REMKO PGM 12 / 12 E Propaangas-verwarmingsautomaat
Bediening Techniek Onderdelen
Uitgave NL – P07
REMKO – sterk als een beer.
Gebruiksaanwijzing Voor ingebruikname / gebruik van het apparaat moet deze handleiding zorgvuldig worden doorgelezen! Bij niet-doelmatig gebruik, opstelling, onderhoud enz. of eigenmachtige veranderingen aan de vanuit de fabriek geleverde uitvoering van het apparaat vervalt elk recht op garantie. Wijzigingen voorbehouden!
Mobiele propaangas-verwarmingsautomaat REMKO PGM 12 / 12 E
Inhoud
pagina
Inhoud
pagina
Veiligheidsinstructies
4
Schakelschema
9
Beschrijving van het apparaat
4
Technische gegevens
9
Algemene instructies
5
Montagetekening
10
Gasaansluiting
6
Onderdelenlijst
11
Ingebruikname
7
Opheffen van Storingen
12
Buitenbedrijfstelling
7
Onderhoudsrapport
13
Verzorging en onderhoud
8
G
Deze gebruiksaanwijzing moet altijd in de onmiddellijke nabijheid van het apparaat bewaard worden!
G 3
Veiligheidsinstructies Bij de inzet van het apparaat moeten in principe altijd de plaatselijke bouw- en brandveiligheidsvoorschriften en de voorschriften van de beroepsvereniging in acht genomen worden. Neem bovendien de volgende veiligheidsinstructies in acht. à Het apparaat mag alleen bediend worden door personen die geïnstrueerd zijn in de bediening van het apparaat. à Het apparaat moet zo worden opgesteld en werken, dat personen niet in gevaar kunnen worden gebracht door afvoergassen en stralingswarmte en er geen brand kan ontstaan. à Het apparaat mag alleen worden opgesteld en werken in ruimtes, als het apparaat een voor de verbranding toereikende hoeveelheid lucht wordt toegevoerd. à Mobiele flessen met vloeibaar gas moeten absoluut stabiel en rechtop worden neergezet. à Flessen met vloeibaar gas mogen tijdens het bedrijf van het apparaat nooit liggend gebruikt worden. Gasontsnapping in de vloeibare fase. à Het apparaat mag alleen gebruikt worden in goed geventileerde ruimtes. à Het voortdurende verblijf van personen in de opstellingsruimte is niet toegestaan. Er moeten verbodsborden worden aangebracht aan de ingangen. à Het apparaat moet stabiel en op een niet-brandbare ondergrond worden opgesteld en werken. à Het moet gegarandeerd zijn dat er geen brandbare voorwerpen resp. materialen kunnen worden aangezogen. à Het apparaat mag niet in een omgeving worden opgesteld en werken waar brand- of explosiegevaar bestaat. à Er moet een veiligheidszone van 1,5 m rondom het apparaat worden vrijgehouden. à In principe moet bovendien een minimumafstand van 3 m tot de uitblaasopening van het apparaat worden aangehouden. à De uitblaasopening van het apparaat mag niet vernauwd resp. van slang- of buisleidingen voorzien worden. à Nooit vreemde voorwerpen in het apparaat steken. à Het luchtaanzuigrooster moet altijd vrij van vuil en losse voorwerpen zijn. à Het apparaat mag niet worden blootgesteld aan een directe waterstraal. à Alle elektrische kabels van het apparaat moeten tegen beschadigingen door b.v. dieren beschermd worden. à Voor onderhouds- of reparatiewerkzaamheden moet in principe de gastoevoer afgesloten en de netstekker uit de netcontactdoos getrokken worden.
