2-001
DINSDAG 13 MAART 2007 ___________________________ 2-002
2-011
VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING Voorzitter 2-002-500
(De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) 2-003
Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen 2-012
Opening van de zitting
Jaarlijkse beleidsstrategie 2008 (debat)
2-004
2-013
De Voorzitter. - Ik verklaar de zitting 2007-2008 van het Europees Parlement te zijn geopend.
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de jaarlijkse beleidsstrategie 2008.
2-005-500
2-014
Opening van de vergadering: zie notulen 2-006
*** 2-007
Ignasi Guardans Cambó (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een beroep doen op artikel 166 van het Reglement met betrekking tot bijlage II A van het Reglement van dit Parlement. Ik heb de Commissie een mondelinge vraag gesteld die vandaag beantwoord zou worden en ik heb een formele reactie van het voorzitterschap ontvangen met als strekking dat mijn vraag onaanvaardbaar was, kennelijk op grond van bijlage II A van het Reglement, waarin staat dat een vraag niet wordt aanvaard indien deze in de periode van de drie voorafgaande maanden beantwoord is. In de voorafgaande drie maanden is echter geen soortgelijke vraag beantwoord. Klaarblijkelijk wordt deze bepaling toegepast op een antwoord van de Commissie op een mondelinge vraag gevolgd door een debat. Welnu, bijlage II, die door het voorzitterschap wordt aangehaald, heeft betrekking op vragen van Parlementsleden die geregeld worden in artikel 109 van het Reglement, en de mondelinge vraag gevolgd door een debat wordt geregeld in artikel 108 van het Reglement. Omdat in bijlage II de rechten van Parlementsleden worden beperkt, is een uitgebreide interpretatie waarbij bijlage II op artikel 108 en niet op artikel 109 wordt toegepast, onaanvaardbaar. Daarom wil ik het voorzitterschap vragen zijn standpunt te heroverwegen en toe te staan dat de vraag in overeenstemming met het Reglement wordt ingediend.
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik ben erg blij u de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2008 te kunnen presenteren en ik zie natuurlijk uit naar een waardevolle politieke discussie. Laten we eerst even kijken naar de context waarbinnen het volgende jaar zich zal afspelen. Over twee weken vieren we de vijftigste verjaardag van het Verdrag van Rome en wordt de Verklaring van Berlijn aangenomen. Het jaar 2008 behoort een gelegenheid te zijn om vooruit te kijken. Wij hopen dat de routekaart die de Raad in juni zal vaststellen, de voorwaarden schept voor de totstandkoming van een heldere en constructieve institutionele regeling in het volgende jaar. Dit is nodig omdat Europa moet worden hervormd. Tevens kunnen we hiermee vóór de Europese verkiezingen een positief signaal afgeven. Ondertussen zullen we getuige zijn van verdere consolidatie van de Unie. We verwachten dat in 2008 een aantal lidstaten toetreedt tot de Schengenzone. Daarnaast hopen we dat nog meer lidstaten overstappen op de euro zodra zij aan de criteria voldoen. Wat betreft de toekomstige financiering van de Europese Unie zal de Commissie, met instemming van Parlement en Raad, in 2008 een herziening van de begroting presenteren. Over enkele maanden starten we een brede raadpleging waarin burgers, belanghebbenden en degenen die betrokken zijn bij de instellingen, zich kunnen uitspreken over de prioriteiten van de EU en de middelen die nodig zijn om deze prioriteiten te realiseren.
Ingekomen stukken: zie notulen
De strategische doelstellingen die deze Commissie aan het begin van haar ambtstermijn heeft vastgesteld, blijven van kracht: de leus "welvaart, solidariteit, veiligheid en een sterk en open Europa in de wereld" verwoordt nog steeds kernachtig de fundamentele ambities van de Commissie en we zijn blij dat zowel het Parlement als de Raad ons daarin steunen.
Aan de standpunten en resoluties van het Parlement gegeven gevolg: zie notulen
In onze moderne wereld vallen enkele zeer belangrijke vraagstukken niet slechts onder één van de strategische doelstellingen. Aan de bedoelde vraagstukken moet
2-008
De Voorzitter. – Wij zullen hiernaar kijken en u op de hoogte houden. 2-009
2-010
6
13/03/2007
gewerkt worden op alle beleidsterreinen en drie van die vraagstukken spelen volgens mij een bijzonder voorname rol in de jaarlijkse beleidsstrategie voor 2008.
Commissie in kaart brengen hoe het gemeenschappelijk landbouwbeleid ervoor staat, wat de weg zal banen voor het toekomstige GLB.
Ten eerste, energie en klimaatverandering. De zeer positieve uitkomsten van de Europese Raad vorige week met heldere, bindende besluiten vonden hun oorsprong in de voorstellen die de Commissie in januari presenteerde en die zorgden voor nieuwe ideeën en beleidslijnen in Europa. Nu moeten we aan de slag en waarmaken waaraan we ons hebben gecommitteerd. In het derde kwartaal van dit jaar hopen we met praktische voorstellen op energiegebied te komen, maar ook in 2008 zal op dit terrein veel werk moeten worden verzet. De hoofdonderdelen van het energiepakket moeten dan worden vastgesteld. We gaan werken aan een goed functionerende interne markt, een springlevende sector hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en solidariteit en interconnectie. Ook zullen we er ons sterk voor maken dat de EU en belanghebbenden wereldwijd harde toezeggingen doen om na 2012, wanneer het Protocol van Kyoto afloopt, de CO2-uitstoot te verminderen.
Op basis van de balans van de sociale realiteit en de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de sociale agenda zal de Commissie initiatieven voorstellen om solidariteit, de toegang van burgers tot rechten en kansen, en maatregelen ter bestrijding van discriminatie buiten de arbeidsmarkt te bevorderen.
