Dittentamenis niet100%%in orde…..☺ ☺ Maarmisschien welprettig omtegebruiken bijhetleren -1-
Toetsvragen O&B3 periode 5 Obstetrie en gynaecologie N 1. Nummer 1 geeft de Corpus uterus aan Zie taak 2.6 J
2.
In de 12de tot 18de week kunnen de HC en BDP worden gemeten. HC is de betrouwbaarste meting in deze periode Zie taak 2.3
J
3.
Net na de menopauze (ovulatie) kan er vocht in cavum Douglas zijn Zie taak 2.3
J
4.
Bloedverlies bij postmenopauze is altijd een reden voor een echo van de onderbuik
J
5.
Progesteron zorgt ervoor dat er geen rijping van een nieuw follikel plaatsvindt Zie college gynaecologie
J
6.
HCG zorgt ervoor dat het corpus luteum in stand wordt gehouden Zie college obstetrie
J
7.
Blastula ontstaat na 6 dagen Zie college obstetrie
N 8.
Omphalocèle is een oorzaak van Polyhydramnion Oorzaken van polyhydramnion zijn • Niet slikken van vruchtwater • Andere foetale misvormingen • Meerling met derde circulatie • Placenta-afwijkingen
N 9.
Placenta Praevia marginalis (aan de rand) is een placenta die helemaal voor de uitgang van de baarmoeder ligt
J
Het syndroom van Potter is agenesie van de nieren en wordt veroorzaakt door oligohydramnion Zie taak 2.3 (dit is niet de vraag van de toets)
10.
N 11.
Dysmatuur is een te vroeg geboren baby Dysmatuur: kinderen die lichter zijn dan op grond van de zwangerschapsduur verwacht mag worden
Mammae N 12. Het lobulair mammacarcinoom komt het meest voor Lobulair carcinoom: 5 – 10% Ductale carcinoom: 90% J
13.
Een aantal nadelen van bevolkingsonderzoek zijn: duur, overlevingskansen blijven onder de 100% en
-2-
J
14.
Bij compressie van de mamma bij een röntgenonderzoek, wordt de film overal gelijk belicht
J
15.
Bij iemand onder de 30 kan beter geen echografieonderzoek worden uitgevoerd, omdat er teveel vetweefsel is
J
16.
De clips die achter blijven na een operatie dienen om de plek van de tumor aan te geven Zie taak 4.7
17
Het veranderen van de vorm van een knobbeltje in het borst wijst op maligneteit
RD N 18.
N 19.
Een mammacarcinoom ontdek je eerder met rontgenonderzoek dan m.b.v. palpatie Röntgenonderzoek: mammacarcinoom moet 0,5 cm zijn Palpatie: mammacarcinoom moet 1 cm zijn De klapperkaakopname wordt gebruikt om het dens goed af te beelden
J
20. Nummer 4 geeft de dens aan Was op de toets niet te zien. De nummers waren er af gevallen
J
21.
Bij een axiale opname van de heup is de stralengang mediolateraal Zie radiodiagnostisch onderzoek, pagina 246
22.
De beste opname voor het sacrum is een PA liggend met opgetrokken knieën
J
23.
Myelomen zijn op een conventionele röntgenfoto zichtbaar als een ronde scherp begrensde opheldering in het bot
J
24.
Een OPG is een juist manier om de hele kaak af te beelden
25.
Bij een mediolateraal oblique opname van de borst moet de m. pectoralis helemaal over de borst worden geprojecteerd
-3-
N 26.
Bij een carcinoom bij de longen is het maken van een röntgenfoto voldoende voor het lokaliseren van de tumor
N 27.
Bij een mammogram wordt er een FHA van 100 cm gebruikt Er wordt een FHA van 50-65 cm gebruikt
MRI N 28.
N 29.
3
Op dit plaatje van echografie is een cysteuze nier te zien Er is een waternier op het plaatje te zien Op dit MRI-plaatje is de trachea met 3 aangegeven Dit de oesophagus. De oesophagus ligt namelijk voor de trachea. (zie taak 3.1)
J
30.
Op dit MRI plaatje is de oesophagus met 4 aangegeven Zie taak 3.1
J
31.
Afbeeding 2.1 is een vetplaatje Zie taak 3.1
4
N 32
Op dit plaatje is liquor aangegeven met nummer 3 Myelum (zie taak 3.1)
J
33.
Wanneer de turbofactor wordt verhoogd, wordt de scantijd korter
J
34.
Door de FLAIR-techniek wordt het liqour onderdrukt Zie college MRI en taak 3.3
J
35.
