Pedagogisch of beheersmatig handelen; voordracht ter gelegenheid van de conferentie “Criminele jongeren opsluiten; een veiliger samenleving?” Hogeschool Utrecht d.d. 26-09-2013 Joep Hanrath1 Dames en Heren Vijf jaar intensief met een onderwerp bezig zijn bleek deze zomer niet alleen z’n uitwerking te hebben gehad op mij maar ook op de andere leden van ons gezin. Zij troonden mij mee naar the Old Jailmuseum in Thompson Falls. Thompson Falls is een wat slaperig stadje in Montana (USA) en The Old Jailmuseum was een toevalstreffer, niet vooraf gekozen, maar te verleidelijk om te negeren. Hoe zou zoiets eruit zien? Honderd jaar oud, pas in de jaren 80 van de vorige eeuw gesloten als gevangenis en nu vertelt het een verhaal over het lokale leven met enkele anekdotes over het functioneren van de gevangenis. Het interessante van deze anekdotes is dat ze kern van de problematiek van een gevangenis weerspiegelen. Te beginnen met het registratiesysteem. Er lag een fors logboek, met pagina’s, formaat A3, waarop in kolommen personalia, data en aard van de detentie beschreven stonden. Er was ook één kolom met een dubbele omschrijving namelijk ‘Discharged’ of ‘Escaped’. Blijkbaar waren er twee manieren waarop het verblijf daar beëindigd konden worden, met of zonder toestemming van de sheriff. ‘Discharge or escape’ is een wezenskenmerk alle gevangenissen. Het is de aard van hun functie; mensen vasthouden, ook als zij dat niet willen. Het tegen hun wil vasthouden van mensen roept een tegenreactie op. Gedetineerden worden inventief en trachten zich te onttrekken aan de beperkingen die aan hen opgelegd worden; “plotting independance” zoals dat in het museum benoemd werd. Een van de anekdotes gaat daar dan ook over. Het betreft een vrouwelijke gedetineerde “who stripped down to her “birthday suit”, she squeezed herself through the windowopening of her door” Ofwel, door zich geheel te ontkleden lukt het haar om door het voedselluikje te glippen dat in de celdeur was aangebracht, (de huidige luikjes zijn daar te klein voor, maar destijds hadden die een redelijke omvang). Toen de jonge ‘deputy’, bewaarder zich moest verantwoorden naar zijn baas en duidelijk moest maken waarom hij haar in de achtervolging niet had gepakt, luidde zijn verweer ‘there was nothing to hold on to’… Deze en andere verhalen maken duidelijk dat gedetineerden zich niet zomaar voegen naar de vrijheidsbeperking die hen is opgelegd. Nu is het in deze situatie nog amusant maar een andere anekdote maakt duidelijk dat dergelijke pogingen ook een veel grimmiger karakter kunnen krijgen. Wederom een vrouwelijk gedetineerde ( niet geheel representatief voor statistiek) die in een poging om weg te komen in een bui van woede de vrouw van de sheriff probeerde te verdrinken in de WC pot toen haar eten gebracht werd.
1
Joep Hanrath is als docent en onderzoeker verbonden aan de Hogeschool Utrecht en het Lectoraat Werken in Justitieel kader. Op 26 september 2013 verdedigde hij zijn dissertatie “De groepsleider als evenwichtskunstenaar”.
