Samenvatting
zich voordoet en is daar niet los van te zien. Het transactionele model van ontwikkeling, uitgewerkt door Sroufe, Carlson en Collins (2005), verheldert de samenhang tussen het spelende kind en de omgeving waarin dit zich voordoet. Dit model bestaat uit drie op elkaar inwerkende factoren: het kind, de omgeving van het kind en de omstandigheden die de omgeving beïnvloeden. Als er veranderingen optreden in de omstandigheden, dan zijn deze van invloed op de omgeving van het kind. Daarnaast is sprake van een wederzijdse invloed van de omgeving op het kind: spel doet zich alleen voor als het kind zich veilig voelt.
nt 9
/0 1
De doelstelling van dit onderzoek was om vast te stellen hoe docenten van de opleiding Onderwijsassistent van het ROC Midden Nederland in Amersfoort over spel denken aan de hand van vignetten. Daarnaast namen ze deel aan een online enquête met vragen over hoe zij spel aanbieden in hun opleiding. Opvallend in de resultaten is dat de opleiders zowel gedrag als interpretaties van dat gedrag opmerken in de vignetten over spel en dit doen ongeacht of er een onderwijsassistent in beeld is. Ze vinden allemaal dat ze spel verweven in hun lessen. De betekenis van deze uitkomsten wordt besproken.
/1 3
Diny van der Aalsvoort, Ilse Moerkerk, Ranjeeta Algoo en Yvanka Menke
UITGEZOCHT
Spel en spelen: opvattingen van docenten Onderwijsassistent over spel in het onderwijs
Het belang van spel voor de ontwikkeling
Achtergrond van de studie
Spel en spelen in het basisonderwijs
ga ra
Spel is geen gemakkelijk te definiëren begrip. Omdat dit begrip zo veel omvattend is en lastig te definiëren is sluiten we in navolging van Kwakkel-Scheffer (2006) aan bij kenmerken van spel. Een belangrijk kenmerk van spel is dat het vrijwillig is: het kind speelt omdat het er plezier aan beleeft en intrinsiek gemotiveerd is. Een ander kenmerk van spel is dat spel activiteit impliceert: spelen betekent bezig zijn met iets. Ook is spelen gericht op het proces: het kind geeft zich over aan het hier en nu. Tenslotte is bij spel sprake van eigen regels die de speler bepaald heeft en die al spelend kunnen veranderen. Spel staat niet op zichzelf: het voltrekt zich in relatie tot de omgeving waarin het
Kinderen spelen omdat ze het plezierig vinden. Tegelijkertijd bevordert spel alle ontwikkelingsdomeinen: de cognitieve ontwikkeling, de taalontwikkeling, de sociale en emotionele ontwikkeling en de sensomotorische ontwikkeling. Vooral in de voor- en vroegschoolse opvang is het gelegenheid geven tot spelen bij uitstek een manier om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Het is daarom van belang dat leerkrachten en onderwijsassistenten spel kennen en herkennen. Spel biedt verschillende mogelijkheden om adequaat met kinderen om te gaan. Zo is de nabijheid van een volwassene voor een kind belangrijk omdat het zich dan sneller veilig en vertrouwd om tot spelen te komen. Voor de leerkracht maakt het kijken naar spel het mogelijk om de ontwikkeling van het kind in kaart te kunnen brengen en
25
DINY VAN DER AALSVOORT, ILSE MOERKERK, RANJEETA ALGOO EN YVANKA MENKE
Deelnemers De zeven docenten die werkzaam zijn op de opleiding Onderwijsassistent van het ROC Midden Nederland in Amersfoort deden mee. Deze docenten geven les in diverse vakken waaronder Nederlands, Rekenen, Taal, Schrijven en Kinderliteratuur, Didactiek, Ontwikkelingspsychologie, Pedagogiek en Pedagogisch klimaat. Hun gemiddelde leeftijd is 40,8 jaar en ze werken tussen de 2 maanden en 9 jaar op de opleiding. Van de deelnemers heeft één een Middelbare Beroeps Opleiding afgerond en de overige respondenten een Hoger Beroeps Opleiding.
