INLEIDING Medio 1997 tekende Dordrecht het eerste convenant grotestedenbeleid met het rijk. Het was de basis voor een zestal actieplannen met een veelheid aan projecten om een antwoord te bieden op de problemen en uitdagingen van de stad. Gericht op een duurzame en evenwichtige ontwikkeling van de stad in zijn omgeving. Na instemming met de plannen door het rijk werd, voortbordurend op al eerder ingezet beleid, eind 1997/begin 1998 van start gegaan met de uitvoering van de plannen. In het eerste kwartaal 1999 werd aan de hand van een zogenaamde zelfanalyse een eerste tussenbalans van het grotestedenbeleid in Dordrecht opgemaakt. De nadruk lag op beleid en organisatie van het grotestedenbeleid; voor concrete resultaten was het nog iets te vroeg. In een open proces, met betrokkenheid van bewoners, bedrijfsleven en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, hielden we onszelf een spiegel voor. Er valt zo hier en daar nog wel wat te leren en verbeteren, was de conclusie. In mei van dit jaar bezocht de visitatiecommissie, onder leiding van E. Brinkman, onze stad. De commissie sprak met bestuurders, ambtenaren, bewoners en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen. Dordrecht zit met het grotestedenbeleid op de goede weg luidde het oordeel van de commissie, daaraan toevoegend dat er geen reden is om achterover te gaan leunen. In het visitatierapport kraakte de commissie ook een aantal kritische noten en vroeg zij aandacht voor een aantal ontwikkelingen in de stad. Deze zijn waarschijnlijk in het programma verwerkt. Op 17 december 1998 ondertekende Dordrecht het doorstartconvenant grotestedenbeleid dat de basis vormt voor dit programma. Zelfanalyse, visitatie en het tot stand brengen van de stadsvisie 2010 en het Meerjaren Ontwikkelings Programma liepen deels gelijk op en legden zo nu en dan een behoorlijke druk op de gemeente, maar ook op de maatschappelijke partners die daarbij betrokken zijn. Ook voortschrijdende inzichten op rijksnivo maakten een gestroomlijnde aanpak moeilijker. Dit interactieve en bij tijd en wijle ingewikkelde proces heeft geresulteerd in het voorliggende ontwikkelingsprogramma voor de stad Dordrecht. Het ontwikkelingskarakter van het programma is wat ons betreft tweeledig. Enerzijds heeft het betrekking op de inhoud en geeft het programma richting aan de maatregelen waarmee wij de in het programma geformuleerde doelstellingen en beoogde resultaten willen bereiken. Daarnaast heeft het betrekking op de vorm van het programma. De totstandkoming van dit eerste programma had in hoge mate het karakter van een zoektocht. Het eindpunt en het tijdstip waarop dat bereikt moest worden waren bepaald. De weg erheen niet. Wij zijn er van overtuigd dat op onderdelen op het programma is af te dingen, maar ook dat wij op dit moment alles uit de kast hebben gehaald om tot het voorliggende resultaat te komen. De komende jaren zullen wij, samen met de overige steden en in overleg met de betrokken ministeries, werken aan verbetering van de kwaliteit.
Achter dit programma gaat een wereld schuil van beleid, lopende activiteiten, programma's, monitoren, afzonderlijke wijkplannen en ook veel papier. Met de visie 2010 en het programma wordt dat alles in een kader en in verband geplaatst. In de stadsvisie 2010 geven wij aan waarop wij met de stad willen koersen. Niet als blauwdruk maar als richting voor de gezamenlijke investeringen die wij samen met bewoners, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties de komende jaren in de stad en haar inwoners willen doen. In het Meerjaren Ontwikkelings Programma geven we aan waar we in 2004 willen uitkomen en met welke maatregelen we daaraan een bijdrage willen leveren. Na vaststelling van het programma komt de slag naar de uitwerking en de uitvoering. Wij zullen nog meer mensen aan de uitvoering binden. Met hen maken we concrete afspraken over hun bijdrage. Voor een deel zijn dergelijke afspraken al gemaakt of in voorbereiding, voor een deel zullen ze de komende tijd nog gemaakt moeten worden. Dat wij daarbij op steun kunnen rekenen van velen heeft de afgelopen tijd bewezen. Een groot aantal burgers, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties leverden een inbreng in de totstandkoming van het programma en in diverse samenwerkingsverbanden wordt uitvoering gegeven aan al lopende programma's die in het grotestedenbeleid zijn ingebed en worden nieuwe initiatieven ontwikkeld. Dat draagvlak is er en zal voor de toekomst worden vastgehouden. Wij rekenen erop dat ieder naar vermogen een bijdrage levert aan een evenwichtige ontwikkeling van "onze stad" Dordrecht.
DORDRECHT NAAR 2010 Een uitgebreide brief aan de inwoners van de stad Degenen die besloten om in de rivierendelta van de tegenwoordige Maas en Merwede een nederzetting te maken, waren echt slimme jongens (de meisjes kwamen er toen nog niet zo aan te pas). Dordrecht ontwikkelde zich tot een strategisch gelegen, rijke en vooraanstaande handelsstad. Door de eeuwen heen is de stad geworden wat ze nu is. Van een traditionele handelsplaats met stadsmuren en een agrarisch achterland, via een industriestad tot een knooppunt van diensten, handel en woonwijken. Het leuke van Dordt is dat wel veel, maar bepaald niet alles is verdwenen. Zodoende heeft de stad een groot deel van zijn geschiedenis nog steeds onder handbereik. In die eeuwen hadden we niet altijd het economisch tij mee en ook niet altijd het beste stadsbestuur dat een stad zich achteraf zou wensen. Maar wat doet het er toe. Van achteren heb je altijd het beste zicht. Die hoogte- en dieptepunten hebben de stad en zijn inwoners gemaakt tot wat ze nu zijn. En dat is zeer de moeite waard! Ondanks dat kan het nog veel beter. Maar dat niet alleen. Ook de tijd staat niet stil. De samenleving ontwikkelt zich in hoog tempo. Om bij te blijven is het dus belangrijk regelmatig stil te staan bij de vraag waar de stad op dit moment staat en op welke belangrijke ontwikkelingen Dordrecht moet inspelen. In de tekst die u nu in uw handen hebt kunt u lezen hoe we over het een en ander denken en welke ontwikkelingsprogramma's de komende 10 jaar worden uitgevoerd. U zult zeggen:
"ach wat zijn 10 jaar op een leeftijd van 800 jaar". Maar de mooiste stad ontstaat als op elk moment inwoners en stadsbestuur beseffen dat zij de stad tijdelijk in gebruik hebben, met de opdracht er slechts kwaliteit aan toe te voegen.
DORDRECHT 2000 Denken over de stad in 2010 begint met de vraag waar we nu staan en wat de vertrekpunten zijn voor de komende periode.
Vertrekpunt 1: de stad betekent veel voor velen Tja. Wat moet de stad eigenlijk betekenen? Wat heeft ze te bieden. En voor wie? Het antwoord is: veel voor velen! Dordrecht biedt een thuis. Inmiddels wonen er 120.000 mensen. Dordrecht biedt werk. Bijna 50.000 mensen hebben er hun dagelijkse werk in de meer dan 5000 ondernemingen die bij ons zijn gevestigd. Dordrecht biedt mensen een toekomst. Ruim 26.000 kinderen en jongeren gaan er naar school. De stad brengt aangename verstrooiing. De musea, de schouwburg, de bioscopen, het Hof, de Grote Kerk, bezoekerscentrum De Biesbosch en de publieksevenementen worden jaarlijks bij elkaar 690.000 keer bezocht. De vele duizenden sporters nog niet eens meegerekend. De stad inspireert. Er wonen en werken schrijvers, schilders, tekenaars, en andere beeldend kunstenaars. De stad haalt op een plezierige manier geld uit je zak. Elke week op donderdagavond, vrijdag en zaterdag besteden bezoekers van de Binnenstad meer dan 3,5 miljoen gulden in bijna 500 winkels en horecagelegenheden. De stad biedt zekerheid. Vele duizenden mensen zijn aangewezen op zorgvoorzieningen, gezondheidszorg, uitkeringen. De stad geeft niet alleen. Onontkoombaar is dat ze ook vráágt. De stad vraagt van haar burgers dat ze zelfredzaam en weerbaar zijn, wat nodig is in de individuele stadscultuur en de dynamiek van grootschaligheid. De stad vraagt ook incasseringsvermogen. De keerzijde van grootschaligheid en dynamiek zijn criminaliteit, verkeersproblemen en andere vormen van overlast. En dat roept natuurlijk irritatie op en gevoelens van onveiligheid. Ondanks dat betekent de stad veel voor veel mensen. De vraag is niet de problemen helemaal te doen verdwijnen. Met zo'n opgave verplicht de stad zichzelf te falen. Met gerichte maatregelen beheersbaar houden kan wel. Dordrecht is de moeite waard als in de beleving van inwoners en gasten de voordelen de nadelen ruimschoots overtreffen.
Vertrekpunt 2 : de stad in het stedelijk netwerk Vroeger had elke stad een vast "verzorgingsgebied". Als een Papendrechtse op een zonnige middag zei "ik ga even naar de stad", dan bedoelde zij "ik ga naar Dordrecht". Die vanzelfsprekendheid wordt steeds minder. In een dicht verstedelijkt gebied, in de nabijheid van andere grote steden en met een enorm toegenomen mobiliteit en welvaart, kan diezelfde Papendrechtse tegenwoordig ook bedoelen dat ze naar Rotterdam of naar Breda of zelfs naar Antwerpen gaat.
Wij hebben nog een poosje gedacht dat we er in zouden kunnen slagen om haar te motiveren vooral niet naar Rotterdam te gaan, en wél naar Dordt: "wij hebben tenslotte ook alles". Maar ja, de mondige en mobiele Drechtstedelingen grinniken inmiddels om al dat gedoe. Ze wonen in de ene en werken of gaan naar school in de andere stad. Ze winkelen in de ene stad en gaan uit in de andere stad. Ze zijn niet meer op één plek gericht. Zodoende zien we onszelf tegenwoordig graag als onderdeel van een stedelijk netwerk. Natuurlijk gaan inwoners van de regio naar Rotterdam. Maar ze komt óók naar Dordrecht. Niet omdat we "ook alles hebben". Maar omdat we daarnaast - net als de andere steden - iets bijzonders hebben dat ons onderscheidt. Misschien komen ze hier binnenkort wel wonen vanwege de bijzondere woonmilieus aan het water. Of komen ze hier speciaal winkelen vanwege de kleinschalige historische binnenstad. Van die dingen. Deze manier van kijken gaat niet alleen over de relatie tussen Dordrecht en de nabijgelegen andere grote steden. Het gaat ook over Dordrecht en de Drechtsteden. En ook voor de wijken die samen Dordrecht vormen. Elke stad, elk dorp, elke wijk heeft z'n eigen opvallende kwaliteitsaccenten die de moeite waard zijn. Die verschillen zijn goed. Meer van hetzelfde geeft grijsheid en vervlakking. Verschillen maken met elkaar kwaliteit. Met deze ogen kijken wij naar de toekomst van de stad. Met deze ogen zetten we nieuwe wijkontwikkelingen in. Met deze ogen geven we de samenwerking met de Drechtsteden vorm. En met deze ogen geven we onszelf een positie ten opzichte van de andere nabijgelegen steden.
Vertrekpunt 3: dit is Dordt Leuk gezegd allemaal. Maar waarmee maakt Dordrecht dan het verschil? Waar zit 'em de eigenheid, de aardigheid en de eigenaardigheid van de stad, die ons tot boeiende partner in "het stedelijke netwerk" maakt? Eigen aan Dordrecht is uiteraard: historie en water. Een binnenstad van 800 honderd jaar oud met 850 monumenten. Wij hebben het Groothoofd, de Munt, het Hof waar de eerste Statenvergadering plaatsvond, en natuurlijk die prachtige scheve Grote Kerk. Wat wij niet nodig hebben is het verhaal dat een kennis van de broer van de overbuurvrouw van Vincent van Gogh en daar weer een aangetrouwde neef van ooit twee nachten in Dordrecht is verbleven, waardoor wij dus "Van Goghstad" zijn. Wij hebben namelijk sinds een paar honderd jaar het beroemde Teekengenootschap Pictura. Wij zijn dus Schotel-stad. Noltee-stad. Kennedy-stad. Jahaa! Zoals gezegd: historie en wáter. Véél water. Druk water. Biljoenen liters water langs het Groothoofd met daarop jaarlijks 150.000 schepen. Rustig water, in natuurgebied De Biesbosch. Havens. Een zeehaven waar jaarlijks vele tonnen aan goederen worden geladen en gelost. Vier jachthavens met 2000 jachten, heus niet allemáál zwart geld. De Wolwevershaven met volop onderhoud en restauratiewerk aan historische schepen. Aardig is Dordrecht in zijn diversiteit: er is natuur, er is stad, er is water. Karakteristieke oude wijken en moderne nieuwe. 120.000 bijzondere mensen afkomstig uit tientallen nationaliteiten. Er gebeurt veel in onze stad. Dordt kan niet kiezen. Als dat betekent dat er niks kan, dan zijn we mooi in de aap gelogeerd. Maar zo werkt het niet. Als er iemand zegt "zullen we zús doen" en een ander zegt "nou, laten we liever zó doen", dan doen wij niet kinderachtig. Dan doen we het gewoon allebei. Al met al betekent het dat er in Dordt veel
kan, al gaat het soms niet erg vlot. Maar dat kan niet anders als je veel tegelijk wilt en je natuurlijk niet alles tegelijk kunt betalen. Eigenaardig is Dordrecht in zijn geslotenheid, zowel in fysieke zin als in sociale zin. Van dit laatste kunnen we een enorm probleem maken en zeggen dat Dordtenaren vooral sacherijnige hapsnurkende eilanders zijn. Maar dan zie je alleen hun stuursigheid en niet de verborgen trots en inzet. We kunnen er ook gewoon niet over zeuren. Ze klagen. Okee. Je moet moeite doen om er bij te horen. Maar als een Dordtenaar tegen je lacht dan meent 'ie het. Da's geen sacherijn. Da's karakter. En op karakter gebeuren mooie dingen waar de Dordtenaar niet over opschept, maar die er wel zijn: wij waren de eerste met bijzondere vormen van beheer zoals de stadswacht, de buurtserviceteams en het buurtbeheer. We hebben één van de beste sociale diensten in het land. Dordt Spreekt, dat waren wij. Wij hebben een landelijke stadsvernieuwingsprijs voor Wielwijk. Wij hebben Dordt In Stoom, Belcanto. Er is nog meer, maar laat maar. We willen niet als uitslovers over komen. Doe maar normaal dan doe je al gek genoeg.
Vertrekpunt 4: dit is ook Dordt Als je dat zo allemaal leest zou je bijna denken dat het in Dordrecht wel zo'n beetje geregeld is. Dordrecht is nu al zeer de moeite waard, maar daarnaast zijn er problemen zat. •
Sociale vraagstukken. Zoals in elke grote stad kent ook Dordrecht armoede, sociaal isolement, marginalisering van groepen, spanningen rond het samen leven van allochtonen en autochtonen, gevoelens van onveiligheid en overlast van een aantal groepen jongeren die zich hinderlijk gedragen.
•
Vroegtijdig schoolverlaten. Er is een onaanvaardbaar hoge schooluitval van vooral allochtone jongeren uit het voortgezet onderwijs. Zij hebben niet genoeg geleerd en lopen daardoor het risico dat ze nergens aan de bak en uiteindelijk misschien wel in de bak komen.
•
Wij hebben een paar wijken waar de woningen, de woonomgeving en de voorzieningen niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen. De interesse van Dordtenaren om er te wonen neemt af. Er komen mensen die zich niets anders kunnen veroorloven, waaronder helaas ook te veel mensen met problematisch gedrag. Om een neerwaarste spiraal te keren zijn ontwikkelingsprogramma's voor die wijken nodig en trouwens ook al in de maak.
•
We hebben ruimtegebrek. Op zich is het eiland van Dordt behoorlijk groot. Maar we kiezen er voor de groene ruimte op het eiland niet verder aantasten. Dat betekent dat er een gebrek komt aan lokaties voor nieuwe bedrijfsterreinen en stadsuitleg in de woningbouw.
•
De toegankelijkheid moet beter. De levensvatbaarheid van een stad staat of valt met bereikbaarheid. Op de landkaart bezien hebben wij een prachtige ligging aan grote rivieren, op denkbeeldige assen over de globe, in corridors, op het snijpunt van snelwegen en sporen. Maar erg zichtbaar zijn we niet. Voor je het weet ben je ons voorbij
gereden. De feitelijke bereikbaarheid van onze industriecentra en voorzieningen is niet het grootste probleem. Het bereik van de Binnenstad, vanwege de overlast van het autoverkeer, wel. •
Het gaat op dit moment goed in de economie, maar de lokale en regionale economie profiteert daar beneden gemiddeld van. De economische potenties van de stad worden kennelijk niet genoeg gezien of uitgebuit.
•
Geringe regionale koopkrachtbinding. De gepresenteerde omzetcijfers in de Binnenstad klinken goed. Maar gemeten naar de koopkracht die in onze regio aanwezig is, blijven de bestedingen in onze Binnenstad achter. Om Dordrecht verder te kunnen ontwikkelen is verbetering op dit punt nodig.
•
Een imagoprobleem. Wij hebben "in het land" niet zo'n goede naam. En eigenlijk ook geen slechte. We hebben gewoon géén naam. Al wordt het wel beter door de grote culturele evenementen en tentoonstellingen in de stad. Wij zijn in de ogen van buitenstaanders een provinciestadje met 60.000 inwoners. Daar moet echt nodig wat aan gebeuren.
•
Uit onderzoek blijkt dat ongeveer een kwart van de Dordtse bevolking vindt dat hun stad er de afgelopen tijd op achteruit is gegaan. En maar een vijfde vindt dat het vooruit is gegaan. Dat is al niet zo leuk. Maar ook de toekomstverwachting is niet bijzonder hoog. Eenderde verwacht dat het vooruit zal gaan en eenderde verwacht dat het achteruit zal gaan. Ten opzichte van de bewoners in andere grote steden schiet Dordrecht er wat betreft pessimisme helaas wat uit. Wel zegt bijna driekwart van onze inwoners gehecht te zijn aan de stad.
Wat ook wel leuk is aan Dordrecht dat bij ons een probleem nog gewoon "een probleem" heet. Wij zijn niet van die types die alles een uitdaging noemen en in elk probleem het ochtendgloren menen te ontwaren. Dat betekent niet dat we bij de pakken neerzitten. Problemen pakken we aan. Bijna "met genoegen" zou je kunnen zeggen. Samen met u en anderen die bij de stad betrokken zijn.
DORDRECHT 2010 Het is de kunst om op het gebied van wonen, werken en voorzieningen de komende jaren de betekenis van de stad voor zijn inwoners en gasten verder te vergroten. Hún tevredenheid bepaalt of we hier in 2010 in zijn geslaagd. De wat pessimistische cijfers uit de actuele onderzoeken onderstrepen de serieusheid waarmee aan de ontwikkeling van de stad gewerkt moet worden. Wij zijn pas tevreden als 80% van de bevolking vindt dat het vooruit is gegaan met de stad, in plaats van de 25% die dat nu al vindt. Daar is natuurlijk wel het een en ander voor nodig. En dat zijn investeringen in een goed sociaal klimaat, in economische bloei, in kien ruimtegebruik en in een stad die er uitdagend en mooi uit ziet. En hoe doen we dat: - door de eigen, aardige en eigenaardige kanten van de stad uitbuiten; - door de mankementen aan de stad aan te pakken, op z'n minst beheersbaar te maken of te houden - door ontwikkelingen en oplossingen te zien als een stedelijke opgave die samenwerking en afstemming vraagt tussen de wijken, in het
Drechtstedengebied, en met andere grote steden. Op deze manier krijgt Dordt de komende jaren veel meer dan nu de dynamiek en de magneet-werking die hoort bij een welvarende, springlevende ouwe stad. "Da's mooi", zult u zeggen, "maar nog wel een beetje vaag. Gaan we daar tussentijds nog wat van merken. Of kondigen jullie op 1 januari 2010 in het Hof in Dordrecht de Hemel Op Aarde af?" Ja. Althans, daar gaat u tussentijds wat van merken. Wij hebben de investeringen die we de komende 10 jaar in onze stad gaan doen namelijk in 4 concrete opgaven bij elkaar gestopt. In volgorde van belangrijkheid, al moet u daar niet te rigide naar kijken want de verschillende opgaven hangen natuurlijk wel met elkaar samen: een sociale opgave, een economische opgave, een ruimtelijke opgave en een regionale opgave.
Opgave 1: een sociale opgave Voor een goed functioneren van onze stad maakt het uit wie er wonen en hoe zij zich gedragen. Natuurlijk maakt het ook veel uit welk ruimtelijk en economisch beleid we voeren. Maar uiteindelijk worden het gezicht van de stad, de sfeer en de (aantrekkings)kracht bepaald door de mensen die er wonen en werken. Zonder tolerante en onderling betrokken burgers geen veilig Dordrecht. Zonder zelfbewuste en trotse burgers geen zelfbewuste en trotse stad. Zonder actieve en zelfredzame burgers geen bruisende stad. Zonder springlevende ouwe burgers geen springlevende ouwe stad. Nou ja. U begrijpt wat wij bedoelen: Dordrecht is wat haar burgers zijn. De sociale opgave gaat over investeren in mensen, in hun maatschappelijke functioneren. Er zijn daarbij twee uitgangspunten: •
"Het is in het leven geven en nemen", om het maar eens een oubollig te zeggen. Anders gezegd: Wij vragen van iedereen naar vermogen een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van de samenleving. Dat is het "geven". Daar staat tegenover dat iedereen moet kunnen meedelen in wat de samenleving allemaal te bieden heeft aan voorzieningen, aan goed wonen en werken. Dat is het "nemen". Het nemen hoort bij het geven. Dat klinkt allemaal erg verheven, maar we bedoelen gewoon wat er staat.
•
Wij vragen u zoveel mogelijk uw eigen broek op te houden. Dat klinkt waarschijnlijk een stuk minder verheven. Voor heel veel mensen is dit een vanzelfsprekendheid, maar voor de zekerheid melden we 't toch maar even. Wij gaan er vanuit dat u het maximale doet om in uw eigen levensonderhoud te voorzien en problemen in uw directe omgeving zelf op te lossen. Dit wil niet zeggen dat u aan uw lot wordt overgelaten. Waar het ondanks uw inspanningen niet lukt, springt de overheid bij.
Dit alles vraagt van Dordtenaren dat ze zelfbewust, redzaam en maatschappelijk actief zijn. En ons sociale beleid investeert in dit type burgerschap. •
Een diverse bevolking
De stad is het beste af als we een evenwichtige bevolkingsopbouw hebben. Iedereen levert een eigen specifieke bijdrage aan de stad. Ouderen, jongeren, geboren Dordtenaren, in Turkije geboren Dordtenaren, de import uit Rotterdam, mensen met problemen, zorgeloze
types, arme mensen en rijke mensen. Op een paar punten vraagt de samenstelling van de bevolking van Dordrecht aandacht. Ten eerste willen wij meer jongeren in de stad. Ze brengen dynamiek. Verder willen wij heel goed zorgen voor degenen die zorg nodig hebben, maar dat kan alleen als 't er niet te veel zijn en er voldoende mensen wonen die géén zorg nodig hebben. Verder is het een belangrijk punt dat wij meer rijke stinkerds in de stad willen hebben. Ze brengen geld mee, vragen voorzieningen, en doen op hun eigen manier mee aan het ontwikkelen van de stad. De stad wordt er in meer opzichten rijker van. Net als de migranten horen zij er ook bij. Ze kunnen er ook niks aan doen dat ze zo van geld houden. Als een meer evenwichtige diverse bevolkingssamenstelling een doel is, dan zijn de woningbouw en het voorzieningenbeleid daarvoor instrumenten, die regionaal moeten worden toegepast. Op het punt van het wonen is er behoefte aan een grotere verscheidenheid aan woonmilieu's dan nu het geval is. We hebben nu te veel goedkope woningen. Te weinig woningen die aan bijzondere woonwensen tegemoet komen, bijvoorbeeld van ouderen of van migrantengezinnen. En te weinig duurdere woningen. Uiteraard moeten we de Dordtenaren met een laag inkomen absoluut kunnen blijven huisvesten, maar als we echt meer hogere inkomens willen, moeten we nu vooral voor die groep gaan bouwen. Op het punt van de voorzieningen is duidelijk dat goede onderwijsvoorzieningen en uitgaansmogelijkheden jongeren aan de stad bindt. Die bindingskracht van voorzieningen kan ook minder gelukkig uitvallen. Zo trekken regionale voorzieningen voor hulp- en dienstverlening en maatschappelijke zorg groepen met problematisch gedrag naar de stad. Voor een deel hoort dat gewoon bij onze centrumfunctie, maar iets meer regionale spreiding kan helemaal geen kwaad. •
Een sterke sociale infrastructuur
De stad heeft een sociale infrastructuur, die bestaat uit een breed aanbod van professionele sociale, culturele en educatieve instellingen, vrijwilligersorganisaties, belangenverenigingen en actiegroepen van burgers. En dat gaat echt erg breed. We hebben het dan bijvoorbeeld over vangnetvoorzieningen voor mensen die in de problemen zitten, zoals de sociale dienst of de verslavingszorg. Maar ook over pretvoorzieningen zoals sportverenigingen, het theater en de buurthuizen. En de vele vormen van onderwijs niet te vergeten. En de kinderopvang. En de bibliotheek. En de talloze overleg- en actiegroepen in de wijken. En zo voort. Een groot deel van deze sociale infrastructuur wordt gesubsidieerd door de gemeente. Er wordt wel eens wat smalend gedaan over "de zachte sector". Maar bij elkaar bereiken al deze organisaties heel wat Dordtenaren en betekenen ze ook veel voor de ontwikkeling en het welzijn van diezelfde Dordtenaren. Bij het investeren in de sociale kant van de stad vinden wij ze in ieder geval onmisbaar. Er zijn voor de komende jaren wel drie belangrijke aandachtspunten: •
Wij willen het subsidiebeleid verzakelijken. Wij willen dat overheidsgeld maximaal rendeert en gaan daarom het geven van subsidie meer koppelen aan de behaalde resultaten.
•
Wij vragen van instellingen en organisaties een flexibele en op samenwerking gerichte inzet bij de aanpak van actuele ontwikkelingen en knelpunten in de stad.
•
Op wijkniveau is een versterking van de sociale infrastructuur nodig. Dit vraagt van stedelijke instellingen dat ze meer wijkgericht gaan werken en dat de verschillende organisaties elkaar ook weten te vinden. Hierdoor zal er bij de uitvoering van de wijkontwikkelingsplannen meer en betere aandacht komen voor de aanpak van de sociale kwesties die er spelen.
•
Niemand van school af zonder diploma
Zelfbewuste, redzame en maatschappelijk actieve burgers kweek je in de opvoeding, op school en door georganiseerde vrijetijdsbesteding. Daar doen ze de kennis en de vaardigheden op om in de samenleving "te geven en te nemen", hun eigen broek op te houden en betekenisvolle sociale contacten op te bouwen. Kortom, wat moois te maken van het leven. Met het oog hierop is de actuele hoge schooluitval in het voortgezet onderwijs een héle beroerde zaak. Wij zouden het dan ook van de daken willen schreeuwen: in Dordrecht gaat niemand van school af zonder diploma! De campagne die wij op dit punt gaan voeren vraagt de komende jaren een enorme inspanning van de overheid, het onderwijs en andere instanties. We hebben het over het snel signaleren van leerproblemen, het ingrijpen bij ongeoorloofd schoolverzuim, het aanbieden van alternatieve leerroutes, opvoedingsondersteuning en naschoolse activiteiten. Maar dat is niet voldoende. Als we zeggen dat iedereen een diploma moet hebben bedoelen we natuurlijk wel een diploma waar je wat aan hebt. Dit betekent dat de inhoud van het onderwijs goed afgestemd moet zijn op wat je nodig hebt om - met een diploma op zak - verder te kunnen leren of te gaan werken. En ook de schakeling naar dat vervolgonderwijs of dat betaalde werk moet zijn gegarandeerd. Het zijn allemaal samenhangende activiteiten die met elkaar het succes van de campagne bepalen. Een groot deel van de sociale investeringen in de stad gaan wij hier op richten. •
Burgers die zich veilig voelen
U kunt een goede opleiding hebben en maatschappelijk graag van alles willen doen, maar een belangrijke voorwaarde is dat u zich vrij en veilig voelt. Gevoelens van onveiligheid verlammen veel mensen in hun functioneren. Bij de stad horen helaas ook veiligheidsrisico's en overlast op het gebied van verkeer, milieu en openbare orde. Wat er niet voor pleit om dit maar klakkeloos te accepteren. Hoewel maar een relatief klein deel van onze bevolking direct met criminaliteit geconfronteerd wordt, leidt dit begrijpelijk bij grote groepen burgers tot gevoelens van onveiligheid en tot een verkeerd imago van de stad. De komende jaren krijgen criminaliteitsbestrijding en openbare orde dan ook een belangrijke prioriteit. Wij investeren in meer toezicht, een individuele dadergerichte aanpak en preventiemaatregelen. In de preventiesfeer is de allerbelangrijkste opgave het gebruik van alcohol en drugs onder jonge mensen terug te dringen. Als dat lukt zal dat leiden tot minder met drugs verbonden overlast, minder jeugdcriminaliteit, minder geweld rond de horeca en minder agressief verkeersgedrag. En dat zal dan ook de gevoelens van
onveiligheid verminderen. Wij schrijven "als dat lukt", omdat met name alcohol en drugs van mensen idioten maakt die zich niet storen aan welk prachtig beleid dan ook. De overheid maakt in haar eentje weinig klaar. Alleen samenwerking tussen politie, ouders, onderwijs, horecaondernemers, verslavingszorg en andere sociale instellingen kan een succesvolle aanpak opleveren. In een stad met een diverse bevolking zijn onderling respect, tolerantie en rekening houden met elkaar ook belangrijke aspecten van vrijheid en veiligheid. De activiteiten die hieraan bijdragen krijgen een belangrijke plek in het wijkgerichte werken van de overheid en van instellingen.
Opgave 2: een bedrijvige stad Om maar eens met een open deur te beginnen: "de goederen en diensten die in een samenleving geproduceerd worden vormen de kurk waarop de samenleving drijft". En dat geldt uiteraard ook voor Dordrecht. Een hoofdopgave de komende jaren is dan ook de bedrijvigheid in de stad een flinke stoot vooruit te geven. Economische kansen De kansen liggen voor het oprapen: de metalectro sector is sterk, toeristische en recreatieve mogelijkheden zijn er volop, we hebben een ideale ligging voor zakelijke en overige dienstverlening, en een binnenstad om te winkelen en uit te gaan. De vraag is wat er nodig is om die kansen in klinkende economische munt om te zetten. •
Initiatieven koesteren. Dat doen we door enthousiaste en servicegerichte ambtenaren in contact te brengen met bedrijven, door op vragen vlot te reageren en door moeilijke afwegingen en beslissingen voortvarend af te handelen.
•
Er moet uiteraard ruimte zijn voor bedrijvigheid. Met Amstelwijck en Dordtse Kil III timmeren we goed aan de weg. Maar zodra die terreinen vol zitten ontstaat er ruimtegebrek. Alleen voor dienstenlokaties zijn er nog mogelijkheden rond de op- en afritten van de A16 en de Randweg. Om mee te blijven tellen is daarom ook herstructurering en modernisering van bestaande industrieterreinen nodig. En regionale samenwerking.
•
Er zijn adequaat opgeleide mensen nodig die kunnen werken. Het HBO is vrijwel verdwenen. Dat is echt jammer, maar daar blijven we niet zielig over doen. Als zich nieuwe vormen van hoger beroepsonderwijs aandienen willen wij natuurlijk graag als vestigingsplaats in aanmerking komen. Maar wij gaan de komende jaren met uitstekend beroepsonderwijs op lager en middelbaar niveau zorgen voor een prima aansluiting op de arbeidsmarkt.
•
Veel meer dan u zou denken is het voor bedrijven belangrijk om zich te vestigen in een stad waar het ook prettig wonen is. Er zijn natuurlijk altijd snobberige directeuren die het liefst in Aerdenhout of in België wonen. Maar ondanks dat dragen attractieve woonmilieus voor de midden en hogere inkomens ontegenzeggelijk bij aan een beter vestigingsklimaat.
•
Als het gaat om werk denken we al gauw aan de Binnenstad en aan bedrijfsterreinen. Maar in de wijken wordt natuurlijk ook gewerkt. In de eerste plaats uiteraard in de
winkelbranche. Maar ook andere kleinschalige activiteiten zijn er mogelijk. We gaan dit de komende tijd op een rij zetten en een programma maken om tot 2010 op "grote schaal" kleinschalige binnenstedelijke werklocaties te ontwikkelen. •
Een bloeiende binnenstad
Wij willen niet overdrijven, maar de Binnenstad gaat in de komende tien jaar echt het springlevende hart van de stad en de regio worden. Waar Dordtenaren graag komen. En waar gasten uit de regio graag komen, genieten en véél geld uitgeven. Daarvoor is wel absoluut één compromisloos uitgangspunt nodig: kwaliteit staat voorop. Alleen een binnenstad die topkwaliteit levert in wonen, winkelen, horeca, historie, cultuur en toerisme onderscheidt zich in de regio en oefent aantrekkingskracht uit. Binnen de grenzen van onlangs herstelde spuihaven worden de ernstige stedebouwkundige vergissingen die wij in de jaren zestig en zeventig hebben gemaakt successievelijk ongedaan gemaakt. "Met weer nieuwe blunders?" horen wij u vragen. Wij denken van niet, maar daar mag u in 2010 over oordelen. Het Statenplein ligt al op de schop. Net als in de ontwikkelingsprogramma's voor de woonwijken moet ook hier stedebouwkundige vernieuwing gelijk opgaan met een verbetering van het voorzieningenniveau en investeringen in de sociale sfeer, met name gericht op veiligheid en beperking van overlast. Deze opgave is geen kattenpis. Er zijn in de binnenstad veel verschillende belanghebbenden zoals bewoners, winkeliers, horeca-uitbaters, projectontwikkelaars. Die hebben regelmatig botsende belangen, waarbij van de gemeente daadkrachtig en besluitvaardig gedrag wordt gevraagd. Anders is er in 2010 nog niets gerealiseerd. Zelfs de medewerkers van de archeologische dienst - die doorgaans een vertraging graag aangrijpen om nog eens even lekker in die rijke ouwe Dordtse grond te spitten - zullen dan zeggen dat 't wel wat lang gaat duren. •
Bedrijvige voorzieningen
De diversiteit en de bedrijvigheid van de stad kunt u ook aflezen aan de hoeveelheid en de soort van voorzieningen. Als we het over "voorzieningen" hebben, dan hebben we het over heel veel: onderwijs, cultuur, winkelbestand, gezondheidszorg, sociale voorzieningen, sport, vrije tijd. Ze leveren alles bij elkaar niet alleen veel werk. Ze creëren ook een soort van sociale en culturele infrastructuur onder de stad, die mee de aantrekkingskracht van de stad bepaalt en economische ontwikkeling stimuleert. Diversiteit - die aardige kwaliteit van Dordrecht - betekent dat naast voorzieningen die een groot en breed publiek trekken ook experimentele "elitaire" voorzieningen bestaansrecht hebben. U gaat de komende jaren op het gebied van voorzieningen in de stad het volgende merken: •
In de wijken krijgt de school een sterkere centrale functie voor allerhande activiteiten voor en na schooltijd.
•
Het leerpark wordt een gebied waar voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zijn geconcentreerd en waar onderwijs van naam en faam wordt gegeven.
•
Waar Dordrecht nu nog vooral een stad is om eens te bezoeken wordt Dordrecht ook meer een stad om uit te gaan, door een versterking van de horeca op concentratiepunten in de Binnenstad.
•
Wij gaan er alles aan doen het winkelaanbod in de Binnenstad te "upgraden". Dit betekent dat er meer zaken komen waar ze dure spullen verkopen. Het maakt de stad aantrekkelijker voor meer mensen.
•
Lokaties langs de randweg worden verder versterkt ten behoeve van grootschalige regionale voorzieningen, onder andere voor sport.
•
Meer toeristen
Elke stad wil graag toeristen. Ze zorgen voor inkomsten, werk en naamsbekendheid. En veel meer dan u zo zou denken misschien. U hoeft nou ook weer niet te struikelen over de groepen Japanners die in zes dagen Europa komen doen of over de roedels Ouden der Dagen die door de stad trekken. Maar iedereen die verstand heeft van toerisme en Dordrecht onder de loep neemt, verbaast zich over de ogenschijnlijk geringe toeristische aantrekkingskracht. De potentie van de stad is groot. Dat gaat u de komende jaren zien in meer tevreden toeristen die afkomen op de historische en economisch krachtige binnenstad, het water, en op grootschalige activiteiten en tentoonstellingen. Daar is wel wat voor nodig. Voortvarende actie in de Binnenstad. De touringcar moet dicht bij de Binnenstad kunnen komen. Er moeten hotels bij. In het Hofkwartier moet aanmerkelijk meer leven komen. Een overdekt terras op het Groothoofd. Andere praktische mooie ideeën zijn welkom. En uiteraard gaan we aan krachtige stadspromotie doen. Wat zegt u? Nee, natuurlijk gaan we niet overdrijven. •
Meer mensen aan het werk
Een goed economisch beleid gaat meer werkgelegenheid opleveren. En dan is het vervolgens de kunst om er voor te zorgen dat schoolverlaters en de Dordtenaren die nu nog een werkloosheidsuitkering of een bijstandsuitkering hebben ook echt aan het werk komen. Die aansluiting komt er niet vanzelf en vraagt actie, zowel van de mensen met een uitkering als van de overheid: - Van degenen die kunnen werken vragen wij als tegenprestatie voor de uitkering een maximale inspanning om aan het werk te komen. Dat wil zeggen: keihard solliciteren, omen bijscholingscursussen volgen, meedoen aan werkervaringsprojecten, een nieuwe start maken in een gesubsidieerde baan voor langdurig werklozen, vrijwilligerswerk doen, eventuele persoonlijke problemen die je belemmeren om aan het werk te gaan serieus aanpakken. Wij vragen veel, maar uiteraard is niemand gehouden het onmogelijke te doen. - Als wij van mensen eisen dat ze actief zijn, moeten er natuurlijk ook de mogelijkheden voor zijn. Niks zo beroerd als de situatie waarin iemand graag naar een opleiding wil, maar er geen plek is. "Meer mensen aan het werk" vraagt van de gemeentelijke overheid dat die garandeert dat er voldoende voorzieningen zijn, maar ook dat die voorzieningen goed op elkaar zijn afgestemd. Als u een cursus volgt moet die wel goed aansluiten op wat het bedrijfsleven echt nodig heeft. Een effectieve aanpak vraagt samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven, uitkeringsinstanties, scholingsinstituten, arbeidsbemiddelingsorganisaties,
vrijwilligerswerk en hulpverleningsinstellingen.
