1. LEZEN Inleiding: doel en structuur De doorloopklok wordt gezet, zodat de leerlingen weten tot wanneer er wordt gewerkt. De leerkracht vertelt welke lesonderdelen aan bod zullen komen en vertelt ook wat er geleerd gaat worden of waar specifiek op gelet gaat worden. Eventueel kunnen individuele kinderen beloond worden als ze gewenst gedrag vertonen of zich aan hun aandachtspunten houden. Laat de kinderen zelf hun aandachtspunten verwoorden.
Gebaren lezen De leerkracht staat recht tegenover de klas en maakt het gebaar met de rechterhand. De leerlingen zeggen de bijbehorende klank.
Letters lezen (klassikaal) De leerkracht laat de letterkaartjes zien. De leerlingen zeggen de bijbehorende klank. Let op: aanpassen aan het tempo van het kind. Uit onderzoek is gebleken dat niet het tempo de resultaten verhoogt, maar het iedere dag herhaald lezen. Werkvormen: Alle kinderen zeggen de klank. Eén kind zegt de klank, de andere kinderen fluisteren het zachtjes. Op deze manier worden alle kinderen geactiveerd. Letters aanwijzen op het letterbord. Materialen: letterkaartjes.
Letters lezen (individueel) De kinderen hebben ook een stapel letterkaartjes in hun la. Dit zijn de letters die ze kennen. Elke week maakt de leerkracht een rondje door de klas om te kijken of er meer kaartjes toegevoegd kunnen worden aan de stapel van de leerling. Materialen: individuele letterkaartjes.
Visuele discriminatie De kinderen zoeken een gegeven letter. Werkvormen: Een rondje zetten om de gezochte letter op een blad met verschillende letters of op foto’s waarop letters zijn te zien. Op zoek naar de gegeven letter in de klas. Als de leerling de letter heeft gevonden, blijft hij staan en wijst de letter aan. Materialen: werkbladen.
Woord zingen (auditieve synthese) De leerkracht zegt het woord met verlengde klanken: rrrrrrroooooooossssssss. De leerling zegt het woord in één keer: roos. Werkvormen: Alle kinderen laten nadenken en dan pas een beurt geven. In plaats van het woord te zeggen, kan de leerkracht ook enkel de lettergebaren laten zien. De leerling zegt telkens lang de klank en vervolgens het woord in één keer. Materialen: woordkaartjes op hogere niveaus.
Zingen van klanken (visuele synthese) De leerkracht laat een zingkaartje zien. De leerlingen zeggen de letters met verlengde waarde: ssssssssttttttttttrrrrrrrrrrrrrrr Werkvormen: Materialen: zingkaartjes zoals str, tst, spr, etc.
Woorden lezen De leerkracht laat een woordkaartje zien en de leerlingen zingen het woord. Als ondersteuning kan de leerkracht met zijn vinger bijwijzen. Werkvormen: Koorlezen: klassikaal, groepjes kinderen (alle kinderen met veters bijvoorbeeld). Individuele beurten (de andere kinderen doen fluisterend mee). Kaarten uitdelen en oefenen in duo’s. Oefenen met het omkeerboek van VLL. Materialen: woordkaartjes op hogere niveaus omkeerboek.
Woorden op tempo De leerkracht laat een kaartje zien. De leerlingen zeggen zo snel mogelijk het woord. Als dit niet lukt dan gebruikt de leerling de strategie van het zingend lezen. Pas het volgend kaartje laten zien als het woord goed gelezen is. Leerling bepaalt het tempo. Werkvormen: Individuele beurten (de andere kinderen doen fluisterend mee).
Bordtekst lezen Iedere week staat er een tekst op het bord die net boven het niveau van de groep ligt. Deze wordt iedere dag gelezen (herhaald lezen): leerkracht leest voor, samen lezen, individuele beurten. Bij de individuele beurten worden de overige kinderen geactiveerd door zachtjes mee te fluisteren of op foutjes te letten.
Leesboek Ook hier geldt: een tekst die net boven het niveau van de groep ligt. De leerkracht leest de tekst voor, terwijl de leerlingen bijwijzen. Daarna wordt er samen gelezen en tenslotte worden er individuele beurten gegeven. Woorden die de leerling in één keer kan zeggen, worden in één keer gezegd. Moeilijke woorden worden gezongen (strategie van het zingend lezen). Werkvormen: Voorlezen, samen lezen, individuele beurten. Lezen in duo’s. Dit kost in het begin vaak veel tijd, maar het verdient zich later in het jaar meer dan dubbel terug. Hoge eisen stellen, ook aan het samenwerken. Vragen stellen over de tekst. Materialen: leesboekje, vraagkaartjes: wie, wat, waar.
Woordrijen De leerkracht leest de woordrijen voor, terwijl de leerlingen bijwijzen. Daarna wordt er samen gelezen en tenslotte worden er individuele beurten gegeven. Werkvormen: Lezen in duo’s. Koorlezen. Slang door de klas (om de beurt een woord lezen). Kris-kras-spel (onverwacht een woord lezen). Materialen: woordrijboek.
Begrijpend lezen De leerkracht legt de opdracht uit en de leerlingen maken de bladzijden. Zorg dat de leerlingen weten wat ze moeten doen als ze klaar zijn. Werkvormen: Individueel of samenwerkend. Materialen: begrijpend leesboek.