1
En dit brengt me op het thema agressie en veiligheid. Hoe jezelf en anderen te beschermen tegen uitbarstingen van geweld? Geweld onderling tussen gedetineerden, van gedetineerde jegens de staf en van de staf jegens gedetineerden. Dus hoe creëer je een veilige gevangenis? Deze vragen gaan over het constitueren van orde in de gevangenis. Nu is de vraag, waarom deze voorbeelden van de gevangenis als mijn promotieonderzoek gaat over jeugdinrichtingen. Nederlandse beleidsmakers, politici, maar vooral de uitvoerders, de professionals in de jeugdinrichting streven er naar het woord jeugdgevangenis juist te vermijden. Niet alleen door het niet, of alleen bij uitzondering, te gebruiken maar ook door de doelstelling van jeugdinrichting te formuleren in termen van behandeling en opvoeding. Dit uitgangspunt is niet van recente datum, het is een rode draad in de geschiedenis van de jeugdinrichtingen. In m’n dissertatie laat ik de geschiedenis beginnen bij de wetten van 1905, maar die wetgeving sluit aan op een ontwikkeling die al ruim een eeuw eerder in gang is gezet. Jeugd wordt een aparte categorie, die zich onderscheidt van volwassenen of kinderen. “De jeugd van tegenwoordig” klinkt bij iedere generatie weer opnieuw en voor de problematische jeugdigen binnen de maatschappij wordt heropvoeding het sleutelwoord (Dekker, 1985). Vanaf 1905 ontwikkelen de gedragswetenschappen zich sterk. Ze genereren kennis over ontwikkeling, intelligentie en stoornissen waardoor professionals steeds beter de persoonlijke problematiek van de jongere in kaart kunnen brengen. Opvoeden krijgt Behandelen naast zich en beiden vormen de leidraad voor de taak die de jeugdinrichtingen zich zelf stellen. Opvoeden en behandelen van jongeren die zich onmaatschappelijk gedragen, die een gevaar zijn voor zichzelf of voor anderen. Met dit uitgangspunt verbinden de jeugdinrichtingen zich nog steeds. En ze doen dit in de context van een gesloten inrichting. Een plek waar je alleen kan vertrekken als er sprake is van “discharged” of “escaped” zoals in het logboek van de Sheriff. Het is juist dit punt, de geslotenheid, die ik centraal stel in mijn onderzoek. De aanleiding zit ‘m in een veel gehoorde slagzin van groepsleiders namelijk dat ze “pedagogisch en niet beheersmatig” willen handelen. Blijkbaar speelt er iets waardoor louter ‘pedagogisch handelen’ niet vanzelfsprekend is. Beheersmatig handelen is blijkbaar ook een onderdeel van hun werk. Maar de groepsleiders maken met de slagzin duidelijk dat daar niet hun voorkeur naar uitgaat. Wel pedagogisch, maar niet beheersmatig. Het ongemak met beheersmatig handelen wordt binnen de jeugdinrichtingen, door de geschiedenis heen, vooral vanuit pedagogisch, psychologisch of psychiatrisch perspectief geadresseerd. De vraag die daar weerklinkt is: Hoe ‘methodisch’ om te gaan met het moeilijke gedrag van deze jongere? Veel minder wordt er gekeken naar de dynamiek die een gedwongen samenzijn genereert van 10 tot 12 jongeren op een leefeenheid. Waar het gevangeniswezen al langer puzzelt op de vraag: hoe houd je een gevangenis leefbaar en veilig? Welke middelen moet je inzetten om te zorgen dat de gedetineerde niet zomaar wegloopt, of zijn woede botviert op een medegedetineerde of staflid; zoals de vrouw van de sheriff overkwam. Daar waar 2
de gevangenis dus de dynamiek van een gedwongen samenzijn centraal stelt, daar kiest de Jeugdinrichting voor een andere invalshoek. De dynamiek van een gedwongen samenzijn is binnen de jeugdinrichting een afgeleid probleem. Afwijkend gedrag van de jongere is het gevolg van zijn deficiëntie en door daar aan te werken lukt het om een leefbare omgeving te creëren. Maar is het zo eenvoudig? Kan de dynamiek van het gedwongen samenzijn waarbij je alleen met toestemming van derden weg kan afdoende begrepen worden door aandacht te hebben voor de persoonlijke deficiënties van de jongere of is het raadzaam om te kijken naar de ervaringen binnen het gevangeniswezen. Ik denk dat laatste. Het is zinvol om naar het gevangeniswezen te kijken omdat groepsleiders het dilemma zo uitdrukkelijk benoemen. De constatering van het pedagogisch