Opgave 3: een ruimtelijke opgave De stad heeft mensen die er wonen, werken, recreëren en gebruik maken van voorzieningen. En voor al die functies moet plek zijn. En veel ruimte is er niet, dus dat moet allemaal zo efficiënt mogelijk. En het moet er natuurlijk ook mooi uitzien. Waarachtig een flinke ruimtelijke opgave. Op een aantal punten krijgt die opgave de komende jaren vorm. Diversiteit en kwaliteit In het aangezicht van Dordrecht blijven water, bebouwing en groen de kenmerkende en scherp onderscheiden accenten. Stedebouwers zeggen: water wordt in de stedebouwkundige structuur van de stad veel meer als overheersend element zichtbaar. Ze bedoelen dat we meer sloten gaan graven. En voor het groen in de polder worden programma's gemaakt voor duurzaam beheer. Bij de inrichting van de stad zal kwaliteit steeds meer een overheersend criterium worden. Dat gaat u onder andere merken door meer kwaliteit in architectuur en in de aankleding van de openbare ruimte. Dit laatste betekent dat wij kunst en cultuur dominant en bij tijd en wijle ook controversieel aanwezig willen hebben in de stad. Niet alleen achter de dikke deuren van bewaakte musea, naast in slaap gesukkelde suppoosten (dit cliché gaat in onze musea natuurlijk helemaal niet op). Maar ook op straat. Op school. •
Duurzaam beheer
Omdat wij de komende tien jaar het groen groen willen houden is er op het eiland van Dordrecht eigenlijk geen ruimte meer voor stadsuitleg en nieuwe industriegebieden. Dit betekent dat het ruimtelijk beheer een belangrijk thema is. "Gewoon beheer" betekent dat je alles wat er al is een beetje bijhoudt. Dat is niet zo spannend. Maar het wordt wel spannend als je wil excelleren in duurzaam beheer. Excellent beheer is dat je alle functies in de stad slim afstemt en flexibel en duurzaam beheert. Dit laatste betekent dat je zo lang mogelijk doet van de dingen, juist ook door tijdig aanpassingen te doen om bij de tijd te blijven. Het betekent ook dat je geen roofbouw pleegt op de ruimte, de lucht, het water en de grond in de stad, waardoor straks je kinds kinderen met de gebakken peren zitten. Op het punt van excellent en duurzaam beheer gaan u de komende jaren een paar dingen echt opvallen: •
De knooppunten waarmee Dordrecht vastzit aan de grootschalige verkeersroutes (A16, N3, spoorlijn) lenen zich uitstekend als lokaties voor werken en voorzieningen (gezondheidszorg, onderwijs, sport) en ook voor wonen. Op een aantal plekken is daar al een begin mee gemaakt. Het leuke is dat we drie vliegen in één klap slaan. Allereerst wordt nog beschikbare ruimte optimaal benut. Ten tweede is de bereikbaarheid per auto vanuit de diverse stadsdelen en vanuit de regio optimaal (en aan te sluiten op andere vormen van vervoer). En ten derde kan de stad zich op die punten heel goed presenteren.
•
Een aantal wijken is dringend toe aan een flinke beurt. "Herstructurering" noemen we dat netjes. Het wonen, de woonomgeving en de voorzieningen worden aangepakt, aangepast aan de wensen van deze tijd, waardoor een goed imago, een positieve woonkeus en een beter sociaal klimaat ontstaan. Bij herstructurering leven niet alleen stedebouwers en
huisvestingsdeskundigen zich uit. De kunst is om ook sociale en culturele voorzieningen een bijdrage te laten leveren zodat tegelijk met de stenen en de woonomgeving ook de sociale problemen worden aangepakt. •
Excellent beheer in de wijken staat of valt bij een secuur beheer van de openbare ruime, bij betrokkenheid van bewoners en snelle signalering van ontwikkelingen, zodat je niet overal achteraan loopt te keutelen, op tijd kan bijsturen en grote herstructureringsoperaties kan voorkomen. Daar hebben en houden wij wijkbeheer voor. Het wijkbeheer gaat de komende jaren steeds meer de plaats worden waar stedebouwers, onderhoudslieden en sociale figuren - van binnen en van buiten het ambtelijke apparaat elkaar vinden. Ze stappen over hun professionele chauvinisme heen, gaan hun krachten bundelen en zorgen samen met bewoners voor prima wijken. Zoals Dordrecht met historie en water een eigen accent heeft in het stedelijke netwerk, zo heeft ook elke wijk heeft zijn eigen specifieke imago, waarmee die zich onderscheid van de anderen en een bijdrage levert aan het diverse geheel van de stad. Wij hebben wijken met karakter.
•
Goed bereikbaar
Dordrecht ligt direct aan grootschalige vervoersroutes en is daarmee zeer goed bereikbaar, vooral per spoor en auto. De auto is ongetwijfeld de grootste verslaving van onze tijd. Autoverkopers heten niet voor niks dealers. Het is voor velen het ultieme symbool van rijkdom, vrijheid en mobiliteit en zal daarom ook de komende 10 jaar nog wel erg dominant aanwezig zijn. Zoals gebruikelijk bij verslaving is de prijs hoog maar kennelijk acceptabel. De auto vreet ruimte, wat u merkt aan de asfaltvlaktes op plaatsen waar het voorheen groen was, aan files, parkeerproblemen en het blik dat het zicht op de openbare ruimte belemmert. En auto's geven natuurlijk vieze lucht waar je cara en kanker van krijgt, hoewel dat probleem tegen 2010 misschien wel een eind is opgelost. Wij zijn niet roomser dan de paus: gezien de regionale centrumfunctie van Dordrecht moet een goede bereikbaarheid van de voorzieningen met de auto wel gegarandeerd blijven. Maar dat wil niet zeggen dat je met de auto altijd overal voor de deur moet kunnen komen. De bereikbaarheid van Dordrecht gaan we ook via de rivieren verbeteren. En op langer termijn is ook het doortrekken van de metroverbinding uit Rotterdam een mooie gedachte. Voor verplaatsing binnen de stad krijgen de fiets en het openbaar vervoer prioriteit. Het gaat hier niet alleen om de bereikbaarheid van de binnenstad, maar net zo goed om de bedrijfsterreinen en de voorzieningen buiten de binnenstad. Deskundigen zeggen dat het de komende tijd niet om gaat de ene of de andere vorm van vervoer uit te bannen of te bevoordelen. Het gaat er om de voordelen van de diverse varianten in een ideale mix te brengen. Zij krijgen dan ook een zwoele blik in de ogen als ze het hebben over zogenoemde "transferia". Ze bedoelen dat er plekken moeten zijn waar makkelijk van de ene naar de andere vorm van vervoer kan worden gewisseld. Het treinstation is traditioneel zo'n plek. Maar de parkeergarages rond de Binnenstad moeten dat ook meer worden. En natuurlijk de knooppunten langs de A16 en de Randweg, waar we het al eerder over hebben gehad. Stel dat u - een beetje - een autojunk bent. Dan zit u uzelf waarschijnlijk inmiddels te
ergeren en af te vragen wat er nou écht gaat gebeuren. Het belangrijkste waar u de komende jaren rekening mee moet houden: •
Lopen, fietsen en met de (City)bus. Dat worden de belangrijkste manieren om je in de Binnenstad te verplaatsen. De druk van het autoverkeer in de Binnenstad is onaanvaardbaar groot. Onontkoombaar is dat binnen nu en 10 jaar een groot deel van de Binnenstad autovrij wordt. Autovrij in de zin dat auto's van buiten de Binnenstad niet meer in kunnen en auto's van bewoners en van zakelijk belanghebbenden maar in beperkte mate.
•
Er komt aan de rand van de stad nog minstens een parkeergarage bij.
•
Het vervoer over water tussen Rotterdam, de regio en de Dordtse binnenstad gaat een stuk vlotter en comfortabeler met een fastferry en een waterbus. De opstapplaatsen voor deze boten zijn van die transferia waar we het al eerder over hadden. Er komt parkeergelegenheid en een goede aansluiting op het openbaar vervoer. Valt best mee. Toch?
Opgave 4: een regionale opgave We hebben het in het begin al geroepen: de stad moet u zien als onderdeel van een "stedelijk netwerk". Dat menen we uiteraard echt. En dat betekent ook iets op de schaal van de regio. Veel ambities die wij in de stedelijke opgaven formuleren zijn in feite regionale opgaven. Daar hoort dan wel bij dat Dordrecht niet alleen vóór, maar ook een beetje vàn de regio is. Er zijn mensen die vinden dat er gewoon één Drechtstad zou moeten zijn, en die bescheiden zouden willen beginnen door Zwijndrecht, Papendrecht, 's Gravendeel en Dordrecht samen te voegen. De onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid op ruimtelijk, sociaal, cultureel en economisch terrein is zo groot, dat samenvoeging een heleboel trage intergemeentelijke politieke en ambtelijke bureaucratie zou kunnen opheffen. Zeggen ze. En "ze" zijn op zichzelf niet zo gek als ze lijken, maar een van hoger hand gedwongen samenvoeging zit er voorlopig niet aan te komen en voor een spontane vrijwillige samenvoeging lijkt er teveel lokale trots in de onderscheidende gemeenten aanwezig. Wij treuren daar eigenlijk helemaal niet om. Wij beschouwen samenvoeging - als dat er al van komt - veel meer als een sluitstuk dan een startpunt van samenwerking. Het duurt dan misschien allemaal wat lang, maar regionale afstemming en samenwerking in de Drechtsteden is op dit moment al heel goed mogelijk. Nu al zijn er prima afspraken en acties rond de aanpak van de Drechtoevers, verkeer en vervoer, de woningbouw en de uitgifte van bedrijfsterreinen. De komende jaren is het voorzieningenbeleid een nieuw punt. We praten er wel al regelmatig over, maar de bereidheid om bij de ontwikkeling van voorzieningen voor sport, cultuur, gezondheidszorg en maatschappelijke zorg regionaal te denken "kan nóg serieuzer", om het maar eens eufemistisch te zeggen. Een goede manier om te toetsen hoe rijp onze eigen geesten zijn voor regionaal denken is bij de grotere lokale vraagstukken een afweging te maken en te communiceren (!) alsof er een Drechtstad bestond. Dat gaan we ook echt doen. En wij zijn benieuwd of dan een prioriteitsstelling of bijvoorbeeld de lokatiekeuze voor een voorziening er anders uit gaat
zien.
DORDRECHT VAN 2000 NAAR 2010 De uitwerking van deze centrale opgaven vindt plaats in drie meerjarige ontwikkelings- en investeringsprogramma's: fysiek, economisch en sociaal. De opgaven en ontwikkelingsprogramma's zijn nog vrij makkelijk te formuleren. Maar wat is er nodig om ze ook echt uitgewerkt en uitgevoerd te krijgen?
Noodzaak 1: initiatief en (eigen) verantwoordelijkheid Om de opgaven van de stad effectief te kunnen aanpakken is een mentaliteit nodig van initiatief en verantwoordelijkheid nemen. Niet alleen van de overheid, maar ook van maatschappelijke organisaties, ondernemers en van u zelf. De hele stad moet initiatief ademen. Voorbeelden volop. De afgelopen 10 jaar starten in de Dordtse regio tegen de 4000 mensen een eigen bedrijf. En de slimme doorzetters bestaan nog steeds. De afgelopen jaren hebben initiatiefvolle ondernemers miljoenen geïnvesteerd in hun bedrijven en daarmee ook in onze stad. Je hoeft niet persee geld te hebben om initiatiefrijk te kunnen zijn. In diverse wijken zijn groepen burgers vasthoudend actief in de verbetering van de leefbaarheid van hun buurt. Duizenden Dordtse vrijwilligers doen in allerlei organisaties nuttig werk voor anderen. Belcanto. Dordt in Stoom. Buurtfestiviteiten. Maar ook de skatebaan bij de Zwijndrechtse Brug. Allemaal het initiatief van burgers of ambtenaren die anderen enthousiast wisten te krijgen om mee te werken. Om initiatief en verantwoordelijkheid te stimuleren is niet eens zo gek veel nodig: •
Ten eerste en vooral: het goede voorbeeld geven. Dat wel. Een overheid krijgt de burgers die ze verdient. Een eigenwijs stadsbestuur en een eigenwijs (maar natuurlijk zéér loyaal) ambtelijk apparaat dat boordevol initiatief zit, werken aanstekelijk voor mensen om zelf ook wat voor hun stad te doen. Een flauwe hap roept niet zo veel positieve actie op.
•
Ten tweede: burgers serieus nemen. Initiatiefrijke en verantwoordelijke burgers zijn burgers die zich natuurlijk ook met het overheidsbeleid bemoeien. Dat heet inspraak. Inspraak is mensen betrekken bij wat je wil gaan doen, goed luisteren naar wat ze willen en ze serieus nemen. Serieus nemen betekent dat als iemand een goed idee heeft het ook vlot wordt uitgevoerd. "Nee" zeggen is óók iemand serieus nemen. Als u een serieus maar ongelukkig idee bij ons neerlegt dan zeggen we niet: "hartelijk dank voor uw intrigerende suggesties, wij zullen een en ander uitgebreid bestuderen en u hoort nog van ons". Wij zeggen dan: "wij zien er om die en die reden niets in, maar misschien kunnen we samen een alternatief bedenken".
•
Ten derde: faciliteiten regelen. Voor initiatieven van wijkbewoners zijn er in de vorm van wijkbeheer, opbouwwerk en sociaal cultureel werk mogelijkheden voor ondersteuning en subsidiëring. We hoeven iemand die een initiatief neemt niet persee meteen een bak geld voor de neus te houden, maar toch is het wel handig om buiten de grote dienstbudgetten financieel wat ruimte te creëren voor de ondersteuning van initiatieven.
Noodzaak 2: samenhang en samenwerking De vier grote opgaven en de meerjarige ontwikkelingsprogramma's stellen ons voor integratie vragen. Ze hangen onderling immers samen. Als het benutten van economische kansen (een economische opgave) leidt tot meer werkgelegenheid, dan is het de kunst die ten goede te laten komen aan de werklozen uit de kaartenbakken van de sociale dienst (een sociale opgave). Bij de sociale opgave noemen wij veiligheid als prioriteit. En bij de ruimtelijke opgave kiezen wij voor een goede bereikbaarheid en een slimme allocatie van wonen en werken. Dit zijn allemaal factoren die voor bedrijfsvestiging (een economisch opgave) belangrijk zijn. Bij herstructurering van woonwijken (een ruimtelijke opgave) is het de kunst om tegelijk ook de sociale aspecten gericht aan te pakken (een sociale opgave). Het wijkbeheer is een van de meest sprekende "integratiekaders" die we hebben, omdat daar ruimtelijke, sociale en economische doelstellingen gelijk op moeten gaan. En zo kunt u waarschijnlijk makkelijk nog een paar van die dwarsverbanden tussen de diverse opgaven aanduiden. We moet ook een beetje oppassen. Want als we altijd alles met alles in verband willen brengen, dan worden we alleen maar gek en gebeurt er niks. Wat is er nodig, daar waar van een evident verband tussen beleidsopgaven en projecten sprake is? •
Allereerst is er goede communicatie nodig tussen betrokken ambtelijke diensten, maatschappelijke organisaties, bewoners, corporaties en andere marktpartijen nodig, zodat je tenminste van mekaar weet waar je mee bezig bent.
•
Wat ook helpt is in goed overleg adequate afstemming over waarom wie wanneer waar wat doet. Soms is dat al genoeg. Dan moet je verder vooral niet elke week een halve dag met mekaar moeilijk gaan zitten vergaderen.
•
Maar in een aantal gevallen is dat niet genoeg omdat er te veel, te onoverzichtelijke en soms ook tegenstrijdige dingen gebeuren. Dan is het belangrijk dat mensen vanuit de verschillende disciplines en organisaties echt intensief samen optrekken rondom concrete projecten in een degelijke projectorganisatie.
Over integrale aanpak en daarop gerichte organisatiestructuren worden hele dikke nota's en hele lange discussies gevoerd. Onze benadering is praktisch. Voor de grote projecten stellen wij vast wie verantwoordelijk is voor uitvoering. En die heeft dan ook de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid om alle benodigde samenwerkingspartners te betrekken. Gaandeweg wordt integraal werken dan opgebouwd. Als we weten voor welk resultaat we gaan en er is een mentaliteit van samen de dingen doen en wat voor elkaar over hebben, dan komen we een heel eind. Het is wel belangrijk om bij onenigheid in allerlei overleggen niet te lang door te delibereren, maar de knoop op een hoger niveau door te hakken.
Noodzaak 3: kiezen Over hakken gesproken. Het aardige van Dordrecht is dat ze niet kiest, in combinatie met dat ze ook niet stil zit. Dat betekent dat er veel gebeurt in de stad maar dat het tempo laag ligt. Daarmee is het probleem van het kiezen niet weggeredeneerd, maar al te dramatisch moeten we er niet over doen. Dordrecht zet driekwart miljard gulden per jaar om. Hiervoor mag ze best op een zeer breed terrein zeer veel activiteiten ondernemen. Toch is beter en vlotter kiezen wel nodig. Wij kijken daar als volgt tegenaan. •
Onze visie op Dordrecht in 2010 geeft geen één-dimensionale blauwdruk die Dordtse politici legitimeert op te houden met het zelf nadenken, omdat "we immers al een visie hebben". De visie geeft koers en benoemt de belangrijke aandachtsgebieden daar binnen. En dat is op zichzelf al wel een belangrijke en niet-vrijblijvende keuze. Maar voor de rest komt het er telkens op aan af te wegen welke uitwerking en activiteit het beste in die koers past en het meest efficiënt en effectief invulling geeft aan de aandachtsgebieden. Dat is nou juist zo leuk aan politiek.
•
Het kiezen voor het ene of andere is een politieke afweging. Dat is voor een deel een rationele en voor een deel een intuïtieve gebeurtenis. Daar kunt u schande van spreken, maar worden bij u thuis belangrijke beslissingen over de toekomst van u en uw gezin altijd alleen maar op rationele gronden genomen?
Politici zijn net mensen. Een checklist voor politieke weging: •
Past de actie in een of misschien wel meerdere opgaven die de gemeente zich voor de komende jaren heeft gesteld?
•
Geeft de actie inhoud aan de eigen, de aardige en de eigenaardige kantjes van Dordrecht?
•
Is het veronderstelde effect van de actie aannemelijk gemaakt?
•
Zijn de kosten en de verwachtte opbrengst een beetje met elkaar in verhouding?
•
Werkt de actie als vliegwiel voor een financiële bijdrage of voor weer andere activiteiten van derden?
•
Is het een plan waarvoor draagvlak bij de betrokken partijen aanwezig is of is te
mobiliseren? •
Komt het initiatief van iemand die u ook nog voor andere belangrijke zaken nodig hebt?
•
Heeft u vertrouwen in de initiatiefnemer(s) of is het al het zoveelste prachtige plan waar in de uitvoering toch niks van terecht komt?
•
Hoe voelt "het water"?
•
Als vastgesteld is waar aan gewerkt moet worden, dan zijn we nog niet van het kiezen af. De vraag is dan namelijk: hoe. Als je alles op kwaliteitsniveau 10 wil doen kan er natuurlijk minder gebeuren dan wanneer in een aantal gevallen een 6 ook voldoende is. Als u alles zelf wilt uitvinden en voorop wilt lopen, dan kunt u minder doen dan wanneer u in een aantal gevallen ook gewoon wilt terugvallen op wat anderen al bedacht en uitgeprobeerd hebben. De kunst is uiteraard jezelf niet gek te maken omdat het allemaal op zijn mooist en meeslependst moet, maar ook niet weg te zakken in de bureaucratische grauwheid van het gemiddelde en van deugdelijk maar o zo saaie beproefde recepturen. Het moet ook nog leuk blijven om voor de gemeente Dordrecht te werken. Het is wel belangrijk dat we op dit punt helder kiezen en eenduidige verwachtingen formuleren. Dat een ijverige ambtenaar niet denkt met een zesje leuk te scoren, terwijl hij door ons wordt afgerekend op de vraag of hij een acht heeft weten te realiseren.
•
Kiezen gaat meestal over de vraag wat we zullen toevoegen aan wat we allemaal al doen. Kiezen betekent ook dat we wat vaker gewoon moeten stoppen met acties die niet echt van de grond lijken komen of het beoogde resultaat niet boeken. Het kan op dit punt een stuk zakelijker. Daarbij willen wij wel waken voor al te veel hijgerigheid in het beleid. Als je iets aan het ontwikkelen bent, dan heeft dat vaak tijd nodig. Maar als die tijd voorbij is: kassa.
Noodzaak 4: effectieve sturing Als duidelijk is wat er moet gebeuren is de vraag hoe we dat denken te gaan realiseren. Diepe strategische overheidsteksten gaan dan ook altijd over "de rol van de overheid". Treden we naar voren of treden we terug. Wat zijn onze kerntaken en wat doen we er voor de lol bij. Is de overheid vooral beleidsmaker of ook uitvoerder. Zijn we regisseur. intermediair, makelaar, aanjager, partner. Alle begerenswaardige rollen die in het maatschappelijk verkeer tussen mensen denkbaar zijn, hebben wij onszelf al eens een keer toebedacht. Inmiddels kijken wij er wat pragmatischer naar. Wij zijn door u gekozen om vast te stellen wat er in de stad moet en mag gebeuren, om de spelregels daarvoor te bepalen en om te zorgen dat er ook echt wat gebeurt. Dat laatste kan op een heleboel manieren. Bijvoorbeeld door u te enthousiasmeren de handen uit de mouwen te steken, door een produkt of dienst van u in te kopen, door uw instelling te subsidieren, door u met regelgeving te verplichten iets wel of niet te doen of ergens rekening mee te houden, door uw bedrijf iets beschikbaar te stellen of te verkopen waar u mee aan de slag kan, of door het gewoon zelf te doen. Het "zelf doen" staat niet voor niets als laatste genoemd. Ons streven is namelijk zoveel
mogelijk uitvoering door anderen te laten doen. Maar het belangrijkste criterium bij de uiteindelijke keuze is toch de opportunistische vraag op welke manier een goede uitvoering van het vastgestelde beleid het meest is gegarandeerd. Hoe gaat dat nou precies in zijn werk? We stellen de beleidskaders vast. Daarin beschrijven we zoveel mogelijk WAT we willen bereiken, wat het concrete resultaat of maatschappelijke effect moet zijn. Met andere partijen maken we daarover vervolgens een samenwerkingsafspraak, een inkoopcontract of een subsidiebeschikking. Daarin zijn die beoogde resultaten als prestatieafspraken opgenomen, met daarbij uiteraard ook de financiële en eventueel nog andere randvoorwaarden. Als de uitvoering op deze manier is uitbesteed bemoeien wij ons vooral niet met de manier waarop het werk verder regelt. We springen ook niet meteen als bemiddelaar in als er ergens spanningen ontstaan. Laat de uitvoerders de uitvoering. Dan komt uiteraard een keer het moment van "afrekening". We kijken simpel en zakelijk naar de vraag of het resultaat is geboekt binnen de termijnafspraken. Dat "kijken" doen we niet aan de hand van uitgebreide administratieve nota's, maar aan de hand van korte zakelijke resultaatinformatie en vooral door visitaties ter plaatse. Als het allemaal prima is: mooi zo houden zo. Als het niet prima is kijken we hoe dat komt en of er voor het vervolg afspraken zijn te maken die ons vertrouwen geven dat er nu wel iets van terecht komt. Als dat vertrouwen er niet meer is zoeken we een andere samenwerkingspartner of leverancier. En als er echt een zooitje van is gemaakt, dan gaat dat de uitvoerder geld kosten. Dit klinkt misschien allemaal wat hard. Maar op dit punt mag het allemaal best een stuk zakelijker. Wij werken met gemeenschapsgeld. Wij werken met uw geld. U zult waarschijnlijk denken: "joh, kijk naar je eigen". Dat doen we ook. Deze manier van denken en werken gebruiken we ook intern bij de gemeente, in de opdrachtverlening naar onze diensten.
Noodzaak 5: geld Het klinkt zo banaal als je met de hogere doelen van het stedelijke leven bezig bent. Maar het is niet anders: de ontwikkeling van de stad kost heel erg veel geld. De jaarlijkse omzet van de gemeente bedraagt ongeveer driekwart miljard gulden. En er is een paar honderd miljoen gulden beschikbaar voor zogenoemde "strategische investeringen" in de stad. "Daar kan je toch hele leuke dingen mee doen", zult u zeggen. Dat klopt. Er zijn een paar belangrijke aandachtspunten: •
Voor de uitvoering van de opgaves voor 2010 gaan we meerjarige budgetten vrijmaken en garanderen. Wij willen voorkomen dat er elk jaar kostbare energie verloren gaat in de strijd om de centen, terwijl die energie nodig is om de programma's succesvol uitgevoerd te krijgen.
•
Je kunt het niet genoeg herhalen: wij gaan voor een maximaal rendement van ons geld. Bij de uitvoering van de programma's kijken wij kritisch naar het rendement en kiezen we steeds voor de projecten die bewijzen dat ze werken.
•
Er is een stevige financiële impuls nodig voor de uitvoering van de sociale opgave. Extra geld dat wij voor de gemeente weten binnen te halen komt dan ook als eerste beschikbaar voor sociale investeringen in de stad. Als het nodig is gaan wij de komende jaren ook in de bestaande budgetten flinke verschuivingen aanbrengen in de richting van de sociale sector.
Noodzaak 6: meer feesten moet Over het laatste punt kunnen we vrij kort zijn. Er moet meer gefeest worden. Als er van de opgaven mooie dingen zijn gerealiseerd in de stad, dan moeten we een feestje bouwen. En dan niet dat we een partijtje hotemetoten op de Pieter Boele of de Veerdienst III hijsen, maar een festiviteit voor alle betrokkenen Dordtenaren. Als u zo'n stugge Dordtenaar bent die wij in het begin hebben beschreven en uzelf dus niet zo'n fuifnummer voelt, dan zal dit misschien voor u even wennen zijn. Maar het vieren van mijlpalen is een belangrijk ritueel. Het sluit werkzaamheden af, het geeft waardering aan mensen die zich hebben rot gewerkt aan iets en het creëert trots op wat tot stand is gebracht. En die trots die stimuleert weer tot mooie nieuwe dingen. Tja. Wij horen het u zeggen. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.
Wat bovenaan staat We schrijven geen visie op Dordrecht in 2010 als we niet serieus van plan zouden zijn om de dingen die er in staan ook echt uit te voeren. En zoals het er nu uit ziet kan er de komende tien jaar ook echt aan worden gewerkt. Maar als de financiële nood aan de man komt zullen we toch nog preciezer kiezen. Veel zaken zullen dan moeten wijken voor de volgende vijf topprioriteiten: 1. De campagne "niemand van school af zonder diploma", waarmee wij investeren in zelfbewuste en weerbare burgers die zich plezierig staande kunnen houden in de samenleving. 2. Het verder ontwikkelen van de Binnenstad, die het kloppende culturele en economische hartvan Dordrecht gaat worden. 3. Het uitvoeren van het economische ontwikkelingsprogramma, waardoor de welvaart in Dordrecht en de regio groeit en het aantal werklozen en uitkeringsontvangers flink daalt. 4. De herstructurering van enkele woonwijken, waardoor er voor iedereen in de stad een goed woon- en leefmilieu ontstaat. 5. De acties rond veiligheid, waardoor mensen zich vrij en veilig voelen in de stad.
HET ONTWIKKELINGSPROGRAMMA GROTESTEDENBELEID 3. DE SOCIALE OPGAVE IN PERSPECTIEF Mensen maken de stad. Met hun mogelijkheden en beperkingen geven zij, als inwoner, ondernemer, werknemer, of bezoeker letterlijk en figuurlijk kleur aan de stad. Dordrecht wil een stad zijn van en voor mensen die hier elk op hun eigen wijze prettig kunnen samenleven en verblijven. Mensen die in staat zijn en in staat gesteld worden een positieve bijdrage te leveren aan de stedelijke samenleving en die in de verworvenheden daarvan kunnen meedelen. En dat alles in een veilige stad waar in harmonie kan worden geleefd. Dordrecht wil een stad zijn voor mensen die over competenties beschikken om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijke leven en zich zoveel mogelijk zelfstandig staande kunnen houden. Een stad ook waar meedelen en bijdragen naar ieders vermogen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en waar investeringen in de 'harde' en de 'zachte' kant (hardware en software) gelijke tred houden en voor het noodzakelijke evenwicht zorgen. Dordrecht wil daarnaast ook een beschaafde stad zijn, waar zorg op maat geboden wordt aan mensen die om de een of andere reden, geestelijk of fysiek, tijdelijk of permanent, op zorg zijn aangewezen. Een stad waar zij die de boot dreigen te missen een zetje in de rug krijgen om de aansluiting bij de samenleving te kunnen behouden en te voorkomen dat ze naar de rand afdrijven. Daar waar geboden kansen en perspectieven niet of voldoende worden gepakt, past uiteindelijk een wat strakker regime waar de overheid namens een samenleving met drang en dwang zal optreden om erger te voorkomen. Daar waar mensen echt de fout ingaan en fundamentele vrijheden van anderen aantasten en in gevaar brengen mag van de overheid niet anders worden verwacht dat corrigerend en sanctionerend wordt opgetreden. De sociale opgave die uit het voorgaande volgt vraagt een integrale aanpak.Ook in de andere pijlers komen sociale vraagstukken aan de orde. Dit programma behandelt niet het totale lokale sociale beleid maar vooral die onderdelen die in het convenant hun plaats hebben gekregen en waarvan het Rijk duidelijk heeft gemaakt dat ze expliciet in de planvorming moeten worden betrokken. Natuurlijk leidt dit tot een gefragmenteerd beeld maar dat zou ook voor elke andere manier van presenteren gelden. •
Doelstellingen en programma
Vanuit de stadsvisie 2010 zijn vier meetbare doelstellingen geformuleerd over het lokaal sociaal beleid. In het navolgende wordt op die doelstellingen ingegaan en wordt globaal de verbinding met programma's en pijlers aangegeven. •
De eerste doelstelling van het lokaal sociaal beleid is de zorg voor een adequate sociale basisinfrastructuur, voor ontplooiing, ontmoeting, ontspanning en opvang. Van het desbetreffend programma is hier slechts een klein deel opgenomen. Het betreft enerzijds uitbreiding van de basisvoorzieningen waarvoor via specifieke subsidieregelingen gelden beschikbaar zijn (kinderopvang) en anderzijds maatregelen die bedoeld zijn om de sociale basis-infrastructuur beter af te stemmen op de vraag. De waardering door onze bevolking van ons voorzieningenniveau willen we in 2010 tenminste op het gemiddelde van de grote steden hebben. In 2004 willen we het verschil gehalveerd hebben. Aan de ontwikkeling van kinderen naar weerbare en participerende burgers liggen opvoeding en onderwijs ten grondslag. Problemen in de opvoeding zijn van invloed op de schoolloopbaan van kinderen, evenals het vermogen van ouders/verzorgers om hun kinderen tijdens de schoolperiode op een adequate manier te begeleiden en ondersteunen. Onderwijs is de sleutel voor een goede startpositie op de arbeidsmarkt. Een afgebroken schoolloopbaan en het ontbreken van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt belemmeren het zicht op werk en leiden tot afhankelijkheid van de overheid voor een inkomen. Dit gaat vaak gepaard met allerlei andere problemen die vervolgens van invloed zijn op de eigen situatie en die van de omgeving. Behalve individuele en maatschappelijke problemen stelt een dergelijke situatie de samenleving voor aanzienlijk kosten (uitkering, hulpverlening, zorg/opvang, justitie en politie).
•
De tweede opgave voor het lokaal sociaalbeleid is het scheppen van voorwaarden die het opgroeien tot zelfredzame burgers ondersteunt. Waar het reguliere onderwijs deel uitmaakt van de hiervoor genoemde sociale basisinfrastructuur gaat het hier over een breed scala van aanpalende voorzieningen. Daarop gerichte programma's komen in alle pijlers terug. Per saldo dienen de investeringen te resulteren in een halvering van het (nu veel te grote) aantal leerlingen dat voortijdig het onderwijs verlaat. Een complete, vitale stad vraagt om weerbare en participerende burgers. Die stevig in hun schoenen staan en zelfstandig in staat zijn om op een harmonieuze wijze met anderen samen te leven, in eigen onderhoud te voorzien, aan de eigen ontwikkeling vorm te geven en een bijdrage leveren aan het beheer en de ontwikkeling van de stad. Veel van de ongeveer 120.000 inwoners van Dordrecht voldoen in belangrijke mate aan dit beeld van weerbare en participerende burgers. Zij vinden zonder noemenswaardige problemen hun weg in onze snelle en ingewikkelde samenleving en leveren daar hun bijdrage aan. Degenen die niet in staat zijn om probleemloos zich naar dit beeld van de burger te ontwikkelen of om een of andere lichamelijke en/of geestelijk stoornis niet meer in staat zijn om daaraan te voldoen rekenen we tot de kwetsbare of risico-groepen.
•
De derde doelstelling is om dié zorg te bieden voor kwetsbare en risico-groepen die minimaal nodig is en voor zolang het echt nodig is. Hierin schuilt een meervoudige opgave. Allereerst moet het bereik van onze zorg- en inkomensvoorzieningen verbeterd worden.
Vervolgens dient het zorgaanbod samenhangend inhoud te krijgen. Een opgave voor gemeente en zorgveld waaraan enthousiast wordt samengewerkt. Daarnaast dienen de zorgverlening en inkomensverstrekking waar mogelijk gepaard te gaan met activerings- en uitstroomactiviteiten. We streven ernaar het aantal burgers in de bijstand in 2010 met 20 procent verminderd te hebben, inbegrepen het beroep door zorgbehoevenden op de ABW. Waar een sluitend vangnet en een effectieve aanpak social isolement voorkomt streven we ook hier naar een afname met 20 procent. De vierde en laatste doelstelling van het lokaal sociaal beleid is de verbetering van de leefbaarheid. Zwakkere groepen en problemen zijn in Dordrecht geconcentreerd in een viertal wijken die gekenmerkt worden door een relatief grote goedkope woningvoorraad. Daar wonen de sociaal-economische zwakkere groepen en is sprake van een relatief laag opleidingsniveau van de bevolking, veel leerlingen met een leerlingengewicht > 1,0. Ondanks de opleving van de economie is de werkloosheid en bijstandsdichtheid er relatief hoog. Veelal is er sprake van een concentratie van allochtonen. In deze wijken staat de leefbaarheid, onder invloed van een veelheid van factoren, onder druk; is sprake van verloedering van (delen van) de woonomgeving en komt criminaliteit meer dan evenredig voor. •
Een samenhangende aanpak op wijkniveau waarin ook veiligheid, fysieke verbetering en werk hun plaats krijgen moet de leefbaarheid verbeteren. Het streven is de leefbaarheidscore in 2010 op het gemiddelde van de grote steden te brengen. In 2004 moet daartoe in de 4 achterstandswijken de leefbaarheidscore met gemiddeld 10 procent verbeterd zijn.
3.1. Sociale integratie en veiligheid •
Introductie in Dordt
Het begrip 'sociale integratie' houdt in dat 'iedereen meedoet of mee kan doen'. Leefbaarheid, betrokkenheid bij en waardering voor de stad hangen ervan af. Het voorzieningenaanbod in de grote stad is rijk en gevarieerd. De deelname aan al het moois moet worden ondersteund, waar dit noodzakelijk is. En het is noodzakelijk want niet alle groepen nemen evenredig deel en niet alle wijken profiteren naar evenredigheid. In Dordrecht vindt de ondersteuning op wijkniveau plaats, in de intensieve wijken, waar de scores volgens de 'leefbaarheidsmonitor' onder het gemiddelde liggen. Met name het buurtwerk is (veel) meer dan evenredig beschikbaar in de intensieve wijken, overeenkomstig het Beleidskader Buurtwerk dat werd vastgesteld. Uitdrukkelijk is vastgesteld dat de hele buurt, dus alle onderscheiden groeperingen gebruik (moeten) maken van de voorzieningen, ongeacht leeftijd of afkomst. Het buurtwerk levert daarmee een aanzienlijke inspanning aan de sociale en zorgzame stad. Het bewaren van de orde in het maatschappelijk leven en de zorg voor een veilige samenleving behoren tot de kerntaken van de overheid. Inwoners van Dordrecht moeten zich veiliger voelen en de objectieve veiligheid moet worden vergroot. De gemeente heeft hierin een regierol met aandacht voor alle schakels in de veiligheidsketen. Een belangrijk deel van de veiligheidsproblemen is immers lokaal gebonden en een aantal factoren die onveiligheid in de hand werken is op lokaal niveau te beïnvloeden.
In de regierol werkt de gemeente samen met externe partners, waaronder politie, Openbaar Ministerie, maatschappelijke organisaties, onderwijs, het bedrijfsleven en de inwoners van Dordrecht aan een gezamenlijke probleemgerichte aanpak. Binnen de gemeentelijke diensten richt de samenwerking zich op een integrale sluitende aanpak van sociale integratie en veiligheid. Vier doelen worden nagestreefd, overeenkomstig het gestelde in artikel 4 van de rijksbijdrageregeling 'Sociale integratie en veiligheid'. VWS voegt een vijfde doel toe in verband met "de sluitende structuur 24-uurs-opvang". Dordt voegt een zesde toe. De gemeentelijke maatregelen op het gebied van 'sociale integratie' zijn opgenomen (buurtwerk en breedtesport), waarmee tevens het beroep op de rijksregeling 'Breedtesport' wordt gedaan. •
Verbeteren van leefbaarheid en veiligheid van de leefomgeving.
•
Verminderen van jeugdcriminaliteit.
•
Vergroten deelname en afronding van trajecten voor Nederlandse taal door oudkomers.
•
Verminderen en tegengaan voortijdig schoolverlaten.
•
Bevorderen sluitende structuur 24-uurs-opvang.
•
Vergroten van de deelname in de vrijetijdsbesteding.
