.2 billion to nine billion people in the next half-century. Lack of access to electricity is a key factor in perpetuating poverty around the world. Conversely, access to energy means more economic opportunity. Electricity frees human labor from day-to-day survival tasks. It provides power to run farm equipment, operate small factories and craft shops, and light homes, schools and businesses. Making the shift to a hydrogen energy regime, using renewable resources and technologies to extract the hydrogen, and creating distributed generation energy webs that can connect communities all over the world, holds great promise for helping to lift billions of people out of poverty. Were all individuals and communities in the world to become the producers of their own energy, the result would be a dramatic shift in the configuration of power. Local peoples would be less subject to the will of far-off centers of power. Communities would be able to produce goods and services locally and sell them globally. This is the essence of the politics of re-globalization from the bottom up.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 106
106
economie, technologie en utopie
to the task, with little emphasis on developing renewable sources of energy to extract hydrogen. In other words, the Bush administration would like to head into a hydrogen future without ever leaving an old-fashioned fossil fuel and nuclear energy regime. The failure to imagine a new energy era and to take the steps to get there could put the United States woefully behind Europe as a world power by mid century. What is incontrovertible is that the hydrogen energy revolution will have a greater impact on the global economy than any other single development in the next half-century. Mr. Jeremy Rifkin is de auteur van verschillende spraakmakende werken, zoals The end of work (1995), The Age of Access (2000) en How Europe’s Vision of the Future is Quietly Eclipsing the American Dream (2004). Deze bijdrage is gebaseerd op Hydrogen Economy: The Creation of the World Wide Energy Web and the Redistribution of Power on Earth (Tarcher/Putnam: 2002 US, Polity Press;2002 UK, zie ook de bespreking van dit boek elders in CDV door Prof Reijnders). Mr. Rifkin is voorzitter van de Foundation on Economic Trends in Washington DC en als fellow in management en onderwijs verbonden aan Wharton School in Philadelphia 1994. Mr. Rifkin is tevens adviseur van Romano Prodi, de voorzitter van de Europese Commissie. In deze hoedanigheid leverde hij het strategische witboek dat de Europese Unie in de 21 eeuw moet voeren naar de eerste volledig geïntegreerde waterstofeconomie.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 107
107
Is waterstof
robert van den hoed
EDITH MOLENBROEK EN ROBERT VAN DEN HOED
en edith molenbroek Elders in dit nummer schetst Jeremy Rifkin een veelbelovend en aantrekkelijk beeld van de toekomstige waterstofeconomie. Als vervanger van fossiele brandstoffen wordt waterstof gepresenteerd als de heilige graal om een duurzame energiehuishouding te realiseren. Op een aantal vlakken is dit enthousiasme terecht. Recent onderzoek wijst echter uit dat de waterstofeconomie niet op alle vlakken zo rooskleurig is. Met name het feit dat waterstof eerst moet worden geproduceerd vermindert het ketenrendement. Vanuit dit perspectief plaatsen Van den Hoed en Molenbroek van onderzoeksbureau Ecofys enkele vraagtekens bij de waterstofeconomie, en positioneren zij waterstof vooral als één van de opties om tot een duurzame energiehuishouding te komen. Naast deze nuanceringen laten zij zien welke toepassingen van waterstof een duurzaam alternatief zijn voor het huidige systeem. Hierbij pleiten zij voor meer demonstratieprojecten, evaluatieonderzoek en visievorming.
Waarom waterstof? Waterstof heeft haar huidige populariteit te danken aan een aantal maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Aangewakkerd door hoge olieprijzen en politieke conflicten in olieproducerende landen (Irak, Rusland), wordt in toenemende mate gezocht naar alternatieven voor fossiel, gezien de dreiging van een gelimiteerde olievoorraad. Weliswaar wordt algemeen aangenomen dat deze voorraden toereikend zijn voor de komende decennia; de productiecapaciteit van olie staat in toenemende mate onder druk, met name door de economische groei in China en India. De laatste jaren zijn nauwelijks olievelden van grote omvang gevonden, en produceert de olie-industrie meer dan zij vindt. In toenemende mate is er dan ook consensus dat binnenkort het maximum in de olieproductie bereikt is. Echter, de voorspellingen wanneer deze piek zal plaatsvinden variëren aanzienlijk, van enkele jaren tot enkele decennia. Bij een productiepiek zal olie niet zozeer opraken als wel onderhevig worden aan prijsschommelingen, en op termijn naar verwachting duurder worden. Gerelateerd aan beperkte beschikbaarheid van olie is de toenemende westerse afhankelijkheid van olieproducerende landen.
cdv|herfst 2004
i s wa t e r s t o f h è t a lt e r n a t i e f ?
hèt alternatief?
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 108
108
economie, technologie en utopie
Niet alle aspecten van de waterstofeconomie zijn zo rooskleurig als oorspronkelijk gedacht.
Anticiperend op deze trends investeren oliemaatschappijen, autofabrikanten en overheden momenteel fors in alternatieve technologieën. Waterstof is een veelbelovend alternatief voor fossiel omdat het met duurzame energiebronnen (bijv. zonnecellen, windenergie of biomassa) kan worden gegenereerd. Ook kan de productie van waterstof lokaal plaatsvinden, waarmee de afhankelijkheid van landen of regio’s wordt verkleind. Illustratief is de naam van het huidige waterstofprogramma in de VS, het zogenaamde Freedom Fuel Initiative. Mocht waterstof uit biomassa of duurzame energiebronnen worden gegenereerd, dan is het gebruik van waterstof klimaatneutraal (geen CO2). Sinds de tekening van het Kyoto-protocol in 1997 staat CO2-reductie hoog op de internationale agenda met name in Europa en Japan. In CO2-intensieve sectoren als transport, procesindustrie en bouw zijn omvangrijke stimuleringsprogramma’s opgezet om CO2reducties te bereiken. Waterstof biedt een potentiële oplossing voor het klimaatprobleem door verbranding van fossiele brandstoffen te omzeilen. Waterstof is echter pas echt op de kaart gekomen als gevolg van technologische doorbraken in een cruciale complementaire technologie: de brandstofcel. In een brandstofcel wordt waterstof chemisch omgezet in elektriciteit, met als enig restproduct water(damp). Deze technologie, al bekend sinds 1839, heeft in de jaren tachtig een boost gekregen als gevolg van doorbraken in energiedichtheid. Hiermee is de brandstofcel in één klap een interessante optie geworden als vervanger van de verbrandingsmotor in de auto. Met name onder invloed van de nulemissie wetgeving in Californië zijn autofabrikanten op zoek naar nulemissie-alternatieven voor de motor. De brandstofcel is voor autotoepassingen een lichter en kleiner alternatief dan batterijen, waarmee het voornaamste bezwaar van elektrische auto’s (klein bereik) werd opgelost. Ook is de brandstofcel een stuk efficiënter dan de verbrandingsmotor (35-40% versus 14-16%). Sinds het eerste demonstratiemodel van DaimlerChrysler in 1994 heeft de auto-industrie miljarden euro’s geïnvesteerd in de brandstofcelauto. Omdat brandstofcelauto’s rijden op waterstof is deze brandstof hoog op de internationale agenda gekomen. Inmiddels heeft IJsland de ambitie om de eerste waterstofmaatschappij ter wereld te creëren; de Bush-administratie heeft een budget van $1,2B vrijgemaakt voor waterstof tussen 2003 en 2006; vergelijkbare bedragen zijn beschikbaar gesteld in Japan. In Europa wordt momenteel voorgesteld ook vergaande budgetten voor onderzoek en ontwikkeling van de waterstof-economie vrij te maken. Waterstof heeft haar populariteit dan ook vooral te danken aan indrukwekkende, technologische doorbraken in brandstofcellen, en gedreven door internationaal stimuleringsbeleid voor duurzame energie. Pas recentelijk geven toonaangevende studies aan, dat niet alle aspecten van de waterstofeconomie zo rooskleurig zijn als oorspronkelijk gedacht (NAS 2004, Weiss et al 2003).
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 109
109
Een duurzame energievoorziening in 2050
Gegeven deze eisen aan het toekomstig energiesysteem zijn er meer energiepaden mogelijk dan waterstof alleen (zie figuur 1). Figuur 1Mogelijke paden naar een duurzame energiehuishouding
Energiebron
Fossiele brandstoffen
Biomassa
4
1
Energiedrager
Eindgebruik
Reguliere brandstoffen
CO2 opslag
Bio-brandstoffen (oa. methanol)
Eindgebruik: - Huishoudens - Utiliteitsbouw - Industrie - Transport - Mobiele toepassingen
3 Waterstof
Hernieuwbare bronnen (oa. zon, wind)
Elektriciteit
2
Nucleair
cdv|herfst 2004
i s wa t e r s t o f h è t a lt e r n a t i e f ?
Een belangrijk gemis in de discussie over waterstof is dat alternatieve routes naar een duurzame energiehuishouding snel over het hoofd worden gezien. Voordat kan worden beoordeeld of waterstof het gewenste toekomstscenario is, is de geëigende vraag wat de eisen zijn van een toekomstige energievoorziening vanuit duurzaamheidsoogpunt. Met andere woorden: hoe zou onze duurzame energievoorziening er in 2050 idealiter uitzien? Deze zou de volgende kenmerken hebben1 (zie ook het de bijdrage van Sinke elders in deze CDV): • Onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen (als olie, gas of steenkool); • Opwekking met duurzame energiebronnen (zonnecellen, wind, getijde-energie, biomassa); • Klimaatneutraal (geen CO2); • Niet gepaard gaande met schadelijke emissies (o.a. CO, NOx, SOx, stofdeeltjes); • Hoog rendement, bezien vanuit de gehele keten (bron tot eindgebruik); • Meer in het algemeen: onafhankelijk van andere (instabiele) landen, kosteneffectief en veilig.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 110
110
economie, technologie en utopie
Pad 1 gaat uit van de groeiende mogelijkheden om met biomassa grootschalig biobrandstoffen, warmte en elektriciteit te produceren. Voor vervoer heeft de EU nu al strenge richtlijnen voor de komende jaren vastgelegd : 2% van het Europees brandstofgebruik voor transport moet in 2005 vervangen zijn door biobrandstoffen. In 2010 is dit zelfs 5,75%. Op langere termijn zou het aandeel biobrandstoffen sterk kunnen stijgen, zonder het wagenpark en infrastructuur radicaal om te zetten. Idem dito kan biomassa een belangrijke rol spelen bij elektriciteitsproductie of bij directe energielevering (in de vorm van gas) aan de gebouwde omgeving. Biomassa omzeilt fossiele brandstoffen, is klimaatneutraal, en bij verbeterde katalysatortechnologie kunnen locale emissies worden beheerst. Pad 2 gaat uit van een verdere groei van duurzame energietechnologieën, zoals zonnecellen, windenergie en getijdenenergie. De Europese duurzame-energie-industrie (EREC) verwacht in 2020 dat een aandeel van 20% duurzaam in de energiemix goed mogelijk is. Met gestage technologische ontwikkeling, continue marktvergroting (en bijkomende kostprijsverlagingen) kan dit pad een belangrijke rol spelen in de toekomstige energiehuishouding. Pad 3 gaat uit van waterstof. Figuur 1 demonstreert dat vergelijking met eerdergenoemde paden hierbij moeilijk is. Waterstof is geen energiebron (zoals vaak wordt gesuggereerd), maar een energiedrager. Waterstof dient eerst te worden geproduceerd. Hierbij kunnen meerdere bronnen worden gebruikt. Voorstanders van de waterstofeconomie pleiten voor productie van waterstof uit duurzame technologie (bijvoorbeeld zonnecellen) of uit biomassa, waarmee sterk wordt geleund op eerdergenoemde paden 1 en 2. Hiermee zou wel een duurzaam energiesysteem gewaarborgd zijn. Echter, gezien de beperkte voorraden van deze bronnen, en het feit dat deze bronnen ook direct kunnen worden ingezet voor energieproductie, zijn er vraagtekens te zetten bij het conversierendement. Omdat biomassa en duurzame energietechnologieën op een termijn van 10-20 jaar een beperkt marktaandeel zullen hebben, creëert een grootschalige overgang naar de waterstofeconomie de vraag naar alternatieve bronnen om waterstof te genereren. Twee realistische scenario’s zijn hierbij conventioneel fossiel en nucleair (pad 4 en 5 in figuur 1). Pad 4 gaat uit van conventionele, fossiele brandstoffen. Mocht de olieproductie op termijn onder druk komen te staan, dan zou een overgang naar gas en steenkool (met grotere reserves dan olie) tot de mogelijkheden behoren. De grote hoeveelheid CO2 die hierbij vrijkomt, zou grootschalig in de grond kunnen worden opgeslagen. Echter, dit is momenteel een politiek gevoelige oplossing; bovendien blijft deze route afhankelijk van eindige bronnen, terwijl oplossingen voor emissies moeten worden gevonden.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 111
111
Samenvattend, in de enigszins eenzijdige behandeling van waterstof die momenteel heerst is het belangrijk te realiseren dat er meerdere routes zijn naar een duurzame toekomstige energievoorziening. Naast waterstof kunnen met name biomassa en duurzame technologie (bijvoorbeeld zonnecellen, wind) een belangrijke rol kunnen spelen in een duurzame energiemix in 2050. Daarnaast moet worden gerealiseerd dat het grootste knelpunt van de waterstofeconomie ligt in de productie van waterstof zelf. In afwachting van verdere groei van biomassa en duurzame energiebronnen, zou grootschalige waterstofproductie op middellange termijn de afhankelijkheid van conventionele fossiele brandstoffen en nucleaire energie vergroten. Dit zou een ongewenste situatie zijn. Waterstof in de hele keten Er zijn meerdere routes naar een duurzame toekomstige energievoorziening.
Hoe efficiënt is het om waterstof te produceren? Jeremy Rifkin stelt dat waterstof op termijn kan worden geproduceerd uit duurzame technologieën (zon, wind). Groot voordeel van waterstof is immers dat het langdurig opgeslagen kan worden en relatief gemakkelijk over lange afstanden getransporteerd kan worden. Maar hoeveel verliezen treden hierbij in deze keten? Figuur 2 toont twee routes: één waarbij zonneceltechnologie direct wordt gebruikt voor eindgebruik, en de tweede waarbij deze elektriciteit wordt gebruikt om waterstof te produceren via elektrolyse. Figuur 2 demonstreert hoe het ketenrendement sterk wordt gereduceerd door zonne-elektriciteit op te slaan in waterstof en later met brandstofcellen weer om te zetten naar elektriciteit. Bij state-ofthe-art elektrolyse-apparatuur gaat 25-35% van de energie-inhoud van elektriciteit verloren. Bij de omzetting van waterstof terug naar elektriciteit met brandstofcellen wordt nog eens 60-65% verlies geleden. In totaal is het ketenrendement via waterstof slechts 25-35%. Met andere woorden: elektriciteit uit waterstof is drie maal zo duur als elektriciteit uit de oorspronkelijke duurzame bron. Vanuit energetisch (en economisch) perspectief is het derhalve sterk te prefereren om zonnecelelektriciteit direct voor eindgebruik in te zetten, en deze niet in te zetten voor de productie van waterstof.
cdv|herfst 2004
i s wa t e r s t o f h è t a lt e r n a t i e f ?
In pad 5 wordt nucleair energie grootschalig ingezet om elektriciteit op te wekken. Deze kan direct voor de energiehuishouding worden ingezet, maar zou op korte termijn ook kunnen worden ingezet om waterstof te produceren. Omdat alternatieve technologieën (biomassa, wind, zonnecellen) momenteel geen grootschalige productie hebben, is nucleaire energie een realistische scenario voor waterstofproductie. Niet voor niets zit er een sterke nucleaire lobby achter waterstofprogramma’s in de VS, zoals Rifkin terecht opmerkt. Gezien de problemen met nucleair afval is deze optie niet zondermeer als duurzaam te kenmerken.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 112
112
economie, technologie en utopie
Toepassing van waterstof als electriciteitsopslagmedium is op zijn minst ver weg.
Directe Photovoltaisch-route zon
electriciteit
eindgebruik
Indirecte route via waterstof zon
elektriciteit 65 - 75%
waterstof
elektriciteit
eindgebruik
40 - 45%
Ketenrendement: 25 - 35% Energieverliezen: 65 - 75% Figuur 2 Vergelijking direct versus indirect (waterstof) gebruik van zonnecelenergie
Ook dient het onderstaande in ogenschouw te worden genomen bij deze optie: • Ook met significante inzet van duurzame energie (bijv. 20%) zal opslag van duurzame energie nog niet noodzakelijk zijn en zullen fluctuaties in het aanbod opgevangen kunnen worden door centrales (conventionele centrales, maar in de toekomst ook biomassa gestookte centrales). Of dit het meest kosteneffectief is niet duidelijk, maar het is goed mogelijk. • Er zijn andere mogelijkheden om elektriciteit op te slaan: (1) door water kracht in Europa selectief in te zetten om dalen in overige duurzame elektriciteitsproductie op te vangen (binnenkort wordt de kabelverbinding met Noorwegen al verzwaard om meer te kunnen importeren), (2) opslag van perslucht in zoutkoepels en lege aardgasvelden (opslag van perslucht voor gasgestookte centrales heeft de kans binnen enkele jaren al commercieel aantrekkelijk te worden) en (3) overige chemische energiedragers (bijvoorbeeld nieuwe accu-technologie). Momenteel zijn dit nog geen aantrekkelijke opties voor grootschalige opslag, maar dit kan in de toekomst veranderen. Alle drie de opties gaan met veel minder verliezen gepaard dan de waterstofroute. Hieruit kan geconcludeerd worden dat toepassing van waterstof als elektriciteitsopslagmedium op zijn minst ver weg, maar misschien wel in zijn geheel onzeker is.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 113
113
Verwachtingen van commerciële toepassingen?
Perspectieven voor waterstof en brandstofcellen En dus zijn er vraagtekens te zetten bij de beoogde waterstofmaatschappij. Desalniettemin zijn er voldoende redenen om deze technologie te stimuleren, verder te onderzoeken, en juist in deze fase demonstratieprojecten op te zetten. Een aantal gebieden waar waterstof zonder meer een relevante duurzame optie is worden kort besproken. Een belangrijke toepassing om demonstraties op te zetten ligt in vervoer. Juist hier is de urgentie het hoogst; de transportsector is verantwoordelijk voor meer dan 25-30% van lokale emissies, 20% van broeikasgassen en circa 20% van het olieverbruik in westerse landen. Kern van het probleem ligt bij de verbrandingsmotor, die niet alleen inefficiënt is (13-16%), maar inherent aan het verbrandingsproces
cdv|herfst 2004
i s wa t e r s t o f h è t a lt e r n a t i e f ?
Ook de hooggespannen verwachtingen rond commerciële toepassingen van brandstofcellen en waterstof zijn momenteel voorbarig. Al in 1998 voorspelde DaimlerChrysler in 2004 enkele duizenden brandstofcelauto’s op waterstof te verkopen. Inmiddels zijn deze verwachtingen verschoven naar 2010. Weliswaar zijn de demonstratieprojecten van brandstofcelauto’s en -bussen (bijvoorbeeld in Amsterdam) hoopgevend in technische zin, er moeten nog een groot aantal economische en infrastructurele barrières worden genomen. Brandstofcelsystemen zijn nog tientallen malen duurder dan de huidige verbrandingsmotor (Hoed 2004). Een verbrandingsmotor kost circa EURO25-35/kW; de kosten voor een concurrerend brandstofcelsysteem zouden met optimistische aannames tussen de EURO 200-1500/kW liggen. Weliswaar dalen deze kosten sterk en is er sprake van leereffecten. Echter, het lijkt niet aannemelijk dat de kosten van het gehele brandstofcelsysteem op een termijn van 10 jaar kunnen concurreren met de verbrandingsmotor op kosten. Verhoogde olieprijzen zal deze concurrentiepositie weliswaar positief beïnvloeden, echter dergelijke trends vallen in het niet bij de hoge brandstofcelkosten. Deze zitten met name in het gebruik van platina en nafion (cruciale materialen in de brandstofcel), en voor de zogenaamde ‘balance of plant’, die verantwoordelijk is voor management van temperatuur en vochtigheid. Deze kostenverschillen zijn in feite niet verwonderlijk: de ontwikkeling van de brandstofcelauto is pas 10 jaar echt aan de gang, terwijl de verbrandingsmotor al 100 jaar in ontwikkeling is. Momenteel rijden er bijna honderd brandstofcelauto’s en -bussen rond in Japan, in de VS en in Europa. In 2010 kunnen dat er enkele duizenden zijn, als er mogelijkheden blijven worden geboden voor demonstratieprojecten. In de tussentijd moeten beleidsmakers zich niet blindstaren op de waterstofoptie: om mobiliteit nú te verduurzamen zijn opties als hybrides, plug-in hybrides, of schone motoren voorhanden om op korte termijn te voldoen aan CO2-eisen en locale emissie-eisen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 114
114
economie, technologie en utopie
emissies veroorzaakt. De brandstofcelauto is een voorname kandidaat om hier op een termijn van 10-20 jaar een oplossing voor te vormen. In de tussentijd dienen alternatieven verder te worden ontwikkeld; hybride voertuigen en auto’s op biobrandstoffen. Of de brandstofcelauto bij voorbaat de meest duurzame is, blijft te bezien. Toonaangevende studies van Weiss (2003) en de National Academy of Engineers (2004) tonen aan dat hybrides en brandstofcelauto’s elkaar over de hele keten niet veel ontlopen in rendement. Ook constateren zij dat een hybride auto op biobrandstoffen een relatief duurzame voortstuwing biedt, waarbij ook het gebruik van fossiele brandstoffen wordt omzeild. Concurrentie moet uitwijzen welke technologie het beste is ingericht om aan toekomstige duurzaamheidseisen te voldoen, en dat op een kosteneffectieve, veilige manier. De brandstofcelauto verdient hier een goede kans. Een tweede toepassingsgebied is stationair, en dan met name warmte-kracht-koppelingstoepassingen (WKK). Hierbij wordt simultaan elektriciteit en warmte opgewekt. Deze systemen zijn een stuk efficiënter dan het huidige systeem, omdat veel warmte van elektriciteitscentrales niet nuttig gebruikt kan worden. In WKK-toepassingen wordt zowel de warmte als de elektriciteit nuttig gebruikt. Met name de mogelijkheid om dergelijke systemen decentraal toe te passen zijn interessant om onafhankelijkheid van centrale productie te creëren. Het gebruik van brandstofcellen voor WKK-toepassingen (warmte-kracht-koppeling) is een interessante optie. Ook hier zal echter concurrentie plaatsvinden. Zo hebben ook de kleinschalige gasturbine en stirlingmotor in de afgelopen jaren grote vooruitgang geboekt. Qua efficiëntie ontlopen deze systemen elkaar niet zoveel, al zijn de laatste technologieën al een stuk goedkoper en dus dichter bij commercialisatie. Demonstratiesystemen van brandstofcelsystemen voor WKK toepassingen moeten dus zeker worden gestimuleerd, zolang de vergelijking naar alternatieven in het oog wordt gehouden. Een derde toepassingsgebied ligt in portable toepassingen, waarbij de brandstofcel batterijen of dieselgeneratoren vervangt. Inmiddels zien we brandstofcellen opduiken in allerlei elektronische toepassingen. Zo zijn Motorola en Panasonic hard bezig de eerste laptops en mobiele telefoons op brandstofcellen op de markt te krijgen. Hiermee wordt de traditionele batterij vervangen, waarbij de brandstofcel grote voordelen biedt voor langdurig gebruik en snel opladen. Daarnaast lenen brandstofcellen en waterstof zich goed voor het vervangen van mobiele dieselgeneratoren. Een brandstofcelsysteem is naar verwachting efficiënter, schoner, en is vrijwel geluidloos. Het is waarschijnlijk dat waterstof in deze mobiele toepassingen als eerste een weg naar de consumentenmarkt zal vinden. Zeker omdat hier naast milieuvoordelen ook kan worden ingespeeld op comforten kwaliteitseisen.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 115
115
Analyse van toekomstige systemen
van de kansen, bedreigingen en ontwikkelingen in de verschillende scenario’s is belangrijk.
Conclusie Waterstof is één van de opties naar een duurzame energiehuishouding. Het kan niet los gezien worden van andere paden zoals wind, zon of biomassa, omdat waterstof zelf geen bron maar een drager van energie is. In een aantal toepassingen als vervoer is waterstof een elegante en veelbelovende optie, omdat het schoon en stil kan zijn. Het is echter van groot belang voor alle toepassingen de voor- en nadelen van de waterstofroute ten opzichte van alternatieve routes in kaart te brengen. cdv|herfst 2004
i s wa t e r s t o f h è t a lt e r n a t i e f ?
Een goed overzicht
Dit artikel demonstreert de complexiteit rond de waterstofeconomie, en de moeilijkheden voor beleidsmakers hier rechtlijnig beleid op uit te zetten. Ons inziens is het te vroeg om uit te gaan van één toekomstbeeld (waterstof) en andere uit te sluiten (dit geeft bijvoorbeeld ECN ook in haar beleidsrapporten aan2). Het is belangrijk om te realiseren dat er meerdere scenario’s zijn die mogelijkheden bieden voor een duurzamer energiehuishouding. Sterker, het is belangrijk om een goed overzicht te hebben in de kansen, bedreigingen en ontwikkelingen van de verschillende scenario’s. De vraag is hoe huidige waterstofgerelateerde voorstellen moeten worden beoordeeld door beleidsmakers. Hiervoor dient een aantal criteria te worden gehanteerd. Voorstellen moeten worden gezien in transitieperspectief. Dat wil zeggen, niet alle brandstofcelauto’s zullen in eerste instantie schoner en efficiënter zijn dan de huidige auto’s, bijvoorbeeld omdat de waterstof momenteel nog uit olie of aardgas wordt geproduceerd. Daarnaast zijn deze technologieën sterk in ontwikkeling, en zit er meer rek in brandstofcellen dan in de bestaande technologie. Bij de beoordeling van projecten moet rekening worden gehouden met het lange termijn perspectief van waterstof, en de leereffecten en (technologische) doorbraken die mogelijk zullen optreden. Daarnaast moet er bij de beoordeling van voorstellen worden uitgegaan van een ketenbenadering. Met name de productie van waterstof verdient aandacht, gezien de lage conversierendementen. Hierbij is van groot belang dat verschillende alternatieve technologieën naast elkaar worden gezet, en deze te scoren over de gehele energieketen. Niet alleen moet bij de vergelijking van alternatieven worden gekeken naar energie-efficiëntie, zoals veel gebeurt in huidige studies. Het is van belang een multicriteria evaluatie te maken van de verschillende alternatieven. Zo zouden brandstofcellen in efficiëntie wellicht het onderspit delven tegen batterijen, maar in emissies en afval een groot voordeel kunnen opleveren. Een levenscyclusanalyse (LCA) op alle criteria is noodzakelijk. Dergelijke studies zijn zeldzaam en zouden op korte termijn meer inzicht geven in de (on)mogelijkheden van waterstof.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 116
116
economie, technologie en utopie
Duurzame scenario’s via biomassa of geheel elektrisch zijn in veel opzichten goede alternatieven voor waterstof. Daarnaast zijn ze ook op veel kortere termijn beschikbaar en hebben zich veelal economisch al meer bewezen dan de momenteel dure brandstofceltechnologie. Blindstaren op waterstof is derhalve niet gewenst, zeker als dit zou leiden tot het uitstellen van ondersteuningsregelingen voor technologie die nu reeds aantoonbaar duurzaam en beschikbaar is. Beleidsmakers zullen technologische opties open moeten houden en een gezonde competitie tussen verschillende ketens laten plaatsvinden. In deze fase is het van groot belang dat de relatief jonge technologie rond waterstof kansen krijgt om leereffecten door te maken, en dat traditionele economische barrières in deze fase worden opgevangen door financiële ondersteuning en demonstratieprojecten. Op hun beurt leveren deze demonstratieprojecten munitie op om de toekomstvisie van onze energiehuishouding, en de rol van waterstof hierin, aan te scherpen. Dr. ir. Robert van den Hoed en dr. Edith Molenbroek zijn als senior consultant werkzaam bij Ecofys bv te Utrecht. Ecofys is een adviesbureau met brede expertise op het gebied van energie efficiëntie en duurzame energie. Naast ruime ervaring in zonneceltechnologie, windenergie, biomassa en de toepassingen daarvan in de gebouwde omgeving, doet Ecofys onderzoek naar economische, milieukundige, technische, infrastructurele en beleidsaspecten van de waterstofeconomie.
Noten 1 2
Biofuel Directive 2003/30/EC. Energietechnologie in het spanningsveld tussen klimaatbeleid en liberalisering, ECN-C—00-020, mei 2000.
Referenties - National Academy of Engineering (2004), The Hydrogen Economy: Opportunities, Costs, Barriers, and R&D Needs; http://www.nap.edu/books/0309091632/html/ - Hoed, R. van den (2004), Driving Fuel Cell Vehicles; How Established Industries React to Radical Technologies, proefschrift, Tan Heck drukkerij, Delft (http://www.io.tudelft.nl/research/dfs/hoed/robertdigital.html) - Rifkin, J. (2002). The Hydrogen Economy and the Creation of the World-Wide Energy Web and the Redistribution of Power on Earth: Tarcher/Putnam. - Weiss, M. A., Heywood, J.B., Schafer, A. and Natarajan, V.K. (2003). Comparative Assessment of Fuel Cell Cars (No. MIT LFEE 2003-001 RP). Boston, MA: Massachusetts Institute of Technology.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 117
117
Stimuleer technologie
PETER-PAUL VERBEK
peter-paul verbeek ‘Technologie’ en ‘menselijk handelen’ worden veelal als gescheiden domeinen opgevat.Bij vraagstukken rond duurzame ontwikkeling en het milieu zien we deze dualiteit weerspiegeld in de vorm van twee verschillende benaderingen. Een culturele, morele benadering gericht op verandering van levensstijl en een ‘dingmatige’ technologische benadering die vooral op ‘schoon ontwerpen’ gericht is, zonder al te grote offers voor de economie en levensstijl. Volgens de filosoof Verbeek vormt de analyse in het rapport Schoon en bereikbaar van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA een fraai voorbeeld van deze kunstmatige boedelscheiding. In de aldaar geschetste ‘heerlijke nieuwe wereld’ van onbegrensde mobiliteit in schone auto’s zijn alle morele discussies over beperking van het autogebruik overbodig verklaard. In de harde werkelijkheid zijn technologie en menselijk gedrag echter onlosmakelijk met elkaar verknoopt. Vergeten lijkt te worden dat de mogelijkheden van nieuwe schonere technologie zelf ook gedragseffecten hebben die negatief kunnen uitpakken. We moeten daarom ophouden om technologie en menselijk handelen als twee gescheiden domeinen te blijven benaderen. In navolging van Achterhuis pleit Verbeek voor de ‘moralisering van de apparaten’. De toen geuite forse kritiek tegen gedragsbeïnvloeding door techniek is een vorm van struisvogelpolitiek. Analyses als die van Latour maken namelijk duidelijk dat techniek altijd een bemiddelende rol speelt in het handelen van mensen. Door dat te ontkennen, onttrekken we ons aan de verantwoordelijkheid om die bemiddeling een wenselijke vorm te geven. Het thema ‘gedragsbeïnvloeding door techniek’ dient dringend op de politieke agenda te worden geplaatst. Ontwerpers zouden gestimuleerd moeten worden om op een creatieve manier te anticiperen op de manier waarop hun producten invloed hebben op het handelen van mensen. En waar nodig zou gedragsbeïnvloeding door technologie onderworpen moeten worden aan democratische controle, bijvoorbeeld resulterend in een keurmerk. Het is de hoogste tijd voor een normen- en waardendebat over technologie. In discussies over duurzame ontwikkeling is technologie een omstreden thema. Aan de ene kant bestaat er een groot vertrouwen in de mogelijkheden om schone technologie te ontwikkelen, waarmee we het milieuvraagstuk te lijf kunnen gaan zonder al te grote offers voor onze levensstijl en economie. Aan de andere kant be-
cdv|herfst 2004
stimuleer gedragsbeïnvloedende technologie
gedragsbeïnvloedende
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 118
118
economie, technologie en utopie
Schone technologie zou alle morele discussies over beperking van het autogebruik achterhaald verklaren.
schouwen velen het milieuprobleem als een cultureel probleem, dat alleen is op te lossen door een radicale verandering van onze levensstijl. De hoop vestigen op technologische vernieuwing bevestigt vanuit dit perspectief alleen maar onze drang tot beheersing van de natuur. Deze dualiteit heeft geleid tot een tweesporenbeleid ten aanzien van het milieuvraagstuk. Enerzijds wordt er gestreefd naar milieuvriendelijke technologische innovatie, en anderzijds naar milieuvriendelijker gedrag van consumenten, die daartoe met voorlichtingscampagnes en boetes, of via accijnzen en andere prikkels, gestimuleerd worden. Een fraai voorbeeld van het laatste vormt het rapport Schoon en bereikbaar van het wetenschappelijk bureau voor het CDA. Dit rapport pleit onder andere voor een loskoppeling van milieubeleid en infrastructuurbeleid, zodat geld dat bestemd is voor infrastructuur wordt uitgegeven aan het bouwen van wegen en niet aan gedragsbeïnvloeding om autogebruik te ontmoedigen (p. 5). Gedragsbeïnvloeding moet volgens het rapport plaatsvinden aan de bron, in dit geval de benzinepomp, en wie eenmaal gekozen heeft voor de auto moet waar voor zijn geld krijgen: filevrije wegen, waarop dan wel zo schoon mogelijke auto’s moeten rijden, waarvoor hybride motoren, biobrandstoffen en waterstofcellen zullen worden ingezet. In deze heerlijke nieuwe wereld van onbegrensde mobiliteit in schone auto’s zijn technologie en menselijk gedrag helemaal van elkaar losgekoppeld. Als de auto’s eenmaal schoon zijn, hoeft het gebruik van de auto geen thema meer te zijn: schone technologie zal alle morele discussies over beperking van het autogebruik achterhaald verklaren. In de harde werkelijkheid waarin wij leven is ons deze scheiding van mensen en technologie echter niet gegund. Wij zijn juist onlosmakelijk met technologie verknoopt: mensen geven vorm aan technologie, maar technologie ook aan mensen. Zo is het niet onwaarschijnlijk dat het beschikbaar zijn van meer wegen en schonere auto’s uiteindelijk een uitnodiging zal vormen om meer gebruik te maken van de auto. Een schone auto geeft immers een schoon geweten, zeker op een schone weg. Met als resultaat: geen afname in milieuvervuiling – ook hybride auto’s, biobrandstoffen en waterstofcellen belasten het milieu – en terugkerende fileproblemen. Het wordt tijd dat we ophouden om technologie en menselijk handelen als twee gescheiden domeinen te benaderen. Technologie is een volwaardige actor in de samenleving. De apparaten om ons heen geven op vele manieren mede vorm aan wat we doen en hoe we dat doen. Deze invloed strekt zich uit van heel alledaagse zaken tot grote existentiële beslissingen. Zo remmen we in de buurt van een school niet alleen af, omdat we voorzichtig willen rijden, maar ook omdat de verkeersdrempels dat van ons eisen. En zo bepaalt een technologie als echoscopie, waarmee voorspellingen gedaan kunnen worden over de gezondheidstoestand van ongeboren kinderen, mede hoe mensen een zwangerschap beleven en welke keuzen zij maken ten aanzien van hun ongeboren kind (vgl. Verbeek 2000, 2003). Door de invloed die apparaten uitoefenen op de manier waarop ze gebruikt wor-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 119
119
De vrees voor gedragsbeïnvloeding door techniek In 1995 publiceerde Hans Achterhuis in Socialisme en Democratie een artikel waarin hij betoogde dat het maar eens afgelopen moest zijn met het permanente gemoraliseer in de milieudiscussie. Zelfs de kleinste details van het bestaan dreigen onderwerp van morele reflectie te worden, als sommige milieuactivisten hun zin krijgen. Het aantal lampen dat je in huis laat branden, de tijd die je per dag besteedt aan douchen, de efficiëntie van je rijstijl, alles wordt moreel beladen. Een dergelijke voortdurende reflectie maakt het gewone leven op een gegeven moment onmogelijk. In plaats van elkaar te moraliseren, wordt het tijd dat we de techniek gaan moraliseren, aldus Achterhuis. Daarbij beroept hij zich op de Franse antropoloog en filosoof Bruno Latour, die laat zien hoe technologieën het gedrag van mensen kun-
cdv|herfst 2004
stimuleer gedragsbeïnvloedende technologie
den, bepalen ze ook altijd mede de milieubelasting die dat gebruik veroorzaakt. Sommige apparaten kunnen bijvoorbeeld nauwelijks worden onderhouden, waardoor ze al veel te vroeg moeten worden afgedankt om plaats te maken voor een nieuw exemplaar. Kopieermachines die standaard enkelzijdige kopieën maken, nodigen niet uit om dubbelzijdig te kopiëren. De manier waarop onze auto’s en onze wegen zijn gebouwd nodigt vaak uit tot forse overschrijdingen van de snelheidslimiet en dus tot onveilig en milieuonvriendelijk gedrag. Tegelijkertijd kunnen goedbedoelde technologische innovaties helemaal verkeerd uitpakken door een onverwachte inpassing in bestaande gebruikspraktijken. Zo blijkt de introductie van de spaarlamp paradoxaal genoeg geleid te hebben tot een hogere energieconsumptie in plaats van een lagere, omdat spaarlampen vanwege hun lage verbruik vaak worden gebruikt op plaatsen waar voorheen geen verlichting was, zoals de gevel of de tuin (Weegink 1996; Steg 1999). Het lijkt dus van groot belang om de relaties tussen techniek en gedrag uitermate serieus te nemen in het milieubeleid. Door op een goede manier te anticiperen op de invloed die apparaten kunnen hebben op het handelen van gebruikers gaan technologieontwikkeling en gedragsverandering hand in hand. Een voorstel hiertoe, dat de filosoof Hans Achterhuis (1995) enige jaren geleden deed in zijn artikel ‘De moralisering van de apparaten’, ontmoette echter veel kritiek. Door te pleiten voor het sturen van menselijk gedrag met behulp van techniek zou Achterhuis erop uit zijn om de menselijke vrijheid aan te tasten en zelfs om de democratie te verruilen voor een technocratie. Blijkbaar valt het bepaald niet mee om technologie toe te laten tot de menselijke leefwereld. In dit artikel wil ik de belangrijkste argumenten tegen het doelbewust ontwerpen van ‘gedragsbeïnvloedende’ technologie weerleggen, en laten zien dat de vrees voor het ontstaan van een Orwelliaanse totalitaire staat ongegrond is. Sterker nog: het is veel gevaarlijker om te blijven weigeren de gedragsbeïnvloedende capaciteiten van techniek onder ogen te zien.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 120
120
economie, technologie en utopie
Het wordt tijd dat we ophouden om technologie en menselijk handelen als twee gescheiden domeinen te benaderen.