Extra Oefenen op de computer met bijvoorbeeld:
LeesRom Groep 3 en 4 Edurom Begrijpend Lezen Klankie
Op internet:
Leesdas: http://www.schooltv.nl/leesdas/index.htm
Beeldbank SchoolTV: http://beeldbank.schooltv.nl/hi/index.jsp?povo=po#c=2112
Kijk naar de serie Leesdas. Ieder week een aflevering kijken is goed voor de leesen spellingontwikkeling van de kinderen. Zorg voor een klassenbibliotheek met boeken die zijn ingedeeld op niveau. Boekjes kunnen mee naar huis worden gegeven. Aan het begin van de middag kun je bibliotheeklezen. Gebruik dan ook teksten uit andere bronnen (la-lezen). Persoonlijke verdieping is te vinden op:
http://www.zoleerjekinderenlezenenspellen.nl http://leiden.quadraatkids.nl/docs/RALFI%20lezen%20op%20een%20betekenisvolle%20en%20mo tiverende%20manier.pdf
Evaluatie De leerkracht koppelt terug naar de inleiding en stelt de volgende vragen: Hoe heb je gewerkt? Wat vond je leuk/minder leuk? Waar ben je goed/minder goed in?
2. SPELLING Inleiding: doel en structuur De doorloopklok wordt gezet, zodat de leerlingen weten tot wanneer er wordt gewerkt. De leerkracht vertelt welke lesonderdelen aan bod zullen komen en vertelt ook wat er geleerd gaat worden of waar specifiek op gelet gaat worden. Eventueel kunnen individuele kinderen beloond worden als ze gewenst gedrag vertonen of zich aan hun aandachtspunten houden. Laat de kinderen zelf hun aandachtspunten verwoorden.
Gebaren maken De leerkracht laat de kinderen de juiste gebarenhand in de lucht steken. Hierna zegt hij telkens een letter, waarna de leerlingen het bijbehorende gebaar maken. Het gebaar wordt telkens neergelegd op de tafel, zodat de leerlingen het kunnen zien.
Hakken De kinderen nemen de set met hakkaarten voor zich. De leerkracht geeft telkens aan welke hakkaart er gebruikt moet worden. Het woord wordt gehakt, daarna geheel gezegd en tot slot wordt de eerste letter gezegd. De leerlingen hakken met hun hand op de kaart. Het terughalen van de eerste letter is van belang, zodat kinderen goed beginnen met schrijven (vaak wordt begonnen met de laatste letter die het kind hoort). Werkvormen: Werkboekje: woorden per regel voorzeggen en zelf laten hakken. Springen: woorden hakken door te springen (leerlingen worden geactiveerd en leren bovendien meer van dingen die ze lichamelijk moeten doen). Materialen: hakkaarten, werkboekje. Let op: oefenen in de zone van de naaste ontwikkeling, dus niet te gemakkelijk.
Schrijven van de nieuwe letter De kinderen leren de nieuwe letter schrijven. De leerkracht schrijft de letter op het bord (zwembad staat achter op het bord) en verwoordt de handeling. Bijvoorbeeld bij de h: van de duikplank naar het water en een poortje en klaar is de h. Hierna zingt hij het volgende liedje op de melodie van Tita Tovenaar: Ik zoek een goede tovenaar, ’t is heus, ’t is waar, ’t is raar maar waar. Een ti, ta, tovenaar, En …. tover maar. Op de puntjes wordt de naam van een leerling gezongen. Deze mag voor het bord komen en met zijn vinger de letter wegtoveren, terwijl hij de handeling verwoordt (toverspreuk). Eventueel kan een tovermuts worden opgezet.
Stoel aanschuiven. Voeten stevig op de grond. Eén hand om op te steunen en het boekje vast te houden. Eén hand op mee te schrijven.
Hierna wordt de eerste regel klassikaal gedaan. De leerkracht en leerlingen verwoorden hardop de handeling en sluiten af door te zeggen: en klaar is de h. Let op: besteed hieraan niet teveel tijd, het is tenslotte een spellingles en geen schrijfles. Het is wel belangrijk dat de letter ’s middags herhaald wordt.
Dictee Het belangrijkste onderdeel van de les. Hierin worden daadwerkelijk letters en woorden geschreven. De kinderen werken in hun dicteeschrift, aanvankelijk hebben ze hiervoor een speciaal dicteeboekje met grote losstaande belijning: __________________________________ __________________________________ __________________________________ __________________________________
Later kan worden overgegaan op het schrijven in een schrift. Eerst worden er vijf (reeds aangeboden) letters geschreven, de kinderen maken telkens eerst het gebaar en schrijven het dan pas op. Vervolgens worden er woorden geschreven. Het woord wordt eerst gehakt en dan opgeschreven. De leerkracht loopt door de klas en corrigeert/activeert/helpt kinderen.
Stellen Kinderen mogen zelf zinnen maken met gegeven woorden. Hierbij gaat het niet om de juiste spelling, maar om het kunnen bedenken van goede/juiste zinnen. De gegeven woorden moeten natuurlijk wel goed worden geschreven.
Extra Op de computer kan bijvoorbeeld geoefend worden met:
Hajé woordjes maken Klankie
Op internet:
Leesdas: http://www.schooltv.nl/leesdas/index.htm
Beeldbank SchoolTV: http://beeldbank.schooltv.nl/hi/index.jsp?povo=po#c=2112
Evaluatie De leerkracht koppelt terug naar de inleiding en stelt de volgende vragen: Hoe heb je gewerkt? Wat vond je leuk/minder leuk? Waar ben je goed/minder goed in?