Ten tweede blijft de vernieuwde Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid het belangrijkste instrument voor de bevordering van een welvarender, milieubewuster en meer op integratie gericht Europa. We boeken behoorlijke vooruitgang in samenwerking met de lidstaten. Volgend jaar gaan we nadenken over hoe we verdere hervormingen kunnen bewerkstelligen. Als vervolg op de evaluatie van de interne markt en het in kaart brengen van de sociale realiteit dit jaar zal de Commissie een reeks initiatieven ontplooien om te waarborgen dat de interne markt zijn economische beloften kan blijven waarmaken en dat de burgers daarvan de vruchten kunnen plukken. Ten derde vormt migratie in al haar facetten een belangrijke uitdaging voor de Europese Unie. Een goed beheerde arbeidsmigratie kan een positieve bijdrage leveren aan onze economieën en samenlevingen en wij zullen op dit gebied twee ontwerprichtlijnen indienen. Tevens zijn wij van plan verdere maatregelen voor te stellen om in 2010 een gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen. Ook dienen we verdere actie te ondernemen als het gaat om het voorkomen van illegale migratie, de bestrijding van de meedogenloze mensenhandel en de bescherming van onze gemeenschappelijke buitengrenzen. Ik wil nu weer terugkeren naar de strategische doelstellingen en u een paar voorbeelden geven van andere belangrijke initiatieven. Behalve aan voortgaande consolidatie van de interne markt wordt er onder het motto van welvaart ook veel aandacht besteed aan de "vergroening" van het vervoerssector, wat tot uitdrukking komt in maatregelen op het gebied van het stadsvervoer en wetgeving betreffende de uitstoot van stikstofoxide in de luchtvaart en emissies uit schepen. Daarnaast zal de Commissie voorbereidingen treffen voor het Europees Technologie-instituut, dat in 2009 operationeel wordt. Op het gebied van solidariteit zal de
Tevens willen we voorstellen doen voor een nieuw EUactieplan inzake drugs en voor initiatieven om de armoede onder kinderen aan te pakken en kinderen die gebruikmaken van internet, te beschermen. Ter bevordering van de veiligheid en vrijheid zijn we van plan met nieuwe maatregelen te komen om onze buitengrenzen te beheren en een Europees toezichtssysteem op te zetten om de lidstaten te helpen de groeiende stromen van illegale immigranten in te dammen. Ter ondersteuning van de strijd tegen de georganiseerde misdaad en het terrorisme verwachten we dat een centrale databank voor vingerafdrukken operationeel wordt en verder zal de Commissie beleid initiëren om gewelddadige radicalisering tegen te gaan. Een ander belangrijk actieterrein is het waarborgen van interne en externe samenhang en de strijd voor een Europa dat in de wereld zijn stem krachtig laat horen. Wij zijn bereid een grote rol te spelen in de regeling van de toekomstige status van Kosovo en we zullen de toetredingsonderhandelingen met Kroatië en Turkije voortzetten. We zullen de onderhandelingen over nieuwe overeenkomsten met Rusland en Oekraïne vervolgen en onze banden met belangrijke partners verstevigen. Wat het handelsbeleid betreft blijven we ons inspannen om de tijdens de ontwikkelingsronde van Doha gemaakte afspraken na te komen en daarnaast zullen we ons richten op de agenda voor het externe concurrentievermogen in het kader van "Europa als wereldspeler". De Commissie zal tevens nauw samenwerken met de lidstaten en partnerlanden om ervoor te zorgen dat behoorlijke vooruitgang wordt geboekt met de Europese consensus over ontwikkeling en dat door die consensus ons partnerschap met de Afrikaanse Unie wordt versterkt. Ik wil graag enkele woorden wijden aan betere regelgeving, die zoals u weet alle werkzaamheden van de Commissie bezielt. Ik ben ervan overtuigd dat de Commissie en het Parlement er wederzijds belang bij hebben op dit gebied nog nauwer samen te werken dan nu al het geval is. Samenwerken betekent gemeenschappelijke prioriteiten en strategische keuzes afspreken. In de strategische evaluatie van betere regelgeving van november 2006 zijn onze politieke prioriteiten gedetailleerd beschreven, waarbij rekening werd gehouden met de standpunten die het Parlement in de vergaderperiode van april 2006 over dit onderwerp had verwoord. Indien nodig is de Commissie bereid naar
13/03/2007 het Parlement terug te komen om nog uitvoeriger over betere regelgeving te discussiëren. Ik wil nog even met nadruk wijzen op een nieuw aspect in onze strategie voor 2008. Zoals ook geldt voor het werkprogramma voor dit jaar vormen communicatieprioriteiten een integraal onderdeel van onze beleidsstrategie, waarbij we onze boodschappen richten op een beperkt aantal onderwerpen die de burgers van essentieel belang vinden, en door deze boodschappen helder over te brengen krijgt onze algemene communicatiestrategie handen en voeten en wordt daaraan een bijdrage geleverd. Tot slot wil ik duidelijk aangeven welke criteria wij hebben gehanteerd om een personeelsbestand te verkrijgen dat is afgestemd op het beleid dat wij voeren. Aanvullende middelen worden enkel en alleen gebruikt om in behoeften in verband met de uitbreiding te voorzien, en aan alle andere behoeften moet worden voldaan door interne personeelsverschuivingen binnen de Commissie. De presentatie van de jaarlijkse beleidsstrategie markeert de start van een proces dat leidt tot de vaststelling van het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie aan het eind van dit jaar. Ik ben een groot voorstander van dit proces, hoewel het nog steeds voor verbetering vatbaar is. Samen moeten we de dialoog tussen de parlementaire commissies en de commissarissen een meer politiek karakter geven. In de resolutie die het Parlement vorig jaar heeft aangenomen, gaf het aan de fracties consequenter en vroegtijdiger bij deze dialoog te willen betrekken. Ik hoop dat dat inderdaad zal gebeuren. Het is van wezenlijk belang dat onze beide instellingen een politieke, openhartige en constructieve dialoog voeren over de vraag waar Europa volgend jaar zijn politieke gewicht in de schaal moet leggen en zijn middelen moet investeren. Laten we daarom samenwerken zodat Europa er beter van wordt. 2-015
Hartmut Nassauer, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, mevrouw de commissaris, fijn dat u toch nog kon komen. We zijn blij dat u er bent. We hebben geen reden om al te kritisch te zijn, aangezien de opkomst van de collega’s omgekeerd evenredig is aan het belang van dit plan. Dit debat heeft zin als de Commissie bij het opstellen van het definitieve wetgevingsprogramma komende herfst rekening houdt met wat het Parlement te zeggen heeft. Er komen nog de nodige collega’s die op details in zullen gaan. De PPE-DE-Fractie heeft niet alleen de principiële bereidheid om het werk van de Commissie in het Parlement politiek te ondersteunen, maar onderschrijft ook de doelen die de Commissie aan het begin van haar ambtstermijn geformuleerd heeft: welvaart, solidariteit, veiligheid en vrijheid. Ik geef graag toe dat u, uitgaande van deze doelen, ook de juiste
7 beleidsmaatregelen neemt op de terreinen waar op dit moment werk te doen is: economische groei, werkgelegenheid, klimaatverandering, energie, kenniseconomie, consolideringen van de EU-uitbreiding. De details zullen we dan nog uit moeten vechten. Ik wil zelf ook een punt van kritiek noemen, mevrouw de commissaris. U kondigt voor 2010 een gemeenschappelijk Europees asielsysteem aan. Alles goed en wel, maar de Verdragen laten misschien ruimte voor minimumvereisten op dit terrein, maar zeker niet voor een geharmoniseerd Europees asielstelsel. Ik vraag u dan ook nog eens heel goed te kijken waar u de grenzen van het Verdrag overschrijdt. Daar til ik zwaar aan. Dit wetgevingsprogramma is niet interessant door wat er in staat, maar door wat er niet in staat. U stelt in de inleiding dat deze maatregelen beantwoorden aan wat de burgers van een besluitvaardig Europa verwachten. U tekent een beeld van een Unie die in staat is de uitdaging van de globalisering het hoofd te bieden. U geeft een over het algemeen rooskleurig beeld van deze Europese Unie, vooral wat de verwachtingen van de burgers betreft. Als dat zo is, vraag ik u: waarom hebben die burgers in Frankrijk en in Nederland Europa dan zo duidelijk afgewezen? Aan het grondwettelijk verdrag kan het nauwelijks gelegen hebben, want dat heeft haast niemand gelezen. Er heerst een diep onbehagen over de Europese Unie en als je onderzoekt waar dat vandaan komt, ontdek je een bron – er zijn er meer, maar dit is er een van – en dat is de Europese bureaucratie. Die wekt bij veel burgers het gevoel aan de leiband te lopen en ideologisch betutteld te worden. Het gevoel overgeleverd te zijn aan besluiten waarvan niemand begrijpt waarom ze op Europees niveau genomen moeten worden en niet in de afzonderlijke lidstaten. Dit gevoel betutteld te worden roept een afwijzende houding op, leidt tot een steeds lagere opkomst bij verkiezingen en speelt, als dit proces aanhoudt, politieke krachten in de kaart die echt tegen Europa zijn en dat is zorgwekkend. Ook wij in het Parlement moeten ons afvragen hoe lang we er nog aanspraak op kunnen maken de legitieme vertegenwoordigers van de Europese volken te zijn, als de opkomst bij verkiezingen gestaag onder de 50 procent zakt. Een van de oorzaken van het onbehagen is de Europese wetgeving. Daarom is dit het juiste moment om het daar eens over te hebben. U spreekt zelf, mevrouw de commissaris, van een ambitieus proces voor beter wetgeven. Hoe waar en prijzenswaardig! U heeft daarvoor onze onverdeelde politieke ondersteuning! Maar tot nu toe noemt u slechts het doel: een vermindering van 25 procent. U noemt niet de instrumenten om dat doel te bereiken. Beter wetgeven betekent vooral de grenzen van de subsidiariteit nauwgezet en met respect voor de bevoegdheden van de lidstaten in de gaten houden, in plaats van haar leep op te rekken.