nen sturen. Latour gebruikt voor deze invloed van techniek het begrip ‘script’: zoals het script van een film of een toneelstuk voorschrijft wie er op welk moment wat moet zeggen en doen, kan ook een apparaat handelingen voorschrijven. Een verkeersdrempel schrijft mensen voor om af te remmen. Sommige auto’s dwingen af dat de chauffeur een gordel draagt, omdat ze anders niet willen starten. Latour ziet deze gedragsbeïnvloeding door technologie als een vorm van gestolde moraliteit. Wie klaagt over normverval, zoals het CDA momenteel doet, kijkt volgens Latour niet goed genoeg om zich heen. Onze materiële omgeving zit barstensvol moraliteit, voor wie het wil zien (vgl. Latour 1992). Achterhuis heeft Latour’s analyse doorgetrokken naar de ontwerppraktijk van ingenieurs. Als apparaten ons handelen sturen, zoals Latour laat zien, dan kunnen ontwerpers daar maar beter op een slimme manier op anticiperen. Daarmee delegeren we dan een gedeelte van onze morele verantwoordelijkheid aan de techniek waarmee we ons omringen. Zoals er automatische draaihekjes ontworpen zijn om te voorkomen dat mensen zonder kaartje de metro in kunnen, zouden er ook technologieën ontworpen moeten worden die milieuvriendelijk gedrag uitlokken of milieuonvriendelijk gedrag ontmoedigen, zoals een snelheidsbegrenzer in auto’s of een waterbesparende douchekop. Er is echter fel protest gekomen tegen dit pleidooi van Achterhuis (vgl. Achterhuis 1998, 28-31). Als mensen achter hun rug om worden gestuurd door apparaten zou techniek de baas worden in plaats van de mensen zelf. En als mensen iets doen omdat apparaten hen ertoe aanzetten, is er helemaal geen sprake van een morele keuze, maar eenvoudigweg van gestuurd gedrag, waarbij die sturing zich bovendien onttrekt aan democratische controle. Deze kritiek is echter uiteindelijk een vorm van struisvogelpolitiek. Analyses als die van Latour maken namelijk duidelijk dat techniek altijd een bemiddelende rol speelt in het handelen van mensen. Door dat te ontkennen, onttrekken we ons aan de verantwoordelijkheid om die bemiddeling een wenselijke vorm te geven. Neem het felle protest tegen de flitspaal. Op websites als tuftufclub.nl en flitsservice.nl zijn fotoreportages te zien van gemolesteerde flitspalen. Ze worden beschoten, neergehaald of in brand gestoken, omdat ze de vrijheid van automobilisten teveel beperken. De flitspaalbestormers beseffen echter onvoldoende dat hun drang tot hard rijden evenmin een product van vrije keuze is. Auto’s zijn in de afgelopen jaren steeds veiliger geworden door stevige carrosserieën, airbags en antiblokkeersystemen. Tegelijkertijd halen de meeste auto’s met gemak vrijwel het dubbele van de maximaal toegestane snelheid, en zijn de snelwegen zo ruim opgezet en de bochten zo flauw, dat het ook geen zware opgave is om er met veel te hoge snelheid overheen te rijden. Van deze combinatie van een gevoel van veiligheid en een uitnodigende materiële infrastructuur gaat al snel een impliciete uitnodiging uit om het gaspedaal wat dieper in te trappen. Wie denkt dat de verkeersonveiligheid kan worden aangepakt met voorlichtingscampagnes langs de weg (met afbeeldingen van stoere motorrijders en het onder-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 121
121
Naar een normen- en waardendebat over technologie Om deze reden wordt het hoog tijd dat gedragsbeïnvloeding door technologie op de politieke agenda komt te staan. Het normen- en waardendebat, dat momenteel wordt aangezwengeld door onze christen-democratische minister-president, is daarvoor een goede aanleiding. Om vruchtbaar te zijn, zou dat debat zich echter niet zozeer moeten richten op restauratie van normen en waarden uit het verleden, maar op de rol die moraliteit nog kan spelen in onze pluriforme samenleving. Gezien de enorme invloed van technologie op de samenleving en ons dagelijks leven verdient de moraliteit van technologie een volwaardige plaats in dit debat. Een manier om de invloed van technologie niet meer het exclusieve domein van ingenieurs te laten zijn, is het verruimen van de taken van de keuringsinstanties. Er zou veel mee gewonnen zijn als deze zich niet alleen maar zouden bekommeren om de vraag of een apparaat wel goed en veilig functioneert, maar ook om de invloed van het apparaat in zijn gebruikscontext. Daarmee zou gedragsbeïnvloeding door techniek explicieter zichtbaar worden, wat er hopelijk toe zal leiden dat er in ontwerpprocessen niet alleen aandacht is voor de functionaliteit van een product, maar ook voor de gedragsaspecten ervan. Er zijn verschillende manieren om dit te doen. De zo gehekelde dwang die wordt uitgeoefend door apparaten als snelheidsbegrenzers en verkeersdrempels is slechts één van de manieren waarop apparaten menselijk handelen kunnen beïnvloeden. Naast het botweg afdwingen van milieuvriendelijk gedrag – wat overigens in sommige gevallen best zinnig kan zijn – kunnen technologieën bijvoor-
cdv|herfst 2004
stimuleer gedragsbeïnvloedende technologie
schrift ‘Mijn motor is ruig, maar mijn rijstijl is rustig’) en zijn handen niet durft te branden aan bijvoorbeeld het verplicht stellen van een snelheidsbegrenzer kiest de verkeerde weg. Zodra duidelijk is dat alle technologie op de één of andere manier een bemiddelende rol speelt in de handelingen van mensen is het veeleer immoreel om te weigeren dit inzicht op een verantwoorde manier te gebruiken. Als we door onze materiële omgeving worden uitgenodigd om ons eigen leven en dat van een ander in gevaar te brengen, moeten we niet alleen de mensen proberen te veranderen, maar ook de materiële omgeving zelf. Het inzicht dat technologie en menselijk handelen onlosmakelijk verweven zijn, belast ons met de verantwoordelijkheid om technologie dusdanig te ontwikkelen, dat de invloed die ervan uitgaat op het menselijk handelen wenselijk is. Het niet aanvaarden van deze verantwoordelijkheid impliceert dat we de gedragsbeïnvloeding door techniek uitsluitend overlaten aan technici. En die ontwerpen een product doorgaans zonder expliciet te anticiperen op de gedragseffecten ervan. Juist dát zou een technocratie opleveren, terwijl Achterhuis’ pleidooi het juist mogelijk maakt de verantwoordelijkheid te aanvaarden die het toenemende inzicht in de relaties tussen techniek en samenleving met zich meebrengt.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 122
122
economie, technologie en utopie
Kritiek op ‘de moralisering van apparaten’ is
beeld ook proberen mensen te overtuigen om milieuvriendelijk te handelen, of ze daartoe verleiden. Overtuigende apparaten Een belangrijke manier waarop apparaten invloed kunnen hebben op milieuvriendelijk gedrag is door het verschaffen van feedback. Zoals de psycholoog Cees Midden (1999) aangeeft, is dit vaak meer effectief dan het ontwikkelen van apparaten die al te expliciet moraliseren, zoals auto’s die met hinderlijk gepiep en geknipper duidelijk maken dat iemands rijstijl niet zuinig is, terwijl het eveneens beter werkt dan vrijblijvende voorlichtingscampagnes. Apparaten kunnen zo ontworpen worden dat ze feedback geven over bijvoorbeeld energieverbruik in relatie tot de manier waarop ze gebruikt worden. Zo zouden wasmachines duidelijk kunnen aangeven hoeveel energie en water een specifiek wasprogramma vereist, en een advies kunnen geven over de meest verantwoorde keuze. Die feedback hoeft overigens niet per definitie een hightech-karakter te hebben: er is ook geëxperimenteerd met koelkasten in carrouselvorm, die voortdurend alle te koelen artikelen zichtbaar laten zijn. Daarmee wordt voorkomen dat zich op onzichtbare plaatsen achter in de koelkast spullen ophopen die al lang over de uiterste houdbaarheidsdatum zijn, maar toch nog steeds gekoeld worden. De gebruiker blijft in al deze gevallen vrij om iets te doen met de feedback of het advies dat de technologie geeft. Maar door de directe koppeling aan een concrete handeling is de kans op daadwerkelijke gedragsverandering groter dan bij brede voorlichtingscampagnes.
een vorm van struisvogelpolitiek.
Verleidende apparaten Een andere manier waarop techniek zonder dwang toch wenselijke gedragseffecten kan hebben, is door gebruikers te verleiden tot bepaalde handelingen. In die gevallen worden niet alleen de cognitieve aspecten die het menselijk handelen bepalen aangesproken, maar ook de minder bewuste aspecten ervan. De groenbak is hiervan een goed voorbeeld. De overheid heeft vooral geprobeerd het scheiden van groenafval en overig afval te stimuleren met behulp van voorlichtingscampagnes waarin bekende Nederlanders het als aantrekkelijk voorstellen om je afval te scheiden. Maar ik ben ervan overtuigd dat voor veel mensen iets anders de doorslag heeft gegeven. Het organische afval moet namelijk al vóór het de container ingaat apart worden verzameld. Dat betekent dat er in de keuken een bak nodig is, waarin de etensresten worden verzameld. Deze bak bevat alleen bederfelijk afval, waardoor het legen ervan een bijzonder onsmakelijke aangelegenheid is, vooral in de zomer. Vaak zelfs zo onsmakelijk dat het liever uitgesteld wordt, en de etensresten, wanneer het bakje in de keuken vol zit, tijdelijk toch maar in de gewone vuilniszak verdwijnen. Dit probleem is na verloop van tijd ech-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 123
123
tijd voor een normen- en waardendebat over technologie.
Conclusie Het milieubeleid zou gebaat zijn bij een brede benadering van technologie, waarin niet alleen wordt gestreefd naar schone technologie, maar ook naar gedragsbeïnvloedende technologie. Ontwerpers zouden gestimuleerd moeten worden om op een creatieve manier te anticiperen op de manier waarop hun producten invloed hebben op het handelen van mensen. En waar nodig zou gedragsbeïnvloeding door technologie onderworpen moeten worden aan democratische controle, bijvoorbeeld resulterend in een keurmerk. Het milieuvraagstuk is mede ontstaan door de verandering in levensstijl die technologie mogelijk heeft gemaakt, en dat
cdv|herfst 2004
stimuleer gedragsbeïnvloedende technologie
Het is de hoogste
ter opgelost doordat er nóg een nieuwe entiteit in de keuken werd geïntroduceerd: een papieren zak die in de groenbak gehangen kan worden en met groenafval en al in de groene container kan worden geworpen. Door die zak blijven er minder - en vaak zelfs geen - bedorven resten achter in de bak. Het schoonmaken ervan wordt daardoor een stuk minder weerzinwekkend. Deze zak geeft hier de doorslag: hij neemt het laatste obstakel weg, dat de campagne had laten liggen. Er zijn ook andere en meer subtiele voorbeelden van ‘verleidende’ producten. In Nederland is bijvoorbeeld al geruime tijd de stichting Eternally Yours werkzaam, die zich ‘cultureel duurzame productontwikkeling’ ten doel stelt. Doorgaans richt milieuvriendelijk ontwerpen zich op het minimaliseren van de milieubelasting in de diverse stadia op de levensweg van een product: van ontwerp, productie en gebruik tot hergebruik en afval. Volgens Eternally Yours wordt met deze benadering het belangrijkste probleem echter niet aangepakt: de te korte levensduur die wij onze producten gunnen. Veel van onze spullen belanden voortijdig op de vuilnisbelt, want ze doen het nog prima als ze weggegooid worden, of zijn nog uitstekend te repareren. Eternally Yours zoekt naar mogelijkheden om producten zo te ontwerpen dat ze dit wegwerpgedrag ontmoedigen. Dat kan bijvoorbeeld door het beter mogelijk te maken producten te repareren of op te waarderen. Veel producten zijn niet eens meer te openen: ze zijn niet dichtgeschroefd, maar gesealed. Vaak is het echter ook het uiterlijk van producten dat mensen doet besluiten ze weg te werpen: ze vinden het product niet meer mooi, omdat het er versleten of verouderd uitziet, of omdat ze er gewoon op zijn uitgekeken. Dit kan op vele manieren worden voorkomen. Bijvoorbeeld door de buitenkant van producten niet van materialen te maken die lelijk oud worden, zoals hoogglans gepolijst chroom, maar van materialen die eerder aantrekkelijker worden in de loop der jaren. Leer en hout zijn daarvan de geijkte voorbeelden, maar ook sommige kunststoffen lenen zich uitstekend voor dit doel. Of door een product op een verrassende manier te laten verslijten, zoals de bank die door Sigrid Smits is ontworpen, met een bekleding die door het verslijt langzaam een patroon onthult dat in het velours is gestikt maar aanvankelijk onzichtbaar is. Deze bank vernieuwt zich door te verouderen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 124
124
economie, technologie en utopie
maakt het van groot belang om na te denken over manieren om een meer wenselijke levensstijl, mee te ontwerpen in de technologie zelf. Het is de hoogste tijd voor een normen- en waardendebat over technologie. Dr. ir. Peter-Paul Verbeek is als filosoof verbonden aan de afdeling Wijsbegeerte van de Universiteit Twente.
Literatuur Achterhuis, H. (1995). ‘De moralisering van de apparaten’. In: Socialisme en Democratie, Vol. 52 nr. 1. Latour, B. (1992). ‘Where are the Missing Masses? – The Sociology of a Few Mundane Artifacts’. In: W.E. Bijker and J. Law, Shaping Technology / Building Society. Cambridge: MIT Press. Midden, C. (1999). ‘Techniek voor mensen’. In: K. Vos en V. Timmerhuis, Gedragswetenschappen in context - Essays over beleidsrelevantie en wetenschappelijke uitdagingen. Den Haag: Sdu Uitgevers. Steg, L. (1999). Verspilde energie? Wat doen en laten Nederlanders voor het milieu. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP Cahier nr. 156) Verbeek, P.P. (2000). De daadkracht der dingen. Amsterdam: Boom. Verbeek, P.P. (2003). ‘De moraliteit van de dingen’. In: I. Devisch en G. Verschraegen (red.), De verleiding van de ethiek - Over de plaats van ethische argumenten in de huidige cultuur. Amsterdam: Boom. Weegink, R.J. (1996). Basisonderzoek elektriciteitsverbruik kleinverbruikers BEK'95. Arnhem: EnergieNed. Wetenschappelijk Instituut voor het CDA (2004). Schoon en bereikbaar. Houdt de slagaders open en zorg voor een zo schoon en stil mogelijke doorstroming. Den Haag.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 125
125
Integrale dringend noodzakelijk
GUSTAAF BIEZEVELD
gustaaf biezeveld Onze milieuwetgeving moet dringend op orde worden gebracht. Op dit moment zijn er meer dan twintig milieuwetten. De meeste zijn in de afgelopen vijfendertig jaar totstandgekomen, veelal in reactie op nieuwe milieuproblemen. Dankzij dit stelsel van wetten zijn de afgelopen decennia belangrijke resultaten geboekt. Het heeft echter ook belangrijke nadelen. De milieuwetgeving wordt gekenmerkt door verregaande versnippering, grote regeldichtheid en, mede daardoor, onoverzichtelijkheid en ingewikkeldheid. Het stelsel blijkt ook als grondslag voor het handelen van de overheid tekort te schieten, qua doeltreffendheid én qua uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Volgens Biezeveld is de enig juiste en praktisch uitvoerbare oplossing het integreren van alle milieuwetten tot één Wet milieu- en natuurbeheer. Hij doet suggesties hoe die wet eruit zou kunnen zien. Het afgelopen jaar is gebleken dat de behoefte aan die ene wet door een verrassende coalitie van zowel het bedrijfsleven, de milieubeweging als de Tweede Kamer nadrukkelijk wordt gevoeld. Er ligt zelfs een motie van een meerderheid van de Tweede Kamer. Helaas hebben staatssecretaris Van Geel en minister Veerman hieraan op een typisch ‘Haagse’ manier uitvoering gegeven. Hun beslissing om uitsluitend door eigen beleids- en wetgevingsjuristen de wenselijkheid van integratie te laten onderzoeken, heeft een voorspelbaar resultaat opgeleverd: ‘Niet aan beginnen’. Het goed zijn als de Tweede Kamer en maatschappelijke organisaties deze beide bewindslieden alsnog kunnen overtuigen van het belang van integrale milieuwetgeving. De milieuproblematiek in Nederland, in Europa en wereldwijd, wijst op een tekortschietend rentmeesterschap ten opzichte van onze natuurlijke omgeving. Onmiskenbaar legt de mens in onze tijd bovenmatig beslag op de natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare ruimte op aarde. Tegelijkertijd doet hij een te groot beroep op het vermogen van het milieu/de natuur om de afvalstoffen, die bij allerlei economische activiteiten ontstaan, te verwerken. Hierdoor treden verontreiniging, aantasting en uitputting op. Dit heeft allerlei ongewenste gevolgen. Natuurlijke kringlopen en processen worden verstoord. Bestaansmogelijkheden voor in het wild levende dieren en planten nemen af. Het ecosysteem ‘aarde’ is steeds minder in staat de mens te voorzien van de nodige goederen en diensten, zoals olie, vis, schoon water en schone lucht en bescherming tegen ultraviolette
cdv|herfst 2004
integrale milieuwetgeving is dringend noodzakelijk
Milieuwetgeving is
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 126
126
economie, technologie en utopie
Duurzaamheid is ‘uit’, tenzij het aantoonbaar leidt tot meer economische groei.
straling. Voor de OESO-landen is berekend dat 2,3% tot 5,8% van de kosten van de gezondheidszorg wordt veroorzaakt door milieuverontreiniging. Deze kenschets maakt duidelijk dat er alleen uitzicht komt op een aanzienlijke vermindering van de milieuproblematiek als we veel zuiniger omgaan met natuurlijke hulpbronnen en ruimte, en we de hoeveelheid afvalstoffen, die we teruggeven aan het milieu/de natuur, sterk beperken. Dit is niet alleen in ons eigen belang, maar zeker ook in dat van degenen die na ons de aarde bewonen. Ondanks alle veelbelovende afspraken en regeringsverklaringen op diverse wereldconferenties is hiervan tot nu toe nog maar betrekkelijk weinig te merken, ook in Nederland. Duurzaamheid is ‘uit’, tenzij het aantoonbaar leidt tot meer economische groei. Het gaat in de politiek nu vooral over veiligheid en economisch herstel. Hoe serieus en dringend die laatstgenoemde vraagstukken op de korte termijn ook zijn, zij mogen ons niet kortzichtig maken. Volgens de Amerikaanse hoogleraar Jared Diamond, die onderzoek deed naar de oorzaken van de dramatische ondergang van vroegere beschavingen, kan uit het verleden worden geleerd dat samenlevingen beter af zijn met leiders die oog hebben voor langetermijnproblemen dan met leiders die alleen op korte termijn vooruit denken (NRC Handelsblad 19/20 juni 2004, p. 43). Daarom is het verstandig niet uit te stellen wat we nu kunnen doen, met het oog op een goed rentmeesterschap. Eén van de zaken die we in Nederland en, zo mogelijk, ook in Europa kunnen en, naar mijn overtuiging, zouden moeten doen, is het op orde brengen van onze milieuwetgeving, opdat zij kan dienen als grondslag en kader voor een door de overheid, burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties gezamenlijk te vervullen rentmeesterschap. Het afgelopen jaar is gebleken dat de behoefte hieraan door zowel het bedrijfsleven, de milieubeweging als de Tweede Kamer nadrukkelijk wordt gevoeld, getuige pleidooien voor een integrale Wet milieu- en natuurbeheer. In deze bijdrage wil ik laten zien waarom integratie van het huidige grote aantal milieuwetten veel winst kan opleveren voor zowel de korte als de lange termijn. Huidige stelsel van milieuwetten Op dit moment zijn er meer dan twintig milieuwetten (zie volgende pagina). De meeste zijn in de afgelopen vijfendertig jaar totstandgekomen, veelal in reactie op nieuwe milieuproblemen. In die periode zijn ook enkele wetten geheel of gedeeltelijk geïntegreerd tot nieuwe, bredere milieuwetten: de Wet milieubeheer, de Flora- en faunawet en de Mijnbouwwet. De milieuwetten hebben gemeen dat zij de overheid in staat stellen tot sturing van economische activiteiten met het oog op de bescherming van de mens of (een deel van) het milieu/de natuur. Het belangrijkste middel zijn bevoegdheden tot het stellen en handhaven van grenzen, dat wil zeggen beslissen wat wel en niet
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 127
127
De milieuwetgeving wordt gekenmerkt door verregaande versnippering.
Waterleidingwet Wet ammoniak en veehouderij Wet bodembescherming Wet energiebesparing toestellen Wet geluidhinder Wet inzake de luchtverontreiniging Wet milieubeheer Wet milieugevaarlijke stoffen Wet verontreiniging oppervlaktewateren Wet verontreiniging zeewater Wet vervoer gevaarlijke stoffen Wet voorkoming verontreiniging door schepen
aanvaardbaar is en zorgen dat die grenzen worden gerespecteerd. Deze wetten bieden, afzonderlijk en in combinatie, een grondslag voor de vervulling van de grondwettelijke zorgplicht van de overheid voor de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu (artikel 21). Vooral de nieuwste wetten spreken daarnaast, door middel van zorgplichten, burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties aan op hun eigen verantwoordelijkheid voor het milieu/de natuur. Dankzij dit stelsel zijn de afgelopen decennia belangrijke resultaten geboekt (zie de serie artikelen van Hans Schmit in Trouw, juli/augustus 2003). In veel opzichten is de kwaliteit van water, bodem en lucht sterk verbeterd. Dit is vooral te danken geweest aan de sanering van de meest urgente sectorale milieuproblemen (o.a. waterverontreiniging door zuurstofbindende stoffen en industriële lozingen van zware metalen en luchtverontreiniging door zwaveldioxide-emissies door industrieën en elektriciteitscentrales) en beter beheer van allerlei afvalstromen. Het op basis van dit stelsel gevoerde milieubeleid heeft ook bedrijven aangezet tot het nemen van energie- en grondstofbesparende maatregelen, het introduceren van eigen milieuzorgsystemen en zelfs tot ‘maatschappelijk ondernemen’. Het stelsel heeft echter ook belangrijke nadelen, zo is gaandeweg gebleken. De milieuwetgeving wordt gekenmerkt door verregaande versnippering, grote regeldichtheid en, mede daardoor, onoverzichtelijkheid en ingewikkeldheid. Bezwaren die in de loop der jaren achtereenvolgens hebben geleid tot een roep van bedrijven en maatschappelijke organisaties om coördinatie en harmonisatie (jaren zeventig), integratie en deregulering (begin jaren tachtig) en vermindering van administratieve lastendruk (vanaf jaren negentig). Het stelsel blijkt echter ook als grondslag voor het handelen van de overheid tekort te schieten, qua doeltreffendheid én qua uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Zo zetten de afzonderlijke wetten de bijna 550 overheidsorganen die zijn belast
cdv|herfst 2004
integrale milieuwetgeving is dringend noodzakelijk
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 Boswet Destructiewet Flora- en faunawet Grondwaterwet Kernenergiewet Luchtvaartwet Meststoffenwet Mijnbouwwet Natuurbeschermingswet Natuurbeschermingswet 1998 Ontgrondingenwet
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 128
128
economie, technologie en utopie
met de uitvoering en handhaving ertoe aan milieuproblemen teveel sectorgewijs en taakgericht aan te pakken, zonder voldoende te letten op de grotere verbanden. Veel milieuproblemen, die aanvankelijk als sectoraal werden beschouwd, zijn in werkelijkheid multisectoraal. Hierdoor kan bijvoorbeeld de Wet verontreiniging oppervlaktewateren geen oplossing bieden voor ‘diffuse’ waterverontreiniging door uit de landbouw afkomstige fosfaten, nitraten en restanten van bestrijdingsmiddelen, die deels via de bodem, deels via de lucht in het oppervlaktewater terechtkomen. Bovendien is binnen het stelsel sprake van samenloop en overlap van bevoegdheden tot het stellen en handhaven van grenzen ten aanzien van bronnen van milieubelasting (economische activiteiten). Vooral industriële, agrarische en vervoersactiviteiten vallen onder verschillende milieuwetten. Hierdoor hebben de betrokken ondernemingen vaak te maken met diverse bestuursorganen en toezichthouders, die allemaal iets te beslissen of te controleren hebben ten aanzien van hun bedrijfsactiviteiten, maar doorgaans niet als eenheid optreden en weinig oog hebben voor een bedrijf als geheel. Dit is niet alleen hinderlijk voor die ondernemingen. Schokkende incidenten als de Uniser-affaire (begin jaren tachtig, zie kader), de TCR-affaire (begin jaren negentig, zie kader) en ‘Enschede’ (2000) hebben laten zien wat het voor de samenleving kan betekenen als bij een bedrijf toezichthouders van diverse bestuurlijke instanties belast zijn met de controle op de naleving van een deel van de geldende regels. Uniser-affaire Bij het eerste grote strafrechtelijke onderzoek naar zware milieucriminaliteit dat in Nederland werd verricht, bleek dat enkele bedrijven, die deel uitmaakten van Uniser Holding BV, tussen 1970 en 1980 illegaal op grote schaal schadelijke vloeibare afvalstoffen hadden geloosd op de Hollandse IJssel, het Hollands Diep en andere wateren. Bovendien was de bodem op de bedrijfsterreinen ernstig verontreinigd en hadden de failliet gegane bedrijven grote hoeveelheden chemisch afval in tanks, schepen en leidingen achtergelaten. De naar aanleiding hiervan door de regering ingestelde Uniser-commissie concludeerde in 1983 dat de gebleken onmacht om de milieuaantastingen te voorkomen in de hand was gewerkt door het gescheiden opereren van de verschillende betrokken overheidsinstanties: ‘Het ambtelijk denken en handelen blijkt in sterke mate te worden gekenmerkt door betrokkenheid op de eigen formele verantwoordelijkheid. Er blijkt weinig geneigdheid tot het inschakelen van andere instanties en tot het gezamenlijk bereiken van een materieel resultaat.’
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 129
129
Het huidige stelsel van milieuwetten is ook één reden waarom Nederland er vaak niet in slaagt Europese milieurichtlijnen tijdig te implementeren.
Het huidige stelsel van milieuwetten is ook één van de redenen waarom Nederland er vaak niet in slaagt Europese milieurichtlijnen tijdig te implementeren. De afzonderlijke wetten schieten qua strekking (d.i. het te beschermen belang), reikwijdte en werkingssfeer regelmatig tekort ten opzichte van de opzet en inhoud van een milieurichtlijn. In zulke gevallen moet voor de implementatie meer dan één wet worden gewijzigd of een uitvoeringsbesluit op basis van meer dan één wet worden gemaakt, met alle (inter)departementale problemen van dien en daarmee grote kans op vertraging. Voorbeelden: de implementatie van de Grondwaterichtlijn, Nitraatrichtlijn en Seveso II-richtlijn. Dergelijke problemen zullen zich blijven voordoen, zolang ons stelsel niet in alle opzichten verenigbaar is met het Europese recht. Dat dit nu niet het geval is, blijkt wanneer de uitgangspunten van ons stelsel worden vergeleken met artikel 174, eerste lid, van het EG-Verdrag, waarin de doelstellingen van het Europese milieubeleid zijn vastgelegd en dat de grondslag vormt voor de meeste milieurichtlijnen en -verordeningen. In dat artikellid wordt bijvoorbeeld het begrip ‘milieu’ in brede zin gebruikt, met inbegrip van ‘natuur’ en ‘flora en fauna’, terwijl in ons stelsel nog wel onderscheid tussen milieu en natuur wordt gemaakt. Bij de implementatie van de Habitatrichtlijn heeft dit ons opgebroken. Verder wordt in dat artikellid gesproken over de ‘gezondheid van de mens’ in het algemeen, dus met inbegrip van werknemers van bedrijven, terwijl de Wet milieubeheer uitsluitend bescherming biedt aan mensen die zich buiten een bedrijf (inrichting) bevinden. Dit heeft ons parten gespeeld bij de implementatie van de Seveso II-richtlijn. Een punt waarop ons stelsel vermoedelijk tekortschiet, betreft de in artikel 174, eerste lid, gebruikte doelstelling: behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke
cdv|herfst 2004
integrale milieuwetgeving is dringend noodzakelijk
TCR-affaire Omstreeks 1985 was met een forse subsidie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat het bedrijf Tankcleaning Rotterdam (TCR) opgericht voor de inzameling van scheepsafvalstoffen. Omdat al snel bleek dat het aanbod van scheepsafvalstoffen achterbleef bij de prognoses breidde het bedrijf zijn activiteiten uit tot inzameling en verwerking van industriële afvalstromen. De verwerkingsinstallatie was hiervoor echter niet geschikt. Bij een in 1993 gestart strafrechtelijk onderzoek bleek dat veel van het ingezamelde afval was geloosd in de Rotterdamse haven zonder adequaat te zijn verwerkt. Een ander deel was met behulp van vervalste documenten geëxporteerd. TCR kon die praktijken jarenlang volhouden doordat als gevolg van de versnipperde milieuwetgeving en de hiervan afgeleide organisatie van het toezicht de toezichthouders van de verschillende betrokken overheidsinstanties slechts een fragmentarisch beeld kregen van de gang van zaken binnen het bedrijf.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 130
130
economie, technologie en utopie
De wetgever heeft teveel van binnen naar buiten gekeken in plaats van andersom.
hulpbronnen. Problemen hebben zich hierbij nog niet voorgedaan, omdat voor dit doel tot nu toe slechts enkele milieurichtlijnen tot stand zijn gebracht. De wijzigingen die in de afgelopen twintig jaar in het stelsel zijn aangebracht, vooral met behulp van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne, later de Wet milieubeheer, hebben wel op veel punten verbetering gebracht, maar zijn toch niet afdoende geweest. Dit zou de wetgever aan het denken moeten zetten. Goed beschouwd zijn de meeste tekortkomingen van het stelsel van milieuwetten een aanwijzing dat de overheidsbevoegdheden niet goed aansluiten bij de aard en werking van het milieu/de natuur of bij de wijze waarop economische activiteiten zijn georganiseerd en in onderlinge samenhang functioneren. Het in het stelsel geïnstitutionaliseerde onderscheid in water, bodem en lucht en in milieu (‘grijs’) en natuur (‘groen’) past niet bij het gegeven dat het milieu/de natuur functioneert als een systeem, in stand gehouden door processen en kringlopen. Een sterke oriëntatie op de onderdelen belemmert een goed zicht op de werking van dit systeem en op wat nodig is om het milieu/de natuur en hiermee ook de mens te beschermen. De verkaveling van economische activiteiten op basis van vormen van milieubelasting, zoals in de wetgeving is gedaan, strookt niet met de manier waarop ondernemers kijken naar en omgaan met bedrijven, bedrijfstakken, producten of productketens, namelijk als een samenhangend geheel. Deze fricties zijn ontstaan doordat de wetgever bij de opbouw en inrichting van het stelsel van milieuwetten teveel van binnen naar buiten heeft gekeken in plaats van andersom. Overwegingen die samenhingen met de interne organisatie van de rijksoverheid hebben een grote rol gespeeld bij de besluitvorming over de inhoud van nieuwe wetten en de inpassing ervan in het stelsel. Belangen van departementen of onderdelen ervan werden niet alleen veiliggesteld door het hebben van een eigen wet, maar vaak ook door de afbakening tussen beslissingsbevoegdheden in die wet en die in andere wetten. Wenselijke ontwikkeling Zijn de huidige bezwaren op zichzelf al een goede reden om de fricties ongedaan te maken door het stelsel ingrijpend te veranderen, het belang hiervan wordt nog groter als ook wordt gekeken naar de voordelen op langere termijn. Zolang we die bonte verscheidenheid van milieuwetten houden, zullen we als samenleving niet in staat zijn de niet-duurzame koers waarop we nu zitten geleidelijk en behoedzaam om te buigen in een meer duurzame richting. Daarvoor hebben we behoefte aan wetgeving waarmee kan worden bevorderd dat bij de uitvoering van allerlei economische activiteiten en de inrichting van ons land stelselmatig op zodanige wijze de goede staat van ecosystemen en hun veer- en draagkracht worden gerespecteerd en de grenzen van het assimilerend en (re)producerend vermogen van het milieu in acht worden genomen, dat:
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 131
131
•
•
Maar hoe zou de verandering gestalte moeten krijgen en wat zou zij opleveren? De in mijn ogen enig juiste en praktisch uitvoerbare oplossing is het integreren van alle milieuwetten tot een Wet milieu- en natuurbeheer. Uit de integratie-activiteiten in de jaren negentig, die hebben geleid tot de Wet milieubeheer, kan worden geleerd dat door integratie inderdaad de fricties ongedaan kunnen worden gemaakt, mits de integratie volledig en consequent geschiedt en niet wordt gehinderd door departementale competenties. Door het integreren van (delen van) milieuwetten is tot tevredenheid van bedrijven, handhavers en milieuorganisaties bereikt dat diverse bevoegdheden van de overheid tot het stellen en handhaven van grenzen nu veel beter passen bij de maatschappelijke en ecologische werkelijkheid. Waar dit nog niet helemaal is gelukt, is dit aantoonbaar een gevolg van het feit dat de ministers van EZ, LNV of V&W zich met succes hebben verzet tegen het bij de integratie betrekken van regelingen uit wetten waarvoor zij eerstverantwoordelijke zijn. Het bekendste voorbeeld is het buiten integrale milieuvergunningen of algemene regels voor inrichtingen houden van voorschriften voor lozingen op het oppervlaktewater. Bij de integratie kan dan ook in belangrijke mate worden voortgebouwd op de Wet milieubeheer. Wel zal, behalve de naam, ook de hoofdstukindeling van die wet enigszins moeten worden gewijzigd om alle onderwerpen van het huidige stelsel van milieuwetten hierin een logische plaats te kunnen geven (zie kader). Voorstel voor de hoofdstukindeling van een Wet milieu- en natuurbeheer 1. Algemeen 12. Dieren en planten 2. Bestuurlijke organisatie 13. Vervoer 3. Voorzieningen voor uitvoering en handhaving 14. Onderzoek en verslag 4. Plannen 15. Financiële bepalingen 5. Beschermingsniveaus 16. Financiële zekerheid 6. Gebieden en soorten 17. Maatregelen in bijzondere omstandigheden 7. Milieu-effectrapportage 18. Handhaving 8. Inrichtingen 19. Bepalingen in verband met de openbaarheid 9. Stoffen en producten 20. Procedures voor besluiten 10. Afvalstoffen 21. Verdere bepalingen 11. Werken 22. Slotbepalingen cdv|herfst 2004
integrale milieuwetgeving is dringend noodzakelijk
•
onomkeerbare nadelige effecten van menselijke activiteiten op ecosystemen, met inbegrip van de hiervan deel uitmakende dier- en plantensoorten, en kringlopen worden vermeden, blootstelling van de mens aan voor de gezondheid schadelijke concentraties van stoffen of andere milieufactoren ten gevolge van menselijke activiteiten wordt vermeden en het milieu/de natuur tot in lengte van jaren in staat blijft tot het in voldoende mate leveren van goederen en diensten van toereikende kwaliteit.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 132
132
over een Bruikbare
rechtsorde.
Figuur productie- en consumptieketen Verontreiniging Aantasting Uitputting
Verontreiniging Aantasting
Handel
W
Winning W
i
Voorziening
Verontreiniging Aantasting
Afvalverwijdering
Vervoer
Bouw Vervoer
Handel
Diensten Handel Huishoudens Verontreiniging Aantasting Verontreiniging Aantasting
cdv|herfst 2004
Verontreiniging Aantasting
u
Handel
minister Donner
Productie
Verontreiniging Aantasting
Vervoer
op de ideeën van
Vervoer
één wet sluit aan
Vervoer
economie, technologie en utopie
De integratie tot
Die ene wet zal, in navolging van het Europese recht, moeten strekken tot bescherming van (1) de mens (gezondheid/veiligheid), (2) het milieu/de natuur als een samenstel van ecosystemen en (3) het milieu/de natuur als leverancier van goederen en diensten, dan wel onderdelen hiervan zoals gebieden, soorten of grondstoffenvoorraden. Het belangrijkste aangrijpingspunt voor die bescherming vormen de economische activiteiten die in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor de vraag naar natuurlijke hulpbronnen en ruimte en het ontstaan van afvalstoffen. Kort gezegd: de productie- en consumptieketen (zie figuur). Bij mijn promotie-onderzoek heb ik vastgesteld dat de nu in de diverse milieuwetten geregelde bevoegdheden van de overheid tot het stellen en handhaven van grenzen ten aanzien van economische activiteiten kunnen worden geïntegreerd tot zes handelingenregimes, die tezamen de meest milieurelevante onderdelen van die keten dekken: • Inrichtingenregime: ziet in hoofdzaak op bedrijven die een rol spelen bij de grondstoffen-, water- en energievoorziening, industriële en agrarische productie, en afvalverwijdering; • Werkenregime: ziet in hoofdzaak op de winning van allerlei natuurlijke hulpbronnen en de bouw; • Vervoersregime: ziet op het vervoer over de weg, het spoor of het water en door de lucht; • Stoffen- en productenregime: ziet op (een keten van) handelingen met stoffen of producten;
Handel Verontreiniging Aantasting
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 133
133
Afvalstoffenregime: ziet op (een keten van) handelingen met afvalstoffen Dieren- en plantenregime: ziet op (een keten van) handelingen met in het wild levende dieren en planten.
Door de brongerichte onderdelen van de milieuwetten zo te bundelen wordt de milieuregelgeving voor ondernemingen veel overzichtelijker en consistenter. Bovendien kan dan worden bereikt dat meer ondernemingen dan nu nog maar met één bevoegd bestuursorgaan voor vergunningverlening en bestuursrechtelijke handhaving te maken hebben. Dit is een terechte wens van het bedrijfsleven. Een dergelijke integratie biedt tevens een uitgelezen kans om, in aansluiting op de ideeën van minister Donner over een Bruikbare rechtsorde, te komen tot een betere balans tussen de verantwoordelijkheid van de overheid en de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties voor een duurzame bescherming van de mens en het milieu/de natuur. Wet milieu- en natuurbeheer een utopie? Op grond van mijn ervaringen met de voorbereiding van de Wet milieubeheer in de jaren tachtig verwacht ik dat de integratieslag in vier tot vijf jaar kan worden uitgevoerd, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet de integratie als één project worden georganiseerd, binnen een vooraf door regering en parlement vastgesteld duidelijk kader. Onderdeel van dat kader zou een afspraak moeten zijn dat het in hoofdzaak gaat om een ‘technische’ wetgevingsoperatie, wat inhoudt dat in het verleden gevoerde discussies over verdeling van de ministeriële verantwoordelijkheden, beslissingsbevoegdheden, instrumenten of beschermingsniveaus niet worden overgedaan en wezenlijke inhoudelijke wijzigingen niet worden nagestreefd, tenzij die uit Europese regelgeving voortvloeien. Wel moet er ruimte zijn voor een herverdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en burgers. Verder moet een onafhankelijke commissie van deskundige juristen met het integratieproject worden belast, naar het voorbeeld van de Commissie-Scheltema voor de Algemene wet bestuursrecht. Anders is de kans groot dat het project ontaardt in een interdepartementale competentiestrijd. Dit idee wordt gesteund door VNO NCW en de Stichting Natuur & Milieu. Met een gezamenlijke (!) brief hebben beide organisaties zich in oktober 2003 gericht tot de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, met het voorstel een commissie van toonaangevende wetenschappers en deskundigen uit hun organisaties binnen een jaar een proeve van een milieuwetboek te laten maken. Aan de hand van die proeve zou dan een discussie kunnen worden gevoerd of en, zo ja, hoe met integratie een beter instrument voor het bereiken van duurzaamheid kan worden gerealiseerd dan thans wordt geboden door de sterk verbrokkelde milieuwetgeving. De Tweede Kamer heeft zich in februari van dit jaar in overgrote meerderheid achter dit initiatief gesteld. In een motie heeft zij de regering verzocht een cdv|herfst 2004
integrale milieuwetgeving is dringend noodzakelijk
• •
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 134
134
economie, technologie en utopie
commissie van wetgevingsjuristen in te stellen met de opdracht voor- en nadelen te inventariseren en eventueel een voorstel te ontwikkelen voor het integreren van milieu- en natuurwetgeving in één integrale wet (Kamerstukken II 2003/04, 29383, nr. 8). Helaas hebben staatssecretaris Van Geel en minister Veerman aan die motie op een typisch ‘Haagse’ manier uitvoering gegeven. Hun beslissing om niet door wetenschappers en andere externe deskundigen, maar uitsluitend door eigen beleids- en wetgevingsjuristen, de wenselijkheid van integratie te laten onderzoeken, heeft dan ook een, gezien de departementale belangen bij instandhouding van het huidige stelsel, voorspelbaar resultaat opgeleverd: ‘Niet aan beginnen’ (Kamerstukken II 2003/04, 29383, nr. 14). Daarom zou het goed zijn als de Tweede Kamer en maatschappelijke organisaties deze beide bewindslieden alsnog kunnen overtuigen van het belang van integrale milieuwetgeving. Anders blijft niet alleen een Wet milieu- en natuurbeheer met alle hieraan verbonden voordelen, maar ook goed rentmeesterschap door overheid én bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties voorlopig zeker een utopie. Mr. G.A. Biezeveld is landelijk coördinerend milieuofficier van justitie. In november 2002 is hij gepromoveerd aan de Universiteit van Tilburg op het proefschrift "Duurzame milieuwetgeving. Over wetgeving en bestuurlijke organisatie als instrument voor behoud en verandering" (Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2002, ISBN 90 5454 240 3).
