Inhoudsopgave
1.
Algemene inleiding............................................................................................... 3
2.
Huidig minimabeleid............................................................................................. 5
3.
Ontwikkelingen................................................................................................... 11
4.
De omvang van de doelgroep............................................................................ 13
5.
Het gebruik van het gemeentelijk minimabeleid ................................................ 15
6.
Minimabeleid 2009............................................................................................. 19
7.
Terugdringen niet-gebruik.................................................................................. 29
8. `
Financiële gevolgend ......................................................................................... 37
Lijst van afkortingen .......................................................................................................... 40
2
1.
Algemene inleiding
Bij de bestrijding van armoede hebben het rijk en de gemeenten ieder een eigen rol. Het rijk is en blijft verantwoordelijk voor het algemene beleidskader, de gemeenten hebben de mogelijkheid om in aanvulling hierop specifieke maatregelen te treffen en maatwerk te verzorgen. Vanwege de korte afstand van de gemeente tot de burger is de gemeente het best in staat om dit maatwerk te leveren. Het rijk heeft tot taak te zorgen voor de beschikbaarheid van instrumenten, de gemeenten zijn verantwoordelijk voor een zo effectief mogelijke inzet daarvan. Met de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) op 1 januari 2004 heeft de wetgever nieuwe kaders neergezet voor het gemeentelijk minimabeleid. Op basis hiervan is in september 2004 de nota minimabeleid 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van Oosterhout. Na vaststelling van het minimabeleid zijn er verschillende ontwikkelingen geweest met betrekking tot het minimabeleid. Dit heeft binnen Oosterhout geleid tot een aantal aanvullende regelingen op het terrein van het minimabeleid. In het bestuursakkoord tussen het Rijk en de VNG is het deelakkoord participatie SZW-VNG opgenomen. Daarin is de ambitie uitgesproken om in de periode 2008-2011 een extra impuls te geven aan het bestrijden van armoede en het terugdringen van het aantal huishoudens met problematische schulden. Het kabinet geeft de gemeenten hiertoe op een aantal onderdelen meer beleidsruimte en ook in financiële zin krijgen gemeenten tijdelijk extra middelen van het rijk. De ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan op het terrein van het minimabeleid en de afspraken die op dit dossier gemaakt zijn tussen Rijk en VNG maken het wenselijk om het gemeentelijk minimabeleid tegen het licht te houden. Deze nota is bedoeld om de nota minimabeleid 2004 te actualiseren zodat het minimabeleid weer goed past binnen de nieuw ontwikkelde beleidskaders. De nota is het vervolg op de opiniërende nota actualisatie minimabeleid. Deze opiniërende nota heeft dan ook als basis gediend voor deze nota. Tot en met hoofdstuk 5 is de inhoud van deze nota dan ook vrijwel gelijk aan de opiniërende nota. Hoofdstuk 2 besteedt aandacht aan het huidige minimabeleid van de gemeente Oosterhout. Hierbij wordt ingegaan op de keuzes die gemaakt zijn in de nota minimabeleid 2004 en de aanvulling die hierop daarna zijn gekomen. Hoofdstuk 3 gaat kort in op de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van het minimabeleid. In hoofdstuk 4 wordt gekeken naar de doelgroep van het gemeentelijk minima. Vervolgens gaat hoofdstuk 5 in op het gebruik van het minimabeleid. Hoofdstuk 6 is een nadere uitwerking van hoofdstuk 6 van de opiniërende nota. Op basis van wat tijdens de opiniërende behandeling naar voren is gebracht, worden nu voorstellen gedaan voor de te maken keuzes om het minimabeleid 2009 vorm te geven. De hoofdstukken 7 en 8 waren in de opiniërende nota niet opgenomen. Conform de wensen die geuit zijn tijdens de opiniërende behandeling wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op het terugdringen van het niet-gebruik. Tevens besteedt dit hoofdstuk aandacht aan samenwerking en verhouding met particuliere organisaties die zich richten op ondersteuning van huishoudens met een laag inkomen. Tenslotte komen de financiële consequenties van de voorstellen uit hoofdstuk 6 in hoofdstuk 8 aan bod.
3
4
2.
Huidig minimabeleid
De basis voor het huidige minimabeleid is gelegd in de Nota minimabeleid 2004. Deze nota is op 21 september 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. De keuzes die hierin gemaakt zijn, zijn hieronder opgesomd. Tevens is hierbij aangegeven welke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan na de vaststelling van de nota minimabeleid 2004 en wat op de huidige praktijk is. A.
Algemeen
Nota minimabeleid De onderwerpen gezondheid en kansen voor kinderen te benoemen als speerpunten van het gemeentelijk minimabeleid.
Ontwikkelingen en huidige situatie Deze speerpunten zijn, zoals bij onderstaande punten naar voren komt, bij de verdere ontwikkeling van het minimabeleid gehanteerd.
B.
Bijzondere bijstand
Nota minimabeleid 1. De huidige systematiek van draagkrachtberekening handhaven met dien verstande dat de grensbedragen worden aangepast en als volgt vastgesteld op ‘ronde’ eurobedragen. a. een draagkrachtinkomen tot en met € 1.000,00 per jaar wordt geheel vrijgelaten; b. over een draagkrachtinkomen van € 1.000,01 tot en met € 2.750,00 wordt 35% als draagkracht aangemerkt; c. over een draagkrachtinkomen vanaf € 2.750,01 wordt 50% als draagkracht aangemerkt. 2. Voor de vaststelling van bijzondere bijstand artikel 33, lid 5, WWB (pensioenvrijlating) van overeenkomstige toepassing verklaren. 3. De langdurigheidstoeslag bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand niet als inkomen aanmerken. 4. Bij de bepaling van het recht op bijzondere bijstand de vermogensgrenzen zoals genoemd in artikel 34 WWB hanteren met uitzondering van bijstand in duurzame gebruiksgoederen waarvoor een maximaal vrij te laten vermogen van € 1.500 geldt. 5. Een administratieve drempel toepassen van € 50 per periode van 12 maanden. 6. De overbruggingstoeslag voor voormalige alleenstaande ouders handhaven, de bovennormtoeslag bij een grote terugval in inkomen afschaffen en het beleid ten aanzien van aanvullende bijzondere bijstand voor jongeren handhaven. 7. Voor kinderen in het basisonderwijs de indirecte schoolkosten tot een maximum van € 50 per jaar beschouwen als bijzonder noodzakelijke bestaanskosten. Voor een kind in het voortgezet onderwijs de indirecte schoolkosten tot een maximum van € 100 per jaar beschouwen als bijzonder noodzakelijke bestaanskosten. Het laatstgenoemde bedrag zal vanaf 2005 verlaagd worden naar € 75 als de extra middelen die in 2004 voor bijzondere bijstand aan het gemeentefonds zijn toegevoegd geen structureel karakter krijgen. 8. Voor overstappers een extra bedrag van € 190,00 aanmerken als indirecte schoolkosten.
Ontwikkelingen en huidige situatie Ten aanzien van de verlening van bijzondere bijstand zijn de 8 punten die waren opgenomen in de nota minimabeleid uitgevoerd. Over de tegemoetkoming voor indirecte schoolkosten (punt 7) is het bedrag voor indirecte schoolkosten voortgezet onderwijs ook vanaf 2005 gehandhaafd op € 100, omdat er gelet op de beschikbare middelen voor minimabeleid geen reden was dit bedrag te verlagen. Sinds 2000 voert de GGD het interventieprogramma “Armoede en gezondheid kinderen” uit. Bij de uitvoering van het interventieprogramma bleek onder andere dat er steeds vaker een beroep werd gedaan op bijstand voor de kosten van zwemlessen.
5
Gelet op het feit dat kinderen één van de speerpunten uit de nota minimabeleid zijn, heeft het college in januari 2006 besloten om de kosten van zwemlessen voor kinderen uit gezinnen met een minimuminkomen aan te merken als bijzonder noodzakelijke kosten van bestaan, waarvoor bijzondere bijstand verleend kan worden zonder een indicatie van de GGD. Hiermee is het voor een grotere groep mogelijk geworden om bijstand in deze kosten te krijgen. Tevens is hierbij besloten dat ook de kosten van deelname aan de voorschool worden beschouwd als bijzonder noodzakelijke kosten. Deze deelname is namelijk van belang om te voorkomen dat het kind op de basisschool met een achterstand begint. In oktober 2008 heeft onze gemeente een convenant gesloten met staatssecretaris Aboutaleb. In dit convenant is de ambitie uitgesproken om het aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert met de helft terug te dringen. Hierin is de intentie uitgesproken dat de gemeente bij de actualisering van het minimabeleid regelingen in haar minimabeleid opneemt om de afgesproken doelstelling te realiseren. In het kader van de uitvoering van het convenant is inmiddels een eerste maatregel genomen om het ‘meedoen’ van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te bevorderen. Er is namelijk gestart met een pilot combifunctionaris. In deze pilot vindt er samenwerking plaats met het onderwijs en de sport. Kinderen worden gestimuleerd om na schooltijd mee te doen aan sportactiviteiten.
C.
Inkomensondersteunende maatregelen
Nota minimabeleid 1. Geen regeling voor categoriale inkomensondersteuning voor personen van 65 jaar en ouder creëren. 2. Voor chronisch zieken en gehandicapten voor het jaar 2004 een eenmalige regeling van categoriale inkomensondersteuning opstellen. Hierbij worden tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten de volgende categorieën gerekend: a. Een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO, WAZ of Wajong) naar een arbeidsongeschiktheidspercentage 80-100; b. Een indicatie voor een WVG-voorziening; c. Gedurende minimaal 6 maanden op medische gronden geïndiceerde thuiszorg. De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld op € 250,00. Bij de bepaling van het recht op de bijdrage gelden dezelfde eisen als voor de bepaling van het recht op individuele bijzondere bijstand. 3. De mogelijkheden van de invoering van een Oosterhout-pas onderzoeken.
Ontwikkelingen en huidige situatie Conform de nota minimabeleid is er voor het jaar 2004 uitvoering gegeven aan de regeling chronisch zieken en gehandicapten. Voor de jaren 2005 en 2006 is eenzelfde regeling vastgesteld. In oktober 2007 heeft het college besloten om de regeling chronisch zieken en gehandicapten een structureel karakter te geven. Hierbij is de doelgroep uitgebreid met ouderen die in aanmerking zouden kunnen komen voor bijzondere bijstand voor medische kosten. Het bedrag dat wordt verstrekt is in deze regeling vastgesteld op € 200,00 per jaar. De mogelijkheid die de wetgever heeft geboden om categoriale bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten te verstrekken, was tot 1 januari 2009 nog een tijdelijke regeling op basis van de
6
invoeringswet Wet werk en bijstand. Inmiddels heeft het parlement een wijziging van de WWB aangenomen en is de mogelijkheid structureel opgenomen in de WWB. In 2007 heeft de gemeente een samenwerkingsovereenkomst ter bevordering van sportbeoefening door kinderen gesloten met het Jeugdsportfonds Brabant en de Stichting Leergeld Oosterhout. Deze overeenkomst loopt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008. Op basis van deze overeenkomst wordt door de stichting Leergeld een regeling uitgevoerd op basis waarvan aan kinderen uit huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum een vergoeding van € 225 per seizoen kan worden verstrekt. Inmiddels heeft het college besloten om deze overeenkomst met een jaar te verlengen. De gemeente kent ook nog een woonkostensubsidie voor personen met een laag inkomen die in een aanleunwoning of serviceflat wonen en hierbij worden geconfronteerd met hoge servicekosten. De woonkostensubsidie biedt een tegemoetkoming in deze servicekosten. Ten aanzien van de invoering van een Oosterhoutpas is in eerste instantie gekeken naar de mogelijkheden van de invoering van een minimapas. Door de beperkte omvang van de doelgroep bleek een dergelijke pas niet haalbaar. Vervolgens zijn de mogelijkheden van een brede Oosterhoutpas bezien. In oktober 2008 heeft de gemeenteraad het besluit genomen dat een dergelijke pas moet worden ingevoerd in Oosterhout.
