Doen mensen tijdens hun scheiding beroep op een bemiddelaar? Auteur: Lut Daniëls i.s.m. Prof. P. Taelman en Prof. A. Buysse
Onderzoeksvraag De Belgische wetgever heeft in de bemiddelingswet van 2005 bepaald dat bemiddeling steeds vrijwillig moet zijn. Ook als een rechter verwijst naar een bemiddelaar - de gerechtelijke bemiddeling - moeten partijen hun toestemming geven zowel om te bemiddelen als met de persoon van de bemiddelaar. Daarnaast heeft de wetgever kwaliteitsvereisten vastgelegd, waaraan de bemiddelaar moet voldoen en is in financiële bijstand voorzien voor minvermogenden die beroep doen op een erkend bemiddelaar. Voor het overige zijn geen regels inzake bemiddeling vastgelegd, voornamelijk om de drempel om te bemiddelen zo laag mogelijk te houden. Uit internationaal onderzoek blijkt dat bemiddeling veel positieve effecten heeft, met name leidt tot een betere oplossing van conflicten, meer samenwerking, meer en betere regelingen, minder kosten en hogere tevredenheid. Om een regeling uit te werken, kunnen personen in scheiding op meerdere deskundigen beroep doen. Doen mensen tijdens een scheidingsproces beroep op een bemiddelaar om een regeling uit te werken? Zo ja, welke basisopleiding hebben deze bemiddelaars genoten? Zo niet, welke drempels hebben tot gevolg dat mensen in scheiding niet bemiddelen?
Beschrijving Project Het IPOS project beoogt scheidingstrajecten te optimaliseren met als doel de levenskwaliteit van gezinnen tijdens en na een scheiding te verhogen. Hiervoor worden gedurende vier jaar personen in scheiding, hun kinderen en scheidingsdeskundigen bevraagd en opgevolgd aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten.
Steekproef Tussen 17 maart 2008 en 16 maart 2009 werd in de rechtbanken te Antwerpen, Mechelen, Gent en Kortrijk aan alle personen in scheiding via folders met antwoordkaarten gevraagd om deel te nemen aan het IPOS project. Van de 8896 kaarten kwamen er 3924 (44%) terug met bereidheid tot deelname, waarvan uiteindelijk 1850 (20,8%) volwassen de vragenlijst volledig
invulden.Van deze 1850 volwassenen namen ook 182 kinderen deel aan het onderzoek. Voor dit onderzoek worden de antwoorden van 1805 volwassenen geanalyseerd. Aan hen is gevraagd of zij met hun ex-partner voor of tijdens de echtscheidingsprocedure, schriftelijke en/of mondelinge afspraken gemaakt hebben en, in voorkomend geval, of deze afspraken zijn gemaakt met hulp van één of meerdere scheidingsdeskundigen. Ook werd gevraagd of de rechter tijdens hun procedure bemiddeling ter sprake heeft gebracht. Aan een deel van de volwassenen, met name 467 personen, werd eveneens gevraagd om een vragenlijst met betrekking tot bemiddeling, in te vullen. In een tweede onderzoek werd de praktijk bevraagd van 670 Vlaamse scheidingsdeskundigen, die beroepsmatig mensen in de loop van hun scheidingsproces bijstaan (advocaten, notarissen, therapeuten, bemiddelaars) of tijdens hun scheidingsprocedure tussenkomen (magistraten, justitieassistenten). Met uitzondering van de magistraten werd aan alle scheidingsdeskundigen gevraagd aan te geven of ze beroepsmatig werkten als bemiddelaar. Hierdoor werd de groep van deskundigen ingedeeld in twee groepen: ‘bemiddelaars’ en ‘nietbemiddelaars’. Aan degenen die aangaven niet als bemiddelaar te werken, werd gevraagd aan te duiden tot welke beroepsgroep ze behoorden. Daarnaast is aan alle scheidingsdeskundigen gevraagd of en in welke mate ze onderling samenwerken en/of doorverwijzen.