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 135
135
Duurzaamheid en
ROB MAAS
rob maas Dit artikel schetst de contouren van de Duurzaamheidsverkenning van het Milieu en Natuurplanbureau – RIVM die in december aan het kabinet zal worden gepresenteerd. Uitgangspunt van die Duurzaamheidsverkenning is dat er in de maatschappij verschillende – op zich even consistente en valide – denkbeelden bestaan over de gewenste kwaliteit van leven, de aard en urgentie van ‘duurzaamheidsproblemen’, de medeverantwoordelijkheid voor de mondiale problematiek en de rol van ‘de’ overheid. In de Duurzaamheidsverkenning zijn de Nederlanders ingedeeld in vier groepen langs de as individualisme-solidariteit en de as ‘gerichtheid op de wereld’ (globalisering) versus ‘gerichtheid op de directe omgeving’ (regionaal perspectief). Voor elk van deze groepen is een consistent wereldbeeld geconstrueerd. Een robuust duurzaamheidsbeleid vraagt ten minste dat gekeken wordt naar de mogelijke risico’s van beleidsstrategieën die op deze wereldbeelden gebaseerd zijn. Een duurzame ontwikkelingsstrategie zou in ieder geval aandacht moeten schenken aan technologieontwikkeling, het afremmen van de mondiale bevolkingsgroei, duurzaam consumeren en keuzen moeten bevatten tussen beleidsrichtingen die niet tegelijkertijd inpasbaar zijn. Wat voor maatregelen heeft men achter de hand als blijkt dat duurzaam consumeren niet vrijwillig van de grond komt of als technologische innovatie niet voldoet? Welke keuzen worden gemaakt als beleidsplannen niet tegelijk ruimtelijk inpasbaar blijken? Duidelijk is dat een samenhangende strategie nodig is als men collectieve zaken als biodiversiteit, klimaat en veiligheid duurzaam wil beheren.
‘Duurzaamheid’: niemand is er op tegen, maar iedereen verstaat er wat anders onder.
‘Duurzaamheid’: niemand is er op tegen, maar iedereen verstaat er wat anders onder. Dat is - in het kort - het probleem bij het vormgeven van een duurzaamheidsbeleid. Nu is het gebruik van aanlokkelijke begrippen in het beleid niets nieuws. Het begrip duurzaamheid vertoont gelijkenis met begrippen als rechtvaardigheid, welvaart, gezondheid of veiligheid. Ook daarvoor geldt dat iedereen er in algemene zin voor is, en dat de bepaling van de specifieke richting en concretisering plaatsvindt via politiek debat en belangenafweging. Duurzame ontwikkeling is een leeg begrip, dat pas betekenis krijgt wanneer afspraken worden gemaakt over concrete maatschappelijke vraagstukken. Inmiddels hebben tal van landen, steden en internationale organisaties getracht invulling te geven aan een duurzame ontwikkelingsstrategie en zijn er meer dan honderd definities beschikbaar, variërend van het in acht nemen van ‘harde’ ecologische grenzen tot duurzame ontwikkeling als communicatieproces. In alle gevallen heeft duurzame ontwikkeling
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
Wereldbeeld
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 136
136
draag vl ak utopie?
iets te maken met rekening houden met de gevolgen voor ‘later’ bij besluiten die ‘hier en nu’ worden genomen, met de continuïteit van economische, ecologische en sociaal-culturele processen en met de spanning tussen collectieve (veelal niet geprijsde en niet reproduceerbare) middelen en de onbeperkt lijkende individuele behoeften: het vermijden van een tragedy of the commons. Er bestaan verschillende zienswijzen op de vraag wie verantwoordelijk is voor duurzame ontwikkeling. Moeten burgers hun eigen verantwoordelijkheid nemen? Leiden beter werkende markten tot meer duurzaamheid? Of heeft de overheid een coördinerende taak, en is dat dan vooral de internationale, de nationale of de lokale overheid? Het antwoord op deze vraag hangt nauw samen met politieke voorkeuren, de inschatting van wat de belangrijkste duurzaamheidsvraagstukken zijn en uiteindelijk de persoonlijke doelen die men nastreeft. De invulling van het begrip duurzame ontwikkeling blijkt waardengebonden te zijn. Collectieve voorzieningen, zoals natuur, klimaat, veiligheid en sociale zekerheid, kunnen volgens velen niet behouden blijven zonder een actieve overheidsrol. Men wil zelf doen wat nodig is en meebetalen, maar niet zonder de garantie dat anderen óók meedoen: het sociale dilemma. 75% van de Nederlanders vindt dat de overheid te weinig doet aan duurzaamheid en vindt het acceptabel dat de overheid regelingen treft die voor iedereen gelden. In plaats van vrijwillige gedragsverandering uit men de eigen verantwoordelijkheid door een stem uit te brengen op de politieke partij die naar verwachting het sociale dilemma weet te doorbreken. Wat kan de wetenschap bijdragen?
Een robuust duurzaamheidsbeleid vergt dat gekeken wordt naar elkaars wereldbeelden en de mogelijke risico’s van daarop gebaseerde beleidsstrategieën.
De wetenschap kan vaak niet de gewenste zekerheid bieden over de vraag waar nu precies de grenzen liggen waarmee met het oog op de continuïteit van economie, maatschappij of ecologie rekening moet worden gehouden. De bepaling van grenzen aan de CO2-uitstoot, de staatsschuld of de immigratie wordt daarmee een politieke keuze. De wetenschap kan een bijdrage leveren aan het debat door standpunten te ordenen, zodat het debat helderder wordt voor de deelnemers; door misverstanden weg te nemen en risico’s van bepaalde benaderingen te identificeren; en door methoden aan te reiken om tegenstellingen te overbruggen. Dat is in de Duurzaamheidsverkenning van het Milieu- en Natuurplanbureau gedaan. Uitgangspunt van die Duurzaamheidsverkenning is dat er in de maatschappij verschillende - op zich even consistente en valide - denkbeelden bestaan over de gewenste kwaliteit van leven, de aard en urgentie van ‘duurzaamheidsproblemen’, de medeverantwoordelijkheid voor de mondiale problematiek en de rol van ‘de’ overheid. Verschillende groepen denken vanuit een verschillend ‘model’ van dezelfde werkelijkheid, kijken daarbij naar verschillende feiten en hebben verschillende ideale oplossingen. Een robuust duurzaamheidsbeleid vergt dat gekeken wordt naar elkaars wereldbeelden en naar de mogelijke risico’s van beleidsstrategieën die daarop gebaseerd zijn. Want wie weet absoluut zeker dat zijn wereldbeeld juist is? cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 137
137
Verschillende wereldbeelden
Wereldbeelden A1: Mondiale vrijhandel De combinatie van Globalisering en Individualisme is de wereld van Fukuyama’s ‘Einde van de Geschiedenis’. In een liberale en op doelmatigheid gerichte wereld is de economische groei hoog, evenals het ecologische risico. Vrijhandel leidt tot vermindering van honger en armoede en tot minder monopolievorming. Overheidsdiensten worden (efficiënter) via de markt verstrekt. Bereikbaarheid en innovatief vermogen vormen belangrijke uitdagingen. Een kwetsbaar punt van dit wereldbeeld is de verwachte technologische vooruitgang. Aangenomen wordt dat er voor opdoemende problemen tijdig technische oplossingen komen: ‘ze vinden er wel wat op’. De aanhangers van dit wereldbeeld zijn sterk gericht op prestatie en op materieel comfort. B1: Mondiale solidariteit De combinatie van Globalisering en Solidariteit geeft de duurzame ontwikkeling weer volgens de commissie-Brundtland. De grenzen aan de mondiale ecologische draagkracht in de vorm van klimaatverandering, beschikbaarheid van water en verlies aan
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
In het kader van het ordenen van standpunten is door MNP en TNS-NIPO een grootschalige enquête gehouden onder Nederlanders. Het streven naar geluk, zekerheid en vrijheid hebben alle Nederlanders gemeenschappelijk. Toch kunnen bevolkingsgroepen met duidelijk verschillende waardenoriëntaties worden onderscheiden. Sommigen vinden bijvoorbeeld materieel comfort en individueel presteren belangrijk, anderen (het bijdragen aan) vrede en gelijkheid. Sommigen zijn daarbij meer gericht op de wereld als geheel, anderen meer op eigen familie en omgeving. Deze verschillende waardenoriëntaties blijken een rol te spelen bij het belang dat men hecht aan bepaalde maatschappelijke vraagstukken en de voorkeur die men uitspreekt over de wijze waarop die vraagstukken moeten worden aangepakt. In de Duurzaamheidsverkenning zijn de Nederlanders ingedeeld in vier groepen langs de as individualisme-solidariteit en de as ‘gerichtheid op de wereld’ (globalisering) versus ‘gerichtheid op de directe omgeving’ (regionaal perspectief). Voor elk van die groepen is een consistent wereldbeeld geconstrueerd, dat bestaat uit een dominante waardenoriëntatie, een beeld van de werkelijkheid (waar kijkt men naar om te bepalen of het goed of slecht gaat; hoe denkt men dat de wereld werkt; hoe gaat men om met wetenschappelijke onzekerheden over economie en ecologie) en een toekomstverwachting (hoop en angst).
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 138
138
draag vl ak utopie?
biodiversiteit staan centraal. VN-instituties krijgen meer legitimiteit en er komt een wereldwijde, effectieve overheidscoördinatie tot stand. Arme landen worden actief gesteund, vanuit het inzicht dat sociale rechtvaardigheid een onmisbaar element is bij het oplossen van het conflict tussen economie en ecologie. Dat dit leidt tot lagere inkomensgroei in het westen is acceptabel. De risico’s zijn dat de kosten uiteindelijk te hoog worden en dat inefficiënte bureaucratieën ontstaan, die geen echte keuzen maken, terwijl die juist in dit wereldbeeld worden verwacht. De aanhangers van dit wereldbeeld vinden vooral vrede en gelijkheid in de wereld belangrijk. A2: Blokvorming De combinatie van Individualisme en Regionalisering, leidt tot Huntington’s ‘Botsende Beschavingen’. In dit wereldbeeld staat de mondige burger voorop die weet langs welke wegen hij zijn belangen het best kan verdedigen. De trend naar hedonisme en individualisme zet door. Er is weinig vertrouwen in de overheid. Aan mondiale vraagstukken zoals armoede of klimaatverandering valt niet meer te doen dan voorbereid zijn op de gevolgen. Het gaat erom de eigen veiligheid goed te bewaken. Er treedt blokvorming op. Doordat ontwikkelingslanden uitgesloten raken, blijven bevolkingsgroei, honger en milieuvervuiling daar bestaan. Marginalisering van mensen voedt het fundamentalisme, waardoor het risico op confrontaties tussen culturele blokken toeneemt. Het antwoord hierop is: minder immigranten en (nog) meer beveiliging. Daardoor zal ons hier niets overkomen. Vrijheid (gevoegd bij de wens tot belastingverlaging) en veiligheid en leveringszekerheid staan op gespannen voet met elkaar. De aanhangers van dit wereldbeeld zijn sterk gericht op (nationale) veiligheid en op orde en gezag. B2: Zorgzame samenleving De combinatie van Solidariteit en Regionalisering wordt weerspiegeld in boeken als Schumacher’s ‘Small is Beautiful’. Gemeenschapszin, onderling vertrouwen, burgerlijke verantwoordelijkheid én sociaal-culturele diversiteit staan hoog in het vaandel als antwoord op de gevaren van individualisering en globalisering: ‘verbeter de wereld, begin bij jezelf’. Immateriële zaken als vrije tijd en gemeenschappelijke identiteit zijn in dit wereldbeeld belangrijk: geld maakt niet gelukkig. Er is een sterke oriëntatie op producten uit de eigen omgeving en een groot ver-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 139
139
Opvallende punten uit de TNS/NIPO-enquête • Ongeacht hun wereldbeeld vinden Nederlanders mondiale milieuproblemen, zoals het leven in zeeën, rivieren en meren en de klimaatverandering, belangrijker dan lokale en economische vraagstukken. Er blijkt een groot verschil te bestaan tussen het belang dat burgers hechten aan de aanpak van milieuproblemen en de verwachting van beleidsmakers daarover. • Iedereen is optimistisch over de oplossing die ‘de technologie’ kan bieden, maar over concrete technologieën, zoals kernenergie en genetische modificatie, bestaan grote meningsverschillen tussen wereldbeelden. • Uit de enquête komt het sociale dilemma naar voren: veel mensen zeggen gelijkheid en een schoon milieu belangrijk te vinden, maar veel minder mensen voegen de daad bij het woord. Men zegt wel te accepteren dat de overheid voor iedereen geldende maatregelen neemt en houdt daar bij het stemgedrag rekening mee. 75% van de Nederlanders vindt dat vooral de overheid de taak heeft een duurzame wereld te realiseren, maar over de precieze rol (regelgever, investeerder, bewaker van de marktprincipes, of overtuiger) verschillen de meningen per wereldbeeld. • Minder dan 10% van de bevolking is voorstander van mondiale vrijhandel (A1). Dat zijn vooral VVD-stemmers. Ruim 20% kiest voor mondiale samenwerking (B1) en 45% geeft de voorkeur aan een zorgzame samenleving (B2). Daaronder bevinden zich relatief veel CDA-stemmers. Bij de meeste beleidsmakers wordt de A1-wereld onvermijdelijk geacht. Hier lijkt sprake van een ‘prisoner’s dilemma’: niemand lijkt bij machte een kennelijk ongewenste ontwikkeling af te remmen.
Bij de meeste beleidsmakers wordt de mondiale vrijhandel onvermijdelijk geacht.
Nederland duurzaam? Over het algemeen ging het de afgelopen decennia goed op economisch gebied en ook de meeste sociale indicatoren wijzen (althans in het binnenland) in de goede richting. Nederlanders werden rijker, gezonder en hoger opgeleid. Daartegenover staat de afname van ecologische (collectieve) waarden op alle schaalni-
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
trouwen in lokaal bestuur. Het grote risico is dat een groot deel van de samenleving de normen en waarden niet onderschrijft (free riders) en dat geen antwoord wordt gevonden op de macht van het internationale bedrijfsleven. De aanhangers van dit wereldbeeld zijn wars van intellectuele benaderingen en uitingen van bezit: ‘doe maar gewoon!’
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 140
140
draag vl ak utopie?
veaus: klimaat, biodiversiteit, visvoorraden, landschap en stilte. Over de ernst daarvan wordt verschillend gedacht. Over het algemeen maakt iemand met een A1-wereldbeeld zich drukker over de concurrentiepositie en de investeringen in het onderwijs, en staan in het A2-wereldbeeld olieafhankelijkheid, leveringszekerheid, immigratie en criminaliteit sterker in de belangstelling. Sociale problemen worden vooral belangrijk gevonden door mensen met een B-oriëntatie (solidariteit): honger, vrede, mensenrechten, cumulatie van macht bij multinationals en oneerlijke handelsprijzen.
De belangrijkste risico’s en eenzijdigheden per wereldbeeld Een wereldbeeld is geen rooskleurige utopie - in de zin dat alles kan. Niet alles gaat vanzelf goed. Keuzen zijn nodig en risico’s onvermijdelijk. Door steeds door de bril van het ene wereldbeeld naar het andere te kijken kunnen de belangrijkste risico’s van elk wereldbeeld (en de daarop gebaseerd beleidsstrategie) worden geïdentificeerd. Dat maakt het mogelijk om beleidsstrategieën robuuster te maken en verschillen tussen wereldbeelden te overbruggen. Als bijvoorbeeld als nadeel van een vrijhandelstrategie (A1) wordt onderkend dat boeren in het groene hart zullen verdwijnen (de productiekosten zijn er namelijk relatief hoog), dan kunnen elementen vanuit de regionale beschermingsstrategie (B2) worden gebruikt om het beleid duurzamer te maken, zoals het betalen van boeren voor prestaties op het gebied van landschapsbeheer. Wat zijn de belangrijkste risico’s van de verschillende wereldbeelden? Het A1-beeld van mondiale vrijhandel gaat ervan uit dat vraagstukken zoals klimaatverandering en honger worden opgelost door economische groei en innovatie, maar zo’n veronderstelling is kwetsbaar. De verwachtingen op het gebied van kernfusie en waterstof (zonder fossiele oorsprong) zijn bijvoorbeeld buitengewoon optimistisch. Maar stel dat doorbraken op het gebied van duurzame technologie er niet komen, omdat aan innovaties onvoldoende richting wordt gegeven, of omdat er geen markt voor is? Als de technologie niet kan zorgen voor minder energie- en materialengebruik bij aanhoudende economische groei kan – zodra de noodzaak van aanpak van het klimaatvraagstuk onontkoombaar is – alleen nog maar worden teruggegrepen op dure ‘end of pipe’-technologie, zoals opslag van CO2 in bodem of diepzee. Het A2-beeld van de regionale blokvorming is op een aantal punten kwetsbaar: door gebrek aan samenwerking zullen technologische vooruitgang en economische groei - vooral in ontwikkelingslanden - lager uitvallen. Daardoor zal het sociale moderniseringsproces daar trager verlopen en de bevolkingsgroei in de wereld hoog blijven. Als ontwikkelde landen daarbij een restrictief immigratie- en
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 141
141
Naar een duurzaam beleid De geschetste wereldbeelden moeten niet te absoluut worden opgevat. Mensen zijn niet consistent en iemand kan voor verschillende vraagstukken vanuit een ander wereldbeeld redeneren. Het zijn gestileerde normatieve invalshoeken bij het kijken naar duurzaamheidsvragen. Het denken vanuit meerdere wereldbeelden voorkomt (minder duurzame) partiële oplossingen, helpt bij het identificeren van (soms verrassende) dwarsverbanden, bijvoorbeeld tussen nationale en internationale belangen. De confrontatie van pluriforme wereldbeelden vormt het startpunt voor een creatief proces van het zoeken naar synthesen en nieuwe wegen voor het beleid. Duurzaamheidsbeleid zou erop gericht moeten zijn om de belangen van toekomstige generaties en van mensen elders in de wereld in de politieke keuzen van vandaag te betrekken. Daarbij gaat het om meer dan het aanpakken van maatschappelijke vragen die door een (toevallige) actuele meerderheid be-
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
vrijhandelsbeleid voeren zullen de welvaartsverschillen in de wereld sterker uiteen gaan lopen, met mogelijk toenemende spanningen. Van een gecoördineerd milieubeleid zal in zo’n wereld geen sprake zijn. Wie daarvoor het geld heeft, kan anticiperen op de gevolgen van klimaatverandering. In het B2-wereldbeeld van de besloten en zorgzame samenleving ligt de nadruk op gedragsverandering. Nieuwe technologie levert volgens de aanhangers van dit wereldbeeld weer nieuwe problemen op. Als iedereen wat minder vlees eet, is genetische modificatie niet nodig, lost het mestprobleem zich vanzelf op en is de ecologische voetafdruk kleiner. Als iedereen een iets lichtere auto koopt en een minder verre vakantiereis maakt, levert dat al gauw hetzelfde op als een kolencentrale sluiten, of heel Friesland volzetten met windmolens. Een kwetsbaar punt in de ogen van aanhangers van andere wereldbeelden vormt het uitgangspunt dat een appèl op ieders normbesef voldoende is om gedragsverandering te realiseren. Anderen geloven meer in de wortel of de stok om gedragsverandering te sturen, of achten het menselijk gedrag te weerbarstig en onvoorspelbaar om te kunnen beïnvloeden. In het B1-wereldbeeld van de mondiale samenwerking wordt vooral de beschikbare ruimte op aarde een knelpunt: er is meer ruimte nodig voor de voedselvoorziening van de groeiende wereldbevolking, voor extensivering van de landbouwproductie, voor natuur- en landschapsbehoud en ook vanuit het energiebeleid wordt een forse claim gelegd op de beschikbare grond voor biomassa, stuwmeren, zonnecollectoren en windmolens. Dat kan niet allemaal tegelijk, noch in Nederland, noch elders. Er is een daadkrachtige overheid nodig om democratische keuzen te maken: kiest men dan liever toch voor intensivering van de landbouwproductie en accepteert men genetische modificatie? Laat men de ambities op het gebied van biomassa los? Of kiest men voor maatregelen die het eten van vlees afremmen en leiden tot een kleinere footprint?
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 142
142
draag vl ak utopie?
langrijk worden geacht. Noch om beleidslijnen die slechts één kabinetsperiode meegaan, noch om eenvoudige technische iconen. Dan gaat het om een voortdurend debat over de uiteindelijke doelen die Nederlanders met elkaar nastreven, om het monitoren van maatschappelijke trends (ook al lijken die soms alleen van belang voor een minderheid), om toekomstverkenningen die het mogelijk maken om de gevolgen van ons handelen te beseffen en tijdig te reageren. Kortom, om een maatschappelijk proces met een actieve en betrokken overheid, dat moet leiden tot een uitweg uit het prisoner’s dilemma. Wil de overheid een brug creëren waar elke burger overheen kan, of wordt het een slap koord waarover alleen de meest gemotiveerde burger de overkant haalt? Wat vergt in ieder geval aandacht? De Duurzaamheidsverkenning analyseert wat de belangrijke risico’s zijn voor de continuïteit van economie, samenleving en ecologie, gezien vanuit verschillende gezichtspunten. Daaruit volgt dat een duurzame ontwikkelingsstrategie in ieder geval aandacht zou moeten schenken aan technologieontwikkeling, het afremmen van de mondiale bevolkingsgroei, duurzaam consumeren en keuzen moet bevatten tussen beleidsrichtingen die niet tegelijkertijd inpasbaar zijn. Hoe wil de overheid de technologieontwikkeling in een duurzame richting sturen? Via overtuiging? Of door mee te betalen aan onderzoek en ontwikkeling? Of creëert men afzetmarkten van nieuwe producten via regelgeving? Hoe denkt men het best te kunnen bijdragen aan het afremmen van de mondiale bevolkingsgroei? Door ontwikkelingshulp? Door handelsafspraken? En hoe garandeert men dan dat de allerarmsten ervan profiteren? Wat voor maatregelen heeft men achter de hand als blijkt dat duurzaam consumeren niet vrijwillig van de grond komt? Welke keuzen worden gemaakt als beleidsplannen niet tegelijk ruimtelijk inpasbaar blijken? Kiest men voor biodiversiteit, biomassa of biologische landbouw? Of ontsnapt men uit dit dilemma door te kiezen voor landbouwtechniek of dieetverandering? Duidelijk is dat een samenhangende strategie nodig is als men collectieve zaken als biodiversiteit, klimaat en veiligheid duurzaam wil beheren. Drs. Rob J. M. Maas, Milieu- en Natuurplanbureau - RIVM
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 143
143
Duurzaamheid in het Nederlandse bevolking erik van ingen, john dagevos
ERIK VAN INGEN, JOHN DAGEVOS EN THEO BECKERS
en theo beckers Hoe groot is het draagvlak in de Nederlandse samenleving voor duurzame ontwikkeling? En hoe duurzaam is het eigen gedrag van de Nederlander? Op deze vragen is geprobeerd een antwoord te vinden in een onderzoek, dat Telos in samenwerking met Motivaction heeft uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Natuur- en Milieuplanbureau RIVM, als onderdeel van de voorbereiding van de Duurzaamheidverkenning. Door in te zoomen op onderliggende waarden stellen Van Ingen, Dagevos en Beckers vast dat het draagvlak voor duurzame ontwikkeling groter is dan vaak wordt aangenomen. Ook gaan zij na welke sociale milieus gevoelig zijn voor duurzame ontwikkeling. Op basis daarvan kunnen strategieën worden ontwikkeld ter stimulering van duurzame consumptie. Dit najaar biedt het Natuur- en Milieuplanbureau RIVM de eerste Duurzaamheidsverkenning aan de regering aan. Deze verkenning moet duidelijk maken welke bijdrage Nederland levert aan duurzame ontwikkeling in eigen land, in Europa en de wereld. Het kader voor deze bijdrage is vastgelegd in Duurzame Daadkracht, in Europese afspraken en in afspraken gemaakt tijdens de World Summit on Sustainable Development in Johannesburg.1 De Duurzaamheidsverkenning vormt ook de basis voor een maatschappelijke discussie en voor een later op te stellen nationale Duurzaamheidsbalans. Telos heeft samen met Motivaction2 het afgelopen jaar één van de voorstudies voor de verkenning verricht. Daarin staat het zgn. duurzaamheidbewustzijn en –gedrag centraal, oftewel de vraag in hoeverre de Nederlandse bevolking het belang van duurzame ontwikkeling onderschrijft en de mate waarin ze in haar gedrag daar uiting aan geeft. Alvorens in te gaan op de uitkomsten van dit onderzoek moet eerst worden verduidelijkt wat we hier bedoelen met duurzame ontwikkeling en hoe het begrip is geoperationaliseerd. Principes van duurzame ontwikkeling Wat verstaan we onder duurzame ontwikkeling? Het is niet de bedoeling van dit artikel uitgebreid de discussie te voeren over wat duurzame ontwikkeling in-
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
denken en doen van de
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 144
144
draag vl ak utopie?
houdt, maar het is wel goed positie te nemen in het debat. We vertrekken vanuit de introductie van het begrip in 1987 in het rapport Our common future van de World Commission on Environment and Development (WCED). De definitie van duurzame ontwikkeling die hier werd geformuleerd, is overbekend: ‘Sustainable development is development which meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs’ (WCED 1987: 8). In de operationalisering van de Brundtland-benadering is het inmiddels vrij gangbaar duurzame ontwikkeling uit te werken in een zgn. ‘drie kapitalen-model’ (Rotmans et al. 2001, SFSO 2001, Telos 2002, Thin 2002). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in een economisch, ecologisch en sociaal kapitaal. Het uitgangspunt van het drie kapitalen model is dat de ontwikkeling van de kapitalen in onderlinge samenhang moet worden bezien en beoordeeld (integraliteit) en dat er een evenwicht moet zijn tussen de verschillende kapitalen. Vanuit het perspectief van deze kapitalen worden ontwikkelingen verschillend beoordeeld, wat economisch gezien duurzaam is, kan sociaal gezien juist onduurzaam zijn. Het idee hierbij is dat er regelmatig trade-offs plaatsvinden tussen de verschillende kapitalen. Zo zijn er bijvoorbeeld vraagstukken van meer produceren versus behoud van natuur, het genereren van extra inkomen versus een gelijke verdeling van inkomen, of ruimte bieden aan een prettige leefomgeving versus ruimte voor diversiteit van de natuur. Duurzame ontwikkeling betreft per definitie normatief denken, het benadrukt de noodzaak om vanuit een lange termijn perspectief keuzes te maken. Om die keuzes gefundeerd te kunnen maken, moeten ze verankerd zijn in principes. Vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling zijn drie normatieve principes van belang (Rotmans et al. 2001, SFSO 2001, Telos 2002, Thin 2002): • Sociale rechtvaardigheid • Economische efficiëntie • Ecologische veerkracht Deze drie principes zouden richtinggevend moeten zijn voor het beleid van de overheid, de strategieën van het bedrijfsleven en het gedrag van burgers. Sociale rechtvaardigheid gaat over het ‘eerlijk’ verdelen van baten en lasten in de samenleving. Dit maakt de discussie over duurzame ontwikkeling bij uitstek tot een politiek thema. Politieke partijen en hun leden en kiezers denken verschillend over wat ‘eerlijk’ inhoudt en dit maakt de noodzaak duidelijk van een voortdurend debat over duurzame ontwikkeling. Een debat waarbij de inbreng nodig is van alle betrokkenen: beleidsmakers, wetenschappers, maatschappelijke groeperingen, bedrijven en burgers (in hun dubbelrol: enerzijds als burger en anderzijds als consument). Concrete voorbeelden van vraagstukken over sociale rechtvaardigheid zijn: mondiale en nationale inkomensverdeling, overconsumptie en onderconsumptie, toegang tot onderwijs en zorg, sociale cohesie. Het tweede principe, economische efficiëntie, gaat over de manier waarop bepaalde individuele of maatschappelijke behoeften worden bevredigd, waarbij het ge-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 145
145
Duurzaamheid in het waardenpatroon van mensen Bovenstaande globale omschrijving maakt duidelijk dat duurzame ontwikkeling een breed, veel facetten van het maatschappelijk en economisch leven omvattend begrip is. Dat is de kracht én de zwakte (zie o.a. Robinson 2004). Eerder onderzoek laat zien dat het begrip duurzame ontwikkeling uiteenlopende associaties oproept bij mensen en lang niet altijd als positief wordt ervaren. Om een goed beeld te krijgen van het belang dat de Nederlandse bevolking hecht aan duurzaamheid is het noodzakelijk het brede begrip toe te spitsen en te operationaliseren. De uitwerking van het begrip heeft plaatsgevonden op basis van de zgn. onderstromen die het onderzoeksbureau Motivaction hanteert om grip te krijgen op wat er speelt in de samenleving. Sinds 1996 is door Motivaction de zgn. Mentality-enquête afgenomen onder ca. 2000 respondenten per jaar. Het onderzoek richt zich op waarden en leefstijlen van de Nederlandse bevolking. In het onderzoek wordt de respondenten gevraagd te reageren op een groot aantal stellingen. Op basis van deze reacties worden de onderstromen samengesteld die een uitdrukking zijn van de verschuivingen of trends in de opvattingen van mensen. De onderstromen die zijn gebruikt ter uitwerking van duurzaamheid zijn: • Milieuweten: bewustzijn van het belang van milieuproblematiek en het feit dat er iets aan gedaan moet worden.
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
nereren van inkomen de drijvende kracht is. Daarbij ’[…] gelden als randvoorwaarden dat dit inkomen wordt gegenereerd via de meest efficiënte inzet van productiemiddelen en de continuïteit ervan zo goed mogelijk wordt gewaarborgd‘ (Telos 2002: 207). Of met andere woorden: ’Economische activiteit moet effectief en efficiënt tegemoetkomen aan de behoeftes van het individu en de samenleving. Het economische raamwerk moet zodanig worden vormgegeven dat persoonlijk initiatief wordt gestimuleerd, eigenbelang in dienst wordt gesteld van het algemeen belang en de welvaart van de huidige en toekomstige generaties wordt verzekerd’ (SFSO 2001: 17). Concreet gaat het in de verdere uitwerking onder andere over flexibiliteit en competitiviteit in het economische systeem, het voorzien in werkgelegenheid en de inrichting van productie en consumptie. Het derde principe is het principe van ecologische veerkracht. Dit houdt in dat: ‘de natuurlijke bases van het menselijk leven moeten worden behouden op de langetermijn en bestaande schade moet worden gerepareerd’ en dat ‘de dynamische diversiteit van de natuur moet worden bewaard’ (SFSO 2001:18). In de uitwerking gaat het onder andere om de omgang met hulpbronnen, landschappen, afval en uitstoot. Het is dus een kwestie van (het op peil houden van) regeneratievermogen binnen het ecosysteem en het menselijk gedrag dat hierop van invloed is. Deze duurzaamheidsprincipes kunnen worden gebruikt om de feitelijke situatie te vergelijken met wat wenselijk en noodzakelijk is, zowel hier als elders, zowel nu als in de toekomst.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 146
146
Gemeenschapszin: mate van betrokkenheid en verantwoordelijkheid ten aanzien van de maatschappij. • Authenticiteit: oorspronkelijkheid en ‘oprechtheid’ van producten. • Maatschappijethiek: maatschappelijk verantwoord ondernemen en consumeren. • Lokale oriëntatie: verbondenheid met de eigen, directe leefomgeving. • Global village: wereldwijde verbondenheid en oriëntatie op mondiale aangelegenheden. Deze onderstromen blijken een goede samenhang te vertonen. Ze vormen met andere woorden, als ze worden opgeteld, statistisch gezien een goede schaal om de waardering van duurzame ontwikkeling te meten. Elementen van de drie eerdergenoemde duurzaamheidprincipes – sociale rechtvaardigheid, economische efficiëntie en ecologische veerkracht – komen hierin terug. In het vervolg zullen we de bovenstaande zes onderstromen duurzaamheidwaarden noemen, waarbij waarden worden opgevat als gedeelde ideeën over wat men belangrijk vindt in het leven, in dit geval met betrekking tot duurzame ontwikkeling. Hiermee willen we ten eerste aangeven dat het niet zozeer gaat om het belang van het begrip als zodanig, maar om de ideeën die erachter liggen. Ten tweede dat er groepen mensen zijn die vergelijkbare opvattingen delen, zoals over het belang van zich inzetten voor de eigen leefomgeving, de effecten van de CO2 -uitstoot op het milieu of de wijze waarop bedrijven produceren en omgaan met natuurlijke hulpbronnen. De verschillen tussen bevolkingsgroepen in de mate waarin de duurzaamheidwaarden worden onderschreven is het onderwerp van de volgende paragraaf. •
draag vl ak utopie?
Verschillen binnen de bevolking Aan de hand van hun individuele scores op de schaal van duurzaamheidwaarden kan de bevolking worden ingedeeld in drie segmenten. Het profiel van de drie duurzaamheidsegmenten kan als volgt kort worden geschetst: 1 Laag duurzamen: zijn sterk gericht op het hier en nu, houden erg van gemak, stellen het eigenbelang centraal, zijn hedonistisch en materialistisch en hechten niet aan milieubewust leven en consumeren. 2 Middelhoog duurzamen: zijn bezorgd over het milieu, willen daar naar leven, vinden maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven belangrijk, zijn maatschappelijk geëngageerd, zijn betrokken bij de buurt en voelen zich voor de samenleving verantwoordelijk. 3 Hoog duurzamen: hebben dezelfde mentaliteit als middelhoog duurzamen en willen óók milieuvriendelijk consumeren, zijn bereid meer te betalen voor dergelijke producten en zijn tevens betrokken bij de wereldgemeenschap. De segmentatie levert een aantal interessante bevindingen op. Ten eerste blijkt dat het draagvlak voor duurzame ontwikkeling, als het op bovenstaande manier
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 147
147
voor duurzame ontwikkeling is vrij groot.
Opvallende achtergrondkenmerken ter verklaring van verschillen We hebben in het voorgaande aan de hand van hun scores ten aanzien van de duurzaamheidwaarden drie segmenten in de Nederlandse samenleving onderscheiden: hoog, middelhoog en laag duurzamen. De vraag is wie deze mensen zijn. Zijn er bepaalde achtergrondkenmerken die de ene groep heeft en de andere niet? We bespreken hier drie opvallende karakteristieken: de heterogeniteit van de hoog duurzamen, de spreiding over politieke kleuren en het verschil in generaties. cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
Het draagvlak
wordt uitgewerkt, vrij groot is. Zowel de hoog als middelhoog duurzamen (samen 2/3e van de bevolking) laten verschillende aspecten van duurzaamheid in hun waardenpatroon zien. Verschil tussen beide segmenten zit met name in het belang dat men hecht aan de meer abstracte, mondiale onderwerpen (zoals klimaatverandering en het gat in ozonlaag). Hoog duurzamen vinden deze onderwerpen belangrijker dan middelhoog duurzamen. De groep laag duurzamen hecht weinig tot geen belang aan duurzaamheidwaarden. Zij zijn in plaats daarvan meer gericht op materialisme, gemak en eigenbelang. Deze desinteresse zie je bijvoorbeeld ook terug in de kennis die men heeft van de duurzaamheid van producten: men weet niet wat duurzame alternatieven zijn en onder welke omstandigheden producten zijn geproduceerd. Een ander verschil tussen de middelhoog en de hoog duurzamen is de mate van duurzaam gedrag. De hoog duurzamen geven aan ook feitelijk duurzaam te willen consumeren en extra te willen betalen voor duurzame producten. Samengevat is er het volgende beeld van de verschillen tussen de bevolkingsgroepen: er is een groep (laag duurzamen) die onwelwillend tegenover duurzaamheid staat, een groep die het belang onderschrijft van de meeste onderdelen (middelhoog duurzamen) en een groep (hoog duurzamen) die het belang onderschrijft van alle onderdelen en daarbij dat ook regelmatig vertaalt in duurzaam gedrag. Behalve verschillen zijn er ook een paar overeenkomsten tussen de onderscheiden segmenten. Bijvoorbeeld ten aanzien van routinematigheid in het gedrag, of associaties met het begrip duurzaamheid. In de literatuur wordt vaak, als voorwaarde om te komen tot een meer duurzaam gedrag, gesproken over de noodzaak van het doorbreken van routines. Het onderzoek laat zien dat de drie segmenten nagenoeg even routinematig zijn in hun gedrag. Het feit dat er weinig verschil was, is tegelijkertijd teleurstellend en hoopgevend. Zowel onduurzaam als duurzaam gedrag zal vrij bestendig zijn als het eenmaal is aangeleerd, maar het is moeilijk te doorbreken. De associaties die men had bij het begrip duurzaamheid waren ook weinig verschillend. De termen ‘trendy’, ‘sober en zuinig leven’ en ‘schoonheid’ waren volgens de bevolking het minst van toepassing. De termen ‘kwaliteit van producten’, ‘toekomstige generaties’, en ‘zorg voor de leefomgeving’ het meest.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 148
148
draag vl ak utopie?
Hoe jonger de generatie is, hoe minder belang ze aan duurzaamheid hecht.
Om grip te krijgen op de achtergrondkenmerken van de duurzaamheidsegmenten zijn ze vergeleken met de door Motivaction ontwikkelde sociale milieus. Dit is een typologie van de Nederlandse bevolking, gebaseerd op sociale groepen met een samenhangende alledaagse belevingswereld op het gebied van doelen in het leven, werken, presteren, sociale relaties en vrijetijdsbesteding3. Uit de vergelijking blijkt dat aan een duurzame houding twee verassend verschillende belevingswerelden ten grondslag liggen: die van traditionele burgers enerzijds en van kosmopolieten en postmaterialisten anderzijds. Traditionele burgers zijn zowel materieel als cultureel behoudend, hechten sterk aan law and order en hebben het klassieke kerngezin hoog in het vaandel staan. Postmaterialisten en kosmopolieten daarentegen hebben juist een progressieve visie, zijn individualistisch én maatschappelijk betrokken, kritisch, tolerant, internationaal gericht, en staan open voor verschillende modellen van samenleven. Bij deze groep treffen we dus uiteenlopende drijfveren aan. De traditionele burgerij komt tot duurzaam denken en doen vanuit christelijke waarden en plichtsgevoel. Bij de kosmopolieten en postmaterialisten zijn ideologische overtuiging, holistische filosofie en mondiaal engagement maatgevend. Duurzaamheidbewustzijn heeft daarmee een breed maatschappelijk draagvlak. Overigens vormen de laag duurzamen eveneens een redelijk heterogene groep burgers, waarop drie sociale milieus een zwaar stempel drukken. Ten eerste de gemaksgeoriënteerden: burgers die vooral een zorgeloos, plezierig en comfortabel leven nastreven en een doorgaans impulsieve en passieve instelling hebben. Ten tweede de postmoderne hedonisten: pioniers van de belevingscultuur, die experimenteel in het leven staan en morele en sociale codes bewust willen doorbreken. Ten derde de moderne burgers: de conformistische, statusgevoelige burgerij die het evenwicht zoekt tussen traditie en moderne waarden als consumeren en genieten. Ondanks deze verschillen in belevingswereld worden sommige basiswaarden gedeeld door de laag duurzamen, zoals individualisme, materialisme en hedonisme. Een ander interessante samenhang zien we, als we de politieke voorkeur van de bevolking vergelijken met hun duurzaamheid (zie fig. 1). Er is een groep die relatief hoog scoort en een groep die relatief laag scoort. Tot de eerste behoren: Groenlinks, PvdA, CDA, SP, D66 en de Christen Unie. Dat betekent een breed politiek draagvlak voor duurzame ontwikkeling. Relatief laag scoren de mensen die aangeven SGP, LPF, VVD en vooral Leefbaar Nederland te hebben gestemd. Ook de niet-stemmers hechten relatief weinig aan duurzaamheidwaarden. Bij uitstek het meest onderscheidende achtergrondkenmerk is leeftijd, of generatie (zie fig. 2). De figuur laat heel duidelijk zien dat hoe jonger de generatie is, hoe minder belang ze aan duurzaamheid hecht. De indeling in generaties is gebaseerd op het werk van de socioloog Becker. Hij maakt de volgende indeling: vooroorlogse (geboren tussen 1910 en 1930), stille- (1930-1940), protest- (1940-1955), verloren(1955-1970) en pragmatische generatie (geboren na 1970). Generaties worden ‘geprogrammeerd’ door wat ze in hun formatieve periode (15de t/m 25ste levensjaar)
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 149
149
Figuur 2: verband tussen duurzaamheid
waarden politieke voorkeur.
waarden en generatie. 80
duurzaamheidswaarden [percentielen]
duurzaamheidswaarden [percentielen]
60
50
40
30
20
70
60
50
40
30
Leefbaar Nederland
VVD
Geen enkele
LPF
SGP
Christen Unie [GPV/RP]
D66
SP
CDA
PVDA
Groen Links
vooroorlogse stille protest verloren pragmatische
hebben ervaren. Dit leidt tot een gedeeld waardepatroon. Zo heeft de protestgeneratie tijdens haar formatieve periode welvaart gekend, de opkomst van de milieubeweging, maatschappelijk protest, een proces van democratisering van de samenleving en een seksuele revolutie. De waarden die dit heeft opgeleverd zijn: belang van individuele ontwikkeling en ontplooiing, maatschappelijke betrokkenheid, collectiviteit. Zo heeft iedere generatie zijn eigen biografie. Het generatieverschil in duurzaamheid kan verschillende oorzaken hebben, het kan een levensfase-effect zijn, een generatie-effect of beide. Met andere woorden: raakt men bij het klimmen van de jaren geïnteresseerd in duurzame ontwikkeling, of zal de generatie die nu jong is haar waardenpatroon behouden en duurzaamheid links laten liggen? Beide redeneringen zijn plausibel. Als mensen ouder worden en kinderen krijgen kunnen ze zich meer bewust worden van de zorg voor de wereld om hen heen en het belang van een langdurig behoud ervan. Anderzijds past het waardenpatroon van de protestgeneratie, die in absolute zin garant staat voor het grootste aantal ‘hoog duurzamen’, goed bij de principes van duurzame ontwikkeling, met waarden als maatschappelijk engagement, betrokkenheid en collectiviteit. Als niet het leeftijdseffect, maar het generatie-effect doorslaggevend is voor de oriëntatie op duurzaamheid betekent dit dat we naar de toekomst toe als samen-
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
Figuur 1: verband tussen duurzaamheid-
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 150
150
draag vl ak utopie?
leving te maken kunnen krijgen met een generatie die veel minder belang hecht aan een duurzame ontwikkeling. Gegeven het feit dat we nog een lange weg te gaan hebben richting duurzaamheid en het feit dat het juist de change-agents – de jongeren – bij uitstek zijn die zich minder druk maken over een duurzame toekomst is dit een zorgwekkende constatering. Conclusies en aanbevelingen Het begrip duurzame ontwikkeling is een complex begrip. Sommigen noemen het vaag, anderen onsamenhangend. We hebben het gedachtegoed ten aanzien van duurzame ontwikkeling gerelateerd aan zogeheten duurzaamheidprincipes: sociale rechtvaardigheid, economische efficiëntie en ecologische veerkracht. Daardoor ontstaat om te beginnen een idee over de wenselijke richtingen waarin de maatschappij zich zou moeten ontwikkelen vanuit duurzaamheidperspectief. Tegelijkertijd verkrijgen we daarmee handvatten om het denken over duurzame ontwikkeling duidelijker, praktischer en actiegerichter te maken. Door deze principes vervolgens te koppelen aan het waardepatroon van mensen ontstaat een idee over het draagvlak voor duurzame ontwikkeling, zonder daarbij dit begrip als zodanig te noemen. Hierdoor worden vooroordelen omzeild en ontstaat een genuanceerd beeld welke onderdelen wel en welke niet worden onderschreven. De mate waarin het waardepatroon van mensen en de principes van duurzame ontwikkeling overeenkomen biedt de basis voor een segmentatie van de Nederlandse bevolking in drie groepen: laag, middelhoog en hoog duurzamen. Op basis van deze werkwijze kan vastgesteld worden dat er een aanzienlijk draagvlak is voor duurzame ontwikkeling. De groep hoog en middelhoog duurzamen vertegenwoordigen bij elkaar zo'n tweederde van de Nederlandse bevolking. Hoewel beide groepen het belang van duurzame ontwikkeling onderschrijven zijn er ook verschillen. Het verschil zit hem er met name in dat de hoog duurzamen niet alleen bezorgd zijn over het milieu en hun eigen omgeving en maatschappelijk betrokken zijn, ze vertalen hun bezorgdheid en betrokkenheid ook meer in duurzaam gedrag. Daarnaast zijn de hoog duurzamen ook meer betrokken bij abstracte, mondiale onderwerpen, zoals de Derde Wereldproblematiek, of klimaatverandering. De laag duurzamen zijn vrijwel totaal ongeïnteresseerd in duurzaamheid. Ze zijn sterk gericht op gemak, eigenbelang en op een hedonistisch en materialistisch leven. Een nadere beschouwing van de groep mensen die het belang van duurzame ontwikkeling in meer of mindere mate onderschrijven, laat zien dat de duurzame oriëntatie tot stand komt vanuit twee verschillende belevingswerelden: een behoudende en een progressieve. De mensen uit de behoudende groep hechten veel belang aan law and order, het klassieke kerngezin en materiële en culturele zekerheid. De mensen uit de progressieve groep zijn maatschappelijk betrokken, kritisch, tolerant en staan open voor verschillende manier van samenleven. We zien dit beeld ook terugkeren in de politieke voorkeuren van de groep duurzamen. We
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 151
151
ontwikkeling effectief wilt promoten kan dit niet door een universele boodschap.
