In 2012 schetst de gemeentelijke ‘Kadernota welzijn, vrijwilligerswerk en mantelzorg’ de contouren van het toekomstige welzijnswerk in Apeldoorn. In het nieuwe beleid gaat het om een andere manier van kijken, een andere manier van werken. Die andere manier van kijken kan vervat worden in de paradigmashifts: ‘van ontzorgen naar activeren’ en ‘van probleemgericht naar oplossingsgericht’. De kadernota staat niet op zichzelf, maar vormt een onderdeel van een proces van maatschappelijke transitie en transformatie. We zitten in een fase van systeemverandering voor de volle breedte van het sociale domein, of het nou gaat om het welzijnswerk, de sociale zekerheid of de zorg. Het is een ontwikkeling die zich in alle regio’s, door heel het land voltrekt. De verzorgingsstaat bereikt zijn grenzen. De aanpak van maatschappelijke problemen blijkt al met al onvoldoende effectief. Bovendien zijn de kosten van de huidige (‘oude’) aanpak veel te hoog opgelopen en ontstaat er grote financiële druk, mede als gevolg van economische ontwikkelingen. Het roer moet dus om. Steeds minder moeten we het van de staat (en lokale overheid) en steeds meer van onszelf en onze omgeving verwachten. In hoog tempo zijn we op weg van verzorgingsstaat naar een civil society waarin individuen, groepen burgers en organisaties meer verantwoordelijkheid krijgen bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, terwijl de rol van de overheid steeds verder afneemt. Deze systeemverandering raakt de hele maatschappelijke sector, maar ook burgers, burgerorganisaties en bedrijven. Het is een transformatieproces dat kan worden geschetst als een beweging, een
veranderproces. Een complex proces, waarin wel een ontwikkelrichting bestaat, maar waarvan geen precies einddoel is te geven. Wel is duidelijk dat deze beweging onomkeerbaar is. Die veranderingen leiden tot veel onzekerheid. Maar ze bieden tegelijkertijd kansen. Het is een proces dat vraagt om een open houding. Open staan voor nieuwe organisatievormen en netwerken is een voorwaarde. Met elkaar staan we, als maatschappelijke organisaties, burgers en overheid, voor de opgave om -zoals de MO-groep het formuleert- ‘veranderkracht’ te organiseren. Don Bosco Apeldoorn ziet het als een spannende uitdaging. Wij zijn op zoek naar de kracht in de samenleving. Bijvoorbeeld door onze relatie met de inwoners en jongeren van Apeldoorn te verstevigen. Door steeds weer nieuwe verbindingen tussen de mensen tot stand te brengen. Door steeds maar weer vrijwilligers te zoeken en te ondersteunen, zodat steeds minder mensen een beroep hoeven te doen op publieke voorzieningen. Door te voorkómen dat jongeren en gezinnen klant moeten worden van de gemeente. Wij spannen ons in om vraagstukken eerder te signaleren en op te pakken, waarmee wij een bijdrage willen leveren aan een afnemende druk op specialistische voorzieningen. Samen met onze welzijnspartners gaan we in 2013 e. v. vol aan de bak om te oefenen in nieuwe vormen van samenwerking, gaan we allianties aan met andere branches in de maatschappelijke sector (hulpverlening, onderwijs, zorg). Wij zullen onze bijdrage leveren om samen met de gemeente Apeldoorn, partnerinstellingen en de inwoners van Apeldoorn de omslag in te vullen.
