c
sch
rij
j.looÍW, :::
ng t.t-.
'
:1]t,'. l:::','
Procesbeschrijvingen
i
Buieau voor de Statistiek
consumenten, bouw, :: hàÉilêl:eR
C 16046-1e ex.
-.'/ .rantN
e\O-lí-i \,;V
,/=\ ,v
[email protected]
WESP Werkgroep
,
C' RUKsv+ '.......l-
^
r c.R.r
t 6ou{-
l"Av{T/RlzA
Bibliotheek
Maerlant 16 - postbus 17 82OOAA LELYSTAD Tel.:03200 - ZO5t3
PROCESBESCHRIJVINGEN WESP
\ilerkgroep Emissies Servicebedrijven en Produkt gebruik
C.H.A. Quarles van Ufford G.G.C. Verstappen P.F.J. van der Most B. Guis G.L. Duvoort R. Jeltes
juli
o
1994
Samenwerkingsproject procesbeschrijvingen voor de doelgroepen consumenten, bouw, handel en dienswerlening RIVM (rappormr. 773009001), RWS/RIZA (notanr.93.O46/AL), DGM en CBS.
tí sx
o
T.INHOUD
InleidingWEsP.
..
. A1 -1
WESP. Vorm en inhoud procesbeschrijvingen Achtergrond en doelstelling van
Het gebruik van de Organisatie en
procesbeschrijvingen
...
werkwijze
Mate van detail processenlijst en
procesbeschrijvingen
...
milieuthema
actualisatie
A1 -
1
. Al - 3
Bijlage 2: Voorlopigeprocessenlijst
. A1 - 4 . A1 - 5 . Al
Bijlage 1. SamenstellingWEsP
2 oktober 1994.
.
1
. A1 - 3
Van procesbeschrijvingen naar overzichten per doelgroep en per
Voortgang en
.
A1 -
WESP
-5
. A1 - 6 .
. A1 - ?
Procesbesch
Algemeen
rijvingen
consumenten, bouw, handel en dienstverlening
rËj j;
Miniètèrie vaÉ Volkshuisvesting Éiuimtelilkra Ordening eh Milieubéh€ei
iram,,U*
uair
t**. *
Wrbot ef
WESP Werkgroep
Áii$
ondèEo*< tn dènïl vah mèns à1 mÍlleu
Emissies
Servicebed rijven
Produktgebruik
A1 -1
Inleiding WESP. Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Produktgebruik.
Achtergrond en doelstelling yan WESP.
Ten behoeve van milieubeleid en -onderzoek bestaat grote behoefte aan eenduidige en algemeen geaccepteerde gegevens over emissies en emissiefactoren. Om deze gegevens vast te stellen is de landelijke Stuurgroep Emissiefactoren ingesteld. Hierin is, naast de benokken overheden en diverse onderzoeksinstellingen, ook het bedrijfsleven vertegenwoordigd door het Bureau Milieuhygiëne en Ruimtelijke Ordening VNO/NCW. Dit bureau bemiddelt bij het inschakelen van kennis en ervaring vanuit de industrie.
Aan deze stuurgroep rapporteren een vijftal gespecialiseerde werkgroepen, waaronder ook de Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Produktgebnuik (WESP). De andere werkgroepen betreffen Industrie, Verkeer en Vervoer (werkgroep METRO), Energie en Landbouw. De Werkgroep WESP is een samenwerkingsverband tussen:
-
VROM/DGM, Directie Industrie, Bouw, Produkten en Consumenten, (IBPC) VROMIDGM, Hoofdinspectie Milieuhygiëne afd. Emissieregistratie, (I{IMH-ER). Centraal Bureau voor de Statistiek, CBS, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, RIVM, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afualwaterbehandeling, RIZA.
De belangrijkste doelstelling van deze werkgroep is het verzanelen en beschikbaar stellen van kwalitatief goede, actueel afgestemde en algemeen geaccepteerde inforrratie overmilieuen energieaspecten van relevante activiteiten in de bouw, detailhandel, dienstverlening, en bij consumenten. Deze milieuinformatie wordt weergegeven in milieukentallen die uiteindelijk als basis zullen dienen voor de vaststelling van het nationale milieubeleid.
Vorm en inhoud procesbeschrijvingen
De doelstellingen van WESP worden gerealiseerd door het opstellen en publiceren van procesbeschrijvingen met betrekking tot de doelgroepen v/aarop \ryESP zich richt. Onder processen wordt in dit verband verstaan een samenhangend geheel van doelgerichte activiteiten waarbij grondstoffen, produkten en/of energie worden gebruikt, emissies, afvalstoffen wijkomen en mogelijk nieuwe produkten ontstaan. In de doelgroepen waarbij WESP betrokken is, gaat het meestal om consumptieve processerl zoals het gebruik van produkten en materialen.
a
2okrober 1994.
At-2 Procesbeschrijvingen zijn korte documenten waarin volgens een standaald formaat de voor een proces relevante milieu-informatie in milieukentallen wordt vastgelegd. De gestandaardiseerde inhoudsopgave is als volgt opgezet: 1. Omvang van het proces of de betreffende activiteit 2. Korte beschrijving van het proces, vooral gericht op de bronnen van emissies 3. Emissiefactoren en afvalfactoren, emissies en afual in een basisjaar 4. Energiefactoren en energieverbruik in een basisjaar 5. Technische maatregelen om de milieubelasting te beperken 6. Veelbelovende ontwikkelingen in onderzoek m.b.t. een schonerproces of produkt 7. Situatie rond vergunningverlening, normstelling en richtlijnen 8. Referenties
Twee zaken zijn in de procesbeschrijvingen van groot belang, de integrale benadering en de prognoses voor de toekomst.
In een integrale benadering dienen alle milieu-aspecten in beschouwing te worden genomen waarbij de Emissies naar lucht en \ilater, afvalstromen en energieverbnuik worden behandeld, zowel in de huidige situatie als in de toekomst.
Voor de beschrijving van de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van de meest recente uitgaven van: produkt- en bedrijfstakstudies, literatuuronderzoek, gegevensbestanden bij CBS, Emissieregistratie en vergunningverlenende instanties en -bedrijfsinformatie. Om de relatie met de omvang van de procesactiviteit in beeld te brengen wordt zoveel mogelijk gewerkt met emissie-, afval- en energiefactoren. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij kentallen die jaarlijks geregistreerd worden, o.a. door het CBS. Op deze manier wordt de milieubelasting op relatief eenvoudige wijze vastgesteld.
-
Ten aanzien van de prognoses kunnen de processen op drie manieren worden belichr Operationele technieken, alternatieve grondstoffen of produkten die mogelijk in aanmerking komen om emissiereductie, afralpreventie of energiebeqparing te realiseren. Kansrijk onderzoek om tot schonere processen te komen. Normstelling en vergunningverlening, soms met afgesproken doelstellingen en richtlijnen (ook in het buitenland) en de mogelijke invloed daaryan op de toekomstige emissies.
-
-
Prognoses omtrent de toekomstige omvang van het proces worden nadnrkkelijk niet meegenomen in de procesbeschrijvingen, omdat deze sterk aftrankelijk zijn van economische en demografische scenario's. Wel wordt getracht de omvang van een prcces zodanig te definiëren dat, al of niet met een vertaalslag, een koppeling kan worden gemaaLt met groeiscenario's van bijvoorbeeld het CPB. Het gebruik van de procesbeschrijvingen
2 oktober 1994.
Al_3 De gegevens in de procesbeschrijvingen worden gebruikt voor het vullen van informatiesystemen als Emissieregistratie, RIM+, PROMISE en REVIEW. Der.e systemen worden gebruikt bij het opstellen van de nationale milieuverkenningen zoals uitgebracht door het RIVM (Tnrgen voor Morgen, milieubalans, milieutoekomstverkenningen), daarmse vergelijkbare watersysteemverkenningen van RlzAÀUkswaterstaat en andere projecten, zoals stofdocumenten, produktbeoordelingen, ttremagerichte studies erc. Het publiceren van de prccesbeschrijvingen maakt voor iedereen inzichtelijk, welke uitgangspunten er door de nationale overheid worden gehanteerd bij het vastste[en van het milieubeleid. Tevens kunnen de procesbeschrijvingen enige ondersteuning bieden bij vertaling vaÍt
beleidsdoelstellingen naar regionale doelstellingen, brongerichte normstelling vergunningverlening.
en
bij
Organisatie en werkwijze
De omvang van het terrein is zo groot en de deskundigheid zo verdeeld, dat daarbij zoveel mogeldk relevante panijen betrokken dienen te worden. Daarnaast is het streven om in eersts instantie zonder al te lange procedures tot redelijk actuele overzichten voor Nederland te komen. Bij de uiwoering, het verzamelen en verwerken van informatie, is niet alleen de rijksoverheid betrokken. Diverse externe deskundigen, zoals TNO en adviesbureaus leveren bijdragen aan het opstellen van de procesbeschrijvingen. Daamaast is er via de Stuurgroep Emissiefactoren een relatie met vergunninryerlenende instanties, het bedrijfsleven en soorgelijke op andere doelgroepen gerichte activiteiten. hhoudelijk worden de procesbeschrijvingen in concept vastgesteld in de werkgroep WESP. Daarna volgen coÍrlmentÍuuïondes die zijn bedoeld om commentaar van de betrokken overheden, brancheverenigingen en andere deskundigen te verkrijgen. De procesbeschrijvingen worden vervolgens aan de Stuurgroep Emissiefactoren aangeboden en voorzien van een engelstalige samenvatting en een validatieformulier. Hierin wordt aangegeven, wie de gegevens hebben aangeleverd, wie in de commentaarrondes zijn betrokken, of er sprake was van afwijkende meningen en hoe vaak actualisatie van de procesbeschrij vingen noodzakelij k wordt geacht. De Stuurgroep toetst en valideert de gevolgde procedure en de aldus door de stuuÍgroqp gevalideerde emissiefactoren worden vervolgens in samengevatte vonn gepubliceerd. Schematisch kan de organisatie als volgt worden weergegeven:
2 oklober 1994.
AL.4 Stuurgroep Emissiefactoren
Werkgroep
Auteurs
WESP - CBS - DGM - RIVM . RIZA
RIVM Adviseurs TNO RIZA
Commentaarronde - specialisten - Brancheverenigingen - Overheden
Gevalideerde emissiefactoren
Procesbescfrrijving
Mate van detail processenlijst en procesbeschrijvingen
Met de procesbeschrijvingen wordt een gestandaardiseerd nrssenniveau gecreëbrd
hrssen
globale overzichten per milieuthema en gedetailleerde proces-, produkt- of bedrijfstatcstudies. De mate van detail van de processenlijst en daarbinnen van de procesbesctrijvingen wordt daarbij vooral bepaald door de bijdrage van een proces aan de belasting van het milieu. Voor belangrijke processen is het noodzakeldk een inschatring te maken van de penetratie van mogelijke milieumaatregelen in de tijd. Voor het inschanen van mogelijkheden voor emissiereductie zijn meestal meer details nodig dan voor het eenmalig inschatten van de omvang van de emissies. De procesbeschrijvingen vorïnen echter geen encyclopedie. De tekst is vooral een toe[chting op de cijfen. v/aar nodig wordt verwezen naar meer gedetailleerde studies. WESP heeft als eerste aanzet een selectie gemaakt van processen waarvan bekend is dat zij een belangrijke bijdrage leveren aan de belasting van het Nederlandse milieu voor één of meer prioritaire stoffen. Vaak is over deze processen al veel informatie bekend en in dat geval ligt de nadruk op de weergave van het proces in een standaardformaat en het bereiken van ovsreenstsmming over de te gebnuiken kentallen. Daamaast richt WESP zich op verkennende srudies betreffende de inventarisatie van processen of activiteiten \ilÍurvan de bijdrage aan de milieubelasting tot dan toe onbekend of onduidelijk was. Wanneer deze bijdrage gering blijkt, is het toch zinvol deze processen op te nemen om duidelijk te maken dat het terecht is wanneer er voorlopig geen verdere aandacht aan de 2 okrober 1994.
A1
-5
milieubelasting van dit proces wordt besteed. Ook onderwerpen als maatregelen voor emissiebestrijding, actualisatie en monitoring van het proces anllen in dit geval miÍd€r aandacht krijgen.
Yan procesbeschrijvingen naar overzichten per doelgroep en per milieuthema
De lijst van processen dient voortdurend te worden aangepast aan geldende inzichten en prioriteiten. In bijlage 2 is een lijst van processen opgenomen, \ilaarvan WESP voor 199,411995 van plan is een prccesbeschrijving op te stellen. In de inhoudsopgave en de lijst van pÍocessen zijn de processen per doelgroep gerangschikt. Voor wat bereft de doelgroepen waarop WESP zich richt is het beeld van de bijdrage daarvan aan de totale milieubelasting minder compleet dan voor de andere doelgroepen het geval is. Ook de aÍbakening tussen WESP-doelgroepen onderling is niet scherp, bijvoorbeeld bij het gebruik van verf in de doelgroepen bouw en consumenten. Processen als schoonmaken, schilderen en corrosie van metalen vinden in meerde'rc doelgroepen plaats. Soms is wel bekend wat de totale omvang van de activiteit in Nederland is, maar niet hoe deze is verdeeld over de doelgroepen. Voor een goed overzicht per doelgroep is echter een eenduidige definitie van de doelgroep nodig evenals een duidelijke toedeling van processen naardeze doelgroepen. Eind 1994 zal op basis van de beschikbare informatie een aantal doelgroepoverzichten worden opgesteld, waarin zo nodig nader wordt aangegeven hoe de oedeling van processen naar doelgroepen plaats moet vinden en welke bijdrage de aaiviteit levert aan de verschillende milieuthema's. Daama kan een meer definitieve processenlijst en inhoudsopgave worden opgesteld.
Voortgang m actualisatie WESP is geen eenmalige actie. Het project heeft een continu karakter. In de eerste fase (van begrn 1993 tot eind 1994) is de doelstelling om een redelijk overzicht te verkrijgen van zoveel mogelijk relevante processen in de doelgroepen consumenten, bouw, handel, dienswerlening en overheid en de methode om te komen tot emissieramingen vast te leggen in procesbeschrijvingen. Volgens de methodiek vastgelegd in de procesbesctrijvingen zullen jaarlijks nieuwe overzichten worden gemaakt van de actuele milieubelasting van de doelgroepen. De actualisatiefrequentie van de methodiek is aftrankelijk van het relatieve belang van het proces en van het beschikbaar komen van nieuwe gegevens. Tenslotte is de werkgroep IVESP zich bewust van moge$ke onvolkomenheden in de procesbesctuijvingen ondanks de zorgvuldige werkwdze dte wordt gevolgd" Kritische opmeÍkingen en aanvullingen zijn dan ook welkom en lunnen tevens bruikbaar zijn in de volgende fase van aanvullen, actualiseren en verbeteren.
2 oktober 1994.
A1
-6
Bijlage 1. Samenstelling WESP De personele
inwlling van de werkgroep WESP per 1-10-1994 is als volgt:
k. C.H.A. Quarles van Ufford (RIV[{&AE, voorzitter) h. G.G.C. Verstappen (R\ZA) Mr. G.L. Duvoort (RIVI{ILAE) Ing. B. Guis (CBS milieustatistieken) Drs. R. Jeltes (VROM-IBPC) Dn. E.E. Lap (VROM-DWL, niet-landbouwbestrijdingsmiddelen) Drs. P.F.J. van der Most (VRoM-HlMH-Emissieregistratie/secretaris -
siefactoren)
h H.C. Verboeket, (RZA) Agendaleden:
DrTh. G. Aalbers, (RIVIvIILAE) &s. D. Nagelhout R[VN4/LAE) Drs. W. Kaiser (KWS 2000) Ir E.N. van Leeuwen (DGM/IBPClBouw) Drs E.A. Zonneveld, (CBS)
Correspon dentie-adres: Secretariaat \ryESP RIVIvÍ,,/LAE t.a.v. Dhr. P.I. Pesik Postbus 1, 3720B.A Bilthoven.
2 oktober 1994.
Stuurgroep Emis-
At -7 Bijlage 2: Voorlopige processenlijst \ryESP
In
deze
lijst zijn die
activiteiten en onderwe{pen opgenomen, waarvoor ïVESP voor
199411995 van plan is procesbeschrijvingen op te stellen. Aanvullingen, wijzigingen en nadere opsplisingen kunnen optreden na overleg met betrokkenen. * afgerond o in voorbereiding - basismateriaal beschikbaar x reeds gepubliceerd in andere kaders
Consumenten en produkten
* amateurfotografie * vleesbereiding inclusief gebruik barbecue o afsteken van vuurwerk * roken van tabaksprodukten o stoken van open haarden, hout en kolenkachels door particulieren * gezelschapsdieren inclusief gebruik kattebakkorrels o koolwaterstoffen in consumentenprodukten (exclusief vefl
Bouwen bouwmaterialen * corrosie bladlood in woning- en utiliteisbouw o asfalunen ginsallaties o corrosie van drinkwaterleidingen o verfgebnuik schildersbedrijven en consuÍnenten o gebruik teerprodukten bij onderhoud wegen o corrosie van zink en verzinkte materialen o oeverbescherming
Handel, Diensten en Overheid * rwzi's o verwerking afgedankte koelapparatuur o chemische wasserijen
o waterleidin gbedrijven o
riolering + oveÍstorten
o openbare zwembaden o crematoria
x afvalverbranding x op- en overslag x autoqpuiterijen - tankstations - garages - kantoren, (detail-)handel, horeca - recreatie
2 oktober 1994.
cl
e c3 c4 c5 c6 c7
B1
92 B3 B4 B5 B6
H1
H2 H3 H4 H5
H6 H7
.:i.,
: Procesbesch
rijvingen
:
Consumenten en produkten
consumenten, bouw, handel en dienstverlen ing
'
c
centraal Bureau uoor'd" statistiek
e.-\L/\_\%/
Ministerie van Volkshuisvèsting, hu|mtelijke Oidening en Milieubeherer
Mlnisde
vil
Vèrkeer en
-
Wtr#t
IÍrectora,rt-Gen eraal Ríjkwate rstaat RÊA R,lkdnrdtlut
wr ltrgel zffibtuhd
cn
VVESP
AlvdlwàtihhtraehS
Werkgroep Emissies
5ervicebedrijven en Produktgebruík
o C1
Amateu rfotog raf ie
O
O
o
AMATEURFOTOGRAFIE
Werkgroep Emissies
Seruicebedrijven en Produktgebruik
Samenwerkingsproject procesbeschrijvingen voor de doelgroepen consumenten, bou$r, haÍtdet en dienswerlening. RIVM (rapportnr. 7730[9oOZ), RIZA (notanr.93.A46lcL), DGM en CBS.
Auteur: Basisjaar:
O
Datum
publikatie:
J.G.H. Brouwer, J.H.J. Hulskotte (TNO-Apeldoorn) en H. Booij (RIVIvt).
l99l mei 1994
INHOTJDSOPGAVE
1.
Omvang van de activiteit
cl -1
2
hocesbeschdving en bronnen van emissies
cl -1
3.
Emissie- en afualfactoren
cl -3
4.
Energiegebnuik en energiefactoren
cl -5
5.
Maaregelen en kosten van de maatregelen
cl -5
6.
Ondetzoek naar schone processen en produkten
cl -6
7.
Nomrstelling en regelgevin g
cl -6
8.
Referenties
cr -7
nei 199
cl -1 AMATEIJRFOTOGRAFTE
1.
OMVANG VAN DE ACTTVITEIT
De schattingen over het aantal amateurfotografen, die hun eigen filmmateriaal onnvikkelen en afdrultcen lopen uiteen van 75.000 tot 300.000 (Klingenberg, 1986). Door de hoge kosten tEn opzichte van kleurenonturiltcelcentrales zijn er in 1991 naar schacing nog ongeveer 90.000 amateurfotografen actief met onrwikkelen en afdrtrkken van foto's bezig. Dez-e goep gebnrikt naar schauing 60.000 m2zwartlwitfilm en 500.000 m2 fotognfisch papier. Het aantal amateurs dat znlf thuis kleurenfihns ontwilftelt is minder daÍt 3000 gtijhof, 1992). De redenen hiervan zijn o.a. de hoge aanschafrrijs van benodigde apparatuur en t€chnische problernen zoals temperatuurbeheersing. De groep van Heuren-ont'wikkelaars is verder buiten beschouwing gelaten. Voor een meer specifieke procesbesctrijving van de professionelé fotograÍie, wordt verweren naar het SPlN-document Fotografische Industrie (Booij, 1993)
2.
PROCESBESCHRUVING EN BRONNEN VAN EMISSIES
Bij fotografie wordt een beeld vastgelegd, door het belichten van lichtgevoelig materiaal Het lichtgevoelig fotognfische materiaal, bestaande uit zilverhalogenide is als een emtrlsie aangebracht op papier of kunststoffiIm.
Door het belichten van fotografisch materiaal ontstaat een latent beeld, dat daarna wordt ontwil&eld en gefixeerd- Bij het ontwikkelproces wordt het latente beeld zichtbaar gemaakt. In een hierop volgend fixatieproces worden de lichtgevoelige stoffen uit de niet belichte emulsie venvijderd"
2.1
Ontwikkelen van films
De afzet van zwan/wit films via de fotevaktrandel aan particulieren bedraagt ca.
[email protected] stuks. Een klein gedeelte hiervan zal door de vakhandel onnvilÍ<eld en afgedrukt worden" terwijl sommige amateurfotografen hun materialen via de professionele verkoopkanalen betrekken (Kock, 1992) (Swang, 1992). Er is aangenomen dat de gemiddelde fotoamateur 17 filtts per jaar onnvikkelt en afdnrkt. Het filmoppervlak per rolletje is ca. 0.M0 m2, zodat erin 1991 naar schatting 60.000 m2 zwwt/wit film is ontrpikkeld (Booij, 1993). De doorsnee amateurfotograaf venamelt zijn filmrolle$es tot hij er drie vol heeft, om deze venrolgens in één keer te onnrvikkelen. De film worden in een onnvikkeltank geplaatst, rvÍulrvoor 300 rnl ontwikkelaar per film nodig is (Nieuwenhuisen, L992). Na het ontwikkelen wordt de film in een vloeisofbad gefixeerd- Op het filmmatenaal is en zilverlaag van ca. 5 gralrl,/Ínz aangebracht. Hienran wordt tijdens de opname gemiddeld 1.57o belichr Het niet belichte zilverhalogenide wordt tijdens het fixeerproces van de film verwijderd en komt in de fixeervloeistof terecht (Kaptein, L992).
mei 1994
cr-2 2.2 Foto's afdrukken De negatieven worden door projectie op fotografisch papier afgebeeld- Op het oppenrlak van fotopapier is een fotografische emulsie aangebnacht, die ongeveer 1.8 gram zilver per m2 bevat. Van de fotografische emulsie wordt gemiddeld 307o &hctt De processen van ontwilÍ<elen en fixeren zijn vergelijkbaar met die van het fi'lmmateriaal. Het onrwikkelen van fotopapier gebeurt in een vloeistofbad, waarin zich ca. 900 mL ontwilkelaar bevindr Na het onnrikkelen van het foto-papier wordt het geheel gefixeerd in een vloeistofbad, waarbij de zilverlaag van het niet belichte oppervlak in de fixee,rcplossing terechtkomt Het gebnrik van fotopapier kan sterk wisselen, omdat alleen geselecteerde negatieven worden afgedrukt. Het formaat van de afdruk kan binnen nrime grenzen variëren. Men heeft een paÍtr proefstroo$es nodig om de gewenste belichtingstijd te kunnen vaststellen en het gemiddeld gebruik wordt geschat op ca. 1 m2 foto-papier per sessie. Aan de hand van deze schatting zal er in 1991 ongeveer 500.000 m2 fotopapier zijn gebnrikt, voor het afdnrkken van zwary'wit foto's door amateurfotografen (Peski, 1992). Tussen de verschillende ontwilicel- en fixeerstappen van zowel films als papier, worden zogenaamde spoel- en.stopbaden toegepast. Stopbaden bestaan uit verdunde oplossingen van azijn- of citroenzuur. Deze oplossingen worden niet beschouwd als chemisch afval en wsrden via de riolering afgevoerd.
2.3
Gebruik fotograÍische baden
De doorsnee foto-amateur gebruilt fixeer en ontwikkelaar niet optimaal, theoretisch zijn er vaak meer films en papier mee te behandelen. Door de kleine hoeveelheden en het onregelmatige gebruih begrnt men voor de zekerheid vaker dan nodig is met nieuwe oplossingen. Fixeeroplossingen worden in tegenstelling tot ontwilt(elaar wel meerdere sessies gebruilc (Nieuwenhuisen, L992). Tabel 2.1 Overzicht van het
onnvil*el-
en
fixeerr{oeisof gebruik voc het afdnrl*en van zs,s{Arrit foo's.
Toepassing:
filmonnpikkelaa
300 mlper
film
éénmalig
filmixeer
300mlperfilm
&ieÍÍtaal
plerontunrfeUa
900 ml per sessie
éetmalig
pryier6xeer
900 ml persessie
nrreemaal
zwartÁvitfiIms
17 smksperjaa
éénntalig
3
stukspersessie
Alle benodigde chemicaliën worden in geconcentreerde vorm verkocht door de fotovaktrandel en vervolgens door {e gebnuiker verdund volgens voorschrift van de fabrikanr Voor de samenstelling van de fotochemicaliën en het zilvergehalte in fiLn en papier, is uitgegaan van de meest gangbale produkten en concentraties. De bnuikbare samenstelling van mei 1994
cl-3 de vloeistoffen is gegeven in tabel2.2 (Peski, t992), (Klingenberg, 1986), @aumann, 1987). Tabel
22
Samenstelling van fotochemicaliën.
filmonnrilkelaar
p4ieronnvil*elaar
ElÍÍF fixeer
pryierfixeet
Gemiddelde concentratie (g/l)
hy&ochinon
2.5
5
fenidon
0.1
I
natriumsulfiet
20
bonx
1
benzotiazool
0.15
0.3
kaliumbromide
I
1
kaliumcabonaat
20
nariumhydroxide
2
ammoniumthiosulfaat
100
100
ÍEtriumdisulfiet
l0
l0
zilver
LJ
3.1
narriumacetaat
l0
l0
3. .-. !
50
EMISSIE. EN AFVALFACTOREN
Van de afzet van fotochemicaliën aan fotoamateurs zijn geen betrouwbare cijfers bekend- De reden hiervan is dat er geen duide$k onderscheid is te maken tussen professioneel en amateurgebruik. Een ander probleem is de wisselende concentraties waadn de fixeer- en ontwil&elvloeistoffen via de vakhandel geleverd worden. Het gebnuik aan fotochemicaliën in tabel 3.1 is berekend met behulp van gebruiksgegeve$ uit tabel2.l en2.Z,welke gecombineerd zijn met de omzetin filmmaterialen. Tabel 3.1 Schaning van het materiaalgóruik door fooamareurs, 191.
lvlagiaat
O
Hoeveelheid:
Filmmatpriaal
60.000 Ín2
Foopryier
500.000 m2
Filmonnrilkelaar
4ó0.0001
Filmfixeer
150.000I
mei lee4
cr-4 P4ieronlrilkelaa
460.0001
Papierfixeer
230.0001
3.1
Emissiefactoren
In tabel3.2 is het gebnrik aan fotochemicaliën geschat per mzfi}n- en fotopapier. AftaÍtkelijk van het gedrag van de amateurfotografen kan dit op het riool worden geloosd of als klein chemisch afual (KCA) worden ingeleverd. kr vergelijking metprcfessionele ontvrik&elcentrales ligt het gebruik aan fotochemicaliën een factor 10 à 20 hoger. Door het gebruik van de fotomaterialen komt er tevens vast afval rnij, wat bestaat uit verpa}lcingsmaterialen, zoals plastic filmdoosjes, metalen filmhouders, chernicaliënflesjes en restanten film/papier. De schatting van de hoeveelheid vast afual is gebaseerd op het ontwikkelen en afdrukken van een vierkante meter filmmateriaal.
Tabel32
Geb'ruiksfactoren (amateurfoografen) voor fotochemicaliên en vast afval.
fotochenricaliitn Film fotochenricalilin Papir onnrriklcelaa/fixeer onnpilkelaarfrxeer (gÍr0film) (gllrr2rq,rier)
hydrochiron
21.7
45
fenidon
0.9
0.9
nalriumsulfiet
434
VerpakLingenl!rcstanten
vastafral G/m2fiIÍn)
l8
bdaJ(
8.7
beorctriazool
1.3
0.3
kaliumbromide
8:T
0.9
kaliumcabonaat
18
Írariumtry&oxide
1.8
ammoniumthiosulfaar
289.4
45
natriumdisulfiet
28.9
4.5
zilver
4.9
1.4
natriumacetaat
28.9
45
hnstsof
4n
Ínetaal
u5
pryierlrarton
250
gas
50
3.2
Emissies en afval
Er is voor zover bekend geen landelijk onderzoek gehouden waax de gebruilae fixeer- en mci 1994
cl -5 ontwikkelvloeistoffen van de fotoamateurs terecht komen. Op basis van een enquête onder leden van een plaatselijke fotoclub, is er voor de Nederlandse sinratie in tabel 5 een schatting gemaakt. Het afval van fixeer- en onnryikkelvloeistof wordt door 85Vo van de fotoamateurs ingeleverd als klein chemisch afval (KCA), bij de gemeentelijke reinigingsdienst of de fotovakhandel Het restant wordt Fzamen met spoel- en stopbadvloeistof via de riolering geloosd (Nieuwenhuisen, L992). Het vaste afval z?J rnijwel geheel via de gemeentelijke reinigingsdienst verzameld en vervolgens gestort ofverbrand worden. Tóel
3.3 Sctraning van emissies en afval als gevolg van zelf ontwikkelen en afdnrkken van zws!Árit frlms 0oor analeurfotogÍafen (191)
Wareremissies
klein chernisch afval
(ke/jaaÍ)
(KCA) (ksljaar)
hydrcchinon
500
2900
fenidoÍt
80
430
4800
2700o
boÍaJ(
70
390
benzouiazml
30
180
kaliumbromide
140
780
kaliumcabonaat
1400
7800
naniumhy&oxicle
140
780
5700
33000
natriumdisulfiet
570
3300
zilver
r50
800
narriumacetaat
570
3300
riolering
naEiunrsulfiet
ammoniumÈdosulfaat
Verpaktingen/ïestaÍtlÊÍt vast a&al
(toÍ/jaa)
kunsstof
30
metaal
15
pryier/katon
15
glas
3
4.
ENERGIEGEBRUIK EN ENERGIEFACTOREN
De benodigde energie voor het ontwikkelen en afdrukken van fotomatedaal is te venn'aarlozen len opzichte van andere processen in privéhuishoudens en verenigingen.
mei 1994
cl -6
5.
MAATREGELEN EN KOSTEN VAN DE MAATREGELEN
Er is apparatuur beschikbaar waannee door filtratie in ombinatie urct het toevoegen van werkzame stoffen, bespaard kan worden op het gebnuik van onnril*elaar en frxeer. Naar schatting kan hiermee 4O-80Vo op het chemicaliën gebruik bespaard worden (Klingenberg 1991). Door het geringe totaalverbruik, de extra werkzaamheden en mogelijke aanschafkosten is het animo hiervoor onder amateurfotografen niet erg hoog. De onbekendheid met het werken met deze chemicaliën speelt mogelijk een rol.
6.
ONDERZOEK NAAR SCHONE PROCESSEN EN PRODUKTEN
7-oats reeds gezngd zijn de emissies per eenheid produkt bij professionele apparatuur veel lager. Onderzoek naar schonere processen vindt rrijwel alleen plaats bij producenten van materialen. Voor het onderzoek op dit terrein wordt venvezen naar het SPlN-document fotografi sche industrie.
7.
NORMSTELLING EN REGELGEVING
De fixeer en ontwikkelaar zijn te beschouwen als klein chemisch afral (KCA). Dit betekent dat de burger wordt gestimuleerd deze aftalstoffen apart af te geven. Er bestaan hiervoor qpeciale inzamelsystemen voor particulieren, zoals de chemokar en KCA-depots (VROM, 1992).
mei 1994
cr -7
8.
REFERENTIES Baumann, W. Kahler-Jenett, Schunck B. (190) Fotochemikalien, Daten und Faten zum Umweltschutz Institut fiA Umweltschutz, Universitêt, Dortrnund.
Booij,I{" (1993) Fotografische Industrie SPlN-document nr. 736301, R[VM, Bilthoven.
Frijhof, S. (192) Persoonlijke mededelin gen Direkteur fotovakschool, Apeldoorn.
Kaptein, A. (1992) Persoonlijke mededelingen Valdotograaf, werkzaam bij TNO, Apeldoorn. Klingenberg, A. (1986) Fotochemicaliën Stichting Natuuren Mlieu, Uaecht. Klingenberg, A. (1991) Tijdschrift Natuuren Milieu. nummer 3.
Kock, (L992) Penoonlijke mededelingen Bureau voorlichting foto, film en video, Klarenbeek Nieuwenhuisen, R. (1992) Persoonlijke mededelingen Fotohobbyclub "De Veluwe", Apeldoorn. Peski, A. (1992) Persoonlijke mededelingen Auteur voor divene fotohobbytijdschriften, werkzaam bij Chemco, Soestduinen. Swang, (1992) Persoonlijke mededelingen Enquêtebureau GFK-Nederland, Amstelveen.
vRoM, (Igg2) Persbericht Ministerie van VROM.
O
mei
lee
o
C2
Vleesbereid ing inclusief gebru ikba rbecue
o
o
o
VLEESBEREIDING INCLUSIEF GEBRTIIK BARBECUE
Werkgroep Emissiesvan Servicebedrijven en Produktgebruik
Samenwerkingsproject pnocesbeschrijvingen voor de doelgroepen consumenten, boutv, handel en dienswerlening.
RIVM (rapportnr. 773OWW3), RIZA (notanr.93.046lc2),DcM
Auteurs
:
Basisjaar
: 1990
en CBS.
I.G.IL Brouwer, J.H.J. Hulskotte (TNOApeldoorn) en C.H.A. Quarles van Ufford (RfV&Í)
Datumpublikatie : juni 1994
INHOUDSOPGAVE
1.
Onrvang van de activiteit
c2,-L
2.
Procesbeschtijving en bronnen van emissies
c2-L
3.
Emissie- en afualfactoren
c2,-2
4.
Energieverbruik en energiefaktoren
c2,- 6
5.
Maatregelen en kosten van maatregelen
Q,-
6.
Onderzoek naar schone processen en produkten
c2,-6
7.
Normstelling en re gelgeving
a,-
8.
Referenties
e2,-7
juni 1994
6
6
e,- | VLEESBEREIDING
1.
OMVANG VAN DE ACTIVITAIT
Na jaren van groei stagneert de vleesconsumptie op het niveau van 1988. Jaarlijks consunreert de Nederlandse bevolking ongeveer 55 kg vlees, exclusief afsnijsel en botten per inwoner (CBS, L992), (Tijlstra, L994). Hienran wordt naar schaning 80% voor consumptie gebraden of gebakken. Het aandeel van de vleesconsumptie dat op de barbecue bereid wordt is beperkt tot ongeveer 0.3Vo van de totale consumptie. Bij de bereiding van deze naar schatting 700.000 ton vlees, worden er vluchtige koolwaterstoffen naar de lucht geëmitteerd. Aan de hand van een Amerikaans onderzoek is voor de Nederlandse situatie een schattingvan deze emissies gerraakr De emissie van vluchtige koolwaterstoffen als gevolg van vleesbereiding wordt voor Nederland geschat op 0.7 Kton per jaar (1990).
2.
PROCESBESCHRIJVING EN BRONNEN YAN EMISSIES
Tijdens de bereiding van vleesgerechten door middel van bakken, braden of grillen worden organische koolwaterstoffen naaÍ de lucht geëmitteerd. De hoeveelheid die wordt geiimitteend, is afhankelijk van de bereidingswrjze en het vetgehalte van het vlees.
2.1
Energie-emissies
De emissies als gevolg van het gebruik van gaskoolcoestellen worden m
dezn besctttijving
verder buiten beschouwing gelaten, omdat hiervan een aparte besctuijving is opgenomen. Van de emissies die ontstaan als gevolg van het verbranden, c.q. gloeien van houtskool bij het bereiden van vlees op de barbecue is hier wel een schatting gemaakr
O
2.2
Vleesbereiding
Het merendeel (circa 8O7o) van het Nederlandse consumptievlees wordt vooraf gebakken of geb'raden. Het restant is verrperkt in rauwe, geroolcte of gekookte produlcten. De diersoort en het lichaarnsdeel zijn bepalend voor de samenstelling, maar gemiddeld is de samenstelling van vers vlees ongeveer 75Vo vocht, l5-207o proterne en S-lOVo vet (Rogge, 1991).
Braden van vlees Bij de vleesbereiding zijn er drie temperatuurzones te onderscheiden: Het vleesoppervlak, waar de temperatuur zich gedurende langere tijd boven het kookpunt van \ilater bevindt. De zóne vlak onder het oppervlak, waal de temperatuur gedurende het hele bereidingsproces ongeveer 100'C blijfr Het inwendige, rilaÍrÍ de temperatuur geleidelijk oploopt tot 70 - 80"C.
O
junilee4
c2-2 Tijdens de bereiding verliest het vlees een groot deel van zh oorqrronkelijke vocht. Het lvater dat tijdens het verwarmen onnvijkt bevat alerlei organische en anorganische vleesbestanddolen. Verder bevat het vlees verzadigde en onvenadigde vetzuren (smeltpunten ntssen t2 en 69 "C) die tijdens het verwarmen wijkomen in de vorm van damp enlof vloeisof. Bij braden komen vet en vleessappen uit het vlees in een vloeibare fase in de braadpan te,recht, waar de temperatuur ongeveer 160 'C is. De vluchtige bestanddelen van de vetanren worden geëmitteerd. Barbecuen van vlees
Het grote verschil tussen braden en barbecue-grillen is dat bij barbecuen de vet- en vleessap pen rechtstreeks in de vlamrnen terecht komen (700'C) en daar verbranden of vervluchtigen Bij barbecuen is de emissie daarom sterk aftrankelijk van hst vetgehalte in het vlees. De oxydatieprodukten van verzadigde- en vooral onverzadigde vetzuren zijn verannvoordelijk voor de emissie van verschillende groepen organische componenten.
3.