•
Als je duurzame ontwikkeling en daarmee ook duurzame consumptie effectief wilt promoten, kan dit niet door een universele boodschap. Daarvoor zijn de verschillen in waardenoriëntatie tussen de onderscheiden groepen veel te groot. Er moet aansluiting gezocht worden bij de belangen en motivaties van verschillende groepen, bijvoorbeeld door duurzaamheid met zowel leefbaarheid in de eigen omgeving als met mondiale betrokkenheid te verbinden. Een boodschap als ‘een beter milieu begint bij u zelf’, hoe waar ook, gaat voorbij aan deze verschillen en is bovendien gericht op een groep die naar alle waarschijnlijkheid het minst moeilijk te motiveren is voor verstandig omgaan met het milieu. Van belang is in ieder geval om zeer expliciet aandacht te beste den aan de vraag hoe de jongste generatie Nederlanders bij het vraagstuk van duurzame ontwikkeling en duurzame consumptie te betrekken.
•
Duurzaam gedrag kan worden geprikkeld door toegankelijkheid, gemak en verbetering van het aanbod. De mogelijkheid tot duurzame keuzes is lang niet altijd aanwezig. Bovendien is de praktische kennis van mensen over duurzame producten verschillend. Het creëren van herkenbare (keur)merken is een mogelijkheid om bij de bevolking over te brengen dat een product duurzaam is, goede kwaliteit heeft en goed verkrijgbaar is.
•
Een andere goede strategie is het ontwikkelen van sterke,‘trendy’ duurzame merken en diensten, die passen bij de consumptiecultuur en beleving van de hedendaagse burger. Als de groep laag duurzamen in de samenleving moet worden overgehaald tot duurzaam gedrag kan dat niet door alleen op het belang van duurzame ontwikkeling in te zetten. Er is immers gebleken dat dit niet spoort met het waardepatroon van de laag duurzamen. Duurzaamheid
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
Als je duurzame
treffen ze met name aan in het (christelijke) politieke midden en aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Een groot punt van zorg is de constatering dat met name onder jongere generaties het onderschreven belang van duurzaamheid schrikbarend blijkt af te nemen. Er is in deze bijdrage een poging gedaan om het duurzaam denken en doen van de Nederlandse bevolking in kaart te brengen. De analyse en conclusies bieden de mogelijkheid om na te denken over maatregelen door overheid, bedrijfsleven en de civil society om duurzame ontwikkeling een beetje dichterbij te brengen. Duurzame ontwikkeling is een bij uitstek normatief en dus politiek begrip. Het biedt de mogelijkheid om ons structureel en strategisch te bezinnen op hier en elders, nu en later en ik en de ander. De wijze waarop duurzame ontwikkeling door ons geoperationaliseerd is, kan een bijdrage leveren aan een praktisch debat, dat erop gericht is om duurzame ontwikkeling beter te verankeren. We zouden hierbij een aantal overwegingen willen meegeven:
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 152
152
draag vl ak utopie?
zal dan op een of andere manier moeten verbonden met de individuele, consumptieve belevingswereld van deze groep. Drs. E.J. (Erik) van Ingen, Drs. J.F.L.M.M. (John) Dagevos, Prof. dr. T.A.M. (Theo) Beckers zijn respectievelijk onderzoeker, waarnemend directeur en oud-directeur van Telos, Brabants Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken. (zie www.telos.nl)
Literatuur Antonides, G.; Raaij, W. van (1998) Stuurbaarheid van Milieu-Relevant Consumentengedrag. Erasmus Universiteit Rotterdam. Becker, H. (1992) Generaties en hun kansen. Meulenhoff, Amsterdam. Beckers, T.; Ester, P.; Spaargaren, G. (red) (1999) Verklaringen van duurzame consumptie, een speurtocht naar nieuwe aanknopingspunten voor milieubeleid. Globus, Tilburg. Le Blansch, K.; Cohen, M.; Heijden, N. van der; Slingerland, S. (2002) Naar een meer burger-georiënteerd milieubeleid. Eindrapport Burger en Milieu 2001. Ministerie van VROM, Den Haag. Robinson, J (2004) Squaring the circle? Some thoughts on the idea of sustainable development. Ecological Economics 48: 369-384. Rotmans, J; Grosskurth, J; Van Asselt, M.; Loorbach, D (2001) Duurzame ontwikkeling: van concept naar uitvoering. ICIS, Maastricht. Sanne, C. (2002) Willing consumers – or locked in? Policies for a sustainable consumption. Ecological Economics: 42. SER (2003) Duurzaamheid vraagt om openheid – op weg naar een duurzame consumptie. Sociaal-Economische Raad, Den Haag. Swiss Federal Statistical Office (2001) MONET project: from the definition to the postulates of sustainable development. SFSO (http://www.monet.admin.ch), Neufchâtel. Swiss Federal Statistical Office (2002) MONET project: postulates for sustainable development. SFSO (http://www.monet.admin.ch), Neufchâtel. Telos (2002) Duurzaamheidbalans van Noord-Brabant 2001: De Verantwoording. Telos, Tilburg. Telos en Motivaction (2004) Maatschappelijke waardering van duurzame ontwikkeling. Telos, Tilburg. Thin, N. (2002) Social Progress and Sustainable Development. ITDG Publishing, London. VROM-raad (2002) Milieu en economie. Ministerie van VROM, Den Haag. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2002) Duurzame ontwikkeling, bestuurlijke voorwaarden voor een mobiliserend beleid. Sdu Uitgevers, Den Haag World Commission on Environment and Development (1987) Our common future. Oxford University Press, Oxford.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 153
153
2 3
cdv|herfst 2004
duurzaamheid en wereldbeeld
1
Noten Zie http://www.rivm.nl/milieu/duurzameontwikkeling/dvalgemeen.jsp voor meer informatie zie http://www.motivaction.nl. Men onderscheidt: traditionele burgers, nieuwe conservatieven, moderne burgerij, gemaksgeoriënteerden, kosmopolieten, opwaarts mobielen, postmaterialisten, en postmoderne hedonisten. Zie www.motivaction.nl voor meer informatie.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 154
154
De realiteit van de draag vl ak utopie?
duurzaamheidsutopie
KEES ZOETEMAN
kees zoeteman Utopieën worden tegenwoordig wel gezien als onmogelijke langetermijnidealen met absolutistische trekjes. Toch is utopisch denken daarmee niet af te doen. De utopie vormt in de realiteit van samenlevingen een enorme inspiratiebron op veel niveaus van maatschappelijk handelen. Bij duurzame ontwikkeling gaat het zelfs om niet minder dan het op een hoger peil brengen van onze samenleving. Het idee is voortgekomen uit het streven naar een beter milieu en het zorgvuldig omgaan met de natuur en vervolgens verbreed naar een harmonieus samengaan van economische, sociale en ecologische ontwikkeling. Hoe staat het nu bij de actoren in onze globaliserende samenleving met de –voor dit breed begrip van duurzame ontwikkeling– vereiste houding? Zoeteman gaat dit in zijn bijdrage na voor het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke groeperingen. Hij onderscheidt hiervoor vijf verschillende duurzaamheidhoudingen; lopend van sterk op het eigen kortetermijnoverleven (erg onduurzaam) naar houdingen die meer altruïstisch en op consensus gericht zijn. Het milieubeleid heeft zich historisch in ons land via de eerste vier van deze vijf fasen ontwikkeld: van zich een plaats veroveren in de politiek door actievoering en polarisatie, naar in de tachtiger jaren het opzetten van convenanten tussen overheden en bedrijven met toenemende participatie van Non-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) als de Stichting Natuur en Milieu. In de jaren negentig volgt het bereiken van werkelijk duurzame oplossingen, waarin bedrijfsleven en NGO’s als de Vereniging Natuurmonumenten of het verzelfstandigde Staatsbosbeheer zelf tot initiatieven komen in eigen land, of waarbij multinationals als Shell, Unilever en Heineken in ontwikkelingslanden gaan bijdragen aan ontwikkeling van de lokale bevolking. Zoeteman signaleert dat de steeds meer toenemende rol van multinationals aan het begin van deze eeuw bepaald niet negatief hoeft uit te werken op duurzaamheid. Wel signaleert hij dat de houding van het kabinet-Balkenende bepaald niet past bij een land dat duurzame ontwikkeling vanouds hoog in het vaandel heeft staan. Wat hem betreft zijn de geringe aandacht voor milieu en duurzaamheid in recente troonredes en het ontbreken van het thema duurzame ontwikkeling op het Innovatieplatform sombere tekenen aan de wand. Om de samenleving werkelijk een stap verder te brengen, wordt nu juist ook leiderschap van de overheid gevraagd.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 155
155
Utopia?
Houding en duurzaamheid Elders in dit blad is uiteengezet wat onder duurzaamheid moet worden verstaan. Het idee is uit het streven naar een beter milieu en het zorgvuldig omgaan met de natuur en de natuurlijke hulpbronnen voortgekomen en verbreed naar een harmonieus samengaan van economische, sociale en ecologische ontwikkeling. Dit laatste kan alleen wanneer alle betrokkenen oog hebben voor elkaars belangen. Economische groei ten koste van het milieu is niet duurzaam. Milieubescherming ten koste van banen evenmin. De kern van mijn bijdrage richt zich op degenen in de samenleving die willen handelen vanuit het streven naar duurzame ontwikkeling. Zonder individuele keuzes van burgers, leiders in bedrijven, in maatschappelijke groepen en binnen overheden is duurzame ontwikkeling op afzienbare ter-
cdv|herfst 2004
de realiteit en de duurzaamheidsutopie
Wie duurzaamheid plaatst in het kader van utopisch denken lijkt niet te geloven in een visie op duurzame ontwikkeling die realistisch en kortetermijngericht is. Utopieën worden doorgaans gezien als onmogelijke langetermijnidealen met absolutistische trekjes. Toch is het utopisch denken daarmee niet af te doen. De utopie vormt een enorme inspiratiebron op vele niveau’s van maatschappelijk handelen, zoals bewezen wordt door Nova Atlantis van Francis Bacon, dat in de 17e eeuw al de beelden van onze door technologie gedreven samenleving bevatte. Ook vraagt de context van dit themanummer: Duurzaamheid tussen Apocalyps en Utopie om een kanttekening vooraf. Is de Apocalyps van Johannes immers zelf niet een vorm van utopie? Een utopie in esoterische geheimtaal weliswaar, die de indruk wekt in verschrikkelijke beelden over de toekomst te spreken. Maar zijn Johannes’ Openbaringen niet de verwoording van de hoogste inzichten rond het begin van onze jaartelling over het ontwikkelingsperspectief van de menselijke ziel? Johannes ervaart op Patmos in grootse beelden de geestelijke evolutie van de mensheid, zoals deze ook in het hindoeïsme, de theosofie en het esoterisch Christendom zijn geduid en waarvan oude mythische dieren als de sfinx en de eenhoorn een weerklank vormen. De beelden uit de zendbrieven van Johannes weerspiegelen voor verschillende cultuurperioden de eigen gevaren voor de menselijke ziel, die tegelijkertijd een verdere ontwikkelingsmogelijkheid heeft van het bewustzijn, leidend tenslotte tot volledige dienstbaarheid van het ego aan de liefde. Bij duurzame Het zou binnen het bestek van dit artikel te ver voeren om deze esoterische duiontwikkeling gaat ding van de Apocalyps ook maar bij benadering te karakteriseren. Ik houd het het om het op een erop dat de Apocalyps en het Christelijke utopia van een op liefde, solidariteit en hoger peil brengen inclusiviteit gebaseerde samenleving zeer dicht bij elkaar liggen en eigenlijk het van onze beschaving. hart raken van de met duurzame ontwikkeling beoogde richting voor de evolutie van onze samenleving.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 156
156
draag vl ak utopie?
mijn onmogelijk. Duurzame ontwikkeling is een nieuwe moreel-ethische kwestie, die nog maar beperkt in codes en regels over waarden en normen is verankerd. Daarom vraagt het van leidinggevende personen een actieve houding van waaruit dagelijkse keuzes in bestuur, bedrijf en privé-leven worden gemaakt, opdat het samengaan van de drie aspecten van duurzaamheid wordt bereikt. Vandaar dat Gro Harlem Brundtland, die het begrip duurzame ontwikkeling met haar VNCommissie in 1987 groot heeft gemaakt, haar gehoor vaak heeft opgeroepen om onze beschaving te ‘upgraden’, om onze samenleving op een hoger peil van beschaving te brengen. Niets minder dan dat is hier aan de orde. Duurzaamheidshoudingen Hoe staat het nu bij de actoren in onze globaliserende samenleving met deze voor duurzame ontwikkeling vereiste houding? Bij het beantwoorden van deze vraag zal gebruik worden gemaakt van een door ons op de Universiteit van Tilburg ontwikkelde methode om de houding ten opzichte van duurzaamheid te meten. Deze methode deelt houdingen in naar vijf categorieën, lopend van sterk op het eigen kortetermijnoverleven gericht naar houdingen die meer altruïstisch en op consensus gericht zijn. Duurzame ontwikkeling kan immers niet door bevelen van hogerhand worden opgelegd, maar vereist een collectief en transparant samenspel van partijen die naast het eigenbelang ook dat van anderen als gelijkwaardig waarderen. Een uitwerking voor de drie belangrijkste maatschappelijke groepen van actoren van deze vijf houdingen geeft tabel 1. Het milieubeleid heeft zich historisch in ons land via de eerste vier van deze vijf fasen ontwikkeld: van zich een plaats veroveren in de politiek door actievoering en polarisatie, naar in de tachtiger jaren het opzetten van convenanten tussen overheden en bedrijven met toenemende participatie van NGO’s als Stichting Natuur en Milieu. In de jaren negentig volgt het bereiken van werkelijk duurzame oplossingen waarin bedrijfsleven en NGO’s als Vereniging Natuurmonumenten of het verzelfstandigde Staatsbosbeheer zelf tot initiatieven komen in het eigen land of waarbij multinationals als Shell, Unilever en Heineken in ontwikkelingslanden gaan bijdragen aan ontwikkeling van de lokale bevolking. Echter, de wereld is snel aan het veranderen en de rol van de nationale staat ten opzichte van de andere actoren verschuift. Bedrijven en NGO’s opereren steeds meer mondiaal en de staatsgrenzen verliezen aan betekenis. Werken deze verschuivingen nu positief of negatief uit voor duurzame ontwikkeling bij de actoren?
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 157
157
Tabel 1. Duurzaamheidniveau en houding van maatschappelijke actoren
Bedrijfsleven
Overheid
Maatschappelijke groepen
1 Erg onduurzaam
Uitputten bronnen
Ad hoc-gebruik
Zich organiserend,
voor winst
macht
gewelddadige acties
maximalisatie 2 Onduurzaam
3 Bijna duurzaam
4 Duurzaam
Bestrijden lokale
Wetgeving volgens
Harde demonstra-
wetgeving
command and
tieve acties tegen
control-filosofie
machthebbers
Aanvaarden
Aangaan overeen-
Constructief
aanscherpingen
komsten met
beïnvloeden
in regels
bedrijfsleven
vergunningen
Anticiperen op
Brede consensus
Initiëren
consumenten
politiek
duurzame
verlangens 5 Voorbij duurzaam
ondernemingen
Participeren in het
Faciliteren van
Deelnemen aan
ontwikkelen van
private initiatieven
duurzame bedrijfs-
natuurgebieden
initiatieven
en gemeenschappen
Burgers en NGO’s
Sommige organisaties zijn er meer op gericht een probleem te agenderen dan om het evenwichtig op te lossen.
Hoewel NGO’s vaak zijn gericht op verheven maatschappelijke belangen, zoals de bescherming van de natuur of de mensenrechten, zijn de methoden die worden gebruikt niet altijd in overeenstemming met een hoog duurzaamheidniveau. Sommige organisaties, zoals Greenpeace in de jaren tachtig en negentig, opereren op de lagere schaalniveaus’s van de duurzaamheidhouding. Zij zijn er meer op gericht een probleem te agenderen op de politieke agenda dan om het evenwichtig op te lossen. Samenlevingen die duurzame ontwikkeling aanhangen, houden niet van agressieve manieren van belangenvertegenwoordiging. In Nederland hebben we gezien hoe Stichting Natuur en Milieu gaandeweg van een polariserende aanpak is overgestapt naar een meer constructieve lobby, die verder via de normale rechtsgang van bezwaren tegen vergunningaanvragen haar zaken behartigt. Organisaties zoals Amnesty International, het Wereld Natuur Fonds en het Internationale Rode
cdv|herfst 2004
de realiteit en de duurzaamheidsutopie
niveau van duurzaamheid houding van maatschappelijke actor
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 158
158
draag vl ak utopie?
Kruis, die mondiaal werken, hebben een profiel dat als duurzaam mag worden gekenmerkt. Zulke organisaties gaan steeds vaker samenwerkingsverbanden aan met het multinationale bedrijfsleven waar dit vanuit eenzelfde houding opereert. Daarnaast hoeven burgers en consumenten steeds minder via een koepelorganisatie zich te organiseren om hun wensen kenbaar te maken. Door internet kan ieder zich rechtstreeks over zaken informeren en via het koopgedrag of het boycotten van een merk zijn mening uiten. Ook kunnen burgers en NGO’s zich steeds beter organiseren rondom events, zoals bijeenkomsten van de WTO en de G8. Dit is zichtbaar geworden als de anti- of anders-globaliseringsbeweging, die na de mislukte WTO-top in Seattle in 1999 is ontstaan. De massale participatie aan het World Social Forum, begonnen in Porto Alegre in 2000, als tegenhanger van het World Economic Forum, dat periodiek in Davos bijeenkomt, is hier een voorbeeld van. Deze beweging heeft net als Greenpeace een houding die vooral is gericht op politieke agendering van veronachtzaamde kanten van de wereldhandel en het westerse economische groeimodel. De macht van maatschappelijke belangenorganisaties, die in aantal tot in de tienduizenden zijn gegroeid en worden gekenmerkt door een enorme diversiteit aan onderwerpen, is sterk toegenomen. De vraag is wel of zij zich net zo effectief kunnen gaan organiseren als het bedrijfsleven. Hun invloed wordt onder meer van groter belang, omdat hun verstoringsmacht toeneemt en bedrijven en overheden voor dergelijke verstoringen kwetsbaarder zijn geworden. Een boycot van een merk als Nike of Shell als gevolg van een gebeurtenis op één locatie kan tot een wereldwijde kopersstaking leiden. Nationale overheden NGO’s spelen een belangrijke rol bij de beleidsvorming door overheden, vooral als deze overheden een open houding hebben naar de samenleving. Bij hogere niveau’s van de duurzaamheidattitude is dit steeds meer het geval. Op grond van ons onderzoek1 blijken Noordwest-Europese landen hoog te scoren qua duurzaamheidhouding, met in 2001 Nederland, Denemarken en Zweden aan de top. Een recent onderzoek van het Amerikaanse Centre for Global Development en het tijdschrift Foreign Policy 2 waarin voor de tweede maal een Commitment to Development Index is gepubliceerd, laat dezelfde drie landen in dezelfde volgorde aan de top zien. Onder de nationale milieudepartementen staan die in Duitsland, Noorwegen en Nederland bovenaan qua duurzaamheidhouding.3 Een hoog scorende duurzaamheidhouding wil overigens niet zeggen dat in die landen de milieuvervuiling het minst is. Door de bevolkingsdichtheid en geografische omstandigheden kan ondanks een grote milieu-inspanning de resterende milieudruk groot blijven. Maar deze landen zijn zich het meest bewust van de noodzaak om te handelen. Zij hebben vaak de meest innovatieve oplossingen gevonden om maatregelen door te voeren, waarbij de effectiviteit van beleid wordt verhoogd en initiatieven voor de particuliere sector en de lokale overheden worden gestimuleerd.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 159
159
ontwikkelingen is in de kabinettenBalkenende sterk verminderd.
Aantal woorden besteed aan milieubeleid in de troonrede 200 175 aantal woorden
milieu en duurzame
150 125 100 75 50 25 0 1960 1965 1970 1975 1980 1985
1990
1995 2000 2003
jaartal
Ons land kent het hoogste kunstmestgebruik binnen de EU. We behoren tot de hoogste bestrijdingsmiddelengebruikers. We halen onze Kyoto-doelstelling voor de reductie van broeikasgassen niet. Het aantal astmapatiënten is volgens het RIVM in 15 jaar tijd verzesvoudigd, dat wil zeggen 300.000 Nederlanders extra hebben hier last van gekregen. Luchtvervuiling met fijn stof draagt vermoedelijk bij aan de vroegtijdige dood van 15.000 mensen. Nederland haalt noch in 2005, noch in 2010 de EU-norm voor fijn stof in de lucht. Over 20 jaar is onze bodem ondanks de sanering nog niet schoon. We wentelen onze problemen op toekomstige generaties af. Er is geen bemoeienis van de minister-president met duurzame ontwikkeling, zoals in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Duurzame ontwikkeling maakt ook geen onderdeel uit van de doelen van het Innovatieplatform. Zo weinig aandacht voor deze zaken in Den Haag past eigenlijk niet bij onze volksaard en onze traditie van de afgelopen decennia.
cdv|herfst 2004
de realiteit en de duurzaamheidsutopie
De aandacht voor
Deze onderzoeken laten ook de unieke positie van Nederland in de wereld zien als het gaat om de bereidheid om bij te dragen aan duurzame ontwikkeling in het eigen land en in ontwikkelingslanden. Nederland heeft hier een leidende rol en kan hier een leidende rol vervullen en heeft internationaal een grote naam opgebouwd. Met het recente meer terughoudende beleid dreigt ons land die positie echter te verspelen. De sterk verminderde aandacht voor milieu en duurzame ontwikkeling van de kabinetten-Balkenende spreekt onder meer uit het afschaffen van het ministerschap voor Milieu en de afgenomen ruimte voor deze problematiek in de recente Troonredes, zoals onderstaande figuur illustreert. In de periode 1990-2000 werd ongeveer van 5% van de spreektijd aan milieu en duurzaamheid gewijd. Maar met de komst van het kabinet-Balkenende 1 en meer nog bij de start van Balkenende 2 is die trend doorbroken en is de ruimte in de Troonrede teruggevallen naar 1%, evenveel als in de jaren zeventig en tachtig, toen ons land zich nauwelijks om het milieu bekommerde.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 160
160
Multinationals draag vl ak utopie?
Er zijn blijvend
incentives aanwezig voor NoordEuropese bedrijven om duurzaam ondernemen serieus te nemen.
Multinationale bedrijven zijn beducht voor beschadigingen van hun merk en imago. Het door globalisering versterkte effect van interconnectedness van verschijnselen kan bovendien veroorzaken dat problemen binnen een sector zich vermenigvuldigen en zelfs overslaan naar andere sectoren. Zo leidde SARS in Azië tot een ernstige economische teruggang in de perspectieven van de internationale luchtvaartindustrie. Onder zulke omstandigheden van tegenwind zijn niet alleen de genoemde kortetermijnmarktmotieven, maar ook culturele aspecten doorslaggevend voor bedrijven om hun duurzaamheidhouding in daden te blijven omzetten. Zo blijken multinationals die hun hoofdkantoor in Noordwest-Europese landen hebben, en waarvan mag worden verondersteld dat de bedrijfscultuur door die van het thuisland is beïnvloed, ook het hoogst op de duurzaamheidhouding te scoren. Wij hebben dit onderzocht voor de olie- en de zuivelsector. Bedrijven als Shell, BP, Nestlé en Unilever voeren het peleton aan. Omdat de bedrijfscultuur wortelt in de nationale cultuur is het niet waarschijnlijk dat deze houding door globalisering abrupt zal wijzigen, temeer daar globalisering de kwetsbaarheid voor boycots verhoogt. Vanuit NGO-kring is gewaarschuwd voor de toenemende rol van multinationals die handelen vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemen op terreinen waar de door globalisering verzwakte staat het laat afweten. Zo ziet Noreena Hertz, Brits schrijfster van De Stille Overname - De globalisering en het einde van de democratie (2002) in de overname van de verantwoordelijkheid door bedrijven van het beheer van natuurgebieden en de ontwikkeling van arme regio’s een gevaar, omdat overheidstaken in private handen komen. Op het moment dat het water bedrijven tot aan de lippen stijgt, zullen de goedwillende bedrijven, naar zij verwacht, hun primaire economische taak de voorrang geven en hebben de kwetsbare belangen het nakijken. Toch zie ik in de markt zelf, door de risico’s van mondiale imagobeschadiging en morele nationale druk in het thuisland, blijvend incentives aanwezig voor Noordwest-Europese bedrijven om duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen serieus te nemen. Daar komt bij dat beleggers in toenemende mate aandacht besteden aan de prestaties van bedrijven op het gebied van duurzame ontwikkeling. Duurzame beleggingsfondsen nemen nog maar een bescheiden plaats in, maar groeien snel. Sommige banken, zoals de Triodosbank en de ASN Bank, profileren zich specifiek op dit onderwerp. Anderzijds is het interessant om te constateren dat een hoge duurzaamheidscore door pensioenfondsen steeds meer voor het eigen beleid wordt gehanteerd. Een onderzoek 4, dat Globus samen met de ING-bank heeft uitgevoerd, laat zien dat zelfs Amerikaanse pensioenfondsen op dit punt relatief hoog scoren en het kunnen opnemen met onze PGGM en ABP. Vanuit de financiële sector zal dan ook de druk om tot maatschappelijk verantwoord ondernemen te komen voor de multinationals toenemen.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 161
161
De balans
Tabel 2. Illustratie van organisaties met verschillende duurzaamheidhoudingen
niveau van duurzaamheid houding van maatschappelijke actor
Bedrijfsleven
Overheid
Maatschappelijke groepen
1 Erg onduurzaam
Albanië, Oekraïne,
Al Queda
Indonesië, Libië 2 Onduurzaam
Gazprom, Lukoil,
Slovenië, Marokko,
Snow Brand,
Brazilië, Zuid-Korea
Greenpeace
Land O’Lakes 3 Bijna duurzaam
4 Duurzaam
Texaco, Agip ENI
Italië, Zwitserland,
Stichting Natuur
Fonterra, Arla
VS, België
en Milieu
BP, Shell
Finland, Zweden
Wereld Natuur
Nestlé, Unilever
Duitsland, Nederland
Fonds Rode Kruis
5 Voorbij duurzaam
Earth Charter Initiative
cdv|herfst 2004
de realiteit en de duurzaamheidsutopie
De perspectieven van duurzame ontwikkeling kunnen niet worden geschat op basis van sectorale en cijfermatige analyses alleen. De komende tijd zal veel afhangen van de mogelijkheden voor actoren om grensoverschrijdende initiatieven te nemen. Zo kunnen NGO’s en bedrijven samen veel betekenen. Voorbeelden op dit gebied zijn voor het duurzaam beheer van tropische bossen de Forest Stewardship Council waarin de World Business Council for Sustainable Development en het WWF participeren of de mariene pendant van de Marine Stewardship Council, waartoe Unilever een belangrijke aanzet heeft gegeven. Ook nationale overheden als die van Nederland en Zweden kunnen veel meer initiatieven nemen buiten de bestaande hiërarchische verhoudingen om. Nederland zou samen met gelijkgezinde landen, bedrijven en NGO’s met een vergelijkbare duurzaamheidattitude, kunnen komen tot initiatieven die duurzame ontwikkeling bevorderen. Als voorbeeld van partijen die van gelijke duurzaamheidhouding zijn, is in Tabel 2 een indicatie uitgewerkt.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 162
162
draag vl ak utopie?
Het ideaal van de duurzaamheids-
De organisaties die scoren in de derde en hogere houdingscategorieën hebben gemeenschappelijke grond onder de voeten. De overheid zou faciliterend moeten optreden door hen bij elkaar te brengen rondom pioniersactiviteiten. Hierop was ook het Global Compact, dat Kofi Annan in 2000 in Davos lanceerde, gericht. Bij de VN-top over duurzame ontwikkeling in 2002 in Johannesburg werd van dergelijke samenwerkingsprojecten volgens het zogenaamde ‘tweede spoor’ veel verwacht. De uitwerking laat nu op zich wachten. De overheid heeft als taak de nieuwe netwerken die voor duurzame ontwikkeling nodig zijn te helpen organiseren en managen. Duurzame ontwikkeling is een oproep om vanuit persoonlijke verantwoordelijkheid meer te geven dan wat de markt van je verwacht, of het nu de kopers of de kiezers of de leden zijn. Dat lijkt niet vanzelfsprekend, maar het is tenslotte het meest bevredigende in het leven. Leiders die daaruit handelen in privé- en zakelijk leven hebben de toon gezet op dit gebied. Voorbeelden in ons land zijn onder meer Frits Philips, Ruud Lubbers, Pieter Winsemius, Isaak van Melle, Paul Fentener van Vlissingen, Herman Wijffels en Frank Houben. Maar belangrijker zijn het grote aantal minder zichtbare mensen in bedrijven, maatschappelijke organisaties, denk aan de Kleine Aarde, en huishoudens die vanuit deze inspiratie werken en leven. Als het minder goed dan voorheen zou gaan met duurzame ontwikkeling, dan zou dat weleens kunnen komen door een gebrek aan leiderschap in Europa, in Nederland en in onszelf. Het ideaal van de duurzaamheidutopie zal dan hard nodig zijn om ons op het goede spoor te houden op de werkvloer, maar ook in Den Haag.
utopie is hard nodig om ons op het goede spoor te houden.
Prof. dr. Kees Zoeteman is werkzaam aan de Universiteit van Tilburg op het terrein van duurzaamheid in internationale context en hoofd van het onderzoeksinstituut Globus aan dezelfde universiteit.
1 2 3 4
Noten K.Zoeteman & E. Harkink (2003), Samenwerken voor duurzaamheid, Tijdschrift ArenA, Het dossier, nr 5, p. 88. Foreign Policy, (2004), Ranking the rich, May/June, p.46 www.uvt.nl/globus, zie sustainability attitude. Sanna Kekäläinen (2004), Sustainability of privately managed Pension Funds, Universiteit van Tilburg, Globus (website www.uvt.nl/globus, zie publicaties 2004)
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 163
163
Duurzaam ondernemen
JACQUELINE CRAMER
jacqueline cramer Duurzaam ondernemen is voor bedrijven geen zoveelste hype, maar wordt een noodzaak. Volgens Jacqueline Cramer, hoogleraar milieumanagement aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en programmamanager bij het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO), kunnen we het structurele belang van duurzaam of maatschappelijk verantwoord ondernemen vooral verklaren uit de verschuiving in de machtrelaties tussen nationale staten, bedrijfsleven en burgers. De samenleving zal bedrijven steeds nadrukkelijker aanspreken op hun bijdrage aan de maatschappelijke welvaart op langere termijn. Een toenemend aantal bedrijven probeert aan het streven naar duurzaam ondernemen invulling te geven. Uit de inmiddels opgedane ervaring vanuit het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling distilleert Cramer een tiental praktische lessen. Uit deze lessen blijkt onder meer dat bedrijven behoefte hebben aan informatie, onderlinge uitwisseling van kennis en inspirerende praktijkvoorbeelden. Ook komt naar voren dat belangrijke mogelijkheden van de overheid om de ontwikkelingen richting duurzaam ondernemen te versterken nog onvoldoende uit de verf komen. Duurzaam oftewel maatschappelijk verantwoord ondernemen staat de laatste jaren steeds prominenter op de bedrijfsagenda. Daarbij gaat het om het vinden van een verantwoorde balans tussen de zorg voor economische welvaart (Profit), ecologische kwaliteit (Planet) en welzijn van mensen (People), terwijl tegelijkertijd rekening wordt gehouden met gerechtvaardigde vragen vanuit de maatschappij. Duurzaam ondernemen houdt niet op bij de landsgrenzen. Met name de grotere bedrijven investeren wereldwijd. Zeker wanneer het gaat om buitenlandse vestigingen in ontwikkelingslanden rijst de vraag hoe bedrijven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid daar in de praktijk kunnen brengen. Niet alleen grotere bedrijven, maar ook middelgrote en kleine bedrijven worden steeds vaker geconfronteerd met de internationale context waarin zij ondernemen. Door de mondialisering van de economie worden bedrijven in toenemende mate betrokken in een netwerk van internationale ketens van toeleveranciers en afnemers. Hoe kunnen bedrijven deze maatschappelijke verantwoordelijkheid in praktijk brengen? En hoe kan de overheid daarbij van dienst zijn? Alvorens hierop in te gaan, zal eerst ingegaan worden op de vraag of er nu werkelijk sprake is van een nieuwe trend.
cdv|herfst 2004
duurzaam ondernemen is geen hype
is geen hype
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 164
164
Toenemende aandacht voor duurzaam ondernemen draag vl ak utopie?
Welke factoren hebben bijgedragen aan de groeiende belangstelling voor duurzaam ondernemen? In wezen gaat het om een heel complex van ontwikkelingen die steeds meer met elkaar verweven raken. Bepalend is allereerst de verschuiving in de machtrelaties tussen nationale staten, bedrijfsleven en burgers. Door de globalisering van economische activiteiten wordt de macht van nationale staten steeds verder teruggedrongen. Deze tendens van mondialisering vergroot de invloed van het bedrijfsleven. Meer macht betekent voor ondernemingen ook meer verantwoordelijkheid. Niet alleen op mondiaal, maar ook op nationaal niveau verandert de relatie tussen markt en overheid. In verschillende westerse landen, waaronder Nederland, is de laatste jaren een verschuiving opgetreden naar meer marktwerking. Binnen door de overheid gestelde randvoorwaarden wordt het steeds meer aan de markt overgelaten om het aanbod zo goed mogelijk op de vraag af te stemmen. Het beroep op bedrijven om zelf verantwoordelijkheid te nemen wordt daarmee vergroot. Tegelijkertijd voltrekt zich een transformatieproces onder de burgers. De toenemende onmacht van nationale staten om mondiale problemen op te lossen (zoals het broeikasprobleem of de systematische schending van mensenrechten) leidt ertoe dat georganiseerde groepen burgers geneigd zijn zelf in actie te komen. Ze richten zich niet meer zoals vroeger op beïnvloeding van het beleid van nationale overheden, maar op het direct aanspreken van het bedrijfsleven en internationale instituties (zoals de World Trade Organization en het Internationaal Monetair Fonds). Te verwachten is dat deze tendens onder burgers zich zal doorzetten en dat sociale bewegingen invloedrijker zullen worden. Daarbij zullen zij gebruik maken van ‘mediaprofeten’, die symbool staan voor bepaalde culturele waarden. Voorbeelden hiervan zijn de zanger Sting, die campagne voert voor behoud van het regenwoudgebied. En waarschijnlijk beter bekend bij dit publiek: Brigitte Bardot, die opkomt voor dierenrechten. In feite ontwikkelt zich een nieuwe vorm van regulering door burgers, een zogenaamde civiele regulering. Daardoor wordt het voor bedrijven steeds moeilijker om hun handelen maatschappelijk uitsluitend te legitimeren op basis van afspraken die zij maken met de overheid. De ervaringen van Shell met de Brent Spar hebben laten zien dat burgers er heel anders over kunnen denken. Hun mening kan zelfs bepalend worden. Deze vorm van ‘civiele regulering’ bestond voorheen ook, maar niet op de mondiale schaal waarop ze zich nu voordoet. Daarom wordt het voor bedrijven steeds belangrijker om open te communiceren met alle relevante stakeholders. Deze nieuwe vorm van civiele regulering wordt mede mogelijk gemaakt door de fundamentele revolutie die momenteel plaatsvindt op het gebied van communicatie. Door de opkomst van digitale technologie breiden de mogelijkheden voor burgers en bedrijven zich
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 165
165
schappij, gebaseerd op toenemende openheid en transparantie van informatie, maakt bedrijven kwetsbaar.