Bij Don Bosco Apeldoorn laten we ons inspireren door Don Giovanni Bosco en zijn radicale keuze voor kinderen en jongeren. In navolging van Don Bosco durven we groots voor jongeren te dromen. Tegelijkertijd leren we van Don Bosco dat het een haalbare, eenvoudige droom is. Het gaat om het opgroeien in het alledaagse, met vallen en opstaan, met geduld en blijvend vertrouwen. Hoewel we evenals Don Bosco jongeren centraal stellen, plaatsen we dit wel in een ander perspectief dan de negentiende eeuwse priester destijds deed. 'Da mihi animas, caetera tolle' was zijn levensmotto, “Geef mij de zielen, de rest mag je houden”. Hij koos ervoor om priester te worden voor de jongeren. Voor hem stond totale ontplooiing, ‘hun ziel’ centraal. Het da mihi animas, geef mij de zielen, had bij Don Bosco -zoals schrijfster Colette Schaumont terecht stelt- een christocentrisch perspectief. Met andere woorden: het ging hem uiteindelijk om het behoud van de ziel. Voor een priester is zo’n roeping niet vreemd. Vooral e niet in die tijd. Maar anders dan bij de 19 eeuwse priester, staat bij Don Bosco Apeldoorn niet het zielsbehoud, maar de mens centraal. Met dit als vertrekpunt kunnen we dan ook niet meegaan in een christelijkconfessionele herprofilering die emiritus hoogleraar Roger Burggraeve (en salesiaan van Don Bosco) bepleit. Die acht het in onze seculariserende postconfessionaliteit noodzakelijk dat we ons als Don Bosco-werk christelijk herprofileren. Maar dat zou een vreemde praktijk opleveren. Daarmee zouden we van christelijke medewerkers wel, maar van andersgelovigen, bijv. islamitische medewerkers niet vragen om hun geloof te belijden. Of nog sterker: we zouden andersgelovigen oproepen om de eigen geloofsbeleving te reduceren en daarvoor in de plaats een christocentrisch perspectief te hanteren. Zowel de organisatie (professionals en vrijwilligers) als de lokale samenleving waarin wij werken is pluralistisch van samenstelling. De keuze van de organisatie voor een pluralistische samenstelling behelst automatisch dat afstand wordt genomen van een christelijkconfessionele profilering. In een
pluralistische omgeving past überhaupt geen spirituele profilering, want dan hangt het er maar vanaf met welke medewerker jongeren te maken krijgen, welk religieus of spiritueel perspectief in de oriëntatie domineert en in welke richting de antwoorden worden gemanoeuvreerd. Een christelijkconfessionele profilering staat op gespannen voet met de pedagogiek die we hanteren. Het verdraagt zich niet met onze hedendaagse vertaalslag van het denken en werken van Don Bosco, waarin -zoals gesteld- niet het zielenheil, maar de mens centraal staat. Het geloof (of ongeloof) van professionals en vrijwillig medewerkers is belangrijk voor henzelf. Het speelt een essentiële rol in de betekenissen die zij aan hun bestaan verlenen. In de menselijke existentie steekt nu eenmaal een streven naar zin. Dat is ook precies de reden waarom wij het belangrijk vinden om met jongeren stil te staan bij zingeving. Existentiële vragen van jongeren wuiven we niet weg, maar dagen ons uit om met jongeren een antwoord te zoeken. Hún antwoord! De medewerker ondersteunt een jongere om zijn eigen weg te zoeken en te gaan, om eigen ontdekkingen te doen. Het is een zoektocht waarin de jongere centraal staat en niet de medewerker. Het is natuurlijk wel een medewerker van vlees en bloed die hierin de verbinding met jongeren maakt. Een medewerker met zijn eigen vragen en antwoorden op levensvragen. Maar in dat proces staat het verhaal van de jongere centraal en niet die van de medewerker. Een medewerker die met jongeren zoekt naar antwoorden op levensvragen moet er voor waken dat hij hen naar zijn eigen antwoorden manoeuvreert. Die moet ervoor waken dat hij de werkelijkheid van de ander met de inhoud van de eigen spirituele overtuigingen (of juist het ontbreken ervan) vult. Dat heeft niets te maken met het reduceren van eigen overtuigingen of inspiratie. Het heeft evenmin iets te maken met schaamte voor de eigen inspiratie. Het heeft wel alles te maken met het besef dat jongeren hun eigen antwoord moeten vinden. Hans Stalknecht, Directeur