Aanvullend op de genoemde punten is versterking in Dordt op onderdelen nodig. Jongerenwerk wordt besproken in hoofdstuk 3.2. 'Opgroeien in de Stad'. Versterking van de aandacht voor ouderen en gehandicapten komt aan bod in hoofdstuk 3.3. 'Kwetsbare groepen'. •
3.1.1. Leefbaarheid en veiligheid
Brengen wij de situatie voor Dordt in beeld dan laat dat het volgende zien. Cijfers en uitvoering gemeentelijk beleid: De geregistreerde delicten volgens de Politiemonitor per 1.1. 1999is als volgt: Aantal processen verbaal: •
Vernielingen 2.559
•
Vermogensmisdrijven 9.783
•
Geweldsmisdrijven 1.042
•
Woninginbraak 834
Het aantal geregistreerde delicten voor vernieling, vermogensdelicten en geweldsmisdrijven is vooral in de kwetsbare wijken toegenomen. De stijging in OudKrispijn is met 25 procent het hoogst. •
Onveiligheidsgevoelens en buurtproblemen
De monitor Leefbaarheid en Veiligheid van 1997 geeft het volgende beeld: •
Vier op de tien inwoners van Dordrecht heeft last van het gevoel van onveiligheid. Van hen voelt 11 procent zich vaak onveilig. Gevoelens van onveiligheid komen meer voor onder bewoners van de Binnenstad, Oud-Krispijn en de Staart. In Wielwijk is het aandeel bewoners dat zich vaak onveilig voelt het hoogst. Bijna één op de drie Dordtenaren voelt zich wel eens onveilig in de eigen wijk. Ook hier ligt de score het hoogst in de Binnenstad, Oud-Krispijn en Staart.
•
De indicator vermogensdelicten bedraagt gemiddeld in Dordrecht 4,0. In Wielwijk (4,9), de Staart (4,5) en Sterrenburg (4,4) ligt dit hoger dan het Dordts gemiddelde. Vergeleken met andere steden scoort Dordrecht op de indicator vermogensdelicten redelijk gunstig. Op de indicator dreiging scoort Dordrecht 1,2 een gemiddelde waarde ten opzichte van de andere steden. Binnen Dordrecht scoort dreiging het hoogst in Binnenstad en Wielwijk.
•
De wijken met de hoogste score op de indicator "dreiging" en "overlast jongeren" corresponderen met de wijken waarop de projecten uit het Actieplan Jeugd en Veiligheid zijn gericht.
Slachtofferschap: •
Uitgedrukt in procenten van de bevolking zijn inwoners van Dordrecht in 1997 met name slachtoffer geworden van vernielingen aan de auto (25%), fietsendiefstal (15%) en diefstal uit de auto (11%).
Drugsoverlast: •
Eén op de elf Dordtenaren (9%) is van mening dat drugsoverlast in Dordrecht vaak voorkomt.
•
Binnen Dordrecht zijn wijken waar bewoners vaker dan gemiddeld hinder ondervinden van vormen van drugsoverlast: Binnenstad (25%), Wielwijk (18%) en Oud-Krispijn (16%). Het gaat dan met name over samenscholingen van verslaafden in de openbare ruimte. In de Binnenstad is daarnaast sprake van hinder als gevolg van samenscholingen van jongeren bij coffeeshops, en ruziemakende schreeuwende verslaafden en vervuiling van de openbare ruimte door verslaafden.
•
Van de Dordtenaren is één op de elf zich door drugsoverlast (iets) onveiliger gaan voelen. In een aantal wijken ging dit gepaard met een toename van een onveiligheidsgevoel: Binnenstad (22%), Wielwijk (21%) en Oud-Krispijn (18%).
Het veiligheidsbeleid richt zich op urgente veiligheidsproblemen in het publieke domein en die de veiligheidsbeleving beïnvloeden. Het Driehoeksoverleg, het Platform Veiligheid en Criminaliteitspreventie, het
Arrondissementaal Platform Jeugdcriminaliteit en het binnenkort te starten strategisch Topberaad van de Justitiële keten zijn de overleggen waar de drie primaire veiligheidspartners de prioriteiten ten aanzien van veiligheid afstemmen en uitwerken. Daarbij ligt het accent op de betrokkenheid en participatie van de andere partijen. De doelgroep in kwestie moet worden gestimuleerd zelf de verantwoordelijkheid te dragen en zelf de oplossing te realiseren; van ouders tot horeca-ondernemers. Aan de eerdere prioriteiten (woninginbraken en versterking toezicht) worden toegevoegd drugsoverlast, (allochtone) jeugdcriminaliteit en aanpak van geweld, inclusief aan horeca en verkeer gerelateerd geweld en gewelddelicten op scholen met daarbij specifieke aandacht voor de effecten van het beleid in de kwetsbare wijken. •
Meetbare doelen:
•
In 2004 is de subjectieve veiligheid verbeterd met 5 procent.
•
In 2004 is het slachtofferschap gedaald met 5 procent.
•
In 2004 is de aangiftebereidheid gestegen met 5 procent.
•
In 2004 is de drugsoverlast in de Binnenstad gedaald met 5 procent.
•
Algemene maatregelen:
•
De versterking van het gemeentelijke veiligheidsbeleid en de vormgeving van de regierol worden in nauwe samenwerking met de veiligheidspartners ontwikkeld met behulp van een totaalvisie op veiligheid.
•
De aanpak rondom woninginbraken is van belang omdat een inbraak zeer sterk het subjectieve veiligheidsgevoel raakt. De aanpak omvat het 'Politiekeurmerk Veilig Wonen' en nazorg voor slachtoffers door politie en Openbaar Ministerie en de Stelselmatige Daderaanpak. De Stelselmatige Daderaanpak richt zich niet alleen op woninginbraken maar ook op het voorkomen van overlast in wijken en is inmiddels verankerd in de reguliere werkwijze van de Reclassering. Samen met Openbaar Ministerie, politie en Reclassering wordt continu gewerkt aan nieuwe impulsen om de effectiviteit van de werkwijze op hetzelfde hoge niveau te ouden.
•
Goede communicatie over veiligheid is essentieel voor de veiligheidsbeleving. De drie primaire veiligheidspartners werken aan een verbetering van de afstemming ten aanzien van de communicatie over veiligheid. Een lokale website veiligheid is in ontwikkeling.
•
In aansluiting op het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl en het Beleidsplan Nederlandse Politie werkt de gemeente aan en totaalplan ter bestrijding van het geweld op straat en rond scholen. Een aantal maatregelen is in ontwikkeling, zoals het project Veilig Uitgaan (een project van gemeente, politie en Openbaar Ministerie dat zich richt op een veiliger uitgaanssituatie in de stad en een goede samenwerking met de horeca) en het project 'Stop Verbaal geweld tegen politieambtenaren'.
•
Met de Registratiekamer wordt bekeken of er in Dordrecht plekken zijn die in
aanmerking komen voor camera-bewaking. •
Toezicht wordt uitgebreid naar (kwetsbare) wijken buiten de Binnenstad en naar het nog in ontwikkeling zijnde Leerpark. Enerzijds gebeurt dit met behulp van Stadswachten. Het optreden Stadswachten wordt door burgers als effectief gewaardeerd. Het aandeel van 'toezicht' op de 320 ID-banen wordt hiermee versterkt. Anderzijds zijn nieuwe mogelijkheden in aantocht met het recent verschenen Integraal Veiligheidsprogramma, zoals de inzet van particuliere beveiligingsbedrijven in het publieke domein.
•
De Calamiteitendriehoek, een initiatief van het Openbaar Ministerie, gaat in samenwerking met politie en gemeente sneller en slagvaardiger optreden bij incidenten of structurele problemen waarbij de openbare orde of het gevoel van veiligheid in het gedrang komt.
•
Met ingang van 1 januari 2000 start de politie het (Regionaal) Politie Service Centrum (PSC); een één-loket-functie voor alle specifieke vragen aan de politie en vragen over politieproducten. Op korte termijn wordt het PSC uitgebreid met de Brandweer en de Ambulancedienst. Op de lange termijn is het streven erop gericht een openbare orde- en hulpverleningscentrale te realiseren, waar behalve de noodhulpdiensten ook plaats is voor bijvoorbeeld het openbaar ministerie, de ANWB, de artsentelefoon, de apothekerstelefoon en Bureau Jeugdzorg.
•
Maatregelen op doelgroepen:
•
De invoering van het Meldpunt Drugsoverlast in Oud-Krispijn beoogt behalve een vermindering van drugsoverlast een effectievere toepassing van strafrechtelijk en bestuurlijk optreden, onder meer doordat klachten en meldingen worden geobjectiveerd en dossiers worden gevormd. Aansluiting wordt gezocht bij het reeds bestaande stedelijk meldpunt van het Boumanhuis.
•
Zo mogelijk (afhankelijk van landelijk beleid) worden experimenten gestart, zoals strafrechtelijke opvang van verslaafden, die de overlast van (drugs- en alcohol) verslaafden verminderen (Binnenstad en kwetsbare wijken), gelet op het succes van experimenten in andere gemeenten.
•
Voortzetting van de voormalige SVO-projecten (Stimuleringsregeling Voorkoming Overlast) levert door de ongevraagde hulpverlening de oplossing bij overlast. Het Meldpunt Overlast en Actieve Zorg, dat reeds enige jaren onderdeel is van het Boumanhuis, ontvangt de melding en draagt zorg voor de "ongevraagde hulpverlening/interventie". Daarnaast worden cliënten op een zorgvuldige manier teruggeleid naar de samenleving (Projecten: Begeleid Wonen en Arbeid&Scholing) waarmee de overlast in de woonomgeving tot een minimum wordt beperkt.
•
De SVO-projecten en de bijbehorende structuur dekken tot dusver niet de 24 uur af van een etmaal. Het wordt in Dordrecht zo ingericht dat een sluitende 24-uurs structuur ontstaat, waarin 24 uur per dag hulpverlening kan worden geboden bij overlastsituaties en waarin eventueel (met name in situaties waarin de wet BOPZ niet wordt toegepast) een aantal bedden wordt vrijgemaakt om overlastgevenden een"time-out" te bieden.
•
Kwetsbare wijken:
•
Afspraken ter vergroting van de veiligheid worden vastgelegd in wijkveiligheidsconvenanten en handhavingsarrangementen met de veiligheidspartners.
•
Veiligheid is onderdeel van de Wijkjaarplannen. De gezamenlijke afgestemde prioriteiten van gemeente, politie en Openbaar Ministerie worden In rechtstreeks overleg met bewoners in de jaarplannen opgenomen en vertaald in concrete projecten die de objectieve en subjectieve veiligheid in de wijken moeten verhogen.
•
Het Openbaar Ministerie is in de kwetsbare wijken in het kader van het project 'Zichtbaarheid/Justitie op afroep in de buurt' nadrukkelijk betrokken bij veiligheidsmaatregelen op wijkniveau. Zichtbaarheid als innovatief onderdeel van 'Justitie in de buurt' is nog onderwerp van oriënterende besprekingen binnen het Openbaar Ministerie.
•
De politie heeft in alle wijkposten "medewerkers publieksopvang" die gebruik maken van het kennissysteem van het Politie Service Centrum en zorgen voor eenduidige klantgerichte en servicegerichte voorlichting aan burgers.
•
Tabel 3.1.1.a Kosten Leefbaarheid en Veiligheid (x 1 miljoen)
1999 2000 2001 2002 2003 Toezicht, Stadswachten 1
0,7
0,8
0,8
0,8
0,8
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
-
0,4
0,4
0,4
0,4
-
0,1
0,1
0,1
0,1
-
0,5
0,5
0,5
0,5
0,8
1,9
1,9
1,9
1,9
Stelselmatige daders 2 Nieuw: Veilig/wijk, Communicatie, Geweld, 3 Experimenten Nieuw: Meldpunt Drugsoverlast Oud-Krispijn 4 Nieuw: Sluitende 24-uurs opvang (SVO) 5 Totaal
Tabel 3.1.1.b Dekking Leefbaarheid en Veiligheid (x 1 miljoen)
1999
2000
2001
2002
2003
0,8
0,8
0,8
0,8
0,8
-
1,1
1,1
1,1
1,1
0,8
1,9
1,9
1,9
1,9
Stads Service Centrum 1 GSB-nieuw: Sociale integratie en Veiligheid 2 Totaal •
3.1.2. VERMINDEREN JEUGDCRIMINALITEIT
•
cijfers en uitvoering gemeentelijk beleid
De aanpak van jeugdcriminaliteit vraagt om een afgestemde, evenwichtige preventieve en repressieve aanpak door alle partners in het jeugdbeleid en de veiligheidsketen. Het Actieplan Jeugd en Veiligheid van oktober 1998 is onderdeel van het Dordtse GSB-beleid en wordt vanaf 1 januari 2000 opgenomen in de rijksregeling 'Sociale integratie en veiligheid'. Jeugd
voelt zich onveilig: 61 Procent van de Dordtse jeugd voelt zich wel eens onveilig op straat. Van alle jongeren is 64 procent is wel eens slachtoffer geweest van diefstal. Jeugd doet onveilig: Van de Dordtse jeugd geeft 36 procent aan zelf dader van diefstal te zijn geweest en 21 procent geeft aan wel eens iets kapot te hebben gemaakt. Van de Dordtenaren vindt 44 procent dat het gedrag van de jeugd is verslechterd. Steeds jonger: Landelijk wordt de trend gemeld dat jongeren steeds eerder de regels overtreden. Op basis van de gegevens die de jeugd zelf leverde zou 12 procent van de 12-jarigen wel eens hebben gestolen. Het percentage loopt op tot 30 bij 17-jarigen. Verschillen in etniciteit (allochtoon of autochtoon) zijn op jonge leeftijd nauwelijks aanwezig. Het aandeel allochtone jeugd bij (bepaalde) criminele activiteiten wordt landelijk steeds groter. Lokale cijfers ontbreken; er is geen reden aan te nemen dat Dordrecht afwijkt van de landelijke trend. Gelet op het feit dat op jongere leeftijd geen verschillen waarneembaar zijn, wordt aangenomen dat op de leeftijd van ongeveer 14/15 jaar (het breukvlak van basisvorming en bovenbouw) het de verkeerde kant opgaat met allochtone jongeren. De CRIEM-nota van het Rijk geeft drie sporen aan om de situatie te
verbeteren. De opvoedingsondersteuning en -stimulering in de voorschoolse fase, het voorkomen van schooluitval en de individuele trajectbegeleiding. Deze drie sporen zijn in Dordrecht in uitvoering. Uitdrukkelijke aanvullende maatregelen voor allochtonen zijn met name zichtbaar in de voorschoolse periode en de schooluitval. De individuele trajectbegeleiding zoals de gemeente met partners aanbiedt via JPT, Vis en Goudvis, zijn volledig afgestemd op de persoon in kwestie. Met betrekking tot individuele trajectbegeleiding van allochtone jongeren worden voorstellen ontwikkeld en afgestemd in het Arrondissementaal Platform Jeugdcriminaliteit. De oplossing van criminaliteit onder allochtone jeugd vereist een herschikking van verantwoordelijkheden waarbij nadrukkelijk de ouders van de jongeren en de eigen gemeenschap betrokken worden. In de lijn van de CRIEM-nota worden voorstellen ontwikkeld om te komen tot een meer structurele afgestemde aanpak van allochtone jeugdcriminaliteit. Het wapenbezit onder scholieren onderstreept het gevoel van angst waarmee een deel van de jeugd opgroeit. In afwachting van de resultaten van de Jeugdmonitor nemen we aan dat het percentage scholieren dat een wapen meeneemt naar school op het landelijk gemiddelde ligt; 10 procent. Deze situatie moet worden gekeerd. •
Meetbare doelen
•
In 2004 is het percentage van de jeugd dat zich veilig voelt gestegen tot 60 procent.
•
In 2004 is het aantal jeugdige delictplegers gedaald met 5 procent.
•
In 2004 recidiveert minder dan 25 procent van het aantal "12 minners" binnen een jaar.
•
In 2004 is het wapenbezit onder Dordtse scholieren gedaald tot 5 procent.
•
In 2010 is bij delinquentie geen verschil in aandeel tussen allochtone en autochtone jeugd.
•
Programma
Het programma "vermindering jeugdcriminaliteit" bestaat voor een goed deel uit de succesvolle projecten van de vorige convenantsperiode. Succesvol, omdat de projecten goed werken en goed gewaardeerd worden door organisaties en betrokken jeugdigen: Projectnaam Nr Nos Kas
GSB-bijdrage begroting 1999
3
110.000 School Adoptie Plan (SAP)
19
10.000 Veilig in/om School
20
50.000 Verslavingsvoorlichting VO
21
45.000 Jeugd Preventie Team (JPT)
23
255.000 Toename Halt afdoeningen
25
10.000 Veilig In de Stad/Sterrenburg (VIS)
26
126.000 Stelselmatig Minderjarige Daders
27
80.000 Afronden op 0,7 (mln.) 686.000
•
Het project Veilig in/om School wordt versterkt. Dit laatste project omvat de uitvoering van het Convenant Veilig in/om School dat in juni 1999 werd ondertekend. De uitvoering brengt kosten met zich mee, waarmee in een eerder stadium geen rekening werd gehouden (Informatie ouders, actieve informatie allochtone ouders, deskundigheidsbevordering contactpersonen). De uitvoering leunt op contactpersonen die door de deelnemende partijen zijn aangewezen. De Contactgroep wordt gecoördineerd door de gemeente; alle scholen van voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs doen mee. Het veiligheidsklimaat in en om de scholen wordt gerealiseerd, zo luidt de insteek, door alle (!) overtredingen en misdrijven te melden bij de politie. Uiteraard is deze werkwijze gefundeerd op zeer brede en intensieve voorlichting en informatie aan ouders, leerlingen en docenten. Alle scholen verplichtten zich tevens tot een preventief onderwijsprogramma over dit onderwerp als onderdeel van de les. Partners zijn de politie, GGD, Boumanhuis en de stichting ex-gedetineerden.
•
Het project Veilig in de Stad (VIS) wordt verzwaard. Dit leidt tot de introductie van Goudvis. In samenwerking tussen politie en Stichting Welzijn Dordrecht worden criminele jongeren en jongeren die 'afglijden' gedurende een half jaar intensief opgevangen en volgen een opleiding tot assistent-jongerenwerker. De betrokken jeugd waardeert deze werkwijze zeer.
•
Er zijn geen repressieve maatregelen die alleen beschikbaar zijn voor allochtone criminele jeugdigen. Alle maatregelen staan voor hen open. De volledige 'keten' is aanwezig. Van de eerste correctie bij Bureau Halt, via het Jeugd Preventie Team, (Goud)vis en Stelselmatig Minderjarige Daders, tot de gedwongen plaatsingen door de rechter. De uitwerking van het driesporenbeleid in de CRIEM-nota moet leiden tot een meer gestructureerde en afgestemde aanpak op het gebied van allochtone jeugdcriminaliteit.
•
In aansluiting op de reeds ontwikkelde Jeugdmonitor ontwikkelen gemeente, politie en Openbaar Ministerie een Jeugdveiligheidskaart en Jeugdcliëntvolgsysteem met als doel de risicogroepen beter in beeld te krijgen en te houden.
•
Dordrecht behoort tevens tot de vijf steden waar het Ministerie van Justitie in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek heeft gedaan naar de aard en omvang van criminele jeugdgroepen. De uitkomsten van dit onderzoek moeten meer inzicht bieden in de omvang van de harde kerngroepen in Dordrecht en handvatten bieden voor het te ontwikkelen beleid.
•
Ten aanzien van 12 minners wordt op korte termijn de 'Stopreactie' bij Halt ingevoerd.
De maatregelen die zijn gericht op voorkoming van schooluitval, dragen bij aan de daling van de jeugdcriminaliteit. Bedoelde maatregelen zijn opgenomen onder 3.1. Het onderwijs is van belang, aangezien de jeugd daar 'sluitend' in beeld is en ondersteund kan worden, dan wel voor interventie aangewezen kan worden. Het breekpunt is zichtbaar bij de start van de bovenbouw en bij de 'overstap' naar zelfstandigheid en volwassenheid, die direct volgt op de schoolloopbaan. De overheid speelt een rol in de preventie van criminele carrières door de koppelingen sluitend en goed te regelen. Tabel 3.1.2.a Kosten Verminderen Jeugdcriminaliteit (x 1 miljoen)
1999 2000 2001 2002 2003 Projecten Jeugdcriminaliteit 'Jeugd en Veiligheid' 1
0,8
0,8
0,8
0,8
0,8
Nieuw: Verzwaring Goudvis, Veilig/School 2
0,1
0,2
0,2
0,2
0,2
-
0,3
0,3
0,3
0,3
0,9
1,3
1,3
1,3
1,3
Nieuw: Ambtelijke coördinatie/Herijking beleid 3 Totaal
Tabel 3.1.2.b Dekking Vermindering Jeugdcriminaliteit
1999 2000 2001 2002 2003
1
2
3
4
Dienst Welzijn
Stads Service Centrum
GSB-oud 'Sociale integratie en veiligheid' (J&V)
GSB-nieuw "Sociale integratie en Veiligheid"
Totaal •
3.1.3.Oudkomers
•
cijfers en uitvoering gemeente beleid
0,1
-
-
-
-
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,7
0,7
0,7
0,7
0,7
-
0,5
0,5
0,5
0,5
0,9
1,3
1,3
1,3
1,3
De vraag naar taalonderwijs (NT2) is in onze gemeente de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het is het gevolg van de groei van de allochtone bevolking en de bewustwording bij allochtonen dat het leren van de Nederlandse taal voorwaarde is bij integratie. De gemeente registreerde binnen het aanbod twee knelpunten: •
Een deel van de Nieuwkomers behaalt niet binnen de maximale beschikbare 600 uur (WIN) het niveau van doorstroming. De "Nieuwkomers" worden tot de "Kwetsbare groepen" gerekend. In 1998 stroomden 460 cursisten uit, waarvan bijna de helft (49 procent) zonder dat een redelijk basaal niveau voor doorstroming (KSE2-niveau) is bereikt.
•
De toegenomen vraag van Nieuwkomers dreigde de grote vraag van Oudkomers te verdringen. De totale wachtlijst voor de Taalschool bedraagt 655 personen (peildatum februari 1999). Volgens gegevens van de Taalschool staan 400 Oudkomers op de wachtlijst die geen bijzondere kenmerken hebben anders dan dat zij "Oudkomer" zijn. Voor een ander deel gaat het om 125 Oudkomers die cliënt zijn van de Sociale Dienst.
•
De Taalschool heeft in de eerste helft van 1999 een capaciteit van 672 plaatsen (886 deelnemers) met de volgende bezetting: Wijk of decentraal
Centraal en intensief
Avond
Totaal
Nieuwkomers 14
30
231
275
3
24
88
115
4
19
23
54
27
151
232
63
100
78
241
134
185
567
886
Ex-Nieuwkomers
WIW-ers
GSD, incl. ex-NK
Oudkomers
Totaal •
Meetbare doelen:
•
In 2004 is de huidige wachtlijst van 655 personen bij de Taalschool weggewerkt.
•
In 2004 stroomt elke Inburgeraar binnen een jaar uit naar werk of educatieve trajecten.
•
In 2004 is uitval van cursisten zonder een KSE2-niveau gereduceerd tot 20 procent.
•
In 2010 beheerst elke Oudkomers/opvoeder Nederlands op KSE2-niveau.
•
Meerjaren ontwikkelingsprogramma
De capaciteit van de Taalschool wordt voor de groep Oudkomers in 19992000 en 2001-2002 met 144 personen uitgebreid. Doel: Het behalen van een basisniveau KSE2 voor doorstroming naar werk/scholing Korte doorstroomtrajecten van ten hoogste 6 maanden voor Oudkomers, waarin taal- en werkstages, Nederlands op de werkvloer en beroepsoriëntatie gegeven worden. De wachtlijstproblematiek en rendement van het inkoopbeleid leidden tot de volgende besluiten: De prioriteitsstelling van doelgroepen en onderwijsprestaties worden in relatie gebracht met de beschikbare geldstromen. Taakstellingen worden per doelgroep en per budget geformuleerd. Met de Taalschool worden prestatiegerichte en taakstellende contracten gesloten over uitstroomniveau en over periodieke informatie. In verband met het belang van taalontwikkeling en -stimulering thuis wordt de bijzondere doelgroep 'Opvoeders en Oudkomers' onderscheiden. Het samenwerkingsverband tussen Taalschool en Stichting Welzijn Dordrecht (SWD) biedt in de intensieve wijken niet-intensief taalonderwijs aan tot KSE2-niveau voor allochtone vrouwen. Dit aanbod is bedoeld voor allochtone vrouwen die niet de mogelijkheid hebben aan het centrale/intensieve programma deel te nemen. De gemeente wenst gezien het opvoedkundige belang van de taalstimulering thuis, over de periode van 2002-2004 de deelname van allochtone moeders aan deze programma´s vergroten. De uitvoering wordt als onderdeel van School in de Samenleving (SIS) verzorgd, in samenhang met peuterwerk en met de taalstimulering die aldaar in de voorschoolse periode en de laagste groepen van de basisscholen wordt aangeboden. SIS is in 2001 operationeel. De "Taalschool Oudkomers" op wijkniveau zal met ingang van die datum aansluiten. Tabel 3.1.3.a Kosten Oudkomers en Taalschool
1999 2000 2001 2002 2003
WIW-traject Taalschool 1
0,3
0,3
0,3
0,3
0,3
Oudkomers, werkzoekenden plus wegwerken 2 wachtlijst
0,7
0,6
0,5
0,5
0,5
0,2
0,2
0,2
Nieuw: Oudkomers, opvoeders in intensieve wijken 3
Nieuw: Sturen op prestaties en taakstelling
4
-
0,1
-
-
-
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
Totaal
Tabel 3.1.3.b Dekking Oudkomers en Taalschool
1999 2000 2001 2002 2003
1
2
Dienst Welzijn (WIW-fonds)
Dienst Welzijn
GSB-nieuw "Sociale int'ie en veiligheid" 2 (Oudkomers) Totaal •
3.1.4. VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN
•
cijfers en uitvoering gemeentelijk beleid
0,3
0,3
0,3
0,3
0,3
0,5
0,2
-
-
-
0,2
0,5
0,7
0,7
0,7
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
Landelijk is sprake van een grote uitval uit het MBO. Het regionaal opleidingscentrum (ROC) Da Vinci College wijkt niet af van het landelijke
beeld. In Dordrecht is vooral reden tot bezorgdheid voor de volgende twee groepen: •
Allochtonen: in het cursusjaar 1997/1998 verliet 62 procent het ROC zonder diploma.
•
Deelnemers met een beperkte vooropleiding: in het cursusjaar 1997/1998 verliet 58 procent de school zonder diploma.
Het RMC (Regionale Meld en Coördinatiefunctie) heeft tot taak verbetering te brengen in de wijze waarop de uitval wordt geregistreerd. Het onderzoekbureau ITS noemt in het rapport 'Geen goed voorbereide start?' de volgende kenmerken van de voortijdige schoolverlater: •
In meerderheid afkomstig uit lagere sociale milieus, met meestal laag opgeleide ouders.
•
Wat ouder dan hun klasgenoten, omdat ze op de basisschool vertraging hebben opgelopen
•
Afkomstig van de lagere schoolsoorten (hoewel 12 procent uitvalt uit HAVO en VWO).
•
75 procent is van Nederlandse afkomst; het aandeel allochtonen is onevenredig groot.
De aanpak van de 'risicojongeren' in de grote steden krijgt prioriteit van het rijk getiteld 'Plan van aanpak Voortijdig Schoolverlaten'. Het plan onderstreept de coördinerende rol van de samenwerkende gemeenten en stelt: •
Preventie in het onderwijs, versterking leerplicht.
•
Versterking RMC-functie, meldingsplicht voortijdige schoolverlaters tot 23 jaar.
•
Aanpak risicojongeren.
Het betreft een Plan. Vooruitlopend op vaststelling en invoering zullen in Dordrecht de maatregelen worden ontworpen, in overleg met de partners, de schoolbesturen. Risicoleerlingen maken de 'overgang' niet naar zelfstandigheid en volwassenheid. Zonder diploma zijn de kansen uiterst gering. Het voorland dreigt van afhankelijkheid van de Sociale Dienst en verdere cumulatie van zorgen en problemen. Het rijk verwacht van de gemeente: •
Gemeenten nemen zelf maatregelen om de doelgroep te bereiken.
•
Bestaand instrumentarium inzetten (GOA, Welzijns-, Jeugd-, Arbeidsmarktbeleid).
•
Coördineren van de inspanningen van de deelnemende partijen.
De meest zorgwekkende en hardnekkige groep vormen allochtonen, waarbinnen Antilliaanse jongeren extra moeilijk grijpbaar blijken. Daarnaast ontvangt de gemeente waarschuwingen voor het ontstaan van een nieuwe probleemgroep die gevormd wordt door dikwijls uit Afrika afkomstige alleenstaande minderjarige asielzoekers. Bijzondere aandacht verdient tevens de schooluitval van woonwagenjeugd. •
Meetbare doelen
Er wordt gestreefd naar het einddoel 'niemand onnodig zonder startkwalificatie van school'. De term 'niemand onnodig' verwijst naar de organisatie in Dordrecht rondom de risicoleerling. Na melding van de dreigende uitval wordt met betrokkene een traject vastgesteld dat op een alternatieve wijze de toeleiding naar de arbeidsmarkt realiseert. De koppeling tussen school en werk wordt met behulp van de WIW en werkgevers gerealiseerd. Het begrip "startkwalificatie" is in de wet gedefinieerd. Er zal altijd een aantal leerlingen zijn dat niet te handhaven is binnen school, binnen de geldende regels. Gesteld dat de helft van de huidige uitvallers teruggeleid kan worden naar school, resteert de andere helft waarvoor bijzondere trajecten moeten worden verzorgd. De startkwalificatie vervalt; de toeleiding naar zelfstandigheid en volwassenheid treedt ervoor in de plaats. Met behulp van de regionale werkgevers worden werkplekken gerealiseerd, die voldoen aan de (wettelijke verruimde) mogelijkheid die de Wet Educatie en Beroepsonderwijs biedt bij de BBL (de beroeps begeleidende leerweg). Dit betekent dat ongeveer 200 bijzondere werkplekken beschikbaar staan voor die leerlingen die een alternatieve leerweg moeten bewandelen. Bijzondere werkmeesters op de werkplekken zijn vereist, aan wie bijzondere aanvullende scholing wordt aangeboden Bijzondere afspraken met werkgevers vormen onderdeel van de afspraken; betrokken leerlingen moeten immers uitzicht hebben op een opleiding in een later stadium; bedrijfsopleiding of anderszins. * In 2010 is het aantal leerlingen dat zonder startkwalificatie de school verlaat gehalveerd. * De resterende uitvallers ontvangen maatwerk, op weg naar zelfstandigheid en volwassenheid. •
Programma
De voorstellen uit de gemeentelijke Startnotitie Voortijdig Schoolverlaten tezamen met de maatregelen volgens het gemeentelijke Onderwijs Achterstandenbeleid (GOA), onderdelen van het Actieplan Jeugd en Veiligheid vormen het meerjaren ontwikkelingsprogramma. De relatie met het Gemeentelijke Onderwijs Achterstandenbeleid (GOA) is als volgt, waarbij zij opgemerkt dat het GOA-beleid vastgesteld werd in de gemeenteraad, gehoord de belanghebbende schoolbesturen. De grove
verdeling van het budget en de inzet van de middelen op de verschillende activiteiten, ligt daarmee goeddeels vast. Op basis van "voortschrijdend inzicht" kunnen verbeteringen worden aangebracht. Tot nader orde bestaat hiertoe geen aanleiding. Het volgende overzicht toont de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen. Schema "samenhang gemeentelijke beleidsterreinen onderwijs" Uitvoering
Verantwoor delijk
Elke Dordtse leerling beschikt bij het verlaten van GOAhet onderwijs over een startkwalificatie voor de beleid arbeidsmarkt
Scholen PO en VO, MBO Jeugdzorg, OBD, GGD HR&O
Gemeente
SV Ontwikkelen van een sluitend onderwijs- en VO/SV ondersteuningsaanbod in het VO O
Samenwerk VBO en MAVO ende SVO (mlk en schoolbestu lom) ren
Leerpli Registratie verzuim en uitval leerplichtigen cht Bestrijden verzuim en uitval
O&W/leerplicht Gemeente
Doelstelling Beleid
RMC
Registratie jongeren zonder tartkwalificatie Aanpak voortijdig onderwijs-verlaten
Leerplichtambte Regiogemee naren regio ROC Da Vinci nten (21) College
Voortr Bureau Werk en Gemeente ajecten Belemmeringen wegnemen door stroom naar werk Scholing WIW Ondersteunen van jongeren binnen het ROC die zonder hulp geen (beroeps)kwalificatie zouden halen
ROC Da Vinci College
Da Vinci College
Doelgr Verbeteren van onderwijsloopbaan van allochtonen, oepenUnits Da Vinci jongeren met een beperkte vooropleiding en meisjes College beleid in niet-mannelijke beroepen. ROC
Da Vinci College
VOA
Het GOA-beleid richt zich op de doelgroep van de achterstandsjongeren en is in het voortgezet onderwijs vooral gericht op de zorgstructuur. Sinds kort zijn Multi Disciplinaire Teams in het VMBO geïntroduceerd met als doel de preventie van schooluitval. Het GOA-beleid kent in het VO de volgende
opvangvoorzienigen met een curatieve functie, die reeds onderdeel uitmaakten van het Actieplan Jeugd en Veiligheid. De projecten worden als waardevol beoordeeld en zullen worden gecontinueerd. Het betreft de Leerwerkplaats Patersweg, de Instroomgroep risicoleerlingen, de Internationale Schakelklas, en de Time-outklas. De scholen zijn verenigd in een VO/SVO samenwerkingsverband dat verantwoordelijk is voor het bieden van de juiste zorg aan risicoleerlingen. Voorzieningen in het kader van het GOA-beleid en plannen van het samenwerkingsverband VO/SVO om te komen tot een stedelijk Orthopedagogisch- Orthodidactisch Centrum (OPDC) worden in samenhang gebracht. De Startnotitie bevat het programma Voortijdig Schoolverlaten. De gemeente stelt een reeks maatregelen voor ter verbetering van de situatie rond schooluitval. Het overleg met de schoolbesturen is gaande. De reeks maatregelen is divers van samenstelling. Het betreft enerzijds de laag-bij-de-grondse versterking van de leerplicht. Anderzijds zullen scholen in staat worden gesteld de bijzondere doelgroepen die worden onderscheiden (woonwagenkinderen, allochtonen, alleenstaande minderjarige asielzoekers, Antillianen) op een afdoende wijze in school te houden. Tevens zullen nieuwe methoden worden geïntroduceerd, die volgen op de experimenten die nu reeds in uitvoering zijn en succesvol lijken. Het betreft leerlingbegeleiding in de vorm van coaching, mentoring en tutoring. De "buddy-methode" die elders wordt toegepast (Vrijwilligers Vacature Bank) wordt op de schoolsituatie geënt, zij het dat de coaching tot en met de vrije tijd en thuis wordt verlengd. Deelname en betrokkenheid van werkgevers is van belang. Leerlingen die niet langer te handhaven zijn binnen de school (gebouw, systeem) worden op een andere manier tot zelfstandigheid en volwassenheid geleid, als "second best" na de eis van een startkwalificatie. Bijzondere trajecten worden als maatwerk met betrokkenen afgesproken, waarbij leerplaatsen bij werkgevers aan de orde zijn. Tabel 3.1.4.a Kosten Voortijdig schoolverlaten
1999 2000 2001 2002 2003 Nieuw: Maatregelen op schoolniveau 1
-
0,8
0,8
0,8
0,8
-
0,3
0,3
0,3
0,3
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
Nieuw: Maatregelen stedelijk niveau (onvoorzien) 2 Continuering J & V-oud (= GOA + J&V) * 3
Totaal 0,6
1,7
1,7
1,7
1,7
* Betreft Leerwerkplaats Patersweg, TPS, Spijbelopvang, Time-outklas; afgerond 0,6 mln. Tabel 3.1.4.b Dekking Voortijdig Schoolverlaten
1999
2000
2001
2002
2003
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
0,1
1,2
1,2
1,2
1,2
0,6
1,7
1,7
1,7
1,7
GSB-nieuw 'GOA' 1 GSB-nieuw 'Sociale integratie en Veiligheid' * 2 Totaal * Betreft het beroep op de componenten 'Voortijdig Schoolverlaten' (1,1) en 'Actieplan Jeugd en Veiligheid' (Time-out klas 0,1) •
3.1.5. Sociale integratie en vrijetijdsbesteding
De fleur van een stad is zichtbaar in de vrijetijdsbesteding en met name die vormen waar vrijwilligers hun liefde en zaligheid in steken. Het aardse bestaan wordt draaglijk. Gerekend naar aantallen deelnemers gaat het (zonder andere tijdsbestedingen tekort willen doen) het op stedelijk niveau om sport en op wijkniveau om buurthuiswerk. De bijdrage aan de 'sociale integratie' is bij deze sectoren het sterkst aanwezig; de drempel is laag, deelname massaal en culturele en sociale verschillen worden relatief makkelijk overbrugd. Degene die door de te smalle beurs geremd wordt deel te nemen, wordt door de Dordtpas in staat gesteld voor een gereduceerd tarief toch mee te doen. Het gemeentelijk beleid voor buurtwerk is vastgelegd. Het Beleidskader Buurtwerk bepaalt de bijdrage van het buurtwerk aan de sociale en zorgzame stad en de manier waarop dit wordt uitgevoerd. De gemeentelijke bijdrage komt meer dan evenredig ten goede aan de intensieve wijken. Het buurthuiswerk verplicht zich alle bewoners te ontvangen. Kwetsbare groepen zoals bijvoorbeeld ouderen worden actief, door middel van huisbezoek, uitgenodigd deel te nemen. Versterking is op verschillende aspecten noodzakelijk. Jongerenwerk wordt besproken bij (Opgroeien in de stad) en ouderen en gehandicapten bij (Kwetsbare groepen). Extra
aanvullende activiteiten biedt de Stichting Welzijn Dordrecht in de wijk Oud-Krispijn gedurende de jaren dat de grootscheepse renovatie aan de orde is. Grootschalige festiviteiten met lage drempel moeten de dreigende verpaupering keren en de positieve beleving en waardering door de wijkbewoners bewerkstelligen. De SWD ontvangt voor een aantal jaren extra budget voor dit doel, met als projectnaam "Buurt in Beweging". Het merendeel van de Dordtse sportverenigingen kampt met een tekort aan vrijwilligerskader in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin. Sport is de belangrijkste vorm van vrijetijdsbesteding, gemeten naar aantallen deelnemers. Men ondervindt steeds meer moeite deze trend te keren van het afbrokkelen van kader en van leden.. De problemen worden in de toekomst groter. Andere vormen van vrijetijdsbesteding doen hun intrede en er is sprake van een steeds meer consumptieve houding van degenen die gebruik maken van de breedtesport. Er is niets tegen andere vormen van recreatie en er is ook niets tegen een meer consumptieve houding. Zaak is echter het vrijwilligerskader bij de sportverenigingen hierop te laten anticiperen. In de visie van NOC*NSF zullen sportverenigingen op korte termijn gehouden zijn te professionaliseren. Sinds 1989 is Sportstimulering onderdeel van het gemeentelijk beleid, gestart als onderdeel van het preventieve randgroep- en risicojongerenbeleid. Sportstimulering komt feitelijk overeen met de ondersteuning van Breedtesport. Opzet is de bevolking "aan het bewegen te krijgen" en te laten doorstromen naar de georganiseerde sport. "Aan het bewegen krijgen" spitst zich toe op de vier kwetsbare wijken, waar de deelname aan georganiseerde sport achterblijft. Sportstimulering wordt aangeboden in samenwerking en in samenhang met wijkgericht werken, preventief jeugdbeleid, onderwijs en (de bescherming van) de openbare orde. •
Meetbare doelen
•
Het buurtwerk voorziet vergroting van de deelname van 10 naar 12 procent, gerekend tot 2010. Bij sport is behoud van deelname aan de orde, gelet op de afbrokkeling van het vrijwilligersbestand. Aangezien buurtwerk en sport in belangrijke mate bijdragen aan de Leefbaarheid (waardering voor de stad, betrokkenheid voor de buurt, inzet voor anderen; doorbreken isolement) is het meetbare doel, onder verwijzing naar de inleiding bij dit hoofdstuk over de GSB-pijler "Sociale Infrastructuur":
•
Het streven is de leefbaarheidscore in 2010 op het gemiddelde van de grote steden te brengen. In 2004 moet daartoe in de 4 achterstandswijken de leefbaarheidscore met gemiddeld 10 procent verbeterd zijn.