4
Beschrijving van het apparaat Het apparaat is een transporteerbare, op vloeibaar gas gestookte warmeluchtgenerator (WLG) zonder warmtewisselaar met een ventilator om de warme lucht te transporteren. Het apparaat werkt zonder afvoergasaansluiting en mag uitsluitend in de industrie gebruikt worden. Het apparaat wordt rechtstreeks gestookt en is geconcipieerd voor een universele en probleemloze inzet. Het apparaat is uitgerust met een geluids- en onderhoudsarme axiale ventilator, een robuuste vlammenbrander, een elektrische magneetklep, een piëzoontsteker, een ontstekingsbeveiliging met thermoelektrische vlambewaking en een aansluitkabel met stekker. Het apparaat is EG bouwmodel gecontroleerd en DVGW geregistreerd en toegelaten voor alle landen van de EU. Inzetgebieden van de apparaten à Drogen van nieuwbouw, puntverwarmen van werkplaatsen in de open lucht of in open, brandveilige fabrieksruimtes en hallen à Continu of tijdelijk verwarmen van ruimtes met voldoende aanvoer van frisse lucht à Ontdooien van machines, voertuigen en nietbrandbare opgeslagen goederen,t empereren van ruimtes waar het kan vriezen Werkwijze Nadat de bedrijfsschakelaar in stand „I” is gezet, wordt de luchttoevoerventilator in bedrijf gesteld en de elektrische magneetklep geopend. De gastoevoer naar de brander blijft echter nog gesloten. Pas door de drukpen van de thermo-elektrische gasklep (ontstekingsbeveiliging) in te drukken wordt de gastoevoer naar de brander vrijgegeven. Het vloeibaar gas wordt door een gasbek onder druk naar de branderpijp getransporteerd. Hier wordt het gas verrijkt met een op de betreffende brandercapaciteit afgestemde hoeveelheid zuurstof. Het zo ontstane gas-luchtmengsel wordt aan de branderkop door een elektrische ontstekingsvonk ontstoken. De ontstekingsvonk wordt gegenereerd door manuele activering van de piëzo-ontsteker. Door verwarming van de thermovoeler wordt de thermoelektrische bewaking van de vlam in bedrijf gesteld. De drukpen van de ontstekingsbeveiliging moet nu worden losgelaten. Bij eventuele onregelmatigheden of doven van de vlam wordt de gastoevoer onderbroken. De luchttoevoerventilator werkt echter verder. Het apparaat moet opnieuw gestart worden. De temperatuurbegrenzer onderbreekt bij oververhitting de gastoevoer. De automatische ontgrendeling van de temperatuurbegrenzer gebeurt na afkoeling van het apparaat. Het apparaat moet opnieuw gestart worden.
Algemene instructies à Het apparaat mag alleen bediend worden door personen die zijn geïnstrueerd in de bediening van het apparaat en in de omgang met vloeibaar gas. à Bij de inzet van het apparaat moeten in principe de betreffende richtlijnen van de verschillende landen resp. staten in acht worden genomen.
à De lengte van de gasslang mag zo mogelijk 2 m niet overschrijden. à Het gebruik van langere slangleidingen is toegestaan als: − er sprake is van speciale bedrijfsafhankelijke redenen,
Bijvoorbeeld voor Duitsland:
− er extra adequate veiligheidsmaatregelen getroffen en
− Stookinstallatieverordening (FeuVo) van de verschillende deelstaten − Voorschrift ter preventie van ongevallen (UVV) „Verwarmings-, vlam- en smeltapparaten voor bouw- en montagewerkzaamheden” (VBG 43) en UVV „Gebruik van vloeibaar gas” (VBG 21) − Werkplaatsrichtlijnen ASR 5 − Werkplaatsverordening §§ 5 en 14 à Het apparaat mag alleen werken in ruimtes als: − het apparaat een voor de verbranding toereikende hoeveelheid lucht wordt toegevoerd, − deze goed be- en ontlucht zijn en − het aandeel voor de gezondheid schadelijke stoffen in de ingeademde lucht geen schadelijke concentratie bereikt. à Een goede natuurlijke be- en ontluchting is b.v. gegarandeerd als:
− de slangleidingen zo kort mogelijk gehouden worden. à Slangleidingen moeten in principe beschermd worden tegen chemische, thermische en mechanische beschadigingen. à Als het apparaat werkt zonder toezicht, dan moeten er slangleidingen met lekgasbeveiliging gebruikt worden. à Het apparaat mag uitsluitend uit de gasfase werken. à De met de bediening van het apparaat belaste personen moeten het apparaat voor het begin van het werk controleren op opvallende gebreken aan de bedienings- en veiligheidsinrichtingen en op de aanwezigheid en goede werking van de bescherminrichtingen. Als er gebreken worden vastgesteld, dan moet de toezichthouder op de hoogte worden gesteld.
1. het volume van de ruimte in m³ minstens overeenkomt met de 30-voudige nominale warmtebelasting in kW van alle in de ruimte werkende apparaten en door ramen en deuren een natuurlijke luchtcirculatie gegarandeerd is of
à Bij gebreken die de bedrijfsveiligheid van het apparaat in gevaar brengen moet het bedrijf van het apparaat onmiddellijk gestaakt worden!