Esed Zolotic jongerenwerker In het straatgroepenteam komen signalen op tafel over problemen in het winkelcentrum Anklaar. Volgens de winkeliersvereniging is er sprake van toenemende overlast door jongeren. Ik stap erop af en spreek met winkeliers, huismeesters en jongeren. Het blijkt dat veel jongeren in de namiddag, als het jongerencentrum van Don Bosco in Zevenhuizen vanaf 17.00 uur de deur sluit, in het winkelcentrum rondhangen totdat het jongerencentrum ’s avonds weer open gaat. Hun aanwezigheid daar, hun rondhangen wordt ervaren als overlast. In mijn rondgang raak ik buiten voor de deur van de supermarkt met de bedrijfsmanager aan de praat. In het gesprek vertel ik hem over onze aanpak en over de manier waarop wij naar jongeren kijken. Ik vertel hem wat ik bij wel meer gelegenheden zeg: “Wij kijken niet naar jongeren als probleem maar wij kijken naar hen als jongeren die soms een probleem hebben. Als we aan de slag gaan met oplossingen dan is dat fijn voor de jongeren, maar ook fijn voor de omgeving en ons allemaal”. Terwijl we aan het praten zijn nadert ons vanuit de verte een forse, brede Antilliaan. “Kijk” zegt de bedrijfsmanager, “hij hangt hier ook nog wel eens rond en de mensen vinden hem bedreigend. Mijn medewerkers zeggen dat hij een moordenaar is, want hij heeft een getatoeëerde traan op z’n gezicht”. Het is Daniël. Een erg grote, nog jonge man die ook veel in het jongerencentrum komt. Als hij genaderd is schudt hij mij de hand. Ik vraag hem om aan de
bedrijfsmanager uit te leggen wat die tattoo op z’n gezicht betekent. Hij kijkt de manager doordringend aan en zegt: “Een tijd geleden is een familielid van me overleden die me zeer dierbaar is. Die mis ik nog elke dag. Deze traan..”, zegt hij wijzend onder zijn ooghoek, “betekent dat mijn hart de rest van mijn leven zal huilen om dat gemis”. Hij groet ons en loopt verder. De bedrijfsmanager is onder de indruk. “Hij ziet er imponerend uit” zeg ik, “maar Daniël heeft een groot en goed hart”. Om te zien wat het effect op de overlast is besluit ik met wat collega’s om de openingstijden uit te breiden en het jongerencentrum tussen 17.00 en 19.00 open te houden. De overlast in het winkelcentrum vermindert al snel. Winkeliers en jongeren zijn tevreden. Een probleem is wel, dat de extra openingsuren een aanslag zijn op de ureninzet van jongerenwerkers. Ik benader Daniël en vraag hem of hij bereid is vrijwilligerswerk bij Don Bosco te doen. Ik leg hem uit dat we in de namiddag toezicht nodig hebben, iemand die zich op een positieve manier met de jongeren bezighoudt. Daar wil Daniël eerst eens goed over nadenken. Na een paar dagen vraag ik hem wat zijn overwegingen zijn. “Ik weet niet”, zegt Daniël “of iedereen wel vindt dat ik dat kan. Misschien zijn er mensen die aan mij twijfelen”. “Nou, dat zou best kunnen” vertel ik hem, “maar ik twijfel geen seconde aan jou”. Daniël is nu de man van de inloop in de vooravond. De jongeren lopen met hem weg en inmiddels heeft hij ook de harten van mijn collega’s gewonnen.
Het jongerenwerk lijkt soms op ‘water naar zee dragen’ of als ‘dweilen met de kraan open’. Je investeert veel tijd en energie in jongeren en hun gedrag. En ondertussen lijkt het of er maar mondjesmaat veranderingen optreden. Het is soms om moedeloos van te worden. Maar toch… Op een congres rekende een hoogleraar criminologie eens voor wat de gemiddelde criminele loopbaan de samenleving kost aan schade, opsporing, vervolging, hechtenis, reclassering, resocialisatie, recidive etc. Ik weet de exacte bedragen niet meer, maar de uitkomst was redelijk onthutsend. Daar tegenover stelde hij hoeveel een jongerenwerker de samenleving kost als hij zijn hele arbeidzame leven in het jongerenwerk slijt. Het ging om een optelsom van opleiding-, salaris- activiteiten- en overheadkosten over een periode van ca. 30 jaar. Dat bedrag lag drie keer zo laag als de kosten van een criminele loopbaan. Als het je lukt om in je hele loopbaan als jongerenwerker slechts één jongere van een criminele loopbaan af te houden, dan heb je de samenleving je complete salaris meer dan driedubbel terugverdiend. Een eenvoudige rekensom met een prachtig resultaat. Maar toch… In het jongerenwerk zit een groot verloop. Het behoort tot de meest stressvolle beroepen, dus er wordt nogal eens uitgestroomd. Een jongerenwerker die al 30 jaar in het vak zit ben ik nog nooit