D.
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering
Nota minimabeleid 1. Het gemeentelijk uitbreidingspakket dat onderdeel uitmaakt van de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering uitbreiden. 2. Deelname aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering ook openstellen voor minima die geen uitkering van de gemeente ontvangen, onder de randvoorwaarde dat dit geen extra administratieve lasten voor de gemeente oplevert.
Ontwikkelingen en huidige situatie Aan punt 1 is met ingang van 1 september 2005 uitvoering gegeven. Vanaf deze datum is het gemeentelijk pakket van de collectieve aanvullende verzekering uitgebreid met een aantal veel voorkomende kosten. De premieverhoging die hiermee gemoeid is, wordt volledig door de gemeente voor haar rekening genomen. Voorheen werd voor deze kosten vaak een beroep op bijzondere bijstand gedaan. Op 1 januari 2006 is de nieuwe zorgverzekeringswet ingevoerd. Hiermee kreeg iedere Nederlander te maken met de basisverzekering en de betaling van de premie voor deze basisverzekering. Met ingang van 1 januari 2006 is ook deze premie voor de basisverzekering onderdeel geworden van de collectieve verzekering voor minima. Tevens is de doelgroep voor deelname aan de collectieve verzekering met ingang van 1 januari 2006 uitgebreid naar de minima die geen uitkering van de gemeente ontvangen. Hiermee is uitvoering gegeven aan punt 2 dat ten aanzien van de collectieve ziektekostenverzekering is opgenomen in de nota minimabeleid.
7
E.
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen
Nota minimabeleid Het huidige kwijtscheldingsbeleid wordt gehandhaafd.
Ontwikkelingen en huidige situatie Met het kwijtscheldingsbeleid maakt Oosterhout al gebruik van de meest ruime variant die de wetgever biedt. Er is dan ook geen aanleiding gevonden om het beleid op dit punt te wijzigen. Met de overgang van de uitvoering van de gemeentelijke belastingen naar de gemeente Breda wordt ook de kwijtschelding door de gemeente Breda uitgevoerd.
F.
Interventieprogramma “Armoede en gezondheid kinderen”
Nota minimabeleid De capaciteit van het interventieprogramma vergroten en de doelgroep uitbreiden tot kinderen jonger dan 5 jaar. Ontwikkelingen en huidige situatie De uitbreiding van het interventieprogramma met kinderen in de leeftijd van 0 tot 5 jaar heeft haar beslag gekregen in oktober 2004. Zoals hiervoor bij het onderdeel “bijzondere bijstand” al is aangegeven, is in januari 2006 besloten om de kosten van zwemlessen en de voorschool als bijzonder noodzakelijke kosten van bestaan aan te merken zonder dat hiervoor een indicatie van de GGD nodig is.
G.
Terugdringen niet gebruik
Nota minimabeleid Om het niet gebruik van voorzieningen terug te dringen goede voorlichting geven over de verschillende voorzieningen. Met de belastingdienst in overleg treden over de mogelijkheden van gegevensuitwisseling. Ontwikkelingen en huidige situatie Formulierenbrigade In 2008 is gestart met de formulierenbrigade. De leden van de formulierenbrigade zorgen er voor dat mensen met een laag inkomen gestimuleerd worden om gebruik te maken van landelijke en lokale financiële regelingen. Op deze wijze moet het niet-gebruik teruggedrongen worden. Onderzoek niet-gebruik De stichting Zet heeft voor de gemeenten Bergen op Zoom, Oosterhout, Oss en Waalwijk een vergelijkend onderzoek gedaan naar het terugdringen van niet gebruik. Hierbij is gekeken welke maatregelen deze gemeenten nemen om het niet-gebruik terug te dringen en welke van deze maatregelen het meest effectief is. Uitwisseling Belastingdienst In 2006 heeft via het Inlichtingenbureau gegevensuitwisseling plaatsgevonden met de belastingdienst. Hierbij zijn gegevens ontvangen van personen met een bijstandsuitkering die geen huurtoeslag ontvangen. Deze personen kon in de contacten met de gemeente gewezen worden op de mogelijkheden van de huurtoeslag. Overigens bleek dat de gegevens die werden ontvangen niet bruikbaar waren voor een gerichte actie.
8
Uitwisseling SVB In 2005 heeft gegevensuitwisseling plaatsgevonden met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB heeft hierbij de gegevens verstrekt van personen met een onvolledige AOW- of Anw-uitkering. Deze personen zijn vervolgens aangeschreven en gewezen op de mogelijkheden van bijstandsverlening en het minimabeleid. Inmiddels is besloten om met ingang van 1 juli 2008 de uitvoering van de WWB voor personen van 65 jaar en ouder over te dragen aan de SVB. De SVB kan hierdoor personen met een onvolledige AOW-uitkering direct wijzen op de mogelijkheden van aanvullende bijstand en er hoeft maar bij een instantie een aanvraag voor een uitkering ingediend te worden.
H.
Schuldhulpverlening
Nota minimabeleid In de nota minimabeleid 2004 is niet uitgebreid aandacht besteed aan schuldhulpverlening. De reden hiervoor was dat op dat moment onderzoek werd gedaan naar de mogelijkheden van uitbesteding van schuldhulpverlening. Ontwikkelingen en huidige situatie Sinds 1 juli 2006 is schuldhulpverlening uitbesteed aan de Stadsbank Midden Nederland. Via de Tijdelijke Stimuleringsregeling Schuldhulpverlening 2006 heeft het Rijk extra middelen beschikbaar gesteld voor intensivering van Schuldhulpverlening. Deze middelen zijn ingezet om in samenwerking met Merites en Cires een project te starten gericht op schuldenpreventie. Hiermee wordt er bij het ontstaan van huurachterstand in een vroegtijdig stadium hulp aangeboden.
9
10
3.
Landelijke ontwikkelingen
Het kabinet Balkenende IV wil extra aandacht geven aan de bestrijding van armoede. De gemeenten vervullen hierbij een belangrijke rol. In het deelakkoord, dat de VNG en het ministerie van SZW op 31 mei 2007 hebben afgesloten, zijn dan ook afspraken gemaakt over de bestrijding van armoede en het terugdringen van schulden. Het betreft de volgende afspraken: •
SZW stuurt aan op gerichte bijstand in natura voor gezinnen met kinderen, waarbij het beleid gericht dient te zijn op de kosten voor schoolgaande kinderen, voor zover niet voorzien in een voorliggende voorziening (te denken valt hierbij aan computers, vervoer, sport en cultuur). Inmiddels hebben de Eerste en Tweede Kamer ingestemd met het door het kabinet ingediende wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel voorziet in het opnemen van een bepaling over de in natura verstrekking ten behoeve van kinderen in de WWB. De wetswijziging is op 1 januari 2009 in werking getreden
•
SZW dereguleert de langdurigheidstoeslag. Gemeenten leggen in een verordening vast onder welke voorwaarden burgers recht op een langdurigheidstoeslag hebben. Ook hiervoor heeft het parlement een wetswijziging aanvaard. Ook deze wijziging is op 1 januari 2009 in werking getreden. Inmiddels is in Oosterhout de verordening langdurigheidstoeslag vastgesteld.
•
De VNG stimuleert gemeenten om armoedebeleid zoveel als mogelijk is in te vullen in de vorm van materiële voorzieningen gericht op participatie. Via een handreiking en ‘best practices’ wordt beoogd te bereiken dat gemeenten op grotere schaal dan thans invulling geven aan lokaal armoedebeleid.
•
Het streven is niet-gebruik voor alle gemeentelijke regelingen tegen te gaan. SZW en VNG spannen zich in om de bekendheid van deze voorzieningen te vergroten. Daarnaast wordt onderzocht hoe het niet-gebruik via bestandskoppelingen teruggebracht kan worden.
•
VNG en SZW bouwen voort op de recente intentieverklaring door de samenwerking tussen partners op lokaal en regionaal niveau te bevorderen en goede praktijkvoorbeelden actief onder de gemeenten te verspreiden. Zo zal de samenwerking tussen gemeenten en lokale voedselbanken verbeterd worden met het doel bezoekers van voedselbanken gebruik te laten maken van gemeentelijke voorzieningen.
•
VNG stimuleert gemeenten grote terughoudendheid te betrachten bij het verlenen van leenbijstand. Gemeenten worden hierbij gestimuleerd op inventieve wijze om te gaan met de mogelijkheid om de verplichting tot betaling van deze schuld kwijt te schelden, gekoppeld aan de inspanning van de cliënt op het terrein van re-integratie.
•
VNG en SZW brengen in kaart op welke wijze de effectiviteit en de kwaliteit van de minnelijke schuldhulpverlening versterkt kan worden.
•
SZW stelt de beschikbare middelen voor schuldhulpverlening in de periode 2007-2009 beschikbaar via een toevoeging aan de algemene uitkering van het gemeentefonds.
Daarnaast heeft het kabinet nog aangegeven dat het wettelijke regels wil stellen voor schuldhulpverlening.
Voedselbanken De afgelopen jaren is gebleken dat het sociale zekerheidsstelsel in Nederland niet voor iedereen toereikend is. Hierdoor is er de afgelopen jaren een opkomst geweest van voedselbanken die personen ondersteunen, die door omstandigheden moeten rondkomen van een zeer gering inkomen. Deze ondersteuning bestaat dan uit het verstrekken van voedselpakket of andere goederen. In Oosterhout kennen wij Goederenbank De Baronie die zich vooral richt op de verstrekking van voedsel-
11
pakketten en kleding. Daarnaast is er de Weggeefwinkel die zich richt op de verstrekking van andere goederen zoals duurzame gebruiksgoederen. In 2006 heeft Regioplan in opdracht van het ministerie van SZW een onderzoek gedaan naar het gebruik van Voedselbanken in Nederland. Hieruit is gebleken dat het grootste deel van de gebruikers van voedselbanken een uitkering ontvangt (43% WWB, 23% WW, 8% WAO). Van de personen die een beroep doen op de voedselbank maakt 84% gebruik van hulpverleningsvormen zoals maatschappelijk werk of RIAGG, heeft 83% schulden en hiervan heeft ongeveer tweederde een schuld van meer dan € 5.000. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom men een beroep doet op de voedselbank. In het onderzoek van Regioplan komt naar voren dat de belangrijkste redenen zijn: schuldenproblematiek (plotselinge) verandering van de leefsituatie complexiteit van de samenleving aanvraagtermijn uitkering koppelingswet Het ministerie van SZW en de VNG vinden het belangrijk dat gemeenten gebruik maken van de voedselbanken. Het is bij uitstek de vindplaats voor mensen die onvoldoende gebruik maken van inkomensvoorzieningen. Het ministerie van SZW en de VNG willen de samenwerking tussen gemeenten en voedselbanken dan ook bevorderen. Onderzoek FNV De FNV voert regelmatig een onderzoek uit naar het sociaal beleid van gemeenten. Ook in 2008 is een dergelijk onderzoek uitgevoerd waaraan door Oosterhout is deelgenomen. In dit onderzoek wordt onder andere gekeken naar de uitgaven van het minimabeleid, de duur van de aanvraagprocedure, het terugvalpercentage na uitstroom, de uitvoering van aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder, het bereik van bijzondere bijstand. Oosterhout is bij het onderzoek 2008 samen met de gemeente Alkmaar op de tweede plaats geëindigd. De gemeente Eindhoven is als eerste geëindigd in het onderzoek waar door 215 gemeenten is deelgenomen.