2. continu open ventilatieopeningen voor de toeen afvoerlucht in de buurt van plafond en vloer voorhanden zijn, waarvan de grootte in m² minstens overeenkomt met de 0,003-voudige nominale warmtebelasting in kW van alle in de ruimte werkende apparaten.
à Er mogen bij reparatiewerkzaamheden uitsluitend originele vervangingsonderdelen gebruikt worden.
à Uniform voor alle EU-landen is een apparaataansluitdruk van 0,3 bar (300 mbar) van de categorie I 3B/P vereist. De aansluitdruk mag niet lager of hoger dan de vereiste waarde liggen. à Bij gebruik van langere slangleidingen moet rekening worden gehouden met het drukverlies. à Er mogen uitsluitend geteste en voor het betreffende gebruiksdoel geschikte componenten zoals gasslang, drukregelaar en slangbreukbeveiliging of lekgasbeveiliging gebruikt worden à Er mogen uitsluitend geschikte drukregelapparaten met een vast ingestelde uitgangsdruk van 300 mbar en een bijhorende slangbreukbeveiliging gebruikt worden.
à De apparaten mogen alleen door deskundige personen gerepareerd worden.
à Delen van het apparaat die onderhevig zijn aan slijtage en veroudering, moeten in regelmatige intervallen vervangen worden. Dit geldt niet als de goede staat wordt bevestigd door een deskundige. à Als de temperatuurbegrenzer het apparaat wegens oververhitting heeft uitgeschakeld, dan moet alvorens het apparaat opnieuw in te schakelen de oorzaak van de storing gelokaliseerd en geëlimineerd worden.
G
Veiligheidsinrichtingen mogen niet overbrugd noch geblokkeerd worden.
G
Bij bedrijf op bouwwerven mogen alleen slangen voor vloeibaar gas volgens DIN 4815 deel 1, drukklasse 30 gebruikt worden.
5
Gasaansluiting De gasaansluiting/het bedrijf van het apparaat mag alleen gebeuren met inachtneming van het voorschrift ter preventie van ongevallen VBG 21 en de betreffende plaatselijke bouw- en brandveiligheidsvoorschriften. De apparaten zijn geconcipieerd voor een constante aansluitdruk van 0,3 bar (vloeibaar gas volgens DIN 51622 cat I 3B/P ,I 3+ ). De aansluitdruk mag niet lager of hoger liggen. Als er langere slang- of buisleidingen worden gebruikt, dan moet er rekening worden gehouden met het drukverlies. Er mogen uitsluitend geteste en voor het betreffende gebruiksdoel geschikte componenten, zoals gasslang, drukregelaar en slangbreukbeveiliging of lekgasbeveiliging gebruikt worden. Alleen drukregelaars met een vast ingestelde uitgangsdruk zijn toegelaten. De apparaten mogen uitsluitend werken uit de gasfase.
G
Een constante aansluitdruk van de apparaten van 0,3 bar (300 mbar) moet, ook in het continu bedrijf, gegarandeerd zijn.
G
Voor alle werkzaamheden aan de gastoevoer en bij een vervanging van de gasflessen moeten alle afsluitkleppen gesloten zijn en er mogen geen ontstekingsbronnen in de onmiddellijke omgeving aanwezig zijn.
Aansluiting van de gastoevoer Voer de aansluiting als volgt uit. 1. Sluit de drukregelaar aan aan de gasfles(sen) resp. aan de toevoerinstallatie.
G
Linkse schroefdraad!
2. Open de klep van de fles resp. de afsluitklep van de toevoerleiding. Bij gelijktijdige toevoer uit meerdere gasflessen moeten alle kleppen geopend worden. 3. Druk de ontgrendelknop van de slangbreukbeveiliging in na het openen van de klep(pen). Dit moet ook gebeuren na elke flesvervanging.
Belangrijke montage-instructie Bij de montage resp. demontage van de gasslang moet, rekening houdend met de linkse schroefdraad, met een gaffelsleutel SW 17 aan de gasaansluitnippel van het apparaat (volgens DIN 4815 deel 2) tegengehouden worden. Dit geldt eveneens voor de drukregelaar, de slangbreukbeveiliging en alle andere gascomponenten. Gasslang losdraaien
Gasslang vastdraaien
Draai de wartelmoer met de klok mee.