tegengekomen. De werkelijke kosten van een carrière als jongerenwerker liggen dus beduidend lager dan ons werd voorgerekend. Daarnaast is het erg moeilijk om aantoonbaar te maken dat je als jongerenwerker een jongere van een criminele loopbaan hebt afgehouden. Niet elk (rand)crimineel gedrag resulteert noodzakelijk in een criminele loopbaan. Bovendien, als een jongere zijn negatieve gedragspatroon doorbreekt is dat nooit monocausaal te verklaren uit inspanningen van het jongerenwerk alleen. Er zijn veel andere factoren die van invloed zijn op de keuzes die een jongere maakt. Het is dus niet of moeilijk bewijsbaar dat jij dat als jongerenwerker verantwoordelijk bent voor dat resultaat. Maar toch… als je eerlijk bent tegen jezelf… dan weet je als jongerenwerker heel zeker dat je bij een aantal jongeren een beslissende rol hebt gespeeld bij een totaal andere koers in hun leven. Daar zullen zeker ook andere factoren in hebben meegespeeld. Maar je weet dat jij een belangrijke bijdrage hebt geleverd. Al met al kan elke jongerenwerker die al wat jaren in het veld werkzaam is met enige zekerheid stellen dat hij minstens bij een aantal jongeren een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan een breuk met een criminele loopbaan. Dus wat nou ´Water naar zee dragen´? Een mooie troost voor ontgoochelde jongerenwerkers die er soms even helemaal doorheen zitten. Hans Stalknecht
Wat is een mentor? Een mentor is een bekend begrip in het middelbaar onderwijs. Daar heeft ieder kind een mentor. De Van Dale beschrijft een mentor als ‘begeleider van leerlingen’ en als ‘gids en raadsman’. De mentor binnen S@S is een vrijwilliger die kinderen uit de bovenbouw basisonderwijs en de brugklas begeleidt in het aanleren van kennis en vaardigheden. Kennis met betrekking tot mogelijkheden van studie en beroepskeuze, kennis van de maatschappij, van sport en vrijetijdsmogelijkheden. Daarnaast leren kinderen sociale vaardigheden, zich mondeling en ook schriftelijk uit te drukken en worden zij geholpen bij het bepalen van hun positie in de maatschappij.
In 2012 is Don Bosco Apeldoorn gestart met het mentorproject S@S. Dat staat voor ‘Support At School’. Kinderen uit de bovenbouw basisonderwijs/brugklas krijgen binnen dit project support van vrijwillige mentoren. Mentoring is een lichte ondersteuningsvorm, waarbij (jonge en volwassen) bewoners zich onbezoldigd inzetten voor kinderen en jongeren die extra aandacht en ondersteuning nodig hebben. Met S@S doen we een appèl op de kracht van de burger om de kracht van kwetsbare kinderen en hun gezinnen te versterken. In deze tijd, waarin de overheid meer en meer terugtreedt en de burger uitdaagt om zelf het heft in handen te nemen en verantwoordelijkheid te dragen in buurt en samenleving, wordt met vrijwillige mentoring ‘burgerkracht’ handen en voeten gegeven. Achtergrond. Twee basisscholen in Apeldoorn Noordoost hebben hun partners (Don Bosco Apeldoorn, Kinderopvang OOK, Het Kindercentrum.nl, Verian, Maatschappelijke dienstverlening Veluwe, Stichting Wisselwerk, CODA, Markant, Accres, ROC Aventus, Kids College Apeldoorn en Wijkraad Zevenhuizen-Zuidbroek) gevraagd om in brede schoolverband aanbod te ontwikkelen waarmee kwetsbare kinderen een extra steun in de rug krijgen in hun ontwikkeling. Apeldoorn Noordoost kent een relatief hoog aantal inwoners met een niet westerse etniciteit. Uit gegevens van de ‘buurtmonitor’ blijkt dat ca. een kwart van de bewoners van allochtone afkomst is, waarvan een groot gedeelte van niet-westerse afkomst. Bewoners van dit stadsdeel hebben een beneden gemiddelde sociaal-economische positie in vergelijking tot het stedelijk gemiddelde. 35 % van de bewoners heeft recht op huursubsidie en de werkloosheid ligt eveneens boven het stedelijk gemiddelde. Veel gezinnen hebben moeite om het hoofd financieel boven water te houden. Het valt leerkrachten en wijkwerkers op dat relatief veel huishoudens kampen met taalproblemen. Bovendien onderhouden ouders weinig contact met leerkrachten, buurtwerkers en andere begeleiders over de ontwikkeling en het functioneren van hun kind(eren). Al met al constateren we dat veel kinderen achterblijven in hun taalontwikkeling;
De mentor is meer dan een begeleider, hij is ook gids en raadsman. De mentor komt bij voorkeur uit de wijk en sluit aan bij de omgeving waarin het kind opgroeit. De mentor is een rolmodel, een voorbeeld voor het kind.