•
Programma
De activiteiten van de Stichting Welzijn Dordrecht komen in nauw overleg met buurtbewoners tot stand. De fusie met de St. Welzijn Ouderen Dordrecht versterkt het draagvlak en verruimt de mogelijkheden op het
gebied van accommodaties en personeel. Bijzonder in het programma dat de SWD verzorgt is de actieve opstelling richting buurtbewoners; ouderen worden bezocht en uitgenodigd deel te nemen. Knelpunten bij de uitvoering zijn zichtbaar bij de aandacht voor bijzondere doelgroepen zoals jeugd, ouderen en gehandicapten. Elders in dit hoofdstuk werken wij dit verder uit. Versterking van de Breedtesport wordt gerealiseerd met inachtneming van de voorwaarden die het ministerie van VWS stelde in de brief van 8 juni 1999. Dordrecht "tekent in" voor de maximale projectperiode van zes jaar, ingaande 2000. De gemeente neemt goede nota van de voorwaarde dat de activiteiten worden gecontinueerd na verstrijken van de projectperiode. Uiteraard zal de continuering mede afhankelijk worden gesteld van de effecten van de maatregelen, en de mate waarin volgens de monitoren het meetbare doel zal zijn bereikt. Buiten de eigen bijdrage die de gemeente naast de doeluitkering "Breedtesport" inlegt is sprake van de tekort in een later stadium van de projectperiode. Bij de behandeling van de Kadernota 2002 wordt de claim ingebracht. De ondersteuning van de sportverenigingen en vrijwilligerskader wordt op twee manieren gerealiseerd. De gemeente richt een Sport Service Punt in, van waaruit verenigingen de specialistische ondersteuning ontvangen die zij wensen. De versterking van de wijksport sluit aan op de initiatieven die reeds in ontwikkeling zijn en die als bijzonder succesvol worden gekenschetst. Als onderdeel van 'Nieuw wonen in Oud-Krispijn' wordt het sportterrein Patersweg omgebouwd tot een gevarieerd en aantrekkelijk openbaar sportterrein, met permanent toezicht door wijksportconsulenten. Vergelijkbare aanpassingen van sportvelden zijn in voorbereiding bij andere wijken, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van speelruimte voor jeugd en versterking van de kwaliteit van de woonomgeving. Met behulp van wijksportconsulenten worden wijkbewoners (van alle gezindten, kleuren en leeftijden) in aanraking met sport gebracht en toegeleid naar de reguliere sportverenigingen. De kosten voor de extra wijksportconsulent (’ 165.000,--), het Sport Service Punt (’ 95.000,-) en de bijzondere materiaalkosten (Sportbusje van het Bureau Sportstimulering, ’ 105.000,--) zijn in dit meerjarenprogramma opgenomen, naast de eigen bijdrage die de gemeente inlegt in de vorm van wijksportconsulenten en andere maatregelen op het gebied van Sportstimulering. De subsidieaanvraag "Breedtesport" is separaat uitgeschreven en ingediend bij VWS, onder verwijzing naar deze samenvatting in de GSB-aanvraag. Tabel 3.2.5.a Kosten Sociale integratie en vrijetijdsbesteding
1999 2000 2001 2002 2003 Nieuw: Breedtesport (SSP, Wijksport, Sportbus) 1 Sportstimulering
0,8
1,2
1,2
1,2
1,2
Buurtwerk, basis plus extra intensieve wijken 2
5,8
5,8
5,8
5,8
5,8
-
0,1
0,1
0,1
0,1
5,8
7,1
7,1
7,1
7,1
Buurtwerk, Buurt in Beweging Oud-Krispijn 3 Totaal
Tabel 3.2.5.b Dekking Sociale integratie en vrijetijdsbesteding
1999 2000 2001 2002 2003 Dienst Welzijn 1
5,8
5,8
5,8
5,8
5,8
-
0,4
0,4
0,4
0,4
0,8
0,8
0,8
0,8
0,8
-
0,1
0,1
0,1
0,1
5,8
7,1
7,1
7,1
7,1
GSB-nieuw "Breedtesport" 2 Stadswerken; eigen bijdrage Breedtesport * 3 Sportstimulering GSB-nieuw: Sociale integratie en Veiligheid 4 Totaal * De eigen bijdrage wordt gevormd door de maatregelen op het gebied van Sportstimulering: Sportconsulent 72.000,-Wijksportconsulenten 316.000,-Recreatiesportleider 12.000,-Materiaalkosten 33.000,-Subsidieregeling Sportstimulering 28.000,--
3.2. Opgroeien in de stad •
Introductie in Dordrecht
De Dordtse situatie wordt gekleurd door de keuzes die in de tachtiger jaren werden gemaakt voor gemeentelijk jeugdbeleid. De keus viel op preventief jeugdbeleid, ten nadele van het jongerenwerk dat tot die tijd gemeengoed was. De grootscheepse ommezwaai werd ingegeven door de overwegingen: •
Interventies in de vrije tijd, op basis van vrijwilligheid/vrijblijvendheid, hebben relatief weinig effect.
•
Deelname van de doelgroep geschiedt op basis van toeval, heeft een laag bereik en lage frequentie.
De zoektocht naar verbeteringen van vangnet, zorg en uitstroom kent drie uitgangspunten: •
De jeugd moet sluitend in beeld zijn.
•
De 'overgang' tussen voorzieningen moeten worden verbeterd. Het rapport 'Jong zijn en volwassen worden in Nederland' benadrukt dit gegeven (Hoogveld Instituut Nijmegen, 1989). Verbeterde koppelingen voorkomen uitval en ontsporingen (peuterklas-basisschool-onderbouw-bovenbouw-uitstroom). De 'ketenbenadering' die in navolging van professor Schuyt algemeen wordt aangehouden, wordt met de verwijzing naar de 'koppelingen' benadrukt.
•
Het aanbod van voorzieningen moet in orde zijn. Waar mogelijk wordt het wijkniveau benut. Extra overheidszorg is zichtbaar bij de 'overgangen' en bij het 'in beeld houden'. Het vangnet treedt in werking als sprake is van uitval uit de reguliere instituties zoals school en gezin.. Het vangnet is justitieel getint (Jeugd Preventie Team en Bureau Halt), is ondersteunend en/of corrigerend (Team Preventie Schooluitval) of is als "bodem-vangnet te beschouwen (TTeam, thuisloze jongeren). De uitstroom valt onder verantwoordelijkheid van de overheid, als betrokken jeugdige niet op eigen kracht 'doorleert' of een baan bemachtigt. Het WIW-traject functioneert sluitend. Andere methoden werden geïntroduceerd, gebaseerd op een sluitende aanpak en gericht op een jongere leeftijdscategorie, op de thuissituatie en 'achter de voordeur' en met andere partners bij de uitvoering. Het betekende de start van het gemeentelijke preventieve jeugdbeleid (MDTeams, Halte Patersweg, Opvoedingsondersteuning 0 tot 4 jaar en, ter bescherming van de openbare orde, de sportstimulering in de intensieve wijken).
•
Aantallen en uitvoering gemeentelijk beleid:
In de leeftijd van 0 tot 3 jaar, de voorschoolse periode, zijn 6.300 kinderen woonachtig in Dordt. De deelname aan het peuterwerk moet stijgen van 55 procent naar 70 procent. Bijzondere aandacht verdient de werving van allochtone (ouders van ) peuters. Door middel van 'Stap In' (huisbezoek) is dit in uitvoering.
Tezamen met de deelname aan de kinderopvang (0 tot 4 jaar) is sprake van sluitend bereik. Van 4 tot 12 jaar, de basisschoolleeftijd, wonen 11.553 Dordtenaren in de stad. Van 12 tot 18 jaar, het voortgezet onderwijs, worden 7.500 Dordtenaren geteld. Binnen bovengeschetste kaders is het jeugdbeleid in volle ontwikkeling. Actueel is de uitwerking van de 'Brede School' , eveneens onderdeel van Jeugd in Beeld. In Dordrecht wordt dit de School in de Samenleving genoemd. De 'overgangen' tussen peuterwerk en basisschool worden versterkt, tussen schooltijd en vrije tijd, tussen school en thuis, tussen allochtone en autochtone cultuur (opvoedingsondersteuning en taalles). •
Doelen
•
Verkleining onderwijsachterstand bij entree basisschool, met name voor allochtonen.
•
Vergroting deelname jeugdactiviteiten door verrijking en versterking aanbod op wijkniveau.
Door middel van de 'School in de Samenleving' worden de experimenten met de Verlengde Schooldag en Activiteiten Na School gemeengoed op tien basisscholen in de intensieve wijken. Voor jeugd tot en met de basisschoolleeftijd wordt al het moois dat beschikbaar staat in de directe woonomgeving aangeboden, bereikbaar en betaalbaar. Voor ouders wordt laagdrempelige opvoedingsondersteuning verzorgd. Overige aspecten die voor 'versterking' worden aangewezen. De uitkomst van het onderwerp 'speelplekken' op wijkniveau voldoet niet aan de verwachtingen. Het betreft de uitvoering van het gemeentelijke beleid dat in de Nota Speelruimte (1996) werd vastgelegd. De betreffende GSB-indicator toont Dordrecht met de laagste waardering van de inwoners vergeleken met de G21. Jongeren vanaf 12 jaar missen voorzieningen, zowel bij hen in de buurt als in de stad. In de woonomgeving worden trapveldjes en basketbalterreintjes gemist. Dordrecht scoort vergeleken met de andere grote steden met afstand het slechtst in de waardering van de jeugd. De wensen van jeugd zijn bekend. Het draait om disco en uitgaan. •
Meetbare doelen:
•
100 % van problemen bij jeugd (0-16) sluitend signaleren, indiceren, van hulp voorzien.
•
In 2010 doen dagelijks tenminste 200 kinderen in de intensieve wijken mee aan NSO.
•
In 2004 is ten minste 75 % van de jeugd positief gestemd over de 'ruimte in de buurt'.
•
In 2004 is ten minste 75 % van de jeugd positief over 'uitgaan in de Binnenstad'.
•
Programma
•
Ad 1 Signalering: MDTeams: De uitbreiding van de MDTeams naar de leeftijdscategorieën 0-4 jaar en 12-16 jaar is kwestie van techniek. Alle instellingen nemen deel, die bij de diverse leeftijdscategorieën betrokken zijn. Het beleid is in uitvoering, met volledige inzet van alle partijen. De deelname is vanzelfsprekend. Het percentage kinderen dat in het Dordtse sluitende netwerk wordt "gesignaleerd en behandeld" is constant en bedraagt 3,5 procent. De wens tot onderwijs in de eigen taal (OALT) is in onderzoek overeenkomstig de voorwaarden die het rijk stelt. Het is voorstelbaar dat de "eigen taal" op termijn wordt aangeboden aan kinderen (en hun ouders) in de naschoolse tijd, als onderdeel van het activiteitenpakket van SIS. De middelen die het rijk toezegde zijn opgenomen in het financiële overzicht bij dit hoofdstuk, hoewel de feitelijke besteding ervan nog niet is vastgesteld.
•
Ad 2 Versterking jeugdwerk op wijkniveau: Als onderdeel van 'Jeugd en Veiligheid' zijn projecten in uitvoering, die zich richten op versterking van het jeugdbeleid. Het betreft Jeugdparticipatie, Stedelijk Jongerenwerk en SIS. De versterking op wijkniveau is binnenschools zichtbaar, met behulp van SIS, door de uitbreiding van het peuterwerk en de kwalitatieve verbetering ervan. Ook de naschoolse opvang (NSO) richt zich op en is toegankelijk voor de jeugd uit de wijk. School in de Samenleving is de Dordtse variant van de 'Brede School'. Het betreft in feite de ruimtelijke, organisatorische en inhoudelijke koppeling tussen basisschool, peuterwerk en buitenschoolse opvang (BSO of NSO). De uitbreiding van de capaciteit voor BSO/NSO, waarvoor VWS aan Dordrecht een uitbreiding met 213 kindplaatsen toezegde, wordt als onderdeel van SIS gerealiseerd. Het professionele jongerenwerk, voor oudere jeugd en uitgevoerd door de St. Welzijn Dordrecht, wordt eveneens aanzienlijk versterkt, Doel is de verbetering van het aanbod in de intensieve wijken. Uiteraard wordt het meer dan evenredige aandeel van allochtone jeugd meegewogen. Op grote schaal en met grote intensiteit zal jeugd van de straat worden 'gehaald'. In de intensieve wijken wordt Thuis Op Straat (TOS) uitgevoerd. De St. Welzijn is eveneens beschikbaar om samen met partners de veiligheid te bevorderen. In dit verband is de idee van de politie het vermelden waard het jongerenwerk in te zetten in het verlengde van 'politiewerk'. Jeugd niet alleen 'achter de broek zitten' met een negatieve insteek, maar ook een positievere politieactie mogelijk maken door de toeleiding naar jongerenwerk.
•
Ad 3 Ruimte voor jeugd: De volgende maatregelen dragen bij aan verbetering van 'ruimte voor jeugd': Herijking Nota Speelruimte. Gelet op de sterk negatieve waardering van Dordtenaren, verdienen de criteria uit de nota te worden beoordeeld en opnieuw te worden opgesteld.
•
Areaaluitbreidiing 'actief groen'. De grond rondom scholen wordt ingericht en berekend op gebruik van zeven dagen in de week. SIS-scholen in de intensieve wijken worden met voorrang voorzien. De geraamde kosten zijn in 2002 en 2003 voorzien en opgenomen in het financiële overzicht.
•
Ad 4 Aantrekkelijke binnenstad voor jeugd: Het huidige beleid voorziet in de uitbreiding van jongerenwerk op wijkniveau. De bijdrage aan de versterking van de Binnenstad en aan het uitgaan is niet eerder onderwerp van gesprek geweest voor betrokkenen. Een geheel nieuw traject wordt ingezet om het doel te bereiken. De sterke punten van het jeugdbeleid worden ingezet. Met behulp van Bibelot, de horeca-ondernemers, het gigantische aantal beginnende popgroepen, en het doorslaande succes van de 'Kleine Prijs van Dordt' wordt de Binnenstad aantrekkelijk.
•
Tabel 3.2.a Kosten Opgroeien in de stad
1999
2000
2001
2002
2003
-
1,0
1,3
1,4
1,4
0,3
0,3
0,3
0,3
0,3
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
-
0,1
0,1
0,1
0,1
0,3
0,9
1,3
2,0
2,0
0,7
0,2
0,3
0,3
0,3
2,0
1,9
1,8
1,8
1,8
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
Nieuw: SIS * 1 Nieuw: Extra voor SIS in intensieve wijken
Taalstimulering voorschools + ouders 3 Nieuw: Extra peuterwerk in intensieve wijken 4 BSO/NSO bij SIS-pilots 5 Kinderopvang en BSO 6 Voorschoolse Periode en Peuterwerk 7 OALT 8 2 9
Jongerenwerk SWD 10
0,4
0,4
0,4
0,4
0,4
-
0,7
0,7
0,7
0,7
-
0,3
0,3
0,3
0,3
-
0,1
0,1
0,2
0,4
-
0,1
0,2
0,2
0,2
0,1
-
0,1
-
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,5
0,5
0,4
0,4
0,4
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
7,6
9,8
10,6
11,4
11,7
Nieuw: Extra jongerenwerk; intensieve wijken 11 Nieuw: Jongerenwerk, TOS ***) 12 Nieuw: Ruimte Jeugd/Buurt 13 Nieuw: Aantrekkelijke Binnenstad voor jeugd 14 Jeugdmonitor 15 MDTeams 0-4 jaar 16 MDTeams 4-12 jaar (aansluiting Zorgstructuur) 17 MDTeams 12-16 (aansluiting Zorgstructuur) *** 18 Totaal * Er is slechts met een deel van kosten rekening gehouden (zie Tabel "Dekking"): ’ 240.000,-- ** Uitvoering gestart na raadsbesluit; geen structurele dekking beschikbaar *** Tot en met 2001 draagt de provincie 0,1 per jaar bij. Tabel 3.2.b Dekking Opgroeien in de stad
1999 2000 2001 2002 2003
GSB-oud "Sociale integratie en Veiligheid" (ex J & V) 1 *
1,1
1,1
1,1
1,1
1,1
-
2,2
2,6
2,8
3,1
1,7
1,7
1,7
1,7
1,7
0,3
0,9
1,3
2,0
2,0
0,7
0,2
0,3
0,3
0,3
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
2,1
2,0
1,9
1,9
1,9
0,1
0,1
0,1
-
-
7,6
9,8
10,6
11,4
11,7
GSB-nieuw "Sociale integratie en Veiligheid" ** 2 GSB-nieuw GOA Taalstim'ng, VSD, MDTeams 3 GSB-nieuw "Regeling Kinderopvang NSO" 4 GSB-nieuw "Tijdelijke regeling BSO" 5 GSB-nieuw "OALT" 6 Dienst Welzijn 7 Provincie (MDTeams 12-16 jaar) 8 Totaal * Op basis van 'Jeugd en Veiligheid' zijn de volgende bedragen toegewezen, niveau 1999: * Jeugdparticipatie 100.000 * Stedelijk jongerenwerk 418.000 * SIS 240.000 * MDTeams 4-12 276.000 Afronding en accres leiden tot het totaal van 1,1 (mln.)
3.3. Kwetsbare groepen •
Introductie in Dordrecht
De samenhang in het gemeentelijk beleid is zichtbaar bij de inspanningen voor de kwetsbare groepen in de stad. Vangnet, zorgstructuur en uitstroom (naar een zinvol, regelmatig leven of naar werk) zijn de drie thema's die voor de onderscheiden groepen uitgewerkt werden. Reeksen maatregelen zijn in uitvoering voor huishoudens met een laag inkomen, ouderen, gehandicapten en allochtonen, zowel nieuw- als Oudkomers. Het betreft Dordtenaren die
aangewezen zijn op enige hulp bij het behoud van of het verwerven van zelfstandigheid; de een wat meer dan de ander. Het algemene doel behelst, overeenkomstig het gestelde in het Doorstartconvenant, de sociale integratie van betrokkenen, opdat niemand wordt belemmerd deel te nemen aan de samenleving, en isolement en twee-deling worden voorkomen. Met de huidige maatregelenwordt in de gemeente het minimaal noodzakelijke bereikt. De raad reserveerde extra middelen in de Kadernota 2000; 1 miljoen extra voor armoedebeleid. Dit bedrag loopt op tot 1,5 miljoen in 2002. Bijzondere maatregelen worden ontwikkeld met onder meer de opdracht dat de doelgroepen beter moeten worden bereikt. Dit vereist een actieve overheid die aansluiting heeft met betrokkenen en hen (letterlijk en figuurlijk) aanspreekt. Waar mogelijk moet worden aangesloten bij het wijkgerichte werken in de "intensieve wijken". De bepaling van de armoedegrens is lastig. Meerdere berekeningen worden naast elkaar gehanteerd bij gemeentelijk beleid. De grens is onmogelijk te trekken als de subjectieve beleving van armoede erbij wordt betrokken of de duur dat iemand in een "armoede-periode" verkeert. Dordrecht telt 7.760 huishoudens beneden de lage-inkomensgrens (= uitkering plus 20 procent). Dit betekent dat 18.000 inwoners onder de grens leven die als 'armoedegrens' wordt aangehouden. Van deze groep Dordtenaren zijn 11.000 direct of indirect (kinderen, partners) afhankelijk van een uitkering op het niveau van het sociale minimum. Het meest zorgwekkende deel wordt gevormd door de groep 'alleenstaande ouders' (met een meer dan evenredig aandeel allochtonen). De uitstroom naar werk "beklijft" niet; er is sprake van een snelle terugval in de bijstand. Het aandeel alleenstaande ouders op alle huishoudens bedraagt 9,5 procent, met een sterke afwijking van dit gemiddelde percentage per wijk. De vier intensieve wijken kennen aanzienlijk hogere percentages, oplopend tot 16,1 procent in Wielwijk. Het aandeel ouderen van 65 jaar en ouder bedraagt 14 procent; dat stijgt tot 15 procent in 2010. Het aandeel allochtonen bedraagt gemiddeld 12,9 procent. De vier 'intensieve wijken' kennen het hoogste aandeel; de Noordflank telt 28,4 procent. Het percentage gehandicapten in Dordrecht komt overeen met het landelijk gemiddelde: 10 procent. •
Sociaal isolement kwetsbare groepen
Het Welzijnsonderzoek (Hortulanus, 1992) onderzocht het sociale isolement voor Dordrecht (mogelijk zijn de cijfers gedateerd). 12 procent van de Dordtse burger beoordeelt aard en soort van de contacten in het dagelijks leven als zodanig verwijderd van de gewenste situatie, dat hij of zij als sociaal geïsoleerd bestempeld wordt. De verdeling over de wijken levert grote verschillen op. Naast de vier "intensieve wijken" vallen Nieuw-Krispijn en Crabbehof/Zuidhoven op, die bovengemiddeld scoren. Nieuw-Krispijn heeft het hoogste percentage 'sociaal geïsoleerden', 18,8 procent. Voor ouderen geldt het percentage van 19 procent. Voor allochtonen 41 procent. Bij alleenstaande ouders voelt 23 procent zich sociaal en 16 procent zelfs extreem sociaal geïsoleerd. De Dordtse regio onderscheidt zich op het terrein van het gehandicaptenbeleid. Het sociale isolement van deze doelgroep werd op 10 procent berekend, hetgeen onder het lokale gemiddelde ligt.
Mogelijk dat het regionale sportproject voor gehandicapten hieraan bijdraagt (Samenwerkingsverband Gehandicaptensport Drechtsteden). Het zwaartepunt van de overheidsaandacht is gericht op allochtonen en alleenstaande ouders. •
Meetbare doelen
•
In 2010 is het percentage 'sociaal isolement' van ouderen/allochtonen/alleenstaande ouders ten minste op het Dordts gemiddelde.
•
In 2004 is het verschil gehalveerd.
•
In 2004 is het aantal huishoudens onder de armoedegrens met 20% gedaald.
•
Programma: Voor alle kwetsbare groepen is financiële armslag de 'sine qua non' bij doorbreking isolement en voor bevordering van de weerbaarheid. Financiële armslag volgt op loon uit arbeid. Werk op zichzelf draagt al bij aan weerbaarheid. Werk is en blijft een sterke factor om sociaal isolement te doorbreken en de armoede te ontvluchten. De ID-banen (Instroom-Doorstroombanen) zijn bij uitstek het middel werkzoekenden op weg te helpen. De gemeente springt bij in de kosten voor kinderopvang, met gelijktijdig de actie richting werkgevers om kinderopvang te verstrekken.
•
De zorg: Indien werk of inkomen mankeren resteren bijzondere maatregelen die ertoe leiden dat alle mogelijkheden door betrokkenen benut worden 'mee te doen' en een kwalitatief aanvaardbaar leven te leiden. Dordtpas, Maaltijdendienst, schuldsanering, huursubsidie en bijdragen in bijzondere kosten. De verzekering wordt geregeld. Nieuw zijn het gratis peuterwerk (met de aansluiting naar opvoedingsondersteuning en taalstimulering) en in schoolkosten bij te dragen voor huishoudens onder de lage-inkomensgrens van 'uitkering plus ’ 100,-'.
•
De uitstroom naar werk: Indien de uitstroom naar werk bijzondere kosten met zich brengt, zoals kinderopvang voor alleenstaande ouders of scholing, wordt dit verzorgd. Dit geschiedt in de vorm van maatwerk, met voor elke betrokkene een traject dat beide partijen overeenkomen.
•
Het vangnet: Indien alle mogelijkheden voor uitstroom ontbreken, garandeert de overheid een minimum niveau van bestaan. Gelijk aan de situatie bij ouderen staat inkomensondersteuning beschikbaar en wordt onderbenutting van financiële regelingen bestreden. De overheid voert op actieve wijze de maatregelen uit. Het ouderenbeleid introduceert bij het project 'Jong voor Oud' (en gehandicapt) de wijkaanpak met huisbezoek. Elke wijk zal een eigen ouderenadviseur kennen, die hiervoor zorg draagt. De gemeente helpt actief de financiële regelingen benutten. De maatschappelijk werkers van de sociale dienst komen aan de deur. Op basis van gegevens die de overheid tot zijn beschikking heeft is zichtbaar welke huishoudens waarschijnlijk niet alle financiële regelingen benutten waarop men recht heeft. Op basis van de
Voortgangsnota "Armoedebestrijding" gaan maatschappelijk werkers van de Sociale Dienst op huisbezoek'; in de eerste experimentele fase worden alleen ouderen bezocht. De 'intensieve wijken' worden bediend. De maatregelen zorgen voor sluitende aanpak van betrokkenen, die meer dan evenredig in de 'intensieve wijken' woonachtig zijn. Het sportaanbod wordt versterkt op basis van de gemeentelijke nota 'Sport, hoe ouder je wordt' en met versterking van de gehandicaptensport. Sportraad en SWOD (Stichting Welzijn Ouderen Dordrecht) bieden ouderen beweging aan bij hen in de buurt. Het betreft de aanstelling van sportconsulenten voor ouderen en voor gehandicapten. Het Samenwerkingsverband Gehandicapten Sport Drechtsteden (de regiogemeenten) is verzocht een evenredige bijdrage te verstrekken. •
Tabel 3.3.a Kosten Kwetsbare groepen
1999 2000 2001 2002 2003 Nieuw: Jong voor Oud (en 1 gehandicapt)/wijkaanpak
-
0,3
0,5
0,5
0,5
0,3
0,3
0,3
0,3
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,3
0,3
0,3
0,3
0,3
-
0,8
0,8
0,8
0,8
2,1
2,1
2,1
2,1
2,1
1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
-
1,0
1,3
1,5
1,5
2 Dordtpas 3 Continuering maatregelen tegen onderbenutting 4 Nieuw: Onderbenutting (peuterwerk/schoolkosten) 5 Inburgering nieuwkomers (educatiecomponent) 6 Inburgering nieuwkomers (welzijnscompenent) 7 Armoedebestrijding; de Soos op Huisbezoek 8
Totaal 3,8
6,2
6,7
6,9
6,9
Tabel 3.3.b Dekking Kwetsbare groepen
1999 2000 2001 2002 2003 Dienst Welzijn & AWBZ & Samenwerkingsverband 1 Drechtsteden.
0,2
0,6
0,6
0,6
0,6
0,3
1,1
1,1
1,1
1,1
2,1
2,1
2,1
2,1
2,1
1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
-
1,2
1,7
1,9
1,9
3,8
6,2
6,7
6,9
6,9
Dienst Welzijn 2 GSB-nieuw::Nieuwkomers (educatiecomponent) 3 GSB-nieuw: Nieuwkomers (welzijnscomponent) 4 GSB-nieuw "Sociale integratie en Veiligheid" * 5 Totaal Opgenomen in Kadernota 2000 de claim op 1,0 (in 2000) tot 1,5 (2003) voor armoedebestrijding.
3.4. Sluitende aanpak meest kwetsbare groepen •
Introductie in Dordt
Sluitende aanpak kwam de afgelopen jaren tot stand na uitbreiding van de capaciteit en na differentiatie van het aanbod rekening houdend met de ketenbenadering, verspreid over preventie, instroom, doorstroom en uitstroom. Dit heeft voornamelijk vorm gekregen binnen de hulpverleningsinstellingen. De gemeente is van oordeel dat de capaciteit op orde is. Verdere vergroting van de capaciteit lijkt zinloos, gezien het feit dat landelijk de vraag naar opvang groter is dan het aanbod en de vraag zich niet laat sturen door gemeentegrenzen. De
regionale instellingen geven aan dat meer rendement te behalen is uit het huidige aanbod. Meerdere problemen gaan steeds meer samen in één persoon. Deze persoon begeeft zich derhalve in verschillende hulpverleningscircuits. De instellingen beschikken slechts op onderdelen van de totale problematiek van deze persoon over deskundigheid. Rendement valt daarom vooral te halen uit meer samenwerking tussen instellingen op de fasen uit de sluitende aanpak: vroegtijdige signalering, indicatie, opvang en maatschappelijk herstel. Volgend op de oproep tijdens de Stadsconferentie van 15 april is het gesprek tot stand gebracht tussen de zorgsinstellingen en de overige instellingen die een functie vervullen op het terrein van maatschappelijk herstel. Het betreft de volgende reeks: Leger des Heils, Boumanhuis, De Hoop, Blijfhuis, APZ De Grote Rivieren, politie, corporaties, maatschappelijk werk, GGD, reclassering, Vrijwilligersvacaturebank, Jeugdzorg, zorgkantoor Waardenland, en de sociale dienst. •
Vier zaken zijn nieuw in onderzoek: Vroegtijdige signalering:`Netwerk meest kwetsbare groepen´ in twee intensieve wijken.
•
Indicatie: onderzoek naar een gezamenlijke intake/indicatiestelling
•
Opvang/zorg: condities creëren voor het gezamenlijk aanbieden van hulp/zorg
•
Uitstroom: concreet is in onderzoek het inkopen van diensten bij zorginstellingen
•
Meetbare doelen
•
De huidige capaciteit bereikt 5 procent meer cliënten in 2004.
•
De bijdrage aan daling van overlast is onderdeel van hoofdstuk 4.2.
•
Programma
Het rendement van de capaciteit wordt vergroot door samenwerking. Deze richt zich op de werkzaamheden rond vroegtijdige signalering, indicatie, opvang en uitstroom. De regionale samenwerking is in opbouw, gericht op integrale sluitende aanpak opgebouwd vanuit de verschillende fasen uit de ketenbenadering. Versterking van de signalering, met het oog op de invoering van het ´Netwerk meest kwetsbare groepen´ geschiedt op basis van wijkgericht werken. Kennis en inzicht is op wijkniveau beschikbaar bij degenen die in de wijk werkzaam zijn. Zij kunnen problemen en potentiele cliënten signaleren. Van daaruit vindt er een koppeling plaats naar de hulpverlening. Problemen kunnen zo in een vroegtijdig stadium aangepakt worden voordat ze uit de hand lopen. Problemen dienen op de juiste plaats terecht te komen. Gezien het feit dat meerdere problemen steeds meer samen gaan in één persoon is een gezamenlijke indicatiestelling het waard om onderzocht te worden. Opvang, zorg en hulpverlening zullen integraal worden aangeboden. Het totale probleem van een cliënt wordt aangepakt. Probleem is dat de deskundigheid om het totale probleem aan te kunnen pakken nu versnipperd is over verschillende organisaties.
In onderzoek is of zorgarrangementen voor een integraal hulpaanbod uitvoerbaar is. De terugleiding van een cliënt de maatschappij (uitstroom) vereist een gezamenlijke inspanning. Het succes hangt samen met allerlei factoren: wonen, werk, dagbesteding, sociaal netwerk, financiën. De instellingen staan de uitdaging al de factoren gezamenlijk en in samenhang op te lossen. Eén van de methoden die zal worden gehanteerd is de 'inkoop bij zorginstellingen'. Tabel 3.4.a Kosten Aanpak meest kwetsbare groepen
1999
2000
2001
2002
2003
4,7
4,7
4,7
4,7
4,7
3,2
2,7
2,7
2,7
2,7
1,1
1,1
1,1
1,1
1,1
0,4
0,4
0,4
0,4
0,4
-
0,1
0,1
-
-
9,4
9,0
9,0
8,9
8,9
Opvang Dak- en Thuislozen, Leger des Heils* 1 Zorg en Opvang Verslaafden (Boumanhuis) * 2 Vrouwenopvang (Blijfhuis) 3 Nieuw: Thuisloze Jeugd, T-Team 4 Samenwerking Maatschappelijk Herstel 5 Totaal Tot en met 1999 inbegrepen de kosten voor SVO-projecten. Met ingang van 2000 onderdeel van Sociale Integratie en Veiligheid, met nadruk op 24-uurs-opvang. Tabel 3.4.b Dekking Aanpak meest kwetsbare groepen
1999
2000
2001
2002
2003
4,7
4,7
4,7
4,7
4,7
GSB-nieuw 'Maatschappelijke opvang' 1
GSB-nieuw 'Verslavingszorg' 2
3,1
2,6
2,6
2,6
2,6
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,3
0,3
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
9,4
9,0
9,0
8,9
8,9
GSB-nieuw 'Vrouwenopvang' 3 GSB-nieuw 'Sociale Integratie & Veiligheid' ** 4 Dienst Welzijn * 5 Provincie/VWS 6 Totaal Inbegrepen de kosten voor het onderzoek naar de effect van de zorg (uitstroom) ** Ten behoeve van T-Team; onderdeel van voormalige Actieplan Jeugd en Veiligheid; begroting GSB-oud ’ 225.000,-Bronvermeldingen: *1 Dordtenaren over de Jeugd, SGB juni 1977, Tabel 4 *2 Leefbaarheid en Veiligheid, SGB april 1998, Tabel 18 *3 Hé, zo denken wij erover, SGB november 1997, Overzicht 2 *4 Monitor "Het sociale gezicht van Dordrecht" 1998, SGB december 1998, Tabel 4 *5 Idem, Tabel 3 *6 Idem, Tabel 37
4. ECONOMIE EN WERK 4.1. Analyse / probleemdiagnose In de zogeheten Zelfanalyse GSB (1) is een beeld geschetst van de problemen waarmee de gemeente Dordrecht te kampen heeft. Aangevuld met recent beschikbaar gekomen materiaal is het actuele beeld als volgt. •
Werkloosheid
Een hardnekkige werkloosheid vormt samen met de aanzienlijke omvang van het uitkeringenbestand van de Sociale Dienst een belangrijk punt van zorg. De huidige banengroei lijkt op deze vorm van werkloosheid geen enkele invloed te hebben. Ondanks een geringe teruggang in het aantal ingeschreven werkzoekenden, een daling van werkzoekenden die langer dan drie jaar staan ingeschreven en een daling van het aantal jongere werkzoekenden, zien we vooral bij jongeren, allochtonen en vrouwen een toename van werkzoekenden die langer dan één jaar
staan ingeschreven. De toename van het aantal moeilijk vervulbare vacatures duidt op kwalitatieve fricties tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het bedrijfsleven vraagt niet alleen goed geschoolde vakmensen, maar ook wordt het steeds lastiger om te voldoen aan de vraag naar laag of ongeschoold personeel. Dit zien we ook terug bij het activeren van langdurig werklozen om deel te nemen aan het aanbod van arbeidsmarktinstrumenten. De conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat een aanzienlijk deel van de werklozen niet over een minimale startkwalificatie beschikt. Op 1 januari 1999 waren 8.322 Dordtenaren op zoek naar werk. De stad telt hiermee een werkloosheidscijfer van 8.1 procent ( het landelijke werkloosheidscijfer bedraagt 5 procent). Uit analyses van het Sociaal Geografisch Bureau blijkt dat de ontwikkeling van het aantal werkzoekenden in de stad Dordrecht in het jaar 1998 beduidend minder gunstig was dan in het hele RBA-gebied. Ook ten opzichte van steden als Rotterdam en Schiedam is het 'Dordtse beeld' niet gunstig. Er is sprake van een flink boven gemiddelde instroom en een iets beneden gemiddelde uitstroom. De zeer recente SGB-notitie 'Indicatoren van werkloosheid in Dordrecht, 1e kwartaal 1999' (juli 1999) voegt daar nog aan toe dat de dalende trend in de werkloosheidsontwikkeling weliswaar wordt gecontinueerd, maar dat de achterstand op (de grootste gemeenten in) de regio om ons heen (o.a. Rotterdam en Schiedam) niet minder wordt. Het bestand van werkzoekenden heeft per 1 januari 1999 de volgende kenmerken: •
67 procent heeft ten hoogste een mavo/lbo-diploma;
•
61 procent is langdurig werkloos ( langer dan 1 jaar);
•
30 procent is langer dan drie jaar werkloos;
•
31 procent heeft een niet-Nederlandse nationaliteit.