Draai de wartelmoer tegen de klok in.
Belangrijke instructies bij bevroren gasflessen Bij een langer bedrijf van het apparaat bestaat het gevaar dat de gasfles bevriest. Doordat de gasdruk daalt is een goede toevoer naar het apparaat uit een bevroren gasfles in veel gevallen niet meer gegarandeerd. De eliminering van de kristallijne rijpaanslag mag niet gebeuren door open vuur, gloeiende voorwerpen of stralers. De gastoevoer moet overeenkomstig de aansluitwaarde van het apparaat volgens het typeplaatje, de bedrijfsduur en de omgevingstemperatuur van de toevoerfles ontworpen worden. Om sterk bevriezen van de gasfles te vermijden raden wij het gebruik van een batterij van min. 3 flessen aan. Al naargelang de capaciteit van het apparaat en de bedrijfsduur kan de batterij flessen met behulp van de meerflessenset (toebehoren) worden uitgebreid. Opbouw meerflessenset Om een gelijkmatige gasontname te garanderen moeten alle kleppen van de flessen geopend zijn. gasslang naar apparaat slangbreukbeveiliging drukregelaar HD-slang 0,4m T-aansluiting
4. Controleer na opstelling en aansluiting van de apparaten alle gasgeleidende verbindingen op dichtheid. Zeepoplossing, lekopsporingsspray.
6
Ingebruikname Belangrijke instructies voor de ingebruikname
2
De drukgasflessen moeten zijdelings achter het apparaat worden opgesteld.
3
G
De flessen mogen nooit door de warmeluchtstroom van het apparaat verwarmd of ontdooid worden. Er bestaat explosiegevaar!
G
Flessen met vloeibaar gas mogen tijdens het bedrijf van het apparaat nooit liggend gebruikt worden. Gasontsnapping in de vloeibare fase.
G
De apparaten mogen alleen in goed geventileerde ruimtes en niet in woonruimtes of gelijkaardige verblijfsruimtes worden opgesteld.
Verbinden van het apparaat met de stroomvoeding 1
1. Zet de bedrijfsschakelaar 1 in stand „0”.
2. Verbind de stekker van het apparaat met een volgens de voorschriften gemonteerde netcontactdoos. 230V/1~ 50Hz
2. Druk de drukpen 2 van de thermo-elektrische gasklep in en houd deze ingedrukt. Ontstekingsbeveiliging. 3. Activeer bij ingedrukte drukpen na ca. 2 tot 3 sec. de piëzoontsteker 3 tot er een vlam is gevormd. De piëzo-ontsteker evt. meermaals indrukken.
4. Houd na de vlamvorming de drukpen nog ca. 10-15 seconden ingedrukt, tot de thermo-elektrische vlambewaking geactiveerd is. 5. Laat nu pas de drukpen los. 6. Herhaal het ontstekingsproces indien de vlam na het loslaten van de drukpen dooft. Een wachttijd van ca. 1 minuut aanhouden. 7. Houd bij nog een ontstekingsproces de drukpen eventueel iets langer ingedrukt. Belangrijke instructies Het moet gegarandeerd zijn dat de toevoerlucht vrij aangezogen en de verwarmde lucht ongehinderd uitgeblazen kan worden. De aanzuig- en uitblaasopening van het apparaat mogen niet vernauwd resp. van slang- of buisleidingen voorzien worden.
Buitenbedrijfstelling 1. Sluit de kleppen van alle flessen.
G
De elektrische aansluiting van de apparaten moet gebeuren via een speciaal voedingspunt met lekstroombeveiligingsschakelaar.
2. Laat de vlam uitbranden.
1 Verwarmingsbedrijf van het apparaat
3. Zet de bedrijfsschakelaar 1 in stand „0”.
1. Zet de bedrijfsschakelaar in stand „I” (= verwarmingsbedrijf). De luchttoevoerventilator start. 4. Trek de netstekker uit de netcontactdoos.
G
Houd absoluut de vereiste veiligheidsafstanden tot brandbare en brandgevaarlijke materialen aan.