Bij een Gradient Echo wordt er gebruik gemaakt van een fliphoek (< 90 graden) Zie college MRI
J
36.
Bij een TSE wordt de scantijd verkleind Zie taak 3.3 en college MRI
RT N 37.
N 38.
Het dosistempo is 0,50 gy/min, de FHA is 60 cm en de PDD op 5 cm diepte is 60%. Nu wordt de FHA 50 cm. De PDD wordt dan 58-58,4 % De PDD op 5 cm bij FHA van 50 cm is 50 % ((50 * 0,6 / 50) * 100%) (zie taak 7.11) Het dosistempo is 1,55 Gy/ min, BSF is 1,33, PDD is 58% en de dosering is 2 Gy is 7 fracties. De tijd per keer is 1 min en 10 seconde. Formule BT = ((100 * D) / (PDD * Dt * BSF)) minuten BT = bestralingstijd D= het aantal te geven Gy op diepte d PDD = de procentuele dieptedosis op diepte d Dt = het aantal Gray per minuut in de lucht op de gebruikte FHA BSF= de backscatterfactor BT = ((100 * 2) / (58 * 1,55 * 1,33) BT = 1,6 minuten BT = 1 minuut en 40 seconden (zie taak 7.11)
-4-
N 39.
25% van mammacarcinoom is erfelijk ongeveer 8%
J
Vrouwen met een ovariumcarcinoom hebben een slechte prognose Zie taak 2.5
40.
N 41.
Het verschil tussen een maligne en een benigne tumor is dat een maligne tumor glad is begrensd en een benigne tumor niet andersom
N 42.
Patiënte A heeft een laterale mammacarcinoom en patiënte B een mediale mammacarcinoom. Patiënte A heeft een grotere kans op het krijgen van een mediosternale (metastasen) dan patiënte B
N 43.
Indien men in een ongefilterde orthovoltfotonenbundel een koperfilter plaatst zal de bundel minder diep in weefsel doordringen Het filter zorgt ervoor dat de ‘zachte’ straling eruit wordt gefilterd. Er blijft dan alleen nog ‘harde’ straling over. Deze straling kan dan verder door het lichaam komen
N 44.
Iemand met het stadia T1N0M0 wordt curatief bestraald op de superclavicula. Deze patiënt heeft geen metastasen. Er hoeft dus ook niet op de clavicula te worden bestraald
N 45.
De stadia indeling van gyneacologische tumoren gaat met net FROM-systeem (FIGO) TNM-systeem
46.
Boostbestraling en brachytherpie wordt vaak als combinatie uitgevoerd bij iemand met een rectumcarcinoom
J
47.
Bij bestraling van het rectum is een acute bijwerking diarree Zie taak 2.5
J
48.
Mensen die bestraald worden hebben in mindere of meerdere mate last van vermoeidheid Zie taak 7.13
J
49.
Bij het kleiner worden van de FHA, wordt de Mayneord-factor groter dan 1
50.
Het effect van radionuclidetherapie door….
51.
Vuistregels van elektronen bestraling zijn • PDD 85% = 1/3 van de energie • Dracht in cm = 1/2 van de energie • Diepte van dmax = 1/5 van de energei • Remstraling < 10% (de vraag is niet de vraag uit de toets, de vuistregel weet ik niet meer van wat erin de toets stond) Zie taak 7.10 en college Bestraling van oppervlakkig gelegen tumoren
52.
De concentratie die gebruikt wordt is MBq/ml
J
-5-
N 53.
Er is sprake van het traject: lokaliseren – CT – planning – simuleren – bestralen. Men wil bij het maken van de CT-scan een litteken op de huid markeren. Dit doet men met looddraad Denk bijvoorbeeld aan vulling in kiezen. Dit levert artefacten. Er wordt daarom gebruik gemaakt van catheterdraad
N 54.
Indien men in een ongefilterde orthovoltfotonenbundel een koperfilter plaatst zal de bundel minder diep in weefsel doordringen (zie 43) Het filter zorgt ervoor dat de ‘zachte’ straling eruit wordt gefilterd. Er blijft dan alleen nog ‘harde’ straling over. Deze straling kan dan verder door het lichaam komen
N 55
Voor vrouwen onder de 30 jaar wordt mamografie bemoeilijkt door vetweefsel klierweefsel
N 56
Een melanoom wordt doorgaans behandeld met radiotherapie
N 57
Een patiënt met een mammacarcinoom T1N0M0 wordt bestraald - de supraclaviculaire klieren worden bij deze patient electief bestraald bij deze patient zijn er geen uitzaaiingen. Het heeft helemaal geen zin om de supraclaviculaire klieren te bestralen
EG N 58.