-
-
veel kinderen achterblijven in de ontwikkeling van sociale competenties; veel kinderen thuis onvoldoende ondersteuning krijgen bij hun huiswerk; kinderen gemiddeld genomen een grotere kans hebben om uit te vallen bij de overgang van basis- naar het middelbaar onderwijs; wijkwerkers en leerkrachten zijn van mening dat veel kinderen meer in hun mars hebben dan de schoolresultaten laten zien;
Samen met Wisselwerk en Kids College Apeldoorn heeft Don Bosco Apeldoorn zich over de vraag van de basisscholen gebogen. Naar hun inschatting zou vrijwillige mentoring een goed antwoord op de ondersteuningsvraag zijn die de basisscholen hebben geformuleerd. Don Bosco heeft het initiatief genomen om dit idee verder uit te werken. Bij de
betrokken basisscholen en overige partners in de brede school ontmoette dit initiatief veel enthousiasme Waarom vrijwillige mentoring? Het antwoord op die vraag is eenvoudig: omdat het werkt! Uit meerdere onderzoeken blijkt (zoals van het ISW van de Rijksuniversiteit Groningen) dat vrijwillige mentoring een goed instrument is. Wetenschappers drukken de opbrengsten van vrijwillige mentoring uit in termen van emotioneel, academisch, sociaal en cultureel kapitaal. Zij tonen aan dat kinderen en jongeren door vrijwillige mentoren meer zelfvertrouwen ontwikkelen. Hun schoolprestaties verbeteren en ze zijn beter in staat om goede sociale relaties op te bouwen met mensen die hen kunnen ondersteunen. Bovendien zijn kinderen en jongeren dankzij mentoring beter in staat om hun gedrag aan omstandigheden aan te passen, wat hen helpt bij hun maatschappelijk functioneren. Wat moet je doen voor dat resultaat? Dat zijn mooie resultaten. Alle reden dus om een mentorproject te starten. Maar die resultaten krijg je niet zo maar. ’t Is niet alleen maar een kwestie van vrijwilligers werven en aan de slag zetten. Ruwweg kun je zeggen -zo blijkt uit diezelfde onderzoeken- dat het succes van vrijwillige mentoring afhankelijk is van 1. Een kloppende match. Tussen de mentor en kinderen moet het klikken. Zonder match geen succes! De mentor moet er iets voor doen om een klik met de kinderen en jongeren te krijgen. Hij moet aansluiten. Bij de screening van vrijwilligers en het koppelen aan kinderen moet daarmee rekening worden gehouden. 2. De mentoringstijl. De mentor moet, afhankelijk van de situatie kunnen schakelen
3.
tussen een ondersteunende stijl (aandacht en betrokkenheid), een actieve stijl (samen iets ondernemen) en een instrumentele stijl (doelen stellen). In het trainen en begeleiden van mentoren moeten deze vaardigheden ontwikkeld worden. De organisatie van het mentorproject moet goed zijn: mentoren moeten training en gedurende een mentoraat ondersteuning krijgen. Het mentorproject moet kleinschalig georganiseerd en gezellig zijn, zodat vrijwilligers het gevoel hebben een onderdeel van de club te zijn.
Het is dus zaak om deze kritische succesfactoren in het mentorprogramma te waarborgen. Maar S@S doet meer. Ouders worden actief betrokken. De mentoring wordt in groepjes aangeboden om kinderen ook van elkaar te laten leren en niet de kinderen met een ‘probleem’ te scheiden van kinderen die goed meekomen. Hiermee wordt etikettering en negatieve zelfbevestiging voorkomen. De ondersteuning wordt de kinderen op school geboden, maar Don Bosco legt actief contact met het thuisfront. Waarom? Omdat het per slot van rekening de kinderen van hun ouders zijn. We gaan het niet van de ouders overnemen. Zij zijn de eerstverantwoordelijken en we moeten het dus hebben van een goede onderlinge samenwerking. We maken kennis met de ouders en kijken zorgvuldig hoe we de support die kinderen in het project geboden wordt kunnen doorzetten naar de situatie thuis. Wat doet de professional dan? De professionele inzet is gericht op het ontwikkelen van de benodigde infrastructuur, een zorgvuldige monitoring van trajecten en het trainen, begeleiden en ondersteunen van de vrijwilligers.
