Christelijke liefde – Hugh Latimer “Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb.” Johannes 15:12 Jaargang 5 nummer 5 – maart 2003 Eerder uitgegeven preken van jaargang 5 1. Onze zonden weggedragen 2. De komst van Christus 3. Troost in verdrukking 4. Kom tot de wateren
Horatius Bonar Sixt Karl von Kapff Charles Haddon Spurgeon A.S. Thelwall
Bronvermelding Originele titel: Hugh Latimer on Christian love Uit: The World’s Great Sermons, compiled by Grenville Kleiser – Volume 1 Uitgegeven door: Funk & Wagnalls Company, New York and London - 1908 De preek is vertaald onder verantwoordelijkheid van Stichting De Tabernakel De originele engelse preek is te vinden op onze website: http://www.tabernakel.nl Vormgeving en druk: Drukkerij AMV, Lunteren
Inhoudsopgave Voorwoord Preek Appendix, Broederlijke liefde
- Evang. Theo Visser - Hugh Latimer - John Charles Ryle
Voorwoord Weinig onderwerpen lijken zo verwaarloosd te zijn als de praktijk van het leven van christelijke liefde. In deze mooie preek van Latimer zien we heel concreet uitgewerkt wat dit voor de praktijk van het leven van elke dag betekent. ‘Wie liefheeft, dié vervuld de Wet van Christus. Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem. Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij heengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind! Zo is liefde de livrei van de christen.’ Het raakt me om te zien hoe Latimer toont dat deze liefde uit onszelf niet op te brengen is. Maar Christus gaf ons niet alleen Zijn gebod, maar wil ons ook Zijn Geest geven om die liefde in ons uit te werken. Want de liefde van God is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest, Die ons is gegeven. Als iets ons in vuur en vlam dient te zetten is dit de liefde van Christus, Die de Zijnen liefhad tot het einde. Die zelfs zegt dat zoals de Vader Hem liefhad, Hij de Zijnen liefheeft! En nu roept Hij ons op elkaar lief te hebben zoals Hij ons liefhad. Wat een prachtige gouden ketting, die in de hemel begint en op aarde zijn uitwerking heeft. Zo zal deze wereld bekennen dat de
1
Vader Zijn Zoon gezonden heeft en wij Zijn discipelen zijn, zo wij liefde hebben onder elkaar! Van harte aanbevolen! Theo Visser
Preek Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Johannes 15:12 Aangezien de tijd al ver is verstreken, zullen we deze keer niet verder gaan dan deze ene zin. Het zal immers genoeg voor ons zijn er goed aandacht aan te schenken, en het mee te nemen. “Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt”. Onze Heiland sprak deze woorden bij Zijn laatste maaltijd. Het was de laatste preek die Hij voor Zijn sterven voor Zijn discipelen hield. Het was een hele lange preek. Want, zoals iemand die weet dat hij binnenkort zal sterven, wenst onze Heiland de korte tijd dat Hij nog bij Zijn vrienden is, te gebruiken om hen te vermanen en te onderwijzen hoe zij hun leven moeten inrichten. Onder andere gebood Hij hun dit: “Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt”. Uit de Engelse vertaling zou men kunnen opmaken dat er maar één gebod was: “Dit is Mijn gebod”. In het Grieks staat het in het meervoud en niet zonder reden, want er zijn veel dingen die een christen passen en toch komen al die dingen op één ding neer, namelijk de liefde. Hij vat alles in één woord samen: liefde. Onze hele plicht wordt uitgedrukt met deze woorden: “Hebt elkaar lief”. Daarom zegt Paulus: “Die de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld.” (Rom. 13:8b). Daaruit blijkt dat alle dingen in dit woord ‘liefde’ zijn samengevat. Deze liefde is iets kostbaars. Onze Heiland zegt: “Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander.” (Joh. 13:35). Daarom maakt Christus van de liefde Zijn herkenningsteken, Zijn onderscheidingsteken, Zijn livrei. Zoals elk adellijk heer zijn dienaren een bepaalde hofkleding geeft, waaraan men kan zien dat zij bij hem horen. In zo’n geval zeggen we: ‘daar gaan dienaren van deze heer, want zij dragen zijn livrei’. Onze