De werkloosheid is in de achterstandswijken relatief hoog: het hoogst in Wielwijk (19.9 procent), Crabbehof (15.2 procent), Staart-West (14.4 procent) en OudKrispijn (12.3 procent). De kenmerken van het uitkeringenbestand van de Sociale Dienst (5.451 op 30 juni 1999) lopen parallel met het werklozenbestand. Onderzoek door het SGB heeft ook uitgewezen dat er een sterke samenhang bestaat tussen de bijstandsdichtheid en de regionale werkloosheid. Verder valt op dat de instroomfactoren dominant zijn bij de verklaring van bijstandsdichtheid: het percentage gescheiden vrouwen, (aantal alleenstaande ouders), het aandeel sociale woningbouw, het percentage allochtonen, de leeftijdsopbouw van de bevolking, het aantal langdurig werklozen en de gemiddelde woningbezetting. Met een vervolgonderzoek heeft het SGB de instroom in de bijstand nader geanalyseerd. Een van de opvallende conclusies is dat zowel de instroom als de uitstroom uit de bijstand bijzonder hoog zijn: in totaal 42 procent van het bestand. Schaars beschikbare gegevens suggereren dat ook in vergelijking met andere gemeenten die instroom hoog is. Knelpunt voor uitstroom is de aansluiting tussen vraag en aanbod. Van het
uitkeringenbestand van de Sociale Dienst (5.451) zijn circa 3.000 cliënten aangewezen op bijzondere instrumenten in het kader van de WIW, zoals gesubsidieerde banen, werkervaringsplaatsen, (langdurige) kwalificerende trajecten met trainingen en scholing, trajectbegeleiding, taalonderwijs, speciale vormen van activering, etc. Een bijzonder knelpunt is het onvermogen de harde kern van langdurig werklozen te interesseren voor zogeheten reïntegratieprogramma's. In deze groep mensen moet heel veel inzet en energie worden gestopt omdat zij, na jarenlang aan de kant te hebben gestaan, de blik meestal niet meer op werken richten. Etnische minderheden Met hun aandeel van 31 procent in de werkloosheid worden allochtonen drie tot vier keer zwaarder getroffen dan autochtone inwoners. Diverse onderzoekers verwijzen naar het samengaan van langdurig werkloosheid en etniciteit. Bovendien zien we een concentratie van werkloze allochtonen in de al genoemde kwetsbare wijken. In het eerder aangehaalde SGB-onderzoek naar de instroom bij de Sociale Dienst komt naar voren dat de instroom etnisch niet neutraal is: van de jonge instromers ( tot 25 jaar) heeft de helft een nietNederlandse afkomst. Typerend voor het Dordtse probleem is de hoge instroom van Antillianen en Arubanen. Ook de nieuwe instromers vestigen zich in de buurten en wijken met een hoge bijstandsconcentratie. Ook op het gebied waar onderwijs en arbeidsmarkt elkaar (moeten) ontmoeten, constateren we een grote voortijdige schooluitval van allochtone leerlingen en een onverantwoord groot aantal allochtone leerlingen dat zonder startkwalificatie de school verlaat. Bijna 36 procent verlaat het MBO zonder startkwalificatie, waarvan 25 procent bestaat uit allochtone leerlingen. Dit is twee keer zoveel als hun normale aandeel (12 procent) onder jongeren. Op het aansluitingsvraagstuk komen wij verderop in dit plan terug. Achterblijvende banengroei Lag de Dordtse werkgelegenheidsgroei in de beginjaren van dit decennium nog boven het landelijk gemiddelde, in de afgelopen 4 jaar (1995 t/m 1998) bleef de werkgelegenheidsgroei in Dordrecht steken op 3.400 arbeidsplaatsen (7,5 procent, tegen 11,5 procent landelijk). Daarmee steekt Dordrecht ongunstig af tegen de rest van Zuid-Holland Zuid (met uitzondering van de overige Drechtsteden) en zelfs tegen de stadsregio Rotterdam (2). Tweederde van de lagere groei dan landelijk kan worden verklaard door de ongunstige sectorstructuur, waarin industrie, bouw en transport zijn oververtegenwoordigd. De overige eenderde is het gevolg van groeiachterstanden van sectoren. Vooral in de bouw, de handel/horeca en de zakelijke diensten bleef de groei sterk achter bij de landelijke ontwikkeling. Het is vooral zorgelijk voor een centrumstad als Dordrecht, dat detailhandel, horeca en zakelijke dienstverlening zijn ondervertegenwoordigd en dat bovendien de groei in deze sectoren achterblijft bij het landelijke gemiddelde. •
Centrumfunctie
Het economisch functioneren van de Binnenstad als regionaal koopcentrum staat onder druk. De koopkrachtbinding non-food van inwoners Drechtstreek lag in 1993 op slechts 13 procent. Recent onderzoek naar koopstromen geeft voor andere
steden groeicijfers van 15- 20 % terwijl wij een geringe daling hebben. In 1996 nam het winkelareaal van het kernwinkelgebied voor het vijfde achtereenvolgende jaar met circa 1.000 m2 af. Ook uit passantenonderzoek blijkt dat Dordt in vergelijking met andere middelgrote steden slechts een beperkte (boven)regionale functie heeft(3). •
Kantorenfunctie
De procentuele groei van het areaal zelfstandige kantoren bleef vooral na 1996 sterk achter bij het landelijk gemiddelde. In 1998 was nog slechts sprake van een toename met 0,7 procent. De leegstand is slechts 4 procent, bovendien grotendeels incourant. Voor een gezonde ontwikkeling van de kantorensector is het aanbod van courante kantoorruimte, c.q. lokaties voor de ontwikkeling van kantoren ontoereikend. •
Pendelsaldo
Het bovenstaande heeft geleid tot een veel sterkere toename van de uitgaande dan de inkomende pendel. Het positieve pendelsaldo (+1.900 per 1.1.1995) is nu zelfs omgeslagen in een negatief pendelsaldo (-900 per 1.1.1999). •
Moeilijk vervulbare vacatures
Is er aan de ene kant sprake van een zeer hardnekkige werkloosheid, anderzijds heeft het bedrijfsleven in toenemende mate te kampen met moeilijk vervulbare vacatures. Per 1 januari 1999 was dat aantal opgelopen tot ongeveer 550, ofwel ruim 1 procent van de totale werkgelegenheid. Het probleem doet zich voor bij naar schatting 15 procent van alle bedrijven/instellingen in Dordrecht, door de hele economie. Dit komt tot uitdrukking in de grote verscheidenheid aan functies die moeilijk vervulbaar blijken te zijn. •
Aansluiting onderwijs - arbeidsmarkt
Kijkend naar de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, vallen in Dordrecht de grote voortijdige schooluitval en het grote aantal leerlingen op dat zonder startkwalificatie de school verlaat. De uitval is voor een groot deel te herleiden naar allochtone leerlingen. Dit alle inspanningen in de afgelopen decennia ten spijt. Het VBO doet het gemiddeld slecht ten opzichte van het landelijk gemiddelde en heeft een laag rendement. De kloof tussen arbeidsmarkt en onderwijs wordt in stand gehouden door de steeds hogere eisen die de arbeidsmarkt stelt en de daarbij achterblijvende startkwalificaties. In algemene zin mag worden geconcludeerd dat er onvoldoende aansluiting bestaat tussen het beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt. In het bijzonder blijkt de belangstelling voor technische beroepen achter te blijven vergeleken met de vraag. Dat is een landelijke trend, die meer dan evenredig de Dordtse regio treft. De voortijdige uitstroom komt 'linksom of rechtsom' andere gemeentelijke voorzieningen tot last. De Sociale Dienst en Arbeidsvoorziening zullen een groot deel van de ongekwalificeerde schooluitval aan het loket ontvangen. WIW-trajecten moeten
worden uitgezet, met (toch weer) de bijbehorende beroepsopleiding. De arbeidsmarkt kijkt reikhalzend uit naar gekwalificeerd personeel dat maar niet wil komen. De achterstand is zo groot, dat bijzondere maatregelen vereist zijn. De samenwerking tussen arbeidsmarkt en MBO blijft beperkt tot de certificering van de bedrijven waar leerplaatsen beschikbaar gesteld mogen worden. Er vindt geen overleg plaats over aantallen en niveaus van opleidingen. Tussen het VMBO en het MBO vindt eveneens geen afstemming plaats, gegeven de arbeidsmarkt, over aantallen en niveaus van opleidingen. Tussen de VMBO-scholen onderling vindt eveneens geen afstemming plaats over opleidingen en niveau.
4.2. Ambitieniveau •
Terugdringen structurele werkloosheid
Ons doel is een substantiële vermindering van de langdurige werkloosheid naar het landelijk gemiddelde niveau. Dit zullen we concreter moeten maken, maar wel realistisch. Vanaf 1995 daalde de werkloosheid in Dordt van 12.3 naar 8.1 procent (een afname met 34 procent), terwijl het nationale cijfer zich ontwikkelde van 8.5 naar 5.0 procent (een afname met 41 procent) (4). Anders geformuleerd: lag het Dordtse werkloosheidspercentage in 1995 nog 45 procent boven het landelijke percentage, in 1999 was het verschil opgelopen tot 62 procent. Onze oorspronkelijke doelstelling lijkt dus zeer hoog gegrepen: van convergentie was zeker nog geen sprake. De ontwikkeling van Dordtse Kil 3 en Amstelwijck zal nieuwe impulsen aan de werkgelegenheid geven, maar mag niet één-op-één worden doorvertaald naar de Dordtse werkloosheid. Die is ook van andere factoren afhankelijk, zoals de ontwikkeling van de beroepsbevolking en specifieke categorieën daarbinnen. Bovendien is werkloosheid een maatschappelijk probleem dat zich vooral in de grotere bevolkingsconcentraties manifesteert. Dat is altijd zo geweest en zal ook altijd zo blijven. Baanzoekers zoeken steden op, terwijl steden verhoogde concentraties bevolkingsgroepen met zwakkere arbeidsmarktkwalificaties hebben. Het is dus absoluut niet realistisch het landelijk gemiddelde werkloosheidspercentage tot doelstelling te verheffen. •
Doelen
•
het werkloosheidspercentage ligt in 2004 maximaal 50 procent boven het landelijke percentage en in 2010 maximaal 40 procent. - het aantal uitkeringsgerechtigden bij de Sociale Dienst is over 4 jaar gedaald met minimaal 10 procent = 550 uitkeringen, waarvan 170 uit etnische minderheden. - een afname van 20 procent van het werkloosheidspercentage in de kwetsbare wijken Wielwijk en Oud-Krispijn. Concreet betekent dit voor Wielwijk een werkloosheidspercentage van 15 procent en Oud-Krispijn van 8 procent in 2004. De afname van 20 procent wordt evenredig verdeeld over autochtone en allochtone wijkbewoners.
•
Wij streven ernaar het aantal uitkeringsgerechtigden bij de sociale dienst in 2010 met 20% te verminderen.
•
Bevorderen stijging aantal arbeidsplaatsen
In haar economisch beleid werkt Dordrecht aan de volgende strategische economische doelstelling: Het in partnership met alle partijen ontwikkelen van een krachtige, rijkgeschakeerde, concurrerende economische structuur; een complete stad voor bedrijven, instellingen, bewoners en bezoekers, met een regionale centrumfunctie. De ontwikkeling van de werkgelegenheid werd de afgelopen jaren geremd door het ontbreken van een voldoende gevarieerd aanbod van bedrijventerreinen/kantorenlocaties en een stagnerend kernwinkelgebied. Met het op de markt komen van het regionale bedrijventerrein Dordtse Kil III (in 2000), het bedrijvenpark Amstelwijck (in 2001) en de realisatie van het omvangrijke investeringsprogramma voor de binnenstad (zowel qua detailhandel als toerisme/recreatie) lijkt het redelijk om het verwachte nationale groeitempo als ambitie aan te nemen. •
Doel : Een stedelijke werkgelegenheidsgroei op tenminste het landelijke niveau (1.2 procent per jaar).
Van een verbijzondering van deze stedelijke doelstelling naar de aangewezen wijken is afgezien omdat de arbeidsmarkt op een veel hoger ruimtelijk schaalniveau functioneert dan het wijkniveau. Zeker in Dordrecht, waar de werkgelegenheid in belangrijke mate is geconcentreerd op collectieve bedrijventerreinen, die bovendien op korte afstand van de aangewezen wijken liggen. In het Economisch Ontwikkelingsplan zijn metalectro, dienstverlening, en detailhandel, toerisme en recreatie in de Binnenstad als speerpuntsectoren vastgesteld. De keuze van deze sectoren vloeit voort uit een sterkte-zwakteanalyse. Dit houdt tevens in dat andere potentiële speerpunten als ICT en biotechnologie (5) in Dordrecht niet zijn gekozen. Dat heeft alles te maken met de economische structuur van deze regio. Het metalectrocluster is van oudsher sterk ontwikkeld in deze regio. Het heeft van nature potenties en is vanwege de kennisintensiteit en de vele input-output-relaties een belangrijke stuwende sector binnen de regionale economie. Het belang gaat dus verder dan alleen een werkgelegenheidsbijdrage. •
Doel: Een groeipercentage werkgelegenheid in de metalectro dat 10 procent boven het landelijk gemiddelde ligt.
De zakelijke dienstverlening is zwak zowel qua aandeel als qua groeitempo. Onze potenties zullen vooral moeten worden ontwikkeld door het aanbieden van goede kantorenlocaties, zoals Amstelwijck (op korte termijn) en de stationsomgeving (op de langere termijn). Het cluster detailhandel/toerisme/recreatie is ook zwak, maar de Dordtse binnenstad biedt goede potenties. •
Doel: Een groeipercentage werkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening en de detailhandel/toerisme/recreatie tot 2004 op het landelijk gemiddelde en na 2004 10 procent boven het landelijk gemiddelde.
•
Innovatie/kennisoverdracht
Bevordering van de innovatiekracht van het bedrijfsleven in de regio en oplossing van de problematiek van de slechte aansluiting van vraag (gekwalificeerd personeel) aan het aanbod (laaggekwalificeerd) is een belangrijk element in het economische beleid. •
Dit leidt tot de volgende meetbare doelstelling: Vermindering van het aantal moeilijk vervulbare vacatures van 550 naar 300.
•
Versterking ondernemerschap
Voor een gezonde stadseconomie is het van belang dat, naast het behoud van de al aanwezige bedrijvigheid, mensen geïnspireerd worden om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. •
Doelen:
•
De toename van het aantal startende ondernemers moet gelijk zijn aan de landelijke ontwikkeling.
•
Een toename van het aantal etnische startende ondernemers met 10 procent.
Dienstverlening aan ondernemers Het bedrijfsleven heeft kritiek op het functioneren van de gemeentelijke organisatie. Het optimaliseren van het ondernemersklimaat kan worden verbeterd door een sterkere dienstverlening aan de bedrijven. •
Doel: Een minstens gemiddelde beoordeling van de gemeentelijke organisatie in de benchmark.
Versterking van de (inter)nationale economische concurrentiepositie van de stad Als indirecte indicatoren voor de concurrentiepositie beschouwen wij het koopkrachtbindingspercentage van het kernwinkelapparaat, het prijsniveau van bedrijfsmatig onroerend goed, de positie in de Benchmark gemeentelijk ondernemingsklimaat waaraan alle GSB-gemeenten (ook Dordrecht) deelnemen. De koopkrachtbinding in de non- foodsector is zeer matig. De binding van de inwoners van de Drechtstreek aan Dordt- centrum nam zelfs af van 33% in 1994 tot 30% in 1999. Het prijsniveau van commercieel vastgoed ligt in Dordrecht relatief laag ten opzichte van de G-25. Volgens de concept-rapportage Benchmark scoort Dordrecht op het gemiddelde van de 25 GSB-gemeenten. •
Dit leidt tot de volgende doelen:
•
Koopkrachtbindingspercentage inwoners Drechtstreek non-food aan Dordt
centrum neemt toe tot 33 procent in 2004 en 36 procent in 2010. •
Het prijsniveau voor eersteklas kantoorruimte, bedrijfsruimte en winkelruimte ligt op het gemiddelde van de G-21.
•
Verbetering van de Benchmarkscores op die aspecten waarop Dordrecht beneden gemiddeld presteert.
Verbeteren aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt De doelen met betrekking tot de specifieke sociale en onderwijskundige vraagstukken staan vermeld in sociale integratie en veiligheid. Hier worden alleen de specifieke doelen die betrekking hebben op de relatie onderwijs-arbeidsmarkt genoemd. Daarbij is van belang dat de zeggenschap van de gemeentelijke overheid in het onderwijsveld beperkingen kent. Vandaar de enigszins 'terughoudende' formulering van de volgende doelstellingen. Doelen:
•
•
Het overtuigen van de besturen van het VBO dat zij in 2004 tenminste op het landelijk gemiddelde niveau moeten presteren volgens de daarvoor beschikbare landelijke Onderwijsmonitor.
•
Het stimuleren van de besturen in het beroepsonderwijs (VBO + MBO) om de uitstroom in het beroepsonderwijs beter te doen aansluiten op de regionale arbeidsmarktsituatie.
•
Het faciliteren van het beroepsonderwijs bij het tot stand brengen van een verregaande organisatorische, ruimtelijke en inhoudelijke samenwerking tussen het VMBO, het MBO en de arbeidsmarkt.
4.3. Programma Economie en Werk •
4.3.1 Programma Economie
In het Economisch Ontwikkelingsplan 1998-2002 (6) is een actieprogramma geformuleerd dat is gericht op de centrale economische doelstelling. Het Economisch Ontwikkelingsplan formuleert in totaal vijf speerpunten: productie/vestigingsmilieu in brede zin, de Binnenstad en drie sectorale speerpunten (metalectro, diensten, toerisme/recreatie). Het programma dat hieronder ligt is gericht op deze speerpunten. •
Samen met het bedrijfsleven
Het programma is in belangrijke mate gericht op de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de stad. Hieraan wordt door het gemeentebestuur grote waarde gehecht. Het Economisch Ontwikkelingsplan is dan ook in 1998 via een intensief overleg met vertegenwoordigers uit het midden- en kleinbedrijf en via een tweetal symposia voor alle bedrijven tot stand gekomen. Ook bij het Uitvoeringsprogramma is het MKB nauw
betrokken. •
Samen met de regio
De economische samenwerking vindt steeds meer op het regionale schaalniveau plaats. Dat komt niet alleen tot uiting in overlegverbanden (bijvoorbeeld met de Werkgevers Drechtsteden), maar ook in concrete projecten als het opstellen van een strategisch economisch profiel voor de Drechtsteden (op initiatief van het regionale bedrijfsleven), de oprichting van het Technocentrum en de Regionale Ontwikkelings Maatschappij Drechtsteden (ROM-D). Het economisch programma bestaat uit een aantal fysieke en een aantal niet-fysieke maatregelen. De financiële onderbouwing van het fysieke deel is verwerkt in het programma fysiek. De financiële inspanningen voor nietfysieke economie komen in paragraaf 4.4 aan de orde. •
4.3.1.1 Programma fysieke economie
De fysieke programma-onderdelen zijn verwerkt in hoofdstuk 5 (De fysieke ontwikkeling van de stad) en worden hier slechts kort aangestipt: •
Ontwikkeling binnenstad tot lokaal en regionaal koop/uitgaans/werkgelegenheidscentrum
Uitgewerkt in het Ondernemingsplan Binnenstad, 1995: omvangrijk investeringsprogramma ter versterking van de functionele, ruimtelijke en economische structuur. Beoogd wordt een kwaliteitssprong die de binnenstad in één keer haar positie teruggeeft als regionaal koop- en uitgaanscentrum. •
Ontwikkeling Stedelijke knooppunten
- ontwikkeling Stationslocatie tot regionale kantorenlocatie, tevens regionaal ov-knooppunt. Een integrale visie op dit gebied is in ontwikkeling en zal uitmonden in een concreet ontwikkelingsprogramma. - ontwikkeling Knooppunt N3/Laan der VN. Dit knooppunt heeft de potentie om de centrale regionale locatie voor onderwijs, gezondheidszorg en leisure-activiteiten te worden. Het betreft een verdere uitbouw van de bestaande scholencombinatie tot het Leerpark, de centrale locatie voor het Albert Schweitzer-ziekenhuis en de vernieuwing en doorontwikkeling van bestaande en nieuwe leisure-voorzieningen. Een visie is in ontwikkeling en zal uitmonden in een ontwikkelingsprogramma. - ontwikkeling knooppunt A16/N3 tot poort van de stad/Randstad met primair accent op werkfuncties. Het bedrijventerrein Dordtse Kil 3 (75 ha.) wordt de nieuwe regionale locatie voor gemengde bedrijvigheid en wordt volgens duurzaamheidsconcepten ontwikkeld (vervoermanagement, energiemanagement en terreinmanagement). Bedrijvenpark Amstelwijck (25 ha. kantoren en hoogwaardige bedrijfspaviljoens) wordt de regionale
top locatie voor het bovenste marktsegment. Dordtse Kil 3 wordt bouwrijpgemaakt, Amstelwijck start naar verwachting in 2000. •
Herstructurering/revitalisering verouderde werklocaties (Louter Bloemen, Zeehaven)
De belangrijkste werklocaties van Dordrecht waren van oudsher de bedrijventerreinen aan de rivieren die het eiland omringen. Daar waren de scheepswerven, de aan de zee- en binnenvaart gelieerde bedrijven, de metaalindustrie en de handels- en transportbedrijven gevestigd. Op deze terreinen is op dit moment nog steeds een concentratie van 'metalectro'. Aangezien deze sector speerpunt is, is herstructurering van hun primaire vestigingslocatie van groot belang, ook omdat dit type werkgelegenheid in principe goed aansluit op het Dordtse arbeidsaanbod. Voor het Zeehavengebied en Louter Bloemen zijn plannen van aanpak in ontwikkeling. •
Bedrijfsterreinmanagement
Ontwikkeling en verwezenlijking van concepten van duurzaam management en beheer van bedrijfsterreinen (nieuw en bestaand). Het gaat hier onder meer om fysieke en functionele inrichting, beveiliging, vervoermanagement en energiebeheer. •
Versterking wijkeconomie
Ter versterking van de functiemenging wonen/werken en de ontwikkeling van de wijkeconomie is een programma kleinschalige binnenstedelijke werklocaties in ontwikkeling en is de herontwikkeling van bestaande gebouwen tot bedrijfsruimte een belangrijk aandachtspunt. •
Ontwikkeling toerisme
De Programmaraad Toerisme werkt aan een omvangrijk programma gericht op drie speerpunten: de Binnenstad, de Hollandse Biesbosch en recreatie in en om de stad. •
Verbetering bereikbaarheid werklocaties
Bestaat uit een programma externe bereikbaarheid (A16/N3), onderlinge verbindingen Drechtsteden (HOV, Fast Ferry, waterbussen) multimodale ontsluiting bedrijventerreinen) en een programma interne bereikbaarheid werklocaties (openbaar vervoer, fiets, auto). •
Versterking woningaanbod duurste segment
Dit omvat een programma locaties voor het dure en het top segment opgenomen in het volkshuisvestingsplan. •
4.3.1.2 Programma niet-fysieke economie
Op het niet-fysieke programma gaan we hier dieper in: •
I. Ondernemerschap
Starters Belangrijk instrument bij het vormgeven van het startersbeleid is het Startersplatform (ISP). Dit is een netwerk van instellingen en instituten (KvK, NOvAA, Drechtsteden gemeenten, regionale bankiers, belastingdienst) die beginnende ondernemers begeleiden bij het opzetten en voortzetten van hun bedrijf. De doelstelling van het ISP is het aanbieden van een samenhangend en gestructureerd aanbod van begeleidingsdiensten en informatie om meer starters in het zadel te helpen, om afhaken zoveel mogelijk te voorkomen en om financiële risico's te beperken. Een instrument dat hiertoe is ontwikkeld is het zogeheten starterspaspoort. Het starterspaspoort kan beschouwd worden als een knipkaart waarbij de startende ondernemer voor elke (goed) doorlopen fase een stempel krijgt die recht geeft op de volgende fase. Het traject begint met een eerste oriëntatie en eindigt met het schrijven van een ondernemingsplan. Een meerwaarde voor de startende ondernemer na het ISP-traject is dat deze deel kan nemen aan vervolgtrajecten zoals het Business Action Plan. Bij de start richtte het ISP zich op de gemeente Dordrecht. Inmiddels is het werkveld van de initiatiefgroep uitgegroeid tot de Drechtsteden. Specifieke groepen Tot nu toe is geen specifiek startersbeleid gericht op specifieke groepen. Ook allochtone starters hebben toegang tot de projecten van het ISP en nemen hieraan ook feitelijk deel. Toch is er de behoefte aan een beleidsintensivering gericht op deze specifieke doelgroep. Het ISP zal worden gevraagd specifieke projecten te ontwikkelen, gericht op de stimulering van etnisch ondernemerschap. Daartoe zal een deel van de middelen die Dordrecht ter beschikking krijgt uit het Stadseconomiefonds worden ingezet (’ 0.9 mln t/m 2004). Dienstverlening aan ondernemers Aan de doelstelling ter bevordering van de dienstverlening aan ondernemers wordt gewerkt door: •
Het structureren van het overleg tussen de gemeente en het bedrijfsleven.
•
De realisatie van een ondernemerswinkel
Er heeft inmiddels een stroomlijning van de overlegverbanden plaatsgevonden. Zo is er inmiddels een keer in de drie maanden een gestructureerd overleg op wethoudersniveau met vertegenwoordigers van de organisaties uit het midden- en kleinbedrijf. Daarnaast zijn er aparte overlegverbanden met de zeehavenwerkgevers en de ondernemers in de detailhandel en de horeca (Adviesraad voor de Detailhandel). Het
Economisch Ontwikkelingsplan is via een intensief overlegcircuit met het bedrijfsleven tot stand gekomen. Begin 1995 is de gemeente begonnen met het Contact- en ServicePunt bedrijfsleven (CSP), het aanspreekpunt voor het Dordtse bedrijfsleven. Het doel van het CSP is om de contacten tussen de gemeente en het locale bedrijfsleven te verbeteren. Bedrijven kunnen bij het CSP terecht voor de begeleiding van de vestiging of verplaatsing van het bedrijf, voor het beantwoorden van vragen en het afhandelen van klachten. Daarnaast legt het CSP jaarlijks circa 70 bezoeken af aan bedrijven in Dordrecht. Momenteel wordt naar mogelijkheden gekeken om het CSP uit te bouwen tot een volwaardige ondernemerswinkel die goede voorlichting aan het bedrijfsleven geeft over tijdsduur, procedures en mogelijkheden van inspraak en waar bedrijven kunnen aankloppen voor trajectbegeleiding. Gerelateerd aan de ROM-D wordt momenteel ook gewerkt aan de inhoud c.q. oprichting van één loket voor informatie, promotie en acquisitie van bedrijventerreinen. Het BID (BedrijvenInfo Drechtsteden) zal voor de klant gaan functioneren als 'front-office' voor tal van zaken en verzorgt de contacten tussen klanten en gemeentelijke organisaties. Tevens zal een actueel informatiesysteem worden opgezet waarin alle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden in de Drechtsteden, zowel op nieuwe terreinen als in de bestaande huisvesting, worden opgenomen. Daarnaast neemt de gemeente Dordrecht deel aan het Benchmark-onderzoek Gemeentelijk Ondernemersklimaat. Dit onderzoek is geïnitieerd door het ministerie van Economische Zaken. •
II. Kansrijke sectoren en clusters
a. Metalectro-cluster Stimulering van de metalectrosector verloopt via de volgende lijnen: •
Elementen van uitvoeringsprogramma
•
Economisch Ontwikkelingsplan gericht op het verbeteren van het productiemilieu (o.a. nieuw werklocaties, revitalisering verouderde werklocaties, interne/externe bereikbaarheid werklocaties etc.)
•
Het opzetten van een uitvoeringsprogramma voor het metalectrocluster.
•
Het onlangs opgerichte Technocentrum (zie c) is hierbij een belangrijk instrument.
b. Toerisme en recreatie Momenteel is het aandeel van de toeristisch-recreatieve sector in de werkgelegenheid van Dordrecht relatief gering. Toerisme is in Dordrecht een zeer kansrijke sector. De gemeente heeft twee kwaliteiten die een regionaal en zelfs nationaal schaalniveau van het toeristisch-recreatieve
product rechtvaardigen: de historische binnenstad en de Hollandsche Biesbosch. Toerisme en recreatie kunnen in Dordrecht bijdragen aan een mogelijke groei van de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Stimulering van deze sector verloopt via het: Uitvoeringsprogramma toerisme en recreatie van de Programmaraad Toerisme. c. Kennisoverdracht/ innovatie De stimulering van innovatie en kennisontwikkeling verloopt via de Ontwikkelings-Maatschappij-Kennis-Infrastructuur (OMKI). Dit is een samenwerkingsverband tussen het bedrijfsleven, onderwijs, overheid en arbeidsvoorziening met de regio Zuid-Holland Zuid als werkingsgebied. Het OMKI richt zich op werkloosheidsbestrijding, jeugdzorg, het terugdringen van vroegtijdige schoolverlaters en het bevorderen van de doorlopende leerweg in de opeenlopende onderwijsvoorzieningen. Naast de bovenstaande doelstellingen behoort ook het in dit jaar opgerichte Technocentrum tot het OMKI. Het Technocentrum is een samenwerkingsverband van bedrijfsleven, onderwijs, arbeidsvoorziening en overheid, dat zich richt op de bevordering van innovatiekracht in het bedrijfsleven en op het voorzien in voldoende en goed opgeleid personeel. Het Technocentrum stelt zich ten doel het bedrijfsleven instrumenten aan te bieden, waarmee het de eigen innovatiekracht kan verhogen. Dit gebeurt onder andere door scholing in de meest actuele technieken en vaardigheden. Daarnaast probeert het Technocentrum fricties in de arbeidsmarkt zo veel mogelijk te voorkomen en weg te werken. Het Technocentrum biedt scholingsmogelijkheden aan op het gebied van de meest actuele technieken en vaardigheden. Er vinden verkenningen van de arbeidsmarktontwikkelingen in de diverse branches plaats, met vertalingen naar het individuele bedrijf en er kunnen diverse mobiliteitsinstrumenten worden ingezet. Daarnaast wordt om de belangstelling voor met name technische beroepen te bevorderen het COO omgevormd tot Leonardo Techno Plaza. •
4.3.2 Programma werkloosheidsaanpak
•
De Sociale Dienst werkt in haar uitstroombeleid aan de volgende doelstelling:
Bijdragen aan een rechtvaardige samenleving door alles in het werk te stellen dat uitkeringsgerechtigden onafhankelijk worden van de uitkering en indien dit niet mogelijk is te helpen bij volwaardige participatie aan de samenleving. Een van de essentiële opdrachten van de Sociale Dienst is om bij mensen die afhankelijk zijn van een sociale voorziening, deze afhankelijkheid zo snel als mogelijk af te bouwen en ze te reïntegreren op de arbeidsmarkt. In de afgelopen jaren is een scala aan instrumenten ontwikkeld om mensen die een grote afstand tot betaald werk hebben te ondersteunen en die afstand
te overbruggen. Om de uitstroom- en activeringstaak inhoud te geven beschikt de gemeente over loonkostensubsidies ( WIW, ID-banen), budgetten voor (inkoop van ) scholing en sociale activering en kinderopvang. De ontwikkelingen met betrekking tot het Fonds voor Werk en Inkomen duiden erop dat het instrumentarium zal uitbreiden en dat de rol van de gemeente hierin wordt versterkt. (bijv. overheveling prestatiebudget ARBVO). De twee kerntaken van de Sociale Dienst binnen dit thema zijn: •
het voeren van 'case-management' in de toeleiding van uitkeringsgerechtigden naar werk;
•
het sluiten van contracten met aanbieders van reïntegratie-trajecten.
Deze taken geven de regierol van de gemeente weer. Daarnaast organiseert de Sociale Dienst zelf ook een specifieke vorm van aanbodversterking door middel van het werkgeversschap WIW. Het programma dat de komende jaren wordt uitgevoerd volgt hier kort samengevat : Regulering instroom In de analyse constateerden we de opvallend hoge instroomcijfers in de bijstand (42 procent van het uitkeringenbestand). Er is een aantal maatregelen ontwikkeld om de instroom af te remmen., zoals het ontwikkelen van het Centrum voor Werk en Inkomen en de sluitende aanpak voor nieuwe instromers in de werkloosheid. Ontwikkelen van het Centrum voor Werk en Inkomen De betrokken partijen zullen volgens plan uiterlijk op 1 januari 2000 het CWI Dordrecht/Zwijndrecht oprichten. Het plan geeft invulling aan de zogeheten 'één locatie/één loket-gedachte'. In dit plan past ook dat de Sociale Dienst 20 september 1999 van start gaat de 'intake'-capaciteit op locatie van het CWI te plaatsen. (Voorlopig gaat om 25 procent van de capaciteit voor de duur van een jaar). Door een actieve benadering van de intakers wordt een groter accent op directe bemiddeling en uitstroom gelegd. Er wordt nauw samengewerkt met arbeidsvoorziening in het kader van de sluitende aanpak (zie hierna) en met enkele uitzendorganisaties. Sluitende aanpak werklozen Nieuwe instroom 23 jaar en ouder RBA Rijnmond voert vanaf 1 september 1999 een pilot uit op twee locaties. De ene locatie is de deelgemeente Rotterdam-Noord de andere de stad Dordrecht. Gemeente en ARBVO zetten in deze nieuwe aanpak hun middelen gezamenlijk in om de dienstverlening te intensiveren, via een groepsgerichte benadering dan wel individuele trajecten.. Alle nieuwe werkzoekenden (fase 1 vanaf 3 maanden, fase 2,3,4) wordt binnen het jaar een aanbod gedaan. Voor Dordrecht gaat het om 1400 nieuwe instromers per jaar die tot de doelgroep worden gerekend. De doelgroep is beschreven
en nadere kenmerken zoals de fasering (toepassing kansmeter) zijn bekend. Gemeente en ARBVO stellen vast dat door de samenwerking voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de gehele groep nieuwe instromers een aanbod te kunnen doen. Nieuwe instroom jonger dan 23 jaar Sinds 1998 is er een samenwerkingovereenkomst met de ARBVO over een sluitende 'aanpak' van jongeren in het kader van de WIW. Aanpak instroom etnische minderheden De instroomgegevens met betrekking tot etnische minderheden zijn recent. Met name de hoge instroom van Antilliaanse/Arubaanse jongeren is problematisch. Op dit moment zijn wij nog in de ontwikkelingsfase waar ideeën worden beproefd voor het opstellen van een programma en voorzien van een concrete aanpak. Aanpak langdurig werklozen Met aanbieders van reïntegratietrajecten worden (jaarlijks) afspraken gemaakt over taakstellingen. Deze aanbieders zijn onder meer de ARBVO, de WIW-organisatie, Dordtmy, de uitzendorganisatie Randstad, het Da Vinci College, Drechtwerk, de Vrijwilligers Vakature Bank, het Regionaal Centrum Buitenlanders en het Bureau Maatwerk BV. Voor 1999 zijn de taakstellingen vastgelegd en hebben de instrumenten de volgende omvang : - inkoop bij ARBVO : fase 2/3 : 65 trajecten, plaatsingsdoelstelling is 65 procent en er is een bonus/malus afspraak fase 4 : 390 intake, 156 PPA's, plaatsingsdoelstelling 33 procent van cliënten die in bemiddelingsplan zijn genomen. - I/D-banen : 350 - WIW 720 dienstverbanden 200 werkervaringsplaatsen 70 trajecten voor jongeren (onder de 23 jaar) 80 trajecten voor mensen van 23 jaar en ouder 70 REA 150 Vrijwilligers Vacature Bank Doelgroepen Voor de selectie van kandidaten is in het algemeen de afstand tot de arbeidsmarkt bepalend, conform het ARBVO instrumentarium (de kansmeter) Voor etnische minderheden zijn aanvullende maatregelen ontwikkeld: ondersteuning van het Vacaturemeldpunt Allochtonen, quotering (30 procent) aandeel allochtonen bij inkoop ARBVO en invulling ID-banen, uitvoering van een specifiek project voor Antilliaanse/Arubaanse jongeren (Fundeshi). Deze aanvullende maatregelen moeten leiden tot het terugdringen van het aantal allochtonen in de uitkering . Wijkaanpak In 1999 is de Sociale Dienst gestart met een nieuwe benadering door kandidaten ook te selecteren op basis van hun woongebied. Begonnen is
met een specifieke aandachtsbuurt (Zeehavenbuurt) waar al sprake is van een intensieve brede aanpak, waarbij meerdere partijen (onder andere de gemeente Dordrecht, Woondrecht, de politie en het Welzijnswerk) zijn betrokken. Vanaf 1 oktober 1999 worden de activiteiten uitgebreid over de gehele wijk (Wielwijk) waartoe de Zeehavenbuurt behoort. Onder de naam Maatwerk Wielwijk wordt het project uitgevoerd door Bureau Maatwerk uit Helmond en het zal duren t/m december 2000. Er is een taakstelling om 300 langdurig werklozen uit Wielwijk te activeren. Plaatsingsdoelstelling is 65 procent (195 werklozen) waarbinnen specifiek benoemd het aantal plaatsingen op een baan, scholing of vrijwilligers werk. Er wordt gebruik gemaakt van de ESF-subsidie. Het plan om de wijkgerichte aanpak nog dit jaar uit te breiden naar de wijk Oud Krispijn wordt verder ontwikkeld. Ook hier wordt onder de regie van Maatwerk een project uitgevoerd met een taakstelling van 75 werklozen. Het project zal anderhalf jaar in beslag nemen. Met behulp van de extra inzet van Maatwerk, in combinatie met de reguliere inspanningen van de Sociale Dienst, moet de werkloosheid in deze bijzondere gebieden in de komende periode van vier jaar met 20 procent worden teruggedrongen. Hierbij rekenen wij erop dat de effectiviteit van de uitstroom bij de Sociale Dienst verder zal toenemen door de effecten van de reorganisatie. Kosten 1999 2000 2001 2002 2003 CWI
0.1
pm
pm
pm
pm
sluitende aanpak 23 +
1.2
1.2
1.2
1.2
1.2
23- en 23+ (> 1 jaar werkloos) WIW-dienstbetr + wep 17.4 17.4 17.4 17.4 17.4 incl. uitvoeringskosten 23- en 23+ (> 1 jaar werkloos) sociale activering incl. 0.8 uitv.kosten
4.037 4.037 4.037 4.037 4.037
I/D banen, incl uitv. kosten
10.4 10.4 10.4 10.4 10.4
wijkaanpak Wielwijk
0.2
1.0
wijkaanpak Oud Krispijn
pm
pm
-
-
-
Dekking 1999
2000
2001
2002
2003
CWI
0.1 reserve soc. dienst
pm
pm
pm
pm
sluitende aanpak 23 +
1.2
1.2
1.2
1.2
1.2
17.4
17.4
17.4
17.4
4.037
4.037
4.037
4.037
10.4
10.4
10.4
10.4
-
-
23- en 23+ (> 1 jaar werkloos) 16.6 rijk exploitatiekosten
0.8 gemeente
23- en 23+ (> 1 jaar werkloos) 3.7 rijk sociale activering
0.25 gemeente
I/D banen
10.4 rijk 0.2 ESF
wijkaanpak Wielwijk
0.8 ESF 0.2 WIW
•
4.3.3 Programma Social Return
Na evaluatie van de proefperiode van een jaar wordt Social Return vanaf 1 juli 1999 krachtig doorgezet. De eerste ervaringen met bedrijven die zich in Dordrecht vestigen zijn hoopgevend. De samenwerking met diverse andere partijen is positief. Inmiddels zijn maatregelen genomen om de instroom van kandidaten te verbeteren. In de komende jaren zal, op basis van de 5 procent-regeling, de vraag naar arbeidsplaatsen flink toenemen.
kosten
1999
2000
2001
2002
2003
0.25
0.25
0.25
0.25
0.25
0.25 (s.i.)