12
4.
De omvang van de doelgroep
De omvang van de doelgroep van het minimabeleid is moeilijk te bepalen. Er zijn verschillende manieren om dit te bepalen en de uitkomsten hiervan zijn verschillend. Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat de gegevens die hiermee verkregen worden gebaseerd zijn op algemene inkomensgegevens. De meeste gemeentelijke minimaregelingen sluiten voor de middelentoets echter aan bij de regels die de WWB stelt. Dit betekent dat de hoogte van de bijstandsnorm afhankelijk is van de concrete woonomstandigheden en dat er ook een vermogenstoets plaatsvindt. De werkelijke omvang van de doelgroep zal daarom waarschijnlijk lager zijn dan de omvang die wordt gebaseerd op algemene inkomensgegevens. In dit hoofdstuk wordt een aantal methoden toegepast om de omvang van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid te bepalen.
Omvang doelgroep op basis van gegevens SCP Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft in december 2007 de Armoedemonitor 2007 uitgebracht. Volgens het SCP had in 2004 9,4% van de huishoudens een inkomen onder de lage1 inkomensgrens . De gemeente Oosterhout valt in de categorie gemeenten waar dit percentage tussen 7 en 8 ligt. Wanneer deze percentages toegepast worden op het aantal huishoudens in onze gemeente betekent dit dat het om 1.580 tot 1.800 huishoudens gaat. Daarnaast heeft het SCP de verwachting uitgesproken dat het landelijke percentage in 2008 afneemt tot 7,9. Doortrekking van deze daling naar de Oosterhoutse situatie betekent dat het aantal huishoudens met een laag inkomen ligt tussen 1.330 tot 1.515. Overigens kan de huidige economische ontwikkeling er toe leiden dat het aantal huishoudens met inkomen onder de lage inkomensgrens in 2009 weer toeneemt. Het SCP heeft hierover echter nog geen uitspraken gedaan.
Omvang doelgroep op basis van gegevens CBS Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt ook gegevens over de inkomensverdeling in Nederland. Volgens de gegevens van de Regionale Inkomensverdeling 2005 waren er in dat jaar in Oosterhout ongeveer 1.525 huishoudens met een laag inkomen. Het aantal huishoudens met een inkomen onder of rond het sociaal minimum bedraagt volgens deze CBS-gegevens ongeveer 1.300.
Omvang doelgroep op basis van gegevens minimascan Stimulansz Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) (een onderdeel van de Faculteit Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen) heeft een rekenmethode ontwikkeld, waarmee een raming kan worden gemaakt van de omvang van de doelgroep van het gemeentelijk minimabeleid. Inmiddels is de actualisering van deze rekenmethode overgenomen door Stimulansz en wordt deze betiteld als minimascan. 2
Met de minimascan van Stimulansz is voor het jaar 2008 een raming gemaakt van het aantal huishoudens met een laag inkomen. Het aantal huishoudens met een inkomen tot 101% van het sociaal minimum wordt volgens deze rekenmethode geraamd op 890. Wanneer gekeken wordt naar een inkomen tot 110% van het sociaal minimum gaat het om 1.620 huishoudens en 2.320 huishoudens vallen in de inkomenscategorie tot 120% van het sociaal minimum.
1 2
SCP/CBS, Armoedemonitor 2007; Den Haag, december 2007
Datum van de raming: 3 november 2008
13
Conclusies over de omvang van de doelgroep Gelet op de verschillende cijfers over de omvang van het aantal huishoudens met een minimum inkomen kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat het in onze gemeente om ongeveer 1.500 à 1.600 huishoudens gaat. Overigens is de omvang van de doelgroep ook afhankelijk van de inkomensgrenzen die de gemeente zelf stelt in haar minimabeleid. De indicatie over de doelgroep die hier is gegeven, is gebaseerd op de inkomensgrenzen die in het huidige minimabeleid worden gehanteerd. Bij deze raming over de omvang van de doelgroep moet wel enig voorbehoud worden gemaakt. Uit het feit dat de verschillende ramingmethoden verschillende uitkomsten opleveren blijkt al dat de omvang van de doelgroep niet eenduidig is vast te stellen. Verder speelt ook de economische ontwikkeling een rol. Gelet op de huidige ontwikkelingen is het goed mogelijk dat de omvang van de doelgroep in 2009 zal toenemen.
14
5.
Het gebruik van het gemeentelijk minimabeleid
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het gebruik van het gemeentelijk minimabeleid. Hierbij wordt zowel gekeken naar het aantal verstrekkingen als naar het aantal huishoudens waar deze verstrekkingen terecht komen. Op basis hiervan wordt, afgezet tegen de omvang van de doelgroep, naar het bereik van het minimabeleid gekeken.
Bijzondere bijstand Bijzondere bijstand is bedoeld voor personen met een laag inkomen die worden geconfronteerd met bijzondere kosten. Binnen de kaders van de WWB heeft de gemeente op een aantal onderdelen beleidsvrijheid ten aanzien van de vormgeving van het bijzondere bijstandsbeleid. Exclusief de specifieke regelingen die hierna zijn genoemd zijn er in het kader van bijzondere bijstand 543 verstrekking gedaan in 2007. Deze verstrekkingen zijn terecht gekomen bij 461 huishoudens.
Inkomensondersteunende maatregelen De WWB staat niet meer toe dat de gemeente aan algemene categoriale inkomensondersteuning doet. Een uitzondering hierop geldt echter voor personen van 65 jaar en ouder en chronisch zieken en gehandicapten. In de nota minimabeleid is er niet voor gekozen om een categoriale regeling voor personen van 65 jaar en ouder in het leven te roepen. Er is wel voor gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid om een regeling in het leven te roepen voor chronisch zieken en gehandicapten. Een deel van de groep ouderen kan ook van deze regeling gebruik maken. In de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 is 400 keer een verstrekking gedaan op grond van de regeling chronisch zieken en gehandicapten. Omdat er huishoudens zijn die in 2007 ook nog over een voorgaand jaar een verstrekking hebben gekregen zijn deze verstrekkingen zijn bij 332 huishoudens terecht gekomen.
Collectieve ziektekostenverzekering Onze gemeente heeft een collectieve ziektekostenverzekering voor minima. Een dergelijke verzekering is afgesloten met de ziektekostenverzekeraars CZ en VGZ. Deze verzekering voorziet in een basis en een aanvullende ziektekostenverzekering voor de bijstandsgerechtigde tegen een gereduceerd tarief. Daarnaast is een aantal kosten, waarvoor de gemeente veelvuldig bijzondere bijstand moet verstrekken, ondergebracht in deze verzekering. De premie voor dit gedeelte wordt in het kader van het minimabeleid door de gemeente betaald. In 2007 zijn er 608 huishoudens met een uitkering die gebruik hebben gemaakt van de collectieve ziektekostenverzekering, dit betekent dat 90% van de uitkeringsgerechtigde huishoudens via de gemeente collectief is verzekerd. Daarnaast hebben 147 huishoudens die tot de overige minima behoren gebruik gemaakt van de collectieve verzekering. In totaal waren er in 2007 dus 755 huishoudens die deelnamen aan de collectieve ziektekostenverzekering. Langdurigheidstoeslag De langdurigheidstoeslag is bedoeld voor personen zonder arbeidsmarktperspectief die vijf jaar een inkomen op bijstandsniveau hebben gehad. De regels voor het recht op de langdurigheidstoeslag zijn in de Wet werk en bijstand (artikel 36) neergelegd. In 2007 is 241 keer een langdurigheidstoeslag verstrekt. Deze verstrekkingen hebben plaatsgevonden aan 176 huishoudens. Het verschil tussen het aantal verstrekt toeslagen en het aantal huishoudens wordt veroorzaakt door het feit dat bij aanvraag soms blijkt dat de aanvrager over voorgaande jaren ook nog recht heeft op de langdurigheidstoeslag.
15
Ondersteuning gericht op kinderen Een van de speerpunten uit de nota minimabeleid 2004 is: “kansen voor kinderen” Dit speerpunt is vormgegeven via een aantal specifieke op kinderen gerichte regelingen. In onderstaand overzicht staat aangegeven hoeveel verstrekkingen in dit kader zijn gedaan in 2007.
Regeling schoolgaande kinderen (bijdrage t.b.v. indirecte schoolkosten) Vergoeding kosten voorschool Vergoeding kosten zwemlessen Interventieprogramma Armoede en gezondheid voor kinderen
126 51 99 45
In totaal zijn in 2007 met de regelingen gericht op de ondersteuning van kinderen 211 huishoudens bereikt. Totaal bereik gemeentelijk minimabeleid Hiervoor is bij de verschillende minimaregelingen aangegeven hoeveel huishoudens bereikt zijn. Uiteraard zijn er huishoudens die van meerdere regelingen gebruik maken. Wanneer wordt gekeken naar het aantal huishoudens dat een of meerdere voorzieningen uit het minimabeleid ontvangt, dan blijkt dat in 2007 ongeveer 1.150 huishoudens gebruik hebben gemaakt van het gemeentelijk minimabeleid (exclusief kwijtschelding). Het gebruik dat van het minimabeleid wordt gemaakt verschilt sterk per huishouden en varieert van 1 verstrekking tot 10 verstrekkingen per jaar. In onderstaande grafiek is dit weergegeven. Aantal verstrekkingen per huishouden
6%
5%
12%
52%
een verstrekking twee verstrekkingen drie verstrekkingen vier verstrekkingen vijf of meer verstrekkingen
25%
Wanneer het aantal huishoudens dat gebruik heeft gemaakt van een of meerdere minimavoorzieningen wordt afgezet tegen de geschatte omvang van de doelgroep (zie hoofdstuk 4) dan ligt het bereik van het gemeentelijk minimabeleid tussen 70% en 75%. Zoals in hoofdstuk 4 al is aangegeven moet hierbij de kanttekening worden gemaakt dat het moeilijk is om de exacte omvang van de doelgroep vast te stellen. In het verlengde hiervan geldt ook dat er enige voorzichtigheid geboden is bij de vaststelling van het bereikpercentage.