Projectcoördinator Marijke Smelt Op een ochtend ga ik langs voor een kennismaking bij de ouders van een kind van het mentorproject. Om goed te kunnen samenwerken bezoeken we alle ouders thuis. Als ik bij de woning kom zie ik een paar brieven uit de brievenbus steken. Zonder de het te willen zie ik dat het brieven zijn van een deurwaarderskantoor. Ik zit in een dilemma. Ga ik dit nou aan de orde stellen of niet? Als ik eenmaal binnen ben vertel ik eerlijk dat ik de brieven zag en me afvraag of er problemen zijn? Zou ik iets kunnen betekenen? Moeder geeft aan dat ze blij is met mijn aanbod en het met haar man zal bespreken. Ik hoor niets. Uit ervaring weet ik dat mensen die veel zorgen hebben vaak niet om hulp komen vragen. Ik besluit de stoute schoenen aan te trekken en weer eens langs te gaan. Mijnheer doet open en ik stel mij voor. Hij laat mij binnen. Ik vertel dat ik mijzelf niet wil opdringen, maar toch graag wil weten of ik iets kan betekenen. Ja, vertelt hij me, mijn vrouw heeft me van je verteld. Ik wil wel graag gebruik maken van je aanbod, maar ik schaam me nogal voor mijn problemen. Zonder verdere aanmoediging vertelt hij mij over de schuldproblemen waarmee het gezin kampt. Hij heeft vragen over papieren en zou graag wat ondersteuning willen om een traject bij de stadsbank te starten. Hij geeft aan dat hij zijn vuile was niet buiten wil hangen en om die reden schermt hij de problemen zorgvuldig af voor de sociale omgeving. We spreken af om papierwerk door te nemen en een afspraak bij de stadsbank voor te bereiden. Bij de volgende afspraak heeft mijnheer alle papieren keurig geordend. De komende maanden moeten veel praktische zaken geregeld worden. Zelf pakt mijnheer vrijwel alle taken op. Hij werkt harder dan ik ooit iemand heb zien doen om alles te regelen. Door te informeren naar de rol die anderen zouden kunnen spelen staat mijnheer na enige tijd ook vrienden en familie toe om hen te helpen om puntjes op de i te zetten. “Jouw komst betekende de ommekeer in onze situatie”, zegt mevrouw. “Maar ik heb eigenlijk niets gedaan”, zeg ik. Ik hoefde er alleen maar te zijn. Een luisterend oor en toeziend oog, op de achtergrond. Voor hen was dat genoeg om zelf aan de slag te gaan met het oplossen van problemen en hun netwerk weer toe te laten in hun leven. Mooier kan het niet, toch?
Kinderwerk Tijdens een Politieke Markt Apeldoorn raak ik in gesprek met een mijnheer die erg actief is in zijn wijk. Hij voelt zich betrokken bij zijn buurt. Als ik hem vertel dat ik bij Don Bosco werk, vertelt hij mij over zijn Turkse buurvrouw met twee jonge kinderen. De kinderen lijden aan een ernstige allergie. Hierdoor kunnen zij niet deelnemen aan buitenschoolse activiteiten. Ze zitten eigenlijk alleen maar binnen en komen nauwelijks buitenshuis. Of ik me alsjeblieft voor hen wil inzetten, vraagt hij. Hij regelt voor mij een telefoonnummer en ik neem contact op met de moeder. Op afspraak ga ik bij haar langs. Ze vertelt mij over haar situatie en haar zorg voor de kinderen. Ze wil dolgraag dat de kinderen iets te doen hebben buiten schooltijd. Ze ziet wel dat het vele thuiszitten niet goed is voor de ontwikkeling van haar kinderen. Bovendien legt de allergie een groot beslag op haar energie. Zelf is ze door de situatie ook aan huis gekluisterd, meent ze. Ze zou graag eens op adem komen en wat tijd voor zichzelf hebben.