Praktijkervaringen met duurzaam ondernemen Hoe kunnen bedrijven duurzaam ondernemen in de praktijk brengen? Om die vraag te beantwoorden wordt geput uit de ervaringen van een twintigtal bedrijven die hebben deelgenomen aan het programma ‘Van financieel naar duurzaam rendement’. Dit programma was opgezet vanuit het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO) en liep van mei 1999 tot december 2002. Het was de eerste keer dat in Nederland zo’n grootschalig initiatief op het gebied van duurzaam ondernemen binnen het bedrijfsleven is genomen. Momenteel loopt er een vervolgprogramma, getiteld ‘Duurzaam ondernemen in internationale context’ waaraan opnieuw een twintigtal bedrijven deelneemt, ditmaal nadrukkelijker gericht op de internationale dimensie van duurzaam ondernemen. De deelne-
cdv|herfst 2004
duurzaam ondernemen is geen hype
De netwerkmaat-
in rap tempo uit om in allerlei netwerken met elkaar te communiceren. Door de open structuur van netwerken ontstaan er heel nieuwe communicatiepatronen in de maatschappij. Mensen die bepaalde interesse of waarden delen, kunnen via het net wereldwijd met elkaar van gedachten wisselen en hechte virtuele gemeenschappen vormen. Dit vergroot de mondigheid en zelfredzaamheid van de samenleving. Er ontstaat daardoor een netwerkmaatschappij, waarin nieuwe dragers van macht naar voren zullen komen. Deze netwerkmaatschappij, gebaseerd op toenemende openheid en transparantie van informatie, maakt bedrijven kwetsbaar. Zij kunnen het zich niet permitteren om door de maatschappij bekritiseerd te worden. Het kan hun reputatie namelijk dusdanig schaden dat de continuïteit van hun onderneming bedreigd wordt. Dit risico wordt nog versterkt door de snelheid waarmee negatieve publiciteit zich wereldwijd via de media en het internet verspreidt. In een netwerksamenleving moeten bedrijven dus steeds meer rekening houden met de wensen en eisen van verschillende typen stakeholders. In dit licht is het begrijpelijk dat juist nu de discussie over ondernemingsbestuur (corporate governance) en de rol van stakeholders daarbinnen weer opleeft. In reactie op de sterke fixatie op financiële resultaten op korte termijn begint de roep om aandacht voor de continuïteit van de onderneming op langere termijn krachtiger te worden. Daardoor gaan de belangen van aandeelhouders en andere stakeholders steeds meer parallel lopen. Immers, om op langere termijn een goed financieel rendement te garanderen is het noodzakelijk om ook op sociaal en ecologisch terrein goed te presteren. Duurzaam ondernemen is dan in ieders belang. Wat is op grond van de hierboven geschetste ontwikkelingen nu het nieuwe aan ‘duurzaam ondernemen’? In wezen zit het nieuwe niet zozeer in de aandacht voor maatschappelijke thema’s. Daarmee hield het bedrijfsleven zich al langer bezig. Het verschil zit hem vooral in de veranderende maatschappelijke rol van het bedrijfsleven ten opzichte van de overheid en burgers en in de wijze waarop bedrijven verantwoording moeten afleggen over hun handelen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 166
166
draag vl ak utopie?
mende bedrijven vertegenwoordigen zeer uiteenlopende sectoren en variëren ook qua bedrijfsomvang. De opgedane ervaringen laten zien dat de invoering van duurzaam ondernemen binnen het eigen bedrijf een zoekproces is dat met vallen en opstaan tot resultaten leidt (zie ook het boek van J. Cramer, Ondernemen met hoofd en hart; Duurzaam ondernemen: praktijkervaringen, 2002). Kort samengevat zijn de belangrijkste tien praktijkervaringen: Praktijkervaring 1: Duurzaam ondernemen biedt kansen De aan NIDO deelnemende bedrijven zagen duurzaam ondernemen eerder als een uitdaging dan als een bedreiging. Hun motieven om duurzaam te willen ondernemen hadden vooral te maken met de mogelijkheden om hun reputatie te versterken ten opzichte van stakeholders, met name hun klanten. Verder was een belangrijk argument het verhogen van de motivatie onder werknemers om voor het bedrijf te werken (‘een bedrijf om trots op te zijn’). En bovendien verwachtten zij een verbetering van hun interne organisatie, meer mogelijkheden om op langere termijn te overleven en een vergroting van hun innovatieve kracht, leidend tot een sterkere, goed concurrerende marktpositie. Praktijkervaring 2: Duurzaam ondernemen levert geld op Het verankeren van duurzaam ondernemen kost tijd en geld. Maar deze inspanningen verdienen zich snel terug. Want duurzaam ondernemen kan leiden tot drie typen waardecreatie: 1 (bedrijfs)economische waardecreatie; 2 waardecreatie door reputatieverbetering; 3 waardecreatie door synergie tussen en samenhang van bedrijfsonderdelen. Het behalen van duurzaam rendement hoeft daarom niet in strijd te zijn met het nastreven van een financieel rendement. Integendeel zelfs. Praktijkervaring 3: Zonder passie geen duurzaam ondernemen Duurzaam ondernemen is meer dan alleen met koude vissenogen naar je financiële rendement kijken. Het gaat er ook om hoe je als bedrijf tracht bij te dragen aan het maatschappelijk welzijn in brede zin. Dit betekent een betrokkenheid bij de mensen waarmee je werkt, de sociale omgeving waarin je functioneert en bij het behoud van natuur en milieu. Een dergelijke zorgzame houding ten aanzien van mens en milieu kan niet zonder passie tot stand komen. Het is ondernemen met je hoofd (ratio) en je hart (gevoel). Of zoals één van de aan NIDO deelnemende bedrijven het verwoordde: ‘Duurzaam ondernemen is geen trucje. De geest gaat uit de fles. Het gaat niet om het keurig registreren en dan weer overgaan tot de orde van de dag. Dat zou een gemiste kans zijn.’
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 167
167
Praktijkervaring 5: Duurzaam ondernemen is niet nieuw, maar anders Het nieuwe van duurzaam ondernemen zit niet zozeer in het hebben van aandacht voor mens en milieu. Daarmee houden bedrijven zich al veel langer bezig. Velen rapporteren bijvoorbeeld al over hun milieuzorgactiviteiten, personeelsbeleid en financiële resultaten. Het verschil zit vooral in de manier waarop bedrijven deze thema’s vanuit een eigen visie en ambitie inhoud geven en daardoor uitstijgen boven het louter voldoen aan wet- en regelgeving. Bedrijven bepalen zodoende zelf hoe ze zich strategisch willen positioneren ten opzichte van de maatschappij. Dit betekent dat het management van bedrijven nauw betrokken moet zijn bij de uitwerking van duurzaam ondernemen. Het management bepaalt immers welke strategische keuzes het wil maken op het gebied van duurzaam ondernemen. Er kan niet meer volstaan worden, zoals voorheen, met het delegeren van activiteiten (zoals milieuzorg en personeelsbeleid) naar uitvoerende mensen in de organisatie. Duurzaam ondernemen vergt een integrale aanpak op strategisch niveau. Praktijkervaring 6: Duurzaam ondernemen omvat een pakket van activiteiten Bedrijven die ertoe besluiten om duurzaam ondernemen gestructureerd op te zetten binnen het bedrijf kunnen met verschillende activiteiten starten. Maar uiteindelijk zal een gestructureerde aanpak uit de zes volgende hoofdactiviteiten bestaan: 1 Het formuleren van een voorlopige visie en missie ten aanzien van duurzaam ondernemen, en indien wenselijk een gedragscode 2 Het benaderen van stakeholders over hun verwachtingen en eisen en het op grond daarvan zo nodig herformuleren van de visie en missie 3 Het ontwikkelen van een korte -en langeretermijnstrategie met betrekking tot duurzaam ondernemen en op grond daarvan het opstellen van een actieplan cdv|herfst 2004
duurzaam ondernemen is geen hype
Praktijkervaring 4: Duurzaam ondernemen is een kwestie van willen Het proces van duurzaam ondernemen kan gestart worden vanuit allerlei plaatsen binnen het bedrijf. Gemotiveerde medewerkers kunnen bottom up-activiteiten starten en binnen hun invloedssfeer ook concrete resultaten boeken. Maar om duurzaam ondernemen daadwerkelijk van de grond te krijgen binnen de organisatie is meer nodig. De belangrijkste voorwaarden zijn: • steun vanuit de bedrijfsleiding; • menskracht en geld; • voldoende draagvlak binnen de organisatie.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 168
168
draag vl ak utopie?
4 Het opzetten van een monitoring- en rapportagesysteem 5 Het borgen van de voortgang via verankering in kwaliteits- en managementsystemen 6 Het intern en extern communiceren over de aanpak en de behaalde resultaten
Praktijkervaring 7: Duurzaam ondernemen staat nog in de kinderschoenen Duurzaam ondernemen blijkt voor bedrijven een zoektocht te zijn. Veel houvast hebben ze daarbij niet. Er bestaan nog weinig best practices waaraan bedrijven zich kunnen spiegelen. En ook de richtlijnen ten aanzien van wat en hoe gerapporteerd kan worden over duurzaam ondernemen zijn nog in ontwikkeling. Enig houvast bieden in dat opzicht de internationale richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI). Maar ook het gebruik daarvan geeft problemen vanwege hun generieke karakter. De GRI-richtlijnen maken tot op heden de sectorspecifieke en bedrijfsspecifieke kenmerken van bedrijven niet zichtbaar en leiden daardoor tot een onevenwichtige beoordeling. Een rapportage over de prestatie van een dierentuin op het gebied van duurzaam ondernemen ziet er immers geheel anders uit dan die van een chemisch bedrijf of een bank.
Er bestaan nog weinig best
practices waaraan bedrijven zich kunnen spiegelen.
Praktijkervaring 8: Duurzaam ondernemen kan niet zonder communicatie Communicatie is een essentieel onderdeel van duurzaam ondernemen. Een interessante observatie tijdens de uitvoering van de bedrijfsprojecten in NIDO-kader op het gebied van marketingcommunicatie is de verschuiving van prioriteit. Aanvankelijk waren de meeste bedrijven van plan hun hoofdaandacht te richten op externe marketingcommunicatie: hoe ‘verkoop’ ik mijn inspanningen op het gebied van duurzaam ondernemen in de markt? In de loop van het proces realiseerden de meeste bedrijven zich echter dat eerst intern voldoende draagvlak moest worden gecreëerd, alvorens naar buiten toe te communiceren. Hoe en waarover intern het beste gecommuniceerd kan worden, blijkt sterk afhankelijk te zijn van de mate waarin binnen het bedrijf al draagvlak bestaat voor duurzaam ondernemen. Of en onder welke voorwaarden de deelnemende bedrijven over hun inspanningen op het gebied van duurzaam ondernemen extern willen communiceren, loopt sterk uiteen. Cruciale beslisfactoren zijn: Vraagt de markt erom? Past het binnen mijn bedrijfscultuur? Staan we sterk genoeg in de onderbouwing van onze marketingboodschap? Associeert de klant ons product wel met duurzaamheid? Is het interne draagvlak voor duurzaam ondernemen voldoende aanwezig om extern te kunnen communiceren?
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 169
169
Praktijkervaring 10: Duurzaam ondernemen kan versneld worden Op basis van de ervaringen van de aan NIDO deelnemende bedrijven blijkt dat de implementatie van duurzaam ondernemen soepeler verloopt wanneer: a Er een duidelijk commitment is van het management of de directeur. Alleen als de top van de organisatie het proces van duurzaam ondernemen actief ondersteunt, is er sprake van integratie van de drie P’s op strategisch niveau. Er is leiderschap nodig om duurzaam ondernemen binnen alle lagen in de organisatie te verankeren. Managers zijn bij uitstek de mensen die deze leiderschapsrol op zich kunnen nemen. b Het bedrijf een open en maatschappelijk betrokken bedrijfscultuur heeft. Zo’n cultuur is meer ontvankelijk voor vernieuwing in de richting van duurzaam ondernemen. c Een bedrijf een goed functionerend kwaliteitssysteem en heldere afrekenmechanismen heeft. Dit maakt het mogelijk het bestaande kwaliteitssysteem uit te breiden, zodat niet van nul af aan begonnen hoeft te worden. Wanneer het bedrijf reeds vertrouwd is met afreken/beloningssystemen kan bovendien gemakkelijker een bonussysteem worden ingevoerd om goede prestaties op het gebied van duurzaam ondernemen te belonen. d Het bedrijf financieel-economisch in een sterke positie verkeert. Wanneer een bedrijf slecht draait, is men geneigd aan andere, urgentere zaken prioriteit te geven en de menskracht daarvoor in te zetten. Duurzaam ondernemen hoeft dan niet van de beleidsagenda te verdwijnen, maar krijgt wel minder aandacht. Dit geldt vooral voor bedrijven die duurzaam ondernemen nog niet in hun bedrijf hebben geïntegreerd. Overnames of fusies kunnen het proces van duurzaam ondernemen ook sterk beïnvloeden. Als een nieuwe bedrijfsleiding het strategisch belang ervan niet inziet, kan het in de gehele organisatie als thema op de achtergrond raken. Dit geldt zeker als duurzaam ondernemen nog niet structureel verankerd is in de organisatie. En dat is bij veel bedrijven het geval. cdv|herfst 2004
duurzaam ondernemen is geen hype
Praktijkervaring 9: Duurzaam ondernemen in het Midden- en Kleinbedrijf vergt een op die doelgroep toegesneden benadering De tot nu toe ontwikkelde methoden en richtlijnen (bijvoorbeeld van GRI) voor duurzaam ondernemen zijn sterk geënt op de grotere, meestal internationaal opererende bedrijven. Voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) zijn dergelijke handvatten te uitgebreid en onvoldoende toegespitst op de specifieke problematiek van het MKB. Dit brengt het risico met zich mee dat deze groep bedrijven het gevoel krijgt alles zelf te moeten doen en daardoor snel geneigd is af te haken. Dit komt de invoering van duurzaam ondernemen binnen het MKB niet ten goede. Specifiek op het MKB gerichte hulpmiddelen en ondersteuning zijn daarom van belang. Hopelijk kan het zo juist gestarte Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken, hieraan een bijdrage leveren.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 170
170
e draag vl ak utopie?
Een bedrijf de druk van derden voelt om op het gebied van duurzaam ondernemen goed te presteren en bovendien daarvoor voldoende manoeuvreerruimte heeft om verbeteringen door te voeren. Rol van de overheid
Uit bovenstaande blijkt dat duurzaam ondernemen draait om het bepalen van een eigen positie als bedrijf ten opzichte van de samenleving. Het overstijgt de wet- en regelgeving, waaraan elk zich respecterend bedrijf behoort te voldoen. In het kader van duurzaam ondernemen maakt een bedrijf haar eigen keuzes ten aanzien van de thema’s waarop zij zich wil profileren en stelt ook zelf een ambitieniveau vast. Wel dient het bedrijf daarbij rekening te houden met de verwachtingen en eisen van haar belangrijkste stakeholders. Naast bijvoorbeeld de financiële sector, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen is ook de overheid één van die belangrijke stakeholders. Bedrijven die duurzaam ondernemen hoog in het vaandel hebben staan, anticiperen vaak op de wet- en regelgeving die de overheid van plan is in te voeren. In die zin heeft de overheid, evenals andere stakeholders, inhoudelijk enige invloed op de activiteiten die een bedrijf in het kader van duurzaam ondernemen oppakt. Welke andere rollen kan de overheid nog meer vervullen? 1 wetgever; overheden kunnen er zorg voor dragen dat de juiste condities gecreëerd worden om duurzaam te ondernemen, bijvoorbeeld door bepaalde activiteiten te verbieden of specifieke minimumstandaarden in te voeren. 2 stimulator; overheden kunnen duurzaam ondernemen bevorderen door het nemen van uiteenlopende beleidsinitiatieven, bijvoorbeeld door bedrijven aan te sporen een jaarverslag op het gebied van duurzaam ondernemen te publiceren of door bedrijven die aantoonbaar maatschappelijk verantwoord ondernemen in hun productketen (en daarvoor extra kosten moeten maken) een lager BTW-tarief in rekening te brengen. 3 facilitator; overheden kunnen als partner optreden en op die manier samen met bedrijven en eventueel andere stakeholders een initiatief nemen op het gebied van duurzaam ondernemen, bijvoorbeeld door het opzetten van locale activiteiten die gericht zijn op verbetering van de sociale cohesie of de veiligheid in een wijk. 4 marktspeler; overheden kopen op grote schaal diensten en producten in. Zij kunnen die inkoopmacht gebruiken om de markt in een meer maatschappelijk verantwoorde richting te sturen. 5 rolmodel; overheden kunnen de principes van duurzaam ondernemen in hun eigen organisatie invoeren en op die manier laten zien dat zij het onderwerp serieus nemen. Daarbij kan gedacht worden aan het opzetten van duurzaam inkoopbeleid, het naleven van stringente regels ter voorkoming van fraude, het opstellen en uitvoeren van een integraal beleid op het terrein van
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 171
171
Tot slot
Voor de ondersteuning bij de uitvoering van duurzaam ondernemen is de
Duurzaam ondernemen is geen oude wijn in nieuwe zakken, maar een trend. Een toenemend aantal bedrijven is – ieder op zijn eigen manier – bezig invulling te geven aan dit streven. De NIDO-ervaringen laten zien dat bedrijven behoefte hebben aan informatie, onderlinge uitwisseling van kennis en inspirerende praktijkvoorbeelden. Naar verwachting gaat het zojuist gestarte Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen helpen om aan deze behoefte te voorzien. Voor de ondersteuning bij de uitvoering van duurzaam ondernemen is de overheid van groot belang. Ze kan het ambitieniveau van bedrijven die duurzaam willen ondernemen niet opleggen. Maar ze kan wel op allerlei manieren het proces bevorderen. Aan de vijf hierboven beschreven overheidsrollen wordt nog nauwelijks systematisch uitwerking gegeven met het oog op duurzaam ondernemen. Hier ligt een schone taak voor een overheid die niet alleen wil gaan voor de Profit, maar ook voor de People en de Planet.
overheid van groot belang.
Prof. Jacqueline Cramer is programmamanager bij het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO) (binnenkort ondergebracht bij het Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) en hoogleraar milieumanagement aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
cdv|herfst 2004
duurzaam ondernemen is geen hype
duurzaamheid (‘ontschotting’) en het zorgen voor een inspirerend werkklimaat voor ambtenaren.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 172
172
Duurzaamheid in de draag vl ak utopie?
risicomaatschappij
DIRK GELDOF
dirk geldof We bevinden ons in de overgang naar een nieuwe maatschappij: van de industriële naar de risicomaatschappij. In de industriële maatschappij ging het vooral om de verdeling van de ‘goods’, nu staat vooral de verdeling van de ‘bads’ centraal. Volgens politiek en sociaal wetenschapper Dirk Geldof, vormt de ecologische crisis één van de belangrijkste elementen die de overgang naar een risicomaatschappij begeleiden. Maar de wortels van een risicomaatschappij liggen evenzeer bij de evolutie van sociaal-economische, individualiserings- en tijdsrisico’s. Geldof geeft op basis van werk van Ulrich Beck en Juliet Schor een schets van de risicodomeinen. Hij laat zien hoe we steeds meer gevangen zijn geraakt in een economische ratrace van work and spend. Door de ontwikkeling van nieuwe schaarste (aan tijd, stilte, schone lucht) ziet hij echter een tegenbeweging ontstaan van burgers die inzien dat meer niet altijd beter is. Ook de toenemende productiviteitseisen op de arbeidsmarkt, de individualiseringsrisico’s en het toenemende gevoel van tijdsdruk leiden tot een maatschappelijk debat over levenskwaliteit. De overgang naar een risicomaatschappij vereist volgens Geldof fundamentele maatschappelijke veranderingen waarbij duurzame ontwikkeling hand in hand kan gaan met een erkennen en structureel beperken van risico’s. Dit lijkt op termijn niet alleen ecologisch en sociaal, maar ook economisch de enige piste om duurzame welvaart én duurzaam welzijn te garanderen. Parijs, voorjaar 2003. De Franse filosoof Virilio (2003) stelde het eerste ‘Museum van rampen en catastrofes’ samen. De beelden van de aanslagen van 11 september 2001 op de WTC-torens behoren nu al tot ons collectief geheugen, zoals de paddestoelwolken van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Ook de kernramp van Tsjernobyl of de chemische ramp van Bhopal vullen de tentoonstelling. Onze samenleving wordt complexer en technologie-afhankelijker. Dat blijkt bij rampen, aanslagen, grote stroompannes of nieuwe ziektes. De aarde warmt op. De keerzijde én de achilleshiel van de groeiende materiële welvaart en de exponentiële ontwikkeling van kennis en technologie is het gebrek aan ecologische duurzaamheid. Onze westerse wereld biedt meer rijkdom, technologie en keuze, maar ook meer complexiteit, stress, onzekerheid en risico’s. Sommige risico’s nemen we bewust, andere willen we vermijden. Vele risico’s zijn amper inschatbaar. Hoe we met risico’s omgaan, in ons eigen leven én institutioneel, vormt één van de ingrijpendste uitdagingen in wat de Duitse socioloog Ulrich Beck onze risicomaat-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 173
173
Welkom in de risicomaatschappij We leven niet langer in een industriële maatschappij, maar in een risicomaatschappij, stelt Beck (1986). In Niet meer maar beter. Over zelfbeperking in de risicomaatschappij (Geldof, 2002) gebruikte ik dit denkkader om de samenhang tussen erg uiteenlopende problemen te schetsen. Wat is die risicomaatschappij? Op alle maatschappelijke domeinen worden we met risico’s geconfronteerd, maar de ecologische wegen sterk door. Risicomaatschappijen zijn: ‘die samenlevingen die worden geconfronteerd met de uitdagingen als gevolg van de zelf gecreëerde - en eerst verborgen - mogelijkheid om al het leven op aarde te vernietigen’ (Beck, 1995: 67). De risicomaatschappij behelst echter meer dan de ecologische crisis. Het is een fase in de ontwikkeling van onze moderne maatschappij. De sociale, politieke, ecologische en individuele risico’s ontsnappen aan de instituties van de industriële maatschappij (Beck, 1996: 27). De ecologische crisis is niet alleen een natuurlijke, materiële of biologische crisis, maar vooral een sociale crisis. De risicomaatschappij overstijgt het ecologische; het is een bevraging van onze samenleving en moderniteit vanuit ecologische, sociale, politieke en culturele veranderingen.
Niet de verdeling van de ‘goods’ maar van de ‘bads’ staat centraal.
Bijgevolg is de ecologische crisis niet uitsluitend een objectieve, wetenschappelijk onderbouwde crisis. Natuurlijk is ze objectief meetbaar en vaststelbaar. Er zijn de drastische verstoring van de ecologische evenwichten, de aantasting van de biosfeer, de milieucatastrofes, de Tsjernobyls, de dolle-koeien-ziekten, de varkenspesten, de dioxine-kippen of de vogelpesten. Maar men kan dit alles niet los zien van de maatschappelijke evolutie en van de invloed van de ecologische crisis op de maatschappelijke ordening. De ecologische crisis is één van de belangrijkste elementen die de overgang naar een risicomaatschappij begeleiden. Maar de wortels van een risicomaatschappij liggen evenzeer bij de evolutie van sociaal-economische, individualiserings- en tijdsrisico’s. In de industriële maatschappij ontwikkelde de sociale strijd zich vanuit de fabrieken tot een strijd om arbeidsvoorwaarden en om de verdeling van de meerwaarde. Het gezamenlijke belang was de economische groei: hoe groter de koek, hoe gemakkelijker men de verdelingsstrijd kon pacificeren. Ieder kreeg een groter stuk, maar de verhoudingen bleven grotendeels onveranderd. In de risicomaatschappij gaat het niet meer alleen om de productie van rijkdom en de verdeling ervan. De productie van (nieuwe) risico’s en de sociale strijd om de risicoverdeling wint aan belang. Het gaat in deze strijd om de verdeling van de ‘bads’, en niet langer alleen om de verdeling van de ‘goods’. De instituties van de industriële maatschappij zijn onvoldoende om de (nieuwe) cdv|herfst 2004
duurzaamheid in de risicomaatschappij
schappij noemt. Daarin staat de levenskwaliteit van mensen onder druk en ontstaat een tegenbeweging.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 174
174
draag vl ak utopie?
risico’s het hoofd te bieden. De arbeidsmarkt is al 30 jaar uit evenwicht. De sociale zekerheid biedt een relatief doelmatig vangnet tegen armoede, maar uitkeringen betekenen nog geen maatschappelijke integratie voor werklozen. Het huwelijk heeft niet meer het monopolie om relaties vorm te geven, laat staan levenslang. De wetenschap viel uit haar ivoren toren: wetenschappelijke methoden en technologische ontwikkelingen zijn volop onderwerp van maatschappelijk debat. De bestaande instituties bieden onvoldoende antwoorden op de nieuwe risico’s. Ze liggen er in vele gevallen mee aan de basis van of versterken ze nog. Over welke risico’s gaat het? Ik onderscheid vier risicodomeinen: de ecologische, sociaal-economische, individualiserings- en tijdsrisico’s. Het gaat telkens over door mensen gecreëerde risico’s; niet over natuurrampen, waarop mensen minder impact hebben. Ecologische risico’s De sociale strijd over de verdeling van risico’s is het duidelijkst bij de ecologische risico’s. Sinds de 20ste eeuw kennen we een ongekende vernietigingscapaciteit tegenover ecosystemen. Industriële en militaire nucleaire of chemische risico’s hebben wereldwijde gevolgen: van Tsjernobyl tot het gat in de ozonlaag, van de vernieling van de regenwouden tot het broeikaseffect, van de drastische afname van de biodiversiteit tot de zure regen, van de uitputting van de grondstof- en zoetwatervoorraden tot genetische afwijkingen. De politieke discussie over de Kyoto-akkoorden is een strijd om de verdeling van risico’s en lasten. Lokaal voeren buurtcomités strijd om meer levenskwaliteit en om ecologische risico’s uit hun leefwereld te houden. Actiegroepen strijden tegen verbrandingsovens, bijkomende spoor- of wegeninfrastructuur, nieuwe containerterminals of luchthavens, hinderlijke inrichtingen of verkeersoverlast. Mensen komen op voor de kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving, voor de kwaliteit van hun voedsel, hun lucht, hun water, hun toekomst en die van hun kinderen. Het besef groeit dat het niet om toevallige of externe (neven)effecten van ons economisch systeem gaat. De aantasting van onze leefomgeving is rechtstreeks verbonden met onze manier van produceren en consumeren. De ongebreidelde groei van onze behoefte aan goederen en diensten vergt steeds meer energie, grondstoffen en ruimte en staat niet langer in evenwicht met de natuurlijke voorraden. Wat in miljoenen jaren is opgebouwd, wordt nu door een beperkt deel van de aardbewoners in enkele decennia opgeconsumeerd. In de voortdurende jacht op schaarse goederen en diensten zijn we blind voor de toenemende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. Het milieubeleid en de instituties die het schragen zijn hoofdzakelijk gericht op het beperken van de ecologische belasting van onze ma-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 175
175
De groeiende aandacht voor
Sociaal-economische risico’s
duurzaamheid en kwaliteit van het leven gaat samen met het besef dat meer niet langer beter is.
De sociaal-economische risico’s leunen het sterkst aan bij de oude sociale strijd om de verdeling van rijkdom, of van het risico van armoede, werkloosheid of sociale uitsluiting. In de globaliserende economie biedt de sociale bescherming van de welvaartsstaat onvoldoende antwoord op de wereldwijde economische ontwikkelingen met een oprukkende marktlogica. Niet alleen de uitgeslotenen van de arbeidsmarkt voelen dit, ook de werknemers van wie men een grotere productiviteit en flexibiliteit verwacht, vaak ten koste van hun leven buiten de arbeidsmarkt. In de globaliserende wereld willen Europese bedrijven concurrentieel blijven ten aanzien van landen met minder sociale en minder milieuwetgeving. De transportkosten over zee en door de lucht zijn voor vele producten verwaarloosbaar in de totale productiekosten. Alle Europese overheden financieren massaal de uitbouw van havens en luchthavens om die kostprijs laag te houden en om handel en concurrentie te stimuleren. Deze globalisering vormt het kader en het excuus voor de verdere verhoging van de productiviteit. Deze is in België en Nederland per werknemer reeds bij de hoogste, met toenemende werkdruk en flexibiliteitseisen. We creëren een elite van hardlopers op de arbeidsmarkt. Dat leidt tot groeiende onzekerheid. Werknemers lopen het risico om niet meer mee te kunnen wegens onvoldoende geschoold, te weinig productief of te traag zijn. Een tweede risico is dat men arbeid, gezin en sociale activiteiten moeilijker kan verzoenen. Tijdsdruk groeit en levenskwaliteit komt onder druk. Symptomen zijn stress, burn out, ziekteverlof, hartaanvallen en een zeer hoge consumptie van pepmiddelen én kalmeermiddelen. De onzichtbare hand van de vrije markt en de globaliserende economie jaagt het
cdv|herfst 2004
duurzaamheid in de risicomaatschappij
nier van leven, produceren en consumeren. Deze patronen zelf staan amper ter discussie. De prijs voor de ongekende materiële welvaart is (te?) hoog. Vele ecologische risico’s zijn noch in de tijd, noch in de ruimte limiteerbaar. Ze zijn niet langer toewijsbaar volgens de oude regels van causaliteit, schuld of betrouwbaarheid. In vele gevallen kan men ze noch compenseren noch verzekeren. Het niet-meer-verzekerbaar zijn van een aantal risico’s illustreert het tekortschieten van de oude risicorationaliteit. De risicomaatschappij is tot op zekere hoogte een ongedekte maatschappij: de verzekeringsbescherming neemt af naarmate het gevaar toeneemt (Beck, 1996: 37). De kernramp in Tsjernobyl is een typevoorbeeld van nieuwe risico’s, vooral voor het tijdsaspect: het is een ramp waarbij tot vandaag een deel van de slachtoffers nog niet eens geboren is (Beck, 1996: 31). Franklin (1998) verwijst recenter naar de dolle-koeien-ziekte. De verbreding van risico’s gaat samen met een vermarkting ervan. Deze ontwikkeling past in de kapitalistische ontwikkelingslogica: moderniseringsrisico’s worden big business. De groeiende aandacht voor duurzaamheid en kwaliteit van het leven gaat samen met het besef dat meer niet langer beter is
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 176
176
draag vl ak utopie?
tempo van de maatschappij op. Tegenover de ontwikkeling naar een globaliserende risicomaatschappij lijkt de overheid terug te treden. Sociaal-economische risico’s worden geïndividualiseerd en komen op de schouders van de gezinnen en individuen terecht. Zij moeten het risico van werkloosheid of afschrijving op de arbeidsmarkt vermijden, met het risico van een kolonisering van hun tijd vanuit de arbeidsmarkt. Individualiseringsrisico’s Als derde zijn er de individualiseringsrisico’s, die voortvloeien uit de individualisering en de toegenomen keuzevrijheid. Volgens Beck en Beck-Gernsheim (1990: 12-13) staat in de risicomaatschappij de verwachting centraal dat individuen hun eigen biografie schrijven, tijdens het leven, iedere dag weer. Onze normale biografie wordt een keuzebiografie. Keuzevrijheid gaat samen met de verplichting te kiezen, op alle levensdomeinen. We werden kinderen van de vrijheid, maar hoe moeten we met die vrijheid omgaan? Individualiseringsrisico’s spelen op relatievlak. Het huwelijk, de klassieke institutie waarin relaties vorm kregen, verandert: een engagement een leven lang wordt een engagement een liefde lang. Huwelijken worden meer dan vroeger verbroken, niet omdat we er minder, maar juist omdat we er méér van verwachten. We kennen een grotere diversiteit van relaties, met een zekere normalisering van broosheid. De toegenomen keuzevrijheid betekent ook een keuzedwang en een voortdurend risico op verkeerde keuzes. Individualiseringsrisico’s spelen ook op de arbeidsmarkt. Nog nooit was betaalde arbeid zo cruciaal in een persoonlijke biografie. Het ‘ideaalbeeld’ is een dynamische werknemer die in alle vrijheid, flexibel en productief, haar of zijn carrière uitbouwt als centraal levensdoel. Om de ratrace te overleven, schrijft Beck (2001: 166), moeten mensen actief, inventief en talentrijk worden, eigen ideeën ontwikkelen, sneller, gevatter en creatiever worden, niet éénmaal, maar voortdurend, iedere dag weer. De moderne risicocultuur is volgens Sennett (2000: 92) bijzonder doordat: ‘Niet van plaats veranderen als een teken van falen wordt gezien en stabiliteit bijna levend dood zijn lijkt. De bestemming doet er daarom minder toe dan het feit dat men vertrekt. (…) Wie niet op weg gaat, blijft achter.’ Tijdsrisico’s Heel wat relatieconflicten vertrekken vanuit keuzes van mensen in hun tijdsbesteding. Wat veel mensen op het einde van een relatie als een persoonlijk mislukken aanvoelen, heeft ook te maken met het maatschappelijk uiteengroeien van de eisen op de arbeidsmarkt en de verwachtingen inzake relaties. Twee arbeids-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 177
177
Individualisering en globalisering gaan samen met een verandering en afbrokkeling van de collectieve ritmes. Zulke ritmes typeren een samenleving. Ze normeren ook de individuele keuzes. Op vele plaatsen is vrijdag nog visdag, maar maandag wasdag of dinsdag poetsdag is veel minder vanzelfsprekend nu man en vrouw werken. Shift- en flexiwerk doen de economie 24 uur per dag draaien, zeven dagen op zeven, 365 dagen op een jaar. Door de verscheidenheid van individuele keuzes én van arbeidstijden vervagen de negen-tot-vijf-werkritmes. Vandaag wentelen we zogenaamde oplossingen voor dit groeiend tijdsprobleem op de individuen en gezinnen af. Deze privatisering van economische problemen naar het gezin betekent dat individuen de druk van de arbeidsmarkt in hun eigen levenssfeer en tijdsbudget moeten verwerken. Hier botst de verwachting dat individuen keuzes maken met hun mogelijkheden om dit te doen. De maatschappelijke omgeving die stijgende werkdruk, tijdstekort en onzekerheid produceert, blijft buiten het analyseveld (voor een analyse van tijdsrisico’s: zie Geldof 2001). Levenskwaliteit onder druk temidden van rijkdom De doorsnee Vlaming of Nederlander had het materieel nog nooit zo goed als aan het begin van de 21ste eeuw. Twee problemen rijzen: de welvaart is onvoldoende duurzaam. Bovendien is de vraag: genieten we ervan? We hebben het druk-drukdruk. We hebben nooit genoeg en willen altijd meer, als een homo economicus de als oneindig gedefinieerde behoeften achternahollend met per definitie begrensde middelen. De Amerikaanse sociologe Juliet Schor bekritiseert de cyclus van work and spend waarin we gevangen zitten: we werken steeds meer om steeds meer te kunnen consumeren, maar tegelijk hebben we meer geld en consumptiegoederen nodig om meer te kunnen werken. Dit model is ecologisch niet duurzaam, maar zet ook welzijn en levenskwaliteit onder druk. Tegen die achtergrond kennen we de opkomst van post-materiële waarden, als antwoord op een ongekende rijkdom en als een weergave van nieuwe schaarsten en behoeften. Voor vele werkenden wordt tijd schaars. Met de ecologische crisis groeien open groene ruimte, zuivere lucht, zuiver water en stilte uit tot schaarse goederen in de westerse maatschappijen. Deze nieuwe schaarse ‘goederen’ leiden tot nieuwe maatschappelijke breuklijnen. Zo ontstaat er een nieuwe breuklijn tussen materiële en post-materiële voorkeuren (zie Inglehart). De waarden van de westerse burgers evolueerden de voorbije decennia van een overweldigende nadruk op materiële welvaart naar een groeien-
cdv|herfst 2004
duurzaamheid in de risicomaatschappij
marktbiografieën verzoenen binnen een relatie vergt een voortdurende evenwichtsoefening.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 178
178
draag vl ak utopie?
de aandacht voor de kwaliteit van het leven. De verschuiving materieel/post-materieel vertrekt van de schaarste-hypothese: iemands prioriteiten vormen een afspiegeling van de sociaal-economische omgeving. De grootste subjectieve waarde bieden dingen die relatief schaars zijn. Daarnaast is er de socialisatie-hypothese: iemands basiswaarden weerspiegelen de condities waarin zij of hij opgroeide. Opgegroeid in vrede en in een ongekende materiële welvaart geven jongere cohorten een hogere prioriteit aan niet-materiële noden, zoals gemeenschapszin en kwaliteit van het leven. Deze nieuwe breuklijnen in de risicomaatschappij onderbouwen ook een groeiende bezorgdheid over de ecologische grenzen aan onze economische groei. In de risicosamenleving merken we hoe de moderniteit haar eigen voorwaarden ondergraaft en hoe risico’s centraler staan. Mensen proberen onder risico’s uit te komen door meer nadruk op kwaliteit van het leven te leggen. De geleidelijke opkomst van post-materiële waarden vertaalt de zoektocht van (sommige) mensen om duurzaam met het gegeven van de risicomaatschappij om te gaan, in hun dagelijkse leven en in hun politieke voorkeur. Het gaat om vormen van persoonlijke en sociale reflexiviteit als reactie op toenemende stress en op de toegenomen als dusdanig gepercipieerde risico’s.
De waarden van de westerse burgers evolueerden van een overweldigende nadruk op materiële welvaart naar een groeiende aandacht voor de kwaliteit van het leven.
De toenemende bedreiging van de kwaliteit van het leven bracht een ecologische tegenbeweging. Vanaf de jaren ’70 zet de milieubeweging het milieuvraagstuk op de agenda: van het uitsterven van de panda en het doodknuppelen van zeehonden over protest tegen kernenergie en het dumpen van afval tot grenzen aan de groei, het gat in de ozonlaag en de opwarming van de aarde. Milieuorganisaties en recenter de andersglobaliseringsbeweging zetten punctuele dossiers als probleem op de maatschappelijke agenda. Samen met de opkomst in alle Europese landen van aparte groene partijen geraken milieuthema’s ook hoog op de politieke agenda. Belangrijk is dat de milieubeweging ten gronde vertrekt van een andere visie op rijkdom, op economie, op de plaats van de mens op aarde, op duurzaamheid, kortom, op de samenleving. Het gaat om een ander paradigma en een nieuwe ideologische politieke stroming, die – met wisselend succes en wisselende invullingen – het milieuthema bij alle partijen tot thema heeft gemaakt. De groeiende aandacht voor de bedreiging van de levenskwaliteit verscherpt tegelijk de gevoeligheid bij de publieke opinie voor (materiële of andere) elementen die een potentiële of effectieve bedreiging vormen voor die levenskwaliteit. Hoe meer men op de kwaliteit van het leven let, hoe gevoeliger men voor bedreigingen wordt.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 179
179
Zoeken naar zekerheid en duurzaamheid
Op groepsniveau veranderen de sociale netwerken. Steeds meer gaat het om zelfgekozen, tijdelijke netwerken. De lossere groepsbindingen hebben effect op de vormen van solidariteit. Een aantal solidariteitsvormen worden vermarkt en geïndividualiseerd. In deze context is het niet evident om het solidariteitsbegrip uit te breiden tot de rest van de wereld en tot de volgende generaties, wat de kern vormt van duurzame levensstijlen.
Voorkomen is belangrijker dan achteraf opkuisen.
Op het macroniveau gaat het over maatschappelijke en politieke keuzes. Blijft het milieubeleid beperkt tot ecologische modernisering en blijft het een laatste wagonnetje dat we aan de economische trein vasthaken? Of kiezen we radicaler om de ogen niet langer te sluiten voor de omvang van de milieu-uitdaging en maken we van duurzaamheid een omvattend beleidsconcept? Het voorzorgsprincipe is dan één manier om als samenleving met toenemende milieurisico’s om te gaan. Voorkomen is dan belangrijker dan achteraf opkuisen. Bij nieuwe producten of technieken moeten we niet alleen rekening houden met eventueel geïsoleerde schadelijke effecten, maar ook met cumulatieve effecten. Cruciaal in het milieurecht is daarom het verleggen van de bewijslast. Vaak is het onmogelijk voor slachtoffers te bewijzen dat ze milieu- of gezondheidsschade hebben geleden, dat er een oorzakelijk verband is met een bepaalde vervuiler of een bepaalde ramp en dat er een notie van schuld speelt. Processen van mensen met kanker of met kinderen met afwijkingen tegen producenten of vervuilers zijn zeer moeilijk. Bij het op de markt brengen van nieuwe producten of productietechnieken is het daarom raadzamer de bewijslast te verleggen naar de producenten, die moeten bewijzen dat hun productiewijze en producten geen schadelijke effecten hebben en die verantwoordelijk blijven. Levenskwaliteit en duurzaamheid vereisen fundamentele bijsturingen Kijken naar onze samenleving als risicomaatschappij helpt om veranderingen te (h)erkennen in hun samenhang. De evolutie naar risicomaatschappij roept fundamentele vragen op over duurzaamheid. Kiezen voor duurzaamheid is één piste om
cdv|herfst 2004
duurzaamheid in de risicomaatschappij
Het toenemende belang van levenskwaliteit en de vertaling ervan in alternatieve consumptiestrategieën vormt één antwoord op de overgang naar een risicomaatschappij. Op individueel niveau moeten we reflexiever omgaan met de toenemende keuzemogelijkheden en risico’s. Het reflexieve individu handelt als burger én als consument. Dat leidt tot andere levensstijlen en consumptiekeuzes, maar deze zijn lang niet voor iedereen een optie. De vraag is hier hoe we individuen tot het maken van meer duurzame keuzes kunnen stimuleren.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 180
180
draag vl ak utopie?
de risico’s opnieuw onder controle te krijgen en zelfs deels te voorkomen. Hoe radicaal willen en kunnen we het voorzorgsprincipe en de invulling van duurzaamheid toepassen? De economische en technologische ontwikkeling leidde tot meer materiële welvaart en toenemend comfort. Het ging samen met een zware belasting van onze leefomgeving, zowel in gebruik van energie en grondstoffen als in de uitstoot van schadelijke producten. Gevangen in de work-and-spend-cyclus leven we steeds meer in een samenleving waarin meer niet langer automatisch beter is. Dit is niet alleen zo omwille van ecologische redenen. Ook de toenemende productiviteitseisen op de arbeidsmarkt, de individualiseringsrisico’s en het toenemende gevoel van tijdsdruk leiden tot een maatschappelijk debat over levenskwaliteit. Ons toenemend comfort doet risico’s toenemen, terwijl we ze minimaliseren, vaak uit gemakzucht. Het is eigen aan de (vroege) risicomaatschappij dat de bestaande instituties risico’s gaan legitimeren, terwijl ze die eigenlijk niet meer onder controle hebben. Het dwingt ons tot een reflectie over de nood aan maatschappelijke veranderingen, waarbij duurzame ontwikkeling hand in hand kan gaan met een erkennen en structureel beperken van risico’s. Het lijkt op termijn niet alleen ecologisch en sociaal, maar ook economisch de enige piste om duurzame welvaart én duurzaam welzijn te garanderen.