EMISSIE- EN AFVALFACTOREN
In Nederland is er voor zover bekend
geen onderzoek gedaan naar de emissie van vluchtige organische stoffen die wijkomen tijdens vleesbereiding. Alleen uit oogpunt van volksgezondheid wordt op de barbecue bereid vlees wel eens onderzocht op de aanwezigheid van polycyclische aromatische koolwatentoffen
3.1
Emissiefactoren
De emissiefactoren in tabel 3.1 en 3.2 Àjn aÍkomstig van een amerikaans onderzoek (Rogge, 1991). h dit onderzoek zijn de emissies bepaald die rnijkomen bij het braden en barbecuen van vleesgerechten, waaóij het onderzoek beperkt is gebleven tot één vleessoort met verschillende vetgehaltes (hambrngers). De emissiefactoren voor de vleesbereiding op de barbecue zijn bepaald door te grillen boven een open gasvlam in plaats van het in Nederland meer gebnuikelijke houtskool. Om deze reden is voor de emissies die ontstaan als gevolg van verbrandery'gloeien van houtskool een op zich zelf staande schatting gemaakt. Voor de Nederlandse situatie dienen de emissiecijfers van houtskoolverbnanding en vleesbereiding gecombineerd te worden.
Voor een schaning van de emissies die ontstaan door het verbrandery'gloeien van houtskool en vleesbereiding op de barbecue, zijn de volgende aannÍrmes gemaakt:
-
juni
barbecuefrequentie:33Vo van het aantal inwoners per jaar. gemiddelde vleesconsumptie: 0.4 kg vlees per persoon. houtskoolgebruik 1.25 kg houtskool perkg vlees.
1994
cz-3 Tab€l3.1 Emissiefacoren voor het bereiden van vlee,sprodukten (mglkg vlees) Componentgroep (mg/kg)
tWo
lO -2l%o
Vetgehalte (7o)
vos
Barbecuene
Barbecuen?
Bakkery'bmden
2n%
940
5800
30000
5
15
65
n-Alkaan zuren
60
n5
1080
n-Alkeen aren
10
85
6m
5
20
/()
n-Alkamlsrh-Alkenals
20
70
165
n-AlkanoÍleÍt
20
45
145
5
l5
wr.
n-Alkanen
Dicaboxylicarcn
Alhnobn Fnranen
10
l5
15
Lrctonen
l5
50
85
5
35
70
5
l0
AmideÍt
Nirilen 790
overige componenten
n690
5180
a borren cen gasvlam
Omdat PAK-emissies onder de regeling aandachtsstoffen Wet Mlieugevaadijke Stoffen valleÍt, is voor deze groep in tabel 3.2 een opsplitsing in componenten gegeven. Tóel 3-2 Ernissidrcoren voor polycyclische kooluatersotren (VROM PAKs)
Bakken/braden
Barbecuen?
Barbecuerf
ro-21%
l0%
n%
fluorantheen
0.13
0.t2
o.35
benzo[a]anthraceen
0.02
0.30
029
ctryseer/tiphenyleen#
0.11
o.92
0.95
benzo[kJfluoranÉreen
0.004
0.06
o.n
PAK+omponent (mg/lcg vlees) vetgehdte(%)
benzo[a]pyreen
nd
nd
0.r9
benzoIghi]peryleen
nd
nd
0.21
ad =nietgedeoecreenl
# = behoort 1
niet rot de zogenaanrde VROM = bovcn ccn gasvlan
juni
1994
PAKs
c2.- 4
Voor z,over bekend, 4n er geen emissiefactoren voor het verbranden van houtskoolpro-
dukten. Om toch een schatting van de emissie naar lucht te lunnen maken is er gebnuik gemaakt van de factoren in tabel 3.3. Dez-e factoren gelden voor het verbranden van hout in een open haard (Veldt, 1993), (Bal*un, 1986). Voor barbecuen dienen de emissiefactoren als gwolg van het verbrandely'gloeien van houtskool gecombineerd te worden met de factoren voorvleesbereiding. Tóel 33
Emissiefactoren voor het verbranden c.q. gloeien van houtskool
Macro-componenten
Emissieêcor Gikg houtskool)
Micro.componenten
Emissieftctor
VROMPAK's
(mgtkg houakool)
co
70.0
ailraceen
0.13
Sot
0.1
fenantreen
0.85
NO.
1.6
fluorantheen
o29
vos
14.0
benzo[a]anthraceen
o.0B
Stof
25
clryseen
0.08
beruolk]flncmtlpcn
o.03
benzo[a]pyreen
0.06
benzo[ghi]peryleen
o.05
indeno[133*d]pyreen
0.03
naftaleen
4.0
Behalve de emissie van VOC, gaat het barbecuen gepaard met de uitstoot van geurcompo. nenten. Deze geurcomponenten kunnen door de omgeving als hindedijk worden ervaren. Er zijn geen geuÍmedngen bekend van barbecuen.
3.2
Emissies van vleesbereiding
Jaarlijks wordt er door de Nederlandse bevolking nÍlar schatting 700.000 ton vle€s voor consumptie gebakken of gebraden. Als gevolg hieryan worden er jaarlijks ongeveer 660 ton vluchtige organische stoffen (VOS) naar de lucht geëmitteerd. Op de barbecue wordt naar schafting 2000 ton vlees bereid. Wanneer dit vlees een gemiddeld vetgehalte van 10 g&g heeft, dan worden als gevolg hienran jaadijks ongeveer 12 ton VOS naár de lucht geëmitteerd. Voor het bereiden van 2000 ton vlees op de barbecue is er naar schatting 2500 ton houtskool nodig. Door het verbranden van deze hoeveelheid houtskool, worden er stoffen naar de lucht geëmitteerd, tryaaÍvan de emissies zijn vermeld in tabel 3.4 en3.5.
juni
1994
e,-5 Tóel
3.4 Ernissies van macro-veronceinigingen (or/jaa).
Barbecuen
Bakken/braden
Yleesbereiding
Houskoolverbranding
co
t75
so2
0
NOx
4
vos
660
t2
35
6
Stof
Tabel
35
Emissies van misro- verontreinigingen (kg/jaar)
BsbccrtêÍt
Bakkcn/braden
Vleesbereiding
Emissb
ltroubkmlverbranding
fluoranttreen
91
o2
oi
benzo[aJantkaceen
14
0.6
o2
ctryseen/(tiphenyleen)
TI
1.8
o2
beruoftlfluuantheen
3
0.1
0.1
benzo[a]ppeen
nd
Írd
0.1
benzo[ghi]peryleen
nd
nd
0.1
anracêen
0.3
fenantreen
2.1
irdeno( lP,3-cdlpyreen
0.1
naftaleen
10.0
TotaalVROM-PAK's ad = nict gedetectcerd
- -obekend
juni 1994
185
L7
14.0
c2,-6 È
= behoort niet
4.
ot
de zg.
\/ROM PAKs
ENERGIEVERBRUIK EN ENERGIEFAKTOREN
Niet van toepassing.
5.
MAATREGELEN EN KOSTEN VAN MAATREGELEN
Door overschakeling op alternatieve bereidingswij?.evanvlees bij lagere temperaturen,
zoals magnetron koken of bcreiding in de kan de emissie van koolwaterstoffen \ilorden verminderd. Bij de huidige bak- en braadprocessen kunnen door toepassing van mechanische ventilatie in combinatie met filters (koolstof en dergelijke) de koolwaterstoffen uit de ventilatielucht worden afgevangen. Bii vleesbereiding op de barbecue, is de bijdrage aan zowel PAK- als koolwaterstofemissies als gevolg van houtskoolverbranding relatief groot. Door over te stappen op het gebmik van zogenaamde gas- of elektrische barbecues zijn de PAK-emissies te reduceren tot een verwaarloosbaar niveau. Momenteel worden gasbarbecues al vaak rngezet voor grotere groepen uit oogpunt van bedieningsgemak, terwijl voor kleinere gezelschappen de elektrische hrbecues een goed alternatief vormen.
6.
ONDERZOEKNAARSCHONEPROCESSENENPRODUKTEN
Tot nu toe is de bijdrage
PAK- en koolwaterstofemissies als gevolg van vleesbereiding niet als relevant beschouwd. Voor zover bekend vindt er geen onderzoek plaats nÍrar procesaan
sen om emissies tijdens de vleesbereiding te verminderen.
7.
NORMSTELLING EN REGELGEVING
Niet van toepassing.
.iuni 1994
e,-7
8.
RETIERENTMS
Bakkum, A. (1986) Emissieregistratie van rnrurhaarden TNO-rappon R'861207b, 1986, Apeldoorn.
cBs, (1992) Statistisch Jaarboek 1992 Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag. Rogge, V/.F., Hildeman, L.M. (1991) Sources of fine organic aerosols, Charbnoilers and meat cooking operations Environmenal ScientiÍic Technologie, pag. tll2-1125, Vol.25, No. 6, 1991.
Veldt, C. (1993) Emissiefactoren voor misro-verontreinigingen uit verbrandingqprocessen Publikatiereeks Emissieregistratie, nr. 9, april L993, VROIvÍ, Den llaag.
Zjlstra
(1994) Schriftelijke informatie Btueau Milieu en Ruimte$ke Orrilening,L994, Den llaag.
a
junilee4
o
Afsteken van vuurwerk
o
o
o
AFSTEKEN VAN VUURWERK
I[erkgroep Emissies
Servicebe&ijven en
hoduktgebruik
Sarenwerkingsproject prccesbesctniiivingen consumenten, bou$r, handel en dienswerlening. RIVtvI (rapportnr. 77ULMS), RIZA (notanr. 93.U61C3), DGM en CBS
Auteurs
: J.G.H. Brouwer, J.H.J. Hulskoue (INO-Apeldoorn)
Rrv&Í)
Basisjaa
:1992
Datumpublikatie
: augusnrs 1995
enJ.A. Annema
INHOI,JDSOPGAVE
1.
Omvang van de activiteit
c3-1
2.
Procesbeschrijving en bronnen van emissies Soorten vuurwerk Samenstellingvuurwerk
2.1 2.2
c3-1 c3-1
g-2
Emissie- en afvalfacoren Emissies
e-4
3.
3.1 3.2 3.3
Atual Emissiefacoren
c3-4
c3-6 c3-7
4.
Energieverbruik en energiefactoren
c3-8
5.
IVlaatregelen en kosten van Ínaatnegelen
c3-8
6.
Onderzoek naar schone pÍocessen en produkten
c3-8
7.
Normstelling en regelgeving
c3-8
8.
Referentiss
c3-9
augustus f995
c3-1 Vuurwerk
1.
OMVANG VAN DE ACTTVÏTEIT
Ieder jaar worden er rond de jaarwisseling in Nederland enkele miljoenen kilo's vuurwerk afgestoken en de onrzet stijgt nog ieder jaar. ln1992 is er naar schaning 3.8 miljoen kilogram vuurwerk omgezet (Smit, 1992). Behalve tegaal vuurwerk wordt er nafrr schauing 30-4% illegaal vuurwerk geiïnporteerd (Berenschot, 1992>. Op basis van deze gegevens is aangenomen dat de otale oÍnzet van vuuwerk ia 1992 naar schacing nrim 5 miUoen kilogram bedraagt. Hienran is circa 4.3 rrnljoen kilogram sier- (857o) en 0.8 miljoen kilogram knalvuurwerk (Koster de, 1992).
2.
PROCESBESCHRUVTNG EN BRONNEN VAN EMISSTES
De produktie van zogenaamd klein vuurwerk voor de verkoop aan particulieren is in Nederland nihit In beperlce mate wordt er nog wel zogenaamd groot vuurwerk ten behoeve van manifestaties en derge$ke geproduceerd, manr hiErvan is de omzet beperkt tot SVo van het totaal (Terpstrq t992). Praktisch al het vuurwerk dat tijdens de jaarwisseling wordt afgestokenis geimporteerd.
2.1
Soorten vuurverk
tr(nalvuurwerk Knalvuurwerk bestaat uit een papieren omtrulsel waarin zich busknrit bevindr Het grootste gedeelte van het knalvuuwerk besuat uit papier, slechts lG207o van het gewicht bestaat uit pyrotechnisch mengsel. IV'anneer het busknrit tot ontploffing gebracht wordt (detonatie), ontstaat er eÊn schokgolf in de vorm van een hoorbare knal. Al eeuwenlang is de basisformule voor busknrit utgcwijzigd gebleven Het is een mengsel van kaliumniuaag houtskool en n'avel (Zuylen van, 1990), (Anonymus, 1990). Er is in l99t2naar schaning 800 ton lnalvuurwerk afgestoken, waarin ctrcal2-O ton pyÍotechnisch mengsel is vers/erkt kr tabel 2.1 is een overzicht gegeven van het grondsoffengebruik ten behoeve van knalrnnrwerlc Tóel 21 ScluÊfug gqr&totr€n$bruik voor tnalvuunpert in lW2.
Kaliumnitraat KNOB
90.m0
Ibolstof Zwanel
C
18.000
S
12000
augutns 1995
c3-2 Dez.e goedkope grondstoffen worden gemengd in de verhouding 75:15:10 tot zogenaand zwart kruit. Voor de verbnanding is de volgende reactievergdkirg op te stellen:
2KNO,+ S --> KrOo+2NO 2KNO'+3C --> KrCOr+Nr+COr+CO Siervuur"werk
Het siervuurwerk bevat
behalve buslnrit ook nog andere stoffen voor licht-, rook- en geluidseffecten Het bevat gemiddeld 40 gew% pyÍotechnisch mengsel" waaÍvan praktisch de helft busknrit is. Er is in 1992 naar schating 4?-50 ton sieryuurw€rk afgestoken, waarin circa 1700 ton pyÍot€chnisch mengsel is verwerkt Het siervuurwerk is verder opgebouwd ret onderdelen van karton, kunstsof, klei en hour Pyrotechnische mengsels worden sasssn genoemd- Sassen bcsuan uit een zuurstofbron, de oxidator en een vaste brandsof, de reductor. Als zuursofbron worden reesal nitraten, (per)chloraten en peroxiden toegepasl Metaalpoeden, koolstofverbindingen (suikers), wtavel, boor, en silicium zijn veelgebnrikte brandstof,fen. Na ontsteking van vuurwerk vindt een redox-reactie plaats waaóij dc reductor elektronen overdraagt aan de oxidator. Tegelijkertijd vorÍnen zuur$tofatomen van de oxidaton nieuwe stabielere, chemische bindingen Ínet atomen van de brandsof, waardoor er energie rnijkomr De warmÊe die rnijkomt ontsteekt de sassen. Kleursassen Door de wijkomende lvaÍrnte kan er atomaire emissie optreden, nameliik als de hine en elektron aanslaat cn deze in een hogere energietoestand brengr Het aangeslagen elektron wil zh overtollige encgie krrijt en zendt daarom staling Ínet €€n specifieke golflengte uit" dielr zict als cen bepaalde kleur. De kleursassen bestaan uit actieve metalen zoals aluminiuq magnasium en titanium welke bij hoge temperaturen een helder licht gwen. Andere bwiken minder hoge temperanne,r e,r produceren een goudkleruige vonkenregen zoals houtskool en ijzerdeeltjes. Natrium een van de meest krachtige lichtgevende atoÍnen geeft geel-oranje licht Voor elke kleur is een and€re vlamkleurende verbinding nodig, zo geeft barium groeneHeuren en stontiumproduooertrodc klenrcn (Tnylenvan, 1990), (Anonlmus, 1990).
22
Samenstelling vuurwerk
Het aantal soorten en de samenstelling van vuurwcrkprodukten is zeer divers. De samenstelling varieert al naar gelang de fabrikant en het beoogde effect De hoevelheid pyÍotechnisch mengsel kan variëren tussen 0.1 en 100 gram per produkt. Hieronder is een globale indruk gegeven van de hoeveelheid pyÍotffhnisch mengsel in het beuefferde produkt:
lrralwurw€rt nardmaal enkle grammen nraaknrit
argusnn 1995
c3-3 siernnrwerk
grondtollen 1 - 10 gram pyntechnisch rcrgsel romeinse kaanen 10 - 15 gram 30 - 50 gram fonteinen 5-20gram wurpijlen
Informatie over de samenstelling van wurwerkprodukten is verkrregen uit prcduktinformatie van diverse wurwerldabrikanten, bestaande uit datasheets van circa 100 produkten, $/aarop de samenstelling van pyrotechnisch mengsels van elk type vuurwerk is venneld. Uit deze datasheets blijkt dat het aantal grondstoffen waaruit pyrotechnisch mengsels zijn samengestel{ beperkt is tot ongeveer 20 grondsoffen, waaryan er 15 relatief veel voorkmen. Met behulp van de datasheets is voor dezp,15 grondsoffen bepaatd watde aanwezigheidskans en het gemiddelde gewichtsaandeel in vuurwerlrprodukten is. Met behulp van deze gegwens en de howeelheid pFotechnisch mengsel (circa 1700 ton), is er in tutr;l2.2 een schatting ge,maakt van het grondstoffengebnrik voor siervuurwerk Aangenomen is dat de podukten op de sheets repÍesentatief zijn voor de totale vuurwerkomzet Tabe;l
?2 CronOstofengetruit voq siervuurwerk
Iklium Nitraat (KNO3)
99
32
5&
Zwwel
99
9
150
(S)
Koolsof (9
I
13
n0
IGliurpacfiloraat (KC1O4)
75
t9
2&
elundnlurn l*agÍresi!Ín (Al+Mg)
y5
lo
160
Suontiuncabqsat (SICO2)
75
4
50
BaÍtumoitraat (Ba(tiIO3)2)
90
t2
185
Koperoxftb (Cïto)
25
lo
&
Tiarium
10
7
t2
5
6
5
10
2l
%
25
2
8
5
l5
13
Iá66e
50
2
t7
Phenollrrs
lo
(ID
Antinpomutfide (SbS)
TIw
(Fe)
Foly-vinyl chlorido (PVC)
Ikliunroctoaat (CtIf5KO2)
angustrx
195
c3-4
3.
EMISSIE. EN AFVALFACTOREN
Het grootst€ deel van de emissies is in eerste instantie te bescbouwen als luchtemissig maar alle vaste deeltjes anllen vroeger of later op het aardoppervlak terecht komen (secundaire emissies). Alleen gericht onderzoek zal lururen uitrrijzen in welke vorÍn de mealen worden geëmitteerd (gawormig of aëhosol met hpaald deeltjesgroottespectrum). De verblijftijd en de verspreiding in dc amosfeer zijn sterk van deze gegevens afhankelijk Het afral aÍkomstig van vuurwerk bestaat grotendeels uit embalage en konstnrktiemateriaal Dit materiaal b$ft op de plek waar het vuurwerk wordt afgesoken of valt korte tijd na lancedng op de bodem.
3.1
Emissies
De emissies die nrijkomen bij het afsteken van vuurwerk zijn wat beueft het lruiaandeel beperkt tot gasvormige prcdukten (COr, N2, CO) en stof. De lichtsassen in siervuurwerk bwanen metalen Bij het afsteken van het vuurwerk komen er zodoende emissies nnj vatt metaalverbirdingen in de vorm van chlorides en/of oxides. ^Nate voor het rode lichq strontiumnitraat (S(Nq)), voor het De lichsassen bevatten als grondstof groene licht bariumnitraat (Ba(NOJ) en voor blauw licht wordt koperoxide (CuO) gebruikt (I-eenders, 1992). Aan de hand van het geschatte grondstoffengebruik en reactievergelijkingen die plaatsvinden bii het afsteken van vuurwerk is het mogelijk om een inschating van de emissies te maken. Deze emissies als gevolg van het afstekEn van vuurwerk zijn gegwen in tabel 3.1 Naar schatting 8A% van het siErvtnrrwert bestaat uit zogenaamd grondsiervtrurwert zoals fonteinen" grondtollen enzovoort. Direl$ na het afsteken van grondsierrruurwerk kan men rvaaÍnernen dat gloeiende qpetters in de direlte omgeving op de bodem t€recht komen. Op grond van vergelijking v21 immissienretingen afl
RM
al
de
augusnr 1995
c3-5 Tabel3.l
Sclrauing van gasrrcnrige component€q die
in 192 zijn geërniueenl
cq
2m
co
35
c&
4
HrS
6
s,
lo
NrO
l0
als gevolg van het aftte&en
vm wunwdc
Tóê132 Scharing vaÍr stofucÍrige €snpoÍrenteo,
dfle in 1992 als gevolg van het aftteken c,orden geikairrcerd en de van de vcrschill€nde milieuonryctirnenten ds gerrolg van secundaire eenissbs.
Sbntium(Sr)
30
3
11
7
9
Baium(Ba)
t25
t2
6
31
%
Itup€r(Cb)
35
3
l1
l0
10
AntiÍÍmn(Sb)
5
05
15
1
I
Ov. stof @truonef,rtgnt
530
ll0
tí)
? de
55
2t5
wedge stofvormige vcóindingen bestaan voornanrelifi uitkaliumcabonanen, sulfttcn en sulficten.
eugxu
1995
bela*irg
c3-6
3.2
Afval
Voor de constnrctie van siervuuwerk gebnuih
wr
papier, karton, hout, kunststof en China-
klei. kr knalvuurwerk wordt pfiaktisch alleen pqpier toegepast Na het afsteken van wurwerk komen deze materialen als vast afval op de bodem terecht. Na verloop van tijd wordt het merendeel nrct het huistroudelijk afval of straatvuil afgevoerd. In tabel 3.3 is een schatting gemaakt van de afvalstromen, die'rnijkomen als gevolg van het afsteken van vuurwerk. Tabê13.3 &hanhg van de h@veelheid afvat dat in 1992 ontstaan i+ als gwolg nan het a&e&en van vuuwerk
pryiec/kron hout
lonststof
Itei
augustus 1995
c3-7 33
Emissiefactoren
Gebaseerd op de totale howeelheid stoffen die geëmitteerd worden en de lroevelheden verkocht wrrwerk" zijn in tabel 3.4 emissiefactoren per kilogram vuurwerk berekend. Tabel 3.4 Enissiefrctoren voq bet aftteken van vuurwert
L,uchtesnissie
co2
n
{l
co
35
75
cI{4
0.4
0.9
H2S
0.6
13
so2
1
LI
N20
I
LT
Flinsbf vaan/a{,
SÍ
o.7
Ba
L8
Cu
0:l
sb
0.1
ov.corry.t
11.4
s
6.3
Ba
26
Cu
7.4
sb
I
Bodernemissies (scc) waarvSn
Afint
dc ovcrige
urgusou f995
Ov.comp.e
q
tsz
Papier/IstoÍt
900
tm
Hout
18
Kkn
l8
Kunsstoffen
1E
softcnrige v€óiÍding€obestaanvocnameli$ uitkaliumqbqptesr, -sul&ten en +ulfietco.
c3-8
4.
ENERGIEVERBRI.]IK EN ENERGIEFACTOREN
Het energiegebnrik dat met deze produkten samenhangt, vloeit vocal voort uit de produktie ervan. Dit laaste valt buiten het bestek van het gehanteerde format
5.
MAATREGELEN EN KOSTEN VAN MAATREGELEN
De laatste jaren is er verschuiving in de verkoop ge$reest van knalvuurwerk naar het hxerc siervtnrwerk Dit is te danken aan voorlichtingscampegnes over geluidsoverlast, veiligheid en de strenge,re Ípmren betrreffende de geluidspmdulcie. Uit milieuoogpunt is dit geen vooruitgan& aangezien het siernnrwerk ztilrÍe metalen bevat Siervuurïve,Ík waarin klernsassen zijn verwerkt op basis van relatief onschuldig houtskool en ijzerdeelqies en dergelijke, àjln te verkiezen boven vlamkleurende verbindingen die barium en strontium bevatten. Voor mver Er kosten aan dez.e maatrsgelen zijn verbonden, hebben deze vooral betrelÍ
Een mogelijlÍreid om de emissie van vuurwert te verminderen kan zijn om op centrale plaatsen, doorde overtrei( een gratis toegankelijke wurwerkmanifestatie te organiserren.
6.
ONDERZOEKNAARSCHONEPROCESSENENPRODUKTEN
Voor
zoveÍ beken4 vindt er geen structureel onderzoek plaats naar alternatieve Sior€ostellingen voor pyrotechnische mengsels in vuurwerk
7.
NORMSTELLING EN REGELGEVING
In de srar€nlvet is een wruwerkbesluit
opgenomen, waarin o.a nonnen voor het maximaal geluidsniveau zijn opgenomen en een verbod voor het meaal Cadmium. Het is bekeÍuí dat illegaal wuwerk dikwijls niet aan geluidsnormn voldoet en vaak een onvolqpelhar ontstekingsgedrag vertoont (onveilg). Niet bekend is of dit illegale vuuwert tevens meer of mid€r milieubezunaarlijke stoffen bevat
argnsms 1995
c3-9
8.
REFERENTIES
T;uylenvan A. 1990 Chemie van gillende keukenmeiden kt Tijdschrift Chemisch Magazine, pag.635635, december 1990.
Anonymus, 1990 De kunstvan de pyrotechniek In Tijdschdft Polytechnisch Tijdschrift, pag. 18-21, december 1990. Leenders,
I.1992
Sóriftelijke informatie TNGDefensis Rijswijk ïerpstra,
1.992
Persoonlijke mdedelingen Fa- Schuurmans, Ireuwarden.
Koster de,L992 Persoonlijke meddelingen Federatie van Vuurwerkimporteurs, Drachten.
Smit" 1992 Persmnlijke mededelingen Centraal Brreau vos de Statistiek, afdeling imporíexport, Heerlen. Berenschog I.lggz IÉklcEr op vakantievan de ilegaleknalcenten IGantenartikel, Apeldoornse Couranq Stichting Consument en Veiliglreid 14 november 1992, Apeldoorn.
O
Kodde,
B. rgg2 Schrifte$ke infcmatie vuruwerkdataslreets TNGPML, Rijswijk
Stout, G. 1990 Explosiechemie In TijdsctrÍift Natuur en Techniek" pag.850 - 854, nr. 12,1990.
Noordijk" If 1993 Luchweronueiniging door wurwerk tijdens de jaarwisseling van lW2-t993. Rnnd, Bilthoven.
cBS,
1992
S/aterlsrraliteisbeheer, deel b, zuivering afvalwater.
O
rugrnus 1995
c3-10 CBS, l99 4, Voorburg/Heerlen.
augustus
195
o
o Roken van tabaksprod u kten
o
o
ROKEN VAN TABAKSPRODUKTEN
Werkgroep Emissies
Servicebedrijven en Produktgebruik
Samenwerkingsproject procesbeschrijvingen consumenten, bouw, handel en dienswerlening.
RIVM (rapportnr. 773009006), RIZA (notanr. 93.046/C4\, DGM en CBS
Auteurs
:
Basisjaar
J.G.H. Brouwer, J.H.J. Hulskotte (TNO-Apeldoorn) en H. Booij (RIVM)
:
l99I
Datum
:
publikatie
januari 1996
INHOUDSOPGAVE
1.
Omvang van de acdviteit
c4-l
2.
Procesbeschrijving en bnrnnen van emissies De samenstelling van tabaksrook Verschillende deelstromen van tabaksrook
2.1 2.2
c4-1 c4-2 c4-2
3.
Emissie- en afvalfactoren Emissies Afval van tabaksprodukten
3.1 3.2
c4-3 c4-3 c4-5
4.
Energiegebruik en energiefactoren
c4-6
5.
Maatregelen en kosten van de maatregelen
c4-6
6.
Onderzoek naar schone processen en produkten
c4-6
7.
Normstelling en regelgevin g
c4-6
8.
Referrnties
c4-7
Bijlage
juli,
19Í)ó
l.
Brief SSI d.d.4-7-1996
c4-L
ROi(EN VAN TABAKSPRODUKTEN Dit is een herziene versie van de in september 1994 uitgegeven procesbeschrijving Roken van tabaksprodukten. De vorige versie is gewijzigd naar aanleiding van het commentaar van de SSI (Stichting Sigarettenindustrieen) op deze procesbeschrijving. Op'een aantal punten is de SSI het niet eens met de wijze waarop hun commentaar is verwerkt en blijft er verschil van inzicht over (de waarde van) te hanteren getallen en definities. Omdat de gegevens toch noodzakelijk zijn voor jaarlijkse emissie-overzichten hebben auteurs ondanks de onzekerheden te gebruiken emissiefactoren en veronderstellingen. Het coÍnmentaar van de SSI is als aparte bijlage toegevoegd (zie bijlage l).
een knoop doorgehakt over
1.
OMVANG VAN DE ACTIVITETT
In
1991 waren er in Nederland 4.12 miljoen rokers/rooksters van 15 jaar en ouder die gezamenlijk 35.8 miljard eenheden sigaretten (inclusief shag) consumeren (STIVORO, 1991), (SSI, 1991). Door het verbranden van deze rookwaren werd er in 1991 naar schaning bijna 1 kton koolwaterstoffen en 2 kton fijn stof naar de lucht geëmitteerd (zie tabel 3.1). De omvang van d: sigarettenconsumptie vertoonde een licht dalende trend in het begin van de jaren negentig, doch is halverwege de jaren negentig stabiel.
Tabel
l.l
Sigarettenconsumptie in Nederland (gegevens cBS, bewerkt door
srIVoRo)
Sigarettenconsumptie (miljoenen eenheden) 1991
35,8
1992
33,3
ï993
30,2
1994
31,3
1995
3l,3
2. PROCESBESCHRUVING EN BRONNEN VAN EMISSIES Tabak bevat meer dan 2500 bekende componenten. De sigarettentabak bevat circa l2Vo water, |A-2AVo koolhydraten,25-351o cellulose, ctea lATo organische zuren en l-37o nicotine. Shag bevat nper nicotine en er worden meer toevoegstoffen gebruikt (SSI, 1994). De samenstelling is onder meer aflrankeldk van het land van herkomst en het droogproces. Tabak voor shag of sigaretten bestaat wijwel altijd uit een mengsel van diverse soorten tabak. Tijdens het verbouwen van tabaksplanten wordt gebruik gemaakt van landbouwchemicaliën en bij de verwerking worden geur- en smaakstoffen toegevoegd. Blj het roken worden al deze juli, l9%
c4-2
stoffen tezamen met sigÍlr€ttenpapier en lijm meeverbrand.
Uit oogpunt van volksgezondheid is de samenstelling van tabak in de afgelopen jarcn geregeld veranderd. Deze veranderingen van de tabaksamenstelling en de toepassing van filters hebben geleid tot een reductie van voor de gezondheid schadelijke stoffen zoals bijvoorbeeld rookcondensaat (teer) en nicotine. De maatregelen zijn primair gericht op het voorkomen van inhalatie van schadelijke stoffen door de roker. Het effect op het aantal stoffen en hoeveelheden die vooral tijdens het smeulen met tabaksrook geëmitteerd worden, is echter beperkt (US DHHS, 1989). 2.1 DE SAMENSTELLING VAN TABAKSROOK Tabaksrook is een aërosol dat miljarden deeltjes per mililiter bevat met een deeltjesgrootte van 0.1 tot 1.0 micrometer. Ongeveer 95 gewichtsTo van tabaksrook is saÍnengesteld uit 400 tot 500 gasvormige componenten, waarvan stikstof, zuurstof en kooldioxyde kwantitatief de belangrijkste zijn. De overige 57o bevat meer dan 3500 individuele componenten (US DIIHS, 1989), (Kramers, 1986). 2.2 VERSCHILLENDE DEELSTROMEN VAN TABAKSROOK
Bij de
samenstelling van sigarettenrook kan er onderscheid gemaakt worden tussen actief rook (hoofdstroom rook, HR) en passief ontwijkende rook (nevenstroom rook, NR) die tijdens het smeulen wijkomt. Bij elkaar opgeteld kan de sigarettenrook door de roker gedurende 20 à 30 seconden per sigaret geinhaleerd worden. Gedurende het inhaleren wordt cnca 45Vo verbrand van de totale hoeveelheid tabak die verbrandt. Het smeulen duurt ongeveer 550 seconden per sigaret, waarbij er sprake is van nevenstroom rook (US Dftr{S, 1986), (Kramers, 1986). De actief geïnhaleerde rook wordt gedeeltelijk (50-9A7à geabsorbeerd door de roker erlof een eventueel filter. De geëxhaleerde rook en de "nevenstroom" worden naar lucht geëmitteerd, zogenaamde tabaksrook êmissies (TRE). De hoeveelheden die geëmitteerd worden met de nevenstroom rook zijn beduidend hoger dan met de hoofdstroom. De redenen hiervoor zijn: getnhaleerde
-
De stoffen uit hoofdstrcrom rook worden gedeeltelijk geabsorbeerd door filters en/of de roker. Er wordt gedurende het smeulen (nevenstroom) minder zuurstof aangevoerd, waardoor de verbrandingstemperatuur terugloopt van 900 0C naar 600 0C. Als gevolg hiervan worden verbrandingscomponenten relatief minder volledig omgezet. Er wordt tijdens het smeulen in verhouding meer tabak verbrand, namelijk 551o 'van de totale hoeveelheid tabak die verbrandt.
-
De tabaksrook emissies zijn naar schatting voor 707o akomstig van nevenstroom rook (Kramers, 1986).
juti,
1996
c4-3 3. EMISSIE. EN AFVALFACTOREN Sinds de 60-er jaren zijn er veel metingen verricht naar stoffen die met tabaksrook worden geëmineerd en de gevolgen voor de gezondheid door zowel actief als passief roken. Deze onderzoeken zijn voomamelijk uitgevoerd naar de gevolgen voor de volksgezondheid, en zijn hier gebruikt voor emissieberekeningen. De emissiefactoren in tabel 3.1 zdn afkomstig van een Amerikaans o\€rzicht waarin alle resultaten zijn verwerkt van 25 jaar wereldwijd onderzoek naar het roken van tabakprodukten (us DHHS, 1989). 3.I. EMISSIES
O
Voor de berekening van stoffen die geëmitteerd worden als gevolg van het roken
van
tabaksprodukten is uitgegaan van de volgende veronderstellingen: De benodigde hoeveelheid tabak voor een sigaret is I gram. Met dit gegeven is shag omgezet in een vergelijkbaar aantal sigaretten. Het totale aantal sigaretten (of gelijkwaardig) dat in 1991 opgerookt is, komt dan op 35.8 miljard stuks. Er is geen onderscheid gemaakt tussen de rook van tabaksprodukten of shag. Het onderzoek is gebaseerd op metingen aan een sigaret zonder filter (US DHHS, 1989). De verbrandingsemissies zijn berekend met de gemiddelde waarde van de minimum- maximum concentraties van de hoofd- en nevensroom. Doordat er allerlei absorptie-effecten plaatsvinden is van de stoffen die wijkomen met de hoofdsnoom maar 30Vo meegeteld voor de emissieberekening. In werkelijkheid zal dit percentage per stof verschillen. De nevensrroom is volledig meegeteld.
-
De in tabel 3.1 vermelde stofconcenraties zijn direct gemeten aan "verse" rookmonsters, zonder verdunning-, uitzak- en adsorptie effecten, waarbij zij opgemerkt dat de samenstelling zeer snel verandert.
Voor alle berekende emissies in rabel 3.1 geldt dat: door de grote spreiding van meetwaarden en de gehanteerde rekenmethode is het mogelijk dat de berekende hoeveelheden voor individuele stoffen afwijken van de reële waarde.
-
iuli,
1996
c4-4 Tabel 3.1 Emissies naar lucht door het roken van tabaksprodukten (equivalent 35.8 miljard sigaretten)
Sof
Emissie (HR)
(tg/sigaÍet) Kooldioxyde'
Emissie (NR) (Tg/sigare$
Totale emissie (ETR)
(tdjaar)
-.30.000
285.000
r0.500.000
Koolmonoxyde'
16.500
59.400
2.300.000
Carbonoxysulfide
30
2
400.
Ammoniak'
90
9.450
340.000
350
2.450
90.000
stiksofoxyden (NOx)' Deeltjes (fijn stof).
27.500
44.000
1.900.000
Metalen w.v. Cadmium#
0.1
4.7
25
Nikkel#
0.05
I
40
T,inlr#
0.06
0.4
l5
VOS totaal* Waarvan: Benzeen*
Tolueen*
Acryloniril* Acealdehy&* Formaldehyde*
Acroleïne* Aceton*
Sridines T[atersofcyanide* Alifarische amines vluchtige vetzuren Overige KWS* waarvan: tabak alkaloïden
3500
12.000
515.000
30 50
300 950
10
55
11.000 35.000 2.000
850 8s 80 175 25 450
l5
4.250
r65.000
2.100 900 600 3s0 80
80.000 35.000 25.000 45.000 8.000 6.000 r05.000 300.000
75
1.500
2.500
3.000
7.500
2.000
6.000
Fenol*
100
250
Catechol Hydroquinon Aromatische amines Zuren Benz[a]anthraceen* Benzo[a]pyreen* Benzo[k]fluorantheenx Chryseen* Indeno[ 1,2,3-cd]pyreen*
254
r75
zffi
165
Naftaleeh*
*
juli, l9%
0 600 0.0s 0.03
3
475
250.000 9.500 9.000
8.m0 500
24.W
0.01
5
4
0.01
0.09 0.03 0.15 0.04
3
9
0.01
0.05
I 6
I 350
Alleen deze sfoffen worden meegenomen in de landelijke emissieregistratiesystemen. De hoeveelheid van deze stoffen is te gering om te registreren.
c4-s AFVAL VAN TABAKSPRODUKTEN
3.2
Verpakkingen en niet verbra'Ce asresten van tabaksartikelen komen na het roken wij. Het merendeel van deze verpakkingen, welke zijn vermeld in tabel 3.2 al bij het huis- en zwerfuuil terecht komen en de daarvoor gebruikelijke verwerkingsroutes ondergaan. Sigaretten (metlzonder filter) worden verpakt in zogenaamde hard box (karton) of soft cup (papier). Om de sigaretten zit een met aluminium gecoate papieren wikkel en de buitenkant van de verpakking bestaat uit een kunststoffolie. Shag wordt verpakt in een volledig kunststof wikkel of een combinatie van papier en kunststof. Tabet 3.2 Schatting van de afvalstromen die ontstaan als gevolg van het roken van abaksprodukten (onder andere afgeleid uir SSI, 1991).
Afvalsroom:
Hoeveelheid
(ton) #Papier
l 300
#Karton
3700
#Kunststof (pvc, pp, pe)
500
# Non-ferro (Aluminium gecoar paprer)
300
Tabak
8500
Filters (cellulose acemaykoolstof)
2800
Sigaretten-as
4000
l99l: schatting verpakkingafval t.g.v. op de Nederlandse markr verkochte sigaretten. SSI doet geen uitspraak over sameÍrstelling kunststof- en non-feno-afval. SSI,
De hoeveelheid afval als gevolg van het roken van tabaksprodukten is ruim 21 kton. Het hergebruik van deze materialen is vrijwel nihil.
juli,
19!)6
c4-6 4. ENERGTEGEBRUIK EN ENERGIEFACTOREN
Het energiegebruik dat met deze produkten samenhangt, vloeit vooral voort uit de produktie ervan. Dit laatste valt buiten het bestek van het gehanteerde format.