0.25 (s.i.)
0.25 (s.i)
0.25 (s.i.)
dekking 0.25 (strat invest) •
4.3.4 Programma onderwijs/arbeidsmarkt
Versterken beroepsonderwijs Dit wordt bereikt door: Samenwerking tussen het beroepsonderwijs en concentratie op het Leerpark. De schoolbesturen worden gesterkt in hun streven 'een ongehinderde voortgang' te realiseren. De concentratie van beroepsonderwijs op één plek in de stad helpt hen daarbij. Het project is genaamd PEOV (Project Een Ongehinderde Voortgang). Van het VMBO, via het MBO ongehinderd naar de arbeidsmarkt. Verkeerde keuzes van leerlingen moeten soepel en snel worden hersteld. De overstap naar een andere beroepsopleiding, niveau of schooltype, moet vloeiend verlopen.
Het Leerpark concentreert het beroepsonderwijs op één plek in de stad. De bijkomende voordelen zijn aanzienlijk. De uitstraling van het beroepsonderwijs, met in het bijzonder het VBO, wordt versterkt. Schaalvergroting maakt extra voorzieningen mogelijk. De bebouwing kan allure en bedrijvigheid uitstralen. Gelet op de uitzonderlijke achterstand van het V(M)BO in Dordrecht ten opzicht van het landelijk gemiddelde, lijkt het Leerpark noodzaak. Alleen een grootschalige en bijzondere ingreep zal de situatie ten goede keren. Voorwaarde is dat het Leerpark stoelt op de samenwerking tussen alle partijen op het terrein van beroepsonderwijs en arbeid. Zonder verregaande organisatorische, ruimtelijke en inhoudelijke samenwerking tussen VMBO, MBO en de arbeidsmarkt zal het rendement van het beroepsonderwijs niet verbeteren. Het vermelden waard is de OMKI: de Ontwikkelings Maatschappij Kennis Infrastructuur. Dit is een samenvoeging van organisaties die op het gebied van kennis, kennisbeheer en kennisoverdracht een stimulerende functie willen innemen in de regio (zie ook onder 3.1.2.). De overbrugging van de kloof tussen arbeid en onderwijs wordt op een andere manier gedicht, ondanks de aanwezigheid van organisaties als de Kamer van Koophandel en de OMKI. Graag wil de gemeente het contact tot stand brengen met de Landelijke Organen Beroepsonderwijs (LOB's) die elk hun brancheorganisaties vertegenwoordigen. Versterking effectiviteit scholing Dit wordt bereikt door de introductie van: Vraaggestuurd onderwijs De effectiviteit kan het best worden gediend, zo redeneert het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) Da Vinci College, als de vraag in beeld is. Het ROC nam het initiatief tot 'vraaggestuurd onderwijs'. Onderzoek wordt nu uitgevoerd naar de arbeidsverwachting van de regionale arbeidsmarkt op het gebied van handel en administratie. De gemeente schaart zich achter het initiatief van het ROC en wenst de gehele regionale arbeidsmarkt in beeld te brengen. De 'vragende partij' wordt in staat gesteld jaarlijks de wensen te formuleren op het gebied van het beroepsonderwijs. De 'aanbiedende partij' wordt gevormd door het VMBO en het MBO. Zij moeten aan de vraag beantwoorden en het verlangde onderwijs leveren. Kennismaking met techniek Leonardo is het Centrum voor Oriëntatie en Ontwikkeling in de Techniek. Dordrecht en de gemeenten in de regio steunen dit centrum. Alle basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs in de regio nemen deel aan het programma dat wordt aangeboden. De opzet er van is de aantrekkelijkheid van techniek te tonen. De beroepskeuze kan hierdoor ten positieve worden gekeerd. Bedrijven in de regio steunen het project en dragen bij in de kosten van Leonardo. Triades LOB-MBO-VMBO: De gemeente neemt het voortouw voor het gesprek tussen vraag en aanbod
voor het beroepsonderwijs. Aangezien het regionale arbeidsverwachtingen behelst met een regionaal opererend MBO, ontwikkelt de gemeente de werkwijze in samenspraak met het regiobestuur Zuid-Holland Zuid en Kamer van Koophandel. De 23 Landelijke Organen Beroepsonderwijs (LOB's) kunnen worden geordend over de zes beroepsopleidingen die het MBO in de regio exploiteert. De LOB's houden namens de bij hen aangesloten brancheorganisaties de landelijke trends bij voor de arbeidsverwachting. Kosten
1999
2000
2001
2002
2003
-
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,4
0,4
0,4
0,4
1999
2000
2001
2002
2003
0,2
0,1
0,1
0,1
0,1
0,0
0,3
0,3
0,3
0,3
0,2
0,4
0,4
0,4
0,4
Nieuw: Triades LOB-MBO-VMBO 1 Leonardo 2 Nieuw: Onderzoek regionale arbeidsmarktvraag 3 Totaal Dekking
Dienst Welzijn & Dienst Stadsontwikkeling 1 Ongedekt 2 Totaal •
4.3.5 Een impuls voor vitaliteit en levendigheid.
In een afsluitend collegeberaad hebben wij een aantal extra financiele
impulsen besproken. De analyses in het ontwikkelingsprogramma geeft alle aanleiding hiervoor. De zienswijze van het college omtrent de achtergrond en verdere vormgeving en invulling leggen wij u in hoofdstuk 8 "Investeren in Dordt en de Dordtenaren" voor. Graag verwijzen wij u dan ook hiernaar.
4.4 Inzet middelen stadseconomiefonds Op basis van de indicatieve verdeling middelen Stadseconomiefonds EZ krijgt Dordrecht over de periode 2000 - 2004 uitgekeerd op verplichtingenbasis: fysieke economie : ’ 3.8 mln niet-fysieke economie : ’ 1.7 mln totaal : ’ 5.5 mln Volgens het Beleidskader Stadseconomie moet de gemeente aangeven hoe deze middelen zullen worden aangewend over een 9-tal verschillende onderwerpen. In bijgaand overzicht wordt tevens weergegeven welke bedragen er al vanuit de Strategische Investeringen op deze onderwerpen worden ingezet (Kadernota 2000). De ’ 3.8 mln voor fysieke economie zal worden ingezet op: 3. revitalisering bedrijventerreinen Inzicht in de benodigde middelen is nog niet aanwezig. Voorlopig is in de SI een bescheiden reservering opgenomen van ’ 1 mln over de totale periode. De verwachting is dat veel meer geld nodig zal zijn. Voorstel: ’ 2 mln uit het Stadseconomiefonds. Voor ontwikkeling en implementatie van bedrijfsterreinmanagement is een bedrag van ’ 60.000,- per jaar opgenomen, zijnde ’ 0.3 mln over de gehele periode. 4. kansrijke sectoren (fysiek) Hiervoor is ’ 0.5 mln toegedacht voor fysieke maatregelen in de sectoren toerisme/recreatie, metalectro, innovatiebevordering, etc. Zie ook onder nietfysiek. 5. bereikbaarheid werklocaties De bereikbaarheid van de werklocaties staat voortdurend onder druk. Voorbeelden: Rijksstraatweg, fietsontsluiting Dordtse Kil 3. Dekking uit reguliere budgetten Verkeer en Vervoer en uit grondexploitaties is niet altijd mogelijk. Vandaar een aanvullende bijdrage noodzakelijk uit Stadseconomiefonds-fysiek van ’ 1 mln. De ’ 1.7 mln voor niet-fysieke economie zal worden ingezet op: 8. specifieke groepen Hieronder rekenen wij bijzondere inspanningen gericht op het stimuleren van met name etnisch ondernemerschap. Is nog geen budget voor. Claim op Stadseconomiefonds: ’ 0.9 mln. 9. kansrijke sectoren Voor fysieke maatregelen, zie onder 4. Hier denken wij aan niet-fysieke stimulering: ontwikkeling netwerken, innovatiebevordering etc. Claim: ’ 0.8 mln. De overige onderwerpen: 1: functiemenging 2: startershuisvesting 6: verbetering
'level playing field starters' 7: verbetering dienstverlening aan ondernemers krijgen al voldoende middelen uit reguliere budgetten en uit de Strategische Investeringen.
5. DE FYSIEKE ONTWIKKELING VAN DE STAD 20002005 5.1 Inleiding Ruimtelijke plannen zijn er niet om wille van zichzelf, maar om andere doelen te dienen. In het kader van het Grote Stedenbeleid zijn fysieke plannen er vooral om economische en sociale doelen te faciliteren. Daarmee is een basis en toetssteen gelegd onder het fysieke programma: wordt er voldoende ruimte en kwaliteit geboden om te werken, te wonen, te leven op de manier zoals we dat willen, blijkens de programma's die er liggen. De fysieke opgave van Dordrecht in de komende vijf tot tien jaar is planmatig in het Stadsplan van Dordrecht uitgewerkt. Rode draad daarin is de omslag die enkele jaren geleden gemaakt is van uitbreiding naar versterking van de bestaande stad. Verbeteren, vernieuwen, maar ook beheren en conserveren vormen de komende jaren de kernpunten van het ruimtelijk beleid. Sleutelbegrip is een duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij elke ingreep op zijn gevolgen voor zijn omgeving en voor de toekomstige mogelijkheden wordt getoetst. Dat het milieubeleid daarin een steeds bepalender element is zal duidelijk zijn. Daarbij stelt Dordrecht zich ten doel 'excellent' te beheren: het zo te doen dat op vele terreinen de kwaliteit van de stad vooruit gaat: het woonmilieu, de Binnenstad, het voorzieningenapparaat, de recreatiemogelijkheden; op al die punten kan en moet de stad beter. Dit betekent dat niet alles bij het oude kan blijven: het woonmilieu in sommige wijken is heel dringend aan verbetering toe, het bezoek aan de Binnenstad, zowel in de winkelsfeer als van toeristen moet omhoog en daarvoor moet het aanbod en de bereikbaarheid beter worden. Ook moet er meer ruimte komen voor werk in de stad in de strijd tegen de langdurige werkloosheid van nog steeds belangrijke groepen in de Dordtse samenleving. Dit meerjarenprogramma richt zich met name op de vernieuwing die in de stad in de fysieke structuur nodig is. Programma's op het gebied van het beheer in de zin van onderhoud van de openbare ruimte, het dagelijks beheer, reguliere monumentenzorg etc. maken geen onderdeel van dit programma uit. Al blijft beheer een voorname en kostbare taak van het gemeentebestuur, die in belangrijke mate het welbevinden van de burgers in de stad bepaalt. Beheer wordt ook meer dan in het verleden een taak van burgers en bedrijven, zoals in Wielwijk en op de bedrijventerreinen al gebeurd. De ontwikkeling van de stad heeft betrekking op de volgende essentiële stedelijke functies: •
Ruimtelijke ordening: wat gebeurt waar?
•
Verkeer en vervoer
•
Werken
•
Wonen
•
Voorzieningen
•
Milieu
•
Groen in en om de stad
5.2 Ruimtelijke ordening Uitgangspunten: Het ruimtelijk vraagstuk van het toewijzen en mengen van functies en het continu kwalitatief versterken van de stad heeft in Dordrecht een extra dimensie. De keuze van de raad om het buitengebied te ontzien en de aanleg van nieuwe wijken en industriegebieden af te remmen betekent dat de stedelijke ontwikkeling en flexibiliteit meer in de bestaande stad moet worden gevonden. Het acent gaat naar herstructurering, niet alleen op grond van een verouderde woningvoorraad maar ook om nieuwe functies en woonvormen te kunnen onderbrengen. De Stadsvisie 'Dordrecht naar 2010' noemt doelen als duurzaamheid, diversiteit en flexibiliteit, als uitwerking van excellent beheer. Deze doelen liggen ook ten grondslag aan het Stadsplan, waarin het ruimtelijk beleid voor de komende jaren wordt vastgelegd. •
De hoofdlijnen van dat ruimtelijk beleid zijn:
•
Binnenstad, wijken en buitengebied bevatten uit een oogpunt van historie, eigenheid en inrichting veel waardevols dat versterkt, verhelderd en beter bereikbaar gemaakt moet worden.
•
De versterking van de Binnenstad voor stedelijke voorzieningen op het vlak van detailhandel, cultuur en uitgaan is onomstreden en nodig. Een 10 procent hogere koopkrachtbinding over een periode van 5 jaar en een vergelijkbare verhoging van de bezoekfrequentie vanuit stad en regio dan op dit moment brengt de Binnenstad op een acceptabel niveau.
•
De bereikbaarheid van voorzieningen, de structuur van de stad, de benutting van infrastructuur en de bescherming van woon- en leefmilieu zijn gebaat bij een op de knooppunten van infrastructuur gerichte ontwikkeling van de stad.
•
Zoveel mogelijk gebruik maken van de huidige stedelijke ruimte en zo min mogelijk aantasten van het landelijk gebied.
•
Doelstelling:
•
Versterken van positie en functie van de Binnenstad naar een centrumgebied van de Drechtsteden met een aanzienlijk hogere koopkrachtbinding en bezoekfrequentie aan culturele en uitgaansactiviteiten.
•
Benutting van knooppunten van infrastructuur voor de vestiging en versterking van nieuwe voorzieningen en intensieve werkfuncties.
•
Behoud en versterking van de karakteristieke kwaliteiten in de stadsstructuur en het landschap.
•
Zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik.
De laatste drie doelstellingen zijn kwalitatief van aard. Toetsing zal daarom ook meer kwalitatief van aard zijn in de vorm van een rapportage. •
Programma en financiën Binnenstad:
Om de doelen te bereiken is een uitgebreid pakket aan maatregelen nodig, dat zo'n vijf jaar geleden is ingezet in het Project Binnenstad. Hiervoor is vanaf 2000 nog ’ 90 miljoen nodig. Investeringen vinden plaats in het stadscentrum :Statenplein, Achterom, Bagijnhof, maar ook in de Noordrand (Bleijenhoek, Noordendijk en Riedijkshaven). Ook op het gebied van restauratie, verkeer en versterking van het woonklimaat zijn programma's ontwikkeld. •
Intensivering van de knooppunten:
•
Versterking van kantoor- en andere dienstverlenende functies in het Stationsgebied, met een ontwikkeling naar de westzijde om op termijn een aansluiting te krijgen met het Zwijndrechtse centrumgebied en daaraan een ontwikkeling van het 'Handelskade-gebied' te koppelen.
•
Knooppunt Kombipark-Leerpark te ontwikkelen voor medische, onderwijs- en indien mogelijk sportvoorzieningen, allen op een hoger kwaliteitsniveau dan momenteel.
•
Knooppunten N3-A16, Staart en Reeland verder programmatisch te ontwikkelen. Versterking van onderdelen van de stadsstructuur als dijken, waarvan de oorspronkelijke loop onderbroken is. Verder: water toevoegen, zoveel mogelijk volgens de oude waterlopen, beter benutten van waterfronten, etc.
•
Verdichten waar mogelijk, met name van minder goed ingevulde gebieden, bij knooppunten en aan randen van wijken; verdunnen waar nodig, met name in dicht bebouwde gebieden als Krispijn, waar groen, water en speelruimte moet worden toegevoegd.
•
Relaties met andere beleidsvelden
'Ruimtelijke inzet' is een voorwaarde voor het economisch functioneren en het functioneren van de stad als voorzieningencentrum voor haar burgers en die van de regio. Hier wordt ook de basis voor een beter imago gelegd (zie doelstellingen) dat positief inwerkt op de (sociale) binding aan de stad en economische potenties. •
Samenwerking
De beleidsmatige steun voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid ontstaat door overleg met de partners bij de opstelling van ruimtelijke plannen. Op deze wijze
zijn bedrijven en de Kamer van Koophandel, woningbouwcorporaties, milieuorganisaties, wijkorganisaties en projectontwikkelaars betrokken bij de beleidsontwikkeling. Speciaal vermeld kunnen de Drechtstedengemeenten worden. Hiermee is er een duidelijke afstemming op het vlak van wonen, economie, verkeer en vervoer, milieu, ruimtelijke ordening en steeds meer ook over voorzieningen, als onderwijs, cultuur en sport en detailhandel. De gezamenlijke raden in de regio hebben hiertoe de Scenariostudie Drechtsteden 2030 vastgesteld. Deze studie wordt momenteel uitgewerkt in het Project Stedelijke Vernieuwing Drechtsteden. Gezamenlijk worden plannen over de Drechtoevers (tussen een aantal regiogemeenten in) en plannen over hele beleidsvelden, ontwikkeld.
5.3 Verkeer en vervoer Verkeer schakelt de functies en wijken aan elkaar. Voor een goed functionerende stad dus van groot belang. Maar verkeer kan ook zo intensief worden en zoveel ruimte beslaan dat het een bedreiging voor de leefbaarheid wordt. Ons verkeersbeleid zoekt hier een evenwicht in. •
Analyse
Dat bereikbaarheid, ook per auto van groot belang blijft voor het functioneren van Dordrecht als werk- en voorzieningenstad, is als opgave geformuleerd in 'Dordrecht 2010'. Ook het ministerie van VROM benoemt bereikbaarheid als een van de ijkpunten van gemeentelijk beleid. Om de manier waarop, daarom draait het in het beleid in deze sector. Zo is door de ligging van de Dordtse Binnenstad tegen de rivier aan de bereikbaarheid ervan vanuit de stad en regio niet gemakkelijk. Uit een onderzoek van het Hoofdbedrijfsschap Detailhandel (1997) blijkt de bereikbaarheid van de Dordtse Binnenstad beter dan Delft en Deventer (35 tegenover beide 27 punten), maar slechter dan Leiden (42), Den Bosch (40) of Haarlem (36 punten). Het geringe aantal aanrijroutes van de Binnenstad is daarbij een belangrijke factor. Vooral voor het fietsverkeer en openbaar vervoer blijkt de ligging tot beperkingen te leiden. Uit een landelijk onderzoek van D&P over parkeren (1998/99), blijkt dat het parkeeraanbod in Dordrecht gunstig afsteekt bij andere, vergelijkbare steden. Toch is de parkeervoorziening ten behoeve van het noordelijk deel van het Stadscentrum onvoldoende. Maar tevens staat de leefbaarheid in de woonwijken als gevolg van doorgaand verkeer onder druk. In veel van de wijkjaarplannen wordt dit als een van de wijkproblemen aangegeven. Dit probleem lag ten grondslag aan de Beleidsvisie Verkeer en Vervoer (1997). Inmiddels is het autobezit en -gebruik veel sterker gestegen dan verwacht, waardoor de noodzaak om de verkeersoverlast tegen te gaan alleen maar groter is geworden. In cijfers bleek het autogebruik in 1996 in Dordrecht 40 procent van de verplaatsingen te beslaan. Daarnaast gebruikte 7 procent het openbaar vervoer en 35 procent de fiets. Het verkeersbeleid richt zich op een aanzienlijke verschuiving van deze 'modal split' in de richting van minder auto- en meer fietsen openbaar vervoerverplaatsingen. Daartoe is onder meer de Nota 'Dordt Fietst' in uitvoering. Ook het openbaar vervoer bleek sterk aan verbetering toe te zijn:
de tevredenheid met het openbaar vervoer was in 1997, voor het driebussensysteem slecht: Een tevredenheid van 61 procent, meer dan 10 procent lager dan in vergelijkbare andere steden (Arnhem 81 procent, Leiden 73 procent, Tilburg 83 procent. Met deze verdeling ontstaat in een aantal wijken overlast. Op een score van 0 (Nooit) tot 10 (vaak) is de verkeersoverlast het hoogst in de Binnenstad: 4.7; Reeland 3.3; Wielwijk 3.2 en Oud Krispijn 3.0. Een ander aspect van leefbaarheid is het doorgaande treinvervoer per trein dwars door de stad: zowel het geluid als de veiligheid vormen een bedreiging voor woon- en werkgebieden langs het spoor en verhinderen tegelijkertijd gewenste ontwikkelingen. •
Doelstellingen:
De leefbaarheid in de woonwijken moet verbeteren en de bereikbaarheid van essentiële functies mag niet verslechteren. In de Beleidsvisie is dit vertaald in een gewenste verandering van de 'modal split', de auto van 40 naar 30 procent; het openbaar vervoer van 7 naar 9 procent en de fiets van 35 naar 43 procent. Op het vlak van leefbaarheid zou in vijf jaar tijd (2000-2005) de verkeersoverlast in buurten met 10 procent moeten verminderen, in de gebieden met de hoogste scores. Op termijn moeten geluids- en risicoaspecten van het goederenvervoer door de stad sterk teruggebracht worden, bijvoorbeeld door het spoor om de bebouwde kom te leiden. De bereikbaarheid van de Binnenstad van Dordrecht moet verbeterd worden, zowel vanuit de regio (openbaar vervoer, autoverbinding Zwijndrecht, fietsverbindingen), als in groter verband, waar het behoud van de Intercitystatus van groot belang is. •
Programma
•
Het verkeersprogramma voor de komende jaren, bestaat uit de volgende onderdelen:
•
Optimaliseren van het Dordtse hoofdautonet, ter ontlasting van de wijken. Een van de belangrijkste knelpunten daarin: de gelijkvloerse spoorwegovergang Laan der VN, is vanwege de hoge kosten (50 miljoen gulden) en het ontbreken van elke toezegging van rijkssteun ter zake niet in het programma tot 2005 opgenomen. Ook de aansluiting op de stadsbrug naar Zwijndrecht is van belang, maar niet realiseerbaar in de komende vijf jaar. Op korte termijn zal het verkeersmanagement in uitvoering worden genomen, gericht op een betere benutting van de bestaande wegenstructuur
•
Opstellen en uitvoeren van wijkverkeersplannen, vooral gericht op bundeling van verkeer op hoofdroutes en bescherming van woongebieden: Wielwijk, Krispijn en de Binnenstad worden het eerst aangepakt.
•
Uitvoering van het fietsplan ('Dordt Fietst'). Hierin staat de aanleg van nieuwe en verbetering van bestaande fietsvoorzieningen, ook aansluiting op veer- en
brugverbindingn naar omliggende gemeenten voorop. Daarnaast wordt gewerkt aan een stallingenplan en aan een systeem voor fietsvriendelijk programmeren van de verkeerslichten. •
Programma Doorstroming, regelmaat en stiptheid (DRS), voor een sneller en daarmee aantrekkelijker openbaar (bus)vervoer
•
Werken aan een HOV-systeem in Dordrecht en aansluiting op de regio, eerst op vrije busbanen over bestaande routes (vanwege de hoge kosten en het achterwege blijven van rijksbijdragen zal dit programma-onderdeel in een laag tempo en met minimale investeringen worden uitgevoerd.
•
Versterking van het vervoer over water (waterbus en fast ferry). Hierbij wordt tevens gekeken naar op de aansluiting met het andere openbare vervoer en fietsvoorzieningen.
•
Studie naar de mogelijkheden voor verbetering van de kruising A16-N3; hiermee wordt onder meer de verbetering van de bereikbaarheid van de westelijke bedrijfsterreinen en van het station Amstelwijck, met een beperkte transferiumfunctie beoogd.
•
Stimuleren van bedrijfsvervoerplannen.
•
° Studie naar de mogelijkheden van de verlegging van het goederenspoor Rotterdam-Breda buiten de bebouwde kom.
•
Relaties en partners
Zeker gezien de bijzondere ligging van Dordrecht en haar Binnenstad aan het water is verkeer en vervoer een sleutel in alle sectoren: bereikbaarheid is van levensbelang voor het functioneren van werkgebieden en voorzieningen. De grote investeringen die in Dordrecht de komende tijd nodig zijn, kunnen niet zonder een inbreng van het Rijk gedaan worden. Echter, de investeringsruimte van Verkeer en Waterstaat in Dordrecht is de komende tien jaar zeer beperkt. Naast het belang van bereikbaarheid is verkeer in veel gebieden een bron van overlast en gevaar voor het woon- en leefklimaat. Vandaar dat in de wijkbeheeroverleggen in de stad verkeer een heel belangrijk onderwerp is, hetgeen ook blijkt uit de wijkverkeersplannen die in en met de wijken worden opgesteld. Op stedelijk en regionaal niveau zijn de overheden, de bedrijvenvertegenwoordigers en de vervoersbedrijven de belangrijkste partners. De Beleidsvisie Verkeer en Vervoer heeft een uitgebreide inspraak- en overlegprocedure gekend voor de besluitvorming.
5.4 Werken •
Analyse
Voor de analyse van de werkfunctie wordt verwezen naar de pijler economie en werk. Op deze plaats wordt volstaan met de hoofdlijn: werkgelegenheid is een zeer hoge prioriteit voor het gemeentebestuur, vanwege de hoge werkloosheid en de beperkte groei van werk, die de afgelopen jaren gerealiseerd is. Zowel ruimte voor traditionele werkfuncties (bedrijventerreinen), als voor hoogwaardige terreinen en voor de ontplooiing van de kantorensector vormt de vraag van de economische sector. Speerpunten van beleid zijn de metalelectrosector met een forse omvang en groeimogellijkheden, en de dienstverlening met een achterblijvende ontwikkeling in Dordrecht, maar met een groot landelijk groeipotentieel. •
Doelstellingen:
•
Terugdringen van structurele werkloosheid tot maximaal 40 procent boven het landelijk gemiddelde.
•
Stedelijke werkgelegenheidsgroei van tenminste landelijk niveau: 1.2 procent per jaar.
•
Verbeteren economische concurrentiepositie van de stad
•
Verbeteren aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt
•
Programma
De ruimtelijk belangrijke programmapunten die voortvloeien uit de doelstellingen zijn: •
Ontwikkeling Binnenstad.
•
Ontwikkelen van bedrijfsterreinen en kantorenlocaties, vooral Dordtse Kil III en Amstelwijck.
° Verdere ontwikkeling van de ROM-D, de regionale ontwikkelingsmaatchappij Drechtsteden, naast de ontwikkeling van bedrijfsterreinen zal hier ook de regionale acquisitie worden ondergebracht. •
Ontwikkeling knooppunten:
•
- Stationsgebied: kantorenlocatie
•
- Kombipark-Leerpark: regionale locatie voor gezondheid, onderwijs en 'leisure'Revitalisering verouderde, dicht bij de stad liggende, bedrijventerreinen. (Louter Bloemen, Zeehaven)
° Regionale inventarisatie van herstructureringsbehoefte van bedrijfsterreinen in het kader van het project stedelijke vernieuwing Drechtsteden. Dit ten behove van het opstellen van een regionaal economich profiel •
Versterking wijkeconomie (kleinschalige binnenstedelijke werklocaties).
Momentel wordt onderzocht of bestaande panden in de wijken, bijvoorbeeld schoolgebouwen, tot bedrijfsruimten kunnen worden omgeboud •
Verbeteren bereikbaarheid werklocaties
Versterking woningaanbod duurste segment voor huisvesting van het topkader van bedrijven en hun bijdrage aan de stad. Versterking van toerisme en recreatie, zowel in de Binnenstad als het buitengebied.
5.5 Wonen Duurzaam beheer heeft zeker betrekking op woongebieden. Zowel de woningen als de woonomgeving van sommige wijken en buurten voldoen niet meer aan de kwaliteiteisendie gesteld worden. Het is zaak deze wijken weer op peil te brengen. Daarnaast dienen woningen en woonmilieus waaraan een tekort bestaat in Dordrecht toegevoegd te worden. •
Analyse
De behoefte aan woonvoorzieningen heeft een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Was er vele jaren een tekort aan goedkope woningen, door inkomensgroei en demografische factoren is een kentering ontstaan: een overschot aan goedkope woningen en een grote vraag naar kwalitatief betere en duurdere woningen. Daarbij zijn zoals door de Dordtse adviesraad Gehandicaptenbeleid bepleit, toegankelijkheid en aanpasbaarheid van woning en woonomgeving belangrijke aandachtspunten. Daarnaast is er een grote vraag naar woningen voor ouderen in alle categorieën en de noodzaak om voldoende goedkope woningen te behouden voor de lage inkomensgroepen. Overigens is al vele jaren sprake van een migratieoverschot in de lagere en een tekort in de hogere inkomensgroepen. Daardoor 'verarmt' de stad stelselmatig. In de visie Dordrecht naar 2010 wordt gesteld, dat, in overleg met de regio, deze situatie veranderd moet worden. Deze analyse is nader uitgewerkt in het Regionale Volkshuisvestingskader Drechtsteden 'Ruimte voor Herstructurering' van januari 1998 en in de jaarlijkse aanpassing van het Bouwscenario VINEX-Drechtsteden. Dit bouwscenario bevat het totale afgestemde bouwprogramma voor Drechtsteden, waaronder ook de Vinexbouwproduktie. De conclusies daaruit zijn: •
Totaal zijn in de regio Drechtsteden tussen 2000 en 2005 voor de opvang van de bevolkingsuitbreiding zo'n 6800 woningen nodig.
•
De voorraad sociale huurwoningen kan in dit gebied tussen 1995 en 2005 met 3800 woningen afnemen.
•
Daarentegen is er een grote vraag naar duurdere woningen met meer kwaliteit, vooral in de koopsector. Dit levert een migratiesaldo op met een vertreksaldo van hogere en een vestigingssaldo van lagere inkomensgroepen, met name in Dordrecht. Potenties liggen vooral in de Binnenstad en aan de stadsrand.
•
Het tekort aan woningen voor ouderen in Dordrecht tussen 1995 en 2005 bedraagt ongeveer 2800. Daarnaast voldoen ook de bestaande ouderenwoningen niet aan de hedendaagse eisen. Dat betekent dat er totaal in Dordrecht in deze periode voor 3400 woningen voor ouderen moet worden gezorgd, door nieuwbouw en door aanpassing van bestaande woningen (hiervan zijn er in de periode 1995-2000 ongeveer 1200 gerealiseerd).
•
Er is een achterblijvende kwaliteit van het woonmilieu, met name in de ring van goedkope wijken rond de Binnenstad.
Naast de slechtere woningmarktsituatie komen in een aantal wijken in de ring en in delen van de Binnenstad ook andere problemen samen. Oud Krispijn en Wielwijk kenmerken zich, naast de Binnenstad, door een hoge indicator 'verloedering van de woonomgeving' (0 is nooit en 10 is vaak verloederd): 5,2 en 5,6 tegenover 4,5 stedelijk. (daarmee zit Dordt in de top-tien van de verloedering). Ook de woningmarktscore van de huursector in deze wijken is laag. Deze vertegenwoordigt het aantal gegadigden per verhuring dan wel de vraag naar woningen in de betreffende wijk. In Wielwijk, Staart en Oud Krispijn liggen deze scores het laagst van de stad: op respectievelijk 1,7, 1,6 en 2,3 bij een stedelijk gemiddelde van 2,7. Een aparte bedreiging gaat er uit van de problemen met de funderingen van oudere particuliere woningen, die gebouwd zijn in de periode 1890-1935. De slechte staat ervan en de onzekerheden die dit voor hele buurten tot gevolg heeft belemmert de bereidheid om in de woningen te investeren. Er wordt momenteel onderzoek verricht naar de situatie bij 7700 woningen in de Negentiende-eeuwse Schil, in Krispijn en in Reeland. Verwacht wordt dat ongeveer 1300 woningen een funderingsgebrek zullen hebben, waarvan bij 1000 ingrijpend herstel noodzakelijk zal zijn. De voorlopige kostenraming voor de gemeentelijke bijdrage ligt op 30 miljoen gulden. Overigens blijft de kwaliteit van de particuliere woningvoorraad een aandachtspunt: meer inzicht is nodig om het regenererend vermogen van de verschillende buurten te kunnen beoordelen. •
Doelstellingen:
•
Herstructureren van oude en eenzijdige woonwijken gericht op een sprongsgewijze verbetering van het woon- en leefklimaat. Het verbeteren en beter in de markt zetten van grote delen van de woningvoorraad is daarbij een van de belangrijkste middelen. Gestreefd wordt naar een verbetering op het punt van verloedering met 10 procent betere score in 2010, te differentieren
naar wijk. •
Verminderen van het verschil tussen het vertrekoverschot van hogere inkomens en het vestigingsoverschot van lagere inkomens met 5% per jaar. In 2005 moet dit verschil met 20% zijn verminderd, door: - tussen 2000 en 2005 verder terugbrengen van de voorraad sociale huurwoningen in de westelijke wijken; handhaven van de goedkope voorraad in de oostelijke stadswijken, nieuwbouw te richten op duurdere woningen en ouderenwoningen.
•
Aanpakken van de funderingsproblemen van de particuliere woningvoorraad, met een gemeentelijke inzet voor het goedkoper deel. Gestreefd wordt naar oplossing van het probleem in de periode tot 2010, in 2005 moet deze oplossing halverwege zijn.
•
In 2005 is het tekort aan ouderenwoningen opgelost.
•
Voortzetten van het beleid voor specifieke aandachtsgroepen, zoals de dak- en thuislozen, en de woonwagenbewoners, gericht op een vermindering van de problematiek en de aandacht op termijn.
•
Programma
Regionaal is een woningbouwprogramma overeengekomen, dat bindende afspraken tussen de gemeenten bevat. In dit programma zijn de Vinex-taken en subsidies ondergebracht. Voor Dordrecht zijn de belangrijkste elementen: •
Tussen 2000 en 2005 toevoegen van 1600 ouderenwoningen om de grootste behoefte te lenigen; het 'opplussen' van 600 bestaande woningen. Hiermee wordt ook in belangrijke mate in de behoefte aan woningen voor gehandicapten voorzien. Voor gehandicapten die hun woning willen aanpassen of naar een voor hen geschikte woning willen verhuizen zijn er de mogelijkheden die de wet Voorzieningen Gehandicapten biedt.
•
Tussen 2000 en 2005 toevoegen van ongeveer 3200 duurdere en dure koopwoningen: 1000 woningen in de Binnenstad, vooral in het dure segment, 1300 woningen in de westelijke stadswijken, met een accent op de prijsklasse tussen de 250.000 en 500.000 gulden, 900 woningen in de suburbane gebieden, vooral in het dure segment, ook boven de 1 miljoen gulden.
•
Het ontwikkelen van een 'Wegwijzer maatschappelijk duurzaam ontwerpen'. Deze dient als leidraad voor de nieuwbouw en is samengesteld uit de VAC Kwaliteitswijzer, het Handboek Toegankelijkheid, het Seniorenlabel, het Politiekeurmerk Veilig Wonen en de Dordtse Checklist Duurzaam Bouwen. Deze wegwijzer beoogt de aan nieuwbouw en renovatie gestelde eisen aan duurzaamheid, toegankelijkheid en aanpasbaarheid van woning en woonomgeving op een zo overzichtelijk mogelijke wijze te presenteren. De wegwijzer is een coproduktie van de gemeente, de dordtse Vrouwen Advies Comissie, de Dordtse Adviesraad voor het Gehandicaptebeleid en de Vereniging Raad voor het Senioren Beleid.
•
Tot 2005 afname van sociale huurwoningvoorraad in westelijke wijken met 1800 woningen door sloop en verkoop
•
Tot 2005 (vanaf 1995) 1800 duurdere huurwoningen verkopen, met name in de oostelijke meer suburbane wijken.
•
Binnen de koopsector aandacht besteden aan uitbreiding van de mogelijkheden voor inbreng van de bewoners in de opzet van hun woning (zoals particulier opdrachtgeverschap). Dit kan bijvoorbeeld door een sterkere concentratie op de stedenbouwkundige randvoorwaarden in de te bebouwen gebieden.
•
Buiten het herstructureringsplan voor de Bleijenhoek wordt in de Binnenstad gewerkt aan verbetering van de woonomgeving en het Wonen boven Winkels, in samenhang met de aanpak om de economische functie en het voorzieningenniveau in de Binnenstad te versterken.
•
Aanpak herstructurering:
tot 2005 wordt gewerkt aan de voorbereiding en uitvoering van de herstructureringsplannen voor de wijken Bleijenhoek (tot 2005), Wielwijk (tot 2005), Oud Krispijn-Zuid (tot 2010). De herstructureringsaanpak bestaat uit(7): •
een directe en een structurele aanpak van veiligheid en sociale problematiek, met een accent op toezicht en op werk en onderwijs
•
renovatie, sloop en nieuwbouw van in kwaliteit achtergebleven woongebieden; hierbij verkopen van huurwoningen en toevoegen van duurdere woningen en ouderenwoningen;
•
toevoegen van groen-, sport- en speelruimte
•
herwaardering en vernieuwing van de voorzieningen.
•
zoveel mogelijk uitgaan van de bestaande stedebouwkundige structuur.
•
De overige wijken in de ring komen tot 2005 niet voor integrale herstructurering in aanmerking, maar wel voor een bescheidener aanpak op complexmatig niveau. Na 2005 komen de Staart en Crabbehof mogelijk voor herstructurering in aanmerking.
•
In vijf jaar tijd moet de fundering van 500 particuliere woningen met funderingsproblemen zodanig verbeterd zijn dat handhaving voor lange tijd mogelijk wordt. Gericht wordt in eerste instantie op het gebied Nieuw KrispijnOost. Inventarisaties voor andere delen van Krispijn, de Negentiende-eeuwse Schil en Reeland worden afgerond.
•
Verbetering van de particuliere woningvoorraad blijft de komende periode een belangrijk aandachtspunt, zij het dat inzet van subsidies steeds meer op het proces en minder op de investering gericht zal zijn.
•
In de oostelijke wijken van de stad zijn verbeteringen in de woonomgeving niet of slechts op bescheiden schaal aan de orde. Op complexmatig niveau is er wel sprake van aanpassingen van de woningvoorraad: geschikt maken van appartementen voor ouderen, verkoop van duurdere huurwoningen, bijbouwen van dure koopwoningen aan de stadsrand.
•
De ontmanteling van het grote woonwagencentrum en de geleidelijke normalisering van het wonen in woonwagens vormen de inzet van het beleid de komende jaren.
•
De prestatie op het vlak van migratie moet de komende tijd meetbaar worden gemaakt.
•
Voor dak- en thuislozen wordt, afgezien van de bij het Leger des Heils bestaande opvangvoorzieningen, hetzelfde beleid als voor andere woningzoekenden gevolgd.