8 De Europese Commissie heeft de sleutel tot het herwinnen van het vertrouwen bij de burger in eigen hand. Wat daarvoor nodig is, is een nieuwe subsidiariteitscultuur. Bij elk wetsontwerp zou ervoor gewaakt moeten worden de zaken tot in het kleinste detail te willen regelen, en zorgvuldig afgewogen moeten worden waar de wetgevende bevoegdheid van de lidstaten begint. Het is aan u, mevrouw de commissaris, om een signaal te geven! Minder centrale wetgeving betekent meer voor Europa. 2-016
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter, onze fractie is van mening dat de Commissie een aantal goede daden verricht heeft. Toch hopen we dat de Commissie zich in de haar resterende ambtstermijn samen met het Europees Parlement nog sterker als drijvende kracht voor de ontwikkeling van de Europese Unie zal opwerpen. Wij zullen u dan van ganser harte steunen, als de Raad twijfelt en treuzelt en Europa niet echt vooruit wil helpen. Ik zou met een positief voorbeeld willen beginnen, met het energiebeleid en daarmee samenhangend natuurlijk ook het klimaatbeleid, een thema dat u na aan het hart ligt. Het was volkomen terecht om bij de eis van bindende doelstellingen te blijven, zeker voor de hernieuwbare vormen van energie. Het was evenzeer terecht om ten aanzien van het concurrentievermogen naar een pragmatische oplossing te zoeken. Wat de nucleaire technologie betreft, was het volkomen juist om verschillende benaderingen te accepteren. Alleen zou ik op dit punt van de Commissie graag iets zien wat al deze verschillende benaderingen misschien zou kunnen verenigen, namelijk een hoge veiligheidsnorm en een informatieplicht dienaangaande voor de kerncentrales en de landen die de nucleaire technologie inzetten. Op dit punt zou de Commissie met voorstellen moeten komen. Ook ten aanzien van het buitenlandse energiebeleid is het zaak nog een stap voorwaarts te zetten en enerzijds de wil kenbaar te maken om te diversifiëren en anderzijds diversificatie te ondersteunen. Het is ook van het grootste belang om coördinatoren bij de Commissie aan te wijzen die erop toe gaan zien dat we verschillende contacten voor energieleveringen leggen. Als de Poolse regering het nodig acht om met Oekraïne en een aantal landen uit de zuidelijke Kaukasus een gemeenschappelijk energiebeleid te ontwikkelen, hoop ik dat de Commissie daar omwille van een Europa-breed energiebeleid bij is. Een tweede opmerking over buitenlands energiebeleid: ik weet dat de Commissie het een en ander voorbereidt op het vlak van samenwerking met het mediterrane en Zwarte Zeegebied. Ook daar is het zaak dat de Commissie zich niet door de Raad laat belemmeren in haar voorstellen – voor energiepolitieke samenwerking, voor het migratiebeleid en vooral ook voor het
13/03/2007 visabeleid. Ik vond het zeer teleurstellend dat de Commissie geen kreet van verontwaardiging slaakte toen de lidstaten het visabeleid ten aanzien van onze buren aanvankelijk zelfs aanscherpten door hogere leges te vragen. Ik hoop dat de Commissie succes heeft bij de onderhandelingen over een redelijk visabeleid met al onze buurlanden, in het bijzonder natuurlijk met die op de Balkan. Tot slot wil ik het hebben over wat ons na aan het hart ligt: de sociale competentie. De heer Nassauer heeft geen ongelijk met de verklaringen die hij geeft voor de scepsis van veel mensen in Europa tegenover de Europese Unie, de Commissie, maar ook tegenover het Europees Parlement. Alleen heeft die scepsis er ook mee te maken dat de sociale dimensie in het werk van de Commissie onderbelicht is. U geeft dat zelf ook toe. In de laatste documenten die u gepubliceerd hebt – of het nu om de interne markt voor de burgers gaat, of over de vaststelling van de sociale werkelijkheid in Europa – schrijft u heel duidelijk hoe het tot deze scepsis en deze afzijdigheid gekomen is en dat een interne markt alleen zin heeft, als die ook in zijn ecologische en sociale dimensie gezien wordt en als deze elementen zwaarder aangezet worden. Maar als ik dan naar uw concrete voorstellen kijk, vind ik daar te weinig van deze sociale component in. Als ik twee onlangs in Europa uitgekomen onderzoeken bekijk – de een over de beloning van vrouwen op de arbeidsmarkt, de ander over armoede –, zie ik daarin een brevet van onvermogen voor ons, omdat er nieuwe armoede in Europa is en de verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen nog altijd zo groot zijn. Onze sociale taak zit er dus nog niet op en als we dan voor de interne markt zijn, betekent dat ook dat de sociale component aandacht moet krijgen. En als we zowel ter linker- als ter rechterzijde verkiezingsuitslagen krijgen die eigenlijk voortkomen uit sociale misstanden en het gevoel dat er geen aandacht voor het sociale element is, maar die wel min of meer leiden tot een terugkeer naar een kortzichtig, nationaal economisch beleid en die het geloof aanwakkeren dat men zo de globalisering het hoofd kan bieden, dan heeft dat er ook mee te maken dat wij de burgers onvoldoende duidelijk gemaakt hebben dat we ja zeggen tegen de interne markt, maar ook ja tegen een sociaal Europa. Dat is voor ons cruciaal en we hopen dan ook dat de Commissie nog meer zal doen op dit punt. 2-017
Silvana Koch-Mehrin, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, tijdens de discussie over uw stuk waren we in de fractie van mening dat de Commissie haar koers gevonden heeft, deze koers heel zelfverzekerd verdedigt, zich bij de politieke werkterreinen houdt die zij bij haar aantreden afgebakend heeft en haar standpunten op een manier naar voren brengt die de indruk wekt dat men met volle overtuiging aan de slag is. Dat blijkt al uit de eerste zin van het werkprogramma, waar u stelt dat het voornemen van de Commissie om op bepaalde beleidsterreinen actief te worden zich in brede steun mag