5. MAATREGELEN EN KOSTEN VAN DE MAATREGELEN
Wanneer de rookartikelen binnenshuis worden opgerookt is er de mogelijkheid om door toepassing van mechanische ventilatie in combinatie met filters (koolstof en dergelijke) dat de koolwatersoffen uit de ventilatiel ucht worden afgevangen. Tot nu toe heeft men bij het modificeren van de tabaksamenstelling vooral oog gehad voor de gezondheid van de roker. Uit rnilieu-oogpunt is de relatieve bijdrage aan emissies naar lucht door het roken van tabaksprodukten, ten opzichte van andere bnonnen (verkeer, indusrie e.d.) gering.
De hoeveelheid verpakkingsafual kan verminderen door grootverpakkingen ("los" verpak$ aan de consument te leveren. De consument kan z'n dagelijkse voorraad vervolgens in een meermalig te gebruiken doos opbergen. Een andere mogelijkheid is om puur papieren verpakkingen toe te passen, die vervolgens via "oud papier" gerecycled kunnen worden.
6. ONDERZOEK NAAR SCHONE PROCESSEN EN PRODUKTEN
Tot nu toe is de bijdrage aan koolwaterstofemissies als gevolg van het roken van tabaksprodukten niet als relevant beschouwd. Voor zover bekend vindt er geen onderzoek plaats naar processen om emissies tddens het roken te verminderen.
Ter verbetering van het binnenmilieu njn er produkten op de markt om de emissies door nevenshoomrook te verminderen, namelijk Passport (Canada), Vantage Excel (USA) en Claremont (Zwitserland) (SSI, 1994).
7. NORMSTELLING EN REGELGEVING
Op grond van het Aanduidingenbesluit Tabaksprodukten dient op de verpakking
van
tabaksprodukten en shag te worden vermeld: 'Het nicotine- en teergehalte. Een in dit besluit nader omschreven, aan gezondheid gerelateerde boodschap, namelijk dat roken schadelijk is voor de gezondheid.
-
Verder geldt er een rookverbod in openbare ruimtes.
juli,
1996
c4-7
8.
REFERENTIES
1. US DHHS, 1986 The consequences of involuntary smoking U.S. Depanrnent of health and human services, 1986.
2.
US DHI{S, lggg 25 years of progress Reducin the health consequences of smoking, a report of the suÍgon general. U.S. Depanment of health and humnan services, 1989.
3.
Kramers, C.W. 1986 Passiefroken
4.
STIVORO,
tggl
Jaarverslag 1991 Stichting Volksgezondheid en Roken, 1992, DenHaag.
5.
SSI, 1991 Jaaroverzicht 1991 Stichting Sigarettenindustrieën en Vereniging Nederlandse Kerftabakindusrie, 1992, Den Haag.
6.
SSI,1994 chriftelij ke i nformarie Stichting Sigarettenindustrieën en Vereniging Nederlandse Kerftabakindusrie, l994,Den Haag. S
7.
CBS, lg91 Statistisch jaarboek 1992
Centaal Bureau voor de Statistiek, 1993, Den Haag.
juli,19%
o C6
Gezelschapsdieren
o
o
o
GF,ZELSCHAPSDIEREN
T9erkgroep Emissies Senrice bedrijvenen kodukt gebnrik
Samenwerkingsproject procesbesctuijvingen consuÍrrcnten, bouw, handel en dienstverlening. RfVI\d (rappormr.77At4W3 ), RUA (notanr.93.6lc6) en DGM
Auteurs Basisjaar
: : Datumpublikatie :
ItBooij (R[VlvÍ) 1991. 1995
juti
INHOI,]D.
Beschrijving aktiviteir
c6- I
2. Bronnen van emissies.
c6- I
1.
3. Emissies en
afral.
c6- I
4. Energiefactoren.
c6-4
5. Mogelijlfieden voor emissiebeperking en energiebesparing.
c6-4
6. Onde,rzoek naar schone processen.
C5-4
7. Normstelling en vergunningssituatie.
c6-4
8. Referenties.
c6-5
c61.
1
BESCHRIJVING AIffNTTEIT.
HuisdieÍeÍtdie nietvoorproduktiedoeleinden gehouden worden" zijn in ditrapport gedefinieerd als gezelschapsdLrren. Paarden en pony's zouden voor een deel onderdeze groep kunnen vallen, mar zijn in dit orderzoek niet reegenonrcn IÍl tabel 1 ziin Ae dieren onderverdeeld naar aantallen en soorten. De aantallen van de gezelschapsdieren zijn geschat op basis van enquêtes (DIBEVO, 1990).1 Tabel 1. Aantallen gezelschapcdiqen en hnn voerverbruik (kg.di€d.Fr-r).
ltonden
1.350.m0
E9
karen
2.000.000
45
vogels
9.350.000
-
rtunde.rs
-
vinfu bigenlppegaaícnttropíschc
-
post- siudaiven
vogels
kqdjÍr€n
vis€Ír mtielen/anrfrbieërr
I.IOO.ffiO
4I
3250.N0
5
5.000.n0
9
750.m0
lo
250.000
3
[email protected]
?
200.000
,
2. BROI\NEN VAN EN{ISSIES.
Bd gezelschapsdie,rcn is qprake van dezelfde soort emissies als bij landbouwhuisdieren Via de rpst \pordt stikstof en fosfaat geëmifteerd" De route naar het milieu veÍschilt echter met die vaÍl landbouwhuidienen Een deel van de urest zal op de straat (in de goo0 t€recht komen en voor het grootste deel naar de RWZ's of naar het hemelwaterriool afgespoeld worden. Ook in de plantsoenen" parken en natuurgebieden \ilordt gepo€,pt Hiervan nlwatnaar het oppervlaktewater afqpoelen. De uitgescheiden stiksof zal gedeeltelijk als ammoniakde lucht ingaanDe emissies die optreden bij de pro&rktie van diervoeders is hierniet meegenomen 3. EMISSIES EN
AFVAL
Het houden van gezelschapsdieren geeft emissies en afval. Bij de €missies gaat het vooÍal o{n mest, waaÍin stikstof en fosfaat zit en waanrit ammoniak vervluchtigl De mettraan emissie uit gezelschapsdie,ren is te verwaarlozen. Het afral betrreftkattebakkorrels en verpal*ingsmateriaal (blik, karon). Orndat de stromen richting milieucoryartimentÊn en afral per diersoort verschillen 4Ín dc emissiefactmen en bijbetrorende otale emissies in tabel 2 weergegeven. In tabel 3 staan de verdelingen van de totale emissies. IÍt tabol4 saan de afralfactoren met de bijbehorende hoevelheden afyal. .ioli 1995
có-2 Tabel
2 Excretiefrcuen (kglg
voer-r) en
ohle
excreties (milir€Ít kg)
exqetbftcoren
P"O. Ínest
0,0u 0,0u
hord€Ír
0,02
hsen
0,02
troeÍders
a,v2
vogelr
0,t2
dniven
092
koÍtijo€rt
0,o2
0,013 0,013 0,013 0,012
nuagaioen
?
7?
vissen
7
reptielen/amfibieer
?
Tóel
kaftcn hoend€rs
rcgels post-sieduiv€o konijÍreÍl
239 0s25 0s25 a,625
0915
, ,
3. V€rdefng van de ernissies
hoÍd€n
239
N
P"O.
L4r r32 1,E2 1,00 0s6 0,54 0,00 0J0 092 o5E 0,16 0,0E
28E
2t7
&5 0,00 28,'5
69
, ,|
(milF€Ír kgj-L).
0,96 096 0,00 oJl 0,00 0,68
0,(n oJ3 o,00
o,ot 036 0# o 0,06 0,06
0,66 0,66 0,00 050 0,0o o54
o.o1 029
0
0,04
0,00
tu
t4
o,00
050
0,00
108
1(E
o,(x)
o,00
0,0o
0,00
429
ofi o3
14
t4
0,o4
3
btaal
Berelrcningswijze vur rrrissics en qrÉssíefactaren. DarQigeLlscfrapsdieren geeÍr getallen Ét*A zijn over hoeveelheden gepÍducceÍde nsst €n minerakn zijn de berekeningen gemaákt op basis van gegevens uit de landbouw. De Werkgroep Uniforming Mest en lvÍinerale geÍrereert jaarliil$ excÍe@if€rs van de verschillende diersoorten. De update van de cijfers zal echter niet jaarlijks geschied€n geàetde gennge verschillen in de jaar$kso excretiecijfers en de relatief geringe bij&agc van dc hier behandelde categoÍie. De lroweelheden v€rkocht honden- en kattevger zijn wel bekend (van den Berg-Bouterse,1993)3 Uitg3ande vanvoerrrcrtruft€nmeslproduktievan varkens isvoor honden enkattenuitgerekend wat de uitscheiding van urcsq N en PrO, per kg voer is. De fosfaat- en stikstofemissies zajn afgehií uit het gemiddelde rlan vbewarlcens, fokzeugpn (inclusfotrbiggen), opfokzeugen en -beren en fokberen (E€rdt, 193).3 Uit het voerv€f,bruik en de excrctiefactoÍen voor N, Pp, en mest berekend- Voor hoenders, tropische vogels en duiven zijn berekeningen gemaalc op basis van gege\Ëns vanbg1fuimrc. Voorberekeningvan sdrstof- enfosfratexcreties is uitgegaan van 0,02 kg N-kgr voer en 0,013 kg PrO5.kgl vo€r (van Eerdg 1994)4. Voorkonijn is gebruik gemaakt van gegevens over er(cretiefactoren per kg voer. In de literluur is echter uitgegaan van het juli
1995
o
c6-3 verhuik per vodster in produktbbe&iiveÍr Voor de particulier geHen die cijfer nier Daarom zijn is in de berekeningen wel uitgegaan van 412 kg voer dat gebnrfkt wordt (van Eerdt, 1994). Uitgaande wn het aantalirngen db de roedsters lrijgen is berekent dat de hoeveelheid voer voor 4O konijnen is bestemd. Op basis van dit uitgangspunt zijn de excretiefactoren berekendAangenomen worrdt dat er ca.?-AVo van de stikstof als ammoniak geëmitteerd wordt Geschat wordt dat er a- 54% van de hondemest in de goot terecht komt en dat van duivemest ongeveer lVo (van Heijst, 1994) 5 via daken, dakgoten, wegen in het riool terecht komt. Voor de rest is aangerpmen dat de hetft via de composthoop naar de bodem gaat en datde andere helft naarin het huisvuil beland" Voor kattemest is geschat dat 5O% op de bodem terecht komt en dat de resterende 50% saren met de kattebakkorrels bij het huisr/uil belaÍd. De mest van hoenders, duiven, orrcrige rpgels, konijnen en lnaagdieren zal waarschijnlijk op de'composttroop of bij het afval terecht komen. B{i de berekening is en fifty-fifty verdeling aangehouden. Oprnerkingen. Omde €missies als geiotg rarr gezelschapsdieren te berekenen zijn een aantal veronderstellingen gemakt. Soms kunnen deze verstrelkende gevolgen hebben voor de berekende waarden. Daaom worden de schattingen, die niet op basis van literatuur gegevens gemaakt zijn, hier vermeld- Honden/lsatten: De hoeveelhden Ínest en mineralen zijn berekerxt op bsis van de verkochte hoeveelheden voer. lvíensen geven hun huisdLrren echter ook vaak $rat mee uit de "pot". Hiermee is geen rekening gehouderu de hier gepresenteerde cijfen zijn dus minimumwaarden - Overige vogels: Hiervan z[jn alleen de aantallen bekend" Over voergebnrik is niea bekend. Er is aangenomen datdezn vogels 50% minder consurrrcÍen dan duiven - Relatie vocrvoórrrik-nutriëntenuischeiding: Omdat bij varkens cn kippen veel ondenoek is verricht naar voerverbnrik en uitscheiding van mine,ralen is daÍrkbasÍ gebnrik gemaakt van die gegevens. De relatie voerverbruik-nuuiënanuitscheiding zal eghtsr perdiersoort verschillen, de verhoudingen zullen echterwel in dezelfde mde-grooue liggen. - Afuoer van de rnesfi De percentages over hoeveelhoden mest in de goot, rrrst in plantsoeiren e.d- zijn door de auteur geschat.
Afval: Een groot deelran het afralbestaat uitkattebal&qrels en verpakkingsmareÍiaal van diervoedss. Bii het berekenen van het blikafval is er vanuit gegaan dat het nat- cn blikvoer voor 75% n gras envoor ?SVo in 800 grarc verpalkingen wordt verkochr Een blik nrct €en inhoud van 800 gxam weegt 97 gram en één voor 400 gram weegt 63 gram. de hoeveelheden nat- en blilvoer voor honden en katten zijn reqpectievelijk 29029 en 65908 ton (van den Berg Bouterse, t993).
M
Erwordenjarllftsruim l50kibonkattebakkorrels verkocht (Freri*s, 193).6Laatst genoemde prduktheeft wel de aandachr Monioring hiervan is dan ook gewenst Tabel
4 Aftalfrouen (kC.d€r''Fa)
en
afinl (kibton"j').
kauebaklasrÍels
hoÍd kat
juli
1995
afvalfrctor afual afvalftcttr 32 43 49 75 9,8
afual 150
c6-4 4 EI\ERGIEFACTOREN. Met betrelfting tot het houden van huidieren zijn gwn energiefalctoren bekend- Het is wel aannemelijkdat bij het houden van mpische vogelsoorten meer energie wordt gebruikt, mdat deze vaak in verwrmde nrimtes worden gehouden. Dit geldt ook voor tropische vissoorten, die beter bii hogere temperaurren gedijen. 5. MOGELUKHEDEN VOOR EMISSIEBEPERKING EN ENERGIEBESPARING.
B{ versctulbnde gereentes worden qpeciabplaaÍscn aangewezen waar hondcn uitgelaten rnogen worden. Ook worden er zogenaamde hondeoileuen gebouwd en worden "poepschepjes" geihtroduceerd- Het totaal van de e,missies zal hierdoor niet verminderen" maar vel zullcn er wi$zigingen optreden in de stromen naar de verschillende miËeucompartimenten Door deze voorzieningen ul de rioluing minder belast worden. 7t ?d er bij het gebruik van deze mirder mst rbtrting watelzuivering en bodem B@, maar wordt er wel meer afval Doorlattebal*srels te gebnriken db bij het Crroente- Fnrit- en Tuinafval nrrgen is het mogelijk de afualstroom richting AVI's en stort te verminderren Groot- in plaats van kleinverpakkingsn voor voer rpduceert de afralstnoom van karton en blik In tabel 5 staan de emissiestromen die gelden als lWo van de honden gebnrik maab van een hondetoiletof als depoep (doorde eigenaar) worrdt weggesche,pr Tóel
5. Emisies (srilFeÍr kgj-L)
voq hsrden
als
doo 10í6 góÍuik sffid gÊilaala vu hmdcotoilet of
poe$ep.
6. ONDERZOEK NAAR SCHONE PROCESSEN.
Om de Emissies door landbouwhuisdieren te beperken wordt onderzocht of verandeÍing in de saupnstelling van het voer hieraan bij kan dragen. Dit zou ook voor de gezelschapsdieren onderzocht lunnen worden. 7. NORMSTELLING EN VERGTJNNINGSSITUATIE. Nietvan toepassing.
.iuli 1995
c6-5 8.
REFERENTIES.
I.DIBEVO, 1990. Vereniging Landelijke Organisatie Dieren Benodigheden en Voeders. Belangenvereniging Kkinveevoederhandelaren, Amersfoort 2.van den Berg-Bouterse, 1993 van den Berg-Bouterse, E.A, Algereen secrretaris van de Ned€rlandse vereniging van fabrikanten en importeurs van saÍnengesteld voedsel voorkleine huisdieren, Houten
3.Eerdt, 1993 Eerdt,lvÍ.M. van Uniformering berekening mest en mineralen. Standaardcijfers varkens 1990. 4.van Eerdt, 1994.
Eerdt van., lví.M., M.T.M. Groot-Severt Uiformeriing berekening mest- en mineralencijfers. Standaardcijfers pluimvee, pelsdie,rcn en konijnen, 1990 tlm 1992. 5.van Heyst, 1994
A.L.G.IvÍ" van Heyst. directiesecretaris btrreau NPO (Nederlandse Postduivenhouders Organisatie).
6.Freriks, 1993. Freril$, F. De kattebal&orrel als milieuprobleem. Intermediar, 3 december L993.29e jaargang nummer48.
O
.iuri rees
Procesbeschrijvingen
Bouw en bouwmaterialen
consumenten, bouw, handel en dienstverlening
B
trh
5 Cf
#
Centraal Bureau voor de Statistiek
Ministerie vair Volkshuisvêsting, Ruimtelijk,t Ordening en Milieu-behe'er
MniftÍie
ve V.*êèí
nt"i"*-ï
en
WahÉd
nï..""i ït1ur*.*"**"".
RlzARllbnstltuut@r
Inbgiaál
./
- -ZÍtFT\ íVI
-/É\
WESP
Zoatuáktuhêéi.n atoalwáÈtuà;dèlrnd
Werkgroep Emissies
tt
íFll\yínnl ondeEóàk ín dienst van mere en mili,lu
:\-íu
\ \\I'Z
Servicebed rijven RIJKSINSTITUUï VOOB VOLKSGEZONDHEID EN MILIEUHYGIENE
Produktgebruik
o
B1
Corrosie van bladlood in de bouw
o
o
o
CORROSIE VAN BLADLOOD IN DE BOUW
Werkgroep Emissies Sendcebedrijven en
hoduktgebruik
Samenwerkingsproject procesbeschrijvingen voor de doelgroepen consumenten, bouw, handel en dienswerlening. RIVM (rapponnr. 77300.3W4), RIZA (notanr. 93.046181), DGM en CBS
Auteurs
: J.A. Annema (RtVI\1tlLAE), WJ. de Graaf, H.
Basisjaar : publikatie Datum :
@ouwcentrum Advies b.v.) 1990
december L993
Eleveld
INHOUDSOPGAVE
1.
Omvang van de activiteit
B1 -1
2.
Procesbeschrijving en bronnen van emissies
B1 -1
3.
Emissies en afval
Bt-2
4.
Energiefalcoren
BL-2
5.
Maatregelen en kosten van maatregelen
81 -3
6.
Onderzoek naar schone processen en produkten
B1
-3
7.
Nonnstelling en regelgeving
81
-3
8.
Referenties
BL
.4
81-
I.
1
OMVANG VAN DE ACTTVTTEIT
Deze procesbeschrijving is gebaseerd op een studie van het Bouwcentnrm (de Graaf en Elevel4 1993). De belangrijkste verandering is dat de kwalitatieve opmerkingen over het gebruik van bladlood in de utiliteitsbouw in deze procesbeschrijving rulvweg zijn gekwantificeerd. Bladtood wordt in de woning- en de utiliteitsbouw toegepÍIst in vocht'werende constructies, dat wil zeggen in constructies voor het tegengaan van vochtdoorgang en regeninslag. Het bladlood wordtvoorverre\ileg het grootste deel in stroken c.q. slabben toegepast. Door corrosie van het bladtood en de afuoer van de corrosie-produkten via regenwater, vindt emissie van lood naar met name rioolwatenuiveringsinstallaties plaats. Uiteen beschouwing van verschillende gegevensbronnen blijktdat de hoeveelheid bladlood per
woning variëert van een orde van grootte van 10 kg tot meer dan 200 kg. De gemiddelde hoeveelheid bladlood per woning bedraagr ongeveer 100 à l2A kg, waarvan naar schatting ongeveer een kwart is blootgesteld aan de atmosfeer en afstromead regenwater. Het geëxposeerde oppenlak bladlood per woning bedraagt gemiddeld 2,5 *. De totale hoeveelheid bladlood dat in de woningbouw wordt gebnrikt, bij het huidige produktieniveau van circa 90.000 woningen per jaar, bedraagt circa 10.000 ton per jaar. Het acnrele verbruik van bladlood in de gehele bouwsector bedraagt circa 24.000 ton. Hoewel het bladloodverbruik in de utiliteitsbouw niet bekend is, wordt uit deze gegevens afgeleid dat ook ongeveer 10.000 ton bladlood per jaar in de utilteitsbouw wordt toegepasl Er wordt verondersteld dat ongeveer ZAVo hiewan Íran de buitenlucht en aan afstromend regenwater i! blootgesteld. Op een totale voorraad utiliteitsgebouwen van ongeveer 240 miljoen m2 vtoeroeeenrtak, geeft dit een emissiwerklarende variabele van 0,05 m2 geëxposeerd lood per m2 utiliteitsvloeroppervlak. Er wordt verondersteld dat de resterende 4000 ton wordt gebruikt voor renovatie en onderhoud.
2.
PROCESBESCHRUVING EN BRONNEN VAN EMISSIES
Bladlood dat is blootgesteld aan de buitenlucht verweert waarbij zich een beschermend patina vonnt dat slecht doordringbaar is voor zuurstof en verdere oxydatie tegengaat. De beschenrrende patinalaag bestaat in hoofdzaak uit weinig oplosbare loodcarbonaten- en sulfaten, waardoor lood ondermeer minder gevoelig is voor aantasting door zwaveldioxide dan de meeste andere metalen. Er zijn omstandigheden waaronder het bladlood wel wordt aangetast, zoals door galvanische corrosie, door condensatie, door contact met organische zuren uit houtsoorten en mosbegroeiing en door contact met kierelzuur uit dakgind- Desondanks is de duurzaamheid van lood als bouwmateriaal in het algemeen zeer groot. Het geëxposeerd loodoppervlak in de woningbouw is geschat met behulp van de gegevens uit de I(IVR (Kwalitatieve Woningregistratie) (zie tabel 2.1). Uit de tabel volgt dat met name schoorsteendoorvoeringen op een hellend vlak belangrdke emissiebronnen zijn.
Voor het merendeel van het geïnventariseerde oppervlak mag worden aangenomen dat afstroming plaatsvindt via de hemelwaterafooer naar het riool. Voor met name de bverige' toepassingen zal in een groter aantal gevallen sprake zijn van rechtstreekse afstroming vaÍt regenwater naar de bodem. Een precieze verdeling van wel of niet via het riool afwaterende opperrrlakken is niet bekend. In deze procesbeschrijving wordt er ru\ilweg vanuit gegaan dat 12 December 1993
Bt -2 miljoen m2 afstroomt op het riool en 3 miljoen m2rechtstreeks op de bodem afstroomt. Nauwkeurige gegevens over het bladloodgebruik in de utiliteitsbouw ontbreken. De oepassingen van bladlood in de woning- en utiliteitsbouw zijn waarschijnlijk niet te vergelijken. Alleen al het verschil in dakvorm tussen woningbouw en gebouwen (voor qrca907o voorzien van een plat dak) doetvermoeden dat het aandeel geëxposeerd loodopperr{ak in de utiliteitsbouw onder dat van woningbouw ligt. Hier wordt ruÍ*,weg aangenomen dat het geëxposeerde oppenrlak in de utiliteitsbouw 807o van dat in de woningbouw is. Aangezien het gebruik van bladlood in de utiliteitsbouw op jaarbasis van dezelfde orde van grootte is als in de woningbouw (zie paragraaf 1), wordt hiermee geschat_dat het totale geëxposeerde oppervlakte in de bouw (woning + utiliteitsbouw) 27 miljoen m'is, waarvan 22 miljoen mt op hetriool afstroomt en 5 miljoen-m2 rechtsneeks op de bodem. De onzekerheid is grooï t507o. Tóel
-
Zl
Geëxposeerd loodoppervlak in de woningvoorraad in miljoen m2 (afgerond)
dakfuerticale wand bergingery'garages
hellend$latdak
t,2 1
Schoorsteendoorv oeringen
-
hellenddak
6,1
phrdak
0,4
Dakkeelt€rt
1,6
Dalrerrsters Overige (ruw geschar)
1,8
Totaal woningvoorraad
15
J
Bron: de Graaf en Eleveld" 1993
3.
EMISSIES EN AFVAL
Voor de corrosie van geëxposeerd bladlood en de loodemissie via afstromend regenwater is de vomling van een beschemtend patina de beperkende factor. Kwantitatieve gegevens over de aantasting van lood aan de atnosfeer zijn uiterst summier. Op basis van het weinige dat hierover
in de literaour is aangetroffen lijkt een corrosiesnelheid van 5 gl^" Wrjaar een redelijke
aailnme (Knófel en Stichwort, lWS). Voor het geËxposeerde oppeinlak van 27 miljoen m2 geeft diteen otale emissie via het afstromend regenwater van 135 (t70) ton/jaar, waarvan circa 110 ton (È55 ton) in het riool afstroomt en circa ?5 (ll2) ton rechtstreeks op de bodem terechtkomt Het bladlood dat jaarlijks bij sloop wijkomt wordt grotendeel hergebruikt.
4.
ENERGIEFAKTOREN
Niet van toepassing.
Decernber
193
Bl-3
5.
MAATREGELEN EN KOSTEN VAN MAATREGELEN
Bladlood is een relatief duur bouwmateriaal dat nienemin wordt toegepast omdat het de combinatie van een aantal gunstige materiaaleigenschappen in zich verenigt. De hoge initiële kosten van bladlood geven soms aanleiding tot het omzien naar de mogelijke toepassing van vervangende materialen, veelal op basis van bitumen en kunststoffen. De ervaring wijst echter uit dat in veel gevallen de kosten/kwaliteit-verhouding van bladlood gunstiger is, vooral indien deze beschouwd wordt over de totale levensduur van het gebouw. Het is in principe denkbaar de loodemissie te beperken door een verdergaande vervanging van bladlood door andere materialen. Een andere mogelijkheid om de loodemissie te beperken is het geëxposeerde op'penrlak te vootzien van een beschermende coating. In de praktijk wordt een dergelijke laag bijvoorbeeld op bladlood aangebracht nadat gebreken zijn geconstateerd. Het verbeteren van milieu-effecten wordt daarbij niet beoogd- Er ajn geen gegevens bekend over de nieuwe emissiefactor die deze coating oplevert. De verwachting is dat het fabrieksmatig aanb'rengen van een beschermlaag op nieuwe loodrollen de voorkeur verdient boven het naderhand aanbrengen op de bouwplaats. Aanbrengen onder beheersbare omstandigheden is gunstiger zowel uit overwegingen van kosten en kwaliteit als met het oog op milieu- en gezondheidsaspecten.
6.
ONDERZOEKNAARSCHONEPROCESSENENPRODUKTEN
Voor zover bekend, vindt er geen strucrureel onderzoek plaats naar alternatieve bouwmaterialen voor lood.
7.
NORMSTELLING EN REGELGEVING
Nietvan toepassing.
Deceenber 1993
B1- 4
8.
REFERENTIES
Graaf,IV.J. de, Eleveld, H. (1993) Bladlood in de Woningbouw, rapporftrr. 16570, Rotterrdam: Bouwcentrum Advies B.V. Knófel, D., Stichwon (Lg75) Baustoffkorrosion, Bauverlag GmbH, V/iesbaden8erlin.
Deccmber 1993
B2
Asfa ltmeng insta llaties
ASFALTMENGINSTALLATIES
IVerkgroep Emissies
Servicebedrijven en Produktgebruik
Samenwerkingsproject procesbeschrijvingen consumenten, bouw, handel en dienstverlening. (rapportnr. 7 7 2414Cf,8), RIZA (notanr.9 3. A46/BZ)
RM
Auteur Basis
jarir
Datumpublicatie
:
k. J.H.J. Hulskotte, ing. J.M. slaager, (TNo Apeldoorn) en C.H.A. Quarles vanUfford (RIVÀO
:1992 : juni 1996
INHOIJDSOPGAVEN
1.
Beschrijving bedrijfstak
B2.L
2
Procesbesctrijoing
B2-2
3.
Emissiefaktoren en emissies
B2-4
4.
Energiefrktoren
B2-6
).
Technische nngelijft*reden voor emissiereductie Emissiereductie
5.1 5.2
Enogiebesparing
of
energiebesparing
B2-7 B2-7 B.2-8
6.
Onderzoek naar schone processen
B2-9
7.
Vergunningsaspecten
B2-9
8.
Referenties
B2-tl
9.
Bilage
B2-15
juni 1996
1
B2-l ASFALTMENG INSTALLATIES
I.
BESCHRIJVING BEDRUFSTAK
In Nederland wordt jaarlijks ongeveer 7.300.000 ton nieuw asfaltbeton geprcduceerd- Daanuast komt verder jaarlijks nog ongeveer 2,5 miljoen ton oud asfalt (zogenaamd asfalpuin) wij. Hiervan wordt ongeveer 35Vo herge*uikt (VBW, 1993).
Tabel 1: Produktie van asfaltbeton in Nederland (in miljoen ton/jaar)
Asfalprcduktie
1989
1990
199r
t992
Toaal nieuw asfaltbeton
7,9
7.5
6.9
7.3
ïVaarvan hergebruikt asfaltpuin (schaning)
0,87
0,83
4,76
0,80
Asfaltbeton (veelal aangeduid als asfalt) wordt voornanelijk toegepasr in de wegenbouw, een gloor deel van de nederlandse wegen is npt asfalt bedekt, nuulr ook bij andere verhardingswerkzaamheden wordt asfalt toegepast, bijvoorbeeld bij het bekleden van dijken.
Vrijwel alle bedriiven zijn aangesloten bij 2 brancheorganisaties, de Ve,reniging tot Bevordering van Werken in Asfalt, VBWAsfalt en de Verenigrng van Asfalt Aannenprs, VAA. Via de VAA is een aantal onderzmken op energie- en milieugebied venicht. De VBïVAsfalr coórdineert het mfieu- en energiebeleid net de overheid. Ten behoeve van de verwerkbaarheid npet het asfaltnengsel worden verwarnd, hetgeen in asfaltnrcnginstallaties geburt. De b,randstoffen die hierbij worden ingezet zijn hoofclzakelijk aardgas en daarnaast diverse soorten olie.
Onderstaande tabel geeft e€n ruwe schatting van de huidige brandstofrnix (Woudstra 1991).
Tabel
2:
t{oeveelheid handstof ingezet in asfaltmenginsrallaties (IggZ}
Brandstof
Procentuele Asfalrproduktie
verdeling
BrandstoflAsfalt
Totaal brandstofverbruik
(resp.kg en m'
(106 ton)
* 10')
Aardgas
75
5,5
10,7 m3/on asfalt
Lichte s'tookolie
12,5
0,9
8,1klton
7.4W
s8.600
Zware stookolie
6,25
0,45
8,1kg/ton
3.710
Afgewerkte olie
6,25
0,45
7,9 kg/ton
3.630
juni
1996
B2-2
Aangezien het warnp asfalt binnen een bepaalde tijd verwerkt nroet zílin, in verbard
nrt
afl
z{n er in totaal ca. 7A asfaltnnnginstallaties in Nederland aanwezig, die regionale rnarkten verzorgen.
Somnige aannemers in de wegenbouw bezitten of nenen deel in één of meer installaties, een aantal grotere aannerrrrs bezit meerdere installaties. De asfaltrenginstallaties worden ingedeelt bij SBI'93 code 26 (bouwmaterialenindusrie). Ook b{ bedrijven rnet SBI '93 code 45 vindt de activiteit (als nevenactiviteit) plaats. Emissies van asfaltrnenginstallaties worden echter toegedeeld aan de doelgroep indusnie.
2. PROCESBESCHRUVING
Nbuw asfakbeton bestaat uit een nengsel van grint, zand, vulstof en bitunpn. De sanrnstelling van het asfalt wordt bepaald door de toepassing en de aan het asfalt te stellen eisen. Grint, zarden fijn stof vornren het wlmiddel" biturnen fungeert als bindmiddel De gemiddelde sanpnstelling van asfalt in gewichtsprocenten is:
Tabel
3:
Gerniddelde samenstelling van asfaltbeton
Materiaal
Gewichtsprocent
Grint + steenslag
55Vo
Z*tÍtd
35Vo
Vulstof
(52-85)
5Vo (4,5
- lI)
(mengsel vliegas en kallisteenmeel)
Bitumen
SVo (4
-8)
hnd
en grint worden buiten al dan niet overdekt opgeslagen. Vulstof wordt in silo's opgeslagen, terwijl bitunren in continu verwamde tanks wordt opgeslagen. Bí$ het produceren van asfalt Ínoeten het zand en het grint gedroogd en
verwanrd worden tot een teÍrperatuur van 150 à 190 'C. Dit gebeurt in asfaltnpnginstallaties die in essentie in twee tlpen zfrn te orderscheiden:
-
chargemenginstallaties; .
Bij
.
tromnrelnrenginstallaties.
een chargennnginstallatie worden grint, zand en scof gedroogd en verwarnd in een direct gestookte roterende tegensroomrronunel (zie figuur 1). De wafine mineralen worden na de trormrBl door zeven in fracties gescheiden en in silo's in tussenopslag genornen In de juiste rnengverhouding worden de fracties, nrct daaraan toegevoegd wanne biturnsn en het (koude) wlstof, gennngd tot asfalt. juni
1996
B2_3
Een'tnonurplnenginstallatie heeft een wezenlijk andere opbouw en werking. In en direct gestookte roterende npe- of tegenstroomtrommel worden nabij de brander grint en zand toegevoerd, die in Íreesffoom rnet de verbrandingsgassen worden gedroogd en venrarnd. Tegen het einde van de tronnrrel worden fijn stof en bitunpn toegevoegd en door de rotererde beweging van de momrnel tot asfalt.genrngd. De tussenstap van het zÊvenen daarna gedoseerd Írpngen van de warme min€ralen ontbreekt bij dit type troÍnÍrrel waardoor aan de regeling van ingaande mineraalstronpn hoge eisen worden gesteld (zie figuur 2). De tronunehnenginstallatie heeft als voordeel dat het fijn stof intensiever in contact Ípt het mengsel komt waardoor de stof-emissie minder is dan b{ chargenrnginstallaties. Daar echter het bitunpn voor een langere tijri aan hogere temperaturen wordt blootgesteld zijn de emissies van organische stoffen (gawormig en vloeibaar aërosol) hoger dan in conventionele installaties (EPA, 1986).
Er staan in Nederland slechts 4 tromnrelrrpnginstallaties opgesteld. Gezien het feit dat grotere opdrachten de laatste tijd in Nederland minder voorkonren ,ijn de installaties die nog nieuw worden gelnstalleerd (bijna) uitsluitend chargennnginstallaties. Hergebruik van asfaltpuin
Het bovenbeschreven proces van asfaltproduktie gaat uit van nieuwe mineralen Hergehuik van asfaltpuin als grondstof voor nieuw asfalt is aantrekkelijk iv.m zuinig gebruik van schaarse grondstoffen en het verminderen van opslag ery'of stortkosten. Hergekuik van asfaltpuin impliceert dat het biturnen in het asfaltpuin opgewarnd npet worden. Er ziin twee manieren waarcp oud asfalt in chargenrcnginstallaties kan worden hergebruikt:
1.
2.
Oververhitten van nieuw asfalt waaraan dan oud asfalt wordt toegevoegd. Indien het bitumen hierbij in contact komt rnet verbrandingsgassen of hete materialen npt terperatuÍen boven ca. 300 0C treedt ontleding op van het biturnen waarbij hinderlijke emissies (blauwe rook) ontstaan. Deze nnthode is uit milieuoogpunt daaromniet optimaal te noeÍten In dergelijke instàllaties kan ongeveer 10 -" 20Vo koud asfaltpuin worden toegevoegd
Oud asfalt in een parallehronrnel voorverwarnpn en drogen en vervolgens toevoeren aan de hoofdtromnrel. De afgassen van de paralleltromrrnl worden gevoerd naar de brander van de hoofdtronnrnl en aldaar naverbrand en vervolgens gefilterd in de filterinstallatie. In dergelijke trorrnnelnnnginstallaties kan asfaltpuin worden toegevoegd tot een hergebnuik-percentage van ca. 50. De milieubelasting van een dergelijke installatie zal nauwelijks verschillen van een installatie die asfalt bereidt uit nieuwe grondstoffen.
Naast bovengenoende'mixed-in-plant'-nrethoden van hergebnuik laijgen de laatste tijd de'mixedin-place'-nrethoden ofwel'in-situ' hergebrruik aandacht. Hierbij wordt asfaltpuin als fundering van
wegen gebruih. Het asfaltpuin wordt hiertoe gebnoken en gemengd nret een bindmiddel (hoogovenceÍrpnt of schuimbitunrn) en daarna verdicht Írret een wals (N.N. 1991), (N.N., 1990). AIs funderingsmateriaal wordt ca. 35Vo van het jaarlijks wijgekonrcn asfaltpuin gebruikt (VBV/Asfalt, 1993). Deze laatste nrethoden zullen hier niet verder worden besproken. juni
1996
B2-4
Blafdstoffen De brandstof db voor de verwarming van asfalt noodzakelijk is, wordt in een brander aan #n zilte van de tnonmel toegevoerd. Hiervoor kunnen aardgas, aardolie, ÍrraÍn ook brtrinkool en poederkool benut worden. In principe kunnen alle brandbare (a&al)stoffen als brandstof dienen" mits de aanwezige rookgasreiniging de afgassen voldoende reinigt. De rnonrenteel verstookÍe verhouding van brandstoffen en hoeveelheden is te vinden in tabel2.
Grordstof bitunpn Het voor de asfaltproduktie noodzakelijke bindmiddel bitunpn bevat een zeerlage concentratie van polycyclische arornatische koolwaterstoffen. De gehaltes variëren van 5 - 30 mg/kg (DAV, 1988). In het basisdocunpnt PAK (RIVM, 1987) wordt een gemiddeld gehalte van 10 rnglkg aangehouden. Dit betekent dat bij een geschat gebruik van 365000 ton (192) bitunrn per jaaÍ ckca3,6 ton PAK wordt doorgezet. Vanwege het hoge kookpunt blijven deze PAK's echter voor het overgrote deel achter in het geproduceerde asfalt.
3.