J
59.
Dermoid-cyste is heeft echorijke en echoarme structuren Dermoid-cyste is een cyste met echo’s erin of echorijke gebieden (zie taak 2.2) Bij kinderen boven de 12 maanden wordt er geen echo gemaakt van de heup Na 12 maanden verbeent de femurkop (de vraag klopt waarschijnlijk niet helemaal) Zie taak 3.6
N 60.
De bijmilt is echorijker afgebeeld dan de milt zelf Het wordt even echorijk afgebeeld of echoarmer (zie pag 48 van Inleiding in de echografie)
N 61.
Op dit plaatje kun je zonder meten al zien dat de wand van de galblaas is vergroot
62.
Op dit plaatje is een apendicitis te zien. Het echoarme gebied is een eerder ontstane ontsteking Apendicitis is een darmlis met een echoarme rand
N 63.
Op de getoonde pathologie berust voornamelijk op cysteuze afwijkingen Je ziet geen duidelijk afgescheiden cystes
N 64.
Je ziet multiple inflamatoire foci. De meest waarschijnlijke diagnose is:“hepatitis” Diffuse echogeniteits verdeling is een kenmerk van hepatitis. Op het plaatje zijn bullseyes te zien. Deze zijn niet diffuus.
N 65.
Wanneer de bijschildklieren echografisch niet zichtbaar zijn wijst dit op een pathologie Bijschildklieren zijn pathologisch als ze wel zichtbaar zijn
-6-
J
66.
Je ziet een echo van de rechter onderbuik met het typische beeld van appendicitis. Dit noemt men Target-sign 2 rondjes om elkaar heen met echoarm rondje in het midden van de leasie
N 67. Nummer 2 duid op een verwijde medula Medula is het merg, witte gedeelte Wervelkolom N 68. Kyfose is een zijwaartse kromming Kyfose is een ventrale krommin. Scoliose is een zijwaartse kromming. (Zie taak 3.9) N 69.
Bij iemand met een lumbale wervelbreuk wordt een opname gemaakt van de intervertebrale foramen In de lumbale wervels lopen de zenuwen niet door de intervertebrale foramen. Deze bestaan namelijk niet meer.
N 70.
Een symptoom bij Bechterew is een toenemende kyfose met wigvorming van de wervels en later indeuking van de dekplaatsen Symptoom bij Scheuermann. (zie taak 3.4)
N 71.
Iedereen heeft 6 lumbale wervels Iedereen heeft 5 lumbale wervels (Zie taak 3.9)
CT J 72.
J
Iemand met een schedelbreuk kan beter een CT-onderzoek ondergaan dan een MRIonderzoek Bot is niet zichtbaar op een MRI (zie taak 6.7)
73.
Op dit CT-plaatje is een CWK gescand met i.v.-contrast Zie taak 6.5
74.
Dit is een CT-plaatje van een long-setting met .... septa
Schedel J 75. Bij een abces in de hersenen, ligt het vocht tegen de schedel aan Bij een abces kleurt de schedelwand aan (bij CT?) Zie taak 6.7 (college schedel) N 76.
Foramen mentalis bevindt zich bij de maxilla Mantal foramen bevindt zich bij de mandibula
N 77.
Bij een traumapatient met schedelfracturen kun je beter een MRI maken dan een CT
NG N 78.
N 79
Bij een S.N. worden alleen de lymfeklieren aangekleurd waarin zich metastasen bevinden
Gallium is voor het afbeelden van tumoren Ontstekingen en tumoren (zie taak 7.6) -7-
J
80.
Gallium is goed voor het afbeelden van ontsteking met bloedlabeling.
J
81.
De apotheker is verantwoordelijk voor een goede radioactieve stof Zie taak 7.1
N 82.
Bij een schildklierscintigram wordt er gebruik gemaakt van technetium. Het technetium wordt opgeslagen in de schildklier. Het technetium wordt dan niet gekoppeld aan jodium
J
Bij de up-take bepaling moet je rekening houden met de afname van de radioactiviteit van de stof
83.
N 84.
I123-natruimjodide wordt gebruikt voor onderzoeken en behandelingen Dit is I131 (zie college nucleaire geneeskunde)
J
85.
Cold-spots kunnen passen bij tumor, bloedingen en cystes Zie college nucleaire geneeskunde
86.
Prebezorging: voordat de RA wordt gekalibreerd is het al aangeleverd bij het ziekenhuis
N 87.