13/03/2007 verheugen. Dat horen wij graag! We zijn ingenomen met dit elan en met het feit dat de Commissie een duidelijke koers gevonden heeft. Dat doet echter aan onze wens niet af dat er meer leiderschap getoond wordt. Om bij de beeldspraak van de koers te blijven: we zouden graag zien dat u meer bij de wind zeilt en daarbij meer snelheid ontwikkelt. Goed, dat was enige lof vooraf, maar in de kern van de zaak is het onze mening dat dit weliswaar een goed programma is, maar niet goed genoeg voor de situatie waarin Europa zich momenteel bevindt. Het ontbreekt vooral aan een duidelijk woord over de toekomst van Europa. Aan deze toekomst wijdt u in een werkdocument van 24 bladzijden welgeteld drie regels en u laat de vraag onbeantwoord waar we heen willen, hoe ons gezamenlijk "voorwaarts gaan" eruit zou moeten zien – in deze strategie voor een werkprogramma wordt niet eens een poging gedaan daar een antwoord op te formuleren. Toch is gezamenlijk werken aan Europa veel minder vanzelfsprekend dan in uw stuk gesuggereerd wordt. Zoals de heer Nassauer al heeft aangegeven, is ook de acceptatie onder burgers helaas niet zo groot als wij zouden wensen. Daarom is het belangrijk dat de Commissie nadruk op dit punt legt. Wij willen de Commissie als speerpunt van een beweging die welomschreven richtsnoeren eist voor de richting waarin Europa zich eigenlijk zou moeten ontwikkelen. Uw strategie is het om resultaten te bereiken. Ook dat vinden wij goed. Resultaten zijn een uitstekend middel om vast te stellen op welke terreinen men nu werkelijk actief is. Alleen zitten we dan altijd met het probleem dat de nationale politici, meestal zij die regeren, met de successen aan de haal gaan, terwijl bij tegenslagen of onaangename nevenwerkingen Europa de schuld wordt toegeschoven. Het meest recente voorbeeld daarvan zijn de goede resultaten van de Raad. In ieder geval in Duitsland is het zo dat die op het conto van mevrouw Merkel geschreven worden en dat men totaal geen oog meer heeft voor het voorwerk dat de Commissie en het Europees Parlement gedaan hebben. Wat dat betreft, is een strategie die het van de resultaten moet hebben een ambivalente strategie. Bovendien zijn er onder alle lovenswaardige initiatieven die u voorstelt enkele waarvan we ons afvragen wat u nu precies voor redenen heeft om tevreden te zijn. U heeft het bijvoorbeeld over een hernieuwde consensus over de uitbreiding. Die kunnen wij niet vaststellen. Bovendien wilt u een centrale database voor vingerafdrukken. Ook daarover bestaat geen consensus. Wij kijken vooral op van het voorstel, omdat Commissievoorzitter Barroso zich aan het begin van zijn ambtstermijn als kampioen van de burgerrechten gepresenteerd heeft. Een dergelijke database is het tegendeel van wat hij bij zijn aantreden in het vooruitzicht gesteld heeft. Mijn collega’s zullen nog nader op afzonderlijke beleidsterreinen ingaan. Ik zou nog een fundamenteel punt aan willen kaarten, dat wij ook in eerdere discussies
9 herhaaldelijk ter sprake gebracht hebben. Vanuit het oogpunt van een grotere publieksvriendelijkheid en een eenvoudiger omgang met dit document zouden wij graag zien dat u precies vermeldt wat nu wetsvoorstellen zijn en wat niets met wetgeving te maken heeft, wat nieuwe initiatieven zijn en wat vervolgmaatregelen, zodat precies duidelijk wordt wat er het komende jaar aan concrete stappen te verwachten is. Natuurlijk willen wij de burgers bij dit proces betrekken. De Commissie zet in op communicatie en dat vinden wij juist. Hoe interactiever die kan worden, hoe beter. Als u erin zou slagen uw resultaatgerichte politiek zichtbaarder te maken door strategiedebatten als het huidige niet alleen in het Europees maar ook in de nationale Parlementen op de agenda te krijgen, dan zou daarmee veel meer helderheid geboden worden over de vraag waar bepaalde beleidsmaatregelen in het gemeenschappelijke Europa nu eigenlijk vandaan komen. 2-018
Rebecca Harms, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ook ik zou mij willen buigen over de vraag hoe Europa nu eigenlijk de weg terug wil vinden naar zijn burgers en ik zal daarbij het thema van het klimaat- en energiebeleid als voorbeeld gebruiken. Ik denk dat er zelden zoveel aandacht geweest is voor de specifieke rol en taak van Europa als in de afgelopen week, toen alles zich toespitste op de grote thema’s klimaatbescherming en energiebesparing, kortom, op het grootste ecologische thema. Voorlopig ben ik zeer ingenomen met de uitkomsten van de top, want ook al moet een groot deel van de kleine lettertjes nog uitonderhandeld worden, de top heeft toch gebracht wat de burgers na de bewustmaking door Al Gore of het achtergrondartikel in de 'Stern' ervan verwachtten. Het succes van de top is daarin gelegen dat we de burgers de indruk geven een paradigmawisseling op gang te brengen, dat we hernieuwbare energie uit haar niche halen en dat we voortaan ook op een heel andere manier naar energie-efficiëntie toewerken dan tot nu toe. Nu staat of valt alles ermee of we ook voldoen aan verwachtingen die we in Europa gewekt hebben. Mevrouw de commissaris, staat u mij toe te zeggen dat ik daar nog niet zo zeker van ben, want nauwelijks heeft mevrouw Merkel dit besluit van de top bekendgemaakt en de gevolgen ervan uitgelegd, of daar begon het gedoe in de lidstaten en deels ook in de Commissie al weer en werden er weer fundamentele vraagtekens bij het besluit gezet. Zo heeft de heer Verheugen zich als altijd gekeerd tegen het vooruitstrevende trio van de commissarissen Piebalgs, Dimas en Kroes. Ik ben er ook niet zo zeker van of commissaris Barrot in staat zal blijken de besluiten van de top goed uit te werken en ik wantrouw – dat zeg ik hier uitdrukkelijk – ook Commissievoorzitter Barroso en de revolutie in het energiebeleid die hij aangekondigd heeft.