EMISSMFAKTOREN EN EMISSIES
De emissies van asfaltmenginstallaties bestaan nagenoeg uitsluitend uit luchtemissies. Hi@j rmet een onderscheid worden gemaakt tussen puntbronnen en dirffirse bronnen. Met punthonnen worden de lozingen van afgassen via pijpen en schoorstenen aangeduid. De diffuse bronnen duiden gas- etr stofuormige emissies afl
De belangrijkste puntbnon bij asfaltnenginstallaties is de droogtromnrel. Uit dere tronnnel ontwijken vocht, mineraal stof en de verbrandingsgassen aflcomstigvan de (aardgas-)brander.Deze, afgasstroom wordt npestal na reiniging via stofcyclonen ery'of doekfilters geëmiueerd. Het afgevangen stof wordt weer teruggevoerd in het proces. Naast de gassen uit de tronrnel worden de ga$sen die ontwijken uit de mixer rrrcestal tevens via een knockout-tank of een vergelifibaar apparaat aan de stofcycloon en doekfilters toegevoerd en vervolgens geloosd- Overigens mag geen substantiële emissiereduktie aan koolwaterstoffen worden toegekend aandezn ontstoffing. b. diftrse b'ronnen
Diffirse bronnen bij asfaltnrenginstallaties (zie figuur 1) zijn:
juni
Het verwaaien van zand en stof dat ligt opgeslagen op het terrein van de installaties. Het verstuiven van zand en stof bij op- en overslagoperaties. Bitunnn wordt warm aangevoerd, opgeslagen en verpompt. Hierbij treedt emissie van koolwaterstofdampen op. Ook van warÍn asfalt konpn vergelijkbare danpen. B{ nommelmenginstallaties komt bitumen in de tromrnel en dus dampen in de afgassen 1996
B2-5
Op de wanden van de bakken waarin het asfaltrnsngsel wordt gestort voor vervoer word antikleefrniddel gespoten. Dit antikleefmiddel kan bestaan uit huisbrandolie (hetgeen uit arbeidshygiënisch oogpunt af te raden is), danwel een speciaal daartoe bestend middel (bij vookeur niet bestaand uit koolwaterstoffen), dat minder geur afstaat. De hoeveelheid van dit antikleefrniddel dat grotendeels zal verdanpen is ongeveer glton asftlt.De diffirse emissies van zand en stof zijn nauwelijks te kwantificeren. Afgaarde op Duitse gegevens (UBA, 1989) zou de dift:se emissie van stof ongeveer van dezelfde orde van grootte nroeten zijn als de emissies afl
N
De difrrse emissie van bitumineuze dampen is verrnoedelijk gering bij installaties waar deze danpen via de stofbehandelingsapparatuur worden afgevoerd. Onderstaande emissiefactoren werden afgeleid uit het zogenaande BATdocunent (EAPA, I994), TNGnrctingen (Vld vecht, 1982) en de tot nu toe gebruikte emissiefactoren (Wessels Boer, 1989). De rnotivatie van deze afleiding staat verwoord in een brief aan VB\I/-asfalt (TNO, 1995). Deze
brief is het antwoord is op een reÍrde van VBW-asfalt (VBW, 1995) op de concepr-
procesbeschrijving van december 1994.
Tabel4: Emissiefrctren
van asfaltrnenginstatlatie (per
on geproduceerd 4sfált)
Component
eenheid
kooldioxyde
kilo
18,7
4,9
fijn
sof
gram
4
4
grof
sof
gram
6
6
zand
gram
25
25
koolwaterstoffen
gram
25
25
koolmonoxyde
gram
r40
140
stiksCIfoxyden
gram
12
t2
zwaveldioxyde
gram
PAK (10 van VROM) verbranding recycling I-ood
&) #)
*)
lo\
juni
1996
gasgestookt
oliegestookt
30
&)
mg 7,25#)
50 #)
400 *) 207o)
aanname 50Vo lïchte en 50Va zware olie waarbij afgewerkte motorolie als zware olie is gerekend. worden met de koolwaterstoffen van de verbranding mee-geregistreerd. alleen toe te passen bij recycling van koud asfalt in oliegestookte instaltaties zonder naverbranding van afgassen. Profiel volgens bijlage l. alleen bij het gebruik van afgewerkte molorolie.
B.2-6
Uit órderzoek
aan Deense installaties (EAPAT 1994) is een PAK-profiel bepaald voor installatb die asfalt recyclen (zie bijlage 1). Voor installaties zonder recycling wordt uitgegaan van het standaardprofiel van de zogenaande OM-factoren van Emissieregstratie (zie tevens bí$lage l).
Tabel5:
Emissies uit asfrltmenginstallaries in l9g2 (tsr)
Stoffen
gasgestookt
oliegestookt
alle installaties
r02850
44820
u7674
Fijn stof
22
7,2
29
Gmf stof
4a
JJ
l0,g
44
7Àírd
L37,5
45
183
Koolwatersoffen
137,5
45
r83
co
770
252
1022
NOr
ffi
21,6
88
SOz
0
54
54
0,04
0
0,09 0,24 *)
0,13 0,24
0
0,009 #)
0,009
Coz
PAK (10 van VROM (veÉranding) (recycling)
Isd *) #)
aangenomen is dat l/3 deel van het al het asfalt wordt bijgemengd met koud asfalt. de verdeling over gas en oliegestookte installaties is gelijk. aangenomen is dat2íVo van de olie uit afgewerkte olie bestaat
4. ENERGTEFACTOREN
In asfaltmenginstallaties Ínoeten stof, zand en grint, eventueel ook asfaltpuin, worden gedroogd en verwarnd voordat het nret bitumen tot asfdlt kan worden gennngd. De aan dit proces te stellen eisen zijn een volledige droging en opwarming tot 150 à 190''C. Deze eisen worden ingegeven door kwaliteitseisen aan het asfalt. Het drogen en opwÍtrrnen gehurt in direct gestookte tegen- of nnestroomnonnrels. Het energiegebnuik voor dit proces wordt in eerste instantie bepaald door de afgastenperatuur. Bij ÍrFestroomtrormnels zal de afgastemperatuur altijiC iets hoger dan de mineraaltemperatuur zijn. Bij tegenstroomtronmrls kan de afgastemperatuur lager worden, maar niet lager dan 100 à 120 "C, aangezien er anders condensatie van water in het doekfilter en de schoorsteen optreedt. Hierrnee liggen de minimale energiegebrruiken, behoudens warmteterugwinning uit afgassen, min of IrEer vast. Deze gebnuiken worden in de praktijk gerealiseerd (Van der Vecht, 1981 en 1982).
juni 19!X
B2-7
Het gemiddelde energiegebruik per ton geproduceerd asfalt bedraagt ca. 10 m' aardgas tiÍlens de produktie. Het hoogste en laagste verbnuik waren resp. 8,1 en 11 m3. Het gemiddelde gLoit op jaarhsis is door voor warmhouden van het asfaltbiturrrn, ruinrtevenrarming e.d. -warmtewaag lpger, ca. 10,7 m3 aardgaVtv^r (Van der Vecht, 1981). Bij het stoken npt olie wordt trct gebmik op basis van de energie-inhoud geschat op 8,1 kg/ton geproduceerd asfalt.
Tabel
6:
Gemiddeld energiegebruik asfaltrnenginstallaries
Energiesoort
Energiegebruik
MJÁon asfalt
Vfarmte Kracht
340 7
Onder invloed van het vochtgehalte van de mineralen, grootte van de partijen, eisen aan het asfalt, en dergelijke treden variaties op deze gemiddelden op.
Naast gasgebruik is voor het bedrijven van asfaltnrenginstallaties elektriciteit nodig. Dit gebnrik varieert sterk npt de aanwezige randapparatuur. Uit (Van der Vecht, 1981) blijkt een gemiddeH gebruik van 2 kWVton asfalt.
5. TECHNISCHE MOGELUKHEDEN VOOR BMXSSIEREDUKTIE OF ENERGIEBESPARING
5.I EMISSMREDUCTIE
In verband nrt het voldoen aan de norrnen voor stofemissie, worden bij asfalturnginstallaties wijwel uitsluitend doeldlters soms in combinatie nrt stofcyclonen toegepast. HierÍnoe kan aan de gestetde eisen worden voldaan. Door gebnuik te maken van doekfilten kan de stofemissie nog verder worden gereduceerd tot emissiefactoren van 10 g/ton of minder. Reduaie van overige emissies, zoals CO, onverbrande koolwaterstoffen en PAK's, kan npt (miÍrraal)filters of naverbrranding in de droogmomrnel danwel aparte naverb'randing worden gerealiseerd.
In de asfaltbranche aijn dezn nrethoden in het algemeen (nog) niet gebnuikelijk. Sons
is
naverbrranding in paralleltrommels wel gerealiseerd. Emissiereductie van NOx is soÍns nrogelijk middets aanpassing van brranderconfiguraties.
tot I00Vo hergebrruik van asfaltpuin te konpn nnt geringe emissies, kan nngelijk worden gerealiseerd rnet behulp van verwarmingstronrrrls met recirculatie van de Een ardere nngelijkheid om
juni 1996
82_8
afgassen, waardoor de gastenperaturen lager worden, en/of npt miclo-ware verhitting. Vooronderzoek dienaangaande vindt thans plaats in een sanrenwerkingsverband van enkele grotere aannemeÍs en Rijkswaterstaat.
Kosten emissiebeperking
Omdat het onderzoek naar emissiebeperking nog niet is uitgevoerd kan hier geen indicatie worden gegeven van de rnogelijke kosten. 5.2 ENERGIEBESPARING
Zoals rwds in hoofdstuk 4 is aangegeven, zijn er duidelijke beperkingen aan verdergaande energiebeqparing. Mede door een rond 1981 uitgevoerd energiesektoronderzoek (Van der Vecht, 1981, 1982) wordt in deze bnanche al redelijk bewust rnet energie omgegÍran. Er bleken slechts relatief geringe besparingen mogelijk te zijn bij een gemiddelde insmllatie. De besparing$nogelijkheden genoend in (Van der Vecht, 1981) zijn in een drietal klassen in te delen:
-
Energbbesparingdoorproductieplanning Energiebeqparingdoor geringeinstatlatiewijzigingen ErrcrgiebespaÍingdooringrijpendeinstallatiewijzigingen
Tabel
7:
l.
Energiebesparingsrmgelijkheden bij asfaltnrnginstallaties
Productieplanning
Besparingspotentieel
Minder starts en slops
40-80 m%top
Kortere nadraaitijden lagere asfal ttemperatu ur
2.
Geringe insallatiewijzigingen verminderen van luchtovermaat afdichten lekkages voorkomen van onvolledige verbranding verlaging van vochtgehalte in mineraal gecompa*imenteerde bitumenopslag installatie vermogenselectronica
5-7o elecriciteit 1- 37a brandstof
Besparingspotentieel 2-57o brandstof
2-6Vobrandsnf 05-47o brandstof -87o brandstof l-27o brandstof
-57o'brandstof
Blijkens een onderzoek van het ministerie van Economische Zaken (ISEO, 1985) waren in 1985 bij 95Vo van de bedrijven Írrutregelen getroffen waardoor ongeveer I07o ener:gp, bespaad werd. In TAVo vande bedrijven vond energiereglstratie plaats.
Grote energiebesparingen kunnen worden bereikt door ingrijpende installatiewijzigingen Dit kan slechts alleen worden bereikt door warmteterugwinning uit de afgassen van de tronnrrldroger, waarin een belangrijk deel van de energie in de vorm van latente waÍmte aanwezig is. Een hierop gericht onderzoek, (Van Deventer, 1986 en 1987), heeft niet tot rendabele rrngelijkàeden van warmteterugwinning geleid. juni
1996
B2-9
6. ONDERZOEK NAAR SCHONE PROCESSEN Onderrcek naar beperking van de emissie van koolwaterstoffen bj de produktie van nieuw asfalt heeft in Nederland plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek, dat in oSracht van de brancheverenigingen is uitgevoerd, heeft aangetoond dat b[j de huidige processen de emissie van koolwaterstoffen en nret narre PAK de geldende emissie-eisen (zie onder) niet overschriidt. Onderzoek naar ingrijpende vornen van energiebesparing is tot nu toe niet connnercieel succesvol geweest. Wellicht kan het lopende onderzoek naar hergebruik van asfalt zowel resultaten op het gebied van emissiebeperking als op het gebied van energiebesparing opleveren.
Een stimulans hiertoe wordt gevonrd door de Meerjarenafqpraak Energie-efficiency tussen de Mrijfstak en het ministerie van Economische 7aken. Het streven van deze afspraak is een beqparing vu2$Vo op het energiegebruik ten opzichte van 1989. Daamaast loopt nu opnieuw een TNO*onderzoek waarbij de nrogelijkheden tot rendabele terugwinning van wamtte uit afgassen opnieuw worden verkend. Tot slot kan nog een TNG omlerzoek worden genoernd waarbij technologie wordt ontwikkeld waarbij gebruikt asfalt wordt gescheiden in de oorspronkelijke samenstellende componenten.
7. VERGUIYNINGSASPECTEN Met het in werking treden van de Wet Milieubeheer zijn asfaltnenginstallaties vergunningplichtlg geworden (Inrichtingen- en vergunningebesluit). Getalsmatige vergunningvoorwaarden die uit een en ander kunnen voortvloeien zijn:
- S tofemissiebeperking Voor asfaltnrnginstallaties gelden de Bijzondere Regelingen uit dp NER. De ernissie-eis voor nieuwe inrichtingen is 10 mg/m3 en voor bestaande inrichtingen geldt de eis van 30
mdm'.
- Irmnissiegrenswaarde benzo(a)pyreen
De maxirnale concentratie heeft een waarde van 5
n/*'
terwijl de streefiraarde 1
nglm3
bedraagt.
Deze concentratie wordt bij de bestaande emissies nergens overschreden. - Geluidzonering
Een geluidbelasting van 50 dB(A) ter hoogte van de woonbebou*ing tnag niet worden overschreden.
- Geurzonering
Bevoegd gezag npet vÍtststellen wat het acceptabele hinderniveau is. Alleen in geval van hirder worden rnaatregelen verlangd. Asfaltmenginstallaties zfrn ingedeeld als categorie 1 bedÍijfsrak, juni
1996
B2-10
wdarvoor een branche-onderzoek wordt uitgevoerd.
Dit onderzoek nroet
standaardpakket maatregelen, dat opgenoípn zal worden
NER
resulteren in een in de Bílizondere Regelingen van de
- Besluit Emissie-Eisen Stookinstallaties (BEES) Asfalurnnginstallaties zijn niet onderhevig aan de emissie-eisen uit het Besluit Emissie-eisen stookinstallaties (Algemene uitzondering aÍt. z,onder b).
Wel bestaan er algenrene eisen aangaande het zwavelgehalte van de gebruikte brandstoffen. Deze zijn:
- gasolie - lichte stookolie - z\ilaÍe stookolie - overige w.o. kolen en afgewerkte olie
O
junileec
rnaxirnaal0,3 gew.7o S rnaxinraal A,7 gew.Vo S gew.7o S rnaxim,aal
I
rnaximaal
1,2
gew.Vo S
B2-11
8. REFERENTIES Bakkumet at (1987) Emissieregistratie van wurhaarden, TNO-rapport R86DA7 b, l9B7
& Iv[. Iange eds. (1986) DieTALuft'86, TechnischerKomnrntar, Asphattmischanlagen (4. BInrSchV Nr.2.15), P., VDI Verlag Dusseldorf
Davids
DaV (1988) Aqphalt, der umweltfreundliche Baustoff; een uitgave van Deutscher Asphalwerband e.V Deventer van
Fl (1986)
VoorwarnBn en voordrogen van mineraal bij asfaltnenginstallaties. TNo-ref.nr. 86188, juni 1986.
DeventervanH. (1937) Voorwarnen en voordrogen van mineraal bij asfaltnrenginstallaties, tussentijdse rapportage Fase II. Eco;romische evaluatie van WTW-concepten. TNO-ref.nr.87-370,december 1987. Deventer van H. (1988)
Energbgebruik en werking van een tromnplnpnginstallatie voor de produktie van asfalt, met de rnoge$kheid van hergebruik. Denpnsrratieproject 317. TNO-ref.nr. 88-350a, december 1988.
EPA (1986) EnvironnpntalProtection Agency, Emission Factors, AP42,Asphaltic ConcretePlants, october 1986.
EPA (198s) Environnrcntal hotection Agency, Emission Factors, AP42,banO and Gravel hocessing, september 1985.
EAPA (r994) Environrrpntal guidelines on best available techniques on best available techniques (BAT) for the production of asfalt mixes. Breukelen, 1994
Knigel J. (1984) Handboek Hinderwet, Hoofdstuk )O(-2, Asfaltbetonnrenginstallaties, Samson Alphen a/d Rijn, rnaan 1984
N.N. (1985) Uittreksel uit het lSEO-rappon 1985
O
junire%
B.2-12
N.N. (1991) Hergebruik van gebroken asfalt waagt omkwaliteitscontrole,Iand + Water, nrraan 1991 N.N. (1990) Schuimbitunrcn geeft korrels een milieuwiendelijk jasje, I-and + Water, juli/augustus 1990
RrvM (1987) Basisdocunnnt PAK, 1987. RPC (1990)
Produktie en hergebruik van asfalt in de wegenbouw, In: Inventarisatie emissies koolwater stoffen in het kader van KWS2000, Recources Planning Consultants B.V.,Delft rnaart 1990
svEN (1983) Brochure: Energiebesparing in Asfaltnrcnginstallaties,Apeldoom 1983
TNO (1995) Bijlage bij brief van 24 oktober 1995 (Ref. w.l7747lln3n-022&/HKlhlrrlk). Motivatie van emissiefactoren van asfaltnenginstallaties, TNO Mirieu- Energie en Procesinnovatie,
Apeldoorn 1995
UBA (1889) Mischanlagen ftn bitumin'se Stra8enbaustoffe in Luft Reinhalrung'88, Erich Schmidt Verlag,
Berlin 1989
u.s. Dr{Ew (1967) Departnrnt of health, education, and welfare, Asphalt Hot-road-mix Plant, Sources of polynuclear hydrocarbons in the atnmsphere,p.ZT, Cincinnati, Ohio 1967
vBw
(1993) Gegevens verstrekt door de VBW Asfalt per fax, 13 december 1993
vBw
(199s) Brief met bijlagen (Ref.nr. 5.5700.093/l{ROAim). Kanttekeningen bij procesbesckijving van december 1994.
Vecht van der D.J. (1981) Onderzoek naar het energiegebruik van asfaltnrcnginstallaties, fase I, TNO-ref.nr. 8l-0524,
januari 1981. Vecht van der D.J. (1982) Onderzoek naar het energiegebruik van asfaltmenginstallaties, fase II, eindverslag van het praktijkonderzoek. TNO- ref.nr. 82-05879, juni 1982. juni
1996
82-13
Veenstra S.J. et. aL (1989) Blootstelling aan polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK) bij het verwerken van
steenkoolteer bevattende produkten tubowetenschap,2 (1989)3,40 - 45.
in de wegenbouw, Tiidschrift voor
Wessels Boer (1989) C-orcept emissiefactoren voor de bouwindustrie, TNO-Rapport R89/@1.
Woudstra (1991) Persoonlijke nndedeling dhr. Woudstra (VAA),
O
junileec
14
juni 1991
toegepaste
B2-14 Frguur I: Chargenrnginstallatie
*'k.* f9 m
FÈër{..t4{
"g I a
I
ffi
@to&Fg$rnl 941c,d'?|
5Fg3
i?
1.....*.-.-d5 ;-!L-
ruCg.*rw
(Íloto
,rá
l{Éltt
r{4q,r-G,{
grs..6
rgq
Qaaanr-
5?tHFï|r,rsrrrtsn Qgl
op ar:l5H*rc
Figuur 2: Tronurrlnnnginstallatie
*ft*fu"
i"W,e
Ëtct4lrnzg0
e
F',r€.{ÊciÊfstE 5lqtEE rr.tE F€CrSq€)
c{t
E5€
,ffi€GrtlE
SIOFÁCEF(.E
lsrE
',{g{Da
eÁRtuulofr qRu,tflo€R
{dt€}1tR
(€ccr4E{e{t
3*[rno í ffiffi .eás;
tíí-otccEEilrE aD{6 froa|.G{84r)
+ I I
ucg!
\----. -----.{-.-----.---.+.-4
a€g€ltt HËAIÊR SrwG (:Ëct{t{Gfi,f4o,9,
r#HAtr
€aieio fthà.
@ ur*ce.cro,r @ rrga,apP,1g,.*Ée,g
@+*aurreruar
juni 19%
82-15
BULAGE 1: PROFIELEN PAK-EMISSIE UIT ASFALTMENGINSTALLATES. Profiel rmn 1GPAK
Srof
ui1
ssfaltÍnenglnsallaties
gasgestookt
zonder recycling
oliegestookt zonder recycling
Vo
Vo
oliegestookt met
recyling Vo
Nafialeen
80
Anthraceen
0,5
0í
9
2L,5
Fluorantheen
8
2,7
Benzo(a)anthraceen
0,2
0,1
Chryseen
0,4
0,2
Benzoft)fluoranfteen
0,2
0,015
Benzo(a)pyreen
0,2
0,015
Benzo(ghi)peryleen
1,0
0,034
Indeno(123*d)pyr€en
0,5
0$36
Fenantregn
okober 1995
42
75
Procesbesch
Handel, diensten en overheid
rijvingen
consumenten, bouw, handel en dienstverlening
.nËl
Ë
Eh
5
Centraal Bureau voor de Statistiek
o
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimt€liikê Ordening en Milieubehe,er
l)í-z
\\\TZZ7 \ -
t
tYl -
.aY \ ./Èt\
Mlni*dé
váh
Ve*er n W*6bd
Directoraat-Ceneraal Rijkswaterst;:at
ë
WESP Werkgroep Emissies
Nivín'n
ondazMk in dienst Vffi reNS EN fiiIiEU
Servicebedrijven en
I I
I
RUTSINSTTUUT VOOH VOLI(SGEZONDHEID EN MILIEUHYGIENE
Produktgebruik
H
H1
Rioo lwate rzu ive ri n g sin richtingen
(rwzi's)
o
RIO OLWATERZTITVERINGSINRI CHTINGEN
RIryZI's)
o Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Produktgebnrik
o
Samenwerkingsproject procesbeschrijvingen consunrenten, bouw, handel en dienswerlening. RMvI (rappornr. 773003003), RUA notaÍu. 93.0461H1), DGM en CBS
Auteur(s) Basisjaar O
: C.J. Peek (Rnnvl)
:
1991
Danrm publikatie : december 1993
INHOUDSOPGAVE
Hl-1
1. Omvang van de activiteit
2. Procesbeschrijving en bronneir van 3. Emissie3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
e,n
emissies
afvalfactoren
V/ater Luchtemissies Afvalstoffen Organische microveronfieinigingen Overzicht emissie- en afvalfactoren RWZI's
4. Energieverbnrik en energiefactoren
Hl -1
Iít-4 Hl -4
Hl-6 Ht -7 Ht -7
Hl -8 Hl -9
5. Maatregelen voor emissiereductie, beperking omvang afvalstoffen en energiebesparing 5.1. Beperken emissies nct effluent naar het oppervlaktewater 5.2. Beperken emissies naar de lucht 5.3. Beperken slibvorming 5.4. Prognose emissie- en afvalfactoren RWZ's
Hl -10 Hl -10 Hl -14
Hl-15 Hl -15
6. Onderzoek naar schone prccessen en producten
Hl -16
7. Normstelling en regelgeving
Hl -17
8. Referenties
Hl -18
Bijlage Bijlage
I. II.
Berekeningen emissies vanuit RïVZI's naar de lucht Gebnuikte gegevens bij berekeningen rnet het model TIMAS
Hl -20 Hr-22
Hl -1 1. OMVAIVG VAN DE ACTIYITEIT
kr
1991 \f,eÍd in totaal ruim 20 miljoen inwonerequivalenten (i.e.) -volume ruim 1.618 miljoen m3- afvalwater geaniverd op RWZI's (CBS, 1993a). Een i.e. is de hoeveelheid zuurstofbindende stoffen waarvan het zuurstofuerbruik bij atirobe afbraak overeenkomt met die van het afralwater van één inwoner; deze anrstofbehoefte is vastgesteld op 54 gram biochemisch anurstofuerbruik @ZV) per etmaal (CBS, 1993b). Het afvalwat€r dat op een R\ryU binnenkomt en verwerkt wordt bestaat uit huishoudelijk afvalwater, industrieel afvalwater en evennreel neerslag. Dit afvalwater wordt via de riolering aangevoerd. Op 31 december 1991 waren in Nederland 452 F'WZJI's aanwezig met een gezamenlijke zuiveringscapaciteit van 23,8 miljoen i.e. (CBS, 1993a).
2. PROCr|SBESCHRUVING BN BROI{NEN VAN EMISSIES
Het zuiveringsproces op een RWZI bestaat uit een aantal stappen. Hierna wordt beschreven welke stappen dat lunnen zijn (Koot, 1989):
Voorbehandeling Tijdens deze stap worden de grove delen uit het afvalwater verrrijderd" Deze stoffen worden -vaak na ontwat€ren- verbrand of gastorr Daarna wordt het zand via een zandvanger verwijderd en afgwoerd.
Voorbezinking Onopgeloste deeltjes worden na bezinking en flotatie als primair slib uit het afvalwater verwijderd. Het prirnaire slib wordt als afval afgevoerd naar de slibverwerking. Met het primaire slib wordt bove,lrdien een deel van de zwale-metalen en organische micloveronneinigingen uit het afualwaer verwijderd. Het BZV gehalte vermindert tijdens de voorbezinking met 25 l4A Vo. Biologische behandeling Tijdens deze stap worden opgeloste of colloidaal aanwezige organische stof met behutp van micro-organismen en via beluchting toegevoerde zuurstof uit het afvalwater verwijderd. Hierdoor groeien de micro-organismen(=slilFe6hhis;. Bij de biologische behandeting kan onderscheid gemaakt worden in hoge en lage belasting. Laagbelase systenrcn werken meestal zonder een voorbezinkingsstap. Daarnaast onderscheiden laagbelaste systenren zich van hoogbelaste systenren door: - meer zuurstofgebrui$ - een hoger verwijderingsrendement voor BZV en N-totaal; - vergaande mineralisatie waardoor minder slib wordt gevorrní.
23
dccenbr
19P3
Ht -2 Tijdens de biologische behandeling ontstaaÍr de volgende emissies naar luchu -Cort
-Np; -stoffen (waaronder tIrS) die stank veroorzaken; -organische microvuontreinigingen.
Nabezinken Het nog aanwezige slib wordt in de nabezinktank van het tp lozsn geaniverde water (effluent) gescheiden. Een deel van dit afgescheiden slib wordt als retourslib teruggevoerd naar de beluchtings- nrimte. De rest van het slib, secundair slib genoemd, wordt als afvalstof afgwoerd naar de slibverwerking. Nabehandeling De nabehandeling kan bestaan uit: -ExEa bezinking, zeving of filtratie wanneer het effluent niet voldoet aan de gestelde eisen; -Desinfectie. In Nederland vindt op 12 RWZ's desinfectering plaats. Als desinfectans wordt in alle gevallen chloorbleekloog gebmikt (CBS, 1993b). Het effluent van deze RWZ's wordt geloosd op oppervlaktewater rnet een reoeatieve functie. Behalve met chloorblee,kloog kan ook er gedesinfectmd worden met UV-straling of ozon.
P verwijdering Vanwege de toekomstige strengere eisen voor fosfor in het effluent vindt op steeds meer R\VZ's fosfaatverwijdering(defosfatering) plaats. Het aantal RWZX's waar defosfatering plaatsvindt is gestegen van 25 in 1989 tot 41 in 1991 (CBS, 1993b). Bij deze RWZ's vindt simultane defosfatering plaats. Op defosfatering wordt in hoofdsnrk 5 nog teruggekomen.
N verwijdering Ook voor de hoeveelheid N in het effluent worden in de toekomst srengere eisen gest€ldBij een aantal laagbelastc R'WZ's wordt hier al op ingespeeld, door toepassing van anurstofarme zones. In deze zones wordt de benodigde zuurstof ontfiokken aan het in de anurstofrijke zones gevormde ninaar Hierbij ontstaat stikstofgas (N, dat ontrrijkr Slibverwerking Slibverwerking bestaat voornamelijk uit stabilisatie en ontrratering. Door stabilisatie wordt het slibvolume verkleind, het stankbezwaar verdwijnt en de sliblrraliteit wordt verbeterd. In tabel 2.1 njn de stabilisatiemethoden en het aantal RWZI's waar dezn toeg€,past worden \ileergegeven (CBS, 1993b).
23
&cembr 19.3
Hl-3 Tabel
2.1
Methoden van slibstóilisatig aantal RWZ's met bijbehorende capaciteit per mpthode iD 1991
Stabilisatiemelhode
RWZ's Capaciteit 1.000
ie.
281
62il
-slibgrsting -aëroob
151
15.63
8
w
-&ermisch
2
312
10
1837
SimultaaÍt Separaat
Geen stabilistatie
Simultane stabilisatie wil zeggen dat de stablisatie van het slib niet acht€,raf, maar tijdens de biologische behandeling plaatsvindt" Bij de s€,paÍate stabilisatiemethode slibgistitg woÍdt gistingsgas gevormd, bestaande uit CIL en CO2. Het grootste deel van het gistingsgas wordt benut als energiebron. Het gedeelte dat niet $rordt benut nroÍdt gespuid en diÍ€ct afgefal&eld of geqpuid zondeÍ dat affal&eling plaatsvindr Bij qpui zond€r affakeling worden ClIn en CO, naar de lucht geëmitteerd en bij qpui gevolgd door affaldreling alleen COr. Aërobe slibstabilisatie veroorzaakt CO, emissies naar de luchr Na de stabilisatie kan het slib woÍden ontwat€rd of nat afgevoerd s,orden. Het slib \an 222 RWZ's werd in l99l nat afgevoerd (CtsS, 1993b). Het ontwaterde slib kan nog €en nabehandeling ondergaan, zoals thermisch drogen, verbranden of natte oxydatie. stappen worden doorlopen, maar vooral naar de aard van de biologische behandeting worden de RWZI's ingedeeld naar ty?e. RWZ's s'aar alleen & eersts 2 stappen worden doorlopen worden Mechanische inrichtingen genoemd. In tabel 2.2 afu de RWZI's ondenrerdeeld naar t)?e en wordt p€r type de zuiveringscapaciteit en de aangevoerde hoeveelheden i.e. en afvalwater verme,ld (CBS, 1993a). Voor oen uitgebreide beschrijving van de verschillende tlpen RWZ's wordt ver$rezen naar de literaann
efhantetft van welke
(Kooq 1989).
23
decabcr 19.3
Hl-4 TatrJl22.
Aurtal en type RWZI met bijbehcende ariveringscapaciteit in i.e., aanvoer in i.e. en m3 in 1991
TpeR1YZ
Zuiveringscapriteit 1.000
Mechaniscb iricfrting
ie.
7470
43 63
1.654 10.052
Oridaderanks continu
57
t2{l
Oxidatiesbten continu Oridatiesloten discontinu
tt6
i.e.
191
Oridatióedden
I
1.000
t4
Aeratieanks
Oridadaanks discontinu
Aanvoer afvalwarer
l3 1.69
1.rt05
1.000 m3
18.186 110.105
&0.651
t'gtg 91.136 9 337 1.005 79308 30 2.919 4350 3525T2
17
l9
96
4.Wr
3
11
9
1.06r
Parallele imfohtingen
1l
584
6v
52531
Tweetrapsimiótingen
33
4.143
3.438
na.6t
Carroussels Compactimichtingen
20019
Totaal
1.618.856
3. EMTSSIE- EN AFVALFACTOREN
3.1. Ytrater
Met het effluent -in 1991 ruim 1.618 miljoen m3- van de RWZI'S woÍden de volgende stoffen naar het oppervlakte\nrater geë,miEerd: -Organische verbindingen (uitg€drukt in g'V en/of BZV); -N-verbindingen; -P-verbindingen; -pathogenen; -zware-metalen(anorganische microverontreinigingen); -organische microverontreinigingen.
Van deze emissies zijn van de organische, N- en P-verbindingen cijfers per type zuiveringsinrichting bekend. Deze zijn opgenomen in Tabel 3.1 (CBS, 1993a). Van zware-metalen zijn alleen totaalcijfers bekend. In Tabel 3.2 njn deze terug te vinden (CBS, 1993a). Om een compleet ovenicht te verlrijgen van de RWZ's zijn in dezn turee tabellen ook de influentgegevens -dus de emissies van de lozers(huishoudens en bedrijven) op de R\VZ'sen zuiveringsrendementen opgenomen. De organische miqoverontreinigingen worden in paraglaaf 3.4 behandeld. Het grootste gedeelte van de pathogene micro-organismen komt tijdens de biologische zuivering in het slib terechr 8 eccnbr
1993
Hl-5 l, N-totaal, P-totssl in influent en effluent, afvoer afralwater, Tabel 3.1. Vrrchte,n 6l,8 zuiveringsrer&nrenten m%o q gehalten in effluent per t)rpe RÏVZI over 1991 ïype RUIZI
Aantal
Influent Effluent 1.000
Mchanischeinrictrtingen
EY
12
P-totasl
Oridatie.bedden
&v
N-bt8al 63
Bizv
6t
srtinu
N-totaal P-totaal
Oritatietanks
6T
discontinu I
NZII N-btaal P-btaal
O*tratiecbtencontiau
6t
N-totsal P-totaal
Oxidatiesbtendiscontinu l?
QV
BZV N-lotaal P-totaal Carotrssels
6l
81
105,0
2388
89 36 43
329
3.626 535
86 93
19.t36
46
2514
56
51.645 5.4U
P-totaal
BZ\T N-totasl P-totaal
6[
11
N-!o[aal P-lotaal
6f
33
562
438/ t26l 860 256 1551 4gI 549 t22 t49 89 2t9
78.186
2.825
3015
5.4ó8 1.007
33.030
5.136
t5/.u2
18050 2.6t7
t3/0l. 7912 2228 9il
N-bta8l P-totaal
&v
52.259 4J96
58223
BZ\l
TOIAAL
265 n n2 238
11.93 980 2:N4 Lffi {t8 n5
B?nT
Tweetrmairuicàtinsen
4.45 1538 817 269
424 82 r50 12 4ó25 61
EY
PaÍallclc inrbhtingen
ó58
208.980 2t590
Corpactiuichtingen
452
14\6 43,8 5,4
2rJ 49
640.ó51
387.2K 5/.,34 145.560 9532
t7.y2
3s9g
110105
3g
89 96
72
3n
90
3,0
601
59 B:7
98 65
6l
62 169
65
67
UJ
14g 299
91.136
3,0
?9308
91
605
7l
1s9
n
7,1
32
70 2.919
1668
69 78
41,8
I
305 3,1
57
352572
96
BZV N-btaal
18.186
62.425 11558
20.006
w6l
mglt
t3
3l
116
m3
99
18.110
BZ,IT
1.000
796
5.715
57
e'ehale
afualwater effhrert a
26 7
352fl
N-totaal
Afroer
2594
932
P-tot88l
1)
3l
22535 5.708
6l
%
43
wI
Aeratiebnks
rendemeÀt
6546
855 114
N-totsal
P-totaal
9522
3.495
wLv
Orifad€tsnks
kcli
Zuiverines-
90 96
6t2
69
155
8,0
6l
L9 1.061
80
4
8,6
09
E3
u
52531
312
4t
no.asr
43
66,E
88 95
99
4t
2e3 35
57
gI
n8
18J
92 53
n3 113
92
1.618.856
94
13.8
N-totaal
961.817 tn.99L 358.904 22339 84556 41.4{n
51
P-sotaal
5.868
59
25.6 3.6
BZY
14.188
1) B€rekend via [(Influent-/-Effluent) / InÍuentl 2) B€rekend via [EffluenffAfvoer afralwater]
23 d6ar,bcr 1993
* 1gg
?9.1
Hl-6 Tóel
32.
Vrrchten zware-metalen in influe,rg effluent en slib en vawilleringsrendementen over 1991
Zware metalen Infftrent
t
Effluent
o
SUb
s
Verwilkiogsrendement
D
1.000 kc
Koper 202 Chtoon 42 7;8* 482 I-ood 110 Cadmium ?-O Nikkel 4 Kwik 1,0 Arseen 4,4 1) 2) 3) en
Dir
4)
6t 17 145 4 0,8 ?A 03 22
L45 26 y2 69 12 12 0J 22
70 60
70 60 60
30 7A
50
zijn
cijfers, aflsomstig uit de titeraunu (CUWVO, 1986). Deze hoeveelheden zijn gemeten (CBS, 1993b). Mer behub van r) en a A" wachten in "ijn geschal het inflwnt en het effluent
Om in de toekomst nau$'keuriger cijfers te verkrijgen over zware-metalen is het wenselijk om de beschileing te lrijgen over Írleer gegevens over concentraties in het influent en/of effluent Met behulp van dit cijfermateriaal kan eveneens bekeken worden of er relaties bestaan tussen bijvoorbeeld de toename van de slibproduktie en de verwijdering van zwaÍe-metalen.
3.2 Luchtemissies
Bij het zuiveringsproces ontstaan de volgende emissies
naax lucht:
:3;?; -Nro; -stoffen (waaronder HrS) welke stank veroonakeÍ[ -organische microveronfieinigingen. CO, komt voomamelijk vÍij bij de aërobe afbraak van organische stof en door het gebnrik van energiedÍagers. De emissie van CII4 wordt geheel vercorzaakt door gistingsgas dat gespuid wordt zonder affakkeling. N2 wordt gevormd rvanneer bij de nirifrcatie de oxydatie van NO, naar NOi niet volledig yeÍloopt Bij denitificatie komen zos'el N, als Np \.rlj. Voor 1991 zijn de emissies van CO2, CII. en Np benaderd rnbrr. berekeningen (zie Bijlage I). De uitkomsten hiervan zijn : - CO, 554 kton - CIt 6 kron - NrO 4 kton
Voor emissies van organische microverontreinigingen wordt verrvezen nÍur paÍagra af 3.4. Over stoffen die stank veroorzaken zijn nauwelijls emissiegegevens voorhandeÍL 23
decabr
1993
o
\ryESP (IVerkgroep Emissies Servicebedrijven en Produktgebruik)
RIO OLWATERZT'IVERING SINRIC HTINGEN
(RIVZI's) ERRATA I AANVTJLLING - PaginaHl-6, voorlaatsrc alinea:
N, wordt gevormd.........
moet zijn
Np
wordt gevormd........
In deze prrccesbesclnijving is aangenonren dat van de N welke tijdens het zuiveringsprcces
wordt verwijderd 107o wordt omgez€t in Np. In 1994 is een onderzoek uitgevoerd (Kroeze, 1994) om een actueel overzicht van de Np emissies in Nederland te ver*rijgen. Uit dit onderzoek blijkt dat het beter is om uit te gaan dat van de N welke tijdens het zuiveringspÍoces wordt verwijderd l%o wotdt omgezet in Np. In MV3 en het Emissiejaarrapput is voor 1992 en 1993 nog met het oude omzettingspercentage gewerkt. Vanaf heden zal echter met het nieuwe omzeningspercentage vur Wo worden gewerlt. Dit heeft de volgende consequenties voor deze procesbeschrijving: - pag. H1-6, voorlaatste alinea: 4 kton wordt 0í kton - pag. H1-9, Tabel3.6:
$,Zkglíe wordt 0$2 ke/ie 2,5 grttf wordt Ar25 gtld - pag. H1-16, Tabel5.7: 036 ke/ie wordt 0,036 kglie - pag.H1-21, N2GEMISSIES 1991: 10% wordtl%o en4 kton wordt0'4 kton - pag.Hl-21, NrO-EMISSIES 2000: lSTo wordtl%o en 0"36 kg wordt 0'036 kg
REFERENTIES Kroeze, C. (1994) N1TROUS OXIDE (Np), emission inventory and options for control in the Netherlands RwM report nr. 773001004, Bilthoven, november 1994
C.J. Peek
(RWM)
november 1994
Ht -7
O
3.3. afvatstoffen
Naast de water- en luchtemissies komt er tijdens het zuiveringsproces slib als afvalstof vrij. In 1991 werd 3 miljoen m3 zuiveringsslib met 329 }*on d.s. gevormd (CtsS, 193b). De hoeveelheden aaÍr zware metalen van dit slib zijn te vinden in abel 3.2. Dè, hoeveelheden aan mesetoffen van dit stib zijn in tabel3.3 opgenomen (CBS, 1993b). Tàbel 33. M€sabffen
in
zuiveringsslib
Ínln.