Heiland die een Heere is boven alle heren, wil dat Zijn dienaars te herkennen zijn aan hun livrei, namelijk alleen aan de liefde. Iedereen die begiftigd is met liefde tot God en de naaste is Zijn dienaar. We mogen hem dienaar van Christus noemen. De liefde is immers het kenmerk waaraan men kan weten dat zo’n dienaar Christus toebehoort. Daarom kan christelijke naastenliefde juist het kenteken van Christus genoemd worden. Wie liefde heeft tot zijn naaste is een dienaar van Christus. Wie die naastenliefde mist is een dienaar van de duivel. Terwijl het kenteken van Christus uit liefde tot God en de naaste bestaat, bestaat die van de duivel uit haat, kwaadwilligheid en tweedracht. Maar ik denk dat de duivel veel meer dienaren heeft dan Christus. Er zijn er heel wat meer die zijn kenteken dragen dan die van Christus. Er zijn er maar heel weinig die begiftigd zijn met het kenteken van Christus, met liefde tot God en mensen, vriendelijkheid, zachtmoedigheid. Maar er zijn er heel veel die haat en kwaadwilligheid in hun hart dragen. Zij zijn trots, stoer en hoogmoedig. Het aantal dienaren van de duivel is groter dan het aantal dienaren van Christus. 2
In 1 Korinthe 13 laat de apostel Paulus zien hoe noodzakelijk deze liefde is. Ik spreek niet van de vleselijke liefde, die slechts de laagste vorm van genegenheid is. Maar wat deze christelijke liefde betreft, het bezit daarvan is zó belangrijk en essentieel, dat men aan alles genoeg heeft, ook al bezit men verder niets. Al zou een mens alles bezitten, maar hij mist díe liefde, het zal hem niet baten. Dan is alles ijdel en nutteloos. Zo drukte de apostel Paulus het uit: “Al ware het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden. En al ware het dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets. En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven.” (1 Korinthe 13:1-3). Dit zijn gaven van God. Toch noemt Paulus ze ‘niets’ als een mens ze heeft zonder de liefde. Dit is een grote lofprijzing voor de liefde. Het laat de grote noodzaak ervan zien, zozeer dat alle andere deugden ijdel zijn als deze liefde afwezig is. Sommigen hebben gedacht dat Paulus aan de waardigheid van het geloof tekort gedaan heeft. Maar u dient wel te begrijpen dat Paulus hier niet spreekt van het rechtvaardigend geloof, waardoor wij het eeuwige leven ontvangen. Met het woord geloof bedoelt hij de gave om wonderen te doen, om bergen te verzetten. Van een dergelijk geloof , spreekt hij. Alléén het geloof rechtvaardigt, en dat leerstuk is waar en zeker. Dus Paulus heeft het hier niet over het levend, rechtvaardigend geloof. Dit ware geloof is immers niet zonder liefde; de liefde is een vrucht van het geloof. Liefde is een kind van het geloof. Niemand kan immers liefhebben, tenzij hij gelooft. Geloof en liefde hebben twee aparte functies, maar zijn onafscheidelijk. Paulus drukt zich in 1 Korinthe 13 zodanig uit, dat het lijkt alsof hij afkeurend over het geloof spreekt en lovend over de liefde. Namelijk deze woorden: “En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; maar de meeste van deze is de liefde”. Er zijn geleerden die dit zo uitleggen, dat het volgens Paulus betrekking heeft op de eeuwigheid. Want als wij bij God zijn, geloven we niet meer, maar zien Hem met eigen ogen, van aangezicht tot Aangezicht. Maar de liefde is blijvend. Daarom mag de liefde de voornaamste genoemd worden, omdat zij ééuwig blijft. Hoewel zij de voornaamste is, mogen we haar niet de taak toeschrijven die alleen bij het geloof hoort. Evenmin als ik tot de burgemeester van Stamford kan zeggen ‘maak eens een paar schoenen voor mij’, omdat hij belangrijker is dan de schoenmaker. Al is de burgemeester belangrijker, zijn taak bestaat niet in het maken van schoenen. Dus hoewel de liefde meer is, is het niet haar taak om zalig te maken. Ik denk dat het goed is dit te zeggen tegen hen die de waarheid bestrijden. Wanneer we nu willen weten wie het kenteken van Christus dragen, moeten we het van Paulus leren. Hij beschrijft heel duidelijk de christelijke liefde als het enige kenteken met de woorden uit 1 Korinthe 13:4-7): - ‘De liefde is lankmoedig.’ Wie boos is en vreselijk tekeer gaat, draagt dit kenteken niet. Laten wij er daarom aan denken dat we het kenteken van Christus, onze Meester niet wegwerpen. Als we ziek zijn of andere tegenspoed ervaren, is het onze plicht lijdzaam te zijn, bereid te zijn om te lijden en Hem aan te roepen om hulp en troost. Zonder Hem kunnen wij immers geen verdrukkingen verdragen. Daarom moeten we God aanroepen; Hij heeft beloofd te helpen. Laten we daarom niet denken
3
dat Hij Zijn beloften ontrouw is. We kunnen God niet meer onteren dan door Hem niet te geloven of Hem te wantrouwen. Laten we er vooral voor oppassen God te onteren. We dienen geduldig te zijn, op God te vertrouwen en zeker te geloven dat Hij ons zal bevrijden wanneer het Hem goeddunkt. Hij weet beter dan wijzelf wanneer het Zijn tijd is. - ‘De liefde is zachtmoedig vriendelijk en liefdevol; zij is niet afgunstig.’ Zij die afgunstig zijn op de winst van de naaste, wanneer het hem goed gaat, dragen hun livrei niet en dienen dus God niet, want afgunstig zijn betekent: dienst aan de duivel. - ‘De liefde handelt niet ongeschiktelijk; zij verbittert niet.’ Er zijn mensen die hun naaste zozeer tergen dat het moeilijk is om met hen in liefde te leven. Maar we moeten strijden tegen onze hartstochten. Wij moeten er naar staan het kenteken van Christus, onze Meester te blijven dragen want de duivel gaat rond als een briesende leeuw, zoekende voordeel op ons te behalen en onze band van liefde tot God en de naaste af te nemen. - ‘De liefde is niet opgeblazen.’ Er zijn tegenwoordig zoveel opgeblazen mensen. Ze zijn zo trots en hoogmoedig en verachten alle anderen. Al dit soort mensen laten zich door de duivel regeren. God regeert niet over hen met Zijn goede Geest maar de boze geest heeft hun harten bezet en beheerst hen. - ‘Zij handelt niet ongeschiktelijk; zij zoekt zichzelve niet.’ Zij doet alles tot nut van de naaste. Een mens die zijn naaste liefheeft, probeert niet vooruit te komen ten koste van zijn naaste. Zij die alleen hun eigen voordeel zoeken en niet aan hun naasten denken zijn niet uit God. Zij dragen Zijn livrei, Zijn kentekenen niet. - Voorts ‘wordt zij niet verbitterd; zij denkt geen kwaad.’ Wij behoren van onze naaste geen kwaad te denken, zo lang we geen openlijke boosheid zien, want er is geschreven: “Oordeelt niet”. Wij mogen onze naaste niet veroordelen. Zij die de werken van anderen veroordelen dragen niet de livrei van Christus. Christus haat hen. - ‘Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid.’ Zij heeft gerechtigheid en godsvrucht lief. Zij wordt verdrietig, als zij hoort van valsheid, diefstal en dergelijke. Dat soort boosheid komt algemeen voor. Er is nooit zoveel valsheid onder christenen voorgekomen als nu. Zij die er ervaring mee hebben, melden dat men zelfs onder de heidenen en turken meer trouw en oprechtheid aantreft dan onder christenen. Want niemand hecht enige waarde aan zijn belofte. Sommigen erkennen zelfs niet wat ze zelf geschréven hebben, zo schaamteloos zijn ze. Maar ik vraag u: dragen deze valse broeders de livrei van Christus?; dragen ze Zijn kenteken? Nee, nee; ze dragen het kenteken van de duivel, met wie ze eeuwig verdoemd zullen worden, tenzij ze zich bekeren en hun boosheid nalaten. - ‘Zij verdraagt alle dingen; zij gelooft alle dingen.’ Er moet wel iets ernstigs zijn wanneer we boos zijn op onze naaste. We dienen geduldig te zijn als onze naaste ons onrecht aandoet. We dienen hem te vermanen om zijn dwaasheid en hem ernstig te vragen zijn boosheid op te geven en hem het gevaar te tonen waaraan hij zich blootstelt: de eeuwige verdoemenis. Zo moeten we ons best doen om onze naaste op een betere weg te brengen. We mogen hem niet haten en het hem niet betaald zetten. Wie zo handelt draagt de livrei van Christus. Op de jongste dag zal men diegene kennen als Zijn dienaar.