Resultaten Doen mensen in scheiding beroep op een scheidingsdeskundige om een regeling uit te werken? Uit tabel 1 in bijlage blijkt dat respectievelijk 40 % (voor scheiding), 30.4 % (Echtscheiding door Onderlinge Toestemming, EOT) en 18.3% (Echtscheiding op grond van Onherstelbare Ontwrichting, EOO) van de groep scheidenden die een overeenkomst hebben opgemaakt voor of tijdens de echtscheidingsprocedure, stelt dat deze regeling tot stand is gekomen zonder bijstand van een scheidingsdeskundige. Hierbij moet opgemerkt worden dat het onderzoek is gebaseerd op rapportage door de mensen in scheiding zelf, zodat zij hierbij hun eigen perceptie weergeven. Doen mensen in scheiding beroep op een bemiddelaar? Uit tabel 2 in bijlage blijkt dat als mensen in scheiding aangaven professionele steun te hebben gehad, meerdere scheidingsdeskundigen werden geconsulteerd. Een meerderheid van de respondenten raadpleegde een advocaat (vooral de eigen advocaat) en/of een notaris. Respectievelijk 21.6 % (voor scheiding), 14.6 % (EOT) en 9.2 % (EOO) van de personen in scheiding doen beroep op een bemiddelaar in het kader van de “vrijwillige bemiddeling”. Opmerkelijk is dat 41 tot 67 % van de bemiddelaars een juridische achtergrond heeft. 12 respondenten (2.79 % van de 430 mensen in de EOO procedure) geven aan dat gerechtelijke bemiddeling heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot de tussenkomst van de bemiddelaar blijkt uit het voorgaande dat voor de start van de scheidingsprocedure, 12.6% van de respondenten ondersteund wordt door een bemiddelaar. Bij de start van de EOT- en EOO - procedure bedraagt dit percentage respectievelijk 10.2% en 7.5%. Gedurende de EOO procedure maken 2.8% van de mensen in scheiding gebruik van bemiddeling. Welke zijn mogelijke drempels voor bemiddeling? 1.
Gebrek aan informatie door de rechter
De Belgische wetgeving voorziet dat een rechter partijen slechts kan verwijzen naar een bemiddelaar indien beiden instemmen. Het scheidende koppel moet bijgevolg zelf (of “in persoon”) aanwezig zijn in de rechtbank en moet voor hen begrijpbare informatie krijgen. Meestal verschijnen beide partijen “in persoon” voor de vrederechter, in het kader van dringende en voorlopige maatregelen. Voorafgaand aan een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting is dit minder het geval. Uit tabel 3 blijkt dat 41.1 % van de mensen die voor de vrederechter verschenen zijn, aangeven informatie te hebben gekregen inzake bemiddeling, terwijl dit bij de EOO procedure 26.1 % bedraagt. Als informatie wordt gegeven, begrijpt 80 tot 89.1 % van de mensen de verstrekte uitleg. Uiteindelijk gaat 2.8 % (EOO procedure) van de mensen effectief in bemiddeling 2.
Gebrek aan interprofessionele samenwerking
Vermits advocaten en notarissen het eerste aanspreekpunt zijn voor mensen in scheiding, stelt zich de vraag of zij al dan niet samenwerken met en/of doorverwijzen naar een bemiddelaar bij het uitwerken van een regeling. Uit het onderzoek bij 670 Vlaamse scheidingsdeskundigen, blijkt dat bijna alle deskundigen bemiddeling kennen. 12.8% (N=24) van de 194 advocaten en 42.9% (N=18) van de 43 notarissen hebben een opleiding in bemiddeling gevolgd. Van de advocaten werkt 16 % soms en 1.5% vaak samen met een bemiddelaar. Bij de 43 notarissen antwoordt 15.9% dat hij/zij soms samenwerkt met een bemiddelaar. 39.7% van de advocaten en 65.1% van de notarissen stelt dat soms een zaak wordt doorverwezen door of naar een bemiddelaar. Omtrent de vraag of een doorverwijzing naar bemiddeling goed is bij het begin van een gerechtelijke procedure, antwoordden de deskundigen gemiddeld 3.4 op een 5-puntenschaal, dit wil zeggen: tussen neutraal en eerder positief. Advocaten (2.7 op 5) gaan het minst akkoord, notarissen (3.3 op 5) antwoorden neutraal terwijl bemiddelaars (3.6 op 5) iets meer akkoord gaan. Mensen in scheiding geven aan dat advocaten en notarissen een belangrijke bron van informatie zijn in verband met bemiddeling. Uit analyse van de subvragenlijst inzake bemiddeling blijkt dat de participanten in vrijwillige bemiddeling (N=85) bemiddeling hebben leren kennen via: vrienden/kennissen/familie (38.8%), advocaat of notaris (32.9%), ex-partner (11.8%), media/internet/telefoongids (9.4%), huisarts/ziekenhuis/psycholoog (8.2 %), informatiecampagne van de overheid (4.7%), hun professionele werkomgeving (3.5%) en via een justitie assistent (1.2%). Hierbij dient opgemerkt te worden dat respondenten meerdere categorieën konden aanduiden. Om effectief een bemiddelaar te vinden, worden dezelfde informatiebronnen vermeld: vrienden en familie (N=33, 38.8%), advocaten en notarissen (N=19, 22.4%) en internet (N=12, 14.1%). 5 respondenten (5.9%) vonden hun bemiddelaar bij toeval. 3.