N Ppr -Kalium als K -Kalk als CaO -Stitsbf
165
8ls
l7,l
-Focfor 8ls
O
lg
2gZ2
-MagrresiumalsMgO
25,8 2,1
3.4 Organische microyerontreinigrngen In het influeirt van RWZtr's kunnen organische microverontreinigingen voorkomen. Tïjdens de anivering kunnen dit soort veronfieinigingen voor een deel (Sruijs et al" 1987): - vervluchtigen; - worden afgebroken; - adsorberen aan slib. Het resterende deel komt in het effluent t€rccht Hoe een veroneeiniging zich tijdens het zuiveringsproces zal g&agen is ondernreer afhankelijk van (Struijs et al, 1987): - de fysisch-chemische eigenschappen van de bebsffende stof; - de influentconcenFatie; - de bedrijfwoering en belasting van de RlilZ. IVanneer er van een stof betrouwbale nreetgegevens, zoals gehalten in influent en effluent, bekend zijn dan wordt er met deze gegevens gewerkt kr WESP verband is afgesproken dat wanneer geen betrouwbare m€etgcgevens bekend zijn, er met bhulp van rekenmodellen een indruk wordt ve,rkregen hoe een stof zich zal gedragen in een RWZX. Als voorbeeld zijn met het rekenmodel TMAS (Sfuijs et al, 1987) berekeningen uitgevoerd voor de volgende twee stoffen: -dichloormethaan (hoge oplosbaarheid en hoge dampdruk); -anthraceen Qage oplosbaarheid en lage dampdruk). De bij deze berekeningen gebruikte gegevens zijn in Bijlage II opgenomen Er zijn berekeningen gemaakt vooÍ een hoogbelast systeem (met voorbezinking) en cen laagbelast systeem (znrdet voorbezinkin$. Uit deze gegevens zijn vervolgens gemiddelde cijfers voor Nederland berekend. Hierbrj zijn de volgende aannaÍne's gedaan: - Oxidatietanks, oxidatiesloten en caxïoussels zijn als laagbelast€ systemen beschouwd; In deze systsmen werd in 1991 circa 30% van het aangevoerde afvalwater gezuiverd - Uitrrisselend oppervlak water-lucht per tijdseenheid is voor alle tlpe RWZ's geliÍs
23 deccnbcr 1993
Hl -8 De resultaten van de berekeningen zijn in Tabel 3.4 opgenomen" Tabel 3.4. Resulesen modelberekeningen (IïMAS)dbtrloarreÍhaan en antbÍaceen (HbËHoogbdsst Lb=6O5rt* qrcteen gNed=gemiddelde voq Nedeeland. gl$€H.?*Hb{O3*Lb).
Dióloorsrethaan Anttnrpen
IIb Lb %slib %AÍbraa&
%Veryhrhtiging %Effluent
%Verrijdcring
Hb Lb
gI.I€d
000848886 1060u010 4025 36 0 0 50 15 50 85
gNed
0
40
16 11
14
60
84
E6
89
35. Overzicht emissie- en afvalfactoren RWZI's
De ernissies naar waleÍ en, lucht $roÍden per aangevo€rde ie. en psr m3 geztriverd afvalwater berekend. Dit zijn de zogenaamde emissiefactoren. In de Tabellen 3.5 en 3.6 arjn deze emissiefactoren w€ergegeven. Tabel
35. Errissiefrcoren
Stof$tofgroep
6T
BTI N-tot
P-bt
Zware rnetalen: -Koper -Ctroorn -Zinrir
-Lood
4admium -Niklrcl
&canbr
1993
1991
Sfre gl^t 6393 7g,l 1.116 l3,g 2.068 25,6 293 3,6 mg/ie mdmt 3.U7 37:7 849 105 724:3 g9,6 2.198 n2 &05 110
-AÍseerl
in
Emissiefactor
rs99 ls
-Kwik
23
water RWZ's
r73 02 1,4
Hl -9 O
Tóel 3.6. Enissiefactoren luót RWZ's in 1991
Stof/Stofgoep
Emissidactor
co,
kgfie nA 03 02
cH.
Np
glm" 33S,r 3,7
25
De hoeveelheden afval worden per aangevoerde Le. en per m3 geztriverd afralwater berekend- Dit zijn de zogenaamde afualfactoren. De afvalfactoren RWZI's in 1991 zijn: 0,15 m3/ie; 1,8 liter/m3 - Droge stof(ds) kgfiei 0,2 kg/mt
Slib:
Volume
l6J
4. ENERGIEVERBRT,JIK EN ENERGIEFACTOREN
ïijdens het ztriveringsproces is energie nodig voor beluchten, taÍtspoÍt van lvater en slib (pompen), venvannen tb.v. slibgisting, etc. Het grootste deel van de energie -ca .14%wordt voor de beluchting gebnrikr De benodigde energie en de energie welke tijdens het pÍoces geproduceerd wordt ajn in Tabel4.l opgenomen (CtsS, 1993b). Tabel 4.1. VeÉruik en prrodulrie van energiedragers door RrilZ's in 1991
Energkrdrager
Eledbireit
-Aankoop -PÍodufÍb Aardgas-inkmp Olie-inkoop Gistingsgas-prodnlrie
Eenlrclt
nln.klVh rrln.kWlr mlnm3 mlnJiter mln m3
Hoevoelheid
400 f06,9
1t18 158 83ó
Van de totale hoeveelheid ge,produceerd gistingsgas is de besteÍuning als volgl (CtsS, 1993b):
- Gebruik tb.v. PE/TE-installatie - Gebruik rb.v. slibgisting - Spui met affhkkeling - Spui zonder affal*eling
8&cqerB93
50.8 mln.
m3;
9.1 mln. nf; 10.7 mln. 13.1 mln.
m3; m3.
Hl -10 Het gistingsgas wordt gebruikt als bnandstof in verbrandingsmotoren. De arbeid van deze motoren kan omgezet worden in mechanische arbeid, tvat plaatsvindt in zogenaamde 'Pard.al Energy(PE)-installaties'. '!Vat veel vaker voorkomt is dat de motoren generatoren aandrijven voor het opwekken van elektricitet Dit gebeurt in zogenaarnde 'Total Energy(TB)-installaties'. De koelwaterwarmte kan nunig gebruikt worden voor het verwÍ!Ínren van het gistingsproces of voor nrimteverwarming.
Uit de energiecijfers zijn de energiefactoren p€r
aang€voerde gezuiverd afvalwarer bepaald. In tabel 4.2 àjn deze weergegwen.
Tabel
42.
Energiefaaoren
R\ilZ's h
i.e. en per 1.000
m3
1991
Energiedrager Per ie
Electb.ireit - aankoop - eigen lrodrlktb Aardgas
olb Gistingsgas tb.v. gisting
k\t/h
2s3
turh
20,0
krvh
53
m3
0ó
Per 1fi)0 m3
3t4
28
6 t
lit€s
0,1
1
m3
05
6
5. MAATREGELEN VOOR EMÍSSIEREDUCflE, BEPERI(ING OMVANG AFVALSTOFFEN EN ENERGMBESPARING
5.t
Beperken emissies met efituent naar het oppervlaktewater
De landelijk gemiddelde zuiveringsrendementen van R\il2's zijn de laatste jaren gestegen (GS, 1993b). Hierdoor zijn de emissies met het effluent naar het oppervlaktewater verminderd. De stijglng van de landelijke zuiveringsrendementen vooÍ fosfaat wordt veroorzaakt door (CBS, 1993b): - De invoering van fosfaatvrije wasmiddelen, waardoor de concenEatie aan P-totaal in het influent is afgenomen. Omdat fosfor in dezc concentraties nog niet groeilimiterend is zal de bologische vastlegging van fosfaat in het slib in absolute zin rnijwel gelijk blijven. Dit resulteert in een hoger verwijderingsrendeme,ng - Toenarne van het aantal RWZ's met fosfaatverwijdering (defosfatering). Oe stijging van de landelijke zuiveringsrendementen voor CZïy', BW en N-totaal is voornamelijk toe te schrijven aan de afname van hoogbelaste systemen en €en toenarne van laagbelaste systemen. Dezn trend zal zich tot zekq het jaar 2000 voortzetteir (Cop poolse et al, 1993).
Er zijn intsrnationaal afqpraken gemaakt over emissiereductie van N en P-totaal naar het oppervlalcewater (zie Hoofdstuk 7).
23 &cenber 1993
Hr-11 Emissiebeperkin g P-totaal Het verwijderen van fosfaat uit afvahvat€r kan op de volgende manieren worden uitgevoerd: - Chemisctu - Biologisch; - Biologisch, gwolg door chemische P-verwijdering in een deelstroorn
In het navolgende wordt kort op deze nethoden ingegaan. Voor een uiwoerige
beschou-
wing over defosfatering wordt naar de literatuur v€rwezen (STORA, 1991 en STOWA' 1993a).
- Chemisch (STOWA, 1993b) Hierbij wordt het fosfaat door towoegrng van chemicaliën neergeslagen. Het fosfaatslib wordt gelijktijdig met het overige slib gevormd en hiermee gemengd. De mest gebnuil*e chemicaliën zijn metaalzout€n (ijzer en aluminium) en kalkprodukten. Naast het gebruik van chemicaliën brengt dit proces de volgende nadelen met zich mee: - Extra vorming van slib ; - Een deel van de gebnrikte zouten komt in het effluent terccht, orrdat er nooit een volledige neerslag zal plaatsvinden. In tabel 5.1 wordt en overzicht gegeven van de chemische defosfateringsnpthoden en p€r methode de toe,passingsfase in het zuiveringsproces, de haalbare P-concentraties in het efluent en de extra slibproduktie. Tabel
5.1
Chemisdre
Ov€tzlfit dremiscfre defoefateringsmethoden €n p€r m€tbode de toepposingdase in bet proces, de haalbre P-concentaties in ha effluent en de extra Sihro0utcie
defosfateringsÍretbode
Toepassingsfase
in
zuivecingryroces
Haalbce
- Geïntegreed in hetproces = Vocpwipitatie = Simultarp p*ipiade
voonbezfurking biologische beh.
- Als nageschakelde technielc = Vbl*ing$lead,e
na
= Nryectiatie =Mggrptischesepaatie = lfurrelrea€ts (inclusidfilter)
nabezinking . ,, ,,
P-conoentatie
e.trlnent
<
40 1,0
0,7 10 0J 1,0 - 3,0
Extra slibproduhie
lO - 25% lO -WD 20 -ffià
0,1 -
4%
<
Wo í)-6o% N - 65%
0J
1) Bij gebruik van metaalzouten 2) Bii gebnikvan kal$odukten
Een blikomend voordeel van chemische defosfatering zou lunnen zijn dat het zuiveringsrendement voor zware-metalen met enlcele procenten wordt verbeterd. Dit wordt echts teniet gedaan door toename van de zrrraÍe metalenvracht door gebruik van ijzer- en aluminiumzouten (Coppoolse et al, 1993).
Eeet&r
194.3
HL
.12
- Biologisch (STORA, 1991) Via deze methode wordt er door de aanwezigheid van specifieke baceriën in het actiefslib meer fosfaat opgenomen. Hierdoor zal het P-gehalte van het slib toenemen van l-2% narr 3-4%.Met deza methode zijn P-effluent concentraties te halen van < 1,0 mg/liter. Biologische defosfatering heeft nauwelijks effect op het zuiveringsrendement van zware metalen (Coppoolse et al, 1993). - Biologisch, gevolgd door chemische P-verwijdering in een deelstroom (STOU/,\ 1993a). Ook bij deze methode wordt er door het actiefslib meer fosfaat opgenoÍnen. Het retourslib wordt voor een deel naar een P-afgiftetank geleid, waarin het slib fosfaat afgeeft aan de waterfase. Het fosfaat in de waterfase kan fysisch-chemisch worden verwijderd nret één van de nageschakelde technieken, genoernd in Tabel 5.1. Ook bij deze methode wordt er exta slib (circa 10%) gevormd.
Bij een onderzoek op de RIVU in Bergambachq een z*,t laagbelaste aktief-slibimichting is over de gehele onderzoeksperiode oen P-totaal gehalte in het effluent van 0,4 mgll gemeten (Schellen en Draaijer, 1992). Tijdens dit onderzoek is ook een vergelijking gemaakt tussen de kosten van de verschillende defoSateringsmethoden. Dezn zijn opgenomen in Tabel5.2 (Schellen en Draaijer, 1992). Tabel
52.
Kosterrcijfers (in guldens*1.000) defosfareringsonderzoek RWZI Bergambacht bij cpaciteiten van 4O.000 ie en 100.00 ie Simullaan
drcrnisch
Biologisct/
Biologisch
chernisch in dselstoom 40.000
Investeringen
.Civbb
werken -Electnomechanisch
b
556 t6
100.0m
- Diversen =orderhoud =cherni:aliitn =slibvertranding =slibatuten
Toaal Per
23
379
refar (in guldens)
&aóa
lvl 35 t2 10 78 148
1993
950
40.000
b
100.0m ie
@.000
b
100.000 ie
737
1:98
2.65t
715
1359
194
405
535
940
1555
rJa3
3.186
1.655
468
252
45
70
35 10
70
33 38
42
6t
t1l
E2
2A?
53
133
474
937
Totaal Op jaabasis: Kapitsalslast€Ít Op€rationele kosten; - Personeel - En€rgie
ie
t42 7A
13 195
2@ 35 13 24 68
25
370
792
190
m 10,00
?80
&00
1190
9,45
Hl -13 Emissiebeperking N-totaal De mogelijlÍreden om N-totaal uit het afvalwater te verwijderen zijn: - Biologisch (nitrificatie/denitriÍicatie);
- Fysisch-chemisch. Op de messte RWZI's vindt momenteel biologische N-verwijdering plaats tijdens de biologische stap in het zuiveringqproces. In Tabel 3.1 is te zien dat in 1991 het verwijderingsrendement voor heel Nederland 51% bedroeg. Dit is echter niet voldoende om aan de eisen die per l-1-1998 ingaan (<10 of <15 mg/liter, zie ook hoofdsn* 7) e kurnen voldoen. Om wel aan dezp eisen te lunnen voldoen dienen de meeste RWZ's aange,past, uitgebreid of vervangen te worden. Voor een uitgebneide beschrijving hierover wordt verwezen naar de literatuur (STOïWA, 1993b). Bij het onderzoe.k op dc RWU Bergarr bacht werd voor N-toaal een jaargemiddelde gehaald van 8 mg/l (Schellen en Draaijer, 1992).
De uiteindelijke kosten van stikstofuerwijdering zullen in 1998 ongeveer 200 miljoen gulden bedragen (Uuie van 'Waterschappen, 1992). Iandelijk gezien betekent dit een stijgng van circa 11 gulden per ie. Fysisch-chemische N-venrijdering kan ondermeer plaatsvinden via selectieve ionenwisseling, strippen" breekpunrchlorering of het latcn neerslaan als magnesiumammoniumfosfaat (STOV/A, 1993b). Deze technieken worden nog niet toege,past op R\ilZ's Een nadeel van meer N-verwijdering is het toeneÍnen van de Np emissie naar de luchr Emissiebeperking z;ware-metalen Enke1e veel toegepaste technieken om zware metalen uit afualwater te verwijderen zijn: - precipitatie; - adsorptie (aktief kool); - ionenwisseling; - ÍÍlembraanfiltratie;
- magnetische afscheiding. Door het verwijderen van arare metalen uit het ruwe afualwater (influent) lunnen de emissies naar het effluent en de gehalten in het slib teruggedrongen worden. Tot nu toe zijn ten aanzien van de verwijdering van zwaÍe metalen uit het nrwe a^fualwater nog geen bevrdigende resultaten behaald. Door één van de hiervoor genoende technieken in ts zott€n als nazuiveringsstap kunnen de arare nretalen verwijderd worden uit het effluent In de volgende paragraaf wordt hier nog op tenrggekomen.
Effluentpolijsting IVanneer er hogere eisen aan het cffluent gesteld worden, daÍt kan het effluent nog nageaniverd worden via frlnatie of miqozeving (Koot, 1989). Hierdoor wordt het zwerrend stofgehaltc en daardoor ook het BZV-, zware-metalen en P-totaal gehalte verlaagd. De emissies van organische miqoverontreinigingen kunnen verminderd worden door het inzeuen van een aktief-kool installatie na de biologische zuivering. Hierdoor ontstaat echter wel een nieuwe afralstroorn Een andere mogelijlÍreid is het toepassen van chemische oxydatie met ozon edof ultraviolet licht (Koot, 1989). Het Hoogheemraadschap $[est-Brabant heeft onderzoek gedaan naar effluenlpolijsting bij oxidatiebedden (DIMVater BV, 1992). Door toepassing van een combinatie van technieken kon worden voldaan aan de Algemene Mlieu Kwaliteit (AI\{K) eisen. In Tabel 5.4 zrln de betangrijkste resultaten van dit onderzoek sarrrngevat (DI{V }Vater BV, 1992). 23
de:ea
nber 1993
Ht-14 Tabel
5.4
R€sultaten ond€rroe& Hooglr€eÍnÍaadschry ttrest-Bróant
Eênheid
P-totaal N-totaal Ca&nium Kwik @AIQ
Fhnranthear
Diazimn
nar efrtuenpolijsting
Gehalte influent
r)
mg/l mgfl pdl pgll
3 10 0,08{32 0,O[
ttel
0,024,S 0,W4,22
(orgunfosforpestbtule) ttefi
Gehalte effluento
0,15
22n
0r0 0p3 O,m
0p3
1) Dit is het te poliisten effluent 2) WE gelalt€Ír zijn geliÈ aan de AlvíK-normen
Bovenstaande resultaten w€rden bereikt door achtereenvolgens de volgende technieken toe t€ passeÍl (DIM/ater BV, 1992): - Compactsysteem (extra N-verwijdering); - Simultane precipitatie + vloltingsfilfiatie (extra P- en zrïaÍe metalen verwijdedng); - Ozonisatie (verwijdercn bacteriën / oxydatie organische verbindingen); - Aktief kool (ondermeer v€rwijdering organische microverontreinigingen); - Cascade beluchting (O, inbreng om aan de zuurstofeis tp kunnen voldoen).
De kosten van het geheel zijn voor 4 verschillende capÍlciteibn in Tabet 5.5 te vinden (DI{V lVater BV, 1992). Tabel
55. KosteÍpv€rzbht effluenpolijsting bij oxydatiebedden voc 4 verschillende cryaciteiten
Capaciteit
RWZI
i.e.
Investcringskosten
Erybitatiehocten Kosten
Í/rn3
ml,n. guHens
5.000 10.000 20.000 50.000
5.2 Beperken
33 63
0,63
11,8
22s
8,a
s2
r2
KosEn ffi.e.
r92 rn 1,82 120 tJo trz 156 18
emissies naar de lucht
CII4 emissies kunnen worden voorkornen door het gistingsgas dat gespuid lvordt zonder affakkeling wel af te falkelen Verder kunnen de emissies naar de lucht worden voorkomen door de inrichtingen t€ overdel*en en de ventilatielucht te reinigen. Dit góeurt nu al op een aantal RWZ's. 23
tuatbr
1993
H1
-ls
5.3 Beperken slibvorming Het beperken van de slibproduktie is een wij moeilijke z.aak Dit kan alleen gerealiseerd worden wanneeÍ het gehele zuiveringqproces ingijpend gewijzigd wordl In het volgende hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan. In 1990 werd circa 35% van het zuiveringsslib in de landbouw af.geznt en circa l0 % geleterd aan composr/znrarte grond bedrijven Door de strengeÍe nonnen ten aanzien van de k\ilaliteit van het slib zal de afzr/. naar de landbouw en de levering aan composízwartegrond bedrijven verndnderen. In de toekomst zal naar verwachting veel meer slib(ca- 65%) verbrand gaan worden @uvoort van Engers, 1991). Probleem hierbrj is de rookgasreiniging, omdat er nogal strenge eisen zijn voor onder andere stofemissie. Een andere mogelijlÍreid is om natte oxydatie toe te passen. Een mogelijktreid om de absolute hoeveelheid zuiveringsslib in m3 terug te brengen is verregaande ontwatering met behutp van droogprocessen. De hoeveelheid slib zal'in de toekomst vooral toenemen (20-4/0_ Vo) door het op grote schaal invoeren van defosfateren @uvoort van Engers, 1992). Om er vooÍ te zorgen dat het slib weer de status krijgt van een nuttig her te gebruiken afualstof dient de hraliteit van het slib verbeterd te worden Dit zou lunnen door er voor te zorgen dat de aanwezigheid van zwaÍe-metalen en organische-microveronÍeinigingen wordt teruggedrongen. De aanwezige howeelheid zware-metalen kan teruggedrongen worden door de zware-metalen uit het ruwe afvalwater (àe paxagaaf 5.1) of uit het gevormde slib (na de zuivering) af te scheiden Met behulp van elektrolyse is het mogelijk om zware metalen voor 50% te verwijdercn uit slib (de Jong en Schmal, 1992). V/anneer het slib gebnrikt wordt als mesBtof dan is het verwijderen van zrilare metalen hieruit pas zinvol als de organische microverontreinigngen ook uit het slib verwijderd lunnen worden. Voor beperking van energieverbnrik wordt verwezen naar het volgende hoofdstuk"
5í
Prognose emissie- en afvalfactoren RWZI's
Voor een deel van de emissies is een proguose voor het jaar 2000 gemaalc Hierbij is aangenomen dat het gÍoostÊ deel van de RWZ's in 2fr)0 zal bestaan uit laagbelaste systeÍrpn Íret de volgende aniveringsrendementen (zie ook Tabel 3.1 en Hoofdsuk 7): -W X)Vo
-BZV
96%
- P-totaal 75% - N-otaal 75% De prognose van de emissiefactoren naar water@/fe) en naar luchtftgÊe) zijn in de Tabellen 5.6 en 5.7 terug te vinden. Tabel
5.6
Plognocc ernissiefaptoren water RWZ's in 20m
StofiSofgoep
(%r
Emissiefacor G/ie)
4.805
BZII
7t7
N-tot
1.O50
P-br
t79
23
dcca&r
1993
Hl-16 Tabel
5.7
Prognose eÍnissiêfacbÍen
StoftSofgroep
lrrht RIZI's in 20CI
Erdssiefaotor(kgÀe)
co,
302
Np
036
cI{
0,0
Voor de bere,kening van de luchtemissies wordt verwezen naar Bijlage I. De COr en NrGemissies zullen toenemen door ee,n v€rdere verwijdering van respectiwelijk C%/ en N-totaal. Daar bij laagbelaste systsmen geen slibgisting plaatwindt, zal de CII. emissie in het jaar 2000 nihil zijn. Tenslotte het onderdeel afvalstoffen. De venvachting is dat de hoeveelheid slib per ie zal toeneÍrpn. Deze verandering levert de volgende afualfactor op: 2G24 kg droge stoffe in de vorm van slib.
6. ONDERZOEK NAAR SCHONE PROCESSEN EN PRODUCTEN
Bii de huidige methode van zuiveren is tijdens de biologische processtap (aëroob) kunsunatig toegevo€rde zurustof nodig om deze processtap optimaal te laten verlopen. Het kunstmatig toevoeren van zuurstof kost wij veel energie. Een tweede nadeel van deze processtap is de vorming van zuiveringsslib. Een mogelijlàeid om het eneqgieverbnrik en de vorming van aniveringsslib tenrg te dringen is om de huidige biologische processtap tÊ vervangen door een anaërobe-aërobe processtap. Hierbij wordt minder energie verbruikÍ en minder zuiveringsslib gwornd. Nadeel hiervan is dat de N en P-verbindingen nauwelijls worden afgebrokeffierwijderd. Uit onderzoek is gebleken dzt dezn methode momeirteel nog geen alternatief karr zijn voor de huidige aihobe biologische procestap binnen het totale zuiveringsproces fl"ettinga en van Starkenburg, l9y2). V/anneer het terugdringen van het broeikaseffect en het besparen van energie cen groterc prioriteit kijgen in het milieubeleid dan kan de anaërobe-aè,robe zuivering op lange termijn een rol gaan spelen Het besparen van energie wordt echter door de vereiste verwarming tijdens het winterseizoen voor een deel teniet gedaan. In het kader van het onderzoekprograÍnÍna RIVZtr 2000 en de Stirruleringsregeling Mlieutechnologie vinden verschillende onderzoeken plaats met het doel te komen tot procesoptimalisatie, lagere gehalten in het effluent en minder slibvorming. Doorbraken op korte termijn zijn echter niet te verwachten.
23
decctbr 193
Hl -17 7. NORMSTELLING EN REGELGEVING
In de waterbeheersplannen van de waterkrraliteitsbeheerders zijn de eisen, welke gesteld worden aan het effluent van RWZ's binnen hun gebied, opgenomen. Momenteel worden meestal nog de volgende eisen aan het effluent gest€ld (nrcdedeling enkele waterlwalit€itsbeheerders): .BAT <= 20 mg/li - zwevende stof <= 30 mg/l. In sommige gevallen dienen beiden te voldoen 8án (= 10 mgÀ Dit is aftankelijk van de kwaliteitseisen van het ontvangende oppervlalÍewater.
In
inernationaal overleg (de Rijn- en Noordzee-ministersconferentie) zijn afspraken gemaakt die moeten leiden tot een emissiereductie van 50% fosfor en stikstof op het oppervlalcewabr Lo.v. de emissies in 1985. Als gevolg hiervan is er in 1989 een bestuursalckoord
fosfaatbeperke,nde maarregelen het Interprovinciaal Overleg en het Rijk gesloten. tussen de Unie van 1995 per beheersgebied het Hierin is ondermeer overeen gekomen dat uiterlijk zijn (Coppoolse en Kerste& zuiveringsrendennnt van fosfaat tenminste 75% dtent een Algemene 1992). De ma:rimum toegestane effluentgehalten zijn vastgelegd 'Waterschappen,
in te
Maaregel van Beshnr (AMvB), welke op 1
juli
1990
in
in
werking
is
getreden De
verschilllende grenswaarden zijn (STOVÍA, 1993a): - RWZ's, capaciteit <= 100.ffi0 ie: vanaf 01-01-1995 - 2 mgllntrr, - RWZI's, capaciteit Voor nieuwe of uit te breiden RWZI's met een capaciteit > 20.000 ie, zijn derc grenswaarden reeds per 0l-07-1990 in werking getreden. Ook is als gcvolg van bovengenoemde afspraken in september 1992 gon AIr{vB van lracht geworden, waarin de volgende grenswaarden voor N-totaal lozingen van RIVZ's zijn vastgelegd (STO$/A, 1993b): - RïVZ's, capaciteit - RIVZ'q capaciteit >= 20.000 vanaf 01-01-1998 - l0 mg/liter. geldt Yoor nieuwe of uit te breiden RWZ's dit reeds vanaf 01-09-199.
ie:
Verwacht wordt dat op niet al te lange termijn ook eisen ten aanzien van de cnrissies van zware-metalcn en organische microverontrcinigingen gesteld gaan wonden (Rulkens en van Starkenburg, 1993). kr paragraaf 5.3 is al aangegeven dat er in ds toekomst door de stsngeÍe eisen La.v. de krraliteit van het slib bij het op of in de bodem breirgen ms slib verbrand gaat worden. De *uraliteit en het gebruik van zuiveringsslib als mestsof is in de AIvívB Overige Organische Messoffen (ingang 1993) geregeld.
23
&cat&r 193
Hl -18 8. REFERENTIES CBS (1993a) Mlieustatistieken, Schrifelijke enquete zuivering van afvalwater 1991, deel B, bedrijfsgegevens van de RWZtr CBS, VoorburglHeerlen, 1993 Koot, A.C.J. (1989) Behandeling van afvalwater ISBN %212 30763, 1989
cBs (1993b) Milieustatistieken,'Wa,terkwaliteiabeheer, deel A, zuivering van afvalwater 1991 CBS, VoorburglHeerlen, 1993
struijs, J. et al. (1987) BeoordelingssystÊem nieuwe stoffen: gedrag van een stof in een Rn4{ Íapport w.738622001, Bilthoven, juli 1987
RWZ
cuwvo
(1986) Diffirse bronnen van \ilaterv"tqll6siniging Hoofddirectie van de waterstaat, september 1986
Coppoolse, J. et al (1993) SPEEDdocument Zwate nptalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen RIZA nota 93.012/RfyI{ notl7730fl3001, ISBN 90 3690 3424, april 1993
sToRA (1991) hogramma PN-1992, Handleiding biologische fosfaawerwijdering STORA, Den Haag, oktober 1991
STov/A (1993a) Programma PN-1992, Handboek chemische P-verwijdering STOWA, Utrecht, september 1993
Schellen, A.ÀJ.C en Draaijer, H. (L992) Vergaande nutiëntenverwijdering op een zeer laagbelaste aktiefslibinstallatie STOWA, RWZI 20fl0 92-06. Utrecht, juni 1992
sTowA
(1993b) Programma PN-1992, Handboek stikstofuerwijdering STOVFA, Utrecht, september 1993
Unie van \Materschappen (LggZ) Brief over invulling fosfaat- en stikstof beperkende maabegelen aan de voorziter van de CIIïWVO Unie van ïl/aterschappen, Den Haag, juni 1992
23
decenbr
1993
Hl -19 DI{V Vraer BV (1992) Hoogheemraadschap West-Brabant, Effluentpolijsting DI{V Wats BV, Amemfoort, oktober 1992
bij oxidatiesloten tot AM-Kwaliteit
Duvoort van Engers, LE. (1991) Informatiedocument zuiveringsslib RI\nvI rapport nr. 738902013, Bilthoven, febnrari 1991 Jong, A.CJVÍ.P de en Schmal, D. (1992) Verwijdering van zlvaÍe metalen uit zuiveringsslib door elektrolyse STOWA, RWZI2000 89-M, Utecht, mei 1992
koingu, W. en Sarkenburg, W van (1992) Anaërobe behandeling van stedelijk afvalwater in Nederland, cov€rÍrota van het uitgevoerde onderzoek ln6-l99L STO\MA, RWZI 2W 92-05, Ufiecht, ínel 1992 Coppoolse, f. en Kersten, H. (1992) Emissie Rijn- en Noordzeeactieplan, Tussenstand en prognoso RIZA nota 92065, t"elystad, deceÍÍrb€r 1992 Rulkens, \V.H. en Starkenburg, W. van (1993) Voldoet de oekomstige zuivering van stedelijk afralwater aan duurzame milieuhygiënische uitgangspunten? f{c:OQ$ 1993, m.3, Rijswijk, juni 1993
BKFI Adviesbureau (1990) Errissie van broeikasgÍlssen uit rioolwate nivedngsinrichtingen BKH, Delft, november 1990 Born" G.J. van den et al. (1991) The emission of greenhouse gases in the Netherlands RnnvI mpport w.222X)1003, Bilthoven" juli 1991
23
&catur
1993
Hl -20 BUI,AGE
L
BEREKPNINGEN EMISSIES VAIYUIT RWZfs NAAR DE LUCTT
Bij de benehmingen zijn de volgende omre&enfactoren gebruikt
Energiehon Aardgas Olie Gistingsgas
Energie-inhoud
COr-Emissie
@J/m3)
G Cq/À{r)
32 35500 24.
56,1
74 57,4
1 m3 CO, = 1,96 kg COz 1 m3 CII. = 0,71 kg CH.
Daamaast zijn de volgerde sanname's gedaan (BICI, 1990): - Bii de oxyd*b van 1 kg CZV wqdt gemiddeld 1 kC CO, De COr-emissie voor aËrobe afbraak van organische stof kan sterk vair:nen yanwege het wisselerd kool*ofgetralte van het uganische substaal Daardoor kan de geschare COr-emissie uit het zuiveringsproces ca- ?.Mo hoger of lager zijn. - CZ\y' van slib ic 135 g/ g oganische &oge stof - 1 kg orgaoisctre droge rof in het slib wordt door slibgisting omgezet in 0,740 m3 gistingsgas - Samenstelling gistingsgas: CHq - 65%: @2 - 35%
gémiM.
CO1-EMISSIBS 1991: Aêrob€ rfbrask (orydatie):
@V @V
slib
Gestabiliseerd 135 Geproducoerd Gistingsgas 135
* 192 kton (org ds) = . (83,6 mln m30.740 m3 ) =
259,2boíl
CZV Vers slib: - CZ\Í Influent - CZV Yers slib - CZV Effluent - CZV
Otydatie
152,5
llon +
411,7
lton
961,8 kton
4t1,7
tun-l-
128,0 hon -Ê
42Ll }con; Dit geeft een CQ
emissie van
ea
422
}Íon
2ó
Btm
G€brtdl van aangekochte brandstoffen: -
Aardgas
123 mln mr 122 mln m3 * 32MJlm3 * 56,1 g @JMI = - Olie 1,6 mln liter Dit geeft een @r-Emissie van : 1,6 mln liter * 35J Mtlib * 74 gCAJW =
Dit geeft
een
@-Emissie vm:
2lglc(f'íl 41 lÍon
Totaal is dit ca Gistingryas:
-
Produktb: Gebruils
83,6 mlin m3
599 mh
m3
mln m3 * U MJ/m3 * 57,4 gclo$tu= gwolgd - Spni door affakkeling: 1Q7 mln m3 Dit geeft een CQ-Emissie vaqr 10J mln mt * ?A MJ/m3 + 57,4 gC0,JMJ= - Spui zonder affakkeling: 13,1 mln m3 Dit geeft een CO.-Ernissie van 13,1 mln m3 * 035 * 1,96 kglím3 -
Dit geeft
Totaal is
een COr-Emissie van 59,9
ditca
Totale Cor-Emissie:
23
dêccríbr
1993
825 ffiql
l4J
Lton
9,0 tcon 106 kton
554 kton
Hl -21 CII.-EMISSIES 1991: Spui zonder affalskeling: 13,1 mln m3
Dit geeft een Cll.-Emissie van
13,1
mln
.r
* Q65 * Q71 kgfrn3 =
6 kton
N,O-EMISSIES 1991: Aangenomcn wordt dat 10 % Np wordt gwormd Ëjdars de niaificatie/deninificatie in het aniveeingsproces Dit is de bovengrers van het in de literanru @om et al, 191)
gemerróe
tajdvan
5-
lW
NrGvorrring.
- N-btaal Influent - N-btaal Effluent - N-rotaal Slib
&4556 ton
- N-totsal verwiited tijdens aivering
26.456 ton
Hierva rrcrdt
10 % omgerctin
41.ffi bn 116.700 ton -/-
Np:
Dit is tf4f28 * 2.&6 ton N = 4.157 on
Np
4 kton
=
CoT.DMISSIES ?Jo{h
Aanngmets Laagbelaste systemen leveren per i.e. l8,l kg &oge stof (CBS, 1993b) Dat is 18,1 l92,BD = 1Q6 kg org ds Dit &orÍrt ovcrcer m€t 10í * 135 o 143 kC CZV pcr i.e.
.
Aêrobc efDraat (oqydetie):
O
-CZ\Iinfluentperie. - CZV slibp€rle. - CZV effiuentp€r i.e.
48,0tS
- CZV
23.9kc
oxSTdatb
l43kg-À 48te-t-
pcr ie-
2,,Pus
DitgeefteenCOr€missievanea.
Gebndl van aaryekochte brandsÉdfen cmi&ert per
ia
aan COr:
Totde CO, emisde per ie.
NrO-EMISSIES
30J hs
4fl):
Voor rannane's zie l,ÍrOeenissiec 191.
42{t.
- N-btarl Influont p€Í Le. - N-btaal Effluent peÍ i.e. - N-oaal Slib per ie.
l,L kg 103 ks -/-
- N-totast vern'ifted tijdens ariveeing
Wkg
Hiervan
wdt 10 %onge.AinN"O t 0t3 k8 N = .g&lg-Np,
Dir is 44128
23
docaóq
1993
13kc
Ht -22 BIJLAGE IL GEBRT]IICTE CEGEVENS BU BEREKENING MET HET MODEL TIMÀS
ALGEMENE GEGEVENS: Lazmeoontinq in tiNtsHokken of piek (clhtp): Totaalponoentratie (maximaal) in influent (mg/l):
c
I
INSTALLATIEGEGEYENS: Installatie met vmrbezinking (y'n): Hoog- of laagbelaste installatie (ty'l): Concenfatb &ool uatietank (mglt): Kteine of grotÊ bêlhn voc behrclrting (Ug): Ractie rccirculatie naar aeratietank: Concenfatie zwevende stof effluent (mg/l):
jenn henl 0
k 05
&
INFLI.]ENTGEGEYET.TS :
Influentdebiet (m3[r): Concentatie bzr, influent (mg[): Conoen8atie zwevende stof inflnent (mg/l): Bezinklare fractie (in voorbezinking): Frrctie orgurisch materiaal in zweverde stoft Duur belcening-ï)(h): De tijdstry is s, wilt u dit aanpassen @tr): Tillstry (s) (minimaal l5): Ber€k€oiÍrg met "standaard-influant' (y'n):
500 350 600
o,6 0,66
2N
j 120 j
STOFEIGENSCHAPPEN dichloormethaan: Molelorulgewiclrt (SÍno9: Opbsbaadreftt in waler (mg/l): Dampdruk @a): Octanol-waler patitiecoefficient: OpeervUfrcryautng walerige opbssing (N/m):
"
85 7A4A
4,&4 18
o,973
.lasorpnecoemcUt eool bij pH=7 (voor n=l in Ukg): Coefficbnt l/n in Èeundlich isclrerm:
r300
Mininale onoentatb, wafloor de isotherrn geHt (mglt):
0,1
Timerpindow afbraalcest (dagen): Concenratie, waartij tiobgie wodt vernietigd (mg/l): Ilalfirarde{id voor afbraak dmr hy&olyse (uen): Dissociatie&onstante zuur (mol/l):
30
r2 2W 500
le-20
STOFEXCENSCHAPPEN antluaceen:
MoleJilulg€ndcht (g/mol): Opbsbaafreid in warer (mg/l):
178
0,o73
Dampdruk (Pa):
195e4
ctarpl-waÍer partitiecoefficfu*:
2,W
Opp€rvlaktespaoniÍrg waterige oplossihg (N/m): Adsorptiecoefficient kool bij pH=7 (voor n=1 in l&g):
Coefficieat l/n in Reundlió isotbÊrn: Minimalc ooncen8atb" waarvooÍ de isothm geHt (mg/l):
ftnevÍdow
afbraalrest (dagen):
og73
fles o;7 t& 400
Conoent*ic, waartij tiologie wordt venrietigd (mg/t):
100
Hs|fwardstiil voc
5.000
aÍbraak door hy&olyse (rren): Dissociatiekonstante znrn (moUl):
8
ecenber
1993
le-?.O
o H2
Verwerking afgedankte koe la p pa ratu
o
o
o
ur
VERWERKING AFGEDANKTE KOELAPPARATUUR
V9erkgroep Emissies Senricebedrijven en
hodulrgebnuik
Samenwerkingsproject paocesbeschrijvingen con$rmenten, bou$', haÍdel en dienswerlening. RtVIvl (rapportnr. 77U\NM). RIZA (notanr. 93.0/ót112), DGM en CBS
Auteurs
:
Basisjaar
:1992
Datumpublikatie
: febnuari 1995
I.G.H. Brouwer, JJI.J. Hulskotte (n{G Apeldoorn) en AJI l{anemaayer GnAvÍ)
II\IHOUDSOPGAVE
1.