4
- ‘De liefde gelooft alle dingen.’ Elke dag blijken mensen die liefdevol en vriendelijk zijn, bedrogen te worden, want zij geloven het beste van iedereen. Zij vertrouwen de ander op zijn woorden; daarom worden zij door de duivelskinderen in deze wereld het meest bedrogen. Deze en dergelijke dingen zijn de tekenen van de rechte en godzalige liefde. Daarom zullen zij die deze liefde betrachten spoedig bekend zijn, want deze liefde kan niet verborgen blijven; zij komt openbaar. Daarom zijn zij die haar hebben goed af, al hebben ze geen andere gaven. Maar diegenen die haar missen, hebben niets aan alle andere gaven, al hebben ze nog zoveel. Het doet hen geen goed. Wanneer we op de jongste dag voor Hem verschijnen, zonder het kenteken van de liefde, zijn we verloren. Hij zal ons niet als Zijn dienaren erkennen, want we dragen Zijn onderscheidingsteken niet. Maar als we Zijn onderscheidingsteken hier op de wereld wel dragen – dat wil zeggen, wanneer we onze naaste liefhebben, hem in zijn nood bijstaan en vriendelijk voor hem zijn – dan zullen we op de jongste dag als de Zijnen erkend worden. Maar als wij geen liefde hebben voor onze naaste, hem haten en ten koste van hem ons voordeel zoeken, dan zullen we door Christus verworpen worden en eeuwig verdoemd zijn. Onze Heiland zegt hier in het Evangelie: ‘Ik gebied u deze dingen’. Hij spreekt in het meervoud en vat het in één ding samen, namelijk: Hebt elkaar lief. Dat zegt Paulus ook in Romeinen 13: “Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want die den anderen liefheeft, die heeft de wet vervuld.” (Rom. 13:8). Hier vat Paulus alles samen en maakt hij ons duidelijk dat liefde de vervulling van de wet is. Want het gebod: “Gij zult geen overspel doen”, valt onder deze liefde-wet. Want hij die God liefheeft zal geen echtbreuk plegen, omdat echtbreuk Godonterend is en de duivel in de kaart speelt. “Gij zult niet doden”. Wie liefheeft zal niet doden, zal niemand kwaad doen. “Gij zult niet stelen”. Wie zijn naaste liefheeft als zichzelf, zal van hem geen goederen wegnemen. Er was onlangs aanleiding dat ik moest spreken over diefstal. Ik toonde het gevaar, waaraan zij zich blootstellen die de goederen van hun naaste stelen. Maar ik heb nog niet gehoord dat iemand iets heeft teruggegeven. Mensen, ik zeg u dat u geen zaligheid kunt verwachten, tenzij het gestolen goed teruggegeven is. En het is iets ellendigs en afschuwelijks te bedenken dat wij zo verblind zijn door deze wereld, dat we – in plaats van het gestolen goed terug te geven – eerder bereid zijn onze ziel aan de duivel te verkopen. De ziel, gekocht met het dierbare bloed van onze Heiland Christus. Waarmee kunnen we Christus meer onteren dan onze ziel aan de duivel te vergooien voor wat onbeduidend geld? De ziel die Hij gekocht heeft met Zijn smartelijk lijden en sterven. Maar ik zeg u, dat zij die dat doen en niets teruggeven wanneer zij onrecht gedaan hebben of goederen van hun naaste weggepakt hebben, niet de livrei van Christus dragen. Zij zijn Zijn dienaren niet, hoever ze het ook in