16
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen Op grond van de Invorderingswet kan de gemeente aan personen, waarvan wordt geacht dat ze geen betaalcapaciteit hebben, kwijtschelding verlenen van gemeentelijke belastingen en heffingen. De gemeente heeft hierbij binnen de kaders van de wet enige beleidsvrijheid. Kwijtschelding kan worden verleend voor: Onroerend zaak belasting Afvalstoffenheffing Rioolrecht Hondenbelasting Voor het jaar 2007 is aan 1.146 huishoudens een kwijtschelding verleend voor gemeentelijke belastingen en heffingen. Dit aantal ligt dus in de lijn met het aantal huishoudens dat gebruik maakt van de overige minimaregelingen, zodat ook voor de kwijtschelding geldt dat het bereik tussen 70% en 75% ligt. Overigens betekent dit niet dat er sprake is van volledige overlap van de huishoudens. Er kunnen huishoudens zijn die wel kwijtschelding hebben gekregen maar geen gebruik hebben gemaakt van overige minimavoorzieningen en het omgekeerde kan ook mogelijk zijn.
17
18
6.
Minimabeleid 2009
In dit hoofdstuk vindt de invulling plaats van het minimabeleid. Er is gekozen voor een actualisering van het minimabeleid. Dit betekent dat er geen sprake is van een volledige vernieuwing. Het gaat dan ook vooral om het actualiseren en herijken van het bestaande beleid. In de opiniërende nota, zoals deze in de raad van 17 februari 2009 is behandeld, is bij de verschillende onderdelen een aantal keuzemogelijkheden genoemd. Tijdens de opiniërende behandeling hebben de verschillende fracties zich uitgesproken over de wenselijkheid van deze keuzemogelijkheden. Op basis van wat hierbij naar voren is gebracht heeft een verdere uitwerking plaatsgevonden.
6.1
Speerpunten minimabeleid
In de nota minimabeleid 2004 zijn er twee speerpunten benoemd namelijk ‘kansen voor kinderen’ en ‘gezondheid’. In het verlengde van Oosterhout Familiestad kan voor het minimabeleid 2009 als thema worden gekozen: ‘Meedoen, specifiek gericht op kinderen’. Minimabeleid dient zich dan te richten op het mogelijkheden bieden aan personen met een laag inkomen om deel te kunnen nemen aan de Oosterhoutse samenleving. Kinderen hebben een kwetsbare positie omdat ze afhankelijk zijn van de gezinssituatie. In hun ontwikkeling mogen ze niet belemmerd worden door de financiële situatie binnen het gezin. Tijdens de opiniërende behandeling is gebleken dat er bij enkele fracties enige onduidelijkheid was over het feit dat “gezondheid” niet als speerpunt werd genoemd. Het is niet de bedoeling dat dit speerpunt wordt geschrapt. Met deze nota wordt het minimabeleid geactualiseerd, dit betekent dat het bestaande beleid het uitgangspunt is. Het speerpunt gezondheid heeft in de afgelopen jaren zijn uitwerking gekregen met onder andere de uitbreiding van de collectieve ziektekostenverzekering. Op dit moment wordt er geen aanleiding gezien om op dit onderdeel verdere stappen te ondernemen. Het onderwerp gezondheid blijft echter ook na actualisatie van het minimabeleid een aandachtspunt. Voorstel: Meedoen in de Oosterhoutse samenleving als speerpunt van het minimabeleid hanteren en hierbij specifieke aandacht geven aan kinderen.
6.2
Onderdelen minimabeleid
I.
Doelgroep van het gemeentelijk minimabeleid
Huidige beleid In de nota minimabeleid 2004 is de doelgroep voor het minimabeleid vastgesteld op huishoudens met een inkomen tot bijstandsniveau + € 1.000 per jaar. Dit betekent dat de grens varieert van 107½ % (echtpaar) tot 109½ % (alleenstaande) van het minimum. Beleidsopties Ten aanzien van de bepaling van de doelgroep zijn er verschillende keuzes mogelijk: A. Handhaven van de huidige grens B. Handhaven van huidige systematiek met indexering van het +-bedrag. Dus bijvoorbeeld grens stellen op bijstandsniveau + € 1.200,-- per jaar. C. Kiezen voor systematiek waarbij doelgroep wordt bepaald op percentage van minimum: 1. 110% van de geldende bijstandsnorm 2 115% van de geldende bijstandsnorm 3. 120% van de geldende bijstandsnorm
19
Tijdens de opiniërende behandeling zijn er twee keuzerichtingen aangegeven voor de bepaling van de doelgroep. Een aantal fracties heeft aangegeven de voorkeur te hebben voor optie B of in lijn hiermee optie C1. Een aantal andere fracties heeft aangegeven de cliëntenraad sociale zekerheid te volgen en te willen kiezen voor optie C3. De keuze voor B of C1 betekent dat de omvang van de doelgroep kan worden ingeschat op ongeveer 1.600 huishoudens. Bij een keuze voor C3 moet rekening worden gehouden met een doelgroepomvang van ongeveer 2.300 huishoudens. Dit betekent dat de keuze voor C3 een toename van de kosten die zijn gemoeid met het minimabeleid met zich mee zal brengen. Gelet op de beschikbare middelen voor het gemeentelijke minimabeleid wordt dan ook niet gekozen voor optie C3. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de financiële consequenties van een dergelijke keuze. Tussen optie B en C1 zit in de praktijk weinig verschil. Optie B gaat uit van een vast bedrag boven de bijstandsnorm en optie C1 hanteert een percentage. Een voordeel van optie C1 is dat de grens automatisch indexeert met de ontwikkeling van de bijstandsnorm. Ook geldt bij de hantering van het percentage dat de grens relatief gelijk is voor iedereen. Voor optie B geldt dat een vast bedrag mogelijk duidelijker is voor de klant, waarbij overigens de kanttekening gemaakt moet worden dat deze duidelijkheid beperkt wordt door de systematiek van bijstandsnormen. Voorstel: Voor de bepaling van de doelgroep van het gemeentelijk minimabeleid kiezen voor de grens van 110% van de geldende bijstandsnorm.
II.
Draagkracht
Huidige beleid De huidige regels van draagkracht bij de bepaling van het recht op bijzondere bijstand zijn als volgt. a. een draagkrachtinkomen tot en met € 1.000,00 per jaar wordt geheel vrijgelaten; b. over een draagkrachtinkomen van € 1.000,01 tot en met € 2.750,00 wordt 35% als draagkracht aangemerkt; c. over een draagkrachtinkomen vanaf € 2.750,01 wordt 50% als draagkracht aangemerkt. Met deze systematiek wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van de armoedeval. Omdat een toename van het inkomen niet direct leidt tot het vervallen van het recht op bijzondere bijstand en een meer inkomen slechts gedeeltelijk hoeft te worden aangewend ter dekking van de bijzondere kosten. Beleidsopties Bij een wijziging van de inkomensgrenzen voor de bepaling van de doelgroep van het minimabeleid zullen de draagkrachtregels hiermee in overeenstemming gebracht moeten worden. In lijn hiermee zijn de volgende opties mogelijk. A. Handhaving van de huidige situatie B. Handhaving van de huidige systematiek met indexering van de bedragen C. Systematiek met meer differentiatie in draagkrachtpercentage D. Kiezen van een systematiek waarbij de schalen worden uitgedrukt in percentages in plaats van in bedragen. E. Systematiek met slecht één draagkrachtpercentage boven inkomensgrens Bij de opiniërende behandeling is naar voren gekomen dat de huidige systematiek van draagkrachtberekening voldoet. Wel zou gekeken moeten worden naar indexering van de grensbedragen. De keuze die gemaakt wordt bij de bepaling van de doelgroep, speelt een rol bij de keuze voor de draagkrachtberekening. Bij de bepaling van de doelgroep wordt voorgesteld om een percentage van 110% te gaan hanteren. In het verlengde hiervan kunnen ook voor de draagkrachtberekening percentages worden gehanteerd. De eerste grens wordt met de bepaling van de doelgroep bepaald. Bij een inkomen tot 110% wordt er geen draagkracht aanwezig geacht. Vanuit het uitgangspunt dat de huidige grenzen geïndexeerd worden kan de tweede grens worden gesteld op 125% van de geldende bijstandsnorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders (met volledige toeslag) zou deze grens hoger zijn dan de huidige €
20
2.750, namelijk € 3.650 en € 3.290. Voor een alleenstaande (met volledige toeslag) bedraagt deze grens € 2.560 en is deze dus minder dan de huidige grens. Dit kan worden gecompenseerd door het draagkrachtpercentage te verlagen van 35 naar 30. Met deze verlaging wordt ook bijgedragen aan de vermindering van de armoedeval. Voorstel: Bij een inkomen boven de geldende bijstandsnorm de draagkracht als volgt vast te stellen: bij een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm wordt een draagkrachtpercentage van 0 gehanteerd; voor zover het inkomen ligt tussen 110% en 125% van de geldende bijstandsnorm wordt een draagkrachtpercentage van 30 gehanteerd; voor zover het inkomen ligt boven 125% van de geldende bijstandsnorm wordt een draagkrachtpercentage van 50 gehanteerd.
III.
Drempelbedrag
Op grond van de WWB mag bij de bepaling van het recht op bijzondere bijstand een drempelbedrag worden toegepast van €120,00 per jaar. Dit betekent dat de eerste € 120,00 aan bijzonder noodzakelijke kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De wetgever gaat er van uit dat iedereen deze eerste kosten zelf kan dragen. Huidige beleid In het huidige gemeentelijk beleid hanteren wij slecht een administratieve drempel van € 50,00 per jaar. Dit betekent dat er pas recht op bijstand in bijzondere kosten ontstaat op het moment dat de bijzondere kosten hoger zijn dan € 50,00. Hierbij geldt wel dat gekeken wordt naar de som van de bijzondere kosten in een periode van een jaar. Indien de kosten hoger zijn dan € 50,00 dan komen ook deze eerste € 50 voor bijstandsverlening in aanmerking. Vanuit het oogpunt van uitvoeringskosten is destijds gekozen voor deze administratieve drempel. Beleidsopties Ten aanzien van de toepassing van een drempelbedrag zijn er de volgende opties A. Geen drempelbedrag toepassen B. Een administratieve drempel toepassen (maximaal € 120,00 per jaar) C. Een werkelijke drempel toepassing (maximaal € 120,00 per jaar) Bij de opiniërende behandeling is naar voren gekomen dat de meerderheid van de raad, in lijn met het advies van de cliëntenraad, kiest voor de huidige systematiek. Dit betekent dat een administratieve drempel van € 50 wordt gehanteerd. Er is dan ook geen aanleiding om hiervan af te wijken. Voorstel: Bij bijzondere bijstand een administratieve drempel van € 50 per periode van 12 maanden hanteren.
IV.
Leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen
In artikel 51, lid 1, WWB, is bepaald dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht of als een bedrag om niet. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur: 1. borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt; 2. leenbijstand; 3. bijstand om niet. De wetgever acht deze volgorde aangewezen omdat ook de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Doet zich evenwel de bijzondere situatie voor, dat bijvoorbeeld een dergelijk goed aan vervanging toe is, terwijl belanghebbende nog niet voldoende heeft gereserveerd, dan ligt het voor de hand dat de alsdan te verstrekken bijzondere bijstand, mede gezien het duurzame karakter van het goed, de vorm heeft van een geldlening. Wel dient vast te staan dat de belanghebbende de benodigde geldlening niet kan krijgen via de normale kredietverlenende instanties. Een
21
lening bij een kredietverlenende instantie geldt immers als voorliggende voorziening. Er bestaat slechts aanleiding voor het verlenen van borgtocht, indien vaststaat dat de lening, zonder optreden van de bijstand als borg, niet zal worden verstrekt. Dit volgt uit de toelichting op artikel 51 WWB. Ook de Centrale Raad van Beroep leidt uit het duurzame karakter van deze gebruiksgoederen af dat bijstand in de vorm van een lening of borgtocht de voorkeur geniet boven bijstand om niet. Huidige beleid Ons huidige beleid ten aanzien van duurzame gebruiksgoederen sluit aan bij hetgeen de wetgever destijds heeft beoogd. Dit betekent dat er pas in laatste instantie sprake kan zijn van de verlening van bijstand om niet. Wel is in het huidige beleid het uitgangspunt opgenomen dat de maximale periode dat iemand hoeft af te lossen op leenbijstand 5 jaar is. Als er sprake is van het gedurende 5 jaar voldoen aan de aflossingsverplichting dan wordt een eventuele resterende schuld kwijt gescholden. Beleidsopties Ten aanzien van de bijstandsverlening voor duurzame gebruiksgoederen zijn de volgende opties mogelijk: A. Handhaven van de huidige situatie met het uitgangspunt is dat bijstand wordt verleend in de vorm van een lening en er alleen is bijzondere omstandigheden sprake is van verstrekking om niet. B. Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen voor huishoudens die gedurende een bepaalde periode, bijvoorbeeld aansluitend op de periode voor het recht op de langdurigheidstoeslag, verstrekken als bijstand om niet. Voordeel: de klant wordt niet geconfronteerd met een schuld Nadeel: kan de armoedeval vergroten Op dit onderdeel heeft de cliëntenraad sociale zekerheid een derde optie naar voren gebracht. Deze derde optie komt neer op een uitgebreidere versie van optie A, hierbij zou er in meer bijzondere situaties overgegaan moeten worden tot de verlening van bijstand om niet in de kosten van duurzame gebruiksgoederen. Er is hierbij echter niet aangegeven om welke bijzondere situaties het dan gaat. Bij de opiniërende behandeling van de nota zijn er meerdere fracties geweest die hebben aangegeven het optie van de cliëntenraad te willen volgen. Overigens is ook hierbij niet duidelijk naar voren gekomen in welke bijzondere situaties er sprake zou moeten zijn van bijstandsverlening om niet in plaats van de verstrekking van leenbijstand. Ten aanzien van de kosten van duurzame gebruiksgoederen blijft het uitgangspunt dat deze behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskoten. In de algemeen noodzakelijke bestaanskosten dient te worden voorzien door inzet van het periodieke inkomen. Voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen geldt dan dat hierin dient te worden voorzien door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. Bij een beroep op bijstand van deze kosten geldt dan het uitgangspunt dat leenbijstand wordt verstrekt. In bijzondere situaties wordt hiervan afgeweken en kan bijstand om niet verstrekt worden. Van deze bijzondere situatie kan gesproken worden wanneer betrokkene langer dan 3 jaar een inkomen op minimumniveau heeft en in een schuldsaneringstraject zit. In een dergelijke situatie is het niet gewenst om bovenop het schuldsaneringstraject een lening te verstrekken. Overigens blijft de mogelijkheid altijd open staan om in andere individuele gevallen bijstand om niet te verstrekken. Daarnaast kan leenbijstand ook gebruikt worden om de uitstroom naar de arbeidsmarkt te bevorderen. De maatregel richt zich dan op de persoon die langer dan 3 jaar bijstand heeft ontvangen en waarop nog en vordering vanwege verstrekte leenbijstand ter voorziening in duurzame gebruiksgoederen openstaat. Wanneer deze persoon duurzaam uitstroom (langer dan 6 maanden) naar betaald werk, wordt het nog openstaande leenbijstandsbedrag na een periode van 6 maanden omgezet in bijstand om niet, voor zover tot de beëindiging van de bijstand aan de aflossingsverplichtingen is voldaan.
22
Voorstel: Bij de verlening van bijstand in de kosten van duurzame gebruiksgoederen als uitgangspunt hanteren dat deze in de vorm van leenbijstand wordt verstrekt. In bijzondere situaties kan deze bijstand om niet verstrekt worden. Van een bijzondere situatie is sprake als betrokken al 3 jaar een inkomen op bijstandsniveau heeft en tevens in een schuldsaneringstraject zit. Bij de persoon die langer dan 3 jaar bijstand heeft ontvangen en duurzaam uitstroomt naar betaalde arbeid wordt de nog openstaande leenbijstandsvordering omgezet in bijstand om niet voor zover tot de beëindiging van de bijstand is voldaan aan de aflossingsverplichtingen.
V.
Toeslag voormalige alleenstaande ouder
Wanneer het jongste kind van een alleenstaande ouder 18 jaar wordt dient de uitkeringsnorm gewijzigd te worden van de norm van een alleenstaande ouder naar de norm van een alleenstaande. De reden hiervoor is dat het kind zelfstandig inkomensrecht heeft vanaf de 18-jarige leeftijd. Voor de ouder betekent dit dat de bijstandsnorm 20% lager wordt. De wet biedt de mogelijkheid om in het kader van bijzondere bijstand een overbruggingsuitkering te verstrekken om dit inkomensverlies op te vangen Huidige beleid Om deze inkomensachteruitgang op te kunnen vangen kennen wij een overbruggingsuitkering. Hierbij ontvangt de alleenstaande ouder tijdelijk een overbruggingsuitkering. Deze overbruggingsuitkering wordt gedurende een periode van 12 maanden afgebouwd. Via deze overbruggingsuitkering kan de alleenstaande ouder wennen aan de nieuwe (lagere) uitkeringsnorm. De overbruggingsuitkering ziet er als volgt uit: • Vanaf de datum dat het jongste kind 18 jaar wordt, zijnde de datum van de normwijziging, en aansluitend 3 volledige maanden is de toeslag gelijk aan het verschil tussen de norm alleenstaande ouder en de alleenstaande norm. • De daarop volgende 3 maanden is de toeslag gelijk aan 75% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm. • In daarop volgende 3 maanden bedraagt de toeslag nog 50% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm. • Voor de laatste 3 maanden bedraagt de toeslag 25% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm. Beleidsopties Ten aanzien van deze overbruggingsuitkering zijn er de volgende opties denkbaar A. afschaffen van de overbruggingsuitkering voordeel: sluit aan bij bijstandsnormensystematiek uit de wet nadeel: uitkeringsgerechtigde wordt geconfronteerd met sterke inkomensterugval B. handhaven van de huidige overbruggingsuitkering voordeel: eenvoudig in de uitvoering uitkeringsgerechtigde kan geleidelijk wennen aan nieuwe inkomenssituatie nadeel ook toeslag bij hoog inkomen van kind C. de overbruggingsuitkering mogelijk maken tot het kind 21 jaar wordt en afhankelijk maken van de inkomsten van het kind. voordeel biedt mogelijkheid tot maatwerk nadeel kan gedurende langere tijd afwijken van normensystematiek hoge uitvoeringskosten vanwege periodiek inkomensonderzoek De cliëntenraad sociale zekerheid heeft zich uitgesproken voor de handhaving van de huidige systematiek van de overbruggingsuitkering voor voormalige alleenstaande ouders. De meeste fracties hebben tijdens de opiniërende behandeling aangegeven dit standpunt van de cliëntenraad te volgen.
23
Voorstel: De huidige systematiek van de overbruggingsuitkering voor voormalige alleenstaande ouders handhaven, dit betekent vanaf de datum dat het jongste kind 18 jaar wordt, zijnde de datum van de normwijziging, en aansluitend 3 volledige maanden is de toeslag gelijk aan het verschil tussen de norm alleenstaande ouder en de alleenstaande norm. de daarop volgende 3 maanden is de toeslag gelijk aan 75% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm. in daarop volgende 3 maanden bedraagt de toeslag nog 50% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm. voor de laatste 3 maanden bedraagt de toeslag 25% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm.
VI.
Categoriale inkomensondersteuning voor ouderen
Huidige beleid In het huidige minimabeleid kennen we een categoriale regeling van inkomensondersteuning voor chronisch zieken en gehandicapten. Personen die tot de doelgroep behoren kunnen jaarlijks een bedrag van € 200,00 ontvangen. In de nota minimabeleid is er bewust voor gekozen om geen categoriale regeling voor ouderen in het leven te roepen. Er is overigens wel een groep ouderen die gebruik kan maken van de categoriale regeling voor chronisch zieken en gehandicapten. Beleidsopties Ten aanzien van categoriale inkomensondersteuning voor ouderen zijn er de volgende opties A. Huidige situatie handhaven (geen categoriale regeling) B. De huidige regeling chronisch zieken en gehandicapten voor alle ouderen openstellen C. Een afzonderlijke categoriale regeling voor ouderen in het leven roepen. Nadeel: mogelijk overlap met regeling chronisch zieken en gehandicapten Op dit onderdeel heeft de cliëntenraad aangegeven er voorstander van te zijn om de huidige regeling voor chronisch zieken open te stellen voor alle ouderen. Bij de opiniërende behandeling heeft een aantal fracties aangegeven de cliëntenraad hierin te willen volgen. Een aantal andere fracties heeft echter aangegeven het huidige beleid te willen handhaven. De wetgever heeft voor bepaalde groepen de mogelijkheid geboden om categoriale bijzondere bijstand te verlenen. Ten aanzien van personen van 65 jaar of ouder is hierover het volgende in de wet opgenomen: “In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand ook aan een persoon van 65 jaar of ouder, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.” De vraag die gesteld kan worden is of het bereiken van de 65-jarige leeftijd per definitie leidt tot noodzakelijke kosten die bijstandsverlening wenselijk of noodzakelijk maken. In algemene zin kan dit niet gesteld worden. De volgende vraag die dan gesteld kan worden is of er binnen de groep van 65 jaar of ouder categorieën aan te wijzen zijn, die per definitie te maken hebben met bijzondere kosten. Een categorie waarbij dit het geval kan zijn, is de groep die te veelvuldig te maken heeft met medische kosten. Deze groep kan in de huidige situatie echter al een beroep doen op de regeling chronisch zieken en gehandicapten. Gelet op bovenstaande lijkt er geen noodzaak om iedere persoon van 65 jaar of ouder in aanmerking te laten komen voor categoriale bijzondere bijstand. Wel kan er, in het kader van het terugdrin-
24
gen van niet-gebruik, extra aandacht gegeven worden aan de mogelijkheden die de regeling chronisch zieken en gehandicapten biedt. Voorstel: geen algemene regeling voor de verlening van categoriale bijzondere bijstand voor personen van 65 jaar of ouder in het leven roepen; de regeling chronisch zieken en gehandicapten niet algemeen openstellen voor personen van 65 jaar of ouder
VII.