Omvang van de activiteit
2.
Prccesbeschrijving en bronnen van emissies Het koelsysteem Isolatiemateriaal
2.1 2.2
Emissie- en afralfactoren CFK-emissies
3.1 3.2
Atual
rl2-t Ít2-l Ít2-
1
ET2-2
\t2-2 Il2- 4 H2- 6
4.
Energieverbruik en energiefactoren
Ií2-
5.
lvÍaatregelen en kosten van maatregelen
tt2 -7
6.
Onderzoek naar schone pÍocessen en produkten
6
rn -7 -7
7.
Normstelling en regelgeving
H2
8.
Referenties
H2- 9
februari
195
I12-l
1.
OMVANG VAN DE ACTTVTTEIT
In
Nederland zijn er in de loop van 199t2 narr schating 530.000 huishoudelijke koel- en rrieskasten afgedankr Een groot deel hiervan, circa 200.000 apparaten, komen in het tweedehandscircuit terecht of worden geëxporteerd naar Afrikaanse of Oost-Europeese landen. De overige apparaten, circa 330.000 stuks, komen in Nederland in het afvalstadium terecht. In deze koelapparaten zijn chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's) verwerkt in het koelsysteem en het isolatiemateriaal. Wanneer er bij slopeny'storten van de apparaten geen voorzorgsmaatrregelen worden genomen, emitteren deze CFK's nÍuÍde luchr In 1987 is het Protocol van Montrréal tot staÍld gekomen, waarin afsp:aken zijn gemaal* over het tenrgdringen van CFK-emissies" In 1989 is er in Nderland een staÍt gemaakt met het opvangen van CFK's uit het koelsysteem en vanaf 1992methet terugvinnen van CFK's uith€t isolatiemateriaal van koelappaÍaten. ln 1992 zijn circa 215.000 koel- en wiesapparaten bij verrrerkingscentra aangeboden om op een verantrvoorde manier het koelmiddel dichloordifluorkoolwaterstof (CFK-12) af rc tappen en op te vangert. In enkele verwerkingscentra wordt tevens het isolatieschuim uitgeperst, waar[i het blaasgas trichloormonofluormethaan (CFK-11) geforceerd vrijkomt en opgevangen wordt. In totaal is in 1992 het isolatieschuim van ongeveer 60.000 koelapparaten op deze manier behandetd (Velden van der, 1993).
2.
PROCESBESCIIRf,ryING EN BRONNEN YAN EMISSIES
De principes waarop koeltechniek is
gebaseerd zijn verdamping en condensatie. Door verdarying wodt $ranntc qpgenomen en bij condensatie weerafgesaan. Een koelkas (wieskast) bestaat uit de volgende basiscomponenten:
-
Eengoedgeïsoleerdekoelnrimte. Een verdamper (in dekas$. D€ condensor (buiten de kas0. De pomp (compressor). Eenleidingstelselgevuldmetkoelmiddel
2.1
Het koelsSateem
Het conventionele koelsysteem is gwuld met het koelmiddel dichloordifluo'rtoolwatersof (CFK-12). Het vloeibare koelmiddel wordt door de comlr̀ssor rondgepompt sr via een dun buisje (capiltah) onder hoge dnrk in de verdamper gespoten. Door het wegvallen van de druk verdampt het koelniddel hier oruniddellijk, waar:voor de benodigde verilampingsenergie aan de koelkast wordt ontuokken. Buiten de koelkast wordt het gasvormige middel in de condensor afgekoel4 zcdrat het weer in vloeistofstadinm koml
De compressorpot en het leidingselsel zijn doorgaans geheel gesloten uitgevoerd en kunnen niet worden geopend zldrat er onder normale be&ijfsomsandigheden geen emissie van ftbnrari 195
Í12-2 CFK-12 naar de lucht plaar.svindr De hoeveelheid koelmiddel is onder andere afhankelijk van de grootte en de benodigde capaciteit van de koelappraann. De ge,middelde hoeveelheid koelmiddel is cirsa 165 gram CFK-12 (\/R'OIvl 1993). In het koelsysteem bevindt zich behalve koelmiddel ook nog otie (250-350 gram) die voor de noodzakelijke smering zorgt (lveber, 1989), (Velden van der, 1992), (Lange de, 1989).
22
Isolatiemateriaal
De wandEn van koel- en nrieskasten zijn geïsoleerd met schuimmateriaal waarin trichloormonofluqmetlraan (CFK-11) is verwerkt. Het isolatiemateriaal bestaat uit poly-uethaan hanlschuim (PUR) met in de cellen het blaasgas CFK-11. Het isolatiemareriaal is opgeschuimd tussen de binnen- en buitenwand van de kast en heeft behalve een isolerende fimctie ook te maken met de stijfteid van de constructie. Een koelapparaat bevat gemiddeld 4 kg PLIRschuim waarin bij de produktie circa 520 gram CFK-ll verïverkt is (VROlvÍ" 1993). Het CFK-l1 is opgesloten in de celstnrctrur van het schuim en zal normaliter pas ontrrijken wanneer het schuim vernietigd of beschadigd wordt (Weber, 1989), (Velden van der, t992), (Lange de, 1989).
3,
EMISSIE. EN AFVALFACTOREN
In 1931 is het CFK-12 als koudemiddel in gebnrik genoÍrpn. Pas in de jaren vijftig krram de
produktie van CFKs goed op gang en tot ln4 is de jaartijlse afzet constant toegenomen. In dat jaar maakten onderzoekers hun vermoeden bekend dat CFK's de ozonlaag aantasten. Daarna zry, er overeenkomsten gesloen om het gebruik terug te &ingen. De toepassing en gebruik vur CFK's in koelappratuur is tot 1992 niet veranderd Tot aan 1990 zijn alle afgedankte koelapparaten al dan niet na verschrotten op storlplaatsen terecht gekomen. Aangenomen mflg worden dat het gebruil*e CFK-12 uit de koelqystemen grotendeels in de amosfeer terecht gekomen is. De diftse emissie van CFK-ll uit gesto'tt iso}atiemateriaal en niet verschrotte apparaten zal nog jarcn voortdtren.
\a lgg2is ren bij drie geqpecialis€erde
sloopcentra gestart met de enrgwinning van CFK-ll het van PUR-schuim in een zogenaamde Kollermolen kan uit isolatiemateriaal. Door uitpersen meÍr circa 94Vo van het aanwozige blaasgas CFK-ll terugwinnen (Stienstra, 1992).I{et op deze wijze behandelde schuim bevat daq nog maar circa 1% CFK-ll en is voor trergebnrik geschilc ln l9y2 is het isolatiemateriaal van naar schaning 60.000 koelapparaten op deze manier behandeld (Velden van der, 1993), (Stienstra, 1992r. De hnaliteit van het tÊruggewonnen CFK-I1 is door onbekende bijrengng zodanig dat hergebnuik (nog) niet mogelijk is Het wordt tijdelijk opgeslagen (Leemput, 1992). Daarnaast wordt bj de AVR (Afval Verbranding Rijnmond) het isolatiemateriaal van 5600 koelkasten verbrand in een draairommeloven, waarbij de CFK's vemietigd worden (Velden van der, 193).
Totaal zijn er m tggz ongeveer 530.000 koelappararcn vervangen. Een groot deel hiervaru circa 200.000, komen in het zogenaamde tweedehandsciÍcuit t€recht of worden geèxportee,rd naar A*ikaanse of Oost-Europeese landen. felruai 195
H2-3 Op basis van verschillende rapportages (Velden van der, 1990), (lYeber, 1989), (Velden van der, 1993), (Micon, l99t) is in figuur 2.1 stnrctuur gegeven aan het afvalcircuit van koelapparaten in,1992.
Figuur2.l
febnla
i
1995
Afvalcircoitkoelrypcarcrl 192
\12- 4
3.1
CFK-emissies
Koelsysteem Op .nij eenvoudige wijze is het mogelijk om het mengsel van olie en CFK-12 uit de comPressorpot af te tappen. Het aftappen vindt plaats door met behulp van een vacuiimsysteem het mengsel op te zuigen. Dit kan gebeuren via en priktang, die op de vulpijp gezet wordt of door een gebooni/geponst gat in de compressorpol Theoretisch kan door de gunstiger locatie van het aftappunt en de lagere vacutimdnrk via het doorboren van de compresso{pot nre€r CFK en olie worden afgetapt dan met priktangsysteuren.
ln
lggzzijn in Nedsrland naar schatting 330.000 koelkasten gesloopt&ernietigd en venolgens (eventueel na verrrijdering materialen) verbnand of gestort Hiervan is bij circa 215.000
koelapparaten (inclusief dnrkloos aangetroffen systemen) hetkoelsysteem afgetapr Gemiddeld werd 60 gram CFK-L2 per apparaat teruggewonnen, zodat het rende.ment ten opzichte van de oorqpmnkelijke (theoretische) inhoud (165 gram; àe 2.1) ongeveer 36% is (Velden van der, 1993). De oorzaken van dit matige rendement Ínoeten geznchtworden in:
-
het aantre, en van leeggelel*e, drukloze systemen. lekverliezen tijdens het aftappen vemchillen in aftapmethode. aanname van de theoretische inhoud van het koelsysteem is mogelijk te hoog.
Er wordt
aangenomen dat het gedeelte van dE CFK's dat de vernerkingsbedrijven niet daadwa*elijk aftappen, tijdens gebnriks- en/of ontmantelingsfase naar de lrrcht wordt geëmittead" Van de overige apparaten die niet bj de reguliere verwerkingsbedrijven zijn afgetapt, mag worden aangenomen dat het CFK-12 naar de lucht wordt geËmift€€rd, als gevolg van lekkage, beschadiging of sloop. Een overzicht van de emissies van CFK-12 m 1992 op grond van bovenstaande aaruumes is gegevenin tabel3.1.
Isolatiemateriaal ï\iffirse emissies uit het isolatiemeteriaalIn onbeschadigde toestand wodt de diffusie van CFK-I1 uit 5 cm rlik PUR-schuim geschat op een halfuaarde-tijd van 95 jaar (Stiensaa 1992). Dit is het geval onder normale bedrijfsomstandigheden De huidige, nog prille praktijkcijfers voor het recyclingsrrendement van CFK's wijzen uit, dat het renderent voor CFK+erugwinnen uit PtJR-schuim 20 tot 507a van de oorspronkelijke toegevoegde hoeveelheid is (Velde van der, 1993). De diffi$e €missie van CFKs uit het isolatie-sclurim lijlc snella plaats te vinden dan tot nu toe is aangenomen. Er wordt naar verwachting gedurende de gemiddelde lwensduur van het koelapparaat ongeveef, 50 procent van de verrilerlcte hoeveelheid CFK-1l (520 gram; ne2.2\ naar de lucht getimiueerd, ofirel crÍcn,z@ gram Fr appaÍaal Deze bron uit naar schaning 6,7 miljoen huishurdelijke koelapparaten (Meiling 1993> is ve,rantrnoordelijk voor de grootste fcbnreri
195
II2.5 bijdrage van CEK-emissies naar lucht, afkomstig van koelapparaten.
Nrekte ernissies hii shredderen van isolatiernateriaalBij de haÍtdel in oude metalen worden de koelapparaten met behulp van shredderinstalliaties vermalen" waarbij de ferrc's en het grootste deel van de non-ferro's worden teruggewonnen. De rest van de materialen komt op de stort terecht (!Veber, 1989), (ROM, 1993), (Berlreltnans, 1993). Er is aangenomen dat tijdens het shredderen naar schaning 213 dwl van het resterende CFK-I1, ofwel circa 170 grarn per apparaat, uit het isolatieschuim onnnrijkt Fmissies uit historirch gestort isolatiemateriaalOm diffrxe CFK-emissies uit isolatieschuim van in het verleden gestorte koelapparaten te kunnen kwantifrceren zijn aannames gemaakt. Uitgangspunten hiervoor ap dat er sinds 1960 koelapparaten in Nederlandse huishotrden begepast worden en dat de levensduur gemiddeld 15 jaar is. Vanaf 1975 komen er dan jaarlijks ongeveer 300.000 koelapparaten in het afvalsadium terecht, waarvan het grootste gedeelte van het verrrerkte isolatiemateriaal uitein&lijkop stortpliaatsen boland. Het merendeel van de koelapparaten is vershredderd, gqilet in oen kraakwagen of op een andere manier beschadigd- Daarom is aangenomen dat, inclusief dtffirsie tijdens de gebnriksfase ,314 dffil van het ver$rerlÍe CFK-l1 uit isolatieschuim is geitmitteerd, voordat het op sto4plaatsen terecht komt. Het resterende CFK-ll (130 gram) zal" gedurende een periode van naar schaning 50 jaar, diffirus uit het schuim de lucht worden geëmitteerd. Dit is een emissie van circa 2,6 gramper apparaat per jaar.
naar
Een overzicht van de emissies van CFK-II gegeven in tabel 3.1. Tabel 3.1 CFKgnissies
n
1992 op grcnd van bovenstaande aannames is
nas lucht, aflcoÍnstig van afgedanhe koelrypratcrl 1992
Ibelmkldet
Ni*afgeqt+lcldogel AfgËtry+Hd.ag*
cFK-12 @K-t2
U5.0m
0.165
19
215.000
o.lQt
B
6.700.0m
o.o17
114
185.m0
0.17
3l
o.00?ó
12
Inhtfumagiat Dlffiubt
cFK-ll
s|rM
cFK-u
Ststdiftust
cFK-lI
o a
4500.000
Deue toelryprarn zijn in het afvalsadium @cht gdloÍÍsl ronfu bt lnt koelsysfieem mrdt dg€ttpc HBr mqendeet ven ilsp, appaetor b vershedderd of raalc qr oen eÍdeÍe manier besdudgd & is aangenonren dat her amwezige koelmiddel (165 gnm; zie 2l) nar lncht c,qr& gêAdÍleeÍril Van ;ommige toctryraur die bij de vcrwertingscc*rtra terccl* konren, is hcr koelqnstmr nl* mecr inbct (l€&). Hierdmr is a@pen orrnogelilc tlit de werige apprat€Ír xrodt in de pdÉË miÍder eoehlldel afg@t dm a theoretisch verwacht kan rcrden GernllCeld wqrrdt er uit dÊ aangffen toetryram 369o vn dc thcmtisch veiltachte no€ry€elheil kFlmildet afge4t Fr b aangenomen dat de rcst van het koelmildel (105 gruU zb 3.1) mc lucht utordt geëmittê€ld
februad 1995
H2- 6 a
D"
maximale tpweolheil CFK-II die bij het verwerken van P[JR+chuim vrilroÍnt b 5O7o varr dc lpev€elheil dfie bii de produlcie als blaasm*tdcl is g€hÍuitÍ- Er is anrgenomen dat het ontbrekende gedeelte (2óO grart) tlÍt€ot do gelnrihdnnr van €€Ír belappaaat (f5 Írr) doq bldrage en difrrsie nar lucht vrurdt geërnittoer
perapmatperjaa.
o
ota
rtêlt qn lret Pt R-6chrim te hrnn€n Bij de vem'ertingscenra ïrqdt 45% vn de aargeboden koelamdaten ververtegr of teo belnevc vur rmtedaal-hergebruik De werige rypdat€o croden over lret algenreen (9M) m shredder versedct Fr is aangenomen dat tijdeos het stu'edderren 2/3 del van het op dat mornent aanwezige CFK-ll in PuR-sctruim (2-& grar$i zie 3.1) nar lnctrt wordt geëmittoerd. Dit bete&ent cen crrrissie van circa 170 gram per apPaaa[. Diffuse €rnissie aflomsdg uit tet isolan:esdnim (PIJR) vu naa sdraning 300.{n0 nelappram per jaar, di€ in de p€riod€ 1975-1990 op storplasen taredrt zijn ge&omÊo. Ilbbij b aangaromen dat er in tpt schuittt, op het rpment van stoÍte$ rcg25% vur de ooryurldifi.toegcpasÈe hÉvoelhêid CTK-ll aanwezig is en dat deze howeelheil h oen periodc van nac hrctrt urcre geaniuecrd. Dit is ocn cnrissie vm 2,6 granr per rypaaatp€Í jatr (zic 3.1).
t
st
5olr
Afval
3.2
Bd het oneantelen/slredderen van koelappanten komt een materiaalstnoom nrij, waanroor hergebnrik uit economisch of technisch oogpunt niet haalbaar is. In dc rneeste gevallen worden deze materialen gestorl Uit ds @bant€ling vaÍl koel- en \deskasten bij centrale venve*ingscentra ziin kentallen bekend. Dezn maeriaalkentallen komen rdclijk overeen mÊt hÊt document afgedankt wit- en bruingoed (Meiling, 1993). Op basis van eerder ge,rappoÍteerde gegevens (Velden van der, 1990), (Weber, 1989), (Velden van der, 1993), (Micon, 1991) zijn er voor 1992 de volgende schattingen te make,n: er zijn naar schaning 120.000 apparaten onffianteld, 185.000 geshr€dderd en 25.0m gestorl Hierbij ontstaan de in tabel 3.2 vermelde afvalsroren.
Tabel
3t
lvíaterinlkcntallen en afinlstomen (VAM
f92)
Gh
1.00
300
Kunsebf
4.t5
L250
PUR-sctruim
3.00
100
EOo
Koeer
4.92
n5
25
Aluniniom
1.80
500
50
Tlzs
23.00
6000
1500
OliÊ
u6
45
30
Resabff€o
0.@
4.
N
ENERGIEVERBRTJIK EN ENERGIEFACTOREN
De totale koSten voor het volledig milieuve,rantwocd ontmaÍrtelen van koel,appiliatuur, liggeit ftbnreri 195
tn -7 bij een centraal venrerkingsbedrijf op ongeveer f 30 à 40.- Het merendel van
deze kosten worden gevormd door investerings- en personeelskosten. Het aandeel van de kosten dat nodig is voor de energievoorziening is minder daÍr viÍf procenl Omgerekend betekent dit een maximaal energiegebruikvan ongeve€r 100 Ml/apparaat (exclusief inzameling) (VAM, 1992), (Meyer, 1988).
5.
MAATREGELEN EN KOSTEN VAN MAATREGELEN
De emissiebeperking vindt vooral plaats door het vervangen van de harde CFK's door altematieven" die minder schadelijk voor de ozonlaag zijn Alternatieven zijn onder anderc zachte HCFK's en HFK's zoals CFK-?2 (C:ng-yA, CFK-123 (CBCHCI2) en CFK-134a (CH2FCF:}), de vervanger van CFK-12 (Dijkgraaf, 192). Er zijn monrenteel CFK-uije koelkasten op de markl waarin het koelmiddel is samengesteld uit en mengsel van propaan-isobutaan en cyclopentaan als blaamiddei in het isoleerschuim wordt toegepast @aaijmakers, 1992). Het ozonaantastend vennogen van deze $offen is nihil Tot voor kort werden deze soffen ulet naure niet gebnrikt omdat men het risico op brand en explosies nog niet wilde accepteren @aaijmakers, 1992).
Het energiegebnrik van koelkasten wordt door het gebrtrik van altsrnatieven voor CEK's niet hoger. Het energiegebruik kan lager worden door toepassing van nieuwe isole,rcnde syst€men als bijvoorbeeld perliet of vacuiimpanelen (tVerttrer, 1993).
Door deze nieuwe oepassingen ontstaan er bvens mogelijlàeden om vonn en constructievan koelapparaten z.odaunig te ve,randerren dat demonteren en selectief slopen efficiënts verlopen kan.
6.
ONDERZOEK NAAR SCHONE PROCESSEN EN PRODUKTEN
Het onderzoek richt zich vooral op vewangende koelmiddelEn die minder schadelijk zijn voor de ozonlaag, zoals ctrlmrwije halogeenveóindingen Hi€rbij qpeelt nrt name tret onderzoek naar de giftigheid een belangrijke ro1. Bij TNOis onderzoek uitgevoerd naarde mogelijlfieden van @n luchtgekoeld 'Air Clcle' systeeq dat berust op de afkoeling van lucht door adiabatische expansie.
7.
NORh{STELLING EN REGELGEVING
De afbouw van het CFK-gebnuik in Nederland wordt geregeld in het CFK-AktieprcgrammaIn de CFK-oommissie zijn de overtrei{ Mrijfslwur en con$rmenten vert€genwoordigd" Middsls een jaarlijkse rappoftage wordt aan de minis6s van Volkshuiwesting Ruimtelijke Orrdening en MlbubeheEr ve,rclag gedaarr van de reatisatie van het reductieprogramma en worden nizuwe doelstellingen geformuleed- Via monitcing worden de doelst€[ingen getoetst en zonodig bijgesteld- De doelstelling van het CFK-programma is dat het gebruiknan CFK's in koelapparaten per I januari 1995 is gereduceerd tot nul. f&uryi
1995
H2-8 Sinds jalí 1992 is er een besluit van lracht "Besluit orcnlaag aantastende stoffc,n". Hierin zijn voor betreffende koeltechniek de volgende punten opgenomen (Dijkgraaf, 1992):
-
eÉbruik van CFK's als R-12 en R-501 is in nieuwe installaties verboden. Verbindingen moeten $/orden gesoldeerd Het gebnrik aan koelmiddelen moet in een logboek worden bjgehouden. VaÍtaf 1995 mogen de "harde" chloorfluorkoolwatersoffen niet meer worden ge,poduceerd. Met ingang van I januari 1993 rcgen geen CFK-houdende (polyurettraan en polystyreen) isolatieplaren of isolatiepanelen meer worden gepnrduceerd of op de markt gebnacht worden.
Tevens is in 1992 door het Ministerie VROIví/DGM Directie Afralstoffen, het project afdanking koelkasten gestart. Doel van dit project is om ret de betrrokkenen (bedrijfslwen, consunreffen uganisaties en overheden) te komen tot een landelijke verwijderingsstructur voor koelkasten. Medio 1993 is dit prcject gerntegree,ld in het project '\F/it- en Bnringoed (WEB)". Naast het overleg met de beuokkenen is er door VROM een Algemene Maarregel van Besanrr (AMvB) in voorbereiding, waarin een systeem voor de verwijdering van koelkasten wordt beschreven.
fcbrusÍi 1995
H2
8.
REFERENTIES
I
Velden van dern 1990 Handel en eryrortvan compressorpotten uit afgedankte koelkasten VROM, Den tIaag. Velden van der, I. 1992 CFK Aktieprogramma, Jaarrapportage 1990, LWI en 19Dt2 CFK-projecóureau, Tilburg Vetden van der, J. 1991 Het afdanken van koelkasten VROM, Den llaag.
Velden van d€tr, J.1993 Verwijdering koelkasten VROM, Den Ilaag.
n 1992
Langede, V.PA. 1989 Verwijdering van afgedankte koelapparaten in AmsrcrUam IVAM, Univeniteit van AmsterdamStienstra" S. 1992 Recycling van alle koelkasten in Ned€rlaÍd is nabij In Tiidschrift Recycling, pag. 78-81, junyjuli 1992. Weber, J. 1989 Koelkasten en het milieu, een problematische combinatie IÍt TijdschÍift Pï Energiebeheer & Afvalbeheer, pag. ?3-33, juni 1989.
VAIyÍ" 1992 Koelappraten worden volledig gedemonteerd en hergebruilc Itt Tijdschrift VAM Mededelingen, pag. G7, w.4, 199D^ Micon Mlieuconsulana, 1991 Inventarisatie hergebruiksprojecten van afgedankt witgoed Iedema" R.A. 1990
Verwerking oude koelkasten nog niet op temlrerafirur In ïjdschrift ROlvl, pag.15-18, jaargang 8, nr.5. Berkelmans, tvÍ- 1993 PGEM en VAIví starten onmaruebedriif Recy&r In TijdscbÍift Elektnomagazine Detailhandel, pag 2l-23, nÍ.2, LW3.
febrttari
195
-9
En- rc ROM, 1993 Koelkastenvenrerking is taak van producenten kr TijdschdftRolvl, februari 1993. Meyer, M. 1988 V/irtschaftlichkeitsberechnrmg fiir die kiihlschrankensorgung "total" modell SchleswigHolstein. Kiilteanlagenhuerhandwerks, DÍisseldorf.
Dijkgraaf, A.1992 \Mie is er bang voor ozonnriendelijk koelen kt Tddschrift PT Poly Technisch tijdsctnift"
pag.54l57,w.ll,1992.
Raaijmakers, R. 1992 Grrondstof-industrie zet vaÍrt achter CFK-venranging kr T{dschift Kunststof M agaane pag.4S-5 1 w.5, 1992. Gaalen vaÍr"
F.R, J.C. van Bemmel 1988
Beperking van CFK-emissies t€chnisch mogelijk kr ïjdschrift PT Procestechniek pag. 5G54, nr.8, 1988. 'Werther, P. 1993 Opmars CFK-wije koelkast onsftitbaar Mlieumagazine, pag 262T, rtr.1 18, 199t3.
Meiling,IC tlanemaayer, AIt 1993 Afgedankt wit- en bnringoed Raportnr. 7 36202045, RrylvÍ" 1993, Bilttroven.
vRoM,
1993
Planvorming landelijke verwijderingsstructuur koelkasten VROM, Den Haag.
fcbÍu{i
1995
o H4
Waterleid ing bed rijven
o
o
o
IryATERLEIDINGB EDRUVEN
\ilerkgroep Emissies Senricebedrijven €n Produktgebruik
Sarenwerkingsproject procesbeschrijvingen consumenten, bou$r, handel en dienstverlening.
RI\nvI (rapportnr. 773W3W7), RIZA notaÍr. 93.M6tH4), DGM en CBS
Auteur(s) Basisjaar
CJ. Peek, J.IIC. Miilschlegel, J.F.M. Versteegh :1993 :
Datumpublikatie : juli 1995
(RM)
INHOIJDSOPGAVE
1. Omvang van de
II4-L
activiteit
I
2. hocesbeschrijving en bronnen van emissies
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Drinhrateóereiding uit grondwater Drinkwaterbereiding uit geihÍiltreerd oppervlaktewater Drinkwaterbereiding uit opp. water opgeslagen in spaarbekkens Slibopslag en -verwerking Berging en distributie drinlarater
-2 -2 IJ4-3 H4 H4
}I4-4
H4-5 IJ4-6 H,4-6
3. Emissie- en afvalfactoren 3.1 Fmissies naar lucht
H4-6 I{4- 6 H4 -7 H4-8
3.2 Emissies nÍur $'ater 3.3 Afval- en reststoffen 3.4 Overige (milieu)knelpunten
H4
4. Energieverbnrik en energiefactoren 5. Maatregelen voor emissiereductie, beperting omvang
-9
Afvalsoffen en
energiebesparing 5.1 Omvang afval- en reststoffen 5.2 Implementatiq/kosten aanvullende znriveringsstappen
IJ4-9 H4-9 H4- 10 H4-
11
7. Normstelling en regelgeving
Ir4 -
11
8. Referenties
r{d--12
6. Onderzoek naar schoneprocessen en
prducten
H4T..
1
OMVANG VAN DE ACTWITEIT
De Nederlandse waterleidingbedrijven produceren de laatste jaren ca. 1.300 miljoen
m3
-in 1993 54 miljoen m3 (\EWtrT, 1994b)- als
(drink)water per jaaÍ. Hiervan wordt haltrabrikaat t.b.v. de industrie geproduceerd. kr tabel 1.1 is een orrerzicht opgenoÍnen van de geproduceerde -per t5pe bron- en afgeleverde hoeveelheden (drink)water i1 miljoen door januari het aanal 1995 periode Per 1 bedroeg de waterleidingbedrijven in de 19ffi-1994. rvarerleidingbedrijven in Nededand 37 WQ 1995). qrca, 47o
d
Tóel 1.1
Overzicht vsr de g€prodnesde -per type bron- en afgelevede hoeveelheden (&ink)water in mi$ren m3 door de warerlcidingbedijven in de periode f%Gf994 (VEWIN 1990, 1991, 1992. l93U L99,4a ,1994b en
Ií.O,
1995)
Tpebrur 1960
1970
7tl
Crmdwatee waEvan:
-Owecgrcrd*ater -Duincrat€r
Getrfltreerd
1993
1989
42364?& 75 130 138
159
833
846
79 37
69 ,()
t72
W
836
63 38
t73
t9p,1
42 29 176
oppervlahewater Oppervhfoewater uitspazbeL.kens
TSTAALI CegroOucoerC
-Afgekvad
1ll
513 518
895 904
r94
t93
L0/,3
LW1
t262
1063
1119
r2n
rtts lm l28r 1243 txts 1293 r29l 1295 1257 l2T)
everschil ursscÍr g€frcduc€erd en afgeleverd wordtveroorzaalc doc lwerfurg warer a&omstig
rnan derdesr
Oevergrondwater is grondwater dat minimaal 1070 oeverfiltraat (oonpronkelijk rivierwater) bevat. Hierbij fungeert de rivier als infiltratiegeul. Duinwater is grondwater dat op lokarie wordt aangevuld door de neerslag. Tezamen met geihfiltreeld oppervlaktewater wordt dit opgepompt" Grondwater wordt voornÍlmelijk in het n@rden, zuiden en oosten van Nederland getvoilren. In het westen \pordt vooral oppenlaktewater uit het stroomgebied van de Rijn (ca 50Vo) en de Maas (ca50%) als bron gebnrikt.
2t
juli
1995
H4-2 2. PROCESBESCHRUVING EN BRONNEN VAN EMISSIES drinkrnrater is afhankelijk van de brcn van waaruit het wat€r wordt paragrafen betrokken. In de 2.1, 2.2 en 2.3 wordt de drinlrraterbereiding uit de verschillende bronnen in grote lijnen beschreven Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bij iedere paragraaf vermelde literatuur.
De bereiding van
2.1 Drinkwaterbereiding uit grondwater (Mtilschlegel,
19
fi2)
winning grondstof In Nederland zijn circa 250 lokaties waar grondwater t.b.v. de openbare wordt gewonnen. Grondwater wordt voornamelijk gewonnen via - onderwaterpompen in putten; - centrifugaalpompen in een diepe putschachr Bij de winning wordt electriciteit verbnuikt. Omdat onder vergelijkbare omstandigheden het rendement van centrifugaalpompen groter is dan van onderwaterpompen, is het energieverbruik hiervan lager.
zuivering Afhankelijk van de hraliteit van het opgepompte nrwwater wordt bepaald welke zuivering plaats dient te vinden. Na de zuivering moet het s'at€r fsisch, chemisch en bacteriologisch zodanig van aard zijn dat het zonder bezwaar door de bevolking cn industrie kan worden gebruikt. Voor drinktrater gelden hiervoor de normen uit het Warerleidingbesluit van 1984. Doorgaans kan niet worden volstaan met één zuiveringstechniek, Íraar met een combinatie van technieken. In figuur 2.L zijn processchema's voor de zuivering van grond\pater en oevergrondwater tot drinhnrater opgenomen.
beluchting
beluchting
(deeI-) ontharding
f,iltratie
filtratie actieve koolflltratie
Fipur
26
juli
2"lPloccesctema'e aivcring grorxdvnrcr en oevergrondwatcr bt &inl$rater
1995
Ií4-3 De aniveringsstappen beluchting en filtratie zorgen eryoor dat de nanlrlijke componenten ijzer, mangaan en aÍnÍnorftlm en zwevende en gesuspendeerde stoffen worden verwijderd. Als de filters vernrild zijn, worden ze schoongespoeld- Daarbij komt watertroudend slib (spoelwater) u[i. Aftnnkelijk van de hardheid (calcium- en magnesiumgehalte) van het water vindt ontharding door middel van vlokvorming of lristallisatie plaats. Actieve koolfiltratie wordt bij de arivering van oevergrondwater ingeret om organische miqoverontreinigingen te verwijde,ren. In de nabije toekomst zal de zuivering van een deel van het grondwater uitgebneid gaan worden met "nitraawerwijdering".
22
Drinkwaterbereiding uit geinÍiltreerd oppervlaktewater @eters etzl, L992)
winning grondstof Het grootste deel van dit water is afkomstig van de rivieren de Rijn en dE Maas.
voorzuivering Op de plaats van inname wordt het water voorgezuiverd, voordat het via leidingen getraÍlsporteerd wordt naar de infiltratiegebieden. De voorzuivering bestaat tenminste uit de volgende stappen: - coagulatie/flocculatie; - flotatie/sedimentatie; - snelfiltratie. ïijdens dezc stappen worden met behulp van clremicaliën, rcals ijzer- of aluminiumzouten, slecht bezinkbarc stoffen, colloïdale stoffen en een deel van de opgeloste stoffen verwijderd. Voor het transpon vindt in enkele gevallen een chlorering plaats om problemen met aangroei tijdens het transport tegen te gaan-
transport Gemiddeld wordt het \ilater over 60 lcm getransporteerd naar de infiltratiegebieden. In totaal is in Nederland 267 futransportleiding voorvoorgeanived \ilater aanwezig.
infiltratie
In
1990 vond op 11 plaatsen open infiltratie en op 2 plaarsen diepinfiltratie plaats. Bij open infiInatie wordt het aangevoerde water in kanalen, bassins of luilen gebracht van waaruit het in de bode,m kan infilueren. Diepinfiltratie vindt plaats via infrlratieputten.
winning/ nazuivering Het gernfiltreerde srater wordt opgepompt en vervolgens nagezuiverd tot drinkrrater. Een processchema van de naanivering is in figuur 2.2 opgenomen.
26juli
1995
IJ,4-4 opgepompt
infiltraat
snelfiltratie ontharding ew. gevolgd door
snelflltratie
actieve kool-
filtratie/
poederkool
desinfectle
(ozon, chemisch)
1) Aftankeli* van de lmgliteit van bet opgepod4lb c,at€Í c,qqtx€ír) I of rneerrdse v6 dêze aanvulbnde adveringstrycn doqlop€rt" ttdogelifrheden om edesinfecteren zijn veelal aanwezig, marurcrdon ia depraldiÊ zdd€o gebruilÍ2) S/ordt dtiÍl toeg€post bij water dar in @ntact komt Ínet dê buienluchÈ
Figuur22 Processchemanaarivednggebfiltreerdoppewlalcewatertotdrinkuaier.
23 Drinkwaterbereiding uit opp. water opgeslagen in spaarbekkens CIWACO, L99z) winning grondstof Van de totale poductiecapaciteit is circa 90% afkomstig uit de lvÍaas en het rest€rends deel uit de Rijn of overig opperrilaktewat€r. Direct€ zuivering hiervan vindt in Nederland bijna niet plaaÍs. Het overgrote deel wordt eerst opgeslagen in spaarbeldsens, waarvan de Biesbosch-bel&ens met een gezamenlijke capaciteit van 230 -iljoen m3 het belangrijkste ztjn. In de Biesbosch-bekkens vindt van\r'ege de lange verblijftijd door natuurlijke zuiveringqprocesscn een kwaliteitwerbetering plaats. Bovendien vinden onttrarding, pH-korrelrie en defosfatering plaas. Hierdoor vindt bodemslibaanwas plaaa.
transport Vanuit de spaarbekkens $rordt het gedeeltelijk gezuiverde water getranqporteerd -over afstand variërend van 7 tot 105 hn- naar de zuiveringsinstallatie. 23
iuli
1995
een
H4-5 zurvenng Een processchema van de zuivering is in Figuur 2.3 opgenomen. ontvangstbekken
coagulatie,/ f ]occu lat ie
f
lotatie/sedimentatie snelfiltratie ont.harding evt. gevolgd door
sneLfiltratie
aktieve koolfiltratie/ poederkool
desinfectie (ozon, chemisch)
*) AÍharikelitk van de hadheidvan hetopgqpompte nrater wordtdeze aivedngsstry doqlop€Ír.
Figuu
23
Plocecscherm
aivering uit
spaarbe&kens a&omstig opp. warer tot drinlctrarec
2.4 Slibopslag en -veneÍerking (Sombekke
en Koppers, L992)
Door de verschillende zuiveringsstappen ontstaan tijdens de drinkwar€rbereiding divene afval- en Íeststoffen waarvan drinkrn'aterslib, onthardingskorrels en filtermateriaal (zand en grlnd) de belangrijkste zijn. In hoofdstuk 3 wordt ondermeer uiwoerig ingegaan op de gevormde hoeveelheden hiervan.
van de produktielokaties opgeslagen in aarden bezinlvijven en op de overige lokuies in betonnery'stalen bezinkers. Tijdens de bezinking vindt door statische indikking concentratie plaats. Na een aantal jaren worden de bezinkvijvers uitgebaggerd en wordt het ingedilte slib overgebracht in drcogbedden waar door natuurlijke ontwatering het droge sof gehalte verder sujgr Omdat de bezinlvijvers veelal een opslagcapaciteit hebben van meerdere jaarprodukties Ínn slib, wordt jaslijks ruim dÊ helft van de produktie aan drinkwaterslib op het eigen terrein opgeslagen. Hierdoor zijn op de terreinen van de waterleidingbedrijven grote hoeveelheden slib aanwezig. Uiteindelijk komt het me,rendeel op de stort terecht De bezinlxrijv€rs en droogbedden
Het drftrkwaterslib wordt op circa
2tjuli
1995
SAVo
H4-6 zijn meestal niet ingericht volgens lBC-criteria (Isoleren, Behesrsen, Controleren).