7
Verzorging en onderhoud De bedrijfsveilige toestand van het apparaat moet al naargelang de inzetvoorwaarden en indien nodig, maar minstens om de twee jaar door een deskundige gecontroleerd worden. Het resultaat van de controle moet in een controleattest worden bijgehouden. Het controleattest moet tot aan de volgende controle bewaard en altijd ter inzage voorgelegd worden aan personen die daar recht toe hebben.
G
Instel- en onderhoudswerkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door geautoriseerd vakpersoneel!
Instructies over verzorging en onderhoud
à Stel indien nodig de ontstekingselektrode in. 3 mm afstand tot de branderkop. à Controleer het thermo-element en reinig het indien nodig.
G
Om de werking van de temperatuurbegrenzer niet aan te tasten mag de bimetaaltong niet beschadigd resp. verbogen worden!
Demontage van het apparaat voor reinigingsdoeleinden
G
Voor alle werkzaamheden aan het apparaat moet de gastoevoer gesloten en de netstekker uit de netcontactdoos getrokken worden.
De regelmatige verzorging en onderhoud, ten laatste na elke verwarmingsperiode, is de basisvoorwaarde voor een lange levensduur en storingsvrij bedrijf van het apparaat.
1. Demonteer de 4 bevestigingsschroeven 1. 2. Trek de buitenmantel naar voor eraf.
à Houd het apparaat vrij van stof en andere afzettingen. à Reinig het apparaat alleen droog of met een bevochtigde doek.
1
à Gebruik geen waterstraal. Hogedrukreiniger enz. à Gebruik geen schurende of oplosmiddelhoudende reinigingsmiddelen.
2
à Gebruik ook bij sterke vervuilingen alleen geschikte reinigingsmiddelen. à Controleer de aanzuig- en uitblaasroosters regelmatig op vervuiling en reinig deze indien nodig.
4. Demonteer het beschermrooster van de ventilator met motor en ventilator.
à Controleer de aanzuigopening voor de verbrandingslucht en de gasbek regelmatig op vervuiling. à Controleer de slangen en dichtingen regelmatig op beschadigingen.
5. Trek de binnenmantel naar voor eraf.
à Vervang de beschadigde slangen en dichtingen onmiddellijk. à Reinig regelmatig de gasbrander, de gasbek en de stuwschijf. à Reinig en controleer de ontstekingselektrode. 3 mm ontstekingselektrode
gasbrander
3. Demonteer de 3 bevestigingsschroeven 2 aan het beschermrooster van de ventilator.
Reiniging van het apparaat Na de demontage van het apparaat zijn alle componenten vrij toegankelijk voor reinigings- en onderhoudsdoeleinden. à Reinig voorzichtig de brander. Evt. perslucht gebruiken. à Reinig voorzichtig de gasbek.
temperatuurbegrenzer
thermo-element
à Verwijder voorzichtig evt. aanhechtende afzettingen aan de ontstekingselektrode, het thermo-element en de temperatuurbegrenzer. à Verwijder afzettingen resp. vervuilingen in de sokkel van het apparaat. à Monteer alle delen weer zorgvuldig in de omgekeerde volgorde.
G 8
Een sterk geelachtig vlambeeld duidt op onvoldoende toevoer van frisse lucht of op een vervuiling binnenin het apparaat.
à Voer een functiecontrole van het hele apparaat uit inclusief een dichtheidscontrole van alle gasgeleidende verbindingen met zeepoplossing resp. lekopsporingsspray.
Schakelschema TE
Z
BS 1
2
3
4 MV2
KL 1
2
3
PE
N
L1
4
M 1~
MV1
TB
PZ
KL
– contactstrip
M – ventilatormotor
TE
BS
– bedrijfsschakelaar
Z
MV1 – gasklep (ontstekingsbeveiliging)
MV2 – gasklep 2
– ontstekingselektrode
PZ – piëzo-ontsteker
TB
– thermo-element
– temperatuurbegrenzer
Technische gegevens Bouwserie Nominale warmtebelasting Verwarmingscapaciteit Luchtcapaciteit Brandstof Gassoort Aansluitdruk Aansluitwaarde Elektrische aansluiting 1~ Frequentie Krachtontneming max. Beveiliging (ter plaatse) Isolatieklasse Geluidsdrukniveau LpA 1m1) Gewicht Afmetingen tot. lengte breedte hoogte 1)
PGM 12 / 12 E kW kW m³/h —– —– mbar kg/h V Hz W A IP dB(A) kg mm mm mm
12 12 250 vloeibaar gas cat. I 3B/P {AT, BE, CH, DE, DK, FR, IT, LU, NL, NO, SE } 300 0,95 230 50 60 10 44 57 6,8 400 185 320
Geluidsmeting DIN 45635-01-Kl3 in het verwarmingsbedrijf
Een ander bedrijf / bediening dan beschreven in deze gebruiksaanwijzing is niet toegelaten! Gebeurt dit toch, dan vervalt elke aansprakelijkheid en het recht op garantie. Voorwaarde voor eventuele garantieclaims is dat de besteller of diens afnemer binnen een redelijke tijd ten aanzien van verkoop en ingebruikname het bij elke REMKO – verwarmingsautomaat gevoegde „Garantiecertificaat” volledig ingevuld heeft teruggezonden aan REMKO GmbH & Co. KG.