Wanneer een moeder en een dochter nuclide in evenwicht zijn, is de halveringstijd van de moeder en de dochter gelijk Zie taak 7.4; het zijn allebei andere stoffen dus een andere halveringstijd
N 88.
Alle kwaliteitscontroles worden om dezelfde tijd uitgevoerd De éne kwaliteitscontrole wordt vaker uitgevoerd dan de andere
J
Chemische zuiverheid is het percentage van de radionuclide dat in de betreffende chemische vorm aanwezig is Ik weet niet of dit de vraag was, maar dit is wel het goede antwoord (zie taak 7,1)
89.
N 90.
Molybdeen en technetium kunnen als mengsel het beste koud worden bewaard Heeft te maken met het atomair niveau. Het hangt niet af van de temperatuur. Dan zal het namelijk sneller of langzamer vervallen bij een andere temperatuur
91.
Wanneer er teveel stoffen in de RA stof zitten die er niet in horen kan dit een hogere stralenbelasting voor de patiënt betekenen
J
92.
Een homogeniteitstest wordt gedaan zonder collimator. In de praktijk wordt er steeds gebruikt van een collimator. - Er wordt zo een slechter resultaat bereikt dan in werkelijkheid.
J
93.
Farmacokinetiek staat in de bijsluiter vermeld Zie taak 7.5
N 94. NEMA levert de apparatuur voor de nucleaire geneeskunde NEMA zorgt voor de homogeniteitsmetingen van de apparatuur die wordt gebruikt op de afdeling nucleaire geneeskunde
-8-
J
95. Na het bepalen van de lijnscheidendheid, kan er worden bepaald hoe groot een afwijking moet zijn om het te kunnen afbeelden
N 96.
De LEAP heeft een beter scheidend vermogen dan de HE Andersom (zie taak 7.17)
N 97.
Een ...... adenoom beeldt zich af als een cold-spot hotspot
98. FAP N 99.
Vrijtechnetium is technetium dat niet gepaard is aan pertechnetaat.
De ziekte van Hodgkin komt voor tussen de 50 en 80 (zoiets) De ziekte van Hodgkin heeft een piek in de leeftijd van 20-40 jaar (zie taak 5.8)
N 100. Een te kort aan ADH lijdt tot incipidus diabetes Een te kort aan ADH lijdt tot een tekort aan vocht in de bloedbaan en/ of een bloeddrukdaling (zie taak 5.9) N 101. Een hypo bij diabetes heeft als een van de symptomen veel plassen en drinken Hyper (zie college endocrinologie) N 102. Een hyper bij diabetes heeft als een van de symptomen te weinig eten Hypo (zie college endocrinologie) J
103. De milt grens in ieder geval aan de lexura lienalis en de staart van de pancreas
N 104. Bij een miltinfarct is het bloedloze deel echorijker en niet glad begrensd Echoarmer (zie taak 5.4) J
105. Splenomegalie komt voor bij de ziekte van Pfeiffer Zie taak 5.4
J
106. Het uitpuilen van de ogen is een symptoom bij de ziekte van Graves
J
107. Vroege Hashimoto thyreaditis is een auto-immunziekte die de up-take verhoogt Vraag klopt waarschijnlijk niet (zie college nucleaire geneeskunde schildklier en bijschildklier)
N 108. De bijschildklier produceert calcitonine Schildklier (zie taak 5.7) J
109. Bij struma is er sprake van een vergrootte schildklier Zie taak 5.10
N 110. Struma ontstaat door een te kort aan jodium in het voedsel In de schildklier 111. Cushing is een hormoonaandoening en verhoogd het gehalte aan bijnierschorshormoon in het bloed Vraag klopt waarschijnlijk niet, het onderwerp wel (zie taak 5.10) -9-
112. De mortaliteit van mammacarcinoom is in een ontwikkelingsland hoger dan in Nederland 113. Levercirrhose J
114. De bekken en het os sacrum worden verbonden door het sacro iliacaal gewricht Zie taak 3.5 en 3.10
J
115. Os ilium wordt ook wel het heupbeen genoemd
J
116. Door het foramen intervertebrale loopt het ruggenmerg
J
117. Het foramen magnum bevind zich in het os occipitale Zie taak 3.11 118. Het foramen mentale bevind zich in het mandibula Zie taak 3.11 en blz 302 uit Atlas van de anatomie deel I
J
N 119. Calcitonine wordt in de bijschildklier aangemaakt schildklier N 120. Na het stellen van de diagnose kan er een differentiaaldiagnose worden gemaakt Andersom (zie taak 6.9) 121 Partio is hetzelfde als cervix
- 10 -