•
Partners
Met de woningbouwcorporaties is overeenstemming over het woningvoorraadbeleid en over de investeringen die partijen doen. Dit is vastgelegd in de 'Prestatieafspraken'. In een aantal gebieden in de stad zijn verdergaande investeringsafspraken gemaakt, zoals voor het Admiraalsplein en Oud Krispijn-Zuid. Hier leggen partijen zich vast op de vernieuwing van stadsdelen met voorzieningen, woningvoorraad en openbare ruimte. In de regio is een bouwprogramma overeengekomen waarbij Dordrecht slechts een bescheiden deel van de regionale nieuwbouwbehoefte realiseert en zich daarbij kan richten op de categorieën 'duur' en 'ouderen'. De wijkontwikkelingsvisies voor Wielwijk, Krispijn, Staart en de Bleijenhoek zijn en worden - in nauw overleg met de bewoners van de betreffende wijken opgesteld. Het opbouw- en welzijnswerk hebben daarbij een belangrijke spilfunctie. Het overleg betreft zowel de beleidsanalyse- en voorbereiding als het samen opstellen van het uitvoeringsprogramma. •
Financiën
In de woonsector zijn forse kostenposten in de gebieden waar aan herontwikkeling of herstructurering wordt gedaan. Weliswaar wordt een groot deel van de kosten gedragen door de woningbouwcorporaties en door verkoopopbrengsten van nieuwe koopwoningen, in de sfeer van de woonomgeving, de proceskosten (bijvoorbeeld verhuiskosten) en de woningverbeteringskosten blijven belangrijke tekorten bestaan. Een deel van deze kosten wordt ten laste gebracht van het ISVbudget. In de sfeer van de kosten van decentralisatie van het woonwagencentrum Tweede Tol en van de gemeentelijke bijdragen in het funderingsherstel van de goedkopere particuliere woningvoorraad blijven belangrijke vragen om rijksbijdragen aan de orde.
5.6 Voorzieningen Dordrecht heeft een centrumfunctie in de regio. Dat geldt voor de Binnenstad op het terrein van detailhandel, cultuur, uitgaan en bestuur en dat geldt voor onderwijs, gezondheidszorg en sport. Overigens is het streven van: alles op zo'n hoog mogelijk niveau te willen hebben, ouderwets. In de visie Dordrecht naar 2010 staat terecht: ,,Iedere stad moet zijn basisvoorzieningen hebben. Daarnaast moet een stad het ook hebben van iets bijzonders dat ons juist onderscheidt van anderen." Onze Binnenstad, met water, cultuur, maar ook (detail-)handel moet deze onderscheiding meer gaan geven. •
Analyse
Toch schort er heel wat aan de invulling en het gebruik van die centrumfunctie. Op het gebied van detailhandel zijn laagwaardige zaken over- en hoogwaardige zaken ondervertegenwoordigd. In het Projectvoorstel Binnenstad van 1996 blijkt slechts 20 procent van de winkels tot de hogere klassen te behoren, tegen 23-35 procent in vergelijkbare steden. Ook de koopkrachtbinding is laag: scoorde het centrumbezoek van Dordtenaren aan de Binnenstad even hoog als bijvoorbeeld bij Leidenaren aan het centrum van Leiden, het regio-bezoek is in Dordrecht veel lager dan in Leiden (1994, D&P). Ook herkomstonderzoek geeft in vergelijking met andere gemeenten hetzelfde aan. Op het gebied van uitgaan is de afgelopen tien jaar veel verbeterd, maar blijkt Dordrecht als stad te beperkt. De afwezigheid van hoger onderwijs, op twee kleinere PABO-vestigingen na, is daaraan mede debet. Op cultureel gebied zijn op zich goede voorzieningen aanwezig. Toeristisch is het bezoek laag, hoewel duidelijk een stijgende tendens waarneembaar is. Het onderwijs op basis, voortgezet en mbo-gebied is uitgebreid en verspreid over de stad. Er is uit een oogpunt van efficiëntere leerlingbegeleiding en efficiënter gebruik van voorzieningen behoefte aan een intensieve ook ruimtelijke samenwerking. Hiervoor is het 'Leerpark' in ontwikkeling. De waardering van het basisonderwijs is goed, zij het dat de functie, met name in de oudere wijken, aan opwaardering toe is ('School in de samenleving'). •
Doelstellingen
•
De positie van de Binnenstad als regionaal koopcentrum, als cultuur- en uitgaanscentrum en als toeristisch gebied moet versterkt worden. De functie op deze terreinen moet sterker, zowel in de stad als in de regio, en dat moet tot uitdrukking komen in bezoekers, in omzet en in koopkrachtbinding. Een toename van 10 procent op deze terreinen per vijf jaar is noodzakelijk.
•
Versterking en concentratie van het onderwijsaanbod in de beroepssector, zodat een meer wervend, beter samenwerkend en beter functionerend onderwijspakket tot stand komt (Leerpark).
•
De recreatieve functie van het buitengebied moet worden versterkt. Aansluiting bij de watersport is daarvoor een van de mogelijkheden.
•
Handhaving van een pakket van basisvoorzieningen in de wijken.
•
Programma
•
Een uitvoerig programma Binnenstad is in uitvoering. Versterking van het winkelcentrum, zowel in winkelsfeer, als in bereikbaarheid, parkeer- en stallingsmogelijkheden. Kosten 2000-2005: 90 miljoen gulden.
•
In Leerpark is een project in voorbereiding voor concentratie en versterking van het beroepsonderwijs: gereserveerd is 20 miljoen gulden; daarboven is een tekort van ongeveer 10 miljoen gulden. Voor de ontwikkeling van de
arbeidsmarkt in de Drechtsteden is deze ontwikkeling van groot belang: immers bedrijfsgerichte scholing wordt steeds belangrijker. •
Ziekenhuisuitbreiding Kombipark is in voorbereiding: het programma voor stedelijke aanpassingen ten behoeve daarvan is nog niet duidelijk.
•
In 2000 wordt een stedelijk cultuurproject opgestart, gericht op een versterking van inhoud en samenhang van de stedelijke culturele voorzieningen met als centrum de Binnenstad. Kosten van de benodigde voorzieningen zijn niet in beeld. Ook de uitbouw van een geïntegreerd horecabeleid is nodig en in ontwikkeling.
•
De stad kent een goed pakket wijkvoorzieningen. Handhaving is het eerste doel. Opschaling van (winkel-)voorzieningen naar stadsdeelniveau is de komende jaren mogelijk. Voorzieningen voor zorg, onderwijs, spelen en groen vragen de aandacht in Krispijn, Staart en Wielwijk. In de wijkprogramma's wordt aan de versterking hiervan aandacht geschonken.
•
Samenhang en partners
De eigenaren en beheerders van voorzieningen zijn in dit veld uiteraard de eerste overlegpartners. Zo maken winkeliers deel uit van de projectorganisatie Binnenstad, scholen van het Leerpark en is het ziekenhuis partij in de ontwikkeling van het Kombipark. Daarnaast zijn bewoners, bedrijven en instellingen in overleg betrokken.
5.7 Milieu Duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling is geentameerd vanuit het milieubeleid. Het kent inmiddels uitwerkingen op veel deelgebieden, geluid, bouw en sloop, openbare ruimte etc. De volgende stap is het vormen van integraal beleid in wijken en buurten mede vanuit de leefbaarheid en het gebiedsgerichte milieubeleid. •
Analyse
Het huidige milieubeleid is verwoord in de raamnota gemeentelijk milieubeleid 1995-1998. De hoofddoelstelling van het Dordtse milieubeleid is het streven naar duurzame ontwikkeling. Duurzaamheid is daarbij geen einddoel, maar een voortdurend proces van milicuonderzoek, inspelen op in- en exteme ontwikkelingen, nieuwe milieukennis en verlangens van doelgroepen. Het proces van duurzame ontwikkeling is verder uitgewerkt via het kader van de stadsecologische principes. De stad is daarbij opgevat als een ecosysteem, dat bestaat uit de elementen 'plekken, stromen en participanten'. Momenteel wordt de raamnota geëvalueerd. Uit deze evaluatie zullen de doelstellingen voor de komende 5- en 10 jaars periode geactualiseerd worden. Deze worden daarna aan rijk en provincie aangeboden. Duidelijk is dat er belangrijke milieuwinst is geboekt. Zo is de Stedelijke
Ecologische Structuur benoemd, is een aantal geluidsaneringsprojecten uitgevoerd en is een fors aantal gevallen van bodemverontreiniging gesaneerd. Andere voorbeelden zijn de duurzame woningbouwlokaties Dubbeldrecht en Oudelandshoek, de aanleg van IT-stelsels en de introductie van de fast ferry en de waterbus. Integratie begint duidelijk zijn vruchten af te werpen. Met de keuze van de plekken, stromen en participanten is de gemeente haar tijd vooruit geweest. Waar in de uitwerking van het beleid nog te veel is uitgegaan van milieukwaliteit op stedelijk niveau, zal in de komende beleidsperiode de nadruk komen te liggen op een gebiedsgerichte uitwerking. De afzonderlijke 'plekken' winnen aan belang. De nota Milieutypologie vormt hiervoor de eerste aanzet. De nota onderscheidt negen afzonderlijke milieutypen, gebaseerd op structures (groen- en waterstructuur, infrastructuur en globale bestemmingen) die overeenkomen qua functie, gebruik en milieumaatregelen. Op basis van een wijk/gebiedsanalyse (kansen en bedreigingen) zullen gedetailleerde uitspraken gedaan worden over duurzwne inrichting. Hierbij zal de aandacht gevestigd blijven op: •
De som der delen; dit houdt dat in dat per wijk/gebied milieudoelen worden gefonnuleerd om er voor te zorgen dat de op stedelijk niveau geformuleerde doelstellingen gehaald worden.
•
De plaats van de gewenste milieukwaliteit binnen de gewenste omgevingskwaliteit. Immers: omgevingskwaliteit is meer dan alleen milieukwaliteit. Ook de kwaliteit van de openbare ruimte, groen en sociale veiligheid behoren hiertoe.
Het samenspel van ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit en proceskwaliteit (het betrekken van beheerders, gebruikers en ontwikkelaars bij het ontwerp) is onderwerp van duurzame stedenbouw. Duurzame stedenbouw is een sleutelbegrip in het proces van duurzarne ontwikkeling. Belangrijk is dat het gebiedsgericht denken niet alleen gebruikt wordt voor de integrate totstandkoming van de omgevingskwaliteit maar ook als rode draad terugkomt in allerlei sectorale nota's . Met het MIG en de beleidsnotitie Rioleringssystemen worden hiertoe de eerste stappen gezet. De methodiek achter de milieutypologie Dordrecht staat ook aan de basis van een regionale visievorming en aanpak. Dit heeft geresulteerd in de nota Leefomgevingskwaliteit Drechtsteden. Voor Dordrecht is qua gebiedsindeling grotendeels aangesloten bij de nota Milieutypologie. In het gemeentelijk milieubeleid zal naast de gebiedsgerichte uitwerking de nadruk komen te liggen op milieumonitoring. Het formuleren van meetbare doelstellingen in eerder genoemde sectorale milieunota's is hierbij essentieel. Het meerjarenprogramma Grote Stedenbeleid zal, naast het autonome milieubeleid, een belangrijke bijdrage dienen te leveren aan het realiseren van deze doelstellingen. •
Doelstellingen:
•
Algemeen
•
Het toekomstig milieubeleid (2000- 2004) dient gebiedsgericht te zijn en sterk gericht op monitoring. De nota Milieutypologie wordt gebruikt als kader bij stedelijke ontwikkelingen.
•
Actualiseren van de doelstellingen op milieugebied.
•
Geluid
•
Tot 2010 worden er in Dordrecht 251 A-lijst woningen (= 100 procent) gesaneerd(8).
•
Bodem
•
Voor 2023 wordt voldaan aan de NMP-3 doelstelling om alle ernstige gevallen van bodemverontreiniging beheersbaar te hebben. Voor 2004 heeft de gemeente een totaalbeeld van de bodemverontreinigingsproblematiek hinnen de gehele gemeente. Vanaf 2000 dient de aanpak van de ernstige gevallen afgestemd te worden op het gemeentelijk ontwikkelingsprogramma.
•
Lucht
•
Voldoen aan de grenswaarden AmvBs luchtkwaliteit en aan de Nederlandse Emissierichtlijnen (uit de raamnota gemeentelijk Milieubeleid).
•
Stank
•
Uit de raamnota: in 2000 maximaal 12 procent gehinderden; in 2010: geen ernstige hinder.
•
Water
•
Uit de raamnota: beperken drinkwatergebruik: nieuwe woningen 90 l. pppd; bestaande woningen 10 procent pppd in 2000(9)
•
Het toepassen van IT-rioleringssystemen in nieuwe woon- en industriegebieden: bij nieuwbouw van woongebieden zal minimaal 50 procent en bij industrieterreinen minimaal 25 procent van het verhardoppervlak worden afgekoppeld: het zoveel mogelijk toepassen van IT-systemen in bestaande gebieden in plaats van de voorgenomen bergbezinkbassins(10).
•
Energie
•
Het gemeentelijk Energiebeleidsplan beoogt voor het jaar 2000 tot een uitstootbeperking van 95.800 ton C02 te komen ten opzichte van 1991 (20 procent C02 reductie in 2000 ten opzichte van 1991).
•
Klimaatverbond : 50% CO2 reductie in 2010 ten opzichte van 1992.
•
Externe veiligheid
•
Voldoen aan wettelijke grenswaarde individueel risico (IR) 10-6 voor inrichtingen en voor transport gevaarlijke stoffen over weg, water en rail. Daarnaast gelden de normen voor groepsrisico. Alleen in uitzonderingsgevallen is het acceptabel de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR) tijdelijk te overschrijden.
Het is duidelijk, dat dit beleid in sommige stadsdelen strijdig is met r.o.-beleid, zoals bij de ontwikkeling van het Stationsgebied en knooppunten, zoals het Leerpark. Hier dienen in overleg met Provincie en Rijk oplossingen gezocht te worden. Deze oplossingen dienen wel gebaseerd te zijn op een deugdelijk onderbouwde beleidskeuze en gepaard te gaan met flankerende maatregelen (gebiedsgericht). •
Programma
•
Algemeen
Na evaluatie zal een nieuw gemeentelijk milieubeleid worden opgesteld, waarvan een monitoringsinstrument deel zal uitmaken. Verder zal de aanzet worden gegeven om het gedachtegoed achter milieutypologie toe te passen in plannen en projecten. •
Geluid
Sanering van 251 woningen door middel van gevelsanering. Daarnaast lopen andere projecten om door middel van schermen en verkeersmaatregelen het gewenste geluidsnivo te bereiken. Voor de B-Iijst woningen (in totaal 1581) zijn er nog geen concrete plannen. Er is nog onduidelijkheid over de financiering (actie VROM). •
Bodem
Er wordt een totaalbeeld opgesteld van de bodemverontreinigingsproblematiek. Dit zal in samenwerking met de Provincie gebeuren. Mogelijk kunnen hiervoor WBB-middelen worden aangewend. De gemeente heeft de beschikking over voldoende materiaal (bodeminformatiesysteem) om dit in de planperiode in beeld te krijgen. De activiteit maakt onderdeel uit van het grotere project 'Actief Bodembeheer' dat de gemeente Dordrecht op haar programma heeft staan. Zo wordt momenteel een bodemzoneringskaart gemaakt, en zal in het jaar 2000 de bodembeleidsnota vastgesteld worden. Op basis van het totaalbeeld zal voor de periode na 2004 een bodemsaneringsprogramma opgesteld worden. Hierin wordt aangegeven op welke wijze en in welk tempo voldaan wordt aan de NMP-doelstelling. Ook de financiering komt aan bod. •
Lucht
De verkeersmilieukaart is onlangs geactualiseerd. De knelpunten zijn bekend. In
het j aar 2000 wordt een plan van aanpak gemaakt. •
Stank
Speciale aandacht zal uitgaan naar de stankproblematick van de Afvalverwerkingsinrichting Derde Merwedehaven. •
Water
•
Vanaf 2003 wordt de watermeter geintroduceerd in Dordrecht. Begonnen wordt met bestaande woningen. - Ontwikkeling integraal waterbeheer.
•
Implementatie van de Beleidsnotitie Rioleringssystemen in plannen en projecten.
•
Energie:
Ontwikkeling nieuw energiebeleid en Nota windenergie. Concrete beleidsinspanningen worden voorzien in : •
de aanscherping van de energieprestatie van de woningbouw en de utilieitsbouw.
•
energiemanagement op het nieuwe bedrijfsterrein Dordtse Kil 3.
•
het woningbouwproject niet nul-energiewoningen realiseren.
•
Externe veiligheid
Exteme Project risicoinventarisatie Drechtsteden. Eerste bouwsteen betreft een risicoanalyse Veiligheid spoorvervoer ten behoeve van de toetsing van mogelijkheden voor verdere verstedelijking van Dordrecht.
5.8 Groen in en om de stad •
Analyse
Dordrecht ligt als compacte stad aan de zuidelijke flank van de Randstad tussen de grote rivieren, aan het natuurlandschap van de Biesbosch, en maakt zo deel uit van de 'Blauwe Pijl', het deel van de landelijke ecologische hoofdstructuur, dat een nat samenhangend natuurgebied vormt van de Zeeuwse wateren via het groene hart en de plassen en rivieren aldaar naar het IJsselmeer en de Waddenzee. Recreatie in het landelijk gebied vindt plaats in het drukbezochte gebied De Hollandse Biesbosch, in een druk fietsverkeer in het landelijk gebied op het eiland, in de parken en op het water. De samenhang van het groen in de Drechtsteden verdient aandacht. Kansen voor waterrecreatie op en rond het Eiland van Dordrecht zijn er in verband met de ruimte, het vele water in ruime mate, zij het dat de beroepsvaart beperkingen oplegt. In de stad zijn vele klein- en grootschalige groen- en speelvoorzieningen, die
moeten voorzien in de behoefte dicht bij huis, vooral van kinderen en ouderen, maar ook van andere groepen. De waardering van deze voorzieningen blijkt volgens de monitor Grote Stedenbeleid maar matig te zijn: met een tevredenheid van 38 procent over de speelvoorzieningen en van 69 procent over de groenvoorzieningen scoort Dordrecht het laagst van de 21 grote steden. De speelvoorzieningen scoren slecht in Krispijn en de Staart; groen in Krispijn en de Binnenstad. •
Doelstellingen
•
Groen om de stad: Doel is in het gebied ten zuiden van de Zeedijk en aan de oostzijde van het eiland de natuurkernen te versterken en met elkaar te verbinden en de recreatiemogelijkheden te vergroten.
•
Grootschalig groen in de stad: Het behouden, versterken en kwalitatief verbeteren van een groene geledingszone van binnen naar buiten de stad.
•
Groen in de stad: Een tweede doelstelling is de tevredenheid over buurt-en wijkvoorzieningen voor groen en spelen op een hoger niveau te brengen. Een verbetering van de tevredenheid met 25 procent in 2010 voor de aangegeven wijken is wenselijk. Deze doelstelling heeft zowel op het grootschalig groen als op het buurt- en wijkgroen betrekking.
•
Programma
In het Strategisch Groen Project Eiland van Dordrecht van rijk, provincie en gemeente zal 1150 ha landbouwgrond op termijn omgezet worden in natuur- en recreatiegebied. Naast de bestaande recreatiemogelijkheden zijn twee nieuwe recreatieve knooppunten gepland, dicht bij de stad, nl. de "Knoop van het Land' en Schenkel-Sterren; terwijl andere recreatief belangrijke oeverlocaties verder uitgebouwd kunnen worden (o.m. Kop van 't Land). Voor de meer extensieve vormen van recreatie zullen in het SGP- gebied voorzieningen in de vorm van wandel-, fiets- en ruiterpaden worden gemaakt. De financiering wordt binnen genoemd project georganiseerd door de verschillende overheden, waar mogelijk met gebruikmaking van particulier initiatief. De inpassing van de Dordtse groenstructuur in de Drechtsteden wordt in de nota "Drechtsteden 2030" aan de orde gesteld. De relaties naar de Hoekse waard en de Alblasserwaard worden bedreigd door de toenemende verstedelijking. Bij de inrichting van de betreffende gebieden (Dordtse Kil IV en het gebied ten Zuiden daarvan) en de verbindingen t.p.v. de Papendrechtse brug en de spoorbrug naar het noorden is aandacht voor deze aansluiting zeer gewenst. Binnenstedelijk zal een nadruk - waar het om grootschalige voorzieningen gaatliggen op de gebieden Het Vissertje en de Dordwijkzone, waar de aanliggende wijken natuur en recreatie dicht bij huis kunnen beleven. In de aanvraag van de G4 + 4 is, naast een gemeentelijke investering, een bijdrage van het Rijk (LNV) voor deze projecten gevraagd. De komende tien jaar zullen ook de Wantijzone, de Corridor en de Oostkilzone programatisch worden uitgewerkt. In de
herstructureringsgebieden, met name in Oud Krispijn, zal sterk worden ingezet op een vergroting van groen- en speelareaal om het voorzieningenniveau op te trekken. Omvorming van het Weizigtpark, ontwikkeling van pleinen en herinrichting van het sportcomplex Patersweg voor buurtsport is hierbij aan de orde. In andere wijken gaat het meer om herinrichting ( bv. Wielwijk: park). De komende jaren zal een programma gericht op het uitbouwen van de waterrecreatie worden opgezet.
5.9 Samenwerking •
Regio
In de samenwerking in de Drechtsteden is en wordt belangrijke vooruitgang geboekt. Genoemd kunnen worden het Regionaal Woningbouwprogramma, het projectprogramma Drechtoevers, de samenwerking in de ontwikkeling van de waterbus, en de regionalisering van oorspronkelijk gemeentelijke diensten en bedrijven. Met de ROM-D is een belangrijke stap gezet naar werkinhoudelijke en financiële samenwerking bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen. De ruimtelijke ontwikkeling is verkend in de scenariostudie Drechtsteden 2030 dat onder meer zijn vervolg heeft gekregen in het project Stedelijke Vernieuwing Drechtsteden. •
Bedrijven
Het sinds 1996 bestaande Contact- en ServicePunt Bedrijven (het gemeentelijk bedrijfsloket) heeft haar meerwaarde bewezen. Het wacht niet tot bedrijven zich melden, maar bezoekt hen, houdt themabijeenkomsten en heeft bijgedragen aan het herstructureringsprogramma voor bedrijfsterreinen. •
Wijken
Voor bewoners en (kleinere) bedrijven in de wijken hebben het gemeentelijke wijkgericht werken en de Stichting Welzijn Dordrecht een spilfunctie. Zie paragraaf d..d Deze werkwijze versterkt de betrokkenheid van bewoners bij het dagelijkse wijkbeheer en het opstellen van wijkontwikkelingsprogramma's. Het op stedelijk niveau actief zijnde Stedelijk Huurders Overleg onderneemt momenteel pogingen om zich regionaal te organiseren. Voor specifieke aandachtsgroepen, als ouderen, gehandicapten, woonwagenbewoners en dergelijke zijn er weer aparte overlegstructuren. Waar nodig worden deze geïnitieerd en gefaciliteerd. •
Corporaties
Met de corporaties wordt veelvuldig overlegd. Dit heeft geleid tot overeenstemming in beleid over de ontwikkeling van de stad. De meerjarige prestatieafspraken zijn daar het resultaat van. •
Investeerders
De samenwerking met de particuliere investeerders is vooral beperkt tot het projectniveau. Wel is in de gebiedsgerichte aanpak een grotere rol van particuliere investeerders in voorbereiding, zoals bijvoorbeeld in de gebieden Admiraalsplein en Krispijn. •
Algemeen
De visitatiecommissie grotestedenbeleid heeft aangegeven dat de Dordtse praktijk teveel compromisvorming en langlopende besluitvormingsprocessen kent. De commissie beveelt aan de gerichtheid op samenwerking, waar Dordrecht zich in positieve zin in onderscheidt, niet tot gebrek aan daadkracht te laten leiden. Over verbetering van de aansturing, gericht op grotere effectiviteit, worden momenteel voorstellen ontwikkeld.
•
•
Koers
•
Verbeteren integraliteit regionale beleidsvorming
•
Onderzoeken/ontwikkelen verdere mogelijkheden regionale samenwerking
•
Versnellen besluitvormingsprocessen op gebieds-/wijk- (en project-)niveau
•
Vergroten betrokkenheid en 'commitment' van particuliere investeerders bij deze besluitvormingsprocessen
•
Programma
•
Project Stedelijke Vernieuwing Drechtsteden: ontwikkeling/implementatie integratief beleidskader
•
Project Bestuurlijke Vernieuwing Drechtsteden: verkennen contouren bestuurlijke en organisatorische samenwerking
•
Binnen drie tot vijf jaar met particuliere investeerders en gebruikers afgestemde integrale ontwikkelingsprogramma's voor de Binnenstad, Wielwijk (of Krispijn) en het Leerpark/Combipark inclusief de Laan der Verenigde Naties.
5.10 Private investeringen en multiplier •
Situatie
•Particuliere investeerders verstrekken nauwelijks gegevens over de omvang van hun investeringen, ook al zijn zij direct aan overheidsinvesteringen gekoppeld. Afgezien van de corporaties is de verhouding overheids/particuliere investering daarom slechts indicatief aan te geven. Paragraaf 10 laat een verhouding zien tussen de (onrendabele) overheidsinvestering en de daaraan gekoppelde particuliere investering van gemiddeld 1:4. De niet aan directe overheidsinvesteringen gekoppelde particuliere investeringen
in de stad en de vraag in welke mate de gemeentelijke aanpak voorziet in een zelfgenererend vermogen voor de gebieden waar zij actief is, zijn nog niet geïnventariseerd. •
Doelen
•
Verbeteren van het inzicht in de omvang van particuliere investeringen
•
Het bespreekbaar maken van de omvang van particuliere investeringen
•
Het vergroten van de verhouding overheids/particuliere investering tot 1:5, door in de aanpak meer op het rendement van de investering te letten.
•
Programma
•
Het ontwikkelen van een inventarisatiemethode van particuliere investeringen.
•
Particuliere investeringen tot gespreksonderwerp maken van gebiedsgerichte ontwikkelingsprogramma's.
•
Het ontwikkelen en uitvoeren van een keuzemethodiek die rekening houdt met het rendement van de overheidsinvestering
5.11 Financiën Het gemeentelijke investeringsprogramma tot en met het jaar 2004 komt uit op een geschat onrendabel investeringsvolume van 324 miljoen gulden. De aan dit programma verbonden particuliere investeringen zijn 1.410 miljoen, waarvan 292 miljoen onderdeel zijn van de prestatieafspraken met de corporaties. De qua investeringsomvang waarneembare accenten zijn: •
Het stedelijke verkeersprogramma en de knooppuntontwikkeling: in totaal 82 miljoen gulden aan overheidsinvesteringen en 340 miljoen aan particuliere investeringen (verhouding 1:4).
•
De nauw met elkaar samenhangende programma's toeristisch-recreatieve ontwikkeling Binnenstad, revitalisering winkelgebied Binnenstad, verkeer/vervoer Binnenstad, versterking verblijfsklimaat Binnenstad en het restauratieprogramma: in totaal 69 miljoen gulden aan overheidsinvesteringen en 290 miljoen aan particuliere investeringen (verhouding 1:4).
•
Het versterken van het woonklimaat in de Binnenstad. Hieronder valt een groot deel van de afronding van de Belstato-opgave in de Binnenstad: 35 miljoen gulden aan overheidsinvestering en 340 miljoen aan particuliere investeringen (verhouding 1:10).
•
De herstructurering, in zowel Binnenstad als in andere wijken: 46 miljoen gulden overheidsgeld en 345 miljoen via particuliere partijen (verhouding 1:7,5).
•
De qua aard (maar niet qua intensiteit) met herstructurering samenhangende deelprogrammas wijkverkeersplannen, herinrichting woonomgeving, versterking wijkeconomie, revitalisering winkelgebied wijken en ouderenwoningen: 20 miljoen gulden aan overheidsinvesteringen en 29 miljoen aan (bekende) particuliere investeringen (verhouding 1:1,5).
•
Het programma particuliere woningvoorraad, waarbij vooral de funderingsproblematiek bijdragen vereist: 22 miljoen gulden overheidsgeld en 53 miljoen via particuliere partijen (verhouding 1:2,5).
•
Een flexibel inzetbaar budget voor zich ad hoc voordoende kansen of calamiteiten, zoals de aankoop van een bordeel of drugspand, uitplaatsingen, bedrijfsverplaatsingen en dergelijke, die de leefbaarheid ten goede kunnen komen of in projecten net een wat hogere ambitie mogelijk maken.
De gemeente draagt uit de eigen middelen 128 miljoen gulden bij. Hiervan moet 23,3 mln nog worden geregeld door vrijval/onderuitputting elders in het programma of het vrijmaken van extra gemeentelijke middelen. Zie hiervoor het hoofdstuk Investeren in Dordt en de Dordtenaren. Het bedrag van 128 mln is exclusief gemeentelijke stadsvernieuwingsmiddelen (28 miljoen gulden). Met de overige rijksmiddelen levert dit een dekking op van 33,5 mln en 125,7 mln is 159,2 mln gulden op. Daarmee resteert een dekkingstekort van 36,7 miljoen waarvoor wij eveneens een beroep doen op het rijk. In dit beroep zit (tot en met 2004) vooralsnog: •
De funderingsaanpak 9,5 miljoen
•
Het programma woonwagens 10,7 miljoen
•
De verkeersstructuur 7,2 miljoen
•
Knooppunten (Leerpark) 4,0 miljoen
•
Grootschalig groen in de stad 5,3 miljoen.
Voor de funderingsaanpak en het programma woonwagens wordt een beroep gedaan op het knelpuntenbudget ISV. Het niet realiseren van deze dekking betekent: •
voor funderingsherstel: dat het in het programma opgenomen woningaantal (500 woningen) met de helft moet worden gereduceerd, of dat andere uitgaven plaats zouden moeten maken voor de funderingsaanpak;
•
voor het programma woonwagens: minder te realiseren standplaatsen waardoor wachtlijsten ervoor (nog) groter worden, of het verschuiven van andere uitgaven;
Voor de verkeersstructuur worden van het ministerie van V&W nog bijdragen gevraagd. In het kader van het programma 'doorstroming, regelmaat, stiptheid' ligt er een al door dit ministerie goedgekeurde projectenlijst, die nog maar gedeeltelijk is gedekt. Niet realiseren van deze lijst heeft gevolgen voor de concurrentiekracht van het openbaar vervoer en de beoogde 'modal split'. Voor knooppuntontwikkeling en grootschalig groen biedt de tenderstructuur van het ISV-innovatiebudget op termijn wellicht mogelijkheden.
BIJLAGE 1 Gemeentelijk Bodemsaneringsprogramma In overleg met de provincie Zuid-Holland is besloten dat er voor 2000 geen afspraken gemaakt worden voor overheveling van Wbb-middelen naar de gemeente voor specifieke lokaties.Het komend jaar zal de gemeente haar vizier, naast het opstellen van het totaalbeeld, richten op het op peil brengen van het informatiegehalte (financieel, bodemgegevens) van een tweetal lokaties. Het betreft: •
De Vossiusstraat en omstreken in relatie tot de aanpak van de funderingsproblematiek;
•
Het AKZO-terrein.
Mogelijk dat er, in overleg met de provincie, nog lokaties aan toegevoegd worden. Op basis van het totaalbeeld zal in 2000 een bodemsaneringsprogramma opgesteld worden, met een voortschrijdend karakter. Hierin wordt aangegeven op welke wijze en in welk tempo voldaan wordt aan de NMP-doelstelling. Ook de financiering komt aan bod. Met dit programma kunnen in 2000 voor de resterende ISV-periode met de provincie afspraken worden gemaakt. •
Ontwikkelingsprogramma/ bodemsanering
Op basis van het ontwikkelingsprogramma wordt op grond van beschikbare bodemgegevens op korte termijn een aantal bekende ernstige gevallen gesaneerd, te weten: •
De Riedijkshaven (Wbb-code: ZH/105/0004) Kosten: ± 8,5 miljoen gulden
•
De Zeehavenbuurt (Wbb-code: ZH/ 0202/ 840) Kosten: 60.000 gulden
•
De Hoek Spuiboulevard/Sluisweg. Kosten: nog niet bekend
•
Voor de sanering van de Riedijkshaven is een bedrag van 5,2 miljoen aan FES middelen beschikbaar gesteld.
Overigens zijn beide laatst genoemde lokaties niet-urgent. Daarnaast zal mogelijk de sanering van de Nijverheidsstraat voor 2000 op het provinciaal bodemprogramma gezet worden. Deze verontreiniging is afkomstig van Gips Houtbereiding (Wbb-code: ZH/105/0025; urgent). De sanering in combinatie met de vernieuwing van het riool kan een belangrijke bijdrage leveren aan de herstructurering van Louter Bloemen. •
Provinciaal bodemprogramma
Los van het ontwikkelingsprogramma zullen in 2000 de sanering van stortplaats Transbreg (in samenspel met de aanleg van de HSL) en Hoogt 13 (urgent) op het provinciaal bodemprogramma staan.
6. Programma binnenstad •
Analyse
Begin jaren negentig werd duidelijk dat er sprake was van een sluipende teloorgang van de Binnenstad. Deze verloor door veroudering, verkeerscongestie en te beperkte parkeerruimte positie aan beter bereikbare en in de ogen van de consument aantrekkelijker wijkwinkelcentra. Tegelijkertijd was sprake van toegenomen mobiliteit en afnemende klantenbinding. Dordrecht profiteerde daarvan niet 'dankzij' een negatief imago. In de jaren er na is op basis van de aanpak 'Dordt Vernieuwt' veel werk verzet om het tij te keren. De aantrekkelijkheid werd voor bewoners en regio vergroot door een volhardend restauratiebeleid, versterking van de woonfunctie en een strategisch evenementenbeleid (recreatieve functie). Hoewel ook 'Dordt Vernieuwt' naast aandacht voor de stadsfuncties al sprak van 'schoon, heel en veilig' was er nog geen sprake van een integraal beleid dat ook op voldoende extern draagvlak (ondernemers en investeerders) kon rekenen. Het besef groeide dat de (her)ontwikkeling van de binnenstad alleen integraal en interactief met de markt tot stand zou kunnen komen. In 1996 heeft dat geresulteerd in het Ondernemingsplan Binnenstad met als motto 'ruimte voor kwaliteit'. In deze nota is de concurrentiepositie in de Binnenstad voor het eerst integraal aan de orde gesteld. Ook is in de nota het exclusieve onderscheidende verkoopargument (water en historie) bepaald en is op basis er van een programma opgesteld met als doel binnen vijf jaar een integrale kwaliteitssprong te maken. In feite is er anno 1999 nog steeds sprake van een zorgwekkende situatie. Weliswaar is het probleem onderkend en is er nu een Programma Binnenstad, maar we zijn er nog lang niet. Er is nog steeds sprake van positieverlies, de
effecten van de huidige aanpak zullen pas over enkele jaren zichtbaar worden en er zal pas sprake zijn van het terugwinnen van verloren terrein als de inzet wordt vergroot. Om de uitvoering en samenhang van het Programma Binnenstad te bewaken is er een managementstructuur neergezet in de vorm van een Programmabureau Binnenstad. De rol van dit bureau is gericht op sturing, coördinatie en planning alsmede inbedding van het gehele proces bij alle groepen betrokkenen (politiek, bewoners, ondernemers, investeerders en ambtelijk apparaat). Het komt erop neer dat alle aspecten van de binnenstad tot het taakgebied van het programmamanagement behoren. Daarbij worden de huidige dienstbudgetten ten behoeve van de binnenstad 'gelabeld', terwijl de reguliere bedrijfsvoering qua budget en planning binnen de diensten kan blijven. De richting van de bestuurlijke en organisatorische aanpak is goed. De Visitatiecommissie Grote Stedenbeleid onder leiding van voormalig politicus de heer L.C. Brinkman pleit voor snelheid en voor het onder druk houden. In veel gesprekken is echter het thema stroperigheid, traagheid en kiezen aan de orde geweest. De inzet is consensus. Draagvlak is hierbij intern en extern van groot belang maar niet ten koste van de snelheid en het beoogde resultaat. Projectmatig werken als concept is gemeengoed. Maar het geheel maakt op de commissie toch een verkokerde indruk. Er is veel meer winst te halen door een bovensectorale aanpak gericht op de speerpunten en keuzes. •
Kernpunten op een rij
Interne analyse / Externe analyse kansen •
bereidheid tot samenwerking, draagvlak in de stad
•
bereidheid risicoparticipatie private partijen
•
historische binnenstad met hoge kwaliteit
•
potentiele economisch sterke markt voor wonen, ondernemen en werkgelegenheid
•
bereidheid tot regionale samenwerking
sterk •
aanwezige expertise
•
projectmatige aanpak
•
bestuurlijke en ambtelijke commitment en gedeelde visies
•
visie is motiverend en creëert referentiekader voor betrokkenen
zwak •
projectmatige aanpak teveel gericht op sector/dienst ('verkokerd'), onvoldoende aandacht integraal werken
bedreigingen •
gebrek aan vaart/snelheid in uitvoering
•
vertragingen in voorbereiding en uitvoering door consensushouding
•
veelheid projecten en gebrek aan afweging
•
•
complexe procedures
geringe slagvaardigheid door interne competentie en samenhang
•
concurrerende ontwikkelingen regio
•
sturing is problematisch
•
zwakke organisatiegraad ondernemers
•
risico-mijdend gedrag
•
beheer, veiligheid en handhaving
•
hoge voorbereidingskosten
•
kennislek door reorganisaties
•
imagovormende visie leidt (nog) niet tot communicatie van een eenduidig beeld naar alle betrokkenen
•
organisatiediscussies door gebrek aan commitment aan uitgangspunten programma en rol PBB
•
overgrote aandacht naar fysieke ontwikkeling
•
Doelstellingen van het huidige beleid
Hoofddoelstelling is het versterken van de werkgelegenheid door het optimaliseren van de economische motor en daarmee de concurrentiepositie. In het Programma Binnenstad is de uitwerking van een aantal beleidsdoelen uit het Ondernemingsplan gericht op integrale kwaliteitsverbetering neergelegd: •
Kwaliteitsverbetering van de functionele structuur (winkelen, horeca, cultuur, toerisme).
•
Kwaliteitsverbetering van de ruimtelijke structuur (leesbaarheid binnenstad en opwaardering openbare ruimte).
•
Verbetering van de mix van functies en synergie tussen functies.
•
Verbetering van bereikbaarheid en parkeren.
•
Tegelijk met deze kwaliteitsslag zijn product ondersteunende doelen gesteld:
•
Naast aanpak van fysieke structuur ook aandacht de voor sociaal-economische structuur en de organisatiestructuur.