9
Montagetekening
1
2
30 29
3
27
28
26
18 19
17
16
14 20
16
25 21
22
4 23
5
6
24
7
15 8 14
9
13 10
12
11
Maat- en constructieveranderingen die de technische vooruitgang dienen, voorbehouden.
10
Onderdelenlijst Fig.nr.
Omschrijving
EDV-nr.
1 2
transportgreep buitenmantel PGM 12
1101142 1103830
2a
buitenmantel PGM 12 E (roestvrij staal)
1103832
3
binnenmantel
1103802
4
borgring
1103811
5
uitblaasbeschermrooster
1103803
6
gasbrander
1103804
7
ontstekingselektrode
1103818
8
contactstrip, 4 contacten
1101442
9
apparaatsokkel
1103805
10
apparaatvoet
1103806
11
trekontlasting
1103904
12
netkabel met stekker
1103808
13
bedrijfsschakelaar
1103809
14
ontstekingskabel
1103810
15
piëzo-ontsteker
1101364
16
thermo-element
1103812
17
gasaansluitnippel
1103813
18
ontstekingsbeveiliging
1101169
19
reduceernippel
1103829
20
magneetklep
1101376
21
gasbek
1103815
22
aansluithoek
1103816
23
beschermmondstuk, klein
1101304
24
afdekplaat
1103828
25
temperatuurbegrenzer
1103817
26
ventilatorwaaier
1103819
27
meenemerkoppeling B6ø
1108455
28
ventilatormotor
1103820
29
aanzuigbeschermrooster
1103821
30
koppelingsschijf
1101375
niet afgeb. drukregelaar met slangbreukbeveiliging
1103825
1,5 str. m. gasslang
1103826
2,0 str. m. HD-gasslang (bouwwerfbedrijf)
1103827
Gelieve bij een bestelling van onderdelen naast het EDV-nr. ook altijd het apparaat-nr. te vermelden! Zie typeplaatje.
11
Opheffen van Storingen Storingen:
Oorzaak:
– Het apparaat start niet.
1–2–3–4–7
– Het apparaat schakelt tijdens het bedrijf uit.
2 – 4 – 7 – 12 – 13
– De ventilator loopt, maar de gastoevoer is geblokkeerd resp. er wordt geen vlam gevormd.
4 – 5 – 8 – 9 – 12
– De vlam dooft na het loslaten van de drukpen van de ontstekingsbeveiliging.
8 – 10 – 11
– De gastoevoer wordt onderbroken resp. de vlam dooft.
4 – 6 – 7 –10 – 11 – 12 – 13
– Het apparaat verbruikt te veel brandstof.
12 – 15
– Het apparaat kan niet worden uitgeschakeld.
3 – 14
– De verwarmingscapaciteit neemt af bij continu bedrijf.
13
G
Voor alle werkzaamheden moet de gastoevoer gesloten en de netstekker uit de netcontactdoos getrokken worden. Instel- en onderhoudswerkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door geautoriseerd vakpersoneel!
Oorzaak: 1. Het apparaat heeft geen elektrische aansluiting.
Uitkomst: - De stekker verbinden met de betreffende contactdoos (230V/1~ 50Hz). De stekker, indien defect, vervangen.
2. De ventilatormotor is overbelast. (De toevoerluchtventilator loopt onregelmatig of is geblokkeerd.)
- Motor, ventilatorwaaier en meenemerkoppeling controleren.