Bibliografie Deze bijdrage is gebaseerd op: Geldof, Dirk, 2001. Onthaasting. Op zoek naar tijd in de risicomaatschappij. Antwerpen, Houtekiet/De Prom. Geldof, Dirk, 2002 (2de, herziene uitgave). Niet meer maar beter. Over zelfbeperking in de risicomaatschappij. Leuven, ACCO. Geldof,, Dirk, 2004. De contouren van de risicomaatschappij. In: Van Calster, G. & Vos, E. (red.), Risico en voorzorg in de rechtsmaatschappij. Intersentia, ‘Ius Commune Europaeum-reeks’ (verschijnt najaar 2004) Zie ook: Beck, U. (1986), Risikogesellschaft. Auf dem Weg in eine andere Moderne. Frankfurt am Main: Suhrkamp. Beck, U. (1995), Ecological politics in an age of risk (First published as ‘Gegengifte: Die organisierte Unverantwortlichkeit, 1988). Cambridge: Polity Press. Beck, U. (1996), 'Risk society and the provident state‘, pp. 27-43, in: S. Lash, B. Szerszynski, B. Wynne (Eds.), Risk, environment and modernity. Towards a new ecology. London/Thousand Oaks/New Delhi: Sage Publications.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 181
181
Dr. Dirk Geldof (1965) is doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen en kandidaat in de wijsbegeerte (Universiteit Antwerpen). Hij was van 1991 tot 2002 co-auteur van de Vlaamse Jaarboeken Armoede en Sociale Uitsluiting. Hij publiceerde over risicomaatschappij, arbeid en tijd. Sinds 2002 is hij studiemedewerker van de Vlaamse partij Groen!. Reacties:
[email protected]
cdv|herfst 2004
duurzaamheid in de risicomaatschappij
Beck, U. (1997), Kinder der Freiheit. Frankfurt am Main: Suhrkamp. Beck, U. (1993), Die Erfindung des Politischen. Zu einer Theorie reflexiver Modernisierung. Frankfurt am Main, Suhrkamp Beck, U. (2000), The brave new world of work. Polity press. Beck, U. (2001), Living your own life in a runaway world: individualisation, globalisation and politics. In: Hutton, Will, Giddens, Anthony, On the edge. Living with global capitalism. London, Vintage, pp.164-174. Beck, U. (2002). Macht und Gegenmacht im globalen Zeitalter. Neue weltpolitische ökonomie. Frankfurt am Main, Suhrkamp. Beck, U. (2004). Der kosmopolitische Blick oder: Krieg ist Frieden. Frankfurt am Main, Suhrkamp Beck, U., Beck-Gernsheim, E. (1990), Das ganz normale Chaos der Liebe. Frankfurt am Main: Suhrkamp. Franklin, J. (1998), The politics of risk society. Cambridge: Polity Press. Geldof, D. (2001). Tijd als factor van welzijn in een risicomaatschappij. In: Alert, jrg. 27, nr. 5, pp. 61-66. Geldof, D. (2002). Levenskwaliteit, pluri-activiteit en combinatiebeleid. Een kritiek op de over-actieve welvaartsstaat. In: Over.werk, nr. 4, pp. 33-41 Geldof, D. (2004). Onzekerheid en sociale bescherming. Een bespreking van een boeiend essay van Robert Castel. In: Alert, jrg. 30, nr. 2, pp. 29-39. Giddens, A. (1994), Beyond left and right. The future of radical politics. Cambridge: Polity Press. Schor, J. (1992). The overworked American. The unexpected decline of leisure. New York, Basic Books. Schor, J., (1998). The overspent American. Upscaling and downshifting and the new consumer. New York, HarperPerennial, 253 p. Schor, J. (1998), ‘Beyond work and spend‘, Vrijetijdstudies, 16(1): 7-19. Schor, J. (2002a), ‘Een wegenkaart voor de 21ste eeuw: arbeidstijd en duurzame consumptie‘, Oikos, nr. 21, pp. 76-90. Schor, J. (2002b), ‘Het nieuwe consumentisme. Een essay over vergelijkingsdrang, sociale ongelijkheid en de bedreiging van ons welbevinden‘, Tijdschrift voor sociologie, jrg. 23, nr. 1 Sennet, R. (2000), De flexibele mens. Psychogram van de moderne samenleving. Amsterdam, Byblos. Virilio, P. (2002). Ce qui arrive. Paris, Fondation Cartier pour l‘art contemporain.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 182
182
Op zoek naar duurzame draag vl ak utopie?
kwaliteit van leven christiaan hogenhuis
DAVID RENKEMA EN CHRISTIAAN HOGENHUIS
en david renkema De kern van duurzaamheid is dat de aarde het erfgoed is van de mensheid, dat goed moet worden overgedragen aan toekomstige generaties. We moeten ons er op bezinnen hoe wij de aarde en samenleving aan toekomstige generaties willen overdragen. Voor duurzaamheidsbeleid is er weliswaar nog steeds voldoende draagvlak, maar voor daadwerkelijke stappen is het draagvlak nog maar mondjesmaat. Duidelijk moet worden gemaakt dat de inzet voor een leefbare samenleving láter, ook de kwaliteit van het leven nú groter maakt. Solidariteit met toekomstige generaties kan samengaan met meer kwaliteit van leven hier en nu en hoeft niet te leiden tot soberheid en somberheid. Een veelheid aan betekenissen Het is al vaak gesteld: het begrip duurzaamheid heeft een complexe en verwarrende geschiedenis. Terwijl het begrip duurzaamheid – na een ‘prehistorie’ in de wereld van bosbeheer – in 1972 werd geïntroduceerd in de context van de wereldwijde bezorgdheid over milieu, ontwikkeling en economische groei, werden in 1989 al zo’n zestig verschillende omschrijvingen genoteerd.1 De kern van het duurzaamheidsbegrip die zich geleidelijk in de discussie heeft afgetekend, is de idee dat de aarde én de samenleving erfgoed van de mensheid zijn dat goed moet worden overgedragen aan toekomstige generaties2. Duurzaamheid wordt daarmee vooral een zaak van rechtvaardigheid tussen generaties. In dat kader past ook het begrip rentmeesterschap zoals dat onder andere door het CDA werd en wordt gehanteerd.3 Het is nauwelijks verwonderlijk dat naast de vraag van gerechtigheid tussen generaties, de vraag naar rechtvaardigheid binnen de bestaande generatie gesteld wordt: met name rechtvaardigheid tussen geïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden. Onder andere om tegemoet te komen aan de terechte wensen van ontwikkeling in niet-geïndustrialiseerde landen, werd eind jaren 70 het begrip duurzame ontwikkeling geïntroduceerd.4 Een andere reden hiervoor was dat men zich ervan bewust was geworden dat niet alleen welvaart tot aantasting van natuur en milieu kan leiden, maar ook armoede. Bovendien kwam dit begrip tegemoet aan de eis van partijen in geïndustrialiseerde landen aan het belang van economische groei vast te houden. Gezien de onduidelijkheid over zowel het begrip duurzaam-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 183
183
duurzaamheid en duurzame ontwik-
Bezinning op menswaardig leven en samenleven
keling onbruikbare containerbegrippen?
Voor een meer beeldende uitwerking van duurzaamheid is het nodig dat wij ons een voorstelling maken van wat een duurzame samenleving kan inhouden. Dit is onvermijdelijk een veelomvattend normatief vraagstuk.6 Ook als men duurzaamheid als begrip tot ecologische aspecten beperkt, stuit men er hoe dan ook op dat voor het realiseren van ecologische duurzaamheid sociale, culturele, economische en technologische voorwaarden vervuld moeten zijn en dat men de gewenste milieukwaliteit moet afwegen tegen andere, sociale, culturele, politieke, technische en economische kwaliteitseisen aan het leven en samenleven. En of men duurzaamheid als begrip nu wel of niet beperkt tot het voorzien in basisbehoeften, men kan er niet omheen dat menswaardig leven meer inhoudt dan bevrediging van basisbehoeften, welke dat dan ook zijn. In hoeverre past het bovendien bij menswaardig leven dat de natuur op zichzelf beschermwaardig wordt geacht, los van het directe praktische belang ervan voor mensen? Een meer beeldende uitwerking van duurzaamheid vergt kennelijk een uitgebreide en diepgaande bezinning op wat van doorslaggevend belang is voor menswaardig leven en samenleven. Tegelijk maakt het voorgaande duidelijk dat voor het ontwikkelen van zinvolle concrete indicatoren voor beleid gericht op duurzaamheid deze brede bezinning eveneens noodzakelijk is. Hierbij doet zich wel een probleem voor. Duurzaamheid is in de eerste plaats een vraag van rechtvaardige verdeling tussen generaties. Het gaat om de vraag hoe wij de aarde en de samenleving willen of moeten nalaten voor toekomstige genera-
cdv|herfst 2004
o p z o e k n a a r d u u r z a m e k w a l i t e i t va n l e v e n
Zijn de begrippen
heid als het begrip ontwikkeling 5, zal het duidelijk zijn dat met de lancering van het begrip duurzame ontwikkeling in het mondiale circuit van milieu en ontwikkeling de betekenisproblemen rond duurzaamheid zich nog eens vergrootten. Zijn de begrippen duurzaamheid en duurzame ontwikkeling vanwege deze veelheid aan betekenissen onbruikbare containerbegrippen? Wij menen van niet. Juist het wat diffuse karakter van de begrippen heeft ervoor gezorgd dat er internationaal en in brede kring een zekere consensus ontstond dat er ‘iets’aan het milieu gedaan moest worden en dat de belangen van mensen in het zuiden daarbij serieuze aandacht behoefden. Voor het praktische beleid is die vaagheid echter niet hanteerbaar en om burgers daadwerkelijk in beweging te krijgen uiteindelijk te weinig motiverend. Voor het een is een concretere en meer zakelijke, voor het andere een meer beeldende uitwerking nodig. Die twee eisen lijken moeilijk te verzoenen. Toch hebben beide polen elkaar nodig. Zonder motiverende beelden geen draagvlak en daarmee geen effectief, uitvoerbaar beleid. En zonder effectief beleid geen concrete resultaten, zodat eventueel draagvlak verloren zal gaan. Bovendien blijkt voor zowel een zinvolle zakelijke, beleidsmatige, als voor een beeldende uitwerking van duurzaamheid, een diepgaande bezinning nodig op wat men van doorslaggevend belang acht voor menswaardig leven.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 184
184
draag vl ak utopie?
ties. Als men tegelijk erkent dat het daarbij niet alleen kan gaan om basisbehoeften maar – zoals we net zagen – om de vraag wat de karakteristieken zouden kunnen zijn van een toekomstige menswaardig leven en samenleven, staat men voor het probleem dat niet wij maar toekomstige generaties zouden moeten bepalen wat die karakteristieken zijn. Het gaat er immers niet om dat onze samenleving precies zo wordt voortgezet, maar dat toekomstige generaties in dezelfde mate als wij de mogelijkheid hebben hun wensen te realiseren en noden te lenigen.7 Die wensen en noden zijn uiteraard afhankelijk van hun voorkeuren. Die kennen wij echter niet. Wij kunnen niet beter doen dan nagaan wat wij van doorslaggevend belang vinden voor onze kwaliteit van (samen)leven, bepalen welke voorwaarden daarvoor vervuld moeten zijn en die voorwaarden nalaten voor volgende generaties. Het is onze bezinning op een menswaardig bestaan die duidelijk moet maken hoe wij de aarde en de samenleving aan toekomstige generaties willen overdragen. Duurzaamheid in de oecumene
Duurzaamheid is in de eerste plaats een vraag van rechtvaardige verdeling tussen generaties.
Dit brede en normatieve karakter van het duurzaamheidsvraagstuk is vooral in de internationale oecumenische beweging herkend en benadrukt, een vaak vergeten hoofdstuk in de geschiedenis van het begrip duurzaamheid. Reeds in 1974 werd tijdens een oecumenische conferentie uitvoerig stilgestaan bij het begrip duurzame samenleving.8 Sprekers zoals J. Randers 9 en E.F. Schumacher zetten destijds mede de toon. Juist in deze kring werd het meest nadrukkelijk geprobeerd niet alleen de technisch-natuurwetenschappelijke contouren van een duurzame samenleving te schetsen, maar ook na te denken over het sociaal-culturele en sociaal-ethische binnenwerk ervan: ‘Het doel moet een robuuste, duurzame samenleving zijn, waar elk individu erop kan vertrouwen dat zijn of haar kwaliteit van leven gehandhaafd of verbeterd wordt.’10 Vervolgens worden, naast een beperking van vervuiling en grondstoffengebruik tot beneden de draagkracht van het aardse ecosysteem, als noodzakelijke karakteristieken van een duurzame samenleving genoemd: rechtvaardige verdeling van schaarse goederen en kansen, participatie in besluitvorming en voedselzekerheid. Ook andere sociaal-culturele aspecten krijgen een plaats in de randvoorwaarden voor en karakteristieken van een duurzame samenleving. Het lijkt erop dat deze brede opvatting van duurzaamheid van invloed is geweest op de seculiere discussie, al heeft het begrip in de oecumene zelf in de jaren 80 binnen het bekende concept de rechtvaardige, participatieve en duurzame samenleving een versmalling en marginalisering ondergaan.11 Aan het einde van de jaren tachtig kwam in het conciliair proces voor gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping via een omweg de aandacht voor de bredere betekenis en diepere lagen van het begrip duurzaamheid weer terug. Heelheid van de schepping is onmiskenbaar meer theologisch getoonzet dan duurzaamheid, mede onder invloed van de oosters-orthodoxe kerken. Maar deze wending maakte
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 185
185
Beleid: indicatoren van kwaliteit van leven Leidt een dergelijke brede en bezinnende benadering van duurzaamheid niet tot verlamming in de beleidsvorming en -uitvoering? De met het duurzaamheidsvraagstuk verbonden bezinning op een menswaardig bestaan komt waarschijnlijk nooit tot een definitief einde. Bovendien zal er waarschijnlijk zelfs tijdelijk geen consensus in worden bereikt. Daarop kan het beleid uiteraard niet wachten. Aan de andere kant kan in een democratische samenleving ook niet door beleidsinstanties zelf een diepingrijpende normatieve keuze gemaakt worden. De weg die daartussen bewandeld zou kunnen worden, kan als volgt aangeduid worden: • door beleidsinstanties kunnen uit de publieke bezinning (veelgenoemde) dimensies/contouren van menswaardig leven en samenleven gedestilleerd worden; • de noodzakelijke voorwaarden voor realisering of behoud daarvan kunnen worden aangegeven; • eventuele onverenigbaarheid van verschillende dimensies en voorwaarden – wat in feite het optreden van ongewenste maatschappelijke kosten behelst – moet worden aangewezen, waarna publieke en/of politieke prioriteitstelling en afweging kan plaatsvinden; • er kunnen indicatoren benoemd worden die de stand van zaken met betrekking tot de gekozen dimensies en voorwaarden kunnen aanduiden; • de gewenste streefdoelen op deze indicatoren kunnen democratisch bepaald worden, dat wil zeggen door meerderheidsbesluiten in plaats van consensus; • op basis van monitoring van de indicatoren kan een beleid geformuleerd worden dat de samenleving vooruithelpt in de richting van de gekozen streefdoelen. Deze elementen kunnen in het democratisch proces geleidelijk aangepast worden aan het ‘voortschrijdend inzicht’ naar aanleiding van voortgaande bezinning. Daarmee ontstaat een proces dat misschien vergelijkbaar is met dat van het Human Development Report: jaarlijkse presentatie van een Human Development Index waarin de mate van menselijke ontwikkeling en welvaart in een land in een cijfer wordt uitgedrukt – én geleidelijk verdere ontwikkeling van deze index. Het verschil met de huidige situatie – waarin ook al wordt gewerkt met indicatoren op tal van thema’s die met het duurzaamheidsvraagstuk samenhangen - is dat de indicatoren op basis van een breed en integraal duurzaamheidsbegrip nadrukkelijk met elkaar worden verbonden, daarmee een expliciet beeld van duurzame ontwikkeling ge-
cdv|herfst 2004
o p z o e k n a a r d u u r z a m e k w a l i t e i t va n l e v e n
het wel mogelijk maatschappelijke activiteiten en stellingnamen expliciet te verbinden met inspiratie en spiritualiteit. Na afloop van het conciliair proces kreeg dit gestalte in het concept van duurzame gemeenschappen: gemeenschappen van mensen die de gedeelde kernwaarden in woord en daad uitdragen.12
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 186
186
draag vl ak utopie?
De lagere prioriteit die burgers aan duurzaamheid geven, betekent dat zij het duurzaamheidsbeleid minder bedreigend vinden.
ven en direct worden gerelateerd aan een brede maatschappelijke bezinning op (duurzame) kwaliteit van leven. Motivering en draagvlak Zelfs bij de beperkte ecologische invulling die duurzaamheid tot nu toe hoofdzakelijk krijgt, is er voor een beleid gericht op een duurzamer leef- en productiewijze draagvlak. Weliswaar is het duidelijk dat (ecologische) duurzaamheid in de lijst van prioriteiten van de bevolking gezakt is, maar dit heeft niet geleid tot meer verzet tegen het duurzaamheidsbeleid, waarvan de doelen ondertussen niet zijn afgezwakt. Het lijkt erop dat de lagere prioriteit die burgers aan duurzaamheid geven eerder betekent dat zij het duurzaamheidsbeleid minder bedreigend vinden, dan dat zij gebrek aan duurzaamheid minder een probleem vinden. Ondertussen is er ook onder bedrijven – op basis van eigenbelang – een zekere steun voor een beleid dat serieus werk maakt van duurzame ontwikkeling. Tegen die achtergrond zou het wel eens een verkeerde politieke inschatting kunnen zijn dat – zo kan men wél constateren – weinig voortvarend gewerkt wordt aan de noodzakelijke aanscherping van doelen, bijvoorbeeld op het terrein van het klimaatbeleid. Bovendien zal met de hiervoor geschetste verbreding van het duurzaamheidsvraagstuk de steun voor duurzaamheidsbeleid eerder groeien dan dalen, omdat in dit beleid in dat geval een democratische afweging gemaakt wordt van alle elementen die men van belang vindt voor menswaardig leven. Nu vindt diezelfde afweging – soms impliciet – plaats in de vorm van plaatsbepaling van het duurzaamheidsbeleid in het totale beleidskader van de overheid. Voorwaarde voor het voorgestelde democratisch proces van het formuleren van duurzaamheidsindicatoren en een daarop gebaseerd duurzaamheidsbeleid is dat de genoemde bezinning op menswaardig samenleven plaatsvindt. Bestaat dáárvoor draagvlak? En is er voldoende draagvlak om het beleid dat uiteindelijk geformuleerd wordt uit te voeren? Zullen er met name voldoende mensen zijn die in hun eigen leven de consequenties van dit beleid willen nemen? We kunnen immers niet alles van anderen, de overheid of alleen maar technologische innovatie verwachten? Draagvlak voor daadwerkelijke stappen is er mondjesmaat: terwijl de glasbak en de groene elektriciteit een groot succes zijn geworden, wil het met biologische voeding of beperking van het auto- en vliegverkeer nog maar niet echt lukken. Het draagvlak voor daadwerkelijke stappen kan echter beter worden als de teneur van het debat over duurzaamheid verandert. Juist door duurzaamheid te plaatsen in het kader van bezinning op menswaardig leven en samenleven is dat ook mogelijk. In plaats van te hameren op rampen en schuld, versobering en verantwoordelijkheid – wat hooguit de traditionele burgers (18 procent) en de postmaterialisten (10 procent) uit de onderzoeken van Motivaction (www.motivaction.nl ) aanspreekt – zou veel meer werk gemaakt moeten worden van het zoeken en tonen van aan-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 187
187
Besluit Het is duidelijk dat duurzame en rechtvaardige ontwikkeling een onontkoombare opdracht aan de mensheid is, wil zij op humane wijze overleven. Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat duurzaamheid, duurzame samenleving en duurzame ontwikkeling een ‘daad-krachtige’ bezinning vergen op wat wij van doorslaggevend belang achten voor menswaardig (samen)leven; niet alleen om duidelijk te krijgen wat wij willen/moeten overdragen aan toekomstige generaties, maar ook om huidige generaties voldoende te motiveren tot inzet. Laat daarbij zien dat de inzet voor een leefbare samenleving láter ook de kwaliteit van leven nú groter maakt. In díe zin zou gezocht moeten worden naar ontkoppeling: niet tussen welvaart, groei, business as usual en milieu, maar tussen ‘kwaliteit van leven hier en nu’ en ‘solidariteit met of verantwoordelijkheid voor dáár en láter’. Meer solidariteit met toekomstige generaties en mensen met weinig hulpbronnen én verbondenheid met de natuur hoeven niet te leiden tot de veel gevreesde ‘soberheid en somberheid’, maar kúnnen samengaan met meer kwaliteit van leven hier en nu.
cdv|herfst 2004
o p z o e k n a a r d u u r z a m e k w a l i t e i t va n l e v e n
trekkelijke kanten van een duurzame kwaliteit van leven: avontuur, genieten van de natuur, het belang van netwerken van zorgzaamheid, etcetera.13 Dan is er ook potentieel draagvlak onder de moderne burgers (22 procent) en de postmoderne hedonisten (10 procent) in de samenleving. Bezinning op de doorslaggevende elementen van een menswaardig leven vindt – buiten enkele kleine circuits14 – nauwelijks plaats. Toch zou daarvoor interesse gewekt kunnen worden, niet alleen onder de reeds genoemde traditionele burgers, moderne burgers, postmaterialisten en postmoderne hedonisten, maar ook wellicht onder opwaarts mobielen (13 procent, in het kader van het ontwikkelen van carrière en status), kosmopolieten (10 procent, in het kader van het zoeken naar zelfontplooiing en succes) en nieuwe conservatieven (8 procent, in het kader van behoud van het goede). Voorwaarde is wel dat voor deze bezinning nieuwe kanalen en modellen ontwikkeld worden. Naast de expliciete weg van voorlichtingsbrochures, die hooguit een deel van de traditionele burgers en de postmaterialisten nog bereiken, of de weinig indringende weg van reclamespotjes, zou men kunnen denken aan bijvoorbeeld samenwerking met tuincentra, attractie- en recreatieparken, supermarkten en uitgaansgelegenheden, via overzichtelijke arrangementen op het terrein van duurzame mobiliteit en energie, via festivals, outdoor evenementen of amateur kunstactiviteiten. Op verschillende plaatsen - waaronder Oikos – wordt met dergelijke nieuwe modellen en kanalen al geëxperimenteerd. Het komt er vooral op aan dat invloedrijke en beeldbepalende figuren en instanties zich met dergelijke initiatieven verbinden en deze daardoor meer momentum geven.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 188
188
draag vl ak utopie?
Drs. C.T Hogenhuis en drs. D.L. Renkema zijn werkzaam bij Oikos (Oecumenisch Instituut kerk en ontwikkelingssamenwerking) als respectievelijk onderzoeker en onderzoekscoördinator. Referenties Achterberg, Wouter, Samenleving, natuur en duurzaamheid. Een inleiding in de milieufilosofie, Assen. Conference of European Churches (1995), The Dominant Economic Model and Sustainable Development: Are They Compatible?, CEC, Brussel. Church and Society (1974), Science and technology for human development; the ambiguous future and the christian hope. Report 1974 World Conference in Bucharest Rumania, Anticipation no. 19. Conference of European Churches (1999), Sustainable Development and the Market Economy. Integrating environment in EU economic and employment policies, CEC, Brussel. Conference of European Churches (2002), Sustainable Development and the European Union. The need to develop new strategies and new lifestyles. A report of the working group on Economy, Ecology and Social Issues, CEC, Brussel. Elzinga, Chris, en Hogenhuis, Christiaan (red.), Grond onder onze voeten. Duurzame welvaart, christelijke spiritualiteit en intimiteit met de natuur, Kampen 2000. Esteva, G.(1996), Development, in Sachs, Wolfgang (ed.) (1996), 6-25. Hallman, David G. (2000), Spiritual values for Earth Community. WCC publications, Geneve. Hogenhuis, Christiaan (1991), Wat beweegt ons? Over verkeer, milieu, mens en ethiek, MCKS, Driebergen/Delft. Hogenhuis, Christiaan (red.) (1996), Om kwaliteit van duurzaamheid. Een nieuwe fase in de discussie over de duurzame samenleving? MCKS, Driebergen. Hogenhuis, drs. C.T. (1997), Duurzaamheid en technologie vanuit cultureel perspectief. Analyse van het begrip duurzaamheid en positionering van het DTO programma, DTOwerkdocument CST8, Driebergen. Hogenhuis, C.T. (2004), Naar een rechtvaardig en effectief 'Post Kyoto' klimaatbeleid. Achtergronddocument t.b.v. een standpuntbepaling van Kerkinactie, Utrecht. Kamminga, dr. M.R. (2001), Onderweg naar overvloed. Naar een oecumenische visie op ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking, Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer/Stichting Oikos, Utrecht. Kidd, C.V. (1992), The evolution of sustainability, Journal of Agricultural and Environmental Ethics (1992) 1-27. Pezzey, J. (1989), Definitions of Sustainability, CEED discussion Paper 9, UK Centre for Economic and Environmental Development, Cambridge. Poels, V. (red.) (1998), Het milieu als offerplaats. Over milieuproblematiek, levensbeschouwing en duurzame ontwikkeling, Nijmegen/Best.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 189
189
Noten 1 2 3 4 5 6 7
Sachs 1996; Pezzey 1989. Kidd 1992; Achterberg 1994; Hogenhuis 1997. WI CDA 1993. Hogenhuis 1997. Zie hiervoor bijvoorbeeld Esteva 1996. Zie Hogenhuis 1997 voor een verdere uitwerking. De voormalige vice-president van de Wereldbank Serageldin sprak dan ook onlangs op de Genomics Momentum conferentie in Rotterdam van sustainability as opportunity (31 augustus 2004). 8 Renkema & Hogenhuis 1996. 9 The Limits to Growth, 1972. 10 Church and Society 1974. 11 Renkema & Hogenhuis 1996; Hogenhuis 1997. Duurzaamheid werd versmald tot ‘natuur en milieu’ en kwam naast rechtvaardigheid en participatie te staan. Met name door die versmalde betekenis ontstond een onvruchtbare tegenstelling tussen mensen die aandacht vroegen voor duurzaamheid en mensen die aandacht vroegen voor rechtvaardigheid (en participatie). Onder andere als gevolg van een groeiende invloed van kerken uit ontwikkelingslanden, richtte de aandacht zich meer en meer op kwesties als uitbuiting en uit sluiting, racisme, bevrijding uit onderdrukkende structuren en dergelijke. Duurzaamheid verdween naar de achtergrond, al is het hier en daar in kerkelijke kring zeker een rol blijven spelen; zie bijvoorbeeld het werk van Klimaatwerkgroep van de Wereldraad van Kerken (WCC 1994, 2000, 2002, Hallman 2000) en de Conference of European Churches (CEC 1995, 1999, 2002) en de activiteiten van het European Churches’ Environmental Network (ECEN), de Projectgroep Kerk en Milieu van de Raad van Kerken in Nederland
cdv|herfst 2004
o p z o e k n a a r d u u r z a m e k w a l i t e i t va n l e v e n
Renkema, David en Hogenhuis, Christiaan (1996), Duurzaamheid in de oecumenische beweging in: Hogenhuis (1996). Sachs, Wolfgang (ed) (1996), The Development Dictionary. A Guide to Knowledge as Power, Johannesburg, London & New Yersey. WCC (1994), Accellerated Climate Change, Sign of Peril, Test of Faith, World Council of Churches, Unit III Justice, Peace and Creation, Geneva. WCC (2000), The Earth's Atmosphere; Responsible Caring and Equitable Sharing for a Global Commons, World Council of Churches. WCC (2002), Solidarity with Victims of Climate Change. Reflections on the World Council of Churches' Response to Climate Change, World Council of Churches. WI CDA (1993), Schepping en rentmeesterschap. Een christen-democratische visie op de hoofdlijnen van het milieubeleid, Wetenschappelijk Instituut CDA, ’s Gravenhage.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 190
190
draag vl ak utopie?
en het Christelijk Ecologisch Netwerk (CEN), Oikos (Kamminga 2001), het Thijmgenootschap (Poels 1998) en het voormalige Multidicisplinair Centrum voor Kerk en Samenleving (Hogenhuis 1991, 1996, 1997, 2000, 2004). 12 WCC 1994; Hallman 2000; Elzinga & Hogenhuis 2000. 13 Dit wordt verder uitgewerkt in Leven alsof het (niet) óp kan!, C.T. Hogenhuis, te verschijnen in 2005. 14 Dan kan men denken aan de ecoteams (www.global-action-plan.nl), een project als ‘De aarde ademt op’van Kerkinactie (www.kerkinactie.nl) en de activiteiten van Echte welvaart (www.echtewelvaart.nl).
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 191
boekenbekeken lucas reijnders over De waterstofeconomie van jeremy rifkin
‘De waterstofeconomie zal geen energetische hemel op aarde opleveren’
CDV in gesprek met wouter van dieren
‘Je hebt er niets aan om te proberen op individueel niveau te moraliseren. Alle grote technische survival doorbraken vinden plaats door de juiste interventies op systeemniveau’
kees koedijk over De winst zit in de opbrengst. Naar een duurzame economie
‘Duurzaamheid omvat zo langzamerhand alles en omvat tegelijkertijd daardoor niets’
cdv|lente 2003
191
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 192
192
gelezen
boekenbekeken
|Gelezen De waterstofeconomie door
Jeremy Rifkin
Deze zomer steeg de olieprijs sterk. In de kranten viel de term ‘historisch hoogtepunt’ regelmatig. Eerdere sterke stijgingen van de olieprijs traden op in 1973/1974 en aan het begin van de jaren tachtig. Beide keren meldde de Nederlandse regering zich snel met beleid om minder afhankelijk van olie te worden. Energiebesparing en brandstofdiversificatie werden belangrijke politieke thema’s. Thans is de reden om van olie af te kicken sterker dan 20-30 jaar terug. De piek in de wereldwijde olieproductie is nu dichterbij. In de Verenigde Staten passeerde men de piek in het oppompen van olie rond 1970. Sindsdien is de olieproductie aldaar structureel aan het dalen. De meest optimistische berekeningen suggereren dat het wereldwijde maximum in de productie van ‘conventionele’ aardolie rond 2040 zou kunnen komen. Maar er zijn mechanismen aan het werk die, ook buiten Shell, leiden tot te optimistische schattingen. Bovendien groeien de economieën van landen als China en India veel sneller dan verwacht. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat diverse onafhankelijke deskundigen de maximale productie van conventionele aardolie in het volgende decennium verwachten. De algemene verwachting is dat de olieprijs na het passeren van de productiepiek structureel sterk zal stijgen. Daarbij komt dat de politieke stabiliteit in het Midden-Oosten, waar 50% of meer van de olie vandaan moet komen, vergeleken met de vorige pieken in de olieprijs, niet groter is geworden. Komt er bijvoorbeeld een revolutie in SaoediArabië, dan gaan de olieprijzen waarschijnlijk door het dak. Ook weten we thans beter dan tijdens deze eerdere olieprijspieken dat er nog een goede reden is om van olie af te kicken: klimaatverandering door gassen als kooldioxide, die bij de verbranding van fossiele brandstoffen als olie ontstaan. Tijdens het oplopen van de olieprijs verscheen de Nederlandse vertaling van een door de Amerikaan Jeremy Rifkin geschreven boek: De waterstofeconomie. Rifkin vliegt in zijn boek heel wat kanten op. Er wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van de Islam en de thermodynamica van het leven. Een groot deel van De waterstofeconomie gaat over fossiele brandstoffen. Maar de ‘blijde boodschap’ betreft inderdaad waterstof. Voor het getob met olie is een beter alternatief, aldus Rifkin. Op de flap van dit boek zegt de schrijver:
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 193
193
Waterstof is geen primaire energiebron, zoals aardolie dat is. Het lijkt meer op elektriciteit: het moet gemaakt worden. Daarvoor zijn verschillende processen beschikbaar. Op het ogenblik wordt waterstof het meest gemaakt uit en met fossiele brandstoffen. Rifkin schrijft in zijn boek terecht dat deze methode niet duurzaam is. Wel duurzaam is bijvoorbeeld het maken van waterstof uit water door elektrolyse, gevoed door elektriciteit die wordt opgewekt met behulp van zonnecellen of
cdv|herfst 2004
d e wa t e r s t o f e c o no m i e
‘Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid hebben wij een alomtegenwoordige vorm van energie binnen handbereik, door de voorstanders ook wel “eeuwige brandstof” genoemd. Uiteindelijk zal waterstof net zo goedkoop worden als PC’s, mobiele telefoons en zakcomputers. En wanneer dat gebeurt, wordt het mogelijk energie daadwerkelijk te democratiseren en beschikbaar te stellen voor ieder mens op aarde’. Rifkin stelt dat voor het laatste coöperaties, openbaar nutsbedrijven en ontwikkelingsmaatschappijen de handen ineen moeten slaan. Deze moeten, naar analogie van het Internet, een fijnmazig waterstofnet realiseren dat iedereen kan bedienen en waaraan iedereen ook kan leveren. Bij de energieproductie door middel van waterstof, zo Rifkin, ontstaat geen vervuiling, maar alleen water. Iets dat wordt onderstreept door de voorplaat van het boek, waarop een kolibrie een waterdruppel probeert te vangen uit de uitlaat van een auto. Kortom, Rifkin heeft welhaast hemelse associaties bij de waterstofeconomie. Dat werkt kennelijk aanstekelijk. Toen ik na de zomer mijn eerste college moest geven, merkte een studente op dat de zorgen over fossiele brandstoffen wel snel voorbij zouden zijn nu we op water kunnen rijden. Veertig jaar geleden deed ik als scheikundestudent proefjes met een brandstofcel die waterstof omzet in elektriciteit. Dat was op het laboratorium van het Gemeentelijk Energiebedrijf van Amsterdam. De verwachting was toen dat brandstofcellen snel ruime toepassing zouden vinden. Lang leek dat een loze verwachting, maar recent is dat aan het veranderen. Er is een sterke opleving van de interesse in waterstof. Brandstofleveranciers, autofabrikanten, de regeringen van de Verenigde Staten, Canada, China en Japan en de Europese Unie pompen er veel geld in. En gouverneur Schwarzenegger van Californië heeft laten weten dat hij met zijn Sports Utility Vehicles (SUVs) binnenkort op waterstof wil gaan rijden. Er zijn inderdaad goede redenen om waterstof een belangrijke plaats te geven in de toekomstige energievoorziening. Maar, anders dan De waterstofeconomie beweert, een energetische hemel op aarde zal dat niet opleveren. Daarvoor zijn twee hoofdredenen. In de eerste plaats zal het duurzaam produceren van waterstof veel duurder blijven dan wat nu moet worden betaald voor olie, kolen of gas. In de tweede plaats is waterstof relatief brand- en explosiegevaarlijk. Mijn scheikundeleraar had het al over ‘knalgas’. En het veilig omspringen daarmee is een hele toer. Daarbij komt nog dat er veel technische problemen zijn, die moeten worden opgelost om een goed lopende waterstofeconomie mogelijk te maken.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 194
194
gelezen
windmolens. Rifkin vindt dat ook. Het probleem is echter dat De waterstofeconomie onmatig optimistisch is over de kosten daarvan. De kosten van zonne- en windelektriciteit kunnen stellig lager worden dan ze thans zijn. Maar dat ze zo laag zullen worden als Rifkin zegt, is extreem onwaarschijnlijk. Alle degelijke vooruitberekeningen komen voor zonnestroom (dat in de komende eeuw ons energetisch trekpaard moet worden) uit op kosten die een stuk hoger zijn en blijven dan wat we tot nu toe tijdens pieken in de prijs voor elektriciteit uit aardolie en aardgas op tafel leggen. Op papier zijn er nog andere mogelijkheden om waterstof duurzaam te maken. Er zouden micro-organismen kunnen worden gebruikt, en er zijn ideeën om water in waterstof en zuurstof te splitsen met behulp van katalysatoren. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat op deze manier waterstof kan worden gemaakt die zo goedkoop is als Rifkin hoopt. Rifkin’s keuze voor een fijnmazig waterstofnet is kennelijk ingegeven door het succes van het Internet. Pijpleidingen voor waterstof zijn echter andere koek dan de koperen leidingen, glasvezelkabels en draadloze verbindingen die het Internet bedienen. In de eerste plaats kost het transport van waterstof veel meer energie dan het transport van informatie. Voor elke 100 kilometer afstand waarover waterstof wordt vervoerd, is ongeveer 1% van de vervoerde waterstof nodig om de compressoren aan te drijven. Ook zijn voor waterstof geschikte pijpleidingen relatief duur in aanschaf en onderhoud. Een bijkomend punt is dat windmolens en zonnecellen, waarmee waterstof duurzaam moet worden gemaakt, in hun investeringsbehoefte verschillen van energieopwekking met behulp van fossiele brandstoffen. Bij duurzame energie is het aandeel van investeringen in de totale kosten relatief hoog. Dat leidt tot een aanvullend probleem bij het bereiken van de energetische hemel. In De waterstofeconomie staat dat de miljarden mensen die nu in armoede leven alleen uit deze toestand kunnen worden gehaald wanneer wij de overstap maken naar een waterstofnetwerk, gevoed met behulp van duurzame energiebronnen, waarmee gemeenschappen over de hele wereld onderling worden verbonden. Kennelijk heeft Rifkin nooit geprobeerd investeringsmiddelen te verwerven voor duurzame energie en de bijbehorende infrastructuur in de derde wereld. Banken zijn daartoe slechts mondjesmaat bereid. Ze zijn vaak te bang dat door armoede, diefstal, sabotage en politieke onzekerheid hun geld weggegooid zal blijken te zijn. Met het idee dat in de derde wereld miljarden mensen kunnen worden aangesloten op een waterstofnetwerk staat Rifkin buiten de werkelijkheid. Ook in rijke landen is het tot stand brengen van een duurzame opwekkingcapaciteit voor waterstof verre van eenvoudig. Nederland is al eeuwen een windmolenland, maar het plaatsen van windmolens blijkt de laatste decennia een opgave die menige bestuurder boven het hoofd groeit. Na de eerste oliecrisis in 1973/1974 kreeg windenergie een hoge politieke prioriteit, maar het is nog nooit gelukt om de gestelde doelstellingen te realiseren. Binnen het kader van de Europese Unie
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 195
195
Prof. dr. Lucas Reijnders is hoogleraar milieukunde aan de Universiteit van Amsterdam en de Open Universiteit jeremy rifkin, de waterstofeconomie. schone en duurzame energie voor iedereen, lemniscaat, rotterdam, 2004, isbn 90-5637-583-0, 327 blz. € 22,50.