Ideeën over bemiddeling bij de mensen in scheiding
Uit analyse van de subvragenlijst inzake bemiddeling blijkt dat 80 % van de 375 deelnemers die geen beroep hebben gedaan op een bemiddelaar, positief antwoordden op de vraag of zij voordien al gehoord hadden van bemiddeling. Een verklaring voor de vaststelling dat personen in scheiding wel gehoord hebben van bemiddeling maar geen beroep deed op een bemiddelaar, ligt mogelijk in de idee die mensen hebben van bemiddeling. Uit kwalitatief onderzoek op basis van de subvragenlijst inzake bemiddeling blijkt dat voor respondenten bemiddelen gelijk stond aan ‘niet zelf regelen’ en ‘streven naar herstel van de relatie’ en dat bemiddeling enkel nuttig is indien er conflicten zijn. Verder schatten de participanten in dat bemiddeling niet zou lukken omwille van de ex-partner. Ook gaven
respondenten aan dat zij tevreden waren met de ondersteuning van de andere scheidingsdeskundige, met name een advocaat of notaris, bij wie ze terecht waren gekomen. De kostprijs van bemiddeling wordt zelden aangegeven als reden om niet te bemiddelen.
Besluit Na een eerste poging in 2001, heeft de Belgische wetgever in 2005 bemiddeling vastgelegd in een wet met als doel het gebruik van bemiddeling te stimuleren. Uit diverse buitenlandse onderzoeken blijkt dat bemiddeling positieve effecten heeft. Uit het IPOS onderzoek blijkt dat 60 % (voor scheiding), 69.6% (EOT) en 81.7 % (EOO) van de groep scheidenden die een schriftelijke overeenkomst hebben opgemaakt voor of tijdens de echtscheidingsprocedure, stelt dat deze regeling tot stand is gekomen met steun van één of meerdere deskundigen. Een meerderheid van de mensen in scheiding raadpleegt een advocaat (en dan meestal een eigen advocaat) en/of notaris. Voor de start van de scheidingsprocedure wordt 12.6% van de respondenten ondersteund door een bemiddelaar bij het opmaken van een schriftelijke overeenkomst. Bij de start van de EOT en EOO - procedure bedraagt dit percentage respectievelijk 10.2% en 7.5%. Gedurende de EOO procedure gaan 2.8% van de mensen in scheiding in bemiddeling. 40 tot 67 % van de betrokken bemiddelaars heeft een juridische achtergrond. Op basis van het IPOS onderzoek worden drie mogelijke verklaringen geformuleerd voor het feit dat een beperkt aantal mensen in scheiding beroep doet op een bemiddelaar. (1)
De mensen in scheiding stellen geen informatie te hebben ontvangen van de rechter. 58.9% van de mensen in scheiding die voor de vrederechter verschenen, geven aan geen informatie te hebben gekregen over bemiddeling, terwijl dit bij de EOO procedure 73.9% bedraagt. Als de magistraat informatie geeft, begrijpt 80 tot 90% van de mensen de uitleg. Uiteindelijk gaat 2.8% van de mensen in de EOO – procedure in bemiddeling. Mogelijke verklaring is dat mensen in een EOO – procedure gedefinieerd kunnen worden als ‘hoog conflict koppels’, waardoor bemiddeling hen onmogelijk lijkt.
(2)
De samenwerking en de doorverwijzing tussen enerzijds advocaten en notarissen - die als eerste worden gecontacteerd door de mensen in scheiding – en bemiddelaars is beperkt. Nochtans geven mensen in scheiding aan dat advocaten en notarissen een belangrijke rol spelen bij het informeren omtrent bemiddeling en bij het vinden van een bemiddelaar. Bij de advocaten en notarissen die een opleiding tot bemiddeling hebben gevolgd, is het mogelijk dat zij - met betrekking tot bepaalde punten en/of op bepaalde momenten - op een zodanige manier tussenkomen die overeenkomt met hetgeen in de de Memorie van Toelichting bij de bemiddelingswet van 2005, als bemiddeling wordt gedefinieerd: “een proces … dat wordt geleid door een onafhankelijke derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf tot een oplossing te komen”. Deze definitie is conform aan de definitie die in het buitenland wordt gehanteerd.