deze wereld brengen. Desondanks zijn ze vuil en smerig in Gods ogen. Ze zijn een stank in Zijn neus en daarom zullen ze van Zijn aangezicht weggeworpen worden in het eeuwige vuur. Deze wereld zal al hun genot uitmaken, omdat ze niet het kenteken van Christus dragen, namelijk de liefde. Zij bedenken niet dat Christus ons geboden heeft: “Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt”. Dit is het gebod van Christus. Mozes, de grote profeet van God heeft veel wetten gegeven, maar hij heeft niet de geest gegeven om die wetten na te komen. Maar Christus heeft deze wet gegeven en ons beloofd,
5
dat, als we Hem aanroepen, Hij ons Zijn Heilige Geest geven wil. Die Geest zal ons in staat stellen Zijn wetten te gehoorzamen. Hoewel niet zo volkomen als de wet vereist, maar toch zodanig dat God er genoegen in heeft en ons geloof beschermd wordt. Want zolang we in deze wereld zijn, kunnen we niets doen zoals we behoren te doen, omdat ons vlees afwijkt, dat altijd tegen de wet van God gekant is. Toch worden onze werken die we doen óm Chrístus’ wíl aanvaard, en God zal hen in de hemel belonen. Daarom zegt onze Heiland: “Mijn juk is zacht en Mijn last is licht” (Matt. 11:30), omdat Hij helpt ze te dragen. Anders zouden we dat echt niet kunnen. Op een andere plaats zegt Hij: “Mijn geboden zijn niet zwaar”. Zij zijn zwaar voor het vlees, maar de gelovige die begiftigd is met Gods Geest, die gelooft in Christus. Voor hem zijn ze niet zwaar. Want hoewel hun daden niet volmaakt zijn, worden zij om Christus’ wil aanvaard. U moet zich maar niet ergeren dat de Schrift de liefde zozeer prijst, want hij die de dochter prijst, prijst de moeder. De liefde is immers de dochter en het geloof de moeder. De liefde vloeit uit het geloof voort. Waar geloof is, is liefde. Maar toch dienen we te letten op hun onderscheiden functies. Het geloof is de hand waarmee we het eeuwige leven aangrijpen. Laten we nu tot onszelf inkeren en ons eigen hart onderzoeken, of we de livrei van God dragen of niet. En als het blijkt dat wij die livrei missen, laten we ons dan bekeren en ons leven beteren, zodat we weer in Gods gunst mogen komen en onze tijd in deze wereld besteden tot Zijn eer en heerlijkheid en onze naasten alles vergeven wat zij ons hebben aangedaan. En nu om af te sluiten: let er op Wie deze liefdesopdracht gegeven heeft. Christus, onze Heiland Zelf. Wanneer en in welke omstandigheden? Toen Hij ging sterven. Daarom behoort aan deze woorden meer aandacht geschonken te worden, aangezien Hij ze bij Zijn laatste vertrek gesproken heeft. Geve de Heere in Zijn barmhartigheid ons genade om hier liefdevol en vriendelijk onder elkaar in deze wereld te wandelen, opdat we de vreugde mogen ontvangen die God bereid heeft voor allen die Hem liefhebben. Amen. !! Het volgende op een nieuwe pagina !!
Appendix Aangezien de preek van Hugh Latimer vrij kort is, leek het ons als bestuur van Stichting De Tabernakel goed, om nog een klein gedeelte toe te voegen uit het dagboek van J.C. Ryle, dat handelt over hetzelfde tekstgedeelte van Johannes 15.