3. De bedrijfsschakelaar is defect.
-
4. Geen gasdruk.
De bedrijfsschakelaar vervangen. Controleren of er gas wordt toegevoerd naar het apparaat. De inhoud van de gasflessen controleren. De gasslang controleren op beschadigingen. De slangbreukbeveiliging ontgrendelen resp. vervangen.
5. Er wordt geen ontstekingsvonk gevormd.
- De ontstekingselektrode instellen conform opgave. - De ontstekingskabel controleren. - De porseleinisolatie van de elektrode controleren.
6. Het aanzuigbeschermrooster van de toevoerluchtventilator is vervuild.
- Het aanzuigbeschermrooster reinigen.
7. Er volgt geen uitschakeling door de temperatuurbegrenzer.
- Aanzuig- en uitblaasbeschermrooster controleren (evt. reinigen). - Controleren of de toevoer van frisse lucht voldoende is.
8. De ontstekingsbeveiliging opent de gastoevoer niet of houdt hem niet open.
- De ontstekingsbeveiliging vervangen.
9. De piëzo-ontsteker is defect.
- De piëzo-ontsteker vervangen. - Het thermo-element resp. de temperatuurbegrenzer controleren
10. Het thermo-element resp. de temperatuurbegrenzer is defect.
en indien nodig vervangen. 11. Losse of vervuilde verbinding tussen de ontstekingsbeveiliging en het thermo-element.
- De verbinding controleren en indien nodig reinigen.
12. De drukregelaar is defect of er is een verkeerde drukregelaar gemonteerd resp. de slangbreukbeveiliging heeft vergrendeld.
- Een originele drukregelaar monteren. - De slangbreukbeveiliging ontgrendelen resp. vervangen. - De gasfles vervangen en 2-3 flessen met de meerflessenset ,
13. De gasfles is door lage temperaturen en een hoge gasontname bevroren. 14. De magneetklep sluit niet.
EDV-nr. 1014050, aansluiten.
- De gastoevoer sluiten. - De vlam laten uitbranden. - De bedrijfsschakelaar in stand „0” zetten en de netstekker uit de contactdoos trekken.
- De magneetklep vervangen. 15. Ondichte gasleiding.
- De lekkage opsporen met een schuimvormend middel en elimineren.
12
G
Onderhoudsrapport Apparaattype
:................................
Apparaatnummer 1
2
3
: ......................................
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Apparaat gereinigd – buiten – Apparaat gereinigd – binnen – Ventilatorwaaier gereinigd Brandkamer gereinigd Gasbrander gereinigd Ontstekingselektrode gejusteerd Gasslang gecontroleerd op beschadiging Gasgeleidende delen gecontroleerd op dichtheid Veiligheidsinrichtingen gecontroleerd Bescherminrichtingen gecontroleerd Apparaat gecontroleerd op beschadigingen Alle bevestigingsschroeven gecontroleerd Elektrische veiligheidscontrole Proefdraaien Opmerkingen: .............................................................................................................................................................. ......................................................................................................................................................................................
1. Datum: ................... 2. Datum: ................... 3. Datum: ................... 4. Datum: ................... 5. Datum: ................... ................................... ................................... ................................... ................................... ................................... Handtekening
Handtekening
Handtekening
Handtekening
Handtekening
6. Datum: ................... 7. Datum: ................... 8. Datum: ................... 9. Datum: ................... 10. Datum: ................. ................................... ................................... ................................... ................................... ................................... Handtekening
Handtekening
Handtekening
Handtekening
Handtekening
11. Datum: ................. 12. Datum: ................. 13. Datum: ................. 14. Datum: ................. 15. Datum: ................. ................................... ................................... ................................... ................................... ................................... Handtekening
Handtekening
Handtekening
Handtekening
Handtekening
16. Datum: ................. 17. Datum: ................. 18. Datum: ................. 19. Datum: ................. 20. Datum: ................. ................................... ................................... ................................... ................................... ................................... Handtekening
Handtekening
Handtekening
Handtekening
Handtekening
Laat het apparaat conform de wettelijke voorschriften alleen onderhouden door‚ geautoriseerd vakpersoneel.
13
REMKO GmbH & Co. KG Klimaat- en Warmtetechniek D-32791 Lage • Im Seelenkamp 12 D-32777 Lage • Postbus 1827 Telefoon (0 52 32) 606 - 0 Telefax (0 52 32) 606260 E-Mail:
[email protected] Internet: www.remko.de