10 Mevrouw de commissaris, het is eigenlijk aan u om er nu voor te ijveren dat bijvoorbeeld de discussie over de Europese grondwet een beter lot beschoren is en dat we ervoor zorgen dat de hooggespannen verwachtingen die wij als Europese politici de afgelopen maanden gewekt hebben, niet toch weer beschaamd worden. De onderhandelingen over de kleine lettertjes van de Verklaring van Berlijn zijn nog niet begonnen of ik zie al een paar machtige heren op het Europees toneel, waaronder Verheugen en Barroso, die ondanks het wegvallen van Chirac in Frankrijk een soort Old Boys Network opbouwen dat het toekomstpotentieel van de in Berlijn genomen besluiten in de weg staat. 2-019
Sylvia-Yvonne Kaufmann, namens de GUE/NGLFractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter, eerlijk gezegd vind ik de mededeling van de Commissie over de beleidsstrategie voor 2008 niet erg overtuigend. Waarom? Enerzijds lijkt het document op een warenhuiscatalogus en worden prioriteiten niet voldoende duidelijk. Anderzijds worden er zeer veel punten als zogenaamde kernactiviteiten aangemerkt, die echter verre van concreet zijn en weinig zeggen. Laat ik een paar voorbeelden noemen: een initiatief voor de verenigbaarheid van gezin en beroepsleven, wetsvoorstellen ter versterking van de consumentenbescherming, nadere initiatieven ter uitvoering van het maritieme beleid van de EU. En zo rijgen de initiatieven zich aaneen, maar wat er nou concreet ten behoeve van de consumentenbescherming versterkt moet worden, met wat voor voorstellen u nu precies wilt komen, dat staat er niet in. Kortom: het fijne ervan kom je telkens niet te weten. Ten aanzien van de sociale situatie in Europa stelt u een – zoals het hier heet – inventarisatie van de sociale werkelijkheid in het vooruitzicht. Tegelijk kondigt u visionaire initiatieven aan die participatie en solidariteit moeten gaan bevorderen. Ik moet zeggen dat ik toch tamelijk verbluft was toen ik dat hier las. Bent u werkelijk van mening dat u op deze manier de burgers kunt overtuigen van de Europese Unie en dan met name van de mogelijkheden van Europa om de toekomstangsten van de mensen weg te nemen, als u in dit stuk met zoveel woorden toegeeft de sociale werkelijkheid in de Europese Unie helemaal niet te kennen? Mijn collega’s Swoboda en Nassauer hebben dit punt ook al aangesneden. Ik denk dat u er zo niet in slaagt de burgers terug te winnen. Nog een opmerking over het thema ontbureaucratisering en betere regelgeving, die als hoofdbestanddeel van het dagelijks werk van de Europese Commissie aangemerkt worden. Betere regelgeving begint niet alleen met een veel nauwkeurigere strategische planning – zij staat of valt met effectbeoordelingen en het zal inderdaad een interessante discussie worden als we de externe evaluatie van het effectbeoordelingssysteem bespreken. Toch zou
13/03/2007 ik willen benadrukken dat betere regelgeving niet noodzakelijkerwijs deregulering betekent of uit mag lopen op minimale regulering. Afrondend zou ik u, mevrouw de commissaris, nog de vraag willen stellen hoe het staat met de aangekondigde intrekking van wetsvoorstellen. In mijn verslag verlangde het Parlement dat de Commissie in haar jaarlijkse wetgevings- en werkprogramma’s precies aangeeft welke wetsvoorstellen de Commissie denkt in te trekken. Zou u kort uiteen kunnen zetten hoe dat tot eind 2008 in zijn werk gaat? 2-020
John Whittaker, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het initiatief inzake klimaatverandering is helemaal boven aan de agenda geplaatst. Ondanks ernstige twijfels over de mate waarin CO2 voor de opwarming van de aarde zorgt, is de EU vastbesloten de wereld voor te gaan in de beperking van de uitstoot. Met uitzondering van kernenergie zijn andere energiebronnen dan fossiele brandstoffen nog lang niet op grote schaal toepasbaar. Dat geldt in het bijzonder voor hernieuwbare energiebronnen. We hebben nu de bindende doelstelling dat 20 procent van alle energie uit hernieuwbare bronnen afkomstig moet zijn, zonder dat goed onderzocht is hoe dit ambitieuze streven kan worden verwezenlijkt of welke kosten daaraan verbonden zijn. Laat mij u een elementair economisch beginsel voorhouden: als je de kosten van een hulpbron verhoogt, maak je goederen duurder en verminder je het concurrentievermogen. Ons is verteld dat dit initiatief de innovatie in de technologie voor hernieuwbare energie zal stimuleren en de export zal verbeteren. Dat is echter niet het geval: we zullen er allemaal armer van worden. Volgens mij is deze plotselinge obsessie met koolstofemissies een afleidingsmanoeuvre, een poging om ons al die andere projecten met teleurstellende resultaten te doen vergeten, zoals de Lissabon-strategie, het immigratie- en asielbeleid, de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de euro, enzovoorts. 2-021
Frank Vanhecke, namens de ITS-Fractie. – Voorzitter, de wijze waarop de Eurocratie als een soort verlicht despotisme – altijd voor het goed van het volk natuurlijk – haar eigen wil opdringt aan de Europese volkeren, blijft me eigenlijk dag na dag steeds opnieuw verbazen. Het is nog maar een paar weken geleden dat Commissievoorzitter Barroso – en alles welbeschouwd is een Commissievoorzitter een weliswaar hoge ambtenaar, maar toch maar een zuiver politiek benoemde ambtenaar – de Nederlanders in hun eigen land nog zei dat het nu welletjes geweest was en dat ze nu maar eens die Europese grondwet moeten gaan accepteren. Een Europese grondwet die trouwens stukje bij beetje wordt uitgevoerd ondanks de afwijzing en democratische volksraadpleging in twee lidstaten en ondanks het feit dat een flink aantal andere lidstaten niet eens een volksraadpleging over dat thema aandurven.
13/03/2007 Net zoals trouwens de toetredingsonderhandelingen met Turkije absoluut geen democratische basis hebben en eveneens werden beslist door zeer ver van de burgers afstaande Europese instellingen, buitensporig geprivilegieerde ambtenaren en regeringsleiders die zeer bewust weigeren om zelfs over zo'n ingrijpend dossier de mening van de burgers te vragen. Vandaag is het weer prijs. De Commissie kondigt in haar beleidsstrategie 2008 maatregelen aan die een nieuwe immigratiegolf naar Europa teweeg moeten brengen, terwijl de Europese burgers het omgekeerde vragen. Ze vragen van ons eindelijk afdoende maatregelen om de immigratie uit de niet-Europese landen te beperken of liefst helemaal stop te zetten door een afdoende bescherming van onze grenzen en door het afbouwen van de semilegale immigratiekanalen, zoals de veel te verregaande gezinshereniging. In het voorstel van de Commissie doet men vandaag alsof het om een tijdelijk fenomeen zou gaan waarbij de niet-Europese tijdelijke arbeiders op relatief korte termijn terug naar de herkomstlanden zouden vertrekken. Dat is bedrog. De realiteit leert ons dat deze tijdelijke werknemers niet teruggaan, dat op korte termijn ook hun familieleden overkomen en dat deze mensen nadien met geen enkele maatregel meer verwijderd kunnen worden. Waarbij de hele Gemeenschap weer blijft zitten met de gevolgen van deze kortzichtigheid, de botsing der culturen, gettovorming, criminaliteit door ontworteling en uiteindelijk de ontwrichting van een hele gemeenschap. Ik herhaal dus dat een nieuwe immigratiegolf absoluut nefast is. Dat wij integendeel werk moeten maken, ten eerste van de bescherming van onze Europese grenzen, ten tweede van een Europees terugkeerbeleid voor illegalen en voor vreemdelingen die zich aan criminele activiteiten bezondigen en ten derde van een doorgedreven assimilatie van de niet-Europese vreemdelingen die zich wettig op ons grondgebied bevinden. In de Europese hoofdstad Brussel is 40 procent van de bewoners van niet-Europese herkomst, ook van de derde generatie, op dit ogenblik werkloos. Kom mij dus niet wijsmaken dat wij nog meer werkloosheid moeten importeren. En tot slot de essentie. Het Europees project stoot op heel veel wantrouwen bij de Europese burgers. Europa zal pas opnieuw enthousiasme opwekken wanneer het echt democratisch wordt en luistert naar de wensen en de noden van zijn volkeren en zijn burgers. 2-022
Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit voorstel heeft vele interessante aspecten, maar gezien de beschikbare tijd zal ik me op drie punten concentreren. Allereerst: energie. De Europese Raad heeft op dit gebied een belangrijke bijdrage geleverd en ik hoop dat de Commissie erin slaagt om deze richtlijnen in
11 praktische en doeltreffende voorstellen om te zetten. Deze verplichting gaat ons allemaal aan en ik maak van de gelegenheid gebruik om te benadrukken dat we als Europese Unie, die een grote inzet van alle lidstaten verlangt om de doelstellingen te bereiken, een goed voorbeeld moet geven: met één enkele handeling – de rationalisering van de Straatsburgzetel – zou er niet alleen aanzienlijk bespaard kunnen worden op energie, papier, verwarming, verlichting en de maandelijkse verhuizing van duizenden personen per auto, trein of vliegtuig, maar zou hiermee ook een sterk politiek signaal afgegeven worden dat zonder twijfel een positief effect op onze burgers heeft. Ten tweede: Lissabon. De programma’s voor een leven lang leren die dit jaar zijn opgezet, zijn ongetwijfeld waardevolle instrumenten, maar we moeten de regels nog meer verscherpen om het gat tussen opleiding en toetreding tot de arbeidsmarkt te verkleinen, voornamelijk voor jongeren en onderzoekers die anders noodgedwongen buiten onze grenzen aan de slag moeten. Verder is het van belang om mobiliteit onder jongeren te stimuleren, ook met het oog op informeel leren, om het gezinsbeleid te bevorderen teneinde de demografische problematiek het hoofd te kunnen bieden, en om voor het midden- en kleinbedrijf de toegang tot kredieten, ook aan de hand van microkredietprogramma's, en tot EU-financiering te verbeteren, in het bijzonder met betrekking tot onderzoek en innovatie. Ten derde: meertaligheid. Ik hoop dat de Commissie de toezeggingen uit de mededeling van november 2005 nakomt waarin staat, en ik citeer: "het bevorderen van meertaligheid binnen de Europese maatschappij, de economie en binnen de Commissie zelf". Het is onacceptabel dat documenten die voor alle EU-burgers zijn bestemd, zoals websites en met name voorlichtingsdocumenten die betrekking hebben op Europese programma's, met uitzondering van aankondigingen, slechts in twee of drie talen beschikbaar zijn. Hiermee wordt de toegang tot de financiering door de Europese Unie voor veel kleine gemeenschappen daadwerkelijk bemoeilijkt. Een goed voorbeeld hiervan is dat de documenten die toegang geven tot het Lingua-programma ter bevordering van meertaligheid, beschikbaar zijn in het Engels, Frans en Duits. 2-023
Salvador Garriga Polledo (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, u heeft prachtige woorden gesproken, vol enthousiasme en goede bedoelingen, maar zoals gebruikelijk moeten we nu weer met beide benen op de grond komen, met name als het gaat over begrotingszaken. Commissaris, het laatste document dat het Parlement had over begrotingsprioriteiten is in december van het vorig jaar aan ons voorgelegd, in de vorm van de resoluties bij de thans lopende begroting, de begroting van het jaar 2007.
12 Onze vraag zou zijn of u van mening bent dat die resoluties, die wij in dit Huis met overweldigende meerderheid hebben aangenomen, en die u enthousiast heeft overgenomen, zijn opgenomen in het document van de jaarlijkse beleidsstrategie. Zoals wij het zien, zijn ze niet opgenomen, en dat is een probleem, commissaris, want we zitten steeds maar in dezelfde situatie: het Parlement stelt een reeks richtsnoeren op die als leidraad zouden moeten dienen voor de volgende begrotingsprocedure, u neemt dit document over de jaarlijkse beleidsstrategie in uw beleidsprioriteiten op, en voegt er een begrotingscomponent aan toe, maar daarbij houdt u geen of in elk geval onvoldoende rekening met alles wat het Parlement u gevraagd heeft het jaar daarvoor. En zo gaat het ieder jaar weer. We karren maar door zonder de juiste koppeling te vinden tussen de begrotingsprocedures en het wetgevingsprogramma van de Europese Commissie, en daarom zijn onze instellingen vaak met dezelfde zaken bezig zonder dat het ons lukt om onze systemen op elkaar af te stemmen. U speelt een spelletje met de kalender. U stelt een aantal begrotingsprioriteiten vast maar, zoals de rapporteur voor de begroting van dit jaar, de heer Virrankoski, gezegd heeft, het Parlement heeft tot nog toe geen enkele aanwijzing gehad over wat de politieke prioriteiten van de Europese Commissie voor het lopend jaar zullen zijn, en dat betekent dat we bij de opstelling van de begroting weer voor het feit zullen komen te staan dat de begrotingsprioriteiten van dit Parlement niet overeenkomen met de begrotingsprioriteiten van de Commissie. Dat zien we bijvoorbeeld in het kader van de financiële gevolgen. U zegt die beleidsprioriteiten te willen financieren door middel van bepaalde posten die toenemen en andere posten die afnemen; u vraagt om 890 nieuwe arbeidsplaatsen in de Commissie, ofschoon u hoopt de meeste daarvan te krijgen door middel van interne aanpassingen; verder hoopt u aanpassingen door te voeren in de uitvoerende agentschappen. Commissaris, net als andere jaren vinden wij dit verwarrend, en wij hopen dat we in de loop van de begrotingsprocedure van dit jaar tot overeenstemming kunnen komen, zodat budgettaire spanningen tussen het Parlement en de Raad of het Parlement en de Commissie kunnen worden vermeden. 2-024
Jan Andersson (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, om te beginnen uit ik net als zoveel anderen mijn tevredenheid over het feit dat het klimaat- en energiebeleid nu hoog op de agenda van de Commissie staat. Ook ik vond het resultaat van de topconferentie bevredigend. Ook vind ik de concentratie op groei en werkgelegenheid positief. Ik herinner u nog eens aan de grote herziening van de economische richtsnoeren en de werkgelegenheidsrichtlijnen die volgend jaar komt. Die is van belang, en van de kant van het Parlement hebben wij bij diverse gelegenheden