Broederlijke liefde – J.C. Ryle Laten wij eens kijken hoe onze Heere Jezus spreekt over de genade van de broederlijke liefde. Hij komt er voor de tweede maal op terug, hoewel Hij het er al eerder in deze rede over heeft gehad. Daarmee wil Hij uitdrukken dat wij nooit te hoog kunnen denken van de liefde, er nooit teveel waarde aan kunnen hechten en nooit te goed ons best kunnen doen om de liefde in de praktijk te brengen. Wanneer de Meester het nodig acht een waarheid nog eens extra te herhalen, dan moet die waarheid wel van het grootste belang zijn. Hij gebiedt ons elkaar lief te hebben. “Dit is Mijn gebod.” Het is een stellige plicht, die ons op het geweten wordt gedrukt, om deze genade in de praktijk te brengen. Wij mogen dit gebod niet
6
veronachtzamen, net zo min als we één van de tien geboden die op de berg Sinaï werden gegeven, mogen veronachtzamen. Hij Zelf verschaft de hoogste maat voor de liefde: “Elkander liefhebben, gelijkerwijs Ik u heb liefgehad”. Wij moeten niet tevreden zijn met een lagere trap van liefde. De zwakste, de laagste, de meest onwetende, de gebrekkigste discipel mag niet worden veracht. Wij behoren allen lief te hebben met een daadwerkelijke, zelfverloochenende en zelfopofferende liefde. Degene die dit niet kan doen, of het niet wil proberen, die overtreedt het gebod van Zijn Meester. Zo’n voorschrift mag wel een nauwgezet zelfonderzoek bij ons oproepen. Het veroordeelt ten strengste egoïsme, wreveligheid, jaloersheid, een slecht humeur en opvliegendheid bij alle belijdende christenen. Een goed inzicht in de leer en het verdedigen van de waarheid zal ons niet baten, wanneer wij nooit iets van de liefde hebben geweten. Zonder liefde kunnen wij nog wel doorgaan voor kerkleden, maar zonder liefde zijn we, volgens Paulus, niet beter dan “een klinkend metaal of luidende schel” (1 Kor.13:1). Waar geen liefde is zoals die van Christus, is ook geen genade, geen werk van de Geest en geen wezen in onze godsdienst. Zalig zijn zij die Christus’gebod niet vergeten! Zij zijn het, die recht hebben op de boom des levens en die de hemelse stad mogen binnengaan. De liefdeloze christen is ongeschikt voor de hemel. Het feit, dat Christus dit gebod veelvuldig herhaalt, geeft aan hoe geweldig belangrijk de christelijke liefde is en hoe zelden zij gevonden wordt. Het is moeilijk te begrijpen, hoe iemand de mond vol kan hebben over de christelijke hoop, terwijl hij niets schijnt te weten van de christelijke liefde. Iemand die denkt dat hij wel genade zal vinden bij God omdat hij de zuivere leer goed kent, maar tegelijkertijd onvriendelijk is tegen zijn naaste en bitse, chagrijnige, botte of hatelijke opmerkingen tegen hem maakt, die heeft helaas bedroevend weinig begrepen van de eerste grondbeginselen van Christus’ evangelie. Chagrijnigheid, bitterheid, jaloezie, boosaardigheid en onaangenaam gedrag in het algemeen zijn een aanfluiting voor het christendom, wanneer zij voorkomen bij belijders die hoog opgeven van hun gezonde leer. Wanneer er weinig liefde is, kan er ook slechts weinig genade zijn. In vers 13 zegt de Heere Jezus, hoe ver de liefde moet gaan die christenen aan elkaar horen te betonen. Het behoort een liefde te zijn waarbij de christen zichzelf opoffert, zelfs tot in de dood, zoals Christus dat deed. Hij bewees de omvang van Zijn liefde door te sterven voor Zijn vrienden en zelfs voor Zijn vijanden (Rom.5:6-8). Verder kan de liefde niet gaan. Er is geen grotere liefde dan de gewilligheid het leven af te leggen voor degenen die wij liefhebben. Hij deed dit en wij behoren hetzelfde te willen doen. Laten wij er hier op letten dat de Heere duidelijk spreekt over Zijn eigen dood als een offer en een verzoening. Zelfs zijn vrienden hadden een Plaatsvervanger nodig Die in hun plaats stierf. Vers 14 is nauw verbonden met het vers ervoor. ‘Jullie zijn de vrienden voor wie Ik Mijn leven afleg, als jullie alles doen wat Ik jullie gebied’. Wij hoeven ons niet te verbeelden dat wij vrienden van Christus zijn als we niet de gewoonte hebben Zijn geboden in de praktijk te brengen. Het is heel opvallend te zien hoe vaak de Heere Jezus terugkomt op dit grondbeginsel, dat gehoorzaamheid de grote toets is voor het levende christendom en dat het doen het echte kenmerk is van het zaligmakende geloof. Mensen die zichzelf ‘Gods volk’ noemen, en ondertussen in zonde leven en de duidelijke geboden van Christus verwaarlozen, bevinden zich op de brede weg die naar het verderf leidt. Uit: Een jaar lezen in Johannes, Bijbels dagboek – J.C.Ryle
7
8