en beheersmatig handelen verwijst hier naar. Zij ervaren in het dagelijks werk hoezeer hun handelen in het teken staat van het handhaven van een gewenste orde waarin zowel jongeren als zijzelf zich veilig moeten voelen. Dit handhaven van de orde roept specifieke handelingsvragen op. Het is dus niet pedagogisch of beheersmatig handelen, maar op z’n minst pedagogisch en beheersmatig handelen. Of wellicht vooral beheersmatig handelen. Juist deze laatste variant drong zich tijdens mijn onderzoeksperiode sterk op. Maar als beheersmatig een overwegend negatieve connotatie heeft; immers liever pedagogisch dan beheersmatig, dan roept dit de vraag op: Is beheersmatig handelen onwenselijk? Voor de beantwoording van die vraag leveren de ‘prison-studies’, het onderzoek naar het gevangeniswezen, veel bruikbare kennis op. En.. Ja beheersmatig optreden kan een probleem zijn. Het grootste probleem is dat de macht die je ter beschikking staat als staf, dat die macht misbruikt wordt en je overmatig repressief bent in het handhaven van de orde binnen de inrichting. De macht moet dus ingeperkt worden. Een van de belangrijkste instrumenten daarin is het reglementeren van de dagelijkse routine en het verbinden van rechten aan deze routine voor de gedetineerden. Het recht om contact te hebben met familie, om te luchten, recht op verzorging, op beklag enzovoort. Een van de opvattingen is dan ook dat een goed beheer van een gevangenis zich kenmerkt door duidelijke regelgeving en transparante handhaving waardoor iedereen, zowel staf als gedetineerde weet waar hij aan toe is. Wat mag wel en wat niet? En bij overschrijding van de regel een passende maar consequent uitgevoerde sanctie. Dus geen willekeur of vriendjespolitiek maar gelijke monniken, gelijke kappen. Dus Ja beheersmatig optreden kan een probleem zijn, machtsmisbruik kan het gevolg zijn maar tegenwicht moet en kan geboden worden door duidelijk en transparant te zijn over de regels en de handhaving ervan. Hoe belangrijk dit uitgangspunt ook is, het doorgrond daarmee nog niet de dynamiek van een groep mensen opgesloten in een gevangenis. De regels en de handhaving geven wel kaders, maar dat wil nog niet zeggen dat ze in de naleving ook precies zo gestalte krijgen. Een van de toonaangevende hedendaagse onderzoekers, professor Liebling noemt de handhaving dan ook een ‘complex sociologisch proces’. Of wel in de interactie tussen gedetineerde en bewaarder vindt van alles plaats waardoor regels 3
en de naleving ervan een specifieke invulling krijgt. Zo kun je het recht hebben op het voeren van een telefoongesprek, maar blijft dit uit omdat de staf het ‘te druk’ heeft. Of kun je voor ontspanning lectuur of computergames wensen, maar blijkt het ‘voorlopig’ niet leverbaar te zijn… Dit soort situaties laten zien dat rechten en regels in een gewenste richting gebogen kunnen worden. Zeker, uiteindelijk komt dat computerspel er wel, zal er getelefoneerd kunnen worden, mag de TV wat langer aan enz. Maar regels geven speelruimte, en die speelruimte is het domein waarbinnen op subtiele wijze de macht uit onderhandeld wordt. Het is het domein waar de groepsleider tracht om zijn overwicht te verwerven of te consolideren en het is het domein waar de jongere tracht om de regel te omzeilen door van een NEE, een JA te maken. Daarmee kom ik bij de kern van m’n dissertatie. Hoe zie je nu groepsleiders in dit domein opereren? Hoe proberen zij de orde op de leefgroep te handhaven? Ook voor hen is er sprake van een complex sociologische proces dat ingezet wordt om tot een consensus te komen over het dagelijks leven op de leefgroep in de jeugdinrichting. Hoe zou je dat subtiele spel, dat soms overigens heel plat in een openlijke en directe confrontatie eindigt, nu kunnen begrijpen? Valt dat complexe sociologische proces geheel te ontrafelen? Die pretentie heb ik niet, maar als aanzet heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het theoretisch kader dat de socioloog Goffman ons biedt. Daarbij refereer ik niet in de eerste plaats aan zijn meeste bekende werk “Asylums” waarin hij stilstaat bij de specifieke kenmerken van een gesloten