cdv|herfst 2004
d e wa t e r s t o f e c o no m i e
heeft Nederland de verplichting gekregen in 2010 9% van de elektriciteit duurzaam te produceren, maar, zoals de Algemene Rekenkamer eerder dit jaar vaststelde, met het huidige beleid wordt deze doelstelling waarschijnlijk niet gehaald. Als waterstof inderdaad niet goedkoop wordt en nog wel meer haken en ogen heeft, dan rijst de vraag of het wel juist is om zich met De Waterstofeconomie zo te concentreren op de brandstof- of aanbodkant van de energievoorziening. De efficiency, waarmee industrielanden brandstoffen toepassen, ligt nog altijd laag. Van de hoeveelheid energie die de verbranding van brandstoffen oplevert, wordt in een land als Nederland slechts 15% omgezet in ’energiediensten’, bijvoorbeeld in verreden kilometers en bewegende beelden op de tv. Die 15% is te verbeteren. Met behulp van technieken, die inmiddels op de plank liggen, kan de hoeveelheid primaire energie die nodig is voor de huidige energiediensten worden verminderd met 60-70%. Anders gezegd de ‘energiediensten’ van nu kunnen, wanneer we de beste beschikbare technieken toepassen, worden gerealiseerd met 30-40% van de brandstof die we thans verstoken. Verbetering van energie-efficiency is naar alle waarschijnlijkheid in een flink aantal gevallen goedkoper dan het verbranden van duurzaam geproduceerde waterstof. Ook wordt met verbetering van de energieefficiency het milieu vaak minder belast dan met energieopwekking, hoe milieuvriendelijk die ook is. Dit wil niet zeggen dat waterstof geen nuttige rol zou kunnen vervullen. Integendeel, sommige zeer energie-efficiënte manieren om brandstof om te zetten in energiediensten kunnen dankzij waterstof. Zo kan de brandstofcel die gebruik maakt van waterstof tweemaal zo veel kilometers uit een eenheid brandstof halen als de benzinemotor. Het is dan echter wel van belang veel aandacht te besteden aan de veiligheid. Tijdens de olieprijsstijging deze zomer werd België getroffen door een zware ontploffing als gevolg van een lekkende aardgasleiding. Belgische kranten hadden in hun koppen verwijzingen naar de hel. Waterstof is volgens De waterstofeconomie niet gevaarlijker dan andere brandstoffen. Dat is echter niet juist. Waterstof is namelijk moeilijk in de hand te houden. Er zijn bijvoorbeeld bijzonder goede lekvrije leidingen voor nodig. Juist omdat Rifkin een zeer omvangrijk fijnmazig leidingnet wil, waar iedereen waterstof in kan doen en uit kan halen, is de veiligheid daarvan een zeer zware hoofdpijn. Om niet regelmatig van Rifkin’s energetische hemel in de hel te belanden, is het waarschijnlijk verstandiger niet voor een fijnmazig waterstofnet te kiezen. Vanuit veiligheidsoogpunt kan men waarschijnlijk beter het energietransport over korte afstanden voor een goed deel afwikkelen via het elektriciteitsnet.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 196
196
gelezen
boekenbekeken
|Gelezen Quasi-Markets Governance door Taco Brandsen
Onlangs verscheen de handelsversie van het proefschrift van Taco Brandsen, dat handelt over de ontwikkeling van markten voor semi-publieke goederen zoals zorg, onderwijs en volkshuisvesting in een verzorgingsstaat. Eerder had hij de G.A. van Poelje Jaarprijs voor het jaar 2001 mogen ontvangen voor dit bestuurskundige proefschrift. Het proefschrift betreft een empirische studie van de vervanging van hiërarchische sturingsvormen door markten en netwerken op het beleidsterrein van de volkshuisvesting en biedt inzicht in de ontwikkeling van planning naar vormen van vraagfinanciering in een voor de Nederlandse verzorgingsstaat interessante sector. Door de bevindingen vervolgens algemener te maken biedt het boek inzicht in de operationele vernieuwing van aspecten van de Nederlandse verzorgingstaat. De opbouw van dit boek is als volgt: na een inleidend hoofdstuk, waarin de auteur aangeeft dat vanwege de complexiteit van de marktstructuur en het dienen van meervoudige doelen de bestudering van quasi-markten interessant is, wordt in hoofdstuk 2 de methode van onderzoek uiteengezet. Dit hoofdstuk is zeker voor hen die niet geschoold zijn in de bestuurskunde moeilijk leesbaar, maar komt er in mijn optiek op neer dat voor de bestudering van privatiseringsvraagstukken niet alleen het feitelijke gedrag bestudeerd dient te worden, maar ook de interne organisatie en de externe omgeving. In hoofdstuk wordt 3 wordt deze methode nader uitgewerkt voor de sociale woningbouw. Als gevolg van de bruteringsoperatie in 1993 (oftewel de Heerma-operatie), waardoor de subsidieverplichtingen van het Rijk werden afgekocht en dit woningcorporaties de mogelijkheid bood om actiever hun woningvoorraad te beheren, is hier een quasi-markt ontstaan. Na een korte historische beschrijving wordt de onderzoeksmethode voor de sociale huursector nader uiteengezet. Deze bestaat uit de bestudering van een dertiental woningbouwcorporaties in een viertal gemeenten, het doorploeteren van de jaarverslagen en een groot aantal diepte-interviews met key-figures aangevuld met additionele bronnen. Een en ander is goed gedocumenteerd en zorgvuldig geanonimiseerd. Door de keuze van de casussen ontstaat een divers beeld van de sociale woningbouw, variërend van een traditionele corporatie die zich richt op haar sociale taak tot een actieve corporatie die ook op andere deelmarkten opereert (zie hoofdstuk 4). cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 197
197
cdv|herfst 2004
d e wa t e r s t o f e c o no m i e
In hoofdstuk 5 wordt aan de hand van een verdere analyse van de situatie in vier steden een operationeel inzicht gegeven in de transformatie van corporaties tot maatschappelijke ondernemingen. Hierbij wordt in het bijzonder ingegaan op het beheer van de woningvoorraad, de woninguitgifte, de wijze van samenwerken, de juridische en organisatorische structuur van de corporatie en de betrokkenheid van de huurders. Opmerkelijk is dat het merendeel van de corporaties actief een gedeelte van haar woningvoorraad wil verkopen. Uit deze studie blijken ook de meer traditionele corporaties hier van rijkswege toe te zijn gestimuleerd. Ook de introductie van moderne toewijzingssystemen was universeler dan men op basis van de openbare strategie van de corporaties zou verwachten. Disseminatie (kennisverspreiding) zou hiervan de oorzaak kunnen zijn. Ook de organisatorische vormgeving van een corporatie in de vorm van de zogenaamde back/frontofficestructuur zou op vormen van disseminatie zijn terug te voeren. Ook bij samenwerkingsverbanden sluit de strategie niet altijd aan op het feitelijke gedrag. In de praktijk zien we zeer vergaande vormen van samenwerking, zeker op lokaal niveau, terwijl voor de meer traditioneel georiënteerde corporaties daartoe geen aanleiding aanwezig is. Volgens de auteur zou risicoreductie bij het opzetten van deze quasi-markt hieraan ten grondslag kunnen liggen. Bij de betrokkenheid van de huurders is daarentegen een opmerkelijke verscheidenheid waarneembaar. De bevindingen in dit hoofdstuk geven in het bijzonder een interessante doorkijk op welke wijze innovaties tot stand komen. Door het benutten van de nog bestaande institutionele verbanden en enige vorm van zachte aandrang van overheidszijde kunnen bepaalde veranderingen relatief eenvoudig tot stand komen. De vraag of de nieuwe vormgeving in de volkshuisvestingssector ook tot meer doelmatigheid heeft geleid, wordt in dit proefschrift echter niet behandeld. Interessant is de vraag hoe representatief de sociale woningbouw is voor andere semi-publieke goederen. Deze vraag wordt in hoofdstuk 6 en 7 behandeld. Een belangrijke constatering is dat de introductie van quasi-markten in de sociale woningbouw heeft geleid tot sterke fusietendensen. Tussen 1990 en 1999 nam het aantal corporaties met een kwart af (zie blz. 126). Ook in andere sectoren doen zich dergelijke tendensen voor. Dezelfde concurrentietendensen hebben zich in de thuiszorg voorgedaan en zijn er volgens de auteur de oorzaak van dat in deze markt geen effectieve concurrentie tot stand kwam. Ook in andere sectoren, zoals de zorg en de sociale zekerheid, vormt dit een aandachtpunt. In zijn proefschrift draagt Taco Brandsen argumenten aan waaruit blijkt dat de door sommigen bepleitte volledige privatisering van arbeidsongeschiktheidsregelingen in de sociale zekerheid met grote risico’s omgeven is. En ook de stelselherziening in de zorg zal alleen maar leiden tot efficiencyverbetering indien een doelmatige dam kan worden opgeworpen tegen de nu reeds optredende concentratieneiging. Zo blijkt uit recent onderzoek van Stéphanie van der Geest, Erik Schut en Marco Varkevisser van de Erasmus Universiteit Rotterdam dat het aantal ziekenhuisorganisaties de afgelopen vijftien jaar als gevolg van fusies sterk is afgenomen: van 148 in 1988 tot
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 198
198
gelezen
99 in 2003. Inmiddels geldt voor maar liefst één op de vijf Nederlandse ziekenhuisorganisaties dat zich binnen een straal van 25 kilometer geen enkele concurrent bevindt. Zij stellen dan ook dat het in het licht van de voorgenomen deregulering van de markt voor ziekenhuiszorg van belang is dat het aantal ziekenhuisorganisaties op korte termijn niet verder afneemt. Ook de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) lijkt die mening te zijn toegedaan. De NMa heeft onlangs na een eerste onderzoek geconcludeerd dat de voorgenomen fusie van Ziekenhuis Hilversum en Ziekenhuis Gooi-Noord tot een economische machtspositie kan leiden, zodat beide partijen niet zonder meer toestemming krijgen om samen te gaan, maar diepgaander onderzoek vereist is. Ook een andere conclusie uit hoofdstuk 6 verdient overdenking. Zo blijken in de periode net voor en net na de introductie de tendensen tot beperking van concurrentie het sterkst te zijn. Zo was er reeds voor de introductie van marktwerking in de thuiszorg sprake van een sterke concentratietendens. Bijkomend nadeel is ook dat het sociale kapitaal dat aanwezig was en dat samenhing met de dwarsverbanden met andere zorgaanbieders daarmee vernietigd wordt en slechts met grote kosten hersteld kan worden. In hoofdstuk 7 worden enkele aanbevelingen voor de introductie van quasi-markten geponeerd. Zo introduceert hij vier condities voor een effectieve quasi-markt: (1) een competitieve marktstructuur; (2) effectieve overheidsinterventie; (3) een goede voorbereiding en (4) de organisatie van effectieve trade-off van diverse deelbelangen. Het moet mij van hart dat ik de aanbevelingen wat algemeen van aard vindt. De link met eerdere bevindingen is mager en hierdoor wordt het laatste hoofdstuk al met al wat teleurstellend. De studie lijkt een goede balans en samenhang te hebben tussen methodologie en empirie. Wel lijkt het discutabel dat bij de keuze van casussen de auteur niet een van de G4-steden opneemt. In de vier casussen beperkt hij zich tot een viertal steden (een 100.000+ gemeente in de randstad, een 100.000+ gemeente buiten de randstad, een gemeente van 50.000 inwoners gelegen naast een centrumgemeente en een plattelandsgemeente van 10.000 inwoners). Deze keuze wordt echter amper beargumenteerd. Waarom wordt niet een van de G4-gemeenten met zijn karakteristieke samenhang tussen gemeentelijk volkshuisvestingbeleid en corporaties opgenomen? Zeker voor hen die geïnteresseerd zijn in een meer sociologisch en bestuurskundige literatuur biedt dit proefschrift een goed overzicht. Met opzet stelt de auteur dat hij de quasi-markten niet bestudeert vanuit de meer gebruikelijke economische of bedrijfskundige management-optiek, maar onderzoekt als sociologisch en bestuurskundig fenomeen. De economische benadering is in zijn ogen veel te beperkt en moderne economische benaderingen doet hij badinerend af als een hydra (zie blz. 48): de veelkoppige, kwaadaardige slang uit de Griekse tragedie, die iedere keer weer de kop opsteekt. Hiermee wordt de economische benadering onmiskenbaar tekort gedaan. Door de toepassing van speltheorie in de economische wetenschap kunnen complexe verbanden tussen feitelijk gedrag en strategie worden ge-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 199
199
Dr. Raymond H.J.M. Gradus is verbonden aan de economische faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam en is tevens werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. taco brandsen, quasi-markets governance: an anatomy of innovation, 2004, lemma – utrecht, 2004, 224 blz., isbn 90 5931 238 4. € 28,-
cdv|herfst 2004
d e wa t e r s t o f e c o no m i e
analyseerd. En ook de rol van instituties en sociaal kapitaal in de economie behoort tegenwoordig tot het standaard curriculum. En de notie dat de sociale dimensie (het zogenoemde clubargument) van groot belang is voor het functioneren van quasi-markten werd in 1965 al door de econoom en de latere Nobelprijswinnaar Buchanan onderkend bij het opzetten van zijn theorie van semi-publieke goederen. Dat voor het welslagen van privatiseringsprojecten het leiderschapstype van het management van de verzelfstandigde organisaties van groot belang is, wordt in de jaren negentig in de economische literatuur onderkend (zie in dit verband ook de door Brandsen geciteerde literatuur van Savas). Wil deze benadering voor een breder publiek interessant zijn, dan is mijn inziens een meer multidisciplinaire aanpak nodig. In een omvattende empirische aanpak dienen ook vraagstukken van doelmatigheid bestudeerd te worden en de geboden tools van de speltheorie kunnen ertoe bijdragen dat we het feitelijke gedrag beter kunnen analyseren. Juist de samenwerking tussen economie en bestuurskunde zou ertoe kunnen bijdragen dat we privatiseringsvraagstukken beter kunnen begrijpen. Hierdoor zouden de aanbevelingen in hoofdstuk 7 aan kracht kunnen winnen en minder in algemeenheden blijven steken.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 200
200
gelezen
boekenbekeken
|Gelezen Risikogesellschaft door Ulrich Beck
Elders in CDV betoogt Geldof dat duurzaamheid ten gevolge van de ‘risicosamenleving’ steeds meer een thema zal worden. Hij knoopt hierbij onder andere aan bij ideeën van Ulrich Beck. Het nog jonge gedachtegoed van Beck heeft in korte tijd enorme invloed gehad. In deze boekenrubriek besteden we daarom graag uitgebreid aandacht aan zijn klassieke werk. Nick Huls, hoogleraar rechtssociologie aan de Erasmus Universiteit en de Universiteit Leiden, gaat in op de hoofdstellingen van het boek, de mogelijke politieke antwoorden op de macht van de risicodeskundigen en de sterke en zwakke punten van het risicodenken en het voorzorgbeginsel. De Duitse socioloog Ulrich Beck poneert in Risikogesellschaft de intrigerende stelling dat de moderne samenleving zich ontwikkelt in de richting van een risicomaatschappij, een nieuwe fase van het industriële tijdperk. De risico’s die de moderne samenleving genereert, ziet Beck niet als ongewenste neveneffecten van een op zichzelf nastrevenswaardige economische orde. Nee, volgens hem zijn de economische succesformules van onze maatschappelijke orde (ondernemingsgewijze productie, arbeidsdeling en schaal-vergroting, onbelemmerde wetenschappelijke ontwikkelingen) tevens de belangrijkste oorzaken van de grote risico’s in de samenleving. Door de natuur te beschouwen als een onuitputtelijke bron voor onze materiële behoeften en door de ongeremde technologische ontwikkelingen, doemt het schrikbeeld op van een gevaarlijke vuilnisbelt in plaats van het paradijs op aarde. In de risicomaatschappij staat niet langer de creatie en verdeling van rijkdom centraal, maar de productie en verdeling van deze zogenaamde nieuwe risico’s. De risico’s waar Beck op doelt zijn de ongevallen met kerncentrales, het sleutelen aan DNA-codes, de vervuiling van het milieu en de vernietiging van de natuur, alsmede de risico’s van grote industriële complexen als Bhopal en Seveso. Deze nieuwe risico’s onderscheiden zich in vier opzichten van de vertrouwde soorten risico’s. In de eerste plaats betreft wetenschap over deze risico’s ‘ervaringloos weten’. Het gat in de ozonlaag is niet waarneembaar met menselijke zintuigen, en radioactiviteit jeukt niet. Het tweede kenmerk van de nieuwe risico’s is hun onomkeerbaarheid. Sommige
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 201
201
Beck accentueert de onbedoelde en ongewenste gevolgen van moderniseringsprocessen. Hij heeft een scherp oog voor de problemen waarmee onze moderne samenleving worstelt. Zijn betoog heeft een maatschappijkritische toonzetting. Met een gedrevenheid die aan het Communistisch Manifest van Karl Marx doet denken, beschrijft Beck de nieuwe risico’s als de spoken die door het hedendaagse kapitalisme waren. Ik licht enkele typerende passages uit dit rijke en inspirerende boek. Zoals de modernisering in de 19e eeuw de agrarische samenleving veranderde in een industriële, zo vervaagt zij thans de contouren van de industriële samenleving. Toen moest de omringende natuur verkend en beheerst worden, thans stuit de modernisering op zichzelf. Waren het ten tijde van de sociale kwestie de privileges die ontmaskerd moesten worden, nu wordt het wetenschappelijke en technische begrip van de maatschappij fundamenteel ter discussie gesteld. In het nieuwe perspectief van de risicosamenleving neemt de industriële samenleving in haar normaliteit, door de achterdeur van de nevengevolgen, afscheid van de wereldgeschiedenis. Een modernisering die de ongewenste gevolgen van de risicosamenleving incorporeert, noemt Beck ‘reflexieve modernisering’. De productieve krachten hebben hun onschuld verloren. De risico’s zijn geen latente nevenproducten meer, maar door hun universaliteit, openbare kritiek en wetenschappelijk onderzoek leggen ze hun sluier van latentie af. Hier dient zich een nieuw onderzoeksveld aan: de risicoproductie en verdeling, in plaats van die van de rijkdom. De gevaren zijn niet terug te draaien, en zij zijn evenmin groep-specifiek gelokaliseerd, maar kennen een globaliseringtendens. Door de toegenomen productiekrachten zijn risico’s en zelfbedreigingspotentiëlen in het moderniseringsproces tot ongekende hoogte gestegen. Het paradigma van de risicomaatschappij is volgens Beck de vraag hoe de meegeproduceerde risico’s en gevaren worden voorkomen, onschuldig gemaakt, gedramatiseerd en gekanaliseerd, en daar waar ze zich verwezenlijkt hebben, zo begrensd en herverdeeld worden dat ze het moderniseringsproces niet verhinderen. Het moderniseringsproces wordt reflexief zichzelf tot thema en probleem. Dit kan pas als de echte materiële nood niet meer bestaat. Niet ingevallen wangen maar dikke buiken (obesitas!) zijn het centrale probleem van de risicomaatschappij.
cdv|herfst 2004
risikogesellschaft
natuurlijke grondstoffen zijn maar beperkt voorradig en de gevolgen voor het nageslacht van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en straling zijn dikwijls onherstelbaar. Het derde kenmerk is dat de aard en de omvang van de schade zodanig zijn, dat vertrouwde antwoorden van de verzorgingsstaat, verzekering en aansprakelijkheidsstelling, tekortschieten. Ten slotte overstijgen de nieuwe risico’s onze traditionele beheersingskaders. Een in de Botlek geproduceerde gifwolk stopt niet bij de Belgische grens.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 202
202
gelezen
Traditioneel is risico synoniem aan moed en avontuur (Columbus), niet aan zelfvernietiging van het leven op aarde. Nu zijn de risico's wereldwijd, een impliciete consequentie van industrialisering. Beck poneert vijf stellingen: 1 Risico’s onderscheiden zich wezenlijk van rijkdommen. Ze zijn onzichtbaar, onomkeerbaar, causaal en vatbaar voor processen van sociale definitie. 2 Door de verdeling en toename van risico’s ontstaan sociale ’gevaarlijke lagen’. De risico’s hebben een boemerangeffect, dat niet in klassenkaders gevangen kan worden. Ook de rijken hebben er problemen mee: de ecologische waardevermindering en -onteigening keert zich tegen hen. Verder ontstaat er een nieuwe internationale ongelijkheid, zowel met de derde wereld als tussen de industrielanden onderling. 3 Moderniseringsrisico's zijn big business, het is een behoeftevat zonder bodem. Met risico’s wordt de maatschappij zelfreferentieel, onafhankelijk van menselijke behoeftebevrediging. 4 Rijkdommen kan men bezitten, door risico’s wordt men getroffen. Ze worden in onze beschaving op een bepaalde manier toegedeeld. Het bewustzijn bepaalt het zijn in de gevarenzones. Er moet volgens Beck een weten over risico’s ontwikkeld worden. 5 Het politiek potentieel van de risicomaatschappij bestaat doordat de sociaal erkende risico’s zich richten op de ‘oorzaken’ van het industrialiseringsproces zelf. Het is het politieke potentieel van catastrofes. De uitzonderingstoestand dreigt normaal te worden (alarmfase 1). Omdat het zulke mammoetgevaren zijn, is het gemakkelijk om je af te wenden. Beck werpt de vraag op of de solidariteit in nood uit de industriële samenleving verandert in de solidariteit uit angst. De risicomaatschappij kent niet het waardesysteem van (positieve gerichtheid op) gelijkheid, maar van veiligheid met een negatieve connotatie, het voorkomen van iets slechts. Niet iedereen moet deel hebben aan de koek, maar iedereen moet vrij blijven van gif. Niet: ik heb honger, maar ik ben bang. Maar angst is een slechte raadsheer. In de ‘andere’ maatschappij gelden niet de wetten van het parlement, maar van de deskundigen, de ingenieurs en de managers die beslissen over de toepassing van micro-elektronica, gentechnologie en informatiemedia. In de laboratoria worden de utopieën ontworpen. Zij worden bevolkt door revolutionaire cellen. Het niet-politieke neemt de leidende rol over van de politiek. Beck ziet drie scenario’s voor een min of meer politieke vorming van de toekomst: 1 Terug naar de industriële maatschappij. Dat is de politiek die nog meer inspanningen en economische groei wil realiseren om de ecologische aanpassingen aan te brengen. De politiek mist legiti-
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 203
203
2
Democratisering van de technisch-economische ontwikkeling. In dit scenario staat de analogie met het armoedeprobleem centraal. De politiek historische cyclus van het armoederisico lijkt zich te herhalen: bittere ontkenning, omstreden waarneming en erkenning en uiteindelijk trekt de politiek de nodige consequenties door middel van opname in de welvaartstaat. Dus: een ecologische variant van de welvaartsstaat. Dit levert echter twee grote problemen op: verwoesting van de natuur en massale werkloosheid. Er verschijnen steeds meer controleurs, nieuwe beambten met taken om het onrecht te bestrijden: de milieupolitie. Er kan een verzekering ontwikkeld worden tegen milieu en gezondheidsrisico’s. Het slachtoffer moet dan wel van het bewijzen van causaliteit ontslagen worden. De gevaren zijn duidelijk: een autoritaire staat en een geweldige bureaucratie. Het tweede scenario gaat er net als het eerste ten onrechte van uit dat de moderne tijd een centraal sturingsmechanisme heeft of moet hebben.
3
Differentiële politiek. Er verdwijnen monopolies (rationaliteit van de wetenschap, beroepsmonopolie van mannen, het seksuele monopolie van het huwelijk, en ten slotte het politieke monopolie van de politiek), maar de wereld stort niet in. De gestes van het ‘alsof’ beheersen het toneel: politici doen alsof ze almacht hebben. Volgens Beck ligt de redding in het uitbouwen en juridisch vastleggen van bepaalde beïnvloedingsmogelijkheden van de subpolitiek. Hij noemt dat de ‘niet institutionele renaissance van het politieke’ en hij pleit voor nieuwe vormen van directe decentrale politiek als een vorm van politisering van onderaf. Dat kunnen maatschappelijk betrokken wetenschappers zijn, klokkenluiders of burgerinitiatieven die er op gericht zijn om onderdrukte kennis te mobiliseren en mogelijkheden te benutten die binnen de status quo latent aanwezig zijn. Beck is sterker in de analyse van het falen van de maatschappij dan het uitwerken van de alternatieven die hij aandraagt, zo erkennen ook zijn supporters.1 Niettemin blijkt zijn boek tot op de dag van vandaag voor velen een in spiratiebron op de meest uiteenlopende terreinen, van de veiligheidsutopie2 tot en met de kansspelregulering.3
cdv|herfst 2004
risikogesellschaft
miteit, want weet niets van de nieuwe ontwikkelingen in de laboratoria. Er zijn echter steekhoudende argumenten tegen de ‘halve rationaliteit’ van de moderne tijd. Risicodefinities maken politieke machtsuitoefening mogelijk. De economie is niet competent voor wat ze aan problemen ophoest, de politiek is competent over iets waarover ze geen controle bezit. Politiek wordt een reclamebureau, gefinancierd uit de openbare middelen, om de zonzijde te belichten van ontwikkelingen waarop het democratisch proces zelf geen in vloed heeft. Er wordt al weer om leiding geroepen, wat Beck doet denken aan het nabije verleden.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 204
204
De impact van Beck’s boek gelezen
In 1992 redigeerde ik een sturingbundel met tal van artikelen waarin de vruchtbaarheid van Beck’s benadering werd beproefd. De slothoofdstukken waren van de hand van de directeuren van de wetenschappelijke bureaus van de grote politieke partijen, die nagingen wat de politiek kon met Beck’s ideeën.4 Een mooi voorbeeld van de verplaatsing van de politiek die Beck bedoelt, speelt zich af op Europees niveau. Tijdens het BSE-schandaal en de maatregelen rond de varkenspest stond het Permanent Veterinair Comité van de EU in het centrum van de belangstelling, maar er zijn tientallen van dergelijke wetenschappelijke commissies die beslissen over de Europese reactie op risico’s.5 Europa heeft gebroken met het oude systeem van consensusvorming in een proces waarin nationale overheden, het bedrijfsleven, in dialoog met de commissie, langzaam maar zeker de ene na de andere richtlijn produceerden. Het bezwaar van trage besluitvorming ging zwaarder wegen toen Europese standaardisatie ontdekt werd als een instrument in de concurrentie met de Verenigde Staten en de Aziatische Tijgers. Bij de grote bedrijven is veelal de zeer gespecialiseerde expertise voorhanden die nodig is om met gezag normerend op te kunnen treden. Zij formuleren de - doorgaans hoge - standaard, en de kleintjes moeten zich aanpassen. De voordelen zijn duidelijk: een hoog veiligheids- en beschermingsniveau, niet te veel politiek gemarchandeer en ambtelijk gepalaver, en bovendien deskundige besluitvorming die tot commercieel verantwoorde en praktische resultaten leidt. Schaduwzijden zijn onder meer de uitsluiting van het midden- en kleinbedrijf, het onvoldoende meewegen van milieu- en consumentenbelangen en het gebrek aan democratische legitimatie.6 De situatie in Brussel is een soort laboratorium waar geëxperimenteerd wordt met nieuwe vormen van sociale regulering. Juristen pleiten voor een opnieuw doordenken van de zogenaamde Komitologie: hoe kan de regelgeving door besloten comités van deskundigen maatschappelijk en juridisch aanvaardbaar worden gemaakt? Normatieve aspecten van het risico-denken In het aansprakelijkheidsrecht is al lang sprake van een verschuiving van schuldnaar risicoaansprakelijkheid, die resulteert in een andere beoordeling van de rechtmatigheid van de risico’s veroorzakende consumptie- en productie-patronen. Deze verschuivingen zijn breed gedocumenteerd, onder andere door de rechtssocioloog Hoekema.7 Schaalvergroting, technologische ontwikkelingen, en de opkomst van sociale instituties, waaronder de welvaartsstaat, leiden ertoe dat het subjectieve, op schuld en onrechtmatigheid gebaseerde denken meer en meer
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 205
205
In een breed opgezet historisch en cultuursociologisch betoog schetst mijn Rotterdamse collega Roel Pieterman11 de opkomst van een zogenaamde laatmoderne voorzorgcultuur als opvolger van de klassieke schuldcultuur en de moderne risicocultuur. Na het klassieke ‘ieder draagt zijn eigen schade’, het moderne ‘schade moet vergoed worden’ zouden we in de op slachtofferbescherming gefocuste voorzorgcultuur te maken hebben met een nieuw beginsel: ‘schade is schande’. In deze benadering moet schade tot iedere prijs voorkomen worden. Zowel bij het boren in de Waddenzee als bij de ontwikkeling van genetisch gemodificeerd
cdv|herfst 2004
risikogesellschaft
wordt verdrongen door ‘objectieve’ en beleidsmatig gewenste criteria om schadevergoeding toe te kennen. De relatie tussen het optreden van schade en verwijtbaar of onzorgvuldig handelen van individuen wordt meer en meer doorbroken. Van sommige activiteiten is bekend dat ze schade kunnen veroorzaken, maar dat wordt geaccepteerd omdat zij sociaal nuttig en aanvaardbaar worden geacht. In deze moderne benaderingen wordt schuld gezien als een dogmatisch obstakel voor rationeel beleid dat zoveel mogelijk uit de weg geruimd moet worden. Het bereiken van een maatschappelijk gewenst doel (economische groei, snellere productie, mobiliteit) staat voorop. In dit voortdurend versnellende proces van arbeidsdeling en maatschappelijke differentiëring verdween de concreet handelende mens als centrale categorie uit beeld. Daarvoor kwamen organisaties in de plaats, structuren en andere door beleidsoverwegingen ingegeven constructies. Schuyt 8 wijst op de kwalijke zorgeloosheid en onverschilligheid die in systemen van aansprakelijkheid en verzekering ontstaan, waarin de band met het eigen gedrag is losgelaten. Het lijkt wel of mensen zich wel verantwoordelijk voelen voor succesvolle acties en gebeurtenissen in hun leven, maar verantwoordelijkheid voor een negatieve uitkomst schuwen. Schuyt betreurt daarom de lossere band tussen handeling en gevolg, Hij beschrijft de daarmee gepaard gaande mentaliteit: voor tegenslag is het collectief verantwoordelijk, bij voorspoed heb ik de staat niet nodig. Hij vraagt zich af of we de overstap maken van de verzorgingstaat naar de verzekeringsstaat. Hij ziet dat niet als een gunstige ontwikkeling vanwege de daarbij behorende calculerende mentaliteit. Terwijl ik zelf – net als de meeste lezers van dit blad – nog tot de generatie behoor die met het calvinistische adagium ‘niet klagen, maar dragen’ is opgevoed, is er nu een claimcultuur aan het ontstaan. Hiermee wordt het verschijnsel bedoeld dat de burger niet in geleden schade als gevolg van rechtmatige of onrechtmatige daden berust, maar zich verweert en probeert de schade op anderen te verhalen.9 Deze cultuur wordt ingegeven door een streven naar total justice.10 In de Amerikaanse samenleving bestaat in toenemende verwachting dat schade wordt vergoed. De traditionele barrières voor aansprakelijkheidsstelling zijn verdwenen. Er ontstaat ‘a general expectation of compensation...’ (p. 91), hetzij in de vorm van particuliere of sociale verzekering, hetzij door middel van een gerechtelijke procedure.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 206
206
gelezen
voedsel moet de industrie aantonen dat er geen schade zal optreden. Omdat dit in feite een probatio diabolica is, wordt het voorzorgbeginsel een vijand van de modernisering, een politiek instrument in handen van anti-kapitalisten. We zien inderdaad dat dit beginsel nogal eens wordt ingeroepen om onze manier van leven op deze manier aan de orde stellen. Een sterk element in dit type kritiek is dat het voorzorgbeginsel weinig ruimte laat om tot een afweging van voor- en nadelen te komen, bijvoorbeeld hoe je de gevaren van genetisch gemanipuleerd voedsel in het westen afweegt tegen het aantal levens dat in Afrika in de tussentijd kan worden gered. Daar staat echter tegenover dat - zeker in de afgelopen periode - er vrij weinig tegenkrachten zijn gemobiliseerd tegenover de grote en machtige industrie met een enorme technologische expertise. Ik verwijs de geïnteresseerde lezer naar een recent verschenen Maastrichtse bundel12 waarin de thematiek van risicomaatschappij, voorzorg en duurzaamheid breed en diepgaand wordt behandeld vanuit een multi-disciplinaire (recht, sociologie, economie) aanpak, onder andere op het terrein van het voedsel- en milieubeleid. Willen we niet afglijden naar een situatie die Beck typeert als ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’ dan is een brede focus onontbeerlijk. Prof. Mr N.J.H. (Nick) Huls is hoogleraar rechtssociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en tevens deeltijd-hoogleraar aan de Universiteit Leiden. ulrich beck, ulrich risikogesellschaft. auf dem weg in eine andere moderne, suhrkamp, 1986.
Noten 1
2 3 4 5 6
Zie de inleiding van Maarten Hajer en Michiel Schwartz in Ulrich Beck, De wereld als risicomaatschappij. Essays over de ecologische crisis en de politiek van de vooruitgang, de Balie 1997. H. Boutellier, De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond misdaad en straf, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2002. Sytze Kingma. De liberalisering van kansspelen en de these van de risicosamenleving, 51 Sociolgische Gids (2004) nr 2, p. 151 – 177. N.J.H. Huls (red.), Sturing in de risicomaatschappij, serie recht, staat en sturing. Nr 11, Tjeenk Willink Zwolle 1992. Zie de recente oratie van Ellen Vos, Overcoming the crisis of confidence. Risk regulation in an enlarged European union, Maastricht 2004. Zie Harm Schepel, The Constitution of private governance. Product Standards in the regulation of intgerating markets, unpublished Phd Thesis, Florence 2003.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 207
207
7
cdv|herfst 2004
risikogesellschaft
A.J. Hoekema, Rechtssociologische aantekeningen bij the schadevergoedingsrecht, NJB 1980, p. 977-1000. 8 K. Schuyt, ‘De paradox van verzorging en verzekering’, in: ESB special over onverzekerbaarheid (februari 1995), p. 10-17. 9 Werkgroep Claimcultuur, Naar een Claimcultuur, in Nederland? Den Haag, ministerie van Justitie, 1999. 10 L. Friedmann, Total Justice, New York, Russel Sage, 1985. 11 R. Pieterman, Afscheid van risico? Niet zonder gevaar, 16 Recht der werkelijkheid, 2001, nr 1, p. 35 –63. 12 Ellen Vos en Geert van Calster (red.), Risico en voorzorg in de rechtsmaatschappij, Ius Commune reeks nr 48, Intersentia 2004.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 208
208
interview
boekenbekeken
| i n gesprek met
Wouter van Dieren ‘Duurzaamheid alleen te bereiken door grote systeeminnovaties’
door Jan Prij
In 1972 verscheen Grenzen aan de groei, het rapport aan de Club van Rome. Het was een schokkend rapport over de naderende ineenstorting van de planeet aarde. Het was niet geschreven door sektarische onheilsprofeten, maar door een aantal gerenommeerde geleerden. Meteen al bij het verschijnen riep het rapport heftige reacties op. Grenzen aan de groei valt met recht een klassieker te noemen; de veel genoemde duurzaamheidsdefinitie van Brundlandt was zonder dit werk moeilijk denkbaar. Al met al voldoende reden voor CDV om ruim dertig jaar na dat terug te kijken op Grenzen aan de groei met Wouter van Dieren, één van de leden van de Club van Rome van het eerste uur. Volgens hem is het rapport blijvend actueel en hebben ook andere rapporten aan de Club van Rome nog steeds impact op de beleidsdiscussies. Hij keert zich tegen de ‘utopie van het groeigeloof ’ én de wereldvreemde filosofen die een niet-instrumentele houding ten opzichte van de natuur bepleiten. Volgens hem is duurzaamheid alleen te bereiken door grote systeeminnovaties en door politieke wil om daadwerkelijk via een bundeling van deskundigheid de daad bij het woord te voegen.
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 209
209
CDV
VAN DIEREN
Maedows heeft samen met Randers onlangs Grenzen aan de groei deel 3 gepubliceerd. Het is een vervolgstudie op de analyse uit de jaren zeventig, net zoals dat in de jaren negentig in Beyond the limits is gebeurd. Zowel uit die studie als ook uit het derde deel blijkt dat alles nog zeer actueel is. De meeste door ons voorziene trends zetten zich voort. Over onze aanpak in Grenzen aan de Groei bestaan trouwens veel misverstanden. Zo wordt vaak gesteld dat de voorspellingen in het rapport niet zouden zijn uitgekomen. Maar dat heeft duidelijk met een verkeerd begrip van het rapport te maken’.
CDV
Waaruit bestaat dat verkeerde begrip dan? Ook in dit nummer van CDV wordt door Rein Willems van Shell gesteld dat het apocalyptische doemscenario uit dit rapport zich niet heeft voltrokken. Hij heeft er niet veel van begrepen?
van voorraden dreigt als we op de oude voet verder gaan. Er zijn toen inderdaad allerlei maatregelen genomen en dat is uiteraard de bedoeling van het rapport geweest. Het is overigens precies datgene waar een bedrijf als Shell conform zijn eigen scenario’s rekening mee houdt. Uit deze scenario’s blijkt onder meer dat we na 2020 de piek van de olieproductie hebben gehad en dat het daarna definitief minder gaat worden. Feitelijk gezien zijn Willems en ik het op dit punt in ieder geval met elkaar eens. Het tweede belangrijke punt is dat het feit dat in de westerse wereld nog geen absolute schaarste is ontstaan nog niet betekent dat dit wereldwijd niet het geval is. Veel grondstoffen zijn ongelijk verdeeld over de wereld, wij hebben er zelf nog geen directe last van, omdat wij ze met onze koopkracht kunnen afkopen. Er is sprake van een enorm verdelingprobleem in de wereld. Op dit moment hebben 1,2 miljard mensen honger en 800 miljoen mensen gebrek aan drinkwater. Dit geeft niet bepaald een opwekkend beeld over de toestand van onze wereld. Al met al moet je stellen dat we het met ons toekomstbeeld redelijk bij het rechte eind hebben gehad’. CDV
VAN DIEREN
‘Zijn stelling is in ieder geval onjuist. Dat heeft te maken met het eerste veelvoorkomende misverstand over het rapport, namelijk dat het voorspellingen voor het einde van 20e eeuw zou bieden. In het rapport worden echter geen voorspellingen voor deze korte termijn gedaan, die gelden voor 2050. Het is dan ook eigenaardig om in 2004 te beweren dat de voorspellingen niet zouden zijn uitgekomen. Wat we wel hebben gezegd, is dat de grondstoffenvoorraad krap zou worden en dat uitputting
cdv|herfst 2004
We hebben het nu alleen over grondstoffen gehad. Het rapport Grenzen aan de Groei onderscheidt meerdere trends. Hoe staat het daar mee?
VAN DIEREN
‘Grenzen aan de Groei gaat de samenhang en feedbackmechanismen na tussen vijf trends: de bevolkingsgroei, voedselproductie, industrialisatie, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en vervuiling. Wanneer we nu naar de bevolkingsgroei kijken, dan blijft dat een drama. De groei remt af, maar gaat nog steeds naar ontoe-
grenzen aan de groei
In 1972 verscheen Grenzen aan de groei een rapport aan de Club van Rome. Wat is er overgebleven van deze voorspellingen in het rapport? Is de analyse nog actueel of is het geschetste sombere perspectief inmiddels door de feiten achterhaald?
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 210
210
interview
laatbare aantallen toe. De wereldvoedselproductie is in absolute zin verdubbeld, maar in relatieve zin gehalveerd. Vergeleken bij 1970 was in 2000 per hoofd van de wereldbevolking de helft minder aan voedselvoorraad aanwezig, dat is dus een enorme achteruitgang. Over de vraag hoe lang we de industriële productiegroei wereldwijd kunnen volhouden, valt moeilijk iets te zeggen. Er is in ieder geval weinig zicht op de remming van de industriële productie, omdat mensen over het algemeen bereid zijn veel milieu en toekomst op te offeren voor de industriële productie van dit moment. Terugkijkend denk ik dat we alleen met de klimaatsverandering onvoldoende rekening gehouden hebben. Maar deze versnellen het proces van wat we toen de grote ecologische terugkoppeling hebben genoemd; tussen beschikbare grondstoffen, bevolkingsaanwas en milieudruk’. CDV
Maar doet het rapport in een bepaald opzicht niet erg gedateerd aan? Het rapport spreekt bijvoorbeeld over ‘weloverwegen beperking van de groei’ . Nu is het juist de trend om te kiezen voor groei en ‘ontkoppeling’ .‘Groei’ en ‘duurzame ontwikkeling’ zijn blijkbaar ook samen mogelijk.
geven waarbij deze hoeveelheid met een factor 4 omlaag kan. Volgens Schmidt Bleek, de founding father van het begrip ecoeffiëntie, is zelfs voor de westerse landen een reductie met een factor 10 mogelijk. De economie zit stampvol met verspilling en daar is met het oog op duurzaamheid veel te winnen. De tragiek is echter dat de meeste verspilling weer als groei meegeteld wordt’. CDV
Van deze ‘vervuiling’ van het economisch groeibegrip geeft u in een andere studie voor de Club van Rome, De Natuur telt ook mee, verschillende voorbeelden. Zo is het merkwaardig dat we met de kap van onze regenwoud ons BNP enorm vergroten. Kunt u aangeven wat u in dit kader precies met ‘de fake discussie rond economische groei’ bedoelt?