Ondersteuning van kinderen
Huidige beleid Het huidige minimabeleid kent verschillende vormen van ondersteuning ten behoeve van kinderen namelijk: Bijdrage indirecte schoolkosten: · Basisonderwijs: € 50,00 per jaar Voortgezet onderwijs: € 100,00 per jaar Overstappersregeling € 190,00 Vergoeding zwemlessen in natura verstrekking voor periode van 18 maanden Vergoeding voorschool in natura verstrekking Deelname sportactiviteiten Samen met jeugdsportfonds; uitvoering door Stichting Leergeld. Bijdrage van maximaal € 225 (in natura) voor deelname sportactiviteiten Met een aantal van de regelingen ter ondersteuning van kinderen lopen we voor op de ontwikkelingen waarbij de wetgever een bepaling met betrekking tot categoriale ondersteuning in natura ten behoeve van kinderen in de WWB wordt opgenomen. Beleidsopties Keuzes met betrekking tot de ondersteuning van kinderen: A. Handhaven op huidige niveau, waarbij de thans gehanteerde bedragen worden geïndexeerd B. Kiezen voor een of meer uitbreidingen van de op kinderen gerichte ondersteuning. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan: - Verstrekking computers voor kinderen van het voortgezet onderwijs - Ook mogelijkheid bieden van bijdrage voor kosten van deelname aan culturele activiteiten (in aanvulling op huidige regeling gericht op sportbeoefening) De cliëntenraad sociale zekerheid is positief over het huidige beleid ten aanzien van de ondersteuning van kinderen. Het huidige beleid wil men in ieder geval handhaven. Wel heeft de cliëntenraad de wens geuit om te komen tot een regeling waarbij aan kinderen in het voortgezet onderwijs computers met internetabonnement worden verstrekt. Bij de opiniërende behandeling van de actualisatie minimabeleid is door meerdere fracties aangegeven dat de mogelijkheden om kinderen te ondersteunen uitgebreid moeten worden. Hierbij is met name aandacht gegeven voor de verstrekking van computers aan kinderen in het voortgezet onderwijs. Daarnaast zou indexering van de huidige bedragen plaats moeten vinden. Voorstel: De bijdrage voor indirecte schoolkosten als volgt vaststellen: - basisonderwijs € 60,00 per jaar - voortgezet onderwijs € 120,00 per jaar - overstappersregeling € 225,00 per jaar De huidige regeling voor een tegemoetkoming voor de kosten van deelname aan sportbeoefening uitbreiden met de deelname aan sociaal-culturele activiteiten. De mogelijkheid bieden om aan kinderen in het voortgezet onderwijs een eenvoudige PC (één per huishouden) te verstrekken met een tegemoetkoming in de kosten van een internetaansluiting.
25
VIII.
Deelname sociaal culturele activiteiten
In oktober 2008 heeft de gemeenteraad gekozen voor de invoering van de Oosterhoutpas. Met deze Oosterhoutpas moet onder andere de mogelijkheid geboden worden tot deelname aan sociaal culturele activiteiten. Zoals het er nu naar uit ziet kan de Oosterhoutpas in september 2009 worden ingevoerd. Gelet hierop is er geen noodzaak om in het kader van het minimabeleid maatregelen gericht op de deelname aan sociaal culturele activiteiten te nemen. Op individuele basis blijft het mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen in de kosten van deelname aan sociaal culturele activiteiten. Voorstel: Gelet op de op handen zijnde invoering van de Oosterhoutpas in het kader van het minimabeleid geen specifieke maatregelen gericht op de deelname aan sociaal culturele activiteiten nemen.
IX.
Gezondheid
Huidige beleid Gezondheid was een van de speerpunten van de nota minimabeleid 2004. Dit heeft onder andere zijn beslag gekregen in de collectieve ziektekostenverzekering voor minima. Naast de basisverzekering en een aanvullende verzekering kent deze verzekering ook een gemeentelijk uitbreidingspakket waarvan de premie volledig voor rekening van de gemeente komt. De collectieve ziektekostenverzekering staat zowel open voor uitkeringsgerechtigden als voor overige minima. Als inkomensgrens voor deelname geldt de geldende bijstandsnorm + € 1.000,-- op jaarbasis. Dit sluit aan bij de inkomensgrenzen die bij andere onderdelen van het minimabeleid wordt gehanteerd. Indien het voorstel onder I (doelgroep minimabeleid) wordt gevolgd betekent dit dat de grens om deel te kunnen nemen aan de collectieve ziektekostenverzekering komt te liggen op 110% van de geldende bijstandsnorm. Verder is er op dit moment geen aanleiding om tot een beleidswijziging te komen op dit onderdeel Voorstel: Het huidige beleid ten aanzien van de collectieve ziektekostenverzekering handhaven.
X.
Schuldhulpverlening
Huidige beleid Curatieve schuldhulpverlening is uitbesteed aan de Stadsbank Midden Nederland. De Stadsbank tracht om de schuldenproblematiek in het minnelijk traject op te lossen. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn kan eventueel een beroep worden gedaan op de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Bij toelating tot de WSNP wordt een schuldsaneringsregeling opgelegd door de Rechtbank en wordt door de Rechtbank een bewindvoerder aangewezen. Er is geen directe aanleiding om ten aanzien van curatieve schuldhulpverlening aanpassingen door te voeren. Ook ten aanzien van schuldenproblematiek geldt dat voorkomen beter is dan genezen. Dit betekent dat er ook belang is bij het vormgeven van preventieve schuldhulpverlening. In samenwerking met Merites en Cires wordt gewerkt aan het opsporen van (dreigende) schuldsituaties. Hierbij wordt er snel actie ondernomen op het moment dat er sprake is van een achterstand in de betaling van de huur. Door snel te reageren op de deze betalingsachterstand wordt voorkomen dat schulden oplopen. Beleidsopties Ten aanzien van schuldpreventie zijn er de volgende richtingen te kiezen: A. De besteding van het inkomen is de eigen verantwoordelijkheid van de burger. De gemeente heeft hierbij slechts een beperkte rol B. De gemeente moet burgers meer wijzen op en begeleiden bij het leren omgaan met geld. De gemeente dient hiervoor te investeren in informatieverstrekking en cursussen.
26
In navolging van het advies van de cliëntenraad hebben verschillende raadsfracties zich uitgesproken voor een actievere rol van de gemeente ten aanzien van het voorkomen van schulden. Meer inzet op de preventie van schulden kan op termijn leiden tot een daling van de kosten van de curatieve schuldhulpverlening. Voorstel: Meer aandacht geven aan de preventie van schulden onder andere door het aanbieden van cursussen gericht op het omgaan met geld.
27
28
7.
Terugdringen niet-gebruik
7.1
Inleiding
Het vaststellen van het lokaal minimabeleid is één. Vervolgens is het zaak om te zorgen dat de regelingen, die het minimabeleid biedt, terechtkomen bij de huishoudens waarvoor ze zijn bedoeld. In hoofdstuk 5 is aandacht besteed aan het bereik van het huidige minimabeleid. Hierbij is geconcludeerd dat op dit moment ongeveer 70% à 75% van de huishoudens wordt bereikt. Een dergelijk bereik is goed te noemen, maar er zijn dus nog verbeteringen mogelijk. Tijdens de opiniërende behandeling hebben vrijwel alle raadsfracties aandacht gevraagd voor het terugdringen van nietgebruik. Overigens is het realiseren van 100% bereik een illusie alleen al vanwege het feit dat er altijd een groep burgers is, die geen beroep wil doen op ondersteuning door de overheid. Deze groep wordt mogelijk wel bereikt met informatieverstrekking, maar zal nooit bereikt worden met de verstrekking van een voorziening, omdat men deze voorziening niet wenst te ontvangen.
7.2
Onderzoek Stichting Zet
De Stichting Zet heeft in juni 2008 het rapport ‘Op zoek maar wel-gebruik’ uitgebracht. Dit betreft een benchmarkonderzoek naar niet-gebruik van inkomensondersteunende regelingen in Bergen op Zoom, Oosterhout, Oss en Waalwijk. In dit rapport is een aantal aanbevelingen gedaan gericht op het terugdringen van niet-gebruik. Gelet op de wens die een aantal raadsfracties heeft geuit, wordt in deze paragraaf ingegaan op de aanbevelingen die de Stichting Zet heeft gedaan. Een werkgroep uit de cliëntenraad sociale zekerheid heeft zich ook over deze aanbevelingen gebogen. Het standpunt van deze werkgroep zal ter inzage worden gelegd. Bij een aantal aanbeveling wordt verwezen naar het communicatieplan van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg. Dit communicatieplan zal ter inzage worden gelegd. Aanbeveling 1 Het onder de loep nemen van de criteria voor toekenning van gemeentelijke inkomensondersteunende regelingen. Een eenvoudige inkomens- en vermogenstoets is hierbij te overwegen. Deze criteria komen hier in de nota aan de orde (voorstel paragraaf 6.2 onderdeel I)
Aanbeveling 2 Het niet meer toepassen van een vermogenstoets ten aanzien van minimaregelingen, zoals in de gemeente Bergen op Zoom bij de sociaal-culturele bijdrage en de collectieve ziektekostenverzekering. De cliëntenraad sociale zekerheid heeft zich negatief uitgelaten over deze aanbeveling, omdat het niet toepassen van een vermogenstoets bij andere groepen in de samenleving leidt tot gevoelens van onrechtvaardigheid. De Wet werk en bijstand is in belangrijke mate de basis voor het minimabeleid. De WWB kent een vermogenstoets. Bij kwijtschelding van belastingen en heffingen gelden zelfs nog strengere vermogensgrenzen. Mede gelet hierop is het niet gewenst aanbeveling 2 over te nemen, omdat dit niet past binnen de wettelijke kaders van het minimabeleid.
Aanbeveling 3 In nader overleg bespreken welke instrumenten cq. activiteiten ingezet kunnen worden om de verschillen in bekendheid van de regelingen per gemeente te verkleinen. Deze aanbeveling is weinig specifiek. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de stappen die gezet worden om bekendheid van regelingen te vergroten.
29
Aanbeveling 4 Het beleggen van één of meerdere bijeenkomsten, waar in overleg met de cliënten/cliëntenplatforms en de communicatiemedewerker de toegankelijkheid van de formulierenset(s) wordt onderzocht. Inmiddels is gestart met het vereenvoudigen van formulieren. Hierbij is ook de cliëntenraad sociale zekerheid betrokken. Het vereenvoudigde formulier zal medio 2009 worden ingevoerd.
Aanbeveling 5 De aanvrager dient direct bij het innemen van de aanvraag geïnformeerd te worden over de procedure, de doorlooptijd, de consequenties en dergelijke. Tussentijds dient de aanvrager regelmatig geïnformeerd te worden over de status van de aanvraag, zeker bij (dreigende) overschrijding van de toegezegde doorlooptijd. Deze werkwijze wordt al gehanteerd.
Aanbeveling 6 Voorkomen moet worden dat cliënten dezelfde, ongewijzigde informatie keer op keer opnieuw moeten aanleveren. Eenmalige opgave moet volstaan. Waar mogelijk moeten regelingen automatisch worden gecontinueerd. Als dat niet mogelijk is, wordt geadviseerd de cliënt alleen te vragen om wijzigingen door te geven. Er dient te worden onderzocht in hoeverre bij de implementatie van de 'Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen' ook relevante data betreffende het minimabeleid betrokken kunnen worden. Gestreefd wordt om deze aanbeveling over te nemen. Om dit op een efficiënte en effectieve wijze te kunnen vormgeven is de digitalisering van bijstandsdossier noodzakelijk.
Aanbeveling 7 Er dient zoveel mogelijk voorkomen te worden dat de bedragen voorgeschoten moeten worden door de aanvrager. In sommige gevallen is dit mogelijk in andere situaties kan dit minder makkelijk gerealiseerd worden. Er wordt altijd gestreefd naar een snelle afhandeling en uitbetaling. Verder is altijd individueel maatwerk mogelijk.