Ik bespreek haar knelpunt met onze vaste vrijwilligster van het kinderwerk. Zou zij, vraag ik haar, de zorg voor deze kinderen aandurven, als ze aansluiten bij onze kinderactiviteiten? Dat ziet ze wel zitten. Moeder en kinderen komen kennismaken. In een mum van tijd spelen de kinderen met andere kinderen. Tussen de moeder en onze vrijwilligster klikt het. Momenteel komt moeder elke week op woensdag de kinderen brengen en blijft vervolgens zelf ook de hele middag. De kinderen spelen en gaan met hun huiswerk aan de slag in de huiswerkklas. Moeder leert er hoe ze de kinderen kan helpen met het huiswerk en ze lucht haar hart bij onze vrijwilligster, die zelf ook moeder is. De vrouw leeft helemaal op. Inmiddels is ze erg actief in de wijk. Daarbij informeert zij ook andere moeders over de mogelijkheden voor kinderen bij Don Bosco en de rol die ze als ouder kunnen oppakken. De groep ouders die betrokken raakt bij het kinderwerk is hierdoor groeiende.
In samenwerking met Wisselwerk, Iriszorg, gemeente en politie ontfermt Don Bosco zich in De Maten over een grote groep jongeren uit die wijk die regelmatig in aanraking komt met politie en justitie. Vaak zijn deze jongeren al met een hele rits gezagsdragers en hulp- en dienstverleners in contact geweest. De focus ligt daarbij bijna altijd op wat er niet goed gaat: hun delict, hun grensoverschrijdende gedrag, het falen op school, hun materialistische houding, hun korte spanningsboog, de agressie. Jongerenwerkster Fiona: “Ik kijk vooral naar wat er wel goed gaat”. Wat kunnen ze wél? Waar ligt hun behoefte? Wat heeft hun belangstelling, hun passie? Als je het een jongere vraagt, weet hij zelf vaak niet wat hij wil. “Een beetje chillen”, is het veel gehoorde antwoord. Maar dat ‘chillen’ loopt vaak uit op rottigheid. Reuring, dat is iets waar ze erg goed in zijn. Reuring veroorzaken. Ze weten er goed mee de aandacht op zich te vestigen. Dat kun je zien als lastig gedrag, en dat is het ook, maar je kunt het ook zien als een schreeuw om kaders. Deze jongeren moeten vooral duidelijke grenzen aangeboden krijgen. Dus ga je als jongerenwerker (op straat samen met de politie) grenzen stellen. En ineens zie je veel creativiteit bij deze jongeren loskomen. Ze zijn ongelooflijk goed in het omzeilen van toezicht en het overschrijden van grenzen. De buurt ervaart hierdoor veel overlast en onveiligheid. Het legt een flink beslag op hun omgeving. Een heel bataljon politie, jongerenwerk en hulpverlening heeft de handen vol aan ze. En dat is toch ook weer een prestatie op zich. En op school blinken ze nooit uit in intellectuele vaardigheden, maar buiten school zijn ze bijzonder streetwise. Ze zijn rap van de tong en zullen nooit gewoon eens autoriteit aanvaarden. Altijd ertegen in verzet. Een grote mond opzetten gaat ze goed af. Mondig zijn ze in elk geval wel. Als jongerenwerker kun je het allemaal positief willen benaderen, maar als jouw dure iPhone -van nog geen uur oud- is verdwenen voordat je de gelegenheid hebt gehad om ‘m tegen diefstal te verzekeren, zoals mij laatst nog overkwam, dan brom je wel even anders. Je weet dat jongeren uit deze groep erachter zitten, maar bewijzen kun je het niet. Met zo’n
ervaring maakt je idealisme plaats voor bitter realisme. Het drukt je met de neus op de feiten. Het omzeilen van toezicht wordt niet meer geduid als vaardigheid, maar als achterbaks gedrag. En hun iets te overdreven mondigheid maakt plaats voor ‘een aan agressie grenzende assertiviteit’ . Zo’n gejatte iPhone is natuurlijk maar een kleinigheidje in vergelijking met de ellende die anderen ondervinden. Maar je gaat je wel afvragen waar je al die moeite toch voor doet. Al die energie die je in ze steekt, het lijkt geen zoden aan de dijk te zetten. Preventie De realiteit onder ogen zien is het besef dat je als jongerenwerker niet voor alle jongeren betekenisvol kunt zijn. Jongeren die ver zijn afgegleden zijn beter af met de harde hand der wet. Daar moeten politie en justitie hun werk doen. En ook dan is er altijd een weg