13/03/2007 benadrukt hoe belangrijk het is dat het Parlement in dit verband fatsoenlijk wordt geraadpleegd en fatsoenlijk de tijd krijgt om met zijn voorstellen te komen. Nu ga ik over op het thema waar onder anderen de heer Swoboda het over had. Ik geloof dat het Jacques Delors was die een keer zei dat niemand van de interne markt houdt. Daarom moet die markt worden aangevuld en in evenwicht worden gebracht door een fatsoenlijke sociale dimensie. De Commissie heeft de mond vol van de sociale dimensie, maar brengt bijzonder weinig tot stand. Er zijn maar weinig voorstellen op sociaal gebied. Laat mij niettemin wijzen op het positieve aspect, namelijk dat de Commissie ook de kwestie van discriminatie buiten de arbeidsmarkt aankaart, bijvoorbeeld van gehandicapten en andere groepen. Het is positief dat het punt van de sociale diensten aan de orde wordt gesteld en dat wordt geprobeerd het speciale karakter daarvan te verduidelijken. We hebben daar gisteren over gediscussieerd naar aanleiding van een verslag, en persoonlijk hoop ik dat de verduidelijking de vorm krijgt van een sectorrichtlijn. Overigens wordt de sociale situatie in kaart gebracht, evenals de manier waarop het arbeidsrecht functioneert; er wordt van alles in kaart gebracht, maar er zijn weinig concrete voorstellen. Staat u mij toe te wijzen op twee voorstellen waarvan ik vind dat er op die gebieden vrij concrete initiatieven genomen zouden kunnen worden. In heel Europa is een herstructurering aan de gang. Oude banen verdwijnen en er komen nieuwe banen bij. Onze instrumenten voor voorlichting en overleg, bijvoorbeeld de Europese ondernemingsraad en de richtlijn betreffende voorlichting en raadpleging van werknemers, functioneren niet naar tevredenheid. Werknemers raken hun baan kwijt zonder dat ze fatsoenlijk zijn voorgelicht en zonder dat ze aan het bewuste proces mogen deelnemen. Het is hoog tijd dat de Commissie het initiatief neemt om de bestaande richtlijnen te herzien, zodat ze het beoogde effect hebben. Het tweede punt betreft het arbeidsmilieu. Europa heeft in de loop der jaren enorme vorderingen gemaakt op het punt van het arbeidsmilieu, met thans circa vijftig richtlijnen. Op het werk gebeuren tegenwoordig veel minder dodelijke ongelukken en er ontstaat veel minder letsel. Tegelijkertijd ontstaan er nieuwe arbeidsmilieuproblemen vanwege de veranderde arbeidsmarkt. Het gaat om stress, burn-out, pesten op het werk en dergelijke – nieuwe arbeidsmilieuproblemen. Op dit punt schitteren de initiatieven van de Commissie door afwezigheid. Ik adviseer de Commissie om niet alleen te praten over de sociale dimensie, maar ook met maatregelen te komen, bijvoorbeeld op het gebied van voorlichting en overleg en op het gebied van het arbeidsmilieu. (Applaus) 2-025
13/03/2007 István Szent-Iványi (ALDE). – (HU) De Europese Unie koestert indrukwekkende ambities op het vlak van het buitenlands beleid. Helaas staan de financiële middelen die hiervoor beschikbaar zijn in geen verhouding tot deze ambities. En wat nog erger is: de verdeling van die beperkte middelen komt niet overeen met onze prioriteiten. Wij verwachten van de begroting voor 2008 dat deze het uitbreidingsproces en de succesvolle voorbereiding van de kandidaat-landen en de potentiële kandidaat-landen doelmatiger zal ondersteunen dan in het verleden is gebeurd. De toetredingsonderhandelingen die al begonnen zijn, moeten worden voortgezet en mogen niet afhankelijk worden gemaakt van externe factoren. We beschouwen het als een welkome ontwikkeling dat het vinden van een oplossing voor Kosovo in dit document als prioriteit wordt aangemerkt. Het is tijd dat er beslissende stappen worden genomen om de oostelijke en zuidelijke dimensies van ons nabuurschapsbeleid in evenwicht te brengen. Vanuit dit oogpunt is het een goed teken dat de strategie tal van nieuwe initiatieven bevat ten aanzien van zuidelijke en oostelijke landen, evenals van landen in de Kaukasus. Wij erkennen dat dit een stap vooruit is. Onzes inziens dient de bevordering van democratie en mensenrechten het leidende beginsel te zijn van het steunbeleid van de Europese Unie, een beginsel dat niet alleen met de mond moet worden beleden, maar dat ook structureel in de praktijk gebracht moet worden. Helaas is dit nog niet gebeurd. In de tekst worden veel woorden gewijd aan het belang van het energiebeleid. Daar zijn wij het volkomen mee eens. We betreuren echter dat de essentiële, institutionele vereisten van de component van het energiebeleid die samenhangt met het buitenlands beleid, niet in het document voorkomen. Dat aspect moet absoluut onze aandacht krijgen, aangezien het een van de belangrijkste uitdagingen vormt van deze nieuwe tijd. We hebben niet veel geld, dus wat we hebben moeten we gebruiken op een doeltreffende en zichtbare wijze, waarbij onze prioriteiten centraal staan.
13 echter wel wezen, als alles tot prioriteit wordt verheven, dan is uiteindelijk niets meer een prioriteit. In verband met het buitenlands beleid wordt er melding gemaakt van de vooruitgang die de Westelijke Balkan op weg naar het toekomstige lidmaatschap van de Unie heeft gemaakt. In werkelijkheid wordt de toetreding van de landen uit die regio echter gekoppeld aan de institutionele hervormingen in de Unie, hetgeen betekent dat deze landen als pion worden gebruikt in het schaakspel binnen de Unie. Dit is een voorbeeld te meer van de kloof die er gaapt tussen woorden en daden. Ik sluit me aan bij de vorige spreker, die zei dat de kwestie van de Zuid-Kaukasische landen en hun vorderingen op weg naar een eventueel toekomstig lidmaatschap van de Europese Unie in dit document wat beter uit de verf zouden moeten komen. 2-027
Ingeborg Gräßle (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s , mevrouw de commissaris, in het Europa van de 27 zijn er maar weinig politieke organisaties die beweren zo transparant en planmatig te werk te gaan als de EU zelf. Als je dan een blik werpt op deze werkprogramma’s, ook dat voor 2008, blijf je met een kater zitten. Ook voor 2008 staat er weer de rituele aankondiging van betere regelgeving te lezen, maar programma’s moeten het hebben van de uitvoering, niet van de aankondiging. Wat de begrotingsdiscipline betreft, wordt ook 2008 een teleurstellend jaar. Wij missen managementsmaatregelen en een voorstelling van hoe de Commissie denkt de in 2005 door commissaris Kallas gedane belofte gestand te kunnen doen om uiterlijk in 2009 een volmondige verklaring van betrouwbaarheid van de Europese Rekenkamer te krijgen voor de begroting van de EU. Ik hoef slechts te wijzen op het foutpercentage van 44 procent bij de structuurfondsen, dat nu weer in de begroting van 2005 vastgesteld werd. Het gaat wel om een belofte die door de voorzitter van de Commissie bekrachtigd is. Wij hadden dan ook verwacht dat de Commissie in elk geval op het terrein dat zij direct onder eigen beheer heeft, aan deze belofte zou denken en de nodige stappen zou ondernemen.
2-026
Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, papier is een geduldig medium. Je kunt er alles aan toevertrouwen, maar de daad bij het woord voegen, is iets heel anders. Zo zou ik de verklaringen van de Commissie willen samenvatten. Vol hoogdravende retoriek, maar in feite niet meer dan virtual reality. In de inleiding van het document over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Unie voor 2008 wordt er zo bijvoorbeeld verwezen naar het initiatief om een Europees Instituut voor Technologie op te richten. Een paar bladzijden verder wordt er echter gezegd dat dit instituut er zeker niet voor 2009 komt. Ik heb met aandacht de tientallen prioritaire maatregelen van de Commissie voor volgend jaar doorgenomen. Laten we
Het jaar 2008 is het laatste jaar dat de Commissie iets op gang kan brengen. Het is overigens ook het eerste jaar dat de ontvangers van EU-subsidies openbaar gemaakt moeten worden. Je zou toch denken dat een verwijzing naar deze mijlpaal in het Europese stimuleringsbeleid absoluut niet kan ontbreken. Of betekent het zwijgen dat een dergelijke openbaarmaking niet plaatsvindt? Tot nu toe ontbreekt in elk geval elk voorstel in die richting en wordt er met geen woord gerept over de vorm die de openbaarmakingsplicht van de lidstaten en de diverse EU-fondsen moet gaan aannemen. Bovendien ontbreekt het aan enige visie op wat er vervolgens met deze informatie moet gebeuren. Wij moeten, of beter gezegd de Commissie moet eens goed nadenken over de beoordeling van deze gegevens en de consequenties die er voor de afzonderlijke beleidsterreinen uit getrokken zouden moeten worden.