(3)
80 % van de 375 participanten die geen beroep hebben gedaan op een bemiddelaar, hadden al gehoord van bemiddeling. Zij doen echter geen beroep op een bemiddelaar omdat zij denken dat ze dan niet meer zelf kunnen beslissen omtrent hun regeling, dat de bemiddelaar - tegen hun wil - zal proberen de relatie te herstellen en dat bemiddelen met hun ex-partner, toch onmogelijk is. Daarnaast geven mensen in bemiddeling aan dat zij tevreden waren met de andere scheidingsdeskundige bij wie ze terecht zijn gekomen.
Mogelijke implicaties (1 ) Hervorming van de Bemiddelingswet van 2005 Bemiddeling heeft tot doel mensen zodanig te informeren en te ondersteunen dat ze zelf een regeling kunnen uitwerken. Uit het IPOS onderzoek blijkt dat mensen in scheiding zelf een totaal ander beeld hebben zowel van het proces en doel van bemiddeling als van de rol van een bemiddelaar. Informatie omtrent bemiddeling is bijgevolg noodzakelijk. Mogelijk kan de Federale Bemiddelingscommissie hierin een rol spelen, op voorwaarde dat haar opdracht door de Belgische wetgever wordt uitgebreid. Echter, om mensen in scheiding nog beter te informeren, zouden zij verplicht moeten worden kennis te maken met bemiddeling in de praktijk. Dit betekent dat zij - voor de start van de scheidingsprocedure - één of meerdere gesprekken zouden moeten voeren met een bemiddelaar. Hiertoe zou de bemiddelingswet van 2005 moeten worden aangepast. Bij deze hervorming moet aandacht worden gegeven aan de rol van advocaten en notarissen. Uit onderzoek blijkt immers dat mensen in scheiding niet enkel informatie willen inzake hun rechten en plichten bij scheiding en inzake het verloop van de scheidingsprocedure, maar ook bijstand willen van iemand die hun eigen belangen verdedigt. Daarnaast kunnen ook deskundigen die aangaven beroepsmatig niet te werken als bemiddelaar, in hun praktijk - met betrekking tot bepaalde punten en/of op bepaalde momenten - op een zodanige manier tussenkomen die overeenkomt met de wijze waarop bemiddeling wordt gedefinieerd. (2) Nood aan bijkomend onderzoek Het IPOS onderzoek is gebaseerd op rapportage door de mensen in scheiding zelf, zodat de resultaten kritisch moeten worden bekeken. Dat mensen aangeven dat zij een schriftelijke overeenkomst hebben opgemaakt zonder professionele hulp, kan betekenen ofwel dat zij effectief geen hulp hebben gehad ofwel dat zij wél hulp hebben gehad maar niet voor het opmaken van de overeenkomst. Een andere mogelijkheid is dat zij - niettegenstaande het contact met een deskundige - het gevoel hebben zelf bepaald te hebben wat er in de overeenkomst werd vastgelegd. Het is onwaarschijnlijk dat het hoge percentage van mensen in scheiding dat aangeeft geen professionele hulp gehad te hebben, klopt met de werkelijkheid. Zo is de tussenkomst van een notaris noodzakelijk indien een regeling wordt getroffen met betrekking tot een gemeenschappelijk onroerend goed. Vraag blijft welke deskundigen tussenkomen tijdens een scheiding, op welke wijze zij dit doen en of deze tussenkomst leidt tot andere resultaten voor de mensen in scheiding, in termen van hun overeenkomst of in termen van hun levenskwaliteit. Zo is het belangrijk na te gaan of de overeenkomsten die tot stand zijn gekomen zonder professionele hulp, na verloop van tijd beter stand zullen houden dan deze die tot stand kwamen met professionele steun. Het hoge aantal personen in scheiding dat aangeeft geen informatie inzake bemiddeling te hebben gekregen, kan op verschillende manieren worden verklaard. Zijn mensen die verschijnen voor een rechter in een verhoogde stresstoestand waardoor ze informatie niet horen en/of niet kunnen vatten? Is de manier waarop informatie wordt gegeven, niet aan hen aangepast? In de eerste hypothese moeten mensen in scheiding op een ander moment en/of op een andere wijze geïnformeerd worden inzake bemiddeling. In de tweede hypothese moet in de opleiding van magistraten meer nadruk worden gelegd op het systematisch en correct te informeren omtrent bemiddeling, hetgeen ten andere voorzien is in de echtscheidingswet van 2007. Daarnaast dient te worden nagegaan op welke wijze mensen in scheiding beslissen omtrent de