VAN DIEREN
‘Het ziet er naar uit dat het hele idee van economische groei een rare zeepbel is. Want hoeveel is er nu reëel in de vorm van toegevoegde waarde? De economische groei bestaat momenteel voor circa 50% uit kosten voor reparatie of compensatie van schade. Wanneer Schiphol met 2% groeit is 1% daarvan zeer waarschijnlijk schade-industrie. Kortom, we koersen op een geheel verkeerd kompas’.
VAN DIEREN
‘Dat hangt er vanaf wat je precies bedoelt. De aandacht voor ‘economische groei’ is voor een deel een fake discussie. Anderzijds is het wel zo dat wij op een zuinigere wijze met onze grondstoffen kunnen omgaan, wat we nu eco-efficiëntie zijn gaan noemen. De hoeveelheid energie en grondstoffen die we voor een eenheid dienstverlening nodig hebben kan enorm omlaag. In een rapport van Von Weizsäcker uit 1995 worden een vijftal voorbeelden ge-
cdv|herfst 2004
Duurzaam Nationaal inkomen CDV
Ter herijking van dit kompas pleitte u in De natuur telt ook mee voor een ‘geschoond’ inkomensbegrip, het Duurzaam Nationaal inkomen (DNI) . Niet alleen toegevoegde waarden, maar ook onttrokken waarden zouden moeten meetellen in het Inkomen. Ons boekhoudsysteem van de nationale rekeningen is er echter niet door
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:25
Pagina 211
211
VAN DIEREN
‘Zoals zo vaak worden zulke ideeën niet letterlijk overgenomen, maar werken ze toch op verschillende wijze door. Een belangrijke variant van DNI is dat meer en meer milieukosten nu worden doorberekend. In 1970 was van een dergelijke doorrekening nog helemaal geen sprake. Nu spreken we toch al over circa 30 tot 40 miljard Euro per jaar, zo’n 5 tot 8% van het BNP. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de afdankpremie voor de auto, de ecotax, de belasting op energie, afval en de heffing op waterverontreiniging. Dit is een bescheiden vorm van correctie op het gangbare BNP’.
CDV
Heeft u nog meer voorbeelden?
VAN DIEREN ‘ Elk jaar wordt in Amsterdam
of Brussel The Triple P Investment Conference georganiseerd waar zo’n 400 tot 500 mensen van over de hele wereld aan meedoen. Grote pensioenfondsen, maar ook kerken eisen steeds meer dat de belegde fondsen duurzaam moeten zijn.Dat geldt bijvoorbeeld voor het ABP dat alleen in duurzame energiebronnen belegt. Maar er zijn tientallen bedrijven die dat zo doen. Het bedrag dat duurzaam wordt geïnvesteerd, bedraagt op jaarbasis al zo’n 400 miljard dollar. Zo worden bijvoorbeeld investeringen in vuile kolencentrales in China uitgesloten. De bedragen die omgaan, zijn natuurlijk peanuts vergeleken met de biljoenen aan flitskapitaal die de wereld rondgaan, maar het is wel 400 miljard! Er zijn bovendien aanwijzingen dat bedrijven die zich duurzaam gedragen beter presteren dan bedrijven die dat niet doen’.
VAN DIEREN
‘Er wordt elk jaar onder auspiciën van de ontwikkelingsorganisatie van de VN (UNDP) een rapport gemaakt, het United Nations Development Report, waarin een welvaartsindex is opgenomen. Deze index lijkt sterk op wat wij beogen. Landen met een hoog BNP, zoals bijvoorbeeld Saoedie-Arabië kunnen een lage welvaartsindex hebben, maar ook omgekeerd: een deelstaat Kerala in India heeft een relatief klein BNP, maar een hoge welvaartsindex. Belangrijk zijn ook de ontwikkelingen in de financiële wereld. Beursgenoteerde ondernemingen worden in toenemende mate op duurzaamheidsindicatoren beoordeeld, deze ontwikkeling neemt een enorme vlucht’.
CDV
Waar moet ik dan aan denken?
cdv|herfst 2004
CDV
U bent het eens met degenen die stellen dat duurzaam ondernemen geen hype is?
VAN DIEREN
‘Het is essentieel voor bedrijven om te kunnen overleven. Als een of andere kwast van een promovendus (Chris Hibbitt, red) een paar maanden geleden schrijft dat duurzaam ondernemen allemaal PR-flauwekul is en dat een bedrijf als Shell weer terug moet naar zijn core business en dat is olie, dan weet die man niet waar hij het over heeft. De werkelijkheid luidt gewoon dat duurzaam ondernemen niet vrijblijvend is en noodzakelijkerwijs steeds meer tot de kernactiviteit van bedrijven zal gaan behoren’.
grenzen aan de groei
veranderd, dunkt me.Wat is er terechtgekomen van uw voorstellen? Heeft het toch iets opgeleverd?
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 212
212
De metafysica van de markt interview
CVD
Volgens u gaat duurzaam ondernemen niet ten koste van rendement en hoeven in die zin economie en duurzame ontwikkeling elkaar niet te bijten. Toch bent u tegelijkertijd erg kritisch op de markt. De heftige reacties op het rapport aan de Club van Rome toen en nu heeft u zelfs verklaard uit ‘marktfundamentalisme’ en de ‘utopie van het groeigeloof’. Wat is nu precies u kritiek?
VAN DIEREN
‘Wat wij in feite doen is het voor alles creëren van pseudo-vrije markten, in de verwachting dat die ons heil zullen brengen. We willen op die manier de illusie in stand houden dat concurrentie in de markt goed is voor de prijs, kwaliteit en duurzaamheid. Maar in werkelijkheid bestaat de vrije markt nergens, en biedt hij ook geen oplossing, zeker niet op het terrein van duurzaamheid. Je had het net over een hype. Zo’n hype is het om alles maar op te offeren op het altaar van de markt. Dat moeten we dus niet doen. ‘Vermarkten’ lijkt soms wel een standaard-antwoord te zijn en zelfs de oplossing voor niet-bestaande problemen. Schiphol zou naar de beurs moeten, maar de onderneming opereert goed. Waarom zou je dat dan veranderen?’ CDV
Dat allemaal onder het motto dat marktconcurrentie & groei per definitie goed voor u is….
VAN DIEREN
‘De Europese Commissie eist concurrentie op allerlei terreinen. Maar je kunt niet zomaar overal concurrentie op loslaten. Zomaar straffeloos de financiering van infrastructuur privatiseren, zoals we met het failliet van de Eurotunnel heb-
cdv|herfst 2004
ben gezien. En dankzij die zogenaamde concurrentie kun je nu tegenwoordig voor 9 EURO naar Engeland vliegen. Dit is natuurlijk niet heilzaam, maar een schandalige vorm van enorme afwenteling van kosten op anderen, de toekomst, de aarde. Ik geef je nog een voorbeeld: Die idiote NMa die voortdurend bij de garnalenvissers komt binnenvallen. De garnalenvissers mogen geen prijsafspraken maken. Maar wat de NMa vergeet, en al die bedrijfskundige economen uit Rotterdam, is dat in werkelijkheid garnalen natuurlijk niet ín een vrije markt’ worden gevangen, vanwege alleen al het eenvoudige gegeven dat we te maken hebben met een gelimiteerd biologisch bestand. Om goede omgang met zo’n voorraad te waarborgen, moet je afspraken maken, dat kan alleen maar met quotering. Nu wordt gezegd: niets quoteringen,er moet concurrentie zijn! Straks zijn de vissers kapot geconcurreerd, is de zee leeg en heeft de concurrentie schijnbaar gewonnen. Zo gaat het maar door. We hebben een uitstekende energievoorziening die ook zo nodig vermarkt moet worden. Er is een rapport van Peter Vogtländer, voorzitter van de Algemene Energieraad, ex-Shell directeur, die meldt dat de liberalisering van de energiemarkt niet leidt tot schoner, veiliger en goedkoper, maar tot vuilere, onveilige en duurdere energie. Maar we willen ons seculiere marktgeloof maar niet opgeven’. Geen romantisch gedoe over de natuur CDV
In Het groene universum, reisverhalen uit de wereld van het milieu wordt onder meer duidelijk dat u niets moet hebben van al die ‘milieufilosofen’ die een niet-instrumentele en ontvankelijke houding ten opzichte van de natuur bepleiten Maar is dat
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 213
213
VAN DIEREN
‘Nee, ik vind dat absoluut niet, en ja, ik vind al dat romantisch gedoe over de natuur vervelend. De natuur heilig verklaren is onverstandig. Natuurlijk, de natuur die zich aan de oppervlakte aan ons toont, kan schitterend zijn. Maar daaronder zit een wrede laag. De onderwereld van de natuur kan zelfs buitengewoon gevaarlijk zijn, denk bijvoorbeeld aan bacteriën en schimmels. Als we de natuur niet manipuleren, dan overleven wij niet.Voor Nederland is deze positie al helemaal duidelijk. We hebben vanouds de natuur moeten cultiveren, maken en beheersen om een menswaardig bestaan te kunnen opbouwen. Ik moest een keer voor gelovige aandeelhouders van de ASN Bank een verhaal over dit thema houden. In een zaal vol mensen met sandalen en natuuridealen. Ik vroeg hen: denken jullie nou werkelijk dat niet-ingrijpen in de natuur ons ooit verder heeft geholpen? We willen toch niet nog steeds in oerwoud leven en achter elkaar aanjagen? De zaal was sissend van verontwaardiging, want de natuur, daar moest je van afblijven. Graan is slechts eetbaar voor de mens als het veredeld wordt. Hetzelfde geldt voor de rijst’.
CDV
Volgens u is het naïef om te romantisch over ‘de natuur’ te doen. We lijken soms te leven in een polaire tegenstelling, waarbij de natuur als goed en de cultuur
cdv|herfst 2004
als slecht wordt afgeschilderd. Deze posities zijn even misleidend als dat het groeigeloof utopisch is? VAN DIEREN
‘Dat klopt. Juist als je niet ingrijpt, gaat alles naar de donder. Je kunt wel veel van de natuur leren over de terugkoppelingsmechanismen die er spelen. Maar dat is meer een kwestie van meten en empirie dan van filosofische concepten. Ik heb nooit wat gehad met wat wel de deep ecology-beweging wordt genoemd; zij die geloven dat we terug moeten naar de natuur en dat we daar dan het summum beleven van integriteit. Ik geloof dat niet en het is ook strijdig met alles wat wij weten over de natuur’.
CDV
De case van de Waddenzee biedt wellicht een mooi voorbeeld van uw benadering?
VAN DIEREN
‘Wat in ieder geval duidelijk is: Als je beweert dat in de Waddenzee niet ingegrepen mag worden, dan ben je gewoon niet op de hoogte. Er wordt ingegrepen, elke dag, juist met het oog op goed beheer en bestuur. De vraag is niet ‘blijf er vanaf’, zoals de Waddenvereniging altijd heeft geroepen; de vraag is, hoe zorg je ervoor dat toeristen, inwoners en bedrijven kunnen blijven bestaan, zodanig dat de boel op orde blijft. Dat is een eis van hard studeren, wetenschap en techniek’. Systeeminnovaties en het belonen van duurzaam gedrag
CDV
Voor u is dit Milieubeleid vooral een kwestie van: ‘techniek en systematiek, organisatie en onderhandeling. U geeft ook aan dat we ‘het individu niet moreel belasten
grenzen aan de groei
vertrekkend vanuit de lijn van het rapport aan de Club van Rome niet vreemd? Juist dit rapport maakt de nadelen van deze exploiterende levensstijl immers zo genadeloos zichtbaar. Is het vanuit die visie niet duidelijk genoeg dat we zo’n niet-instrumenteel ethos nodig hebben als antwoord op de milieucrisis?
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 214
214
interview
met verantwoordelijkheden die de zijne niet zijn’. Maar juist vanuit een analyse als aan de Club van Rome zien we toch dat het onderliggend probleem er één van collectieve levensstijl is. Dat betekent toch gewoon dat gedragsveranderingen nodig zijn? VAN DIEREN
‘Er zijn inderdaad gedragsveranderingen nodig. Maar je hebt er niets aan om te proberen op individueel niveau te moraliseren. Het gaat erom op het juiste niveau interventies te doen. Als je nu kijkt hoe in de geschiedenis grote technische survival-doorbraken zijn georganiseerd, dan vinden die altijd op systeemniveau plaats. In het begin van de 19e eeuw is in heel Europa het riool aangelegd. Dat is niet door de ‘vrije’ markt geweest of door individuele gedragsverandering, maar omdat begrepen werd: als we dat niet doen, dan betekent dat pest en cholera. Hetzelfde geldt voor afvalscheiding. We hebben hier op systeemniveau ingegrepen door die te faciliteren. We vragen van de consument niet bijzonder ethisch gedrag, maar een vorm van normaal burgerschap’. CDV
Ja, maar u toont zich hier juist niet zo enthousiast over de gescheiden inzameling?
VAN DIEREN
‘Niet alle systeeminnovaties zijn per definitie succesvol. De biobak in de steden bleek bijvoorbeeld niet te handhaven, binnen de kortste keren had je meer vervuiling in je bak dan je ooit hebt willen voorkomen. Op het platteland is het nog erger. Eens in de vier weken werden die bakken opgehaald, en dat leidde natuurlijk tot enorme wantoestanden! Op deze manier zou je zelfs campings tot onbewoonbaar gebied moeten verklaren.
cdv|herfst 2004
CVD
Toch bent u enthousiast over de doorbraken op systeemniveau?
VAN DIEREN
‘Het is het enige dat echt kan werken. Kijk naar de wijze waarop die doorbraken tot stand komen. Zoals de katalysator in de auto. Toen Nijpels minister was, heeft hij dat op Europees niveau voor elkaar gekregen. En stel, je wilt het file-probleem oplossen. Dat lukt niet op individueel niveau door gedragsverandering. Het heeft geen zin individuen aan te spreken op hun gedrag, zij zitten allemaal individueel gevangen in een prisoner’s dilemma. Je hoeft ze bovendien niet met allerlei latente schuldgevoelens te belasten. Je kunt bijvoorbeeld wel wegcapaciteit quoteren of tolheffing invoeren, kortom systeeminnovaties, door fiscale maatregelingen, regelgeving en het uitvoering geven aan internationale verdragen’.
CDV
Welke rol speelt de technische vooruitgang hierin?
VAN DIEREN
‘Door het op systeemniveau stellen van de juiste randvoorwaarden kan de technologische vooruitgang enorm gestimuleerd worden. Zo komt een hybride automotor op de markt met een fiscaal voordeel van 7000 Euro en een Groene Visacard waarmee je de CO2- uitstoot van je aankoop kunt compenseren. Zo moet het gaan. Men moet duurzaam gedrag belonen en op systeemniveau bevorderen’.
CDV
Bent u hier optimistisch over?
VAN DIEREN
‘Het gaat nog mondjesmaat allemaal en er worden nog zeer veel fouten gemaakt. Zo’n NMa en de Europese Commissie die nog ongelimiteerd vasthou-
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 215
215
CDV
In Grenzen aan de Groei wordt gesproken over de ‘kritische situatie van de mensheid’. We zouden weinig inzicht hebben in de exacte gevolgen van het menselijk handelen en de complexe systeemsamenhangen. Bent u hier uiteindelijk toch positiever over? VAN DIEREN
‘We weten inmiddels ontzettend veel. Zeker over een gebied als de Waddenzee waar we het even over gehad hebben. Er is een geweldige wetenschappelijke database en reservoir aan kennis beschikbaar. Het is een kwalijke zaak dat de Waddenvereniging dat terzijde heeft gegooid en vervangen door zijn eigen moralisme, daar heb je dus niets aan. We weten heel veel over energie, klimaat, grondstoffen, milieu, en Waddenzee. Juist deze kennis rechtvaardigt onze interventies’. De spanning tussen woord en daad CDV
De inhoud van dit CDV-themanummer zal mede dienen voor de gedachtevorming over de wijze waarop het CDA het thema duurzaamheid verder gestalte zou kunnen geven. Heeft u nog tips?
VAN DIEREN
‘Wel, ik mag inderdaad hopen dat het zover komt. Zeker binnen een partij als het CDA die kan bogen op een stevig gedachtegoed dat oorspronkelijk is uitgewerkt in progressief-christelijke kring, vanuit instanties als de Wereldraad van Kerken en in verkiezingsprogramma’s als Niet bij
cdv|herfst 2004
Brood Alleen. Ook vanuit de basis van de partij is hierin enorm geïnvesteerd. Maar het merkwaardige is dat elke keer als het CDA de macht grijpt dat gedachtegoed totaal naar de achtergrond verdwijnt. Het is mij een raadsel waarom die omzetting van gedachtegoed naar beleid faalt’. CDV
Heeft u zelf geen idee hoe dat komt?
VAN DIEREN
‘Nou ja, het CDA moet natuurlijk coalitiepartners tevreden stellen. De PvdA gaat veel rauwer, en veel meer opportunistisch met deze materie om. De VVD heeft goede milieuministers opgeleverd, maar in de rest van de VVD spreekt het thema duurzaamheid of rentmeesterschap veel minder aan. Ze zijn geen van beiden goed in staat iets met je gedachtegoed te doen, tenzij je er zelf in slaagt dit te vertalen naar concrete beleidsvoorstellen. Een tweede punt is natuurlijk gewoon dat voor velen het denken in termen van duurzaamheid nog te ingewikkeld is en te veel in strijd met korte termijn belangen.Dat het gewoon voordeliger is voor de economie om milieubelasting in rekening te brengen en om vliegen duurder te maken, zo’n stap vinden veel politici lastig. Vergroening van het belastingstelsel bijvoorbeeld werkt positief op de economie. Maar het is tot nog toe getorpedeerd door de positie van Gerrit Zalm, die denkt dat het allemaal ten koste zal gaan van de economische voorspoed. Dat is dus een misvatting. Tenslotte nog dit: het is natuurlijk heel jammer te merken hoe bij de huidige coalitie de Waddenparagraaf uit het Regeerakkoord in de nachtelijke uren in elkaar is gedraaid door mensen zonder verstand van zaken. Als je nou duurzaamheid wilt als CDA, zorg dan in ieder geval dat bij het sluiten van
grenzen aan de groei
den aan het vrije marktprincipe zijn natuurlijk erg hinderlijk voor werkelijke vooruitgang op dit terrein. Bovendien kost het allemaal veel tijd. Maar toch gaat het onmiskenbaar deze richting op’.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 216
216
interview
zo’n akkoord de beste deskundigen van de wereld zitten. Jullie hebben er nogal wat, te beginnen bij Herman Wijffels, maar er zijn er veel meer. Gebruik ze! ’ Wouter van Dieren is directeur van het Instituut voor Milieu- en Systeemanalyse in Amsterdam (IMSA Amsterdam), een adviesbureau op het gebied van duurzaamheid en innovatie. Sinds 1968 is hij betrokken bij wereldwijde milieuactiviteiten op uiteenlopende gebieden als wetenschap, media en politiek. Literatuur Dennis L. Meadows, e.a. The limits to growth A report for the Club of Rome Project on the Predicament of Mankind, Universe Books New York, 1972 (vertaald als: De Grenzen aan de groei Rapport van de Club van Rome, 1972, Het spectrum, Utrecht/Antwerpen). Meadows, D.H., D.L. Meadows & J. Randers Beyond the Limits. Confronting Global Collapse; Envisioning a Sustainable Future, 1991 Earthscan Publications Ltd. Londen Wouter van Dieren, Het groene universum, reisverhalen uit de wereld van het milieu, Van Gennip, Amsterdam, 1995. Wouter van Dieren (red) De natuur telt ook mee, naar een duurzaam nationaal inkomen, Utrecht, Het spectrum, 1995 (vertaling van: Taking Nature into account; towards a sustainable national income: a report to the Club of Rome, Amsterdam, IMSA.) Overige verwijzingen: Algemene Energieraad, Energiemarkten op de weegschaal, Den Haag, 2003. Chris Hibbitt External environmental disclos-
cdv|herfst 2004
ure and reporting by Large European companies, An economic, social and political analysis of managerial behaviour, 2004, Limberg Instituut.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 217
217
|signalement
titel
Met open zinnen. Natuur, landschap, aarde auteur
Ton Lemaire
kwaliteiten als uitgebreidheid en beweging, en vertrouwt deze uitgeklede omgeving als object toe aan het menselijke, denkende subject. Bij Hegel komt deze ver lichte kijk op de dingen tot een hoogtepunt: heel de wereldgeschiedenis is zelfbewustwording van het grote subject, de geest, die zichzelf in deze stoffelijke spiegel heeft leren kennen en het aardse tenslotte opheft door het in zich op te nemen. De aarde trouw
‘Zet de economie op één’, waarschuwt het VNO-NCW, niet zonder randstedelijk eigenbelang. ‘Zet het buitenleven op één’, roept de Limburger Lemaire (1941) vanaf het Franse platteland waar hij eind jaren ’80 duurzaam zijn heil zocht. Na bijna 20 jaar colleges ethiek en cultuurfilosofie aan de Universiteit van Nijmegen. Velen, niet enkel studenten antropologie, lazen zijn hoofdwerk Over de waarde van culturen (1976) of kennen zijn Filosofie van het landschap (1970). Met open zinnen opent en sluit met een ochtend- en avondstemming, geschilderd met fijn penseel. In de tien tussenliggende hoofdstukken herleidt hij het globaliserende westerse neoliberale ‘asfaltkapitalisme’ op een manipulatieve grondhouding met joods-christelijke en Griekse wortels: joods monotheïsme blies de mens op tot beeld van een groot en groots ‘subject’, en ook Plato verhief zijn ideale wereld ver en transcendent boven het aardse stof. Descartes verdeelt de wereld in subjectieve geuren en kleuren, secundaire tegenover primaire
cdv|herfst 2004
Tegenover deze hoofdstroom van het westerse denken is Lemaire’s evangelie – met allerlei nuances – het motto van Nietzsche: blijf de aarde trouw! Onderga natuur en landschap met open zinnen – onze zintuigen vormen immers lichamelijke bruggen om de kloof te overspannen tussen subject en objectieve buitenwereld, om het dualisme van Descartes te overwinnen. En ontvankelijkheid, receptiviteit, is heilzame compensatie voor al het rationele, manipulatieve streven. Zin-genot, beoefend als meer dan plat hedonisme, kan zich verdiepen tot zinbeleving. Lemaire predikt een ‘spiritueel naturalisme’; geen ‘naturalisme’ zoals sommige verlichte wetenschappers die alle leven en geest graag herleiden tot enkel materie. Geen New Age-achtig spiritualisme dat te zweverig zich losmaakt van de aardse realiteit. Nee, zoek het goddelijke niet boven, maar in het volle aardse leven, waarin globalisering en verstedelijking wellicht onontkoombaar zijn, maar waarin men tegelijk bewust het buitenleven kan
met open zinnen
boekenbekeken
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 218
218
kopregel
zoeken, zich kan onderdompelen in de natuur. Nuances Verrassender dan deze grote boodschap van Lemaire zijn zijn nuances. Ondanks alle ontlening aan Nietzsche neemt hij afstand van de wilde, extatische, dionysische uitweg die Nietzsche wijst tegenover de redelijke, ordelijke, apollinische burgerlijkheid eind negentiende eeuw. Lemaire verkiest een levenshouding van het ‘poëtische en esthetische of spirituele; tegenover haast, heftigheid en luidruchtigheid de stilte van de contemplatie en de zachtmoedigheid’ (321). Dat contemplatieve wil hij niet verward hebben met een esoterisch spiritualisme dat lijdt aan ‘dweperij en irrationalisme’, ‘verwaarlozing (…) van het maatschappelijke en politieke veld’ en ‘verabsolutering en mystificatie van het innerlijk’ (221). Maar de oplevende aandacht voor New Age en spiritualiteit blijft wel een signaal dat ‘het alledaagse materialisme van de consumptiemaatschappij’ niet voldoet. Soms lijkt Lemaire zich te verstrikken in de nuances. Zo waardeert hij de rehabilitatie van de zintuiglijkheid in het kleurrijke impressionisme. Cézanne, aanvankelijk impressionist, zocht verder, onder meer naar de ‘verborgen orde of structuur die duurzaamheid gaf aan de verschijnselen’. Zijn sereniteit treft Lemaire (234). Maar dan: ‘Wanneer Cézanne een den schildert, schildert hij niet een den (…), maar veeleer dé den’ (235). Is dat geen hernieuwd platonisme, het begin van de abstractie die Lemaire Mondriaan zo kwalijk neemt? Zowel taal als boek zijn verzorgd. Naast de vaak elegante stijl en fraaie zinswendingen
cdv|herfst 2004
van Lemaire, mogen de geciteerde haiku’s en de toegevoegde katern met acht reproducties in kleur niet ongenoemd blijven (besproken op resp. de bladzijden 23, 60, 66, 88, 99, 138, 236 en 328, dit voor de liefhebbers). Lemaire te polair De lijst van boosdoeners is bij Lemaire lang: antropo-, euro- en schriftcentrisme, pragmatisme en utilitarisme, economisme en consumentisme, natuurwetenschap en techniek, globalisering en vèrgaande arbeidsdeling, en aan de wieg van dit alles genoemd joods-christelijk monotheïsme en Grieks idealiserend rationalisme. Jammer genoeg volgt Lemaire zijn eigen raad niet op om ‘uit die geschiedenis zelf de middelen te putten om haar te corrigeren’ (210) – m.i. vanwege vastgeroeste vijandbeelden. Vanaf het begin heet het christendom ‘toch geen natuurnabije godsdienst’ (16), en dat blijft kleven: ‘[w]el verwijst de natuur als schepping naar de majesteit van haar Schepper (zoals met name in de Psalmen)’, maar deze Schepper blijft een ‘verre, abstracte, joodse God’ (81, cursivering TL). Terwijl juist de persoonlijke bewogenheid van deze God zou kunnen helpen tegen Griekse idealen van onveranderlijkheid en onbewogenheid! De romantische landschapsschilder Friedrich ‘voelde (…) zich ook christen, voor hem was kennelijk een soort pantheïstische natuurervaring niet strijdig met een christelijk monotheïsme’ (85). Lemaire verbaast zich daarover, maar blijft zelf in Genesis 1 als positie van de mens enkel het ‘heersen’ zien over de natuur, als koning. Terwijl juist daar het onderscheid tussen Schepper en schepping het moeten beheersen relativeert, het
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 219
219
Pittoresk Niet alleen zet Lemaire het verhevene, transcendente, als een kwaad volstrekt tegenover het immanente, aardse, ook zijn contrast tussen beheersingsstreven en manipulatie tegenover ontvankelijkheid en receptiviteit is mij te polair. Retorisch, voor alle duidelijkheid, akkoord, maar wie politici en andere westerse beleidsmakers wil bereiken, kan ook dit dualisme beter achter zich laten: zonder de eenzijdigheden van de Verlichting te ontkennen, kan men toch de elegantie erkennen van natuurwetenschap, de creativiteit in de techniek, de verhoogde levensstandaard dankzij massaproductie – hoe homogeniserend ook. Een pittoresk stationnetje – Edward Hopper’s Railroad Crossing (1922-1923) koos Lemaire als voorbeeld – oogt mijns inziens juist niet als één van de ‘plekken die onpersoonlijk en verwisselbaar zijn’ (66). Tegenover verstedelijkte uniformering mag Lemaire zijn buitenleven en zin-genot opvoeren, dezelfde behoefte aan vitaliteit en horizonverbreding laat zich ook minder frontaal benaderen. De VU-econoom T.P. van der Kooy smeedde ooit de uitdruk-
cdv|herfst 2004
king ‘simultane realisatie van normen’, ofwel: streef ernaar recht te doen aan de veelheid aan aspecten die het leven nu eenmaal rijk is. De psychische behoefte aan variatie, rust en diepgang komt dan te staan naast, en niet langer tegenover, de waarde van wetenschap, technische vorming en landschapsinrichting, de sociale mogelijkheden van een stad, en het esthetisch ontwerpen van kantoorcomplexen. ‘Zet de economie op één’ of een ‘bekering naar buiten’ laten zich in hun eenzijdigheid zonder meer niet goed verenigen met de ideële, spirituele bronnen van het CDA. Boven binnen en buiten is meer onder de zon dan stadse bedrijvigheid en rustiek platteland. Dat ‘meer’ biedt gezonde relativering in ‘stad en ommeland’. Drs. ir. Rob A. Nijhoff is onderzoeker aan het Instituut voor CultuurEthiek te Amersfoort.
ton lemaire, met open zinnen. natuur, landschap, aarde, amsterdam: ambo 2002. isbn 90 263 1743 3 (359 blzz., plus 8 reproducties in kleur, €22,95).
met open zinnen
willen uitbuiten afwijst, en de mens zijn illusie ontneemt absoluut alleenheerser te zijn: de ‘aarde en haar volheid’ zijn en blijven eigendom van zijn Heer en vragen daarom om een zorg- en duurzame, respectvolle en bewonderende benadering (Psalm 24 en 104). Zo ziet Lemaire bij zijn sympathieke pogen de verschraalde Verlichtingscultuur te revitaliseren de bronnen over het hoofd van Bijbels gevoede noties als rentmeesterschap en verantwoordelijkheid, ook voor natuur en milieu – persoonlijk, als middenveld en als overheid.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 220
220
kopregel
boekenbekeken
|signalement
titel
De winst zit in de opbrengst auteur
René Weijers en Henk Folkerts
rische overzicht. De schrijvers geven aan dat duurzaam begin jaren zeventig vooral synoniem was met milieu. Een voorbeeld van duurzaamheid was toen het zuiveren van afvalwater voordat het geloosd wordt in het oppervlaktewater om vervuiling van de omgeving te voorkomen. Strategische filantropie
Duurzaam is in. Als warme broodjes vliegen boeken en producten waar het woord duurzaam in voorkomt over de toonbank. In hun recente boek De winst zit in de opbrengst, naar een duurzame economie dragen René Weijers en Henk Folkerts een steentje bij aan de toenemende aandacht voor duurzame ontwikkeling en duurzame economie. In het vlot geschreven boek schetsen de beide management-consultants de brede beweging naar duurzaamheid die in bedrijf en maatschappij op alle fronten waarneembaar is. Bedrijven als Shell en ABN AMRO komen met een duurzaam jaarverslag en een bedrijf als TPG sponsort niet langer het jaarlijkse golftoernooi, maar investeert het geld liever in hulp aan een VNvoedselprogramma. Weijers en Folkerts putten uit een ruime ervaring als consultants in hun boek en geven aan hoe deze trend het gezicht van economie en samenleving verandert. In relatieve korte tijd is het begrip duurzaamheid van vrij alternatief tot mainstream geworden. Leuk in hun boek is vooral het hoofdstuk met het histo-
cdv|herfst 2004
In de jaren tachtig groeit het begrip uit, doordat preventie van vervuiling expliciet onderdeel van duurzaam wordt. Verf met veel oplosmiddelen bijvoorbeeld, wordt vervangen door verf met weinig oplosmiddelen en verf op waterbasis. In de jaren negentig groeit het begrip verder doordat steeds meer bedrijven het begrip duurzaamheid op allerlei mogelijke manieren gaan vernieuwen. Er zijn tal van initiatieven. Er verschijnen duurzaamheidsrapporten en bedrijven zoeken naar een verbinding tussen economisch en maatschappelijk nut. De term strategische filantropie duikt op. Het gaat niet langer om het milieu alleen, om het inzetten van geld voor goede doelen, maar ook om het inzetten van kennis, ervaring en netwerken. Weijers en Folkerts geven het voorbeeld van Unilever, dat een bijzondere ervaring en reputatie heeft in marketing en wereldwijd vierhonderd merken onder de aandacht van consumenten weet te brengen. Deze reputatie en ervaring werd door Unilever ter beschikking gesteld aan de VN in het kader van het bestrijden van Aids. Duurzaamheid waaiert enorm uit. In dertig
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 221
221
Opnieuw definiëren De auteurs zijn hierover duidelijk enthousiast en geven aan dat deze ontwikkeling naar hun idee zich verder zal ontwikkelen als bedrijven oog gaan krijgen voor het feit dat ze kosten en opbrengsten op een nieuwe manier moeten gaan definiëren. Duurzame producten hebben dan niet alleen hogere kosten, maar kunnen ook allerlei nieuwe onverwachte, soms ook immateriële, opbrengsten genereren. Weijers en Folkerts verwachten veel van een ontwikkeling naar een duurzame economie en geven niet zonder gevoel voor drama aan dat we momenteel te maken hebben met een fundamentele wijziging in ons denken, een wijziging in het paradigma, waar weer allerlei mooie dingen uit voort zullen komen. Het boek van Folkerts en Wijers geeft een goed toegankelijk overzicht van de hele duurzaamheidsdiscussie. Het is vooral vlot geschreven en bevat leuke voorbeelden. Het wil illustreren dat een duurzame ontwikkeling niet alleen hoeft te gaan over hogere kosten (zoals economen veelal doen), maar ook allerlei onverwachte kansen kan creëren. Kritisch Toch is een kritische noot naar mijn mening op zijn plaats. De auteurs schieten door in hun enthousiasme. Het boek had veel kunnen winnen aan invloed en overtuiging als de auteurs het hadden aange-
cdv|herfst 2004
durfd om bij de ontwikkeling naar duurzaamheid in de afgelopen 35 jaar kritische kanttekeningen te plaatsen. Graag had ik gezien dat de auteurs veel uitvoeriger stil hadden gestaan bij de vraag ‘wat is duurzaam’? Wat mogen we als bedrijf of als samenleving verwachten van duurzaam en duurzaamheid en wat vooral niet? Is duurzaam vooral het milieu of omvat het veel meer, zoals we de afgelopen jaren hebben gezien? Duurzaamheid omvat zo langzamerhand alles en omvat tegelijkertijd daardoor niets. Het uitwaaieren van het begrip duurzaamheid heeft er voor gezorgd dat het een containerbegrip is geworden en daarmee is duurzaam ook kwetsbaar geworden. Goedbedoelde, duurzame hulp van een bedrijf aan een ontwikkelingsland kan door een toevalligheid omslaan in een regelrechte mediaramp voor het bedrijf. Met als gevolg dat het bedrijf de duurzame hulp snel zal beëindigen. De drama’s met de Brentspar, het olieplatform van Shell, en de discussie met Greenpeace staan menigeen nog helder op het netvlies. Duurzaamheid heeft de afgelopen jaren iets van een hype gekregen en hypes bestaan over het algemeen niet erg lang. De discussie heeft de komende jaren te winnen met een afbakening en met meer helderheid. Hier schiet het boek van Weijers en Folkerts naar mijn smaak tekort. Op tal van fronten zijn er juist op dit gebied activiteiten. Een bekend voorbeeld is het Global Reporting Initiative waarbij duidelijke regels voor duurzame activiteiten van bedrijven en de verantwoording daarover worden opgesteld waardoor we beter weten wat een bedrijf van duurzame ontwikkeling en economie mag verwachten.
de winst zit de opbrengst
jaar tijd heeft het begrip zich ontwikkeld van vooral milieu-gerelateerd tot een begrip dat ook betrekking heeft op milieu, mensenrechten, kinderarbeid en goede doelen.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 222
222
Duurzaam beleggen kopregel
Ook in mijn eigen vakgebied, de financiële economie, vindt er momenteel een soortgelijke discussie plaats. Duurzaam beleggen is booming business.Van iedere honderd dollar die momenteel in de Verenigde Staten wordt belegd, gaan er twaalf naar beleggingfondsen met het etiket duurzaam of sociaal erop.Vaak is echter niet geheel duidelijk wat duurzaam of sociaal hierbij betekent. Is het een fonds dat niet belegt in vervuilende bedrijven of in de tabaksindustrie, of gaat het alleen om beleggen met schone handen? Het is niet altijd even duidelijk dat duurzaam beleggen minstens even goede rendementen zou kunnen opleveren als beleggen in ‘gewone’ bedrijven. Duurzaam betekent dat de belegger een aantal zaken uitsluit of niet doet, omdat de bedrijven bijvoorbeeld te zeer vervuilen en dat uitsluiten gaat vaak ten koste van het rendement. Voorstanders van duurzaam beleggen betogen juist dat het kiezen voor duurzaam of sociaal ondernemen er toe leidt dat een onderneming, ook in het management, betere keuzes maakt en vaak voorkomt dat een bedrijf zich in riskante zaken begeeft waar de kans op verlies heel groot is. In hun ogen leveren duurzame beleggingen in bedrijven, gecorrigeerd voor het risico, minstens even goede rendementen. Als gevolg van deze discussie heeft een aantal onderzoekers nauwkeurig uitgezocht hoe vanuit strikte definities van duurzaamheid en duurzame ontwikkelingen, beleggingen moeten worden samengesteld en hoe tegen rendement en risico moet worden aangekeken. De resultaten lijken verrassend genoeg steeds vaker aan te geven dat duurzaamheid extra waarde toevoegt en dat duurzaam beleggen
cdv|herfst 2004
gecorrigeerd voor risico een even goed rendement geeft als traditionele beleggingen. Dit is de duidelijkheid waar partijen en bedrijven op wachten. Op financiële markten heeft de discussie over wat precies duurzaam is en wat niet dus al een aantal interessante eerste resultaten opgeleverd. Een helder begin. Kees Koedijk is hoogleraar Financieel Management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van de redactie van CDV. In 2002 heeft hij de Moskowitz Award van het Amerikaanse Social Investment Forum gewonnen voor zijn onderzoek naar duurzaam beleggen. weijers r. en folkerts, f. de winst zit in de opbrengst, naar een duurzame economie. 2004, van gorcum: assen. isbn 90 232 4041 3, p.104. € 22,50.
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 223
223
[bezinning] bezinning
Tegen beter weten in Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, vermeldt bij het lemma ‘utopie’: droombeeld, niet te verwezenlijken ideaal, ontwerp voor een ideale toestand. Iets duurzaams is, volgens dezelfde bron, iets dat bestemd is om te duren, weinig vergankelijk, op hechte grondslagen berustend. De christelijke traditie heeft een woord dat uitgesproken deze combinatie uitdrukt in een zeer specifiek taalspel: de Rijk Gods-gedachte. Net zoals het concept ‘genade’ is het een moeilijk te concretiseren begrip over toegezegd heil, ergens, ooit, maar tegelijkertijd soms al voelbaar, hier en nu. De Rijk Gods-gedachte en de belofte van toegezegd heil kunnen verhinderen dat mensen bezwijken onder het gewicht van de ethiek op hun schouders. Er moet nog zoveel gedaan worden, maar een dag telt maar 24 uur, een mens kan niet alles. En zelfs een leven van inzet voor het welzijn van anderen verhindert niet dat er veel kwaad is in de wereld. Idealen en utopieën maken mogelijk dat mensen onbetreden paden blijven bewandelen. Hopend dat ooit iets van hun droom werkelijkheid wordt. Enkele weken geleden, in september, overleed op 89-jarige leeftijd de Zuid-Afrikaanse dominee Beyers Naudé. Naudé maakte in zijn leven een merkwaardige ontwikkeling door van voorganger van de nationalistische Afrikaner Boeren naar verwoed blank tegenstander van het apartheidssysteem. In de jaren ’50 groeiden zijn twijfels aan de apartheidsdoctrine. De doden van een vreedzame demonstratie in Sharpeville, in 1960, betekenden een ommekeer. Beyers Naudé: persona non grata in zijn eigen kerk, geviseerd door de overheid, inperking van zijn bewegingsvrijheid. Hij hield vol, had contacten met het Afrikaans Nationaal Congres, kon de euforie van Mandela’s presidentschap mee beleven. En hij bleef herhalen dat hij geen gevoelens van bitterheid koesterde voor wie hem tijdens het apartheidsregime vervolgde. Net zoals Mandela had hij zijn droom voor een Zuid-Afrika waar ieder gerespecteerd werd nooit losgelaten. Ondanks alle tegenkanting, tegen beter weten in. Onwillekeurig roept zijn verhaal bij me het prachtige gedicht van Huub Oosterhuis op. >>
cdv|herfst 2004
herfst 2004/definitief/4
05-10-2004
12:26
Pagina 224
224
bezinning
Nieuwe aarde Die avond bereikten we Santiago Stad van de vrede De koperen huizen weerkaatsten de sterren. Wij vroegen: ‘Waar zijn jullie moordenaars?’ ‘Onze moordenaars zijn vertrokken, treurig en moe, de een na de ander. Wij zijn hun namen vergeten.’
h. oosterhuis, hoe ver is de nacht? baarn: ambo, 1974.
Dr. Veerle Draulans, TFT-Universiteit van Tilburg, K.U. Leuven.
cdv|herfst 2004