/1 3
Hoewel het erg belangrijk is dat leerkrachten en onderwijsassistenten spel stimuleren, blijkt steeds opnieuw uit onderzoek dat de basisschool weinig tijd geeft om echt te kunnen spelen. Vaak worden activiteiten wel op een speelse manier aangeboden, maar kinderen ervaren dergelijke activiteiten pas als spel wanneer zij daarin hun eigen invloed op kunnen uitoefenen en dat is vaak niet het geval: de activiteit kent vaste regels, of een vaste hoek en een vaste afspraak wanneer het kind er mag spelen; er is een tijdslimiet; als de activiteit de spontane belangstelling van het kind niet heeft zal het kind deze niet ervaren als spel. Toch zijn er veel momenten die leerkrachten en onderwijsassistenten zouden kunnen aangrijpen om spel mogelijk te maken en daarmee kinderen de kans te geven door spel te ontwikkelen. Het is daarom van groot belang dat zowel leerkrachten als onderwijsassistenten voldoende kennis hebben over spel waardoor ze ook meer aandacht kunnen besteden aan het spel van een kind.
Methode
/0 1
UITGEZOCHT
te volgen. Ook invoegen bij het spel en meedoen is een beproefd middel om de ontwikkeling van het kind te stimuleren (KwakkelScheffer, 2006).
Onderzoeksplan
nt 9
Het onderzoek hield in dat de docenten mondeling vragen hebben beantwoord over vignetten waarin spel voorkomt. Vignetten zijn korte verhaaltjes met een situatie waarin kinderen spelen. Het gebruik van vignetten is een betrouwbare manier om bij respondenten aannames te ontlokken over hun houding en rol ten opzichte van het thema. De vier vignetten van dit onderzoek zijn ontwikkeld door het Lectoraat Spel. De vignetten zijn afgeleid uit observaties van spel in het basisonderwijs tijdens kringactiviteiten (Langbein & van der Aalsvoort, 2009) en bij het buiten spelen (Moerkerke & van der Aalsvoort, 2010)1. In twee vignetten was de onderwijsassistent aanwezig en in twee ervan niet. Bij elk vignet zijn drie vragen gesteld. De eerste vraag heeft betrekking op het handelen van de leraar in het vignet: Wat is jouw rol in deze situatie? Bij de tweede vraag gaat het om het doel van het handelen van de respondent: Heb je een beeld van wat je wilt uitlokken in deze situatie? De derde vraag gaat over het inzicht van de respondent in de ontwikkeling van kinderen: Heb je een beeld van het gedrag wat je van het kind denkt te zien? De afname van de vignetten werd opgenomen met een geluidsrecorder en is letterlijk uitgetypt.
Het beroep Onderwijsassistent en het primair onderwijs
ga ra
Sinds 1 augustus 1996 hebben scholen de mogelijkheid om een onderwijsassistent ter ondersteuning van de groepsleraar aan te stellen. Als onderwijsassistent assisteer je bij onderwijstaken, zoals eenvoudige administratieve taken, het ondersteunen van leerlingen bij hun leerproces, het uitvoeren van taken in de klas onder begeleiding van een bevoegde leraar. Er zijn kwalificaties voor de onderwijsassistent (Amse, de Doelder, Homminga, Oostrik & Rijken, 2002). In een eerdere studie is onderzoek gedaan naar de opvattingen over spel van studenten van de opleiding Onderwijsassistent (Van der Aalsvoort, Moerkerke, Albers, & Pen, 2010). In deze bijdrage gaat het om de opvattingen van hun opleiders.
26
1
Voor vignetten zie onderaan artikel.
SPEL EN SPELEN: OPVATTINGEN VAN DOCENTEN ONDERWIJSASSISTENT OVER SPEL IN HET ONDERWIJS
Interpersoonlijk onderwijsassistent: Er is sprake van een objectieve waarneming van de situatie die in het vignet wordt geschetst. Een uitspraak zoals: “Ik zou wel even met leerling nummer één een gesprekje aanknopen”, is een voorbeeld dat verwijst naar gedrag van de onderwijsassistent.
/1 3
UITGEZOCHT
Intrapersoonlijk onderwijsassistent: Een uitspraak zoals: “De onderwijsassistent wil uitlokken dat die kinderen samen over de boekjes gaan praten, samen gaan lezen en samen ervaringen opdoen”, verwijst naar een interpretatie van het gedrag van de onderwijsassistent in de situatie die in het vignet wordt geschetst.
Interpersoonlijk leerling: Er is sprake van een objectieve waarneming van de situatie die in het vignet wordt geschetst. Een uitspraak zoals: “Dat ze om de beurt schieten en dan zelf een rij maken en dat regelen. En kennelijk lokt dat uit dat de anderen mee willen doen, nu zijn ze met z’n drieën en daarna zijn ze met z’n zevenen”, verwijst naar gedrag van de leerling of van leerlingen.