25
Berging en distributie drinkwater (VEWIN, 1993b)
Het geproduceerde drinkwater wordt in reinwaterkelders en waterlorens opgeslagen. De voorraad drinkwater is zodanig dat schommelingen in de "uur-" en "dag-"vraag opgevangen kunnen worden. De distributie naar de afnemers vindt plaaa via een uitgebreid leidingneq bestaande uit: - circa 100.000 km aan hoofdleidingen (incl. transportleidingen); - dienstleidingen (urssen hoofdleiding en de watermeter/binnenleiding); - binnenleidingen (tussen dienstleiding/watermeter en de tappunten). Bij het transport van drinkwater via het leidingnet qpelen drca /70 pompstations, \paarvan 250 grondwateq)ompstations, een belangrijke rol. De pompstations zorgen voor voldoende druk in de leidingen. drulverlies te compenseren kunnen zogenaamde opjaagsanions in het leidingnet wonden opgenomen. Van alle Nederlandse huiihouden sis99,9%o aangesloten op het openbare drinlxilaterÍtet.
fu
3. EMISSIE. EN Atr"YALFACTOREN
3.1 Emissies naar lucht De belangrijkste emissies naar lucht welke ontstaaÍr tijdens de bereiding van drinkwater zijn methaan(Cll), kooldioxide(COt, waterstofsulÍide(tLs) en vluchtige koolwaterstoffen (Sombekke en Koppers,1992). De emissie van methaan(Clu wordt geschat op circa 2lcon per jar (Born et al, 191). Omdat de gevormde emissies bij de drinkrn'aterbereiding niet relevant zijn ten opzichte van de totale cmissies van dcze stoffen in Nederland, wordt hier verder niet op ingegaan.
32 Emissies naar water De hoeveelheid water die voor de produktie onttrokken wordt is groter dan de geproducee,rde hoeveelheid. Dit verschil wordt veroorzaalct door de zuivering van het ruwe $'ater, waaóij waterhoudend slib ontstaar In 1989 was hiervoor 41,3 miljoen mt lvan Nieuwenhuyze en Vreeburg, ïWZ) ndig en in 1993 circa {,$ miljoen m3 (KPMG Milieu, 1994). Door recirculatie werd hiervan in 1989 ctca 19 miUoen m3 te,nrggewonnen (van Nieuwenhuyze en Vreeburg, 1992r. Het interne prc&rktieverlies $'as toen dus 22,3 rni\ioenm3. Dit is voor het grootste deel toe te schrijven aan grondwaterbe&iiven. Een deel van het waterhoudend slib wordt als afvalwater geloosd op de riolering of het oppervlahewater. In 1989 werd op deze manier 2Vo -rn 1978 nog snca 6%- van de totale droge stof produkcie afgevoe,rd(Sombekke en Koppers, 1991). Van deze 2% -àe ook paragraaf 3.2- valtctÍcr lR deel onder de categorie gevaarlijk afral.
Bij
spoelwatervijvers, bezinkers, indikkers en droogbedden komt "gezuiverd water" lnij waarvan een grcot deel op de riolering of het oppervlalcewater woridt geloosd. Naast lozing treedt infiltruie in de bodem op. 28Fri
1995
t14
-7
3.3 Afval- en reststoffen In
bij de drinlrraterbereiding de volgende hoeveelheden aan afral- en reststoffen wij (KPMG Milieu, 19,4): - drinkwaters[b (gevormd op lokaties) 22.650 ton droge stof; - onthardingskorrels n .28A ton (1989: 23.422 ton); - Íiltermateriaal (zand en gnnd) 11.350 ton; - actieve kool 2?fi ton Drinlrraterslib is een verzamelnaam voor diverse soorten slib welke ontstaan tijdens de verschillende zuiveringsstappen. In deze procesbesctrijving wordt alleen ingegaan op het slib dat op de produktielokaties wordt gevord, de zogenaamde diÍecte slibproduktie. Naast de directe slibproduktie vindt er jaarlijks ook een behoorlijke slibaanwas plaats in de ryaarbekkens door bezinkingvan zwevende stof en doordefosfatering en ontharding. In 1989 bedroeg 1993 kwamen
deze "bodemslibaanwas" circa 11.700 ton droge stof (Sombekke en Koppers,1992). De slibsoorten welke op de produ}cielokaties worden gevormd zijn:
- spoelwaterslib; - onthardingsslib (komt wij bij ontharding door vlolÍiltratie); - carry-over slib (komt \nij bij ontharding door lristallisatie); - poederkoolslib; - coagulatieslib. De hoeveelheid en de kwaliteit van het drinkwaterslib is afhankelijk van de bron en het toegepaste zuiveringsproces. In tabel 3.1 wordt een overzicht gegeven van de gwormde hoeveelheden drinlaraterslib in 1989 (uitgesplist naar type bron) en 1993. Tabel 3.1 Iloeveelhoden &ink*arcrslib -in 1989 gesplit* Daar t)?e brcn- g€v6md in 1989 (Sombeklce en Koppcrs,
f991) enin 193 (KPMG Mlieu, 194)
T5/pe
brm
Hoeileelheid drturkwar€rslib (bn
1989
t993
ds/jaa)
(GeÍr) Aftalfrctor (on dqrlnh
1989
Grondcraf€s
9.700
Cidhfiltr€csd
5.8,CI
-
33,8
6.900
-
25J
?2.4O
22.650
m)
1993
l13
opperrdalcewalet
Oppcrvlafceuruer (sparbelskcns)
Totaal
1?,8
182
De hoofdbestanddelen van het drinkwaterslib zijn de elementen ijzer, mangaag calcirtm, aluminium en magnesium.
2E
juli
1995
H4-8 De kwaliteit van het drinkwaterslib is afhankelijk van het
arseengehalte. lYanneer de concentratieglenswaarde van 50 mdkg droge stof is bereikt of overschreden wordtn dan is er sprake van gevaarlijk afval. In 1989 werd van de totale slibprodulcie circa 8.300 ton drcge stof aangemerkt als gevaarlijk afvat (Sombekke en Koppers, 1992). In tabel 3.2 is een overzicht van de besternming van het afgevoerde drinkwatemlib in 1989, gesplitst in afi/al, gevaarlijk a&al en onbekend opgenomen.
Tóe13.2
Bestemming afgevoerd &inkwaterslib in 1989, gespliat in (Sombelke en Koppers, 1991)
Itroeveelheden in
Aftal
aftal gsadiÊ
afval en onbekerd
on &oge stof
Crevaali$afval
Onbe.kend
Totaal
Nunige Oepassing:
-HrS-binding
L,O72
- landbouw - compostering
2560 36
493
r565 2560
34
70
I"ozing 154
38 116
l8 l6
2ro
123
Stortindchting
42A3
3.n5
t7
8,35
TOTAAL
8.r88
51
12.89s
- oppervlalaewater -
riolering
255
In
1993 is van de voorraad op de terreinen 82.880 ton gesaneor{ zrld.at de voorraad eind L993 2L6.m ton droge stof bedroeg (KPMG Mlieu, 1994). Volgens het VEWIN-Milieuplan moeten deze voorraden voor 1997 worden verwijderd. Hergebruik van dit slib is niet mogelijk, omdat het te vernrild is. Het slib mag pas gestort worden als het droge stof gehalte minimaal 35 7o is. Onthardingskorrels komen naast carqr-over slib wij bij ontharding door middel van kristallisatie. De korrels worden ondermeer toegepast in de mineraalverwerkende industrie, de veevoederindustrie en de landbouw. Filtermateriaal wordt meostal afgevoerd naar stortplaatsen en actief kool tenslotte wordt in principe na regeneratie opnieuw gebnrikt in het
ffiï:#ï;;.',"" Naast de
reeds
aspecten zijn er nog diverse andere (milieu)knelpunten. De belangrijkste hiervan zijn: - GrondwatErwinning en ook inHinken van de bodem(zetting) tot gevolg hebben. Doorverdroging za.l&, natuur$'aarde van een gebied afremen. -'Wanner bepaalde lokaties vanwege de steeds verdere vernriling van de bron grondwater niet meer geschikÍ zijn om grondwater te winnen, dan wordt de winning daar gesopt. Dit kan in sommige delen van Nederland vernaning tot gevolg hebben, waardoor kelders kunnen onderlopen, funderingen van huizen aangetast worden, etc.
kan
2Ejuli
1995
IJ4-9 - Bij de drinkrvaterbereiding worden hulpstoffen gebnrikt. Dit punt is vooral van belang m"b.r voorraadbeheer, cq. uitputting van grondsoffen. In 1993 werden ondermeer de volgende hulpsoffen gebruikt (KPMG Milieu, 1994): 15.152 on; = Fe-zou6 = Naaonloog (NaOH); = Kalkmelk Ca(OH)r.
14881 ton;
3l.Mton
4. ENERGIEVERBRT]IK EN EIYERGIEFACTOREN
Het energieverbrtrik van de waterleidingbedrijven was in 1993 ongeveer JQ$ miljoen krJVh (KPMG Milieu, 1994). Dit is 0,8 á,0,9Vo van de totale hoeveelheid energie die jaarlijks in Nederland wordt verbnuikt De gemiddelde energiefacor die hieruit afgeleid kan worden is 0,3& kWy'm3 drinkwater De verwachting bij de waterleidingbedrijven is dat het energieverbruik door de noodzakelijke aanvullende zuiveringsstappen de komende jaren zal stijgen.
5. MAATREGELEN VOOR EMTSSIEREDUCTTE, BEPERKTNC OMVANG AFVALSTOFTEN EN ENERGIEBESPARING
Door vas*teUing van het \m\ryIN Mlieuplan(VÀ{P) in maart 1991 hebben de waterleidingbedrijven zich belast met de opdracht interne en externe milieuproble,men te voorkomen, te vermijden of te bestrijden. Het interne beleid is gericht op het minimaliseren van de milieubelasting -ondermeer afval-/restsoffen vraagsok- door de waterleidingbedrijven. Extern is het beleid vooral gericht op het voorkomen van vervuiling van de bnonnen van de drinhratervoorziening door derden en het stimuleren van waterbeqpaÍing.
5.1 Omvang afval- en reststoffen De afval- e,n reststoffen die ontstaan bij de produktie van dÍink\pater worden veroorzaakt door stoffen die van nature aanwezig zijn in het grond- en oppervlaktewater en door stoffen die het gevolg zijn van vernriling van deze bnonnen. Als gevolg van de alsmaar slechter wordende hnaliteit van het grond- en oppervlaktewater en de hogere eisen welke gesteld worden aan het prdukÍ drinkwater zijn aanvullende zuiveringsstappen nodig. Steeds meer waterleidingbedrijven zullen gaan ontharden, aktiefkoolÍiltratie toepassen en desinfekteren. Ook zijn een aantal waterleidingbedrijven van plan om @n membnaanÍiltratiestap i:n de zuivering op te nemen, waarbij als "nieuwe" afual/reststof brijn zal ontstaaÍr. Bij een deel van de grondwaterbedrijven zal "nitraafverwijdering" ingevoerrd gaan worden. Dit'zal gepaard gaan met het ontstaan van biologisch slib als "nieurve" afval-/reststof. Al deze aanvullende zuiveringsstappen anllen leiden tot een toename van de hoeveelheid afval-áeststoffen.
Naast de aanvullende zuiveringsstappen al de hoeveelheid afval-/restsoffen ook toenemen door het overheidsbeleid, dat gericht is op een steeds grotere inzet van oppervlaktewater als bron voor de drinlcrÁraterbereiding. Vennacht wordt dat ondanks waterbesprende maatregelen de \fiaag naar drinkwater toch zal stijgen tot circa 1.350 miljoen m3 in het jaar 2,000 (IGMG Milieu, 1994).
Verwacht wordt dat in het jaar 2000 40.0G'50.000 ton droge stof aan drinkwaterslib (incl. 2SFri 1995
H4-
10
bodemslibaanwas) en circa 80.000'ton aan onthardingskorrels ge,pnodtrceeld anllen worden (Sombekke en Koppers, L992). De belangrijkste mogelijkheden om de produktie van afval-/reststoffen te verminderen zijn: - terugdringen waterveóruik (waterbesparing); - verbetering van de kwaliteit van het grond- en oppenlaktewater; - uitbreiden coagulatieprocessen met een lage slibprodtrktie bij orppervlaktewate,lbedrijven; toepassen lcistallisatie i.p.v. vlokvorming en actief koolfiltratie i.p.v. poederkooldo*fug; uitbreiden nuttige toepassing afral- en reststoffen; hierbij kan gedacht worden aan: * opwerken slib tot een vlokmiddel rb.v. defosfatering op rioolwaterzuiveringsinrichtingen (rwzi's); * inzet ijzerhoudend drinkwaterslib als toeslagstof in de baksteenindustrie; * toepassing ijzerhoudend slib als bestrijdervan sunk en betoncorÍosie op rwzi's; * toepassing onthardingskorrels voor rookgasontzwaveling; * afzet onthardingsslib in de landbouw voor onderhoudsbekalking. Op 9 maÍrn 1994 hebben 20 drinkwaterproduktiebedrijven zich, door het tekenen van een intentieverklaring, bereid verklaard een centrale organisatie voor het vErwerken van reststoffen voÍrn te geven.
52
Implementatie/kosten aanvullende zuiveringsstappen
In 1990 werd?I,3Lovan de totale drinkwaterproduktie onthard, lvaawan lSVo iavlokfiltratie en 9,37o door lristallisatie. Verwacht rvordt dat in 1998 van de otale hoeveelheid drinkwater 45% onthad zal worden, \ilaaryan snca 3A% via lrisullisatie. De totale kosten van kristallisatie bedragen 8,5 cením3, wiurryan de variabele kosten 3,3 cent uitmaken (Prinsen, 1987).
bij bedrijven die oppervlaktewater of (Kiwq toegepast 1982). Naar verwachting zal aktieve
Aktieve koolfiltratie wordt -vanaf 1977- vooral
oevergrcndwater als bron gebnuiken koolfiltratie in het jaar 2000 bij alle bedrijven die oevergrondwater als bnon gebnriken en in het jaar 2010 bij alle bedrijven die oppervlaktewater als bnon gebruiken toege,past worden. De kostprijs per m3 varieert van f O,25 - f 0,4O , tvaarvan ca.837o investeringen zijn (Meinema et al, 1994). Nitraawerwijdering werd in 1990 nog nergens toegepast. Om aan de drinkwaternorm te kunnen voldoen wordt verwacht dat in het jaar 2000 uit circa 2G30 miljoen m3 van de toale (900 mln m) ninaat veru,ijderd zal worden (RfVIví, 1994). De zuiveringskosten van nitraawerwijdering worden geschat op circa f1,00 per mt, $raarvan ongeveer 5A7o bestaan uit investeringen. Bij toepassing van fsisch-chcmische zuiveringsprccessen komt hier circa f1,00 per m3 bij om de gevormde afvalstromen (ondermeer brijn) te verwerken (R[VIVÍ, 1994).
hoeveelheid
nl
28i|ri
1995
H4-
11
6, ONDERZOEKNAAR SCHONE PROCESSEN EN PRODUCTEN
De afgelopen jaren is veel onderzoek (in 1993 door 93% van de waterleidingbedrijven) gedaan naar: - bepe*ing ontstaan van drinkrraterslib; - beperking van de geproduceerde hoeveelheid slib (slibreductie);
- bewerking drinhratenlib voor nuttige toepassing. 1993 lag het accent van het onderzoek op: - de gescheiden opvang van bepaalde slibstromen; - de indikking en kunsmatige (mechanische) ontwatering van drinkrn'aterslib; - de recirculuie van qpoelwater (interne waterbesparing); - de opwerking van ijzerhoudend slib tot defosfateringschemicalie en conditioneringschemicalie.
h
waterschap in 1993 vooóereidingen genoffen voor de bouw van een demo'installatie voor de verwerking van het zuiveringsslib door middel van slibvergassing. Hierbij wordt de energie in het slib met behulp van een vergassings- en verbrandingsproces benut om het slib te drogen, trldlat een optimale drogestofgehalte en volumereductie kan worden bereilÍ" Verder her,ft9'% van de waterleidingbedrijven in 1993 ondemoek gedaan naaÍextern hergebruik of externe verrrerking van afral- en resBtoffen en naar de opslag van afval- en reststoffen volgens lBC-criteria. Een voorbeeld uit de verwerkingshoek is de toepassing van aangezuurd ijzerhoudend slib in rioolwateraniveringsinrichtingen. Door de sdgende vraag naar ijzerauten voor de defosfatering van afualwater kan de gehele produktie hiervoor
Dela Nutsbedrijven heeft in samenwerking met het
gebruikt worden.
7. NORMSTELLING EN REGELGEVING
Naast de algemene nonnen en regels zijn er geen afspraken die specifiek gelden voor s'at€rleidingbedrijven.
28juli 1995
H4-t2 8.
REFERENTIES
Born, G.J. van den et al. (1991) The emission of greenhouse gases in the Nettrerlands RfVI\d Íapport w.22290t003, Bilthoven, juli 1991 HrO (1995) De openbare watervooniening in 1994 ILO (28), 1995, nr. 3, p. 85
rwAco (r99z) Basisrapport oppewlaktewater t.b.v. Milieu-effect beleidsplan drink- en industriewater IWACO rapport nr. 102.6100,'s-Hertogenbosch, augusfirs 199t2 Kiwa (1982) Stand van zaken bij de toe,passing van aktieve kool voor de drinkwaterbereiding in Nederland Mededeling m.64 van hetKiwq Nieuwegein, augustus 1982 KPMG Mlieu (1994) \IEWIN Milieuversl ag 1993. Yerslag van milieu-activiteiten van de bedrijfstak drinkwarcrvoorziening. Rijswijk, november 1994 Meinema K., Kuy, RJ. van der, Houweliogen, G.A. van (1994) Effluentpolijsting bij oxydatiesloten tot Algemene Mlieu Kwaliteit IJ2A (n), L994, trl. 4,p. 107-1 I I Miilschlegel, J.IIC. (1992) Basisnapport winning en zuivering van grondwatervoor drink- en industriervatenroorziening tb.v. Milieu-effect beleidsplan drink- en industriewatcr RI\&d Íapport nr. 719106003, Bilthoven, november 1992 Nieuwenhuyze, R-F. van, Vreebtrg, I.GJI. (1992) Inteme waterbesparing drinkwaterproduktie;bedriiven KIWA rapport m. SWO 92.261, Nieuwegein, augusnrs 1992 Peters JJI., Vogelaar 4., Koerselman W., Gende,ren J. van, Liiers F. (1992) Basirappon infiltratie Lb.v. Milieu-effect beleidsplan dÍiÍrk- en industricwater KIWA rapportnr. SWO 91.311, Nieuwegein, juln1992 Prinsen, VfL (1992) De onthardingsinstallaties van Gemeentewaterleidingen te l-eiduin en Weesperkarqpel ILO (20), 1987, m. 13, p. 295-300 RnrIvI (1994) Milieurapportage t993, I, krtegrale rappoÍtage stikstof RfVÀd Íapport nr. 482533001, Bilthoven, olrober 1994 Sombekke, H.D.lvL en Koppers,IllvLM. (1991) Inventarisatie verwijdering slib en overige afval-lreststoffen van drinkwaterproduktiebe&ijven KIWA rapport nr. SWO 9l.226,Nieuwegein, mei 1991 Sombeklce, H-D.lví" en Koppers, H.M.M. (1992) Ommeksin omgang met slib noodzakelijk H2O (25), 1992,, n. A, p. 612-677
28i'ti
1995
IJ,4-t3
O
vEwIN (leeo)
Waterleidingstatistiek 1988, Rijswijk, juli 1990. vEwrN (1991) Waterleidingstatistiek 1989, Rijswijk, juni 1991. vEMN (r99z> Waterleidingstatistiek 1990, Rijswijt mÍuut 1992. VEWIN (1993a) Waterleidingstatistiek t99 L, Rij swijk, olcober 1993. \rEwIN (1993b) Van bron tot lraan, Rijswijk 1993 vEwIN (1994a) \Materleidingstatistiek 1992, Rijswijlc, oktober lW4. vEwrN (1994b) Feiten en cijfers overde drinkwatervoorziening in l993,Rijswijk 1994
28
juli
1995
o
H6
Openbare zwembaden
o
o
OPENBARE ZWEMBADEN
Werkgroep Emissies Service bedrijven en
Produktgebruik
Samenwerkingsproject procesbeschrijvingen consuÍnenten, bou$r, handel en dienstverlening. (rapportnr. 77241444T, RIZA (notanr. 93.0461H6), DGM en CBS
RM
Auteur : Basisjaar : Datum publikatie :
B. Loos, C.H.A. Quarles van Ufford (RIVIVÍ/LAE) en B.Guis (CBS) 1991
juli
1996
INHOUDSOPGAVE
1.
o
Beschrijving activiteit
H6-1
2. Procesbeschrijving en bronnen van emissies
H6-2
3. Emissies en afual
H6-4
4. Energiefalcoren
H6-5
5. Mogelijkheden voor emissiebeperking en energiebesparing
H6-6
6. Onderzoek naar schone processen
H6-7
7. Normstelling en vergunningsituatie
H6-7
8. Referenties
H6-9
Bijlage
H6-10
1. Enkele kentallen van zonne-energieinstallaties:
H6-1
r. BESCHRUVING ACTIVITETT
In
dez.e procesbeschrijving worden de milieu-aqpecten van zwembaden besproken. De microbiologische kwaliteit van zwemwater vonnt geen onderdeel van deze beschrijving. In vergelijking rnet de milieubelasting van andere activiteiten àjn deza gering. De belangrijlste aspecten zijn het chloorverbruik (gebruik niet-landbouwbesnijdingsmiddelen) en het ercrgieverbruilc In deze procesbeschrijving wordt alleen ingegaan op de openbare zwembaden en dus niet op particuliere zwembaden, therapeutische baden, sauna, whirlpool, tropische en hotelbaden. In tabel I wordt per type openbaar zwembad aangegeven: het aantal zwembaden, het gemiddeld wateroppervlak en het aantal bezoekers per jaaÍ in 1991. Tabel 1.1 Aantal, omvang en gebruik van openbare zwembaden (CBS) in 1991
aantal
gem. waterop'p.
t99l
m2
fffifft
r985
t99l
overdekte zwembaden
280
299
4&
131
openlucht baden
390
290
1270
combi baden
165
rt7
roraal
835
706
1985
per
zwembaden
bezoeken totaal (mln)
t99l
l99l
14,8
36
44
42
4
16
t3
2t20
t96
2t4
32
25
1060
ro2
exclusief nanrurbaden
Uitdezn gegevens kan een totaal watoÍoppervlak worden berekend van 750.000 nrl in 1991. Bij de zwembaden zijn nvee waterbehandelingsmethoden te onderscheiden: gechloreerde baden en ozonbaden. In Nederland waren in 1991 4 (overdekte) ozonbaden.
Het chloorverbruik is een belangrijke emissie verHarende variabele. Hiervan vindt echter geen registratie plaats. Met de gegevens over aantallen zwembaden uit tabel 1.1. en chloordosering uit tabel 5.1, een openingsduur van 8 tot 10 uuÍ per dag en gemiddeld 4 maanden per jaar voor openluchtbaden, kan het chloorverbruik door openbare zwembaden worden geschat op circa I miljoen kg per jaar.
Ter vergelijking: In 1988 schatte het Deskundigen Overleg Wasmiddelen en Milieu het jaarlijks verbruik van chloorbleekloog door zwembaden op 3,7 miljoen kg chloor, volgens producenten ligt het huidig verbruik in (alle, niet alleen openbare) zwembaden op ongeveer de helft van dit getal, dus ca 2 miljoen kg chloor (ministerie van VROM,1994).In de chloorketenstudie wordt voor
juli
1996
H6-2
1990 uitgegaan van 2,7 miljoen kg op een totaal verbruik van hypochloriet 13,6 miljoen kg chloor (Tukker et al, 1994).
2. PROCESBESCHRUVING EN BRONNEN VAN EMISSIES.
Orndat de zwemmers micro-organismen, transpiratieprodukten, urine etc, aan het water afgeven, moet het zwemwater continue gezuiverd worden om de zweÍnÍner te beschermen tcgen ziektes. Ter voorkoming van bacteriële groei wordt het u/ater daarom gechloreerd. Dezn zwemwaterbehandeling dient bij voorkeur zodanig te worden uitgevoerd dat de bezoekers hiervan geen overlast ondervinden. De rneest gebruikelijke methode van zwemwaterzuivering bestaat in hoofdzaak uiu coagulatie, filfiatie, desinfectie, oxydatie, pH-correctie en spuiery'suppleren.
Hieronder worden deze behandelingen nader toegelichr
Coagulatie (= samengaan) Om fijn vuil uit het zwemwater te halen wordt aan het water een hulpmiddel (meestal aluminiumsulfaat) toegevoegd. Dit hulpmiddel bevordert het samengaan van de fijne deeltjes tot een groteÍe vlok die vervolgens makkelijker te verwijderen is.
Filtratie Het zwemwater wordt nret behulp van een pomp eerst oveÍ een haarvanger (voor het nreer gÍove vuil) en vervolgens over een filter geleid. Het doel van het filter is zoveel mogelijk vuil aan het zwemwateÍ te onttrekken. De hoeveelheid wateÍ die per tijdseenheid door het filter moet worden gepompt, is afhankelijk van de wrjze van desinfectie/oxydatie en het aantal bezoekers.
Type filters die worden toegepast zijn: - langzame zandfilters (open of gesloten); - snelfilters; - kieselgoer-filters (diattronneënaarde). De filters moelen regelmatig worden gereinigd. Hiertoe worden de filters gespoeld: het water doorstroomt het filter in tegengestelde richting, terwijl het spoelwater via het riool wordt afgevoerd. Desinfectie en oxydatie met chloorbleekloog Om micro-organismen onschadelijk te maken, vindt desinfectie plaats. Dit wordt nreestal gedaan door chloorbleekloog te doseren. Als gevolg van chemische reacties neemt door de chloorbleekloog dosering de pH-waarde toe. NaOCI + Hp <=> HOCI + NaOH HOCI <=> OCI-+ H*
juli
1996
H6-3
Het doel van oxydatie is een gedeelte van het aanwezige vuil af te breken. Bij reactie tussen chloorbleekloog met anorganische en organische stilcstofcomponenen kunnen (mono)-chlooraminen worden gevornd die ongewenst is omdat deze stankoverlast geven en sterk prikkelend op de slijmvliezen werken. Welke reacties er plaats vinden hangt enerzijds af van de pH-waarde en anderzijds van de verhouding ammoniak/chloor. Ook kan chloroform worden gevornd en kunnen langzame chloreringsreacties van organische verbindingen plaatsvinden.
pH-curectie Voor de werking van het chloorbleekloog is een juiste pH-waarde van belang. De verhoging van de pH-waarde als gevolg van de chloorbleekloogdosering en een evenhreel noodzakelijke correctie in verband met de pH-waarde van het suppletiewater wordt gecompenseerd door toevoeging van zoutzuur, zwavelzuur of COr. Blj "racht" wateÍ is in sommige gevallen (bijvoorbeeld bij een klein aantal bezoekers) de door de toevoeging van aluminiumsulfaat verkregen pH-verlaging reeds voldoende. Een te lage pH-waarde wordt gecorrigeerd door het toevoegen van soda.
Oxidatie en desinfectie met ozon Een ozoninstallatie zal alleen uit een oogpunt van lavaliteitsverbetering van het zwemwateÍ en de verminderde kans op chloorlucht en irriatieverschijnselen worden aangeschaft Ondat ozon instabiel is, moet het in de zwemaccommodatie worden geproduceerd en direct worden gebruikt. Het ozon (O,) wordt gevormd door een elektische ontlading aan, de in ltrcht aanwezige, zuurstof toe te voegen. Hiertoe wordt lucht gedroogd waaÍna het door de ontladingsvelden van de ozomisator wordt geleid waar de ozon gevornd wordt. Terugstromen van het luchíozonmengsel wordt door een veiligheidsvoorzieningen verhinderd. De ozonbevattende lucht wordt na de filterinstallatie aan het circulerende zwemwater toegevoegd. Een pomp onttrekt hiertoe een geringe hoeveelheid water aan de hoofdleiding en "voedt" hierfiiee onder hoge druk de injector. De ozonbevattende waterhoeveelheid (deelstroom) wordt door een speciale nenginrichting intensief met het zwemwat€r van de hoofdstroom vermengd. In een reactievat vindt de desinfectie en de oxydatie plaats. De lucht ontwijkt hier uit het water en verdwijnt door een ontluchtingsventiel naar buiten nadat de lucht een actief kool filter is gepasseerd om de Íest ozon te verwijderen. Voordat het zwemlvateÍ weer in het bassin komt, passeeÍt het eerst nog een actief kool filter voor de verwijdering van Íestozon. Een npetinrichting zorgt voor de besturing van de juiste ozondosering. Spuien/suppleren Het vuil dat op bovengenoemde manieren niet kan worden verwijderd, moet door spuien worden afgevoerd. Indien de concentratie van bepaalde stoffen te hoog is wordt namelijk zwemwater gespuid en vervangen door leidingwater. Leidingwater moet worden gesuppleerd als compensatie van het verdampte wateÍ, spoelwater (filter) en spuiwater.
juli 19%
H6-4
3. EMISSIES EN AFVAL.
In dit hoofdstuk worden verschillende emissieverklarende variabelen gebruikr De luchtemissies hangen saÍnen met het aantal zwembaden (eigenlijk oppervlak) en openingsdurn. De emissies naar water zijn gerelakerd aan het aantal zwemÍters, omdat de verversing afhantclijk is van het aantal zweÍnÍEÍs. Vernrenigvuldiging van de verversing peÍ zwenrmeÍ (30 liter) en het jaarlijks aantal zwembadbezoeken (82 miljoen) geeft een totale hoeveelheid spoelwater van ca 2,5 mln nf. Daarnaast wordt ook nog sanitair watÊr geloosd. Het aandeel spoelwater bedraagt ongeveer 70Vo (50-95Vo) van het totaal geloosde afvalwater (Fieggen, Uitrvaterende Sluizen, 1991). De lozing van stikstof rret spoelwater is gering in vergelijking Ínet andere bronnen. Yernrnigvuldiging van de hoeveelheid spoelwater met een (maximaal) ureumgehalte van 2 mg[ geoft een emissie nÍutr water van ureum CO(NH'), van 5 ton ofwel 2,3 tan N, waarvan ca 6?o direct op het oppervlaktewater (SPEED, 1992). Cechloreerde zwembaden Uit onderzosk blijkt dat de emissies naar de lucht in overdekte zwembaden gemiddeld ongeveer l0 gram trichloornethaan (chloroform) per dag wordt geëmitteerd (RIVM, 1986). De emissie uit overdekte baden wordt dan:. (299 + 117) * 365 * 10 gram = 1,5 ton. Voor openluchtbaden moet worden gecorrigeerd voor de openingstijd van 4 maanden, het gemiddeld grotere oppervlak van buitenbaden, de grotere vervluchtiging door grotere luchtverversing en de lagere vervluchtiging door de gemiddeld lagere temperatuur. Bij deze eerste benadering is alleen gecorrigeerd voor de openingstijd, de emissie van openluchtbaden komt dan uit op : (290 + 117) * l2A * 10 gram = 0,5 ton. Totaal is de chloroform-emissie naar lucht dus ongeveer 2ton.
De hoeveelheid richloormethaan (chloroform) die jaarlijks npt het afvalwater van zwembaden geloosd wordt, kan geschat worden op basis van Íneetwaarden van de tichloormethaan-concenftatie in het zwemwateÍ (60 ttg/l), de verversing van de hoeveelheid zwemwaterpeÍ zwemnrr (30 l), en het jaarlijks aantal zwembadbezoeken (82'101. Hieruit volgt een emissie naar wateÍ van 0,25 tonljaar.
32. Zwembaden met ozon Uitgaande van het verminderde chloorverbruik zal er bij ozonbaden gemiddeld 2 gram chloroform per dag emitteren. Dit komt neer op 15 kg/j (4 binnenbaden). Blj een ozonbad is de verversing en dus de lozing van spoelwateÍ ongeveer de helft van een chloorbad (ca 15 I per bezoeker).
juli
1996
H6-5
Over de afvalproblematiek bij zwembaden is niets bekend. Dit geldt zowel voor de huishoudelijke als de chemische afvalsroom.
Tabel 3.1 Emissies van chloroform bij zwembaden
emissiefactor
Ozon
O
baden
ernissie
2
[kg/j]
14,6
emissiefactor
?
ernissie tkgdl
?
4. ENBRGTEFAKToREN.
Het jaarlijks energieverbruik per nf vloeroppervlak is voor zwembaden hoog in vergelijking nrct andere gebouwen en bedraagt soms nper dan 30Vo van het totale verbruik vooÍ geÍneentelijke gebouwen (Buitenhuis, 1992). Het elekniciteits- en het warmteverbruik worden in tabel 4.1. weergegeven. Tabel4.l Energieverbruik
en -factoren bij gechloreerde zwembaden
elekriciteit Ím2
wateroppervlak
J/m2
wateropnsvlak
Openlucht
1,04.10
0,15.10
overdekr
lZA.lU
1,6.10
combi
ryarmte TJ
elekriciteit TJ
385 1650
213
718
n
55
Z,g'lU 0,39.10 Bron: energiefactoren op basis van Witteveen en Bosch. Energieverbruik 191: bepaald door vermenigvuldiglng energiefactoren met wateroppervlak uit tabel I .1. Extra energieverbnuik 4 overdekte ozonbaden verwaarloosd.
Het gasverbruik is hoofdzakelijk bestend voor verwarmingsdoeleinden, de elecniciteit voor verlichting, circulatiepompen en ventilatoren.
O
ju&reeó
H6-6
5. MOGELIJKHEDEN VOOR BMISSIEBEPERKING EN ENERGMBESPÀRING. Maatregel l. Maatregelen ter beperking van chloorgebruik: Behalve optimalisatie van dosering van chloor waarbij het chloorverbruik kan worden gereduceerd, is er een aantal alternatieven vooÍ het gebruik van chloor, waarbij geen residuele effecten in het zwembad opreden: la. Desinfectie met behulp van ozon In tabel 5.1. wordt een fraditioneel zwembad vergeleken npt een ozon zwembad. de getallen zdn indicatief en hebben betrekking op een binnenaccomodatie lvaar eon wedstrijd- en een recreatiebad aanwezig is. De overige energie verbruiken die niet. in de tabel staan worden voor beide typen gelijk verondersteld. Het bedrijven van een ozonbad is in vergelijking ÍÍEt een gechloreerd zwembad duurder.
Tabel 5.1. Vergelijking chloor met ozonbad.
Chloorinsallatie
fh= 669grCl/h
Chloorbleekloogverbruik
4
zuurverbruik
0,53lh
Ozoninstallatie
O8lh= l?figrCl{n 0,1325W
Ozonverbruik
0,62 grlh
Elekriciteitsverbruik bij ozonproduktie
670krk
m'h
waterverbruik
2,05 m'Ár
0,77
gasverbnuik (verwarming suppletiewater)
O69 m'lh
0,26m'lh
lb. UVdesinfectie : dit is een relatief duur alternatief, onder meer door eneÍgieverbruik. lc. Chloor in situ: een Deens altematief, in grote baden relatief kostbaar. Het werkÍ npt zout water, waardoor het problemen geeft bij lozing op binnenwateren. ld. Gebruik waterstofperoxide: nieuwe ontwikkeling. Maatregel 2: Beperken energieverbruik 2a. Toepassen zonne-energie Zonne-energie is nret name goed toepasbaar voor buitenbaden. Voor binnenbden zijn door de relatief hoge badtemperaturen duurdere collectoren nodig. Met een zonne-energieinstallatie met badafdekking kan ca. 40-507o energie bespaard worden: (25 tot 30 ÍÍf aardgas per nÉ badoppervlak; de Wi1 1987). De energie opbrengst per seizoen peÍ nf collectoÍ is 275 - 300 kWh. Dit komt overeen met 40-50 m3 a.e..
juli l9!X
H6-7
2b. Warmte-Krachtkoppeling: besparingen op brandstof mogelijk tot ca 3A% @uitenhuis, 1992\. Badafdekking: bespaart bij een watert€mperatuuÍ van 20oC ca 15 m' gas peÍ m'1badoppervlak, en vermindert tevens de verdamping van chloor @uitenhuis, 1992). 2d-overige: Verlagen watertemperanrur van buitenbad tijdens sluitingstijd, energiezuinige verlichting, aanpassen bedrijfsvoering ventilatiesysteem, regeling van circulatiepompen, ketelvervanging en ketelregeling.
2c.
Maatregel 3: Aansluiten op riolering/RWZl: Bij de Sporfondse zwembaden worden die buitenbaden die nu nog lozen op oppervlaktewateÍ op riolering aangesloten.
6. ONDERZOEKNAAR SCHONE PROCESSEN.
Bij de Sporfondse baden lopen verschillende onderzoeken: - biologische filnatie
-
warmtekrachtkoppeling koelen van te lozen water.
In het kader van het MJP-H (Ministerie van VROM, 1994) wordt een inventarisatie en haalbaarheidsonderzoek naar altematieven voor chlorering uitgevoerd.
7. NORMSTELLING EN VERGUNNINGSITUATIE. Toepassen van chloorbleekloog in zwembaden is wettelijk verplicht Het Besluit hygiene en veiligheid zwemgelegenheden stelt eisen aan het gehalte aan wij beschikbaar chloor in zwemwateÍ (miniÍnaal 0,5 mgA). Ook worden eisen gesteld aan ventilatie en pompcapaciteit" het verbruik van kaliumpermanganaat, de pH (russen 6,8 en 7,8), het ureumgehalte (maximaal 2 mg/l), het gebonden chloor (maximaal0,7 mg/l) en de bacteriele kwaliteit van zwemwateÍ. Beleid niet-landbouwbesrijdingsmiddelenMJP-H: Voor chloorbleekloog is een ambtshalve toelating in 1989 afgegeven (Regeling toelating natriumhypochloriet). Vanwege de vorming van ongewenste nevenprodukten kan deze toelating worden beperkt of ingetrokken als alternatieven beschikbaar komen. In het MJP-H (Ministerie van VROM, 1994) is deze sektor een speerpunt en wordt een plan van aanpak in 1995 aangekondigd, vooruitlopend op een meerjarenplan voor alle besrijdingsmiddelen buiten de landbouw (lid-2 middelen). In dit plan zal aandacht worden besteed aan de mogelijkheden om op korte termijn te komen tot een reductie van het chloorgebruik.
Ook het chloorketenbeleid gericht op het sluiten van de chloorketen is van belang voor deze sektor. Ook hiervoor is voor 1995 beleidsbepaling aangekondigd, dat zal moeten worden geintegreerd met het MJP-H.
juli
1996
H6-8
De stand van zaken per juni 1996 is dat voor de zomer van 1996 een speerpuntenbrief aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden Ínet beleidsacties vooÍ chloorhoudende desinfectantia (Ministerie van VROM, 1996).