Aanbeveling 8 Het opzetten van een campagne (per gemeente), waaraan de volgende randvoorwaarden gesteld worden: − de samenhang staat centraal − is gericht op de doelgroep en hun relaties − ambtelijk taalgebruik en afkortingen etc. dient vermeden te worden − pakkende slogans − ook gericht op (functioneel) analfabeten In het kader van verbetering van de dienstverlening is voor de afdeling WIZ een communicatieplan opgesteld.
Aanbeveling 9 Op werkbezoek gaan bij een gemeente waar al een campagne gestart is (good practices), zoals in de gemeente Tilburg. Er wordt altijd al gekeken naar andere gemeenten, omdat gemeenten van elkaar kunnen leren. Mede vanuit dit gegeven is deelgenomen aan de benchmark. Het blijft wel altijd noodzaak om maatre-
30
gelen af te stemmen op de lokale situatie. Wat in één gemeente succesvol is, hoeft dit in een andere gemeente niet te zijn.
Aanbeveling 10 ‘Witte vlekken’ informeren op drukbezochte plaatsen via folders en posters In het communicatieplan wordt ook aan dit aspect aandacht besteed.
Aanbeveling 11 Regierol: De informatievoorziening moet consistent zijn, over de gehele linie, zowel binnen de gemeente (bijvoorbeeld tussen loket en consulent, hetgeen er in de folder staat en hetgeen de consulent vertelt), maar ook extern. Dit betekent dat de gemeente de regierol dient te nemen om ervoor zorg te dragen dat de gemeentelijke informatie (folders, krantjes, nieuwsbrieven etc.) en de informatie die door maatschappelijke organisaties wordt verstrekt, dezelfde informatie bevatten. Hoewel dit een extra inspanning van de gemeente vraagt, levert dit snel veel duidelijkheid op voor de doelgroep. De informatieverstrekking aan andere organisaties is ook opgenomen in het communicatieplan.
Aanbeveling 12 De maatschappelijke organisaties dienen via hun eigen publiciteitmiddelen (zoals schoolboekje, krant woningcorporatie etc.) informatie te verstrekken. De ‘witte vlekken’ worden hiermee ook bereikt. Deze informatie dient echter wel goed afgestemd te worden met de informatievoorziening van de gemeente. De informatieverstrekking via andere organisaties is ook opgenomen in het communicatieplan.
Aanbeveling 13 Het door de gemeente Bergen op Zoom, meer dan tot nu toe, investeren in een actief beleid. Een actievere aanpak van de informatieverstrekking levert zeker snel voordelen op, naast het kritisch bezien en eventueel aanpassen van de huidige folders en overig informatiemateriaal Is aanbeveling specifiek bedoeld voor de gemeente Bergen op Zoom.
Aanbeveling 14 Het samenstellen van een algemene informatiefolder. − Deze folder dient kort, beknopt weer te geven wat de gemeente voor haar burgers kan betekenen in het kader van inkomensondersteuning. − Deze folder dient overzichtelijk en begrijpelijk te zijn er dient verwezen te worden naar de specifieke regelingen (waarvoor separaat informatiemateriaal voorhanden dient te zijn). − In het specifieke informatiemateriaal (dus per regeling) wordt ook weer verwezen naar de algemene informatie. De informatie kan in beide situaties aangeboden worden via een ‘stroomschema’ of ‘beslisboom’. Dezelfde aanbeveling wordt gedaan richting consulent en loket: zodoende ontstaat er een ‘sluitende aanpak’ Er bestaat inmiddels al een productenfolder. Binnenkort zal de geactualiseerde versie verschijnen.
Aanbeveling 15 In nauwe samenwerking met de betrokken organisaties de websites zodanig inrichten dat door eenvoudige en gerichte vragen de klant door het geheel geleid wordt en op de juiste plek terechtkomt. Ook hier wordt, analoog aan de aanbeveling bij de ‘folders’, geadviseerd om via een ‘stroomschema’ of ‘beslisboom’ de cliënt door de website te begeleiden. Ook wordt geadviseerd een ‘calculator’ toe
31
te voegen, die uitrekent of de gebruiker in aanmerking komt voor een regeling. Hierbij kan gedacht worden aan het programma ‘Bereken uw recht’. (www.berekenuwrecht.nl) De website bereken uw recht wordt inmiddels gebruikt. De komende tijd zal aan het bestaan van deze website meer aandacht gegeven worden.
Aanbeveling 16 Onderzoeken of meerdere loketten wenselijk zijn, of dat met één loket men de klant beter van dienst kan zijn. Mocht men toch van mening zijn en blijven dat meerdere verschillende loketten noodzakelijk zijn, dan dient er voor gezorgd te worden dat de klanten exact weten waar men terecht kan met welke vraag of probleem. De één-loketgedacht wordt gehanteerd. Om deze reden zijn het servicecentrum Wmo en het servicecentrum Inkomen samengevoegd tot één servicecentrum WIZ.
Aanbeveling 17 Gelet op de huidige en toekomstige ontwikkelingen bezien of in het kader van prestatieveld 3 van de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) de informatieverstrekking verder gecentraliseerd en verbeterd kan worden. Het is wenselijk dat de gemeente zich hierbij laat leiden door de 'één loket gedachte': een burger dient zich in principe niet vaker dan één maal tot de gemeente behoeven te wenden om over het gehele scala van voorzieningen de nodige informatie te verkrijgen De één-loketgedacht wordt gehanteerd. Om deze reden zijn het servicecentrum Wmo en het servicecentrum Inkomen samengevoegd tot één servicecentrum WIZ.
Aanbeveling 18 Actiever verstrekken van informatie en burgers ook attenderen op andere regelingen dan die waarnaar ze op zoek waren In het communicatieplan wordt ook aan dit aspect aandacht besteed.
Aanbeveling 19 Het nastreven van meer bekendheid over het zorgloket bij een breed publiek. Met name onder de ‘witte vlekken’ is onbekend wat het (zorg)loket is, wat het (zorg)loket voor hen kan betekenen en wat voor informatie men daar kan halen. Regelmatig zal informatie worden verstrekt over het Servicecentrum WIZ.
Aanbeveling 20 Nader onderzoek doen door de gemeente Bergen op Zoom, bijvoorbeeld via een burgerpeiling, naar de correctheid van de uitkomst van vraag 17 van de enquête (‘heeft u het gemeentelijk loket wel eens bezocht?’). Hier wordt namelijk (ten opzichte van de andere gemeenten) zeer laag gescoord. Is aanbeveling specifiek bedoeld voor de gemeente Bergen op Zoom.
Aanbeveling 21 Langere openingstijden van het gemeentelijk loket, met name in de avonduren. Op dit moment wordt niet overwogen om de openingstijden uit te breiden.
Aanbeveling 22 Consulenten jaarlijks trainen op het aspect van cliëntbejegening
32
Hieraan wordt al aandacht besteed.
Aanbeveling 23 De consulenten dienen geïnstrueerd te worden om in de gesprekken ook te onderzoeken of inkomensondersteunende voorzieningen noodzakelijk zijn. Hierbij dient aandacht te zijn voor de verschuiving van de focus van de consulent: van rechtmatigheidstoetsing naar doelmatigheid en ondersteuning van de cliënt. Cliënten worden meestal door de consulent uitgenodigd om de mogelijkheden van een re-integratietraject te onderzoeken of in het kader van fraudebestrijding De consulenten worden al geïnstrueerd om een proactieve houding aan te nemen en verder te kijken dan de vraag van de cliënt.
Aanbeveling 24 Indien er toch sprake is van personele wisseling, dan dient de informatievoorziening op een dusdanig peil gebracht te worden, dat bij een onvermijdelijke wijziging van consulent, de cliënt niet alles weer opnieuw hoeft te vertellen en overleggen (bijvoorbeeld door middel van een digitaal klantdossier. Door vastlegging van gegevens in cliëntdossier wordt getracht om te voorkomen dat al bekende gegeven opnieuw gevraagd worden. Om dit echt goed vorm te kunnen is het van belang om te komen tot digitalisering van de cliëntdossiers.
Aanbeveling 25 Er dient aandacht te zijn om de proactieve houding van de gemeentelijk consulenten te verbeteren; de consulenten dienen ook ruimte vrij te maken om de cliënt actiever informatie te verstrekken en burgers te attenderen op andere regelingen dan die waarnaar ze op zoek waren De consulenten worden al geïnstrueerd om een proactieve houding aan te nemen en verder te kijken dan de vraag van de cliënt.
Aanbeveling 26 Onderzoeken waarom de respondenten in Waalwijk zo weinig tevreden zijn over de consulenten bijvoorbeeld via het klanttevredenheidsonderzoek. Is aanbeveling specifiek bedoeld voor de gemeente Waalwijk.
Aanbeveling 27 Voeren van gesprekken met mensen met additionele banen om hen te informeren over de regelingen en hulp te bieden, dan wel de uitvoerders (begeleiders, afdeling P&O) van de additionele banenregelingen te betrekken bij de informatievoorziening over inkomensondersteuning. Betreffende personen zijn in het algemeen vanuit uitkeringssituatie naar additionele baan gegaan en zijn dus veelal al op de hoogte van mogelijkheden.
Aanbeveling 28 Het gericht en actief ‘de boer opgaan’ met informatie en voorlichting door het organiseren van voorlichtingbijeenkomsten (voor verschillende doelgroepen). Tijdens de bijeenkomst(en) worden de deelnemers geïnformeerd over actuele stand van zaken en wordt men in de gelegenheid gesteld om een kort advies te krijgen van een gemeentelijke consulent. De uitnodigingen zijn aan de doelgroep (cliënten en ‘witte vlekken’) en de relaties gericht en kan eventueel meegenomen worden in de ‘brede’ campagne. In het communicatieplan wordt ook aan dit aspect aandacht besteed.
33
Aanbeveling 29 Het gericht en actief ‘de boer opgaan’ met informatie en voorlichting, door middel van huisbezoeken, hetzij door de gemeentelijke consulent, hetzij door een vrijwilliger van een maatschappelijke organisatie Hiervoor worden burgeradviseurs ingezet. Deze worden uitgebreid en versterkt via de formulierenbrigade.
Aanbeveling 30 Het aanreiken van eenvoudige criteria aan maatschappelijke organisaties op grond waarvan zij mensen kunnen identificeren die voor de gemeentelijke inkomensondersteunende regelingen in aanmerking komen. Via gebruikmaking van de website ‘bereken uw recht’ kan snel en eenvoudig een indicatie worden gegeven of iemand in aanmerking komt voor inkomensondersteunende regelingen.
Aanbeveling 31 Het verbeteren van de afstemming tussen de gemeente en de maatschappelijke organisaties. Wie doet wat, welke doelgroepen worden door welke organisaties bereikt en het verzorgen van een sociale kaart, zodat men van elkaars bestaan en kennis op de hoogte is, zijn zaken die hier georganiseerd dienen te worden. De digitale sociale kaart zal in juli 2009 de lucht in gaan.
Aanbeveling 32 De gemeente Waalwijk dient te stimuleren dat zoveel mogelijk relevante organisaties deelnemen aan een belangrijk lokaal overleg met betrekking tot armoede Is aanbeveling specifiek bedoeld voor de gemeente Waalwijk.