terug. Als jongeren bij me aankloppen zal ik ze nooit de deur wijzen. Maar ik steek mijn energie vooral in het voorkomen dat jongeren echt afglijden. Op het vlak van preventie kun je als jongerenwerker betekenisvol je werk doen. Preventie is vooral aandacht geven. Interesse tonen, jongeren werkelijk een plek geven. Het wordt onderschat hoe belangrijk dat is. Veel mensen zien niet dat jongeren hunkeren naar positieve aandacht. Die denken dat ze geen boodschap hebben aan hun aandacht. Ik betrap me er zelf wel eens op dat ik wat huiverig ben om op zo’n groep jongeren af te stappen die met hun houding communiceren dat iedereen hun rug op kan. ‘Ze zien me aankomen’ flitst het dan door me heen en ze kijken me aan met zoiets van ‘Heb ik wat van je aan ofzo?’. Maar een feit is dat zelfs de grootste ‘rat’ blij is met werkelijke belangstelling. Als ik geen trukendoos opentrek, maar gewoon mijzelf ben, ze de hand schud en echt geïnteresseerd ben, wil weten wie die jongeren zijn, hoe het met ze gaat, dan ontdooien ze altijd. Zelfvertrouwen Door oprechte interesse te tonen laat je jongeren merken dat zij ertoe doen. Als ik een jongere laat merken dat ik het leuk vind dat hij er is, dan zie je
zo’n jongere groeien. Als ik zo’n jongere complimenten maak, dan zie je dat het effect heeft op zijn zelfvertrouwen. Veel jongeren die we in het jongerenwerk bereiken hebben overal een grote mond, maar het ontbreekt hen aan zelfvertrouwen. Hun gevoel voor eigenwaarde is laag. Vaak beginnen ze al niet eens meer aan iets omdat ze toch niet in staat zijn om het tot een goed einde te brengen, denken ze. Alles mislukt. Om zichzelf en hun omgeving voor de zoveelste teleurstelling te behoeden geven ze het bij voorbaat al op. Ze hebben er geen enkel vertrouwen in dat ze in staat zijn om aan de prestatie-eisen van thuis, school, werk en de maatschappij te voldoen. En als je op school of werk niet kunt presteren, wat doe je dan? Dan ga je vooral datgene doen waarin je wel kunt presteren. Scoren bij zogenaamde vrienden door afwijkend gedrag. Lef tonen in criminaliteit. Dat vijzelt het zelfvertrouwen op. Die vrienden worden belangrijke personen voor de jongere, want daar kan hij goede sier maken. Het contact met mensen die wars zijn van dat gedrag wordt uit de weg gegaan. Eigenlijk hunkeren dat soort jongeren gewoon naar mensen die vertrouwen in hen hebben, die zien dat ze oké zijn zoals ze zijn.
Je bent oké zoals je bent Dat is dus mijn motto in het werk: je bent oké zoals je bent. Daar hoef je bij mij dus geen rare fratsen voor uit te halen. Ik ben altijd op zoek naar de kwaliteiten van jongeren, naar wat ze wel kunnen, naar wat er goed gaat in hun leven. Samen met de gemeente, de politie en de collega’s van Wisselwerk en Iriszorg zijn we actief met hen aan de slag. Een aantal van hen hebben we met pijn en moeite naar school weten te bewegen en die lopen nu dus stage bij ons. Anderen doen vrijwilligerswerk in het jongerencentrum. We richten onze energie vooral op de jongeren die verandering willen in hun leven. Ze maken een positieve ontwikkeling door. En dat doen ze zelf. Ik steun hen wanneer zij dat nodig hebben, maar ik hou ze ook een spiegel voor. Ze ervaren van mij dat ik in hen geloof. Ik benader hen positief, ook als ze fouten maken en soms terugvallen in oud gedrag. Natuurlijk kan ik niet van ze verwachten dat ze alles in hun leven meteen 100% op de rails hebben, maar ze boeken zichtbare vooruitgang. Zoals het feit dat een aantal jongeren dit eerste studiejaar met een positief resultaat zal afsluiten. Dat hadden ze zelf niet gedacht.
Met deze brochure wil Don Bosco Apeldoorn een inkijkje geven in inhoudelijke aspecten van de door haar verrichtte werkzaamheden in 2012. Separaat aan dit inhoudelijke verslag is op verzoek een digitale versie van de kwantitatieve rapportage over 2012 te verkrijgen.
Don Bosco Apeldoorn Bezoekadres: Sluisoordlaan 200 7733 EL Apeldoorn Postadres: Postbus 2195 7302 EN Apeldoorn Tel: 055 – 3664638 Web: www.donboscoapeldoorn.nl Email:
[email protected]