•
Samenwerkingsgerichte organisatie gericht op vergroting van concurrentiekracht van de BV Binnenstad met als doel de economische functie te versterken.
•
Tenslotte zijn ook meetbare doelen geformuleerd als:
•
Toename van de werkgelegenheid tot 2003 met tenminste 1100 banen: met tenminste de realisering van 28 banen jaarlijks uit de werklozenpool tijdens de bouwfase.
•
Het aantoonbaar verbeteren van de sociale veiligheid. (monitor Politie en Veiligheid)
•
Verbetering van het imago van de (binnen-)stad. (te meten d.m.v. regelmatig imagoonderzoek)
•
Versterking van de woonfunctie, vooral aandacht voor de bovenkant van de woonmarkt.
De genoemde doelen dienen als leidraad voor uitvoering in de verschillende sectorale uitwerkingsplannen voor de komende periode. In feite zal aan die uitgangspunten niet worden getornd. De ambitie blijft de Dordtse binnenstad tot een echt levend winkel-, woon- en uitgaanscentrum te maken voor de gehele regio. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van de toenemende vraag naar recreatief winkelen in (historische) binnensteden. Het winkelapparaat, de horeca, de culturele-, en toeristische voorzieningen moeten in onderlinge samenhang als pakket in de markt worden gezet, waarbij de inrichting van de openbare ruimte meer moet uitgaan van het exclusieve verkoopargument van Dordrecht: water en historie. Het kernwinkel gebied is door het project Spuiboulevard weer geplaatst in de context van de historische binnenstad. De typisch Dordtse 'Couleur Localestraten' uit de oude winkelstructuur ondergaan een kwaliteitsoperatie, waarbij de oorspronkelijkheid wordt benadrukt. Op de pleinen die het kernwinkel gebied omringen wordt de horecafunctie versterkt en tenslotte wordt in het Masterplangebied de 'Moderne Winkelmachine' (het filiaal- en grootwinkelbedrijf) geoptimaliseerd. •
Het programma
•
Het Programma Binnenstad loopt door. We moeten leren van de ervaringen tot nu toe en daar waar nodig de noodzakelijke maatregelen nemen.
•
Het vergt veel energie en inzet om tot de uitvoering van het brede en complexe Ondernemingsplan te komen. In overleg met de meest betrokken diensten zijn de bijgewerkte jaarplannen voor 99 gemaakt. Ook is een start gemaakt met de discussie over het beheer. De samenhang tussen de diverse projecten en daadwerkelijke uitvoering zal ook voor een geïntegreerd beheer een belangrijke uitdaging worden. Gestructureerde en integrale handhaving is daarbij van groot belang. De sturing van de voortgang bij de uitvoering, planning & control en handhavingsmaatregelen hebben nu topprioriteit voor de komende jaren.
•
Het Programma Binnenstad bestaat uit een aantal strategisch van belang zijnde deelprogramma's. Zij moeten de in gang gezette verbetering een krachtig
vervolg geven om structurele winst te boeken op het vlak van de imagoverbetering en daarmee de werkgelegenheid: •
Het 'knooppunt-programma': de ontwikkeling van het stationsgebied en de kantoorontwikkeling aan de westzijde van het station richting Zwijndrecht.
•
Verkeer en vervoer Binnenstad: ontwikkeling van extra parkeergelegenheid, looproutes parkeergarages/winkelgebied, fietsvoorzieningen, een verkeerscirculatieplan en een distributiecentrum om zwaar vrachtverkeer uit de Binnenstad te weren.
•
Toeristisch-recreatieve ontwikkeling: om kwaliteiten van in de stad aanwezig water en historische bebouwing (al winkelend) beter zichtbaar te maken en te gebruiken (Hofkwartier, steigers Voorstraat/Voorstraathaven), zichtbaar maken van het waterfront (verplaatsing van ervoor liggend bunkerschip), ontwikkeling museum en museumhotel.
•
Het hier nauw mee samenhangende restauratieprogramma.
•
Revitalisering winkelgebied binnenstad: in combinatie met behoud en versterking van historische kwaliteiten, horeca e.d., beoogt dit programma herontwikkeling van het centrale winkelhart (Statenplein) en herinrichting/branchering van het overige kernwinkelapparaat (Lombardgebied, Bagijnhof/Achterom, Spuiweg, Grote Markt, Lenghenstraat).
•
Herstructurering/versterking woonklimaat binnenstad: waaronder 'wonen boven winkels', afronding van de stadsvernieuwingsopgave aan de Noordendijk, de Riedijkshaven en het RED-terrein, herstructurering van de Bleijenhoek als voormalig stadsvernieuwingsgebied.
•
Versterking van het verblijfsklimaat in de Binnenstad: herinrichting en verlichting van het openbaar gebied, een flexibele afsluiting van voetgangersgebied, aanpak van reclameborden/uitstallingen e.d.
De overheidsinvestering in het Programma Binnenstad bedraagt 131 miljoen gulden tot en met het jaar 2004. Dit is 41 procent van de totale in hoofdstuk 6 weergegeven overheidsinvestering tot en met 2004. Inclusief corporaties wordt 'de markt' geacht 845 miljoen te investeren. Dit is 76 procent van de totale (geraamde) marktinvestering. Hiermee wordt ingezet op een multiplayer van 1:6:5.
7. De wijkgerichte aanpak •
De buurt is de werkplaats
Al zo'n 10 jaar werkt Dordrecht aan het vergroten van de leefbaarheid van de stad door integraal beleid te ontwikkelen voor de aanpak van (grootstedelijke) problemen die zich op wijkniveau manifesteren.
7.1. Wijkbeheer: strategie voor maatwerk, integraliteit en samenwerking. In 1990 is begonnen met buurtbeheer in een viertal gebieden. Als een vooruitgeschoven post van de gemeente werden wijkcoördinatoren aangesteld met een eigen kantoor in de wijk. In overleg met de wijkbewoners werd samen met vertegenwoordigers van de gemeentelijke diensten, corporaties, welzijnsinstellingen, politie etc. gewerkt aan het tegengaan van verloedering, vervuiling, vandalisme, criminaliteit en onveiligheid en het bevorderen van wat later sociale cohesie is gaan heten. De wijkcoördinatoren coördineren de activiteiten van de verschillende deelnemende 'partijen' om een integraal antwoord te kunnen geven op de (niet-verkokerde) vraag van bewoners. Hiertoe werd het dagelijks beheer inzichtelijk gemaakt door middel van jaarplannen waarin de activiteiten van de meest betrokken diensten en instellingen staan vermeld. In 1996 werd besloten het wijkbeheer stadsbreed in te voeren als coördinatiestructuur voor de uitvoering van het dagelijks beheer voor de communicatie met de bevolking en om problemen bij het in werking treden van beleid te signaleren. Dordrecht werd verdeeld in elf wijken, waarbij in vier wijken intensief wijkbeheer werd ingezet. In de zeven overige wijken werd gekozen voor een lichtere vorm. Doel blijft de leefbaarheid vergroten door het tot stand brengen van excellent beheer.
7.2. Hardnekkige problemen vragen structurele oplossingen. Gaandeweg het wijkbeheer blijkt echter ook dat in een aantal wijken met
dagelijks beheer alleen niet kan worden volstaan om de vervalspiraal werkelijk te keren. Structurele ingrepen zijn noodzakelijk om de economische structuur te versterken, om de woningvoorraad te differentieren, om de woonomgeving een kwaliteitsimpuls te geven. Daarnaast moet de sociale problematiek samenhangend worden aangepakt en moet de veiligheid worden vergroot. De noodzaak om een toekomstperspectief op de wijken te ontwikkelen vertaalt zich in wijkschetsen; een sterke-zwakte analyse met aanbevelingen om in de toekomst de leefbaarheid te verbeteren.
7.3. Wijkontwikkeling. Naar aanleiding van de wijkvisie 'Wielwijk Vernieuwt (verder)', de wijkschetsen voor Oud Krispijn en de Staart en het buurtondernemingsplan Bleijenhoek zijn (delen van) deze wijken aangewezen als wijkontwikkelingsgebied. Ze zijn als het ware speerpuntwijken in het kader van het GSB. De monitor leefbaarheid en veiligheid bevestigt de keuze voor deze wijken. De keuze voor deze vier wijken is echter niet voor de eeuwigheid vastgelegd en betekent ook niet dat er aan andere wijken geen aandacht wordt geschonken. Er zijn in meer wijken tendensen zichtbaar die een intensievere aanpak dan nu kunnen rechtvaardigen. Gedacht wordt dan bijvoorbeeld aan de wijk Crabbehof. Via het bestaande systeem van wijkbeheer worden de ontwikkelingen nadrukkelijk gevolgd en waar nodig wordt actie ondernomen. De prioriteit ligt echter voorlopig bij de vier genoemde wijken. Sleutelwoorden bij de aanpak van de vier ontwikkelingswijken zijn de sociale aanpak, herstructurering met differentiatie van de woningvoorraad en een kwaliteitsimpuls in de woonomgeving. De doelstellingen van wijkontwikkeling zijn: •
Het versterken van de sociale infrastructuur.
•
Het vergroten van de binding van bewoners aan de wijk (sociale samenhang).
•
Het versterken van de sociaal-economische structuur.
•
Het tegengaan van ruimtelijke segregatie naar inkomen.
•
Het vergroten van de veiligheid.
•
Het verbeteren van het imago van de wijk.
In de vier speerpuntwijken worden deze doelstellingen op programmaniveau verder uitgewerkt en met een tijdshorizon tot 10 jaar uitgevoerd.
7.4. Oud Krispijn Zuid Oud Krispijn is een grote herstructureringswijk met ongeveer 3000 woningen. Lange tijd stond de wijk bekend als een gezellige volkswijk, maar meer en meer dreigt de wijk een soort doorstromingsgebied te worden, waar vandalisme en criminaliteit te vaak voorkomen. Het is een vestigingsgebied voor allochtonen, die
soms redelijk aanspreekbaar zijn, maar soms niet of nauwelijks. In de leefbaarheidsmonitor scoort de wijk op een aantal punten laag: verloederd, weinig groen- en speelgelegenheid, weinig woningvraag, weinig samenhang. Begonnen is met een versleten en afgeschreven woningvoorraad. De corporaties hebben zich tot de gemeente gewend met de vraag hoe samen tot grootscheepse vernieuwing te komen. Een projectgroep is opgericht en inmiddels is ook een plan van aanpak geformuleerd. De bewoners, aangesproken op deelname in het ontwikkelingsproces via een klankbordgroep van ongeveer vijftig personen, vroegen om tijd om te kunnen meedenken. Ook werd de wens uitgesproken dat de veiligheidsaanpak in het proces een centrale plaats zou krijgen. Het werk is daarop tijdelijk stilgelegd en de steven is nu meer op veiligheid gericht. De corporaties en de gemeente hebben op basis van een evenredige startverdeling van de kosten ('fifty-fifty') een stevig programma opgezet. Elementen daaruit: •
veiligheidsaanpak (bestrijding drugsoverlast, meldpunt, meer inzet politie, veiligheidsoverleg);
•
begeleiding spel en sport in de wijk (TOS, buurtsport);
•
de scholen weer een centrale plaats in het wijkleven (School in de samenleving = brede school);
•
opbouw- en welzijnswerk volop ruimte geven in de wijk;
•
600 tot 900 woningen slopen;
•
500 tot 700 woningen renoveren;
•
2 ha. buurtgroen en speelruimte maken;
•
500 nieuwe woningen bouwen: ouderen- en koopwoningen;
•
arbeids- en scholingsbemiddeling in de wijk;
•
werkruimten in de wijk, o.m. vergroting winkelruimte, ook voor allochtonen;
•
een begeleiding van het vernieuwingsprogramma met goed beheer, herhuisvesting, leuke dingen (buurtfeesten:, informatie en overleg op wijkblok- en individueel vlak.
Concrete, met streefcijfers geformuleerde doelstellingen, zijn: •
De verkeersoverlast moet in 5 jaar tijd met 10 procent verminderd zijn
•
Op het punt van verloedering moet de score in 2010 met 10 procent verbeterd zijn.
•
In 2005 moet de instroom van lagere inkomensgroepen en de uitstroom van
hogere inkomensgroepen verminderd zijn, strevend naar een verbetering van 5 procent per jaar. •
In 2010 moet de tevredenheid over groen en speelvoorzieningen met 25 procent zijn toegenomen.
•
Eind 2000 moeten 75 werklozen geactiveerd zijn.
•
In 2004 moet de werkloosheid met 20 procent zijn afgenomen evenredig verdeeld over autochtonen en allochtonen.
•
Minimaal 70 procent van de Antilliaanse jongeren moet deelnemen aan een onderwijs-of arbeidstraject.
•
In 2004 is het percentage sociaal geïsoleerde ouderen en alleenstaande ouders gehalveerd, in 2010 lokaal gemiddeld.
•
In 2004 is het aantal huishoudens onder de armoede grens met 25 procent gedaald.
•
In 2004 is de subjectieve veiligheid met 5 procent verbeterd.
Momenteel zijn zaken als TOS, veiligheidsaanpak, renovatieplan, nieuw politiebureau, arbeidsbemiddeling, opbouwwerk in uitvoering. Veel andere planonderdelen zijn in besluitvorming of voorbereiding. Over de kostendekking (we praten over 30 tot 50 miljoen tekort) worden voorstellen ontwikkeld, met de corporaties.
7.5. Wielwijk Tussen 1957 en 1963 ontstond Wielwijk als een wijk bestemd voor de sociale huurmarkt met een overheersend woningtype van de portiek-etageflats met volop licht, lucht en ruimte. Na Wielwijk zijn er in Dordrecht diverse nieuwe stadswijken bij gebouwd waardoor veel oorspronkelijke bewoners verhuisden naar een groter of moderner huis. Langzaam maar zeker verloor Wielwijk in de zeventiger en tachtiger jaren zijn gemêleerde bevolkingssamenstelling. De plaatsen van mensen die vertrokken werden ingenomen door starters op de woningmarkt. Zij voelden zich aangetrokken door het overaanbod van goedkope woningen. Ouderen vertrokken, bijvoorbeeld omdat ze slecht ter been raakten. De meeste flats hadden immers geen lift. Mede daardoor verminderde het draagvlak voor de winkelvoorzieningen. Criminaliteit en onveiligheid namen toe. En dan was er nog de A16, de drukste noord-zuid-verbinding van Nederland. Sommige flats staan letterlijk in de berm van deze snelweg. Op basis van de wijkvisie 'Wielwijk Vernieuwt' uit 1990 is begonnen met een ambitieus plan in samenwerking met woningbouwcorporatie Woondrecht. Portiekwoningen werden gesloopt en seniorenwoningen, compleet met liften,
kwamen er voor in de plaats. Om de differentiatie in de wijk te vergroten zijn (en worden) koopwoningen gebouwd. Daarnaast zijn flats geheel eigentijds gerenoveerd. Rond het Admiraalsplein werden flatgebouwen aangekocht en een ingrijpend vernieuwingsproject in gang gezet. Drugsoverlast en dealers zijn en worden hard aangepakt. Wielwijk zit weer in de lift en won vorig jaar de stadsvernieuwingsprijs. Toch zijn we nog niet klaar. De (sociale) problematiek is hardnekkig en het kost tijd om het, in de loop der jaren verloren gegane imago, te verbeteren. Dat wordt bevestigd door de monitor leefbaarheid en veiligheid. Alle reden dus om de inzet in Wielwijk, in samenwerking met alle partijen, voortvarend voort te zetten. Daarbij zijn vooral de aanpak van het winkelcentrum Admiraalsplein, de toekomst van de Zeehavenbuurt en een plan van aanpak voor de sociale problematiek van belang. Deze aanpakken zijn in de drie pijlers van het GSB terug te vinden. Concrete meetbare doelstellingen zijn: •
De verkeersoverlast moet in 2004 met 10 procent verminderd zijn.
•
Op het punt van verloedering moet de score in 2010 met 10 procent verbeterd zijn.
•
In 2005 moet de instroom van lagere inkomensgroepen en de uitstroom van hogere inkomensgroepen verminderd zijn, strevend naar een verbetering van 5 procent per jaar.
•
In 2004 is de subjectieve veiligheid met 5 procent verbeterd.
•
Minimaal 70 procent van de Antilliaanse jongeren moet deelnemen aan een onderwijs-of arbeidstraject.
•
In 2004 is het percentage sociaal geïsoleerde ouderen en alleenstaande ouders gehalveerd: in 2010 lokaal gemiddeld.
•
In 2004 is het aantal huishoudens onder de armoede grens met 25 procent gedaald.
•
In 2004 moet de werkloosheid met 20 procent zijn afgenomen evenredig verdeeld over autochtonen en allochtonen.
•
In december 2000 zijn er 300 langdurig werklozen, geactiveerd met een plaatsingsdoelstelling van 65 procent.
7.6 Bleijenhoek De Bleijenhoek is een oude volkswijk aan de rand van de Binnenstad die in de jaren zeventig in het kader van de stadsvernieuwing al eens ingrijpend werd vernieuwd. In de jaren tachtig werd duidelijk dat deze ingrepen niet die leefbare wijk hadden opgeleverd die er werd verwacht. Er was een hoge mutatiegraad, een slechte verhuurbaarheid en de problemen op het gebied van de leefbaarheid
namen toe. Een aantal jaren geleden werd gestart met een aanpak op basis van het ondernemingsplan Bleijenhoek. Dit in samenwerking met onder meer woningbouwcorporaties, de politie, het welzijnswerk en bewoners. De doelen waren en zijn: •
Een aantrekkelijk woongebied met kindvriendelijke buitenruimten.
•
Vermindering van de verkeersproblematiek.
•
Wegwerken van achterstallig onderhoud en toevoegen van woningen met architectonische uitstraling.
•
Een schonere, hele en veilige woonomgeving met betrokken bewoners.
Met de fysieke ingrepen zijn we een eind op streek. De geconstateerde problemen blijven echter hardnekkig aanwezig. (zie leefbaarheidsmonitor onderdeel Binnenstad). Nu is het de opgaaf om door middel van integraal beheer de overige problematiek grondig aan te pakken. Zo is er bijvoorbeeld al een plan van aanpak gereed dat onder meer voorziet in de aanpak van de (grof) vuilproblematiek, het beheer van bouwlokaties en de verbetering van de woonomgeving. Daarnaast krijgt de aanpak van de sociale problematiek een prominentere plaats, zoals problemen rond de instroom van bewoners, onderlinge contacten en participatie. Om de onderwijsachterstand tegen te gaan wordt geijverd voor een project 'School in de Samenleving'. De werkloosheid is in Bleijenhoek hoger dan in de rest van de stad. Om die reden wordt gezocht naar mogelijkheden om werklozen deel te laten nemen aan projecten in de wijk. De stijgende criminaliteit en onveiligheid worden aangepakt via een wijkveligheidsplan en door de uitvoering van het keurmerk veilig wonen. Deze aanpak wordt gecoördineerd van uit het wijkbeheer. Met deze integrale aanpak is tot en met 2002 ruim een miljoen gemoeid. Concrete meetbare doelstellingen zijn: •
Op het punt van verloedering moet de score in 2010 met 10 procent verbeterd zijn.
•
In 2005 moet de instroom van lagere inkomensgroepen en de uitstroom van hogere inkomensgroepen verminderd zijn strevend naar een verbetering van 5 procent per jaar.
•
In 2010 moet de tevredenheid over groen en speelvoorzieningen met 25 procent zijn toegenomen.
•
In 2004 is de subjectieve veiligheid met 5 procent verbeterd.
•
In 2004 is de subjectieve veiligheid met 5 procent verbeterd.
•
Minimaal 70 procent van de Antilliaanse jongeren moet deelnemen aan een
onderwijs-of arbeidstraject. •
In 2004 is het percentage sociaal geïsoleerde ouderen en alleenstaande ouders gehalveerd, in 2010 lokaal gemiddeld.
7.7 De Staart De Staart is een gedeeltelijk voor- en gedeeltelijk na-oorlogse wijk die zich kenmerkt door een combinatie van wonen en werken, Er wonen zo'n 6000 mensen en er werken zo'n 5000 mensen. De woonproblematiek van de Staart heeft vooral in Staart-West de kenmerken van wat in het verleden een achterstandsgebied heette. Na Wielwijk is de Staart de wijk met naar verhouding de meeste minima van heel Dordrecht. Ook telt de wijk veel jonge huishoudens en is het aandeel buitenlanders het hoogst van alle Dordtse wijken. De werkloosheid in de Staart is hoog en de onveiligheidsgevoelens zijn er groot. Na de inzet van wijkbeheer in 1990 werd binnen een aantal jaren duidelijk dat de problematiek niet alleen met dagelijks beheer was aan te pakken. (zie leefbaarheismonitor). De excentrische ligging van de Staart en de al of niet gewenste combinatie van wonen en werken in de toekomst noopten tot de realisering van een structuurvisie voor het gebied. Deze wordt eind 1999 afgerond. Bewoners en bedrijven werken hier gezamenlijk aan. De voorlopige conclusie van de structuurschets is dat de combinatie van wonen en werken in principe behouden moet blijven. Daarbij wordt gekozen voor het handhaven van het huidige woningbestand, voor het aanbrengen van woontechnische verbeteringen daar waar dat nodig is en voor het verbeteren van de sociale structuur en de veiligheid. Waar mogelijk worden nieuwbouwwoningen gerealiseerd die bijdragen aan een differentiatie van het woonmilieu. Ook zal de verkeerstructuur verbeterd en het groene karakter versterkt moeten worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van de ligging aan het Wantij. Middels intensief (excellent) beheer zal de leefbaarheid van de wijk voor de korte en langere termijn gewaarborgd worden. Daarnaast wordt momenteel een sociaal programma ontwikkeld dat een bijdrage zal moeten leveren aan de aanpak van de sociale problematiek. Concrete geformuleerde meetbare doelen zijn: •
In 2010 moet de tevredenheid over groen en speelvoorzieningen met 25 procent zijn toegenomen.
•
In 2004 is de subjectieve veiligheid met 5 procent verbeterd.
•
Minimaal 70 procent van de Antilliaanse jongeren moet deelnemen aan een onderwijs-of arbeidstraject.
•
In 2004 is de subjectieve veiligheid met 5 procent verbeterd.
•
In 2004 is het percentage sociaal geïsoleerde ouderen en alleenstaande ouders gehalveerd, in 2010 lokaal gemiddeld.
8. Investeren in Dordt en de Dordtenaren Dordt investeert, in de stad en in zijn inwoners. Dat dit nodig is hebben wij in het voorgaande aangetoond. Wat het kost en op welke wijze wij dit betalen geven wij in dit hoofdstuk aan. Basis van al wat we doen in de stad is de begroting. Veel, als vanzelfsprekend ervaren voorzieningen, onderhoud en investeringen, vinden hier hun financiele vertaling. Dordrecht heeft hier op jaarbasis zo´n 780 mln voor ter beschikking. Verdeeld over de volgende hoofdfuncties geven wij dit als volgt uit : 29,3 mln Algemeen bestuur Openbare orde en veiligheid
17,2 mln
Verkeer, vervoer en waterstaat
68,6 mln
Economische zaken
6,5 mln
Onderwijs
87,9 mln
Cultuur en recreatie
65,3 mln
Sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening
268,8 mln
Volksgezondheid en milieu
49,1 mln
Ruimtelijke ordening en volkhuisvesting
154,5 mln
Financiering en algemene dekkingsmiddelen
31,7 mln
Binnen dit totale pakket vinden de afwegingen plaats die invulling geven aan de prioriteiten en extra impulsen die wij aan de stad willen geven. Deze impulsen komen samen in het grotestedenbeleid.
8.1 Het grotestedenbeleid Met het grotestedenbeleid werken gemeente en rijk aan de vitalisering van de stad. Bij de rijksoverheid is boven op bestaande middelen die onder het regiem van het grotestedenbeleid worden gebracht op belangrijke beleidsterreinen tot een geoormerkte beleidsintensivering besloten. Verder heeft ontschotting en
toevoeging van nieuwe middelen nieuwe noodzakelijke gemeentelijke initiatieven mee mogelijk gemaakt. Het regiem van het grotestedenbeleid betekent dat op basis van prestatieafspraken de inzet van de middelen over een meerjarige periode gegarandeerd is. Overzien wij de Dordtse rijksmiddelen van het grotestedenbeleid dan geeft dat het volgende beeld : •
Rond 217 mln bestaande middelen voor de periode van 4 jaar
•
intensiveringen van rond 6 mln in 2000 oplopend naar rond 15 mln in 2003, deels strikt geoormerkt, deels via het breder inzetbare fonds Sociale integratie en Veiligheid
•
Rond 33 mln investeringsmiddelen stedelijke vernieuwing voor de periode van 5 jaar naast andere geldstromen voor fysieke investeringen.
Het programma grotestedenbeleid van Dordrecht is ambitieus. Dit komt ook tot uitdrukking in de financiele consequenties van de uitvoering van het programma. Met inzet van de huidig beschikbare gemeente- en de aangegeven rijksmiddelen kan het door ons noodzakelijk geachte ambitienivo niet financieel afgedekt worden. Het onderstaande overzicht geeft dit aan : totaal
gemeente
rijk
tekort
Sociaal en veiligheid (2000-2004)
154,76
44,7
89,6
20,46
Economie en werk (2000-2004)
145,76
6,4
127,6
11,76
fysiek (2000-2005)
342,1
104,9
159,2
78
totaal
642,62
156
376,4
110,22
Programma
(In het tekort Economie en werk is voor 4 jaar een bedrag van 2,5 mln per jaar voor Vitaliteit en levendigheid verwerkt, zie hiervoor het vervolg van dit hoofdstuk). Een uitgebreid overzicht treft u in de bijlage aan. Het overzicht is beperkt tot het publieke deel van de investeringen in de stad. De inzet genereert op talrijke terreinen inzet van particulieren, in de Binnenstad, in de wijken, bij de ontwikkeling van bedrijfsterreinen, in de woningbouw en van organisaties in het onderwijs en de maatschappelijke zorg en dienstverlening. In de verschillende ontwikkelingsprogramma´s geven wij aan hoe deze samenwerking eruit ziet en, waar mogelijk, met inzet van welke financiele middelen. Het gemeentelijk aandeel is strikt beperkt tot datgene uit de programma´s.
Reguliere begrotingsposten die eveneens belangrijk bijdragen aan doelen uit het GSB blijven buiten beschouwing. Een belangrijk deel van de programma´s heeft betrekking op de toekomst van onze meest kwetsbare wijken. Een integraal plan van aanpak voor Oud Krispijn is bijkans uitgewerkt. Andere kwetsbare wijken volgen. Nieuwe dienen zich aan, bij voorbeeld Crabbehof. En in minder kwetsbare wijken is soms een impuls met het oog op een bijzondere problematiek nodig. Denk bij voorbeeld aan de jongerenproblematiek in Sterrenburg. Versterkte inzet op de sociale kant van de ontwikkeling is nodig. Voor versterking van de betrokkenheid van bewoners van de meest kwetsbare wijken, aangekondigd in onze reactie op het visitatierapport van de commissie Brinkman, overwegen wij een bescheiden fonds voor kleinschalige initiatieven in te stellen. Vitaliteit en levendigheid van de stad algemeen en de Binnenstad in het bijzonder is nodig. Ook hier geldt dat de "harde" kant van onze investeringen pas rendeert als Dordtenaren en niet-Dordtenaren de stad meer gaan waarderen en er hun geluk vinden en hun geld erin kwijt willen. Vitaliteit en levendigheid wordt versterkt door onder andere promotiecampagnes, organisatie en ondersteuning van evenementen, cultuur en couleure locale activiteiten en een beter bereik. Recente cijfers over de koopstroombinding onderstrepen de noodzaak. Het bovenstaande geeft ons aanleiding tot de volgende conclusies : •
op basis van de huidige inzichten zijn extra middelen nodig om ons ambitienivo te realiseren;
•
investeringen in de "harde" kant van de stad renderen pas als ook geinvesteerd wordt in de "zachte" kant van de ontwikkeling van de stad;
•
de ontwikkeling van integrale plannen van aanpak voor de huidige kwetsbare wijken verdient een extra financiele inzet. Ook in de nabije toekomst zal een beroep op extra middelen een evenwichtige ontwikkeling van de wijken mogelijk moeten maken;
•
betrokkenheid van bewoners willen wij ook rechtstreeks financieel prikkelen;
•
extra ondersteuning is noodzakelijk voor de vitaliteit en levendigheid van de Binnenstad.
•
de economische ontwikkeling verdient in relatie tot de ontwikkeling van de werkgelegenheid en het effect op de daling van de werkloosheid extra aandacht.
Het college hecht eraan, gegeven de analyses uit de ontwikkelingsprogramma´s, het ambitienivo overeind te houden. Met de besluitvorming over de financiele afdekking ervan zoals in dit hoofdstuk aangegeven denkt het college dat dit standpunt ook realistisch en realiseerbaar is. Wij vertalen dit in het voornemen te komen tot drie extra impulsen om tot
uitvoering van het programma te kunnen komen. Samen met het Stedelijk Ontwikkelingsfonds Dordrecht (het ISV) beschikken wij dan over vier geldstromen die de toekomst van de stad de noodzakelijke extra impuls geven. Over de exacte vormgeving van de impulsen vindt het komende half jaar een nadere discussie plaats. Inrichting van een beperkt aantal fondsen is een mogelijkheid. Vooralsnog gaan wij uit van de volgende richting.
8.2 De impulsen •
Het Stedelijk ontwikkelings fonds Dordrecht
Dit is het, reeds bestaande, ISV fonds waaruit de fysieke GSB-investeringen gedekt worden. Fysiek betreft in onze ogen alle "harde" investeringen, ook die in de economische en sociale sector. In het fonds hebben wij voor de periode tot 2005 reeds voor 264,2 mln aan investeringen gedekt. Voor 17,9 mln aan voornemens verschuiven wij naar na 2005. Voor 36,7 mln doen wij een beroep op extra middelen van het rijk. Een reservering van 23,3 mln moeten wij binnen de gemeente vinden middels inpassing in het programma dan wel extra middelen hiervoor vrij te maken. •
De extra impuls leefbaarheid
Uit deze leefbaarheidsimpuls worden de kosten gedekt die nodig zijn om in een integrale wijkontwikkeling de sociale kant mogelijk te maken. Het ongedekte deel van ons sociale programma, voor zover betrekking op de wijken moet er uit betaald worden. Daarnaast zijn nog programma's in ontwikkeling die tot extra middelen inzet kunnen leiden. De extra impuls heeft, voor zover nu te overzien, met name betrekking op School in de Samenleving en de jongerenproblematiek. Voor een periode van 10 jaar, tot 2010, hebben wij een extra inzet van 6 a 7 mln jaarlijks nodig. Hiervan willen wij als gemeente de bodem van 5 mln jaarlijks voor eigen rekening gaan nemen. Wij rekenen op een financiele intensivering van het rijk de komende jaren waarmee wij onze inzet tot het door ons berekende bedrag kunnen aanvullen. •
De impuls kleinschalige initiatieven
In onze reactie op de visitatie grotestedenbeleid hebben wij de versterking van de betrokkenheid van bewoners bij hun wijken bepleit. Het gaat om de benoemde kwetsbare wijken. Het fonds moet leiden tot het nemen van verantwoordelijkheid voor de eigen leefomgeving. Zelfwerkzaamheid is een absolute voorwaarde. Per wijk willen wij een jaarlijks budget van 25.000- vrij maken. De totale impuls dient in onze ogen derhalve 100.000,- per jaar voor een periode van 10 jaar te zijn. Acties, evenementen, campagnes en oplossing van kleinere pijnpunten kunnen eruit betaald worden. Per initiatief denken wij aan een financiele grens van maximaal 5000,-. Achteraf wordt verantwoording over de besteding afgelegd. Wijze van aanwending, budgethouderschap etc moeten nog uitgewerkt worden. Bij de uitwerking moet rekening gehouden worden met bestaande knelpuntenbudgetten en initiatieven die reeds ontwikkeld worden in de wijken,
bij voorbeeld het aandelenfonds in Oud Krispijn. Eerste optie in de dekking van de kosten is een herschikking binnen het totaal dat beschikbaar is voor de oplossing van knelpunten in de wijken. •
De impuls voor vitaliteit en levendigheid
De spin-off van de investeringen in de Binnenstad moet een extra zwieper krijgen. Mensen komen daar waar ze bekend mee zijn en waar verrassende dingen verwacht mogen worden. Ook als er bouwputten in de stad zijn. Dit komt nergens, dus ook in Dordrecht uit de lucht vallen. En zeker in onze stad, zo blijkt uit ervaring, zal de gemeente daarin het voortouw moeten nemen. Een grotere vitaliteit en levendigheid willen wij langs drie lijnen versterken. Het gaat om naamsbekendheid, programmering en cultuur, inclusief een degelijke organisatie eronder en de promotie van het programma, evenementen en uitgekiender mogelijkheden voor mensen om in de stad te kunnen komen. Voor de komende 5 jaar wordt een bedrag van tenminste 2,5 mln jaarlijks nodig geacht. Op dit moment kunnen wij niet verder gaan dan in principe met aard van de extra impulsen in te stemmen. Tevens geven wij aan in welke orde van grootte de impulsen naar onze mening zouden moeten zijn. Bij de kadernota 2001 kunnen wij, in de totaalafweging van de inzet van onze middelen, hierover definitieve besluiten nemen. Dat de wijze waarop wij met de opbrengst van de verkoop van de aandelen EZH omgaan hierbij een belangrijke rol speelt willen wij niet onvermeld laten. Wij realiseren ons dat in de periode tot de besluitvorming over de kadernota het ambtelijk apparaat niet moet wachten met het uitwerken van een beperkt aantal nieuwe, urgente zaken. Wij denken hierbij met name aan promotiedoeleinden en -activiteiten voor de Binnenstad, de School in de Samenleving en uiteraard de aanpak van de antillianenproblematiek. Mocht de uitwerking leiden tot de noodzaak van besluitvorming voor de kadernota dan zullen wij voorstellen terzake aan de gemeenteraad voorleggen.
8.3 Programma-sturing en verantwoording De massieve inzet van middelen dient om de aangegeven doelen voor de stad te realiseren. Dit vergt gerichte inspanningen over een langere periode. Steeds moeten wij scherp in de gaten houden of initiatieven aanslaan. Zicht op de effectiviteit is echter niet na een jaar te geven. Een eerste gedegen analyse maken wij aan het einde van de huidige collegeperiode. Dit laat natuurlijk onverlet dat twee maal jaarlijks, volgens de gemeentelijke systematiek, verantwoording over de inzet van de middelen wordt afgelegd.
9. VERANTWOORDING Het Dordtse grotestedenbeleid borduurt voor een belangrijk deel voort op
bestaande plannen. Veel van deze bouwstenen voor de ontwikkelingsprogramma´s zijn met externe partijen opgezet. Voorbeelden hiervan zijn het ruimtelijke stadsplan, de aanpak van de Binnenstad, het economische ontwikkelingsprogramma, onze voornemens en werkwijze in de aanpak van de 4 intensieve wijken met onder andere een op handen zijnde breed gedragen en integraal plan van aanpak voor Oud Krispijn, de regionale samenwerking in Drechtstedenverband, het veiligheidsbeleid, het formuleren van investeringsopgaven met de corporaties, het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenplan met het onderwijsveld. Deze bouwstenen zijn samen met beleid, voornemens en ambities uit andere sectoren de basis voor onze ontwikkelingsprogramma´s. Een belangrijk deel van het draagvlak voor het beleid zit dan ook hier en zal niet overal herkend worden als grotestedenbeleid. Maar het is er wel. Het grotestedenbeleid vraagt draagvlak voor de toekomst van de stad en de wijze waarop daaraan gewerkt wordt, draagvlak en committment. Boven het bovenstaande hebben wij hier als volgt aan gewerkt. •
Op een stadsconferentie op 15 april jl hebben wij de mening van Dordtenaren en de regio gepeild over een concept visie 2010 en de onderwerpen die in het grotestedenbeleid aan de orde zijn. Meer dan 800 Dordtenaren en bestuurders uit de regio namen deel. Voorafgaand aan de stadsconferentie werd de zelfanalyse afgesloten met de 90 extern betrokkenen die aan de zelfanalyse hebben bijgedragen.
•
Naast de vermelde sectorale betrokkenheid van externen bij de gemeentelijke beleidsontwikkeling en uitvoering hebben wij in september meest betrokken maatschappelijke partners uitgenodigd hun mening over onze concept plannen te geven. Startpunt was de visie 2010.
•
De inwoners hebben via een special van de stadskrant kennis kunnen nemen van onze voornemens en de gelegenheid gehad hierop te reageren. Als feuilleton gaan wij de komende maanden de belangrijkste onderwerpen verder uitdiepen. Het is de basis voor een verdergaande communicatie met de stad.
•
Met dagelijkse bestuurders van de Drechtstedengemeenten hebben wij een aparte bijeenkomst gehad over de visie 2010 en het GSB. Naast de bestaande structuur van de Drechtstedensamenwerking gaan wij halfjaarlijks deze bredere bijeenkomsten organiseren.
•
Met zo'n 60 mensen - professionals uit verschillende sectoren en actieve burgers - is een tweedaagse Digitale Dialoog gevoerd (met behulp van GroupDecisionSystems) met als thema 'de relatie burgers - stadsbestuur'. De opzet was gezamenlijk de basisvoorwaarden vast te stellen voor een goede samenwerking en ideeën te genereren voor methoden om alle partners van de gemeente intensiever te betrekken bij de toekomstvisie voor de stad. Dit digitale experiment - dat aansprekende resultaten leverde - vormt tevens het
startsein voor interactieve beleidsvorming op tal van terreinen. Het resultaat van onze voorbereidingen en besprekingen met externen is de visie 2010 en het meerjarenontwikkelingsplan. Plannen die wij ook het komende jaar verder met de stad en betrokken partners bespreken. En waarover wij verdergaande afspraken over de samenwerking en de wederzijdse verantwoordelijkheid bij de uitvoering gaan maken. 1. In één StAP naar grotestedenbeleid, maart 1999. 2. bron: Monitor Werk, juni 1999. 3. Monitor Binnenstad 1998. 4. Bron: Monitor Werk 1998/99; het betreft de werkloze beroepsbevolking als percentage van de totale beroepsbevolking). 5. zie Beleidskader Stadseconomie 6. vastgesteld door de gemeenteraad in december 1998. 7. Zie voor een uitgebreider overzicht het hoofdstuk 'De wijkaanpak'. 8. Voor de B-lijst woningen zijn er nog geen concrete plannen. Er is onduidelijkheid over de financiering. 9. Vanwege het ontbreken van watermeters ontbreekt het inzicht in de resultaten. 10. Uit concept Beleidsnotitie Rioleringssystemen.