/0 1
Intrapersoonlijk leerling: Er is sprake van een interpretatie van de situatie die in het vignet wordt geschetst. Een uitspraak zoals “Maar op zich wordt er wel leuk gespeeld, want het andere kind heeft er niet echt problemen mee, als ik het zo bekijk”, verwijst naar de beleving van gedrag van de leerling of van leerlingen.”
nt 9
TABEL 1. Voorbeelden van elke categorie
De docenten hebben vervolgens schriftelijk gereageerd op stellingen over spel en op de vraag op welke manier zij aandacht besteden aan spel in hun vak.
Uitwerking van de gegevens
ga ra
De mondelinge uitspraken van de deelnemers zijn geanalyseerd naar vier categorieën: interpersoonlijk onderwijsassistent en leerling en intrapersoonlijk onderwijsassistent en leerling. Deze categorieën zijn afkomstig uit de literatuurstudie die voorafging aan het onderzoek (Van der Aalsvoort et al., 2010). Ze maken het mogelijk om onderscheid te kunnen maken tussen gedrag en tussen interpretaties van dat gedrag. Tabel 1 bevat voorbeelden van elke categorie. Voor het vaststellen van de inter-beoordelaars betrouwbaarheid is de Kappa berekend van de transcripten bij acht vignetten. Het ging om 25% van de zeven transcripten. Er zijn drie transcripten vergeleken. De beide onderzoekers hebben de transcripten afzon-
derlijk gescoord. De Kappascore bij de vier transcripten van leraren is hoog:,94 (spreiding:,90 = 1.00). De enquêtevragen zijn opgesteld aan de hand van literatuur over spel (Van der Aalsvoort et al., 2010) en digitaal verstuurd via de website www.surveymonkey.com. Vijf van de zeven deelnemers vulden de enquête in. Niet alle vragen zijn in dit onderzoek verwerkt (Zie voor details Algoo & Menke, 2010).
Resultaten Scores van de deelnemers gelet op vignetten De gemiddelde scores per categorie staan in tabel 3. Uit de vergelijking van de gemiddelde scores gelet op categorieën blijkt dat de docenten vaker uitspraken doen over het element ‘intrapersoonlijk onderwijsassistent’ bij de vignetten waarin de onderwijsassistent niet aan-
27
DINY VAN DER AALSVOORT, ILSE MOERKERK, RANJEETA ALGOO EN YVANKA MENKE
Twee vignetten waarin onderwijsassistent niet aanwezig is
M
SD
M
SD
Inter-persoonlijk onderwijsassistent
3,3
1,5
3,0
1,4
Inter-persoonlijk leerling
2,9
1,6
3,1
0,9
Intrapersoonlijk onderwijsassistent
2,4
1,8
Intrapersoonlijk leerling
3,4
1,9
/1 3
UITGEZOCHT
Twee vignetten waarin onderwijsassistent aanwezig is
3,6
1,1
2,9
1,9
/0 1
TABEL 2. Gemiddelde scores en standaarddeviaties per categorie voor de twee vignetten met en zonder onderwijsassistent van de docenten
Nee
Weet niet
Spel betreft activiteiten van kinderen zoals zakdoekje leggen, voetballen, tikkertje, hinkelen en verstoppertje.
4
1
0
Bij spel neemt een kind zelf het initiatief tot spelen.
2
1
2
Bij spel op school gaat het om activiteiten zoals knutselen, gymlessen, verhaaltjes voorlezen of een dvd kijken.
5
0
0
Als een kind doet alsof hij iemand anders is, dan is hij aan het spelen.
4
0
1
Met spel moet het kind resultaten bereiken, bijvoorbeeld het kennen van kleuren, vormen en getallen.
0
5
0
Tijdens spel maken kinderen hun eigen regels.
5
0
0
Een kind is aan het spelen wanneer het op een speelse manier sommen en letters oefent.
2
2
1
Een kind moet plezier beleven aan het spelen, anders speelt het niet.
5
0
0
1
2
2
ga ra
nt 9
Ja
Tijdens spel bepaalt het kind zelf wat hij gaat doen en met wie.
TABEL 3. Antwoorden op de stellingen
wezig is, dan bij die waarin zij wel aanwezig is maar dit verschil is niet significant.