14 Per saldo is het werkprogramma voor 2008 voor ons een teleurstellend document, waarmee de Commissie ver achter blijft bij wat zij in het vooruitzicht heeft gesteld. 2-028
Catherine Guy-Quint (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, ik wil de Commissie graag bedanken voor dit document, dat precies op tijd komt, namelijk aan het begin van onze begrotingsprocedure. Het document sluit aan op onze prioriteiten, zoals de strategie van Lissabon, de strijd tegen klimaatverandering en de gevolgen ervan, justitiële samenwerking, enzovoort, maar gaat voorbij aan het belang van de sociale dimensie en van sociale samenhang in de toekomst van de Unie. Uw prioriteiten zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen de uitdagingen van de globalisering aan te gaan. Toch plaats ik vraagtekens bij het feit dat noch de financiële vooruitzichten, noch de programma’s zoals zij in de medebeslissingsprocedure zijn vastgesteld, ons veel speelruimte laten. Om preciezer te zijn: als wij de marge voor concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid ongewijzigd laten - dat wil zeggen op 70 miljoen euro -, als er nieuwe prioriteiten worden vastgesteld met betrekking tot Frontex en Eurojust, en als er drie nieuwe vervoersagentschappen worden opgericht, dan dreigen bepaalde beleidsterreinen in de verdrukking te komen. Ik denk daarbij aan het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, dat moeilijk op gang zou kunnen komen; ik denk aan het trans-Europese vervoersnetwerk, waarvoor financiering absoluut van cruciaal belang is; ik denk aan alle sociale beleidsvormen die nog onvoldoende ontwikkeld zijn; en ik denk aan het communautaire initiatiefprogramma (CIP), dat een essentieel instrument van de Lissabonstrategie is. Wij moeten niet snijden in de vastleggingen voor deze beleidsterreinen die toch al zwaar onder druk staan. Hierbij staat niet alleen de Europese groei op het spel, maar ook onze doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, werkgelegenheid en solidariteit. Wat het beleid inzake vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid betreft, is de marge van 32 miljoen euro zeer beperkt. Als er meer kredieten worden uitgetrokken voor beleid dat uit Frontex en Eurojust voortvloeit, zal dit onvermijdelijk ten koste gaan van middelen die aanvankelijk aan andere essentiële programma’s waren toegekend, zoals de integratie van onderdanen van derde landen, een echt ambitieus beleid voor vluchtelingen en de bescherming van de grondrechten. De Europese Commissie neemt stilzwijgend aan dat deze programma’s nog niet op volle toeren draaien. Maar waarom zijn ze dan niet sneller ten uitvoer gelegd?
13/03/2007 Wat de landbouwvraagstukken betreft, wil ik net als mijn collega’s van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling mijn ernstige twijfel uitspreken over het voorstel voor één gemeenschappelijke marktordening die alle landbouwsectoren beslaat. Dit zou ertoe kunnen leiden dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met het specifieke karakter van bepaalde landbouwproducten. Aangezien de uitkomsten van de check-up nog niet bekend zijn en evenmin in detail in de voorstellen van de Commissie zijn opgenomen, verzoek ik u hierover meer duidelijkheid te verschaffen. De recente verklaringen van de commissaris die verantwoordelijk is voor Landbouw zijn in tegenspraak met hetgeen u hebt geschreven. Wat de acties van de Unie betreft, hechten wij eraan dat alle aangekondigde prioriteiten worden gehandhaafd. Wij kunnen niet aanvaarden dat onze prioriteiten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en promotie moeten wijken voor energie. Tot slot verbaast het mij dat er maar zo kort wordt stilgestaan bij de voor begin 2008 geplande herziening. Daarom wil ik mij rechtstreeks tot de Commissie wenden met de vraag of de herziening van de financiële vooruitzichten soms taboe is? Ik heb al aangegeven dat ik benieuwd ben naar de geschatte extra kosten van het initiatief Beter wetgeven. Kunt u ons deze schattingen geven, waar wij al zo lang naar uitkijken? Ten slotte hoop ik dat er dit jaar aandacht wordt besteed aan communicatie. Communicatie wordt weliswaar in deze tekst genoemd, maar op dit gebied zou de Commissie een nieuwe richting moeten inslaan met haar acties. Het democratische Europa maakt pas op de plaats, de burgers keren zich ervan af en onze teksten worden steeds ambitieuzer. Wij hebben onze dromen nog lang niet verwezenlijkt. 2-029
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter 2-030
Andrew Duff (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie Barroso heeft nu haar kruissnelheid bereikt en de meer assertieve strategie die hier voor ons ligt, moet in de nationale parlementen en partijen diepgaand worden bestudeerd en besproken. Het is een prachtig middel om een nationale discussie over de EUdimensie te inspireren en te stimuleren en de commissarissen moeten op pad worden gestuurd om deze strategie aan te prijzen. In de strategie wordt duidelijk terughoudendheid betracht als het gaat om het redden van de grondwet. De daarin beschreven werkzaamheden om het functioneren van de economische en monetaire unie te beoordelen en de sociale dimensie van de interne markt vorm te geven, moeten de Commissie evenwel voorbereiden op de IGC,
13/03/2007
15
die wij vol vertrouwen in de tweede helft van 2007 tegemoetzien. Ook de herziening van het financiële stelsel dient te worden aangewend om te helpen een oplossing voor de constitutionele crisis te vinden. Geld kan de IGC verder helpen en geen enkele hervorming aan de uitgavenkant van de financiën kan fatsoenlijk worden uitgevoerd zonder een systematische herziening van de gemeenschappelijke beleidsvormen.
onze burgers handelen en ten behoeve van hen resultaten boeken, zal alle bureaucratie ons niet helpen.
2-031
2-034
Brian Crowley (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst spijt het mij dat ik hier niet eerder aanwezig kon zijn. Ik kreeg een lekke band en helaas wordt er in Straatsburg onvoldoende blabla gebezigd om de zaak draaiende te houden!
Malcolm Harbour (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, volgens mij heb ik aan alle recente debatten over de beleidsstrategie deelgenomen en ik had redenen om daar kritiek op te leveren.
2-032
(GA) A Uachtaráin, a Leas-Uachtaráin, ní mór don Choimisiún Eorpach cur chuige straitéiseach a chleachtadh agus é i mbun polasaí polaitiúil a chruthú. Beidh aire ardaithe ar bharr an chláir oibre feasta. Glacann rialtaisí an Aontais Eorpaigh le moltaí an Choimisiúin ar an ábhar seo. Is faoin gCoimisiún é anois, áfach, moltaí reachtúla a chruthú, a chinnfidh go dtiocfaidh laghdú 20% ar sceitheadh C02 faoin mbliain 2020. Táim lánchinnte go dtabharfaidh Parlaimint na hEorpa tacaíocht iomlán don phlean polaitiúil seo. 2-033
(EN) Behalve de vraagstukken in verband met de klimaatverandering die ik zojuist heb genoemd, zijn er drie andere belangrijke gebieden waarmee de Commissie zich het komende jaar bezig dient te houden: ten eerste de uitvoering van de Lissabon-agenda en vooral de investeringen in onderzoek en ontwikkeling (3 procent van het BBP), waarbij nagegaan moet worden op welke gebieden innovatie kan plaatsvinden en waarbij een impuls wordt gegeven aan de nieuwe technologieën, die in de toekomst de grootste bron van werkgelegenheid in Europa gaan vormen. Ten tweede moeten