Stimulering gebruik zonne-energie: Op de aanschafsprijs van een zonne-energieinsallatie worden subsidies gegeven. Non-profit subsidie: 30Vo op de zonne-energieinstallaue,2ïTo op de badafdekking.
juli
1996
H6-9
O
B. REFERENTTEs.
RIVM,
1986
CriteriadocuÍnent Chloroform
juli
1986
RM
Rapportnumrnr 7385 1 3004 Buitenhuis, f.J. en A. van den Dool, 1992 Energiebesparing in zwembaden, D'WA Installatie- en energieadvies Bodegraven in: NIRIA, 1992, zie aldaar.
cBs,
1992
CBS jaarboek 1992
blz.422 Fieggen, W., 1991 Gegevens chloorkoolwaterstoffen, lozingsgegevens zwembaden, brief d.d. 1-7-1991 van W.Fieggen, Uitwaterende Sluizen, aan M. Schwartz, DGM GEZ,1989 Hygrëne in zwemgelegenheden Gezondheidsraad Ministerie van VROM, 1994. MJP-H. Maatwerk vooÍ mens en milieu. Op weg naÍu een meerjarenplan voor bestijdingsmiddelen buiten de landbouw. Ministerie van VROM, 1996 Fax d.d. 5-6-1996 van M.Th. Lammers aan R. Albers (RIVM), p7: reactie van SVS/ M.Gaag
NIRIA,
1992 Studie ochtend: Water,licht en energie bij zwembaden Y/oensdag 9 december 1992 Ahoy'Rotterdam SPEED, 1992 Sarnenwerkingsproject effectieve emissiereductie diffuse bronnen Chloorkoolwaterstoffen Rijkswaterstaat/RlZA, VROMIDGM, RIVM Tukker, A. , et aI.,1994 Een chloorbalans voor Nederland, TNO en CML, Apeldoornflriden, TNO-rapport STB/94I054 de Wit, K. Markfrijpe thermische zonne-energiesystemen Energiespecffum, Juli/augustus 1987 Veluwen, van C. persoonlijke mededelingen Hr. van Veluwen, Sporfondsen Nederland N.V. Veluwen, 1990 Ozon of Actief kool in plaats van of als aanvulling op de traditionele zwemwateÍbehandeling Sportfondsen Nederland N.V. Amsterdam,21 februari 1990
juli
1996
H6-10
Bijlage 1. Enkele kentallen van zonne.energieinstallaties:
- Benodigd oppervlak van niet afgedekte zonne-collectoren:
O
-
0,4 tot 0,6 m2 collector per
m2
badoppervlak. De aanschafsprijs van een zCInne-eneÍgieinstallatie inclusief regeling, montage enz. bedraagt 200,- totf 220,- per m2 collectoroppervlak excl. BTIV. Dit komt oveÍeen Írrct f 100,- per m2 badoppervlak Levensduur van een zonne-energieinstallatie: ten minste 15 jaar. Onderhoud: de zonne-energieinstallatie is bij normaal gebruik onderhoudswij. Een periodieke inspectiebeurt verdient aanbeveling. Oriëntatie van de collectoren: tussen zuid-oost en zuid-west. Optimale heltingshoek van de collectoren Ínet de horizon: 15 tot 30 graden
f
juli
1996
o
H7
Crematoria
O
o
o
CREMATORIA
Werkgroep Emissies van Servicebedrijven en Produktgebruik
Sarnenwerkingsproject procesbeschrijvingen voor de doelgroepen consurnenten, bouw, handel en dienswerlening.
RIVM (rapportnr. 7724I4W), RIZA noranr. %.A46ftn), DGM
Auteur Basisjaar Datumpublikatie
: : :
J.G. Elzenga 1991
juni 1996
en CBS
INHOUDSOPGAVE
1.
Omvang van de activiteil
H7-l
2.
Procesbeschrijving en brronnen van emissies 2.1. Aard van het proces 2.2. Bronnen van emissies
H7-2 H7-2 H7-2
3.
Emissie- en afralfactoren 3.1. Emissies naar lucht 3.1.1. Spoorelementen cadmiunL arseen,lood en zink 3.1.2. Emissie van kwik 3.1.3. Emissie van dioxinen 3.2. Emissies naar bodem en water 3.3. Samenvatting emissiefactoren
H7-3 H7-3 H7-3 H7-4 H7-5 H7-5
4.
Energieverb,ruik en energiefactoren
H7-7
5.
Maatregelen en kosten van maatregelen
H7-8
6.
Onderzoek naar schone processen en produkten
H7-8
7.
Normstelling en regelgeving
H7-9
8.
Referenties
,
juni 199ó
wt-6
H7-r0
H7-1
1.
OMVANG VAN DE ACTIVITEIT.
Nederland kent 43 crenratoria (1991). Het aantal crematies per jaar is volgens opgave van het CBS
[1U
ats volgt:
Tabel 1.1 Jaarlijks aantal crematies in Nederland
Jaar
1985 1990 1991
1992 1993
aanial
sterfgevallen
aantal
crematies
percentage crematies
122.704
49.258
40
128.790
57.074
44
r29.826
58.523
45
1.29.874
59.819
46
137.763
&.21,6
47
Het aantal crernaties per jaar is sneller gegroeid dan in 1988 werd ÍurngenoÍnen. Toen werd het aantal creÍnaties voor 1992 op 58.350 geschat, terwijl dit aantal reeds in 1991 werd bereikt. Toch stabliseert zich het percentage creÍnaties in het totaal aantal sterfgevallen per jaar en zal naar verwachting uiteinde$k uitkomen op SAVo daarvan.[l0] Het aantal crernaties per jaar in absolute zn zaJ, daarbij wel toenemen i.v.m het ouder worden van de bevolkingscategorie uit de geboortegolf van na de tweede wereldoorlog. Tot het jaar 2A25 zullen er nÍur verwachting dan ook crematoria worden bijgebouwd mede veel gemeenten een crernatorium tot hun voorzieningenpakket rekenen.
ondat
Dit zullen voornamelijk kleinere
crematoria zijn waarin jaarlijks niet nper dan 600 cïematies plaatsvinden; van dit type zrjn de investeringskosten weliswaar lager maar de exploitatiekosten hoger dan van de grotere crematoria. Pas in 2A25 zal er sprake zijn van een overschot aan crenratoria. (mondelinge rne"dedeling N. Willemse [10]) Ongeveer een kwart van het aantal crematoria in Nederland werkt volgens het Amerikaanse procestype rnet koude invoer (zie ook 2.1). Dit zijn de kleinere crematoria waarin momenteel ca 10 à15 Va van het totaal aantal crematies plaats vindt.
juni 1996
H7-2
2. PROCESBESCHRUVING EN BRONNEN
2.1Aard van het
VAN EMISSMS.
pnoces.
De bescluijving van het proces is voomanrelijk gebaseerd op lit. ref. [2] en [3]. Crematoria van het Amerikaanse type werken met ovens van het "koude" type waaóij het verbrandingsproces wordt gestart bij een terrperatuur van ca- 300' C, wÍurna de temperatuur in de oven nrt behulp van een hoofdbnander wordt opgevoerd tot 800 à 900" C.
De totale procesduur bedraagt 2 à 2,5 uur en in het algemeen worden geen filters toegepast. Het gaat hied nrt naÍre om kleinere crematoria. Ovens van het Europese type of ovens nret warrne invoer hebben een grotere warmteinhoud. Daarbij is de aanvangstemperatuur van het proces 800" C of hoger en is de ovenbrander verder niet meer nodig ondat het proces nchzelf onderhoudt bij een totale procesduur van ongeveer 1,2 à 1,5 uur.
In het begin van het proces wordt de nreste zuurstof verbnuikt. Daartoe wordt de luchttoevoer geregeld volgens een vooraf ingesteld tijdschema. B! modernere ovens wordt dit gedaan rnet behulp van zuurstofrneting in de rookgassen. De rookgassen kunnen: ongekoeld in de atmosfeer worden gebracht, rrrct de omgevingslucht via een luchtinjector worden gekoeld tot een temperatuur van 200" à 350' C alvorens te worden geëmitteerd. nret een secundaire luchtkoeler verder worden gekoeld tot een temperatuur van ca 150' C waarna de vliegas kan worden afgevangen rnet een doeldlter.
a-: b.: c.:
In ca 10 crernatoria worden de rookgassen ongekoeld geëmitteerd. Bij de overige
crematoria worden de rookgassen vóór emissie gekoeld tot 200' à 350' C, waarb{ de 5 grootste crematoria tevens zijn voorzien van een doekfilter om Íurn de voorschriften van de wet milieubeheer te kunnen voldoen. De eerste filters zijn toegepast in Velsen waar bij uitbreiding de ArnerikÍumse ovens werden omgebouwd tot die van het Europese type. Doeldlters zijn brandgevoelig en daartoe Íroeten de rookgassen eerst worden gekoeld. In ovens van het Arnerikaanse type worden de rookgassen niet gefilterd. 2.2 Bronnen van emissies.
Bij crematieprocessen spelen de volgende emissies een rol:
a. b. c. O
juni le%
Emi-ssies naar lucht van metalen in dampvorm, zoals
cadmiunl arseen, lood, zink en kwik
en organische verbindingen waaronder dioxinen.
Doekfilteras. Crematie-as, indien deze wordt verstrooid boven land of water.
H7-3
EMISSIE. EN AFVALFACTOREN.
3.
3.1 Emissies naar lucht.
3.l.l
Spoorclementen cadmium, arseen,lood en zink.
Volgens onderzoek uitgevoerd door TNO in 1986 [9] is de rookgasproduktie per crematieproces geschaígenreten op 1750 m3. Daarnaast resteert gemiddeld 2,8 kg crenratie-as en ontwijkt (naar schaning) ca 0,1 kg vliegstof cq fijn stof. Bij toepassing van een filter kan daarvan per crematie ca 75 g doeldlteras worden afgevangen (TNO 1993) [2]. Het resterende gedeelte (25 g zal met de rookgassen onnvijken.
In
tegenstelling tot de spoorelenenten koper, nikkel en chroom die vooral in de resterende cïernatie-as worden aangetroffen, zullen cadmiunr, arseen, lood en zink in gasvormige toestand of gebonden aan vliegstof de oven ontwijken. Znk in grote hoeveelheden veroorzaakt een witte rook (zinkoxide) maar treedt alleen op indien een zinken binnenkist wordt toegepast hetgeen in Nederlandse crematoria niet is toegestaan, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld ltalië. Op basis van analyseresultaten van creÍrultie-as en rookgas kunnen per crematie en ten aanzien van de emissies van CadmiunL Arseen, l,ood en Zfutknaar lucht de uitgangspunten worden gehanteerd zoals opgenomen in tabel3.1. [3]
Tabel 3.1 Bepaling milieubelastingsfactoren per crematie zonder filtering van rookgassen.
Corpus. Crematie-as. Rookgas.
Totale inbreng
Dit levert voor 1991
Cadmium 30 mg 5 mg 13 mg 25 mg
Arseen 14 mg 0,22mg 0,08 mg 14 mg
Zink
l-ood
mg I2,9 mg 228 mg 228 mg 77
2310 mg 980 mg
2l4l
mg
2I4l
mg
een totale emissie naar lucht volgens talcr-13.2:
Tabel 3.2 Jaarlijkse emissies in 1991 in kg.
jaar
Catrmium
1990
1,2
r99r
t,4
1992
1,5
1993
1,6
juni
1996
Arseen
0,7 0,8 0,8 0,9
Lood
rr,2 13,0 13ó 14,6
Zink 105,5 122,2 128,0 137,4
H7-4
3.1.2 Emissie van
kwik.
Bij de ornretting van anulgaamwllingen in tanden en kiezen komt vanaf 63' C kwik w{. Deze arnalgaarnvullingen bestaan voor 507o uit kwik en voor 30Vo uit zilver. De overige 2O7o bstaat n afnenrende volgorde uit tin, koper en zink.
Hoewel deze vorm van kwikemissie, in verhouding met andere processen waarbij kwik wordt geëmitteerd, in omvang betrekkelijk gering is, verdient deze toch om de volgende redenen bijzondere aandacht:
a.
Toepassingen
b.
Door verbeterde tandartszorg en gebitsanering wordt voor de toekomst verwacht dat
steeds Íneer teruggebracht (htteriin, thernrorneters). Hierdoor worden kwikemissies gereduceerd waarin het aandeel van de arnalgaamlkwikemissie dus relatief toeneemt.
in het algenreen van kwik worden
mensen langer hun eigen gebit zullen houden waardoor de toepassing van proteses afrreemt en bij crematieprocessen de omzetting van amalgaam zal toenernen.
Betreffende schattingen van in het lichaam aanwezig kwikarnalgaam zijn in tabel 3.3 de uit literatuur sanrengebnachte gegevens weergegeven. Aan de bepaling van het gemiddeld aantal vullingen per persoon en het kwikgehalte per wlling willt Van der Meer de npest reële en gedetailleerde benaderingsnrthode, waarbij voor de emissiefactor van kwik de schatting van 1000 mg per persoon wordt gehanteerd. Ook in het werkdocurnent kwik [7] wordt dit getal gehanteerd. Uitgaande van dit gegeven en de gemiddelde rookgasproduktie per creÍnatieproces zou het kwikgehalte in de geëmitteerde gassen kornen op 0,57 mg/nf .
Tabel3.3 Gegevens m.b.t. de aanwezigheid van kwikamalgaam in re cremeren corpussen.[3] Buskes v.
v.d. Meer
Opstal Gem. aantal amalgaamvullingen pp, incl. protesedra-
Subfac. Tandheelk.
TandarÍs.
U.v.A.
.
1,94
1,5
gers.
Kwikgehalte van amal-
580 mg
500 mg
Gem. hoeveelheid kwik per corpus, incl. protesedragers.
<2.900 mg
1.000 mg
350 mg
Gem. hoeveelheid kwik per co{pus, excl. protesedragers.
<5.250 mg
4.000 mg
700 mg
1.250 mg
237 mg
gaamvullingen.
juni
1996
H7-5 Bij deze emissiebepaling van kwik dienen (evenals trouwens bij die van andere spoorelernenten) de nodige reserves te worden gehanteerd. Onderzoekingen betreffende kwikemissies naar lucht bij crematoria zijn voornamelijk gebaseerd op oriënterende berekeningen en reële aannamen welke nog niet voldoende zijn bevestrgd door daadwerkelijke metingen dienaangaande [3].
V/el is één van de conclusies van het TNO onderzoek 'Massabalans en emissies van in Nederland toegepaste crematieprocessen' [2] dat de aanwezigheid van kwikamalgaam de belangrijkste bron van kwikemissies bd crematieprocessen is. De hoeveelheid geëmitteerd kwik was bij alle onderzochte creÍnatieprocessen wijwel gelijk aan de aan het lichaam als kwikamalgaam toegevoegde hoeveelheid. 3.1.3 Emissie van dioxinen.
Dioxinen worden nrct name in de afl
Tabel 3.4 Gegevens dioxine-emissies van cremaroria. [2] Parameter
Eenheid
PCDD/F emissie per corpus
trg I-rEQl
4
PCDD/F emissies per jaar (1991)
[g I-TEQljaar]
0.2
Hoeveelheid
3.2 Emissies naar bodem en water.
Dit betreft de incidentele verstrooiing van creÍnatie-as. Van de hoeveelheid as die na een crematie overblijft is niet duidelijk welk gedeelte hiervan afl
maxirrale waarden gehanteerd, d.w.z.
juni
1996
in het geval alle as zou worden verstrooid.
t3l
H7-6
Tabel3.5 Gehalte fosfor, chroom, koper, lood, nikkel en zink in het menselijk lichaam en in crematie-as. [1] en [3]
fosfor chroom
gehalte lichaam
gehalte as [3]
(mg/7okg)
(mg/2,8 kg)
700.000 6,3
gehalte as
[]
Toual
(mg/2,8 kg)
(ke/jaar)
r.623
27.444 226
230
13,6
459
27,1
koper
98
367
lood
77
l4
12,9
0,8
nikkel
<9,8
3
3,1
0,2
zink
2.3t0
r.162
980
69
3.3 Samenvattin g emissiefactoren :
Tabel3.6 Emissie naar bodem peÍ corpus: Totale asrest Fosfor
2,8 kg 27,44 g
Chroom
230 mg
Koper
459 mg
l,ood
Nikkel
Zink
juni
1996
12,9 mg
3,1 mg 980 mg
H7-7
Tabel 3.7 Emissie naar lucht per corpus zonder toepassing van doekfïlters: Rookgas
1750 m3
COz Gemiddeld)
78 glml
CO (gemiddeld)
75 mg/m3
C,H, (gemiddeld)
1750 m3
Ct (gemiddeld)
45 mg/m3
Vliegstof
0,1kg
Cadmium
25 mg
Arseen
14 mg
Itrd
228m9
Zink
2.141mg
Kwik
1.000 mg
PCDD/F-emissie
4.
4 pg I-TEQ
ENERGIEVERBRUIK EN ENERGMFACTOREN.
Europese ovens worden 's morgens verhit Ínaar hoeven vervolgens nauwelijks Írrer te worden bijgestookt zodat de energiekosten per proces, uitgaande van 10 creÍnaties per dag, voordeliger zijn dan die in ovens van het Amerikaanse type. Ten aanzien van het jaarlijkse gasverbruik in de ovens kunnen schattingen worden gehanteerd zoals opgenoÍnen in tabel 1.4. ,I
Tabel 1.4 Jaarlijks energiegebruik van crematieprocessen in 1991. oventype
gasverbruik per crematie
Amerikaanse oven
75 m3
Europese oven
15 m3
juni
1996
Jaarlijks gasverbruik in 1990 0,15 * 57.074 * 75 = 642.083 m3 0,85
*
57.074
*
15 = 727.624 m3
H7-8
5. MAATREGELEN EN KOSTEN VAN MAATREGELEN. Emissiereducerende Íruufregelen worden vermeld in de nrodelvoorscluiften voor clematoria in het kader van de Wet Milieubeheer (specifiek voor het crematieproces) zoals het verwijderen van rnetalen ery'of kunststof ornamenten van de kist alvorens deze in de oven wordt ingebnacht, het verbod op de toepassing van zink en lood enz. [5].
Rookgasfiltratie is in eerste instantie bedoeld voor rook- en geurbestrijding indien dat wordt vereist, o.a. in verband rnet dichtbij gelegen bebouwing. Door het toepassen van filters kan tevens een groot deel van de rookdeeltjes en de daaraan gebonden stoffen worden opgevangen. De elektro-mechanische investeringskosten van een oven Ínet filter bedragen 1,5 à 2 miljoen gulden. Het aandeel van het filter hierin bedraagr ca Dfl 400.000, prijspeil 1994.[10] De kosten van een achteraf te plaatsen filter zullen hoger uitvallen. In het milieu-kostennrodel zijn deze laatste kosten geraand op Dfl 600.000, hetgeen, vergeleken met de nieuwwaarde een redelijke inschaning lijkt. Betreffende de operationele kosten kan worden gerekend net het energiegebruik van de rookgaskoeling en de luchtkoeling van de koelvloeistof. Maxirnaal veÍrlrogen ca 400 kV/, gemiddeld vermogen ca 250 kW gemiddeld 8 uur per dag in gebruik, kosten per kïVh Dfl 0,12. Totale jaarlijkse energiekosten kunnen aldus worden geraarrd op 250 x 6l'l x 365 x 8 x Dfl 0,12 =
caDfl75.000. Overige kosten z{n de vervangingskosten van het filtermateriaat jaarlijks Dfl 60.000 (I0 Vo van de aanschafprijs) en Dfl 5.000 voor de afuoer van chemisch afr,al. In het RIVM model voor Milieumaatregelen en bijbehorende kosten is in 1990 bij de berekeningen
van Milieuverkenningen en Milieuprogranïna aangenoÍren dat
in
1997 alle crematoria van
doeldlters zullen zijn voorzien (maatregeLNn- 4498). Velzen en Utrecht waren toen al voorzien van doeldlters.
Bij deze ÍunnaÍnes komen de totale jaarlijkse kosten uit op 2,1 miljoen gulden in 1993 en 2,8 miljoen gulden in 1994 (MB 95).
6. ONDERZOEK
NAAR SCHONE PROCESSBN EN PRODUKTEN.
In theorie zouden rneer emissiebeperkende maatregelen kunnen worden genoÍrrn die echter, vooral om ethische redenen, niet aanva.trdbaar worden geacht. Betreffende de reductie van kwikemissie kan in dat verband nog het Zweedse experinent worden genoend waarbij een seleencapsule aan het crematieproces wordt toegevoegd waaÍïrlee het kwik zou reageren tot kwikselenide (HgSe) dat neerslaat in de as. Testen in Zweden zouden daarbij een kwikreductie van 85Vo hebben aangetoond.
O
junileec
H7-9
7.
NORMSTELLING EN REGELGEVING.
Sinds 1869 bestaat er in Nederland een wet op de lijkbezorgrng die
in
1991 voor het laatst is
Íungepast. Een belangrijke aanpassing was het crematiebesluit van 1968. Ook deze wet is echter niet primair als milieuwet bedoeld al onderkent nj wel een aantal milieuhygiënische en milieutechnische aspecten waarcp de milieuwetgeving van toepassingrs.Tn zijn crematoria vergunningplichtig in het kader van de Wet Milieubeheer..
Voor zover het de afvoer van afualstoffen inclusief filteras betreft, zullen crernatoria onder het reginr van de Wet Chemische afoalstoffen kunnen vallen indien de daarin genoende rnaximale concentraties worden overschreden. Ook ten aanzien van het verstrooien van creÍnatie-as kunnen regels worden gesteld in het kader van de V/et bodembescherming. In de Inspectie-richtlijn lijkbezorging (VROM publikatie 93-01) [5] wordt het accent met ruune op de milieuhygiënische aspecten gelegd. Bij vergelijking van de emissieschattingen nrt de Richtlijn Verbranden zoals opgesteld door het Ministerie van VROM in 1989, valt op dat de norÍn voor kwik (0,05 mdm') kan worden overschreden. Deze relatief hoge emissie-conóentratie heeft echter betrekking op relatief lage debieten van crenntieovens [3]. Het rookgasdebiet van AVI's en crematoria zijn onvergelijkbaar. Het aanbnengen van filters bij crematoria-ovens is nog niet algenreen verplicht gesteld.
juni
19Í)6
H7-10
8.
REFERENTIES.
1. Bergen G.J. van, Meijden A.M. van der, Ministerie van Binnenlandse Zaken, Milieuaspecten bij het incidenteel verstrooien van crernatieas,
DHV Milieu & Infrasrnrcruur BV, nrei
2. 3.
4.
1993.
Brenrner H.J., Troost L.M., Kuipers G., Koning J. de, en Sein A.A., Emissies van dioxinen in Nederland, RMWTNO rapport nr. 770501003, Bilthoven, april 1993. Brinkmann F.J.J., Notitie betreffende oriënterende berekeningen rnb.t. de rrngelijke uitstoot van kwik en enige andere spoorelenrcnten door niet van rookgas-filters voorziene creÍnatoria-ovens. RfVM, augustus 1991.
CVN, crernatoria Nederland BV Strooivelden en het milieu, een onderzoek naar de effecten van crematie-as op de
bodemkwaliteit. Haskoning, september 1991.
5. 6. 7. 8. 9.
Inspectie-richtlijn lijkbezorgng?-e herziene druk, vRoM, Hoofdinspectie van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne, Publikarie 93-01 Liern, A.K.D., Berg, R. v.d., Bremnpr, H.J. Hesse, J.M. en Slooff, W. Basisdocument Dioxinen RIVM Rapportnumnrer 710401024. Bilthoven februari 1993. Loos B., Beelen P. van, Annema J., Janus J.A., Werkdocunrent kwik, RIVM rapport nr 710401023, Bilthoven, november 1993. Meer, W.J. van der, Kwikemissies uit crematoria & toxiciteit van kwik. Tandheelkundige scriptie Groningen. Poot F.C., Nieuwenhuis J.A. en Timmer J., Onderzoek naar de rookgas- en geuremissie van het crematorium Winschoten. TNO Apeldoorn, refir. 86-n7, W86.
10. willemse N., Koninklijke vereniging voor Facultatieve crernatie. Inex.
11. Mondelinge opgave Mew. Sjauw, Afd. Gezondheidsstatistiek CBS. 12. Smit E.R., Massabalans en emissies van in Nederland toegepaste crematieprocessen. TNOMEP-R 96/059 juni 1996
IT
íFII\TNR onderzoek in dienst van mens en milieu
RIJKSI NSTITU UT VOOR VOLKSGEZONDHEI D EN M I LI EUHYG I ENE
RUA, Rijlsinstitnut voq lffiograal Zoetwarcrbetreer en Afinlwaterbehadding; T.av. de bibliotheek Pmtbus 17
8200AAl*lystad
Bilfroven Ons
kenwt
Onderwerp
Faxnumm
: l december 199í : L6I2{94IáF/JGE : Publikatie WESP-map :03&293651
Hi€Íhij doen w[i U een verzarrelband met qoÍr vrjftalprocesbesctuijvingen toekomen zmls aangeboden aan hetDirectoraat€enemal Milieubeheer, DirectiesIBFC, DWLenHIMH. In een sarcnwerkingsverband met veregenwoordigprs van CBS, DGbí, RI-vÍ cn REA en onder verantwoordelijt*reid van de SÍerkgoe,p Emissies Senicebcdrijv€n en Prod*tgcbruik (IVESP) worden besctuijvingen opgesteld van proce$sen uit dc fuigÍoepcÍt crqrsumonEn, bouw, handot cn dienstverlening. Deze p'rocesbescluijvingen zijn korte, stert gekwantificeerde monograffin met informatie over emissieq afral, energieverbruik, maatregelen en milieubeleiden hebben tot&l om zoqg t€ dragen voude beschikbaarheidvan actuele, afgestemdc cn geaccepteerde milieu-infsmatie. Doorhetptrblicerren van dezs prcesbesctnijvingen wordt inzicha$k, wclkc emissicgegevens zullen worden gehanteerd voor de doelgroepen Consurenten, Bouw, I{andÊl en Dienstverlening. De aldus verzamelde gogeverrs worden teven$ tff tooeing aangebodcn aan & Stutrrgroep Emissiefactorcn en daarna opgenoupn in de Emissieregistratie en reken- en infmricsystemen zoals RIM+ &fVM) en het onlangs door RIZ\ en RIVM gezarenlijk srrwikkelde mdel
Prmise. De proccsdocumenten dienen w tsr orxÍsstcuning van hct doelgrocpcnbeleid van dc Rijksoverireid zoals rraarvorcn komt in de Nationale Milieuverkenningen, dc jaarlijks uit tc bnengen Milielbalans van hEt RIVM en & \Matersyst*mverkenningen van Riikswatemtaat/RÍZA. Daarrce opere€rt \ryESP naast andere doelgnoepgerichte werkgrocpon en samenwer*ingsptu j*ten, zoals de Werkgroep Industie (met op de achtergrond het project SPIN), METRO (Verkeer en Vervoer) en werkgroepen yoor Energie en l-andbouw.
Antonie van Leeuwenhoeklaan 9, Postbus 1,3720 BA BILTH0VEN, Telefoon: 030 - 74 91 11, Telex 47215 rivm nl, Telefax: 030 -742971 Bereikbaar zowel vanaÍ C.S. Utrecht als Station Bilthoven met bus 57
81: Corrosie van bladlood in de bouw Cl: Amateurfoografie
RIWVí (rapportnr.
773f[l3f0
RfWvÍ (rapporur.
C2: Vleesbereiding, inclusief gebnrik barbrcue C4: Roken van tabaksprodukten Hl : Rioolwatelzuiveringsinrichtingen, @WZI's)
773W2),
Rf\rlrí (rappcur. 773W3), RfnYÍ (rappormr. 773W), Rnnví (rapportm 773[[t3l003r,
),
Er is gekozen voor een losbladig systeem, om het besund regetnatig te hrnnen aanvullen en zo nodig te actualiseren. h de eerstkomende tijd zutlen zo nog 20 lzlprocesbeschrijvingen worden uitgebracht. Indien U er prijs op stelt ook de aanvullingen op deznprccessenrnap toegesalrd te lrijgen zouden wi gxaag middels brjgaand formulier willen vernernen bij wie binnen uw instantie de map in beheer zal komen teneinde dit materiaal gericht te kunnen nasturen. Daarbe *rordt U wiendelijk verzocht bijgaand formulier ingevuld aan ons te retoumeren
In het geval dat uw interesse in het geheel niet uitgaat naar dezeprrocesbeschrijvingen dan kunt U de map natuurlijk ook rretourneren, zodat or een andere bestemming aan kan worden gegeven.
Namens de Werkgroep Fmississ Senricebe&iiven en
Produktgebruik (WESP),
Voorlopige processenl[ist \ilESP In deze $st zijn die activiteiten en onderwerpen opgenonren, n'rlarvoorWESP vgor t99411995 van plan is procesbeschrijvingen op te stellen. Aanvullingen, wijzigtngen en nadere opsplitsingen kunnen optreden na overleg met btrolikenen. * afgerond o in vmrbereiding - basismateriaal beschikbaar
Consunrcntm en produkten
* amateurfoografie * vleesbereiding inclusief gebnrik barbeue o afsteken van vuurwerk * roken van tabaksprodukten
c1
e u
o stoken van open haarden, hout- en kolenkachels door particulieren o gezelschapsdieren inclusief gebnrik kanebakkorels o koolwaterstoffen in consumentenprodukten (inclusief verfgebnrik)
Bouwen bouwmaterialen * corrosie bladlood in woning- en utiliteitsbouw
BI
o asfaltrenginstallaties o corrosie van drinkwaterleidingen o verfgebruik schildenbedrijven en consuÍnenten
ogebruik teerprodukten bij onderhoud wegen o corrosie van zink en verzinkte materialen o oeverbescherming o Niet industriële hourconservering
Handel, Diensten en Overheid * Írvzi's o venrerking afgedankte koelapparatuur o chemische wasserijen
o waterleidingbedrijven
oriolering +over$often o openbare zwembaden o srematoria o afualverbranding
oop- enoverslag - tankstations - gaÍages - kantoren, (detail-)handel, horeca - recÍeatie - Op- en overslag
I
H1
Verzendlijst: Directie Ind$rie, Borw, Producten T-a-v.Ing. C.M. Moms
Uitgeverij Spectato ECNIBibliotheek ï-a.v. T. Wordsra Regionale krspectie Milia$ygiëue, Regio Nocd-Holland T.a.v. Dr. H. Copier
enCoosmtcn
Inspctie Itfi lieuhygiëne Hoofdafdeling Hadhaviqg ffiieuw€*geving rpc 68r
DGT,í{J T.av. hg.ILW. Holuiag
Provincie Noord-Hdlard,
Denst Milieu €n }\rater T:-v. h. A.P. Vernimmen C.B.S J
Mlie$tatistieken (ES)
VROI{/DGWÀ FostoodÊ 645 Ta.v. Mr. WJJC Brqgnm
DclvÍ/Biblioth€ddAffi
Ta.v. Drs E.A. Zonneveld
T.av.
Regimale Inspectie Milierhygierc, Regio Zuid-Holland
VROIvÍ/DGWSVS, postcode 655 T.a-v.
J. Jmseir
k
Iv{.
Bovenkert
Ta.v. Irdevr. À'íÍ. M.E,. Biermm Beukematoe Water
DClv{/IIndIIlAfd" Fmissierqgisuatie/code 630 trvfinisterie van
EZJrc
Ind. en Diensrcn
DirectieABC T-av. de heer M. van Dorst
T-a-v. Dr. C.W,A- Evers
DGlvílDircctie A/Afd" heventie en Heqgeb Jcrdre 645 T.a.v. mr. J.H. vm den llzur,el
MinisteÍie van LNVlDirectie Industrie & Ilandel T-a"v. Drs R van Kuilenburg RijkswaÍerstaal, Rijksinstituut voor Kust en Zeg Hoofdafdeling Waersysteinen
VROl4lDGlví/B Poetcode 660 T-a.v. Dts.E. del@gh
vN.orrlr.c.wJBMRo Zijlsra
T-a.v. Mr Drs W.I\Á RijkswaÍerstaat, Dienst Getijdewateren
Hoofdirectie v.d- Waterstaa, Afdeling htern*ionaal V/atexbeleid (AI) T.a.v. Ir. R.H. Dekker
rFolrc-18 T.av. h.R. Drabbe Provincie
Zrid-tloltand
DienstWateren Milieu
T.av. h. HJ. Beltnan Hoofddirectie v.d. lVaterstad,
Afdeling algemeen waterbeleid (AB) T-a.v. h. Má. Hofstra
C@sultium/BVKWS
m
T-a.v. Drs. W.IGiser
Hoofddirectie v.d. Sy'aterstaat,
vI\[G,
Hoofdafdeling wat€r (A)
Afd.Milicn
DGWDWI./Afd" WaÍ€r€missies/code 630 T-a.v. Drs. V.WJ. van den Bergen
C-onsumtenbo4 Afd"Mlieu
vRot{/DGtÍ4BFC, postcode 6í) Directie h&$trie, Bouw, Producten en Consumenten
Miniserie voor Landborw, T.a.v. Dr. IÍ. CIJ. vm der
Natnnfu ltÁeer
T.a.v. Drs R. Jeltes
vu Ecmmische Zaken T.av. Dn. F.G.M. Wieleman Ministerie
VRoI\{/DGWIBPC, postcode 650
en Vissedj
Tqker T-a;v. Drs. C. Schróder Ministerie van Ecqromiscbe
Depotvan
Nederlandsehrblicaties
RÍVl{&ffV T-a.v. Dr.
RJÀ[. Maas
WPostbak4ó T.av. DnJJÁJooster
AIIWB, Kondnklilse Nederlandse Toeristenbond T.av. de
kr
S.
Engelsnan
RMt4/LAVeallstotren T-av. Mr. GL Duvotrt
Technische Universiteit Delft"
FacrlteitderCivieleTeóniek, ValcgÍo€p Crez@dhddstechÍti€k en
Waterbeheersing
T-a-v. Drs. D. NagglhonÍ
RMVÍIáE 9oshk4ó T*a.v. k A.H-LÍ. Breeser
TNO.M&3-IMW T.a.v.
WPoctbnk46
k.ILP. Baars
T-a"v. de bibliotheek
Rn|lWt-AEA,Íf, Postbak 4ó T.av. h IC Visscher
Technische Universiteit Delft ,
D.C.M.R"
Rnnví&AF/l{ER, Fostbak 4ó
T.av.k W.Waqué
T.av. hlCdeWinkel
STOWA, bibliotheek
RI.ví
T-a.v. de
Provincie Utecbl, Di€nst WatÊr en
T.a.v.Ir.
B.A.Ilerfst
Ítroofd Bureau bak 6ó
Voclióting & hrblic Reluims, Foet-
Mlieu
Provinciaal Besnrur van Utrecht Hoofd Afdeting Opervlalcewaterkwaliteit T.av. h. M.A. de Ruit€r
RlVltd/Bibliotheek Directie
RI\|}Í
Fostbak 65
@ T.av. Dr. T.C. Aalbers
Stichting Nanrur en
Mlieu RTVM
Mlieuhygiene
Regionale Ínspectie Regio T.av. Dr. Ir. J-F. van Kessel
Utrecht
ruVl{llAEtEmissies, Postbak 46
Bureau Projecten eo Raportenregisfiatie, Postbak 49 T^a.v. J.Iví. de Hulster
Provincie Zeclmó Diroctie Mlieu T.av. h. T.G. van der ltÁeer
o
Wat€rstaat
T-a.v. Drs J.P.M. Ros Regionale Inspectie
RIWVí/LÁE" T.a.v. h. CJ.
Postbak46 Peek
RIVIví/LAE/Emissies Ta-v. h. A.M.Idenburg
Regiozceland
Ta-v. h. AJL Busemaker Regi@alelnspectie
vanGerwen
RMvíllAElËmissies
lvfitiaftygiw,
Regio Nood-Brabail
T.av. Dr. RMví/ïr4TV Ta.v. Dr. OJ.
Miliorhygi&,
Hál{Á.
de Vries
ProvincieNood-BraboEÊ, Denst IVatsstaat Milieu en Venoer T-a.v.
k.lvÍ.A.vanWel
T.a.v. h. J.G. Elzenga Provincie
RIVIví/LAE/Emissies T.a.v. k C.H.A. Quarles van Ufford
I
Limhrg,
Hoofdgroep Verkeer, Waerstaat en Ta.v. Mr. JJI. Hrnrrman
Mlieu
Mitiefiygitu,
Regionalelnspectie Regio
Limhrg
T^a.v.
k Jf.G. Schreurs
Rllvftl
RUA5
T.av. Drs. H.C. Ve$oeket
Noord-Brabant
RIZA T.a.v. Ing.
D.ldjendijk
T.a.v. DrJ. Blenkers
Í
andbouwuniversiteit\Vageningen,
RxzA T-a"v. O. v.d" Velde
T.av. de biHiotheel
RegionalehspectieMiliafiygiee,
RE,A'. T-a.v. h. V. BaHrer
RegioC*l&rland T.a-v. h. W.
Klein
REÀ T-av.k Já.deWt
Provincie Geldedand, Dienst Milieu ea
nZAAloofdafdeliqg EM
T-av. h. A.
T-a.v.
lVater Kuiper
D. Ir. J. Leentvaar
RzA,,
RuÁ'
T.a.v. de
T-a.v. Ir. G.G.C.
biblio{be€k Emissiefactoren derltÁost
S€cretariaat Squrgtoop T-a.v. Drs. P.FF. van
Prrovincic
Ver*ryen
Flwolmd"
Afdeling Wateren Mli€Nr
T-a.v.k JÁOver IMET-TNO, Afdeling Mlieutec,hologie T.a.v. k HJ.H. Hulskotte Regionale Inspectie Regio Flevoland en
Milier*rygiëne, Overijssel
Rijkswaterstaat,
Directie Rieslard, Hoofdddding w{erhuislrouding waterkeringea, yaarwegen en scheepaart (AN)
T.a.v. Dr. J.H.IL vander Meer
Overijsel, Afdeling Milier
koincie
Provircieltieslod, Afdeling Mlier$€he€r T-a.v. Mr. J.M.vm Mrmsrer
Ta.v. Mr. \M.M. deBrauw RlzAlHoofdafdeling
CX
Provincie Dr€Í$he, DieÍtsr Wá€r en Irfilieutrygiëne Ta.v. h,J.À l-oc
RZA[Ioofdaf
RUAfIID/DX
DienstMilieuenWater T.av.Ing. P.Iknminga
RZA/Archief RZA[Ioofdafdeling
WS
Rifiswatcrgaat, Directie CrÍoning€n, Hoofdaf&,ling Warer (AItIl
RUA', Ta"v. de
bibliotheek
RIZ?\ T-a.v. Ing. J-FJ. Sóoot Uit€rkamp
RxzA"
Ta-v. Dr. Wá. Bruggeman
Regionale Inspectie Mlieubygiëne Regio Grmingen Frie$led en D'r,enthe T.a-v. Drs. GJ. Beijen