Tabel 3 laat, hoewel het om een kleine groep gaat, duidelijk zien dat de verschillen tussen de leden van het docententeam groot zijn.
Scores van de deelnemers gelet op de enquête
Gelet op de manier waarop de docenten spel verweven in hun les, theorie of praktijk melden vier van de vijf docenten dat zij spel verweven in hun lessen ongeacht welk type les het is.
Tabel 3 bevat de scores van de vijf docenten. De uitkomsten zijn beschrijvend van aard.
28
SPEL EN SPELEN: OPVATTINGEN VAN DOCENTEN ONDERWIJSASSISTENT OVER SPEL IN HET ONDERWIJS
Met dit onderzoek is geprobeerd kennis te verkrijgen over de opvattingen over spel bij docenten van de opleiding Onderwijsassistent. Uit de uitspraken van de docenten na het lezen van de vignetten komt niet duidelijk één categorie naar voren: zowel gedrag als de mogelijke redenen voor dit gedrag van de onderwijsassistent en van de leerling worden genoemd. We concluderen daaruit dat de docenten het belang van de motieven van de onderwijsassistent en van het kind onderkennen: ze kunnen zich goed verplaatsen in de onderwijsassistent en in het kind. Uit de enquête concluderen we dat de docenten meerdere kenmerken van spel onderkennen. Tegelijkertijd twijfelen ze, zoals bij de stelling: Een kind is aan het spelen wanneer het op een speelse manier sommen en letters oefent. Het zou kunnen zijn dat de aard van de lessen die zij geven van invloed is op hun beeld over wat spel inhoudt. Ook de mogelijkheden die ze zien om spel in hun opleiding aan bod te laten komen heeft daarmee te maken. Vier van de vijf docenten zegt dat ze spel integreren in hun lessen. Het maakt echter nogal een verschil of het dan om zogenaamde theorie- of praktijklessen gaat. Voor vervolgonderzoek zou het nuttig zijn om naast een vignettenonderzoek aanvullende observaties te doen tijdens de lessen. Diepte-interviews zouden eveneens informatie kunnen opleveren om met de docenten te bespreken hoe ze hun opvattingen over spel en hun feitelijke handelen integreren. De teamleider van de opleiding Onderwijsassistent die opdracht gaf voor dit onderzoek, is geadviseerd om de uitkomsten van het onderzoek te gebruiken voor het ontwikkelen van een themadag op het gebied van spel voor de docenten. De docenten zelf zouden hier mede invulling aan kunnen geven om ieders expertise op het gebied van spel kenbaar te maken en van elkaar te leren.
Algoo, R., & Menke, I. (2010). Opvattingen van opleiders van de opleiding Onderwijsassistent over spel van kinderen in het basisonderwijs. Utrecht: Bachelor These, FMR. Amse, M., Doelder, K. de, Homminga, S., Oostrik, H., & Rijken, R.(2002) Een onderwijsassistent in de klas: goed!?’s-Hertogenbosch: KPC Groep. Kwakkel-Scheffer, J.J.C. (2006). Het belang van spelen op school. In G.M. van der Aalsvoort, J.J.C. Kwakkel-Scheffer, & A.K. de Vries (Red.), Puur plezier op de basisschool (pp. 1336). Leuven: Acco. Stevens, L. M., & Harskamp, E. G. (1996). Actuele opvattingen over onderwijs aan jonge kinderen. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 21, 81-94. Van der Aalsvoort, D., Moerkerke, I., Albers, M., & Pen, W. (2010). Hoe studenten in opleiding tot onderwijsassistent denken over spel van kinderen in het basisonderwijs. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 49, 514-529. http://www.aob.nl/ http://www.calibris.nl/ trefwoorden onderwijsassistent
ga ra
nt 9
/0 1
/1 3
Literatuur
UITGEZOCHT
Conclusies en discussie
Over de auteurs Diny van der Aalsvoort was van 2008 tot 2012 lector Spel van Hogeschool Utrecht. In die hoedanigheid heeft ze het onderzoek begeleid waarover hier wordt gerapporteerd. Sinds maart 2011 is ze als lector verbonden aan Hogeschool Saxion, bij de pabo APO voor het thema Rekenwiskundedidactiek. Ilse Moerkerke (1957) is werkzaam in het ROC Midden Nederland (Amersfoort) in de sector Zorg en Welzijn. Als vakdocent geeft zij hier vooral les in de agogische vakken, zoals pedagogiek, psychologie en is zij stagedocent.
29