Aanbeveling 33 De gemeenten Oosterhout en Waalwijk worden geadviseerd om ook de sociale werkbedrijven te betrekken in de voorlichting rond de inkomensondersteunende regelingen. Deze aanbeveling zal op korte termijn worden opgepakt.
Aanbeveling 34 Alle vier de gemeenten worden geadviseerd om ook de arbeidsadviseurs te betrekken in de voorlichting rond de inkomensondersteunende regelingen. In de loop van 2009 zal bekeken worden op welke wijze dit eventueel kan worden vormgegeven.
Aanbeveling 35 Het organiseren van een bijeenkomst met de (relevante) vrijwilligersorganisaties over de gezamenlijke aanpak, informatievoorziening en eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving. In het communicatieplan wordt ook aan dit aspect aandacht besteed.
Aanbeveling 36 Het inzetten van de vrijwilligers(organisaties) bij het afleggen van huisbezoeken, immers, de consulenten zullen hier niet altijd de benodigde tijd voor vrij kunnen maken. Hierdoor wordt het bereik groter.
34
Wij kennen in Oosterhout al burgeradviseurs.
7.3
Aanpak terugdringen niet-gebruik
In de vorige paragraaf is aangegeven dat er al vele maatregelen zijn opgestart om het niet-gebruik tegen te gaan. Maatregelen die specifiek zijn gericht op informatieverstrekking en communicatie zijn opgenomen in het communicatieplan van de afdeling WIZ. Daarnaast wordt gewerkt aan het vereenvoudigen van aanvraag- en afhandelprocedures. Met deze maatregelen moet het niet-gebruik worden bestreden. Het streven is om in 2010 een bereik van 80% te halen.
7.3
Samenwerking met andere organisaties
Er zijn verschillende particuliere organisaties die zich bezighouden met de ondersteuning van personen met een minimuminkomen. Enkele bekende voorbeelden in Oosterhout zijn Stichting Leergeld, Goederenbank De Baronie en Weggeefwinkel Help ons Helpen. Dit zijn organisaties die regelmatig genoemd worden in de lokale media. Daarnaast zijn er nog vele andere organisaties die zich in meerdere of mindere mate bezighouden met de ondersteuning van huishoudens die het moeilijk hebben. Bij de opiniërende behandeling van de actualisatie minimabeleid zijn Goederenbank De Baronie en de Stichting Leergeld specifiek genoemd. Hierbij is ook aandacht gevraagd voor de organisatiekosten (waaronder de huisvestingskosten) die deze organisaties hebben. Goederenbank De Baronie heeft eenmalig subsidie van de gemeente ontvangen ter voorziening in de huisvestingskosten voor de periode van 1 april 2009 tot 1 april 2010. Organisaties die zich richten op de doelgroep van het minimabeleid kunnen een belangrijke rol spelen bij het terugdringen van niet-gebruik. Via deze organisaties kunnen huishoudens bereikt worden, die anders mogelijk niet bereikt zouden worden. Om deze reden zal dan ook de samenwerking gezocht worden met dergelijke organisaties. In sommige situaties kunnen organisaties ook direct betrokken worden bij de uitvoering van het minimabeleid. De Stichting Leergeld voert nu de tegemoetkoming in de kosten van deelname aan sportactiviteiten voor de gemeente uit. Als besloten wordt om de ondersteuning van kinderen uit te breiden dan zal in overleg gegaan worden met de Stichting Leergeld om te bezien of men ook hierin een rol kan spelen. Uit bovenstaande blijkt dat samenwerking met andere organisaties wordt gezocht met particuliere organisatie om het niet-gebruik van voorzieningen terug te dringen en dat deze organisatie is sommige situaties direct betrokken worden bij de uitvoering. Behalve deze samenwerking dient er een scheiding te zijn tussen de gemeente en deze particuliere organisaties. Dit betekent dat deze organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor hun organisatiekosten. Alleen in situaties waarin de organisatie werkzaamheden voor de gemeente verricht kan betaling van de uitvoeringskosten hiervan plaatsvinden. In andere situaties dient de gemeente geen financiële rol te spelen bij de particuliere organisaties. Er wordt dan ook niet voorgesteld om huisvestingskosten van deze organisaties geheel of gedeeltelijk te subsidiëren.
35
36
8.
Financiële gevolgen
In hoofdstuk 6 zijn de voorstellen opgenomen voor de actualisering van het gemeentelijk minimabeleid. In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat de financiële consequenties van deze voorstellen zijn.
Voorstel: Voor de bepaling van de doelgroep van het gemeentelijk minimabeleid kiezen voor de grens van 110% van de geldende bijstandsnorm. Hiermee wijkt de doelgroepbepaling slechts marginaal af van de doelgroepbepaling in het bestaande minimabeleid. De financiële consequenties hiervan zullen dan ook marginaal zijn. Een alternatieve keuze, die tijdens de opiniërende behandeling naar voren is gebracht, is de doelgroep bepalen om 120% van de geldende bijstandsnorm. Deze keuze zal wel aanmerkelijke consequenties hebben. De omvang van de doelgroep zal met ongeveer 40% à 50% toenemen. Er rekening mee houdend dat het bereik van de ‘hogere’ inkomensgroep lager zal zijn, moet toch rekening gehouden worden met een forse kostenstijging. Wanneer naar het totale minimabeleid (bijzondere bijstand, inkomensondersteuning, collectieve ziektekostenverzekering) zullen de meerkosten tussen € 150.000 en € 200.000 per jaar liggen. Meerkosten voorstel: marginaal Meerkosten grens 120%: € 150.000 tot € 200.000
Voorstel: Bij een inkomen boven de geldende bijstandsnorm de draagkracht als volgt vast te stellen: bij een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm wordt een draagkrachtpercentage van 0 gehanteerd; voor zover het inkomen ligt tussen 110% en 125% van de geldende bijstandsnorm wordt een draagkrachtpercentage van 30 gehanteerd; voor zover het inkomen ligt boven 125% van de geldende bijstandsnorm wordt een draagkrachtpercentage van 50 gehanteerd. Voor dit voorstel geldt dat er slechts sprake is van een marginale afwijking van het huidige beleid en dat er dus slechts sprake zal zijn van marginale financiële consequenties.
Voorstel: Bij bijzondere bijstand een administratieve drempel van € 50 per periode van 12 maanden hanteren. Dit betreft handhaving van het huidige beleid en brengt dus geen meerkosten met zich mee.
Voorstel: Bij de verlening van bijstand in de kosten van duurzame gebruiksgoederen als uitgangspunt hanteren dat deze in de vorm van leenbijstand wordt verstrekt. In bijzondere situaties kan deze bijstand om niet verstrekt worden. Van een bijzondere situatie is sprake als betrokken al 3 jaar een inkomen op bijstandsniveau heeft en tevens in een schuldsaneringstraject zit. Bij de persoon die langer dan 3 jaar bijstand heeft ontvangen en duurzaam uitstroomt naar betaalde arbeid wordt de nog openstaande leenbijstandsvordering omgezet in bijstand om niet voor zover tot de beëindiging van de bijstand is voldaan aan de aflossingsverplichtingen. Dit zal in meer gevallen leiden tot de verlening van bijstand om niet in de kosten van duurzame gebruiksgoederen. De meerkosten zullen echter beperkt zijn, omdat nu ook al in individuele gevallen bijstand om niet verleend wordt in deze kosten. Daarnaast wordt in de huidige situatie het restant van de leenbijstand kwijtgescholden op het moment dat gedurende 5 jaar aan de aflossingsverplichting is voldaan.
37
Meerkosten voorstel: € 10.000
Voorstel: De huidige systematiek van de overbruggingsuitkering voor voormalige alleenstaande ouders handhaven, dit betekent vanaf de datum dat het jongste kind 18 jaar wordt, zijnde de datum van de normwijziging, en aansluitend 3 volledige maanden is de toeslag gelijk aan het verschil tussen de norm alleenstaande ouder en de alleenstaande norm. de daarop volgende 3 maanden is de toeslag gelijk aan 75% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm. in daarop volgende 3 maanden bedraagt de toeslag nog 50% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm. voor de laatste 3 maanden bedraagt de toeslag 25% van het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de alleenstaande norm. Dit betreft handhaving van het huidige beleid en brengt dus geen meerkosten met zich mee.
Voorstel: geen algemene regeling voor de verlening van categoriale bijzondere bijstand voor personen van 65 jaar of ouder in het leven roepen; de regeling chronisch zieken en gehandicapten niet algemeen openstellen voor personen van 65 jaar of ouder Dit betreft handhaving van het huidige beleid en brengt dus geen meerkosten met zich mee. Indien wel gekozen wordt voor het openstellen van de regeling chronisch zieken voor alle personen van 65 jaar en ouder dan zal de doelgroep voor deze regeling fors uitbreide. Wanneer er van uitgegaan wordt dat er hierdoor 250 personen extra een beroep op de regeling kunnen doen betekent dit een kostenstijging van € 50.000 Meerkosten voorstel: geen Meerkosten categoriale regeling 65+: € 50.000
Voorstel: De bijdrage voor indirecte schoolkosten als volgt vaststellen: - basisonderwijs € 60,00 per jaar - voortgezet onderwijs € 120,00 per jaar - overstappersregeling € 225,00 per jaar De huidige regeling voor een tegemoetkoming voor de kosten van deelname aan sportbeoefening uitbreiden met de deelname aan sociaal-culturele activiteiten. De mogelijkheid bieden om aan kinderen in het voortgezet onderwijs een eenvoudige PC (één per huishouden) te verstrekken met een tegemoetkoming in de kosten van een internetaansluiting. De verhoging van de bedragen voor indirecte schoolkosten brengt ongeveer € 5.000 meerkosten met zich mee. De meerkosten van de uitbreiding van de regeling tegemoetkoming deelname sportbeoefening wordt met sociaal-culturele activiteiten worden geraamd op € 20.000. De kosten van verstrekking van eenvoudige computers met een tegemoetkoming in de kosten van een internetabonnement worden geraamd op € 15.000. Vanwege een inhaalslag ten aanzien van de verstrekking van PC’s in het eerste jaar zullen de kosten in het eerste jaar mogelijk hoger liggen.
38
Voorstel: Gelet op de ophanden zijnde invoering van de Oosterhoutpas in het kader van het minimabeleid geen specifieke maatregelen gericht op de deelname aan sociaal culturele activiteiten nemen. Kosten Oosterhoutpas blijven hier buiten beschouwing
Voorstel: Het huidige beleid ten aanzien van de collectieve ziektekostenverzekering handhaven. Dit betreft handhaving van het huidige beleid en brengt dus geen meerkosten met zich mee.
Voorstel: Meer aandacht geven aan de preventie van schulden onder andere door het aanbieden van cursussen gericht op het omgaan met geld. De kosten hiervan zijn afhankelijk van het aantal cursussen dat wordt gegeven. De kosten kunnen voor een cursus van 10 deelnemers worden geraamd op € 3.750.
39
Lijst van afkortingen
Anw AOW CBS COELO SCP SVB SZW VNG Wajong WAO WAZ WIZ Wvg WSNP WW WWB
Algemene nabestaandenwet Algemene Ouderdomswet Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden Sociaal Cultureel Planbureau Sociale Verzekeringsbank (ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid Vereniging van Nederlandse Gemeenten Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen Werk, Inkomen en Zorg Wet voorzieningen gehandicapten Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen Werkloosheidswet Wet werk en bijstand
40