scheidingsweg die zij zullen volgen en het al dan niet gebruik maken van bemiddeling om een regeling uit te werken. (3) Wat is de aard van bemiddeling De kwestie van het al dan niet samenwerken/doorverwijzen tussen enerzijds advocaten en notarissen en anderzijds bemiddelaars, stelt de meer fundamentele vraag naar de natuur van “bemiddeling”. Is bemiddeling een apart beroep, met eigen methodieken en een eigen doelstelling of is het een toepassing van vaardigheden, die iedereen kan leren en toepassen. In dit laatste geval kan ook in een praktijk van een deskundige die zichzelf definieert als ‘niet-bemiddelaar’ gewerkt worden conform de essentie van bemiddeling. Daarnaast moet worden nagegaan wat leidt tot het beste resultaat voor de mensen in scheiding, in termen van hun overeenkomst (op maat gemaakt, duidelijk, volledig, gericht op de toekomst) en/of in termen van hun levenskwaliteit en deze van hun kinderen, tijdens en na scheiding. Indien bemiddeling als apart beroep, leidt tot een beter resultaat voor de mensen in scheiding, dienen de andere deskundigen ‘niet-bemiddelaars’ gesensibiliseerd en opgeleid te worden om door te verwijzen naar een bemiddelaar. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de financiële consequenties: ofwel het verlies van inkomen voor de andere deskundigen ofwel een bijkomende kost voor mensen in scheiding. Indien bemiddeling daarentegen een geheel van vaardigheden behelst, die kunnen worden toegepast door alle scheidingsdeskundigen, en die leiden tot een beter resultaat voor de scheidende partijen, dan dienen alle deskundigen die partijen bijstaan tijdens hun scheidingsproces, getraind te worden om anders om te gaan met (conflicterende standpunten van) partijen in scheiding.
Bijlagen Tabel 1: Geschreven overeenkomsten gesloten voor of bij de start van een scheidingsprocedure met of zonder professionele tussenkomst VOOR SCHEIDINGSPROCEDURE N = 587
BIJ START VAN SCHEIDINGSPROCEDURE EOT EOO N = 1285 N = 120
Geen professionele hulp
N=235 (40 %)
N=390 (30.4 %)
N=22 (18.3 %)
Wel professionele hulp
N=352 (60 %)
N=895 (69.6 %)
N=98 (81.7 %)
Tabel 2: Professionele achtergrond van de scheidingsdeskundigen die tussenkomen tijdens het scheidingsproces* VOOR SCHEIDINGSPROCEDURE
BIJ DE START VAN DE SCHEIDINGSPROCEDURE
Consensual N = 352 Eigen advocaat Advocaat ex Advocaat samen Notaris Rechter Bemiddelaar
N = 895
N=116 (34.4 %)
N=249 (27.8 %)
N=88 (89.8 %)
N=51 (14.5 %)
N=121 (13.5 %)
N=33 (33.7 %)
N=18 (5.1%)
N=55 (6.1 %)
N=0 (0 %)
N=131 (37.2 %)
N=504 (56.3 %)
N=6 (61 %)
N=60 (17 %)
N=9 (1.0 %)
N=9 (9.2 %)
N=76 (21.6 %)
N=131 (14.6 %)
N=9 (9.2 %)
Advocaat/ Notaris Maatschappelijk assistent, therapeut
Irretrievable breakdown N = 98
N=37 (48.7 %) N=7 (2 %)
N=54 (41.2 %) N=19 (2.1 %)
N=6 (66.7 %) N=0 (0 %)
*Respondenten konden aangeven dat ze een of meer scheidingsdeskundigen hadden geraadpleegd.
Tabel 3: Gerechtelijke bemiddeling voor en tijdens de scheidingsprocedure
VOOR SCHEIDINGSPROCEDURE
TIJDENS SCHEIDINGSPROCEDURE
Vrederechter
Rechtbank Eerste Aanleg
Aanwezigheid bij de zitting: “Ik was aanwezig bij de zitting.” N = 292
N = 387
Informatie geven: “De rechter gaf informatie.” ( over bemiddeling) N = 120
N =101
Informatie begrijpen: “Ik verstond de informatie (redelijk) goed.”* N = 96
N = 90
Instemming geven en naar een bemiddelaar gaan: “We zijn naar een bemiddelaar geweest.” N = 12 * De antwoorden op de vraag ”Ik begreep de informatie van de rechter goed” werden opgeteld indien de respondenten een score gaven van 5 (eerder akkoord) tot en met 7 (volledig akkoord) op een 7 puntenschaal, gaande van 1 (helemaal niet akkoord) tot 7 (volledig akkoord).