inrichting, zoals ook de jeugdinrichting. Maar aan essay’s die hij schreef over het Interactie Ritueel en de Strategische interactie. Goffman neemt niet de persoonlijkheidskenmerken van het individu als uitgangspunt om de interactie tussen mensen te duiden, of te begrijpen. Dit in tegenstelling tot de gedragswetenschappen, zoals de psychologie, psychiatrie, orthopedagogiek. Deze gedragswetenschappen vertrekken vanuit persoonlijkheidskenmerken. De interactie tussen de persoon en zijn omgeving verloopt zo omdat hij: ….en dan vul maar in…. een gedragsstoornis of een persoonlijkheidsstoornis heeft. Soms hoor je dan een begeleider zeggen; “hij is een echte autist” als verklaring voor het gedrag van de jongere. Goffman neemt een ander gezichtspunt. Hij stelt dat we in de dagelijkse omgang allerlei conventies hebben die ons gedrag beïnvloeden. Omgangsvormen die we ‘normaal’ vinden. Zo is het normaal, om als je over straat loopt, iemand niet zomaar voor rotte vis uit te schelden. Of als je bij een bushokje staat te wachten dat een onbekende je niet zomaar om de hals valt. Als iemand dat wel doet dan is dat ongepast. We laten ons dus in het dagelijks leven sturen door allerlei aannames / omgangsvormen waardoor we niet voortdurend in verwarring zijn over hetgeen we van elkaar verwachten. Iemand vriendelijk gedag zeggen is okay, maar plotseling om de hals te worden gevallen dat roept verwarring op. En ook verwarring beïnvloedt het gedrag. Het roept de vraag op ‘hoe moet ik hier nu op reageren’? Dit geldt voor de jeugdinrichting ook. De jongeren komen uit allerlei verschillende achtergronden en op hoofdlijnen weten ze wel wat hoort of niet hoort en weten ze ook waar een gesloten inrichting voor staat. Je kan niet meer zomaar alles zelfbepalen; je wordt in je vrijheid beperkt. Maar met hun eigen achtergrond brengen ze ook zo hun eigen – aardigheden met zich mee. Sommigen hebben bijvoorbeeld de gewoonte om in iedere volgende zin ‘tering’ of ‘kanker’, op te nemen. Anderen hebben een ‘kort 4
lontje’. Tien jongens op een groep, tien verschillende achtergronden en omgangsgewoonten, daar is uniformering nodig en die wordt bepaald door de inrichting en de staf. Het vaststellen van de omgangsvormen is geen autonoom groepsproces zoals zich dat op straat afspeelt, maar wordt hier voor je bepaald. De jongeren moeten zich dus gaan verhouden tot de nieuwe omgeving. Dat vraagt aanpassing, dat betekent dat ze af en toe flink botsen, dat ze gestraft worden en dat er tegelijkertijd met beloning gestuurd wordt op gewenst gedrag. Het tegenstribbelen, zich niet willen aanpassen aan de gewenste omgangsvormen, gaat gepaard met allerlei omtrekkende bewegingen. Voorbeelden van deze omtrekkende bewegingen zijn: moeilijk uit bed komen, tijdrekken bij telefoneren, langzaam eten, snel nog even een appel pakken ook al is etenstijd voorbij, wat ronddrentelen met de stofzuiger, zonder daadwerkelijk schoon te maken, je ziek voelen i.p.v. ziek zijn, meer verzorgingsartikelen claimen enz. Al deze omtrekkende bewegingen vragen om een reactie van de groepsleiding. Laat ik het voorbeeld van de appel pakken eruit lichten. Deze appel pakken betekent dat de jongeren nog iets wil eten terwijl de lunch al voorbij is. Maar in zijn situatie is dit niet het enige incident. Het valt samen met het ’s ochtends traineren bij het opstaan en ’s middags te laat klaar zijn om naar school te gaan. Het is bij dit laatste incident dat de groepsleider ingrijpt en zegt; jij blijft op kamer. Een sanctie dus. Daarop volgt protest van de jongere en de groepsleider sluit wel zijn deur, maar voegt daaraan toe dat hij gaat overleggen met zijn collega’s. Zie daar het spel dat zich voortdurend en in verschillende variaties afspeelt. Je voegt je niet helemaal naar de omgangsvormen, je tast af waar de grenzen zijn, je gaat er overheen om te bezien tot waar je kunt gaan en aan de groepsleider om die grens aan te geven en daar ook helder over te zijn… Maar hier aarzelt de groepsleider, d.w.z. hij zegt de jongere wel de wacht aan, sluit hem ook in, maar laat weten dat hij gaat overleggen met z’n collega. Hij vraagt zich af of het nu juist is om hem in te sluiten. Is deze sanctie passend? De jongere heeft toch niets verkeerds gedaan? Hij was misschien een beetjes sloom… maar moet ik daarvoor insluiten? Of moet je de situatie anders zien…is hij niet sloom, maar zoekt hij de grenzen op? Komt het gedrag nu voort uit onwetendheid van de jongere, of wil hij de gewenste omgangsvorm, nl op tijd opstaan, eten tijdens de lunch, en op tijd klaarstaan voor het middagprogramma, niet volgen? Deze scenes spelen zich aan de lopende band af in voortdurend wisselende vormen. Het oprekken van regels, soms relatief onschuldig zoals in bovengenoemd incident soms grimmiger omdat de gezondheid van de jongere zelf op het spel staat of de gezondheid van anderen. In mijn boek illustreer ik dat met voorbeelden. Wat maakt dit soort situaties nu zo ingewikkeld? Voor een deel ligt dat in het risico dat je als groepsleider TE beheersmatig optreedt. Te beheersmatig betekent nog meer regels om gedrag nog gedetailleerder te sturen. Bijvoorbeeld vaststellen als regel dat je geen appel meer mag meenemen nadat het momentje zoals de officiële afsluiting van de tafel heet, is gepasseerd. En aan deze regel kun je dan een sanctie verbinden, bijvoorbeeld een time out. 5
Maar er is nog een ander punt waarom dit soort situaties zo ingewikkeld zijn en dat ligt in het sociale domein, de onderlinge verhouding tussen groepsleider en jongere, de afbakening van hun rol en positie op de leefgroep. Het gaat dan over reputaties. De reputatie van de groepsleider, als leidinggevende op zo’n groep en de reputatie van de jongere. Wat is het effect van zijn gedrag op de anderen? En wat betekent het voor de gezagsverhoudingen. Zowel tussen staf en jongere als tussen jongere onderling. Nog afgelopen week volgende daar een mooi voorbeeld van dat een van mijn studenten mij aanreikte. Hij liet een filmpje zien op POW-NEWS. Jongeren hadden met een mobiele telefoon illegaal filmopnames gemaakt binnen de inrichting en deze naar buiten gesmokkeld en als nieuwsitem verspreid. Zie daar een flagrante schending van de regel dat je geen telefoon mag hebben in een Jeugdinrichting. De nieuwsitems die ze vervolgens met het filmpje naar buiten brachten zijn al evenzeer taboe. De jongens pikken de taboes er feilloos uit. Wiet/hasj roken; sex met de groepsleiding; sleutel om zich vrijelijk door de inrichting te kunnen bewegen. Hun boodschap is duidelijk, niet de groepsleiding is ‘in control’, maar wij. Of die boodschap terecht is, ik twijfel daar sterk aan, ik ken de feiten niet, maar het gaat me hier om de beeldvorming, om het vermogen om deze in gewenste richting te beïnvloeden, om het strategische handelen en het feit dat zij met deze daad zichzelf positioneren ten op zichten van hun omgeving. In de ogen van sommige leeftijdsgenoten zullen zij ongetwijfeld ‘gescoord’ hebben. Groepsleiders moeten voortdurend rekeninghouden met positionering en met de vraag of er sprake is van strategisch handelen. Is het gedrag oprecht zoals het zich presenteert? Ze moeten voortdurend afwegen of er ‘overeenstemming bestaat over de omgangsvormen, over de aannames’ of dat er een addertje onder het gras zit. Juist dit ongewisse karakter van het dagelijks leven op de leefgroep leidt er toe dat beheersmatig optreden zo’n dominant thema is waarin de groepsleider moet balanceren tussen vertrouwen en wantrouwen, tussen sanctioneren en zich begripvol inleven. Het laat zien dat ook in de jeugdinrichting het uitonderhandelen van de omgang een complex sociologisch proces is dat zich dagelijks in nieuwe gedaante presenteert. Dit proces vraagt om beheersmatig optreden en de uitdaging is om dit niet alleen middels repressie vorm te geven. Dit brengt mij terug bij het begin. Pedagogisch handelen is het streven maar beheersmatig optreden is de dagelijkse realiteit zoals we dat ook kennen in het gevangeniswezen. Moeten we daarom bij de pakken neer zitten? Nee dat denk ik niet, ik denk dat we vanuit deze realiteit moeten blijven zoeken naar maximale vrijheid op een leefgroep, in de wetenschap dat je omwille van de orde af en toe een stap terug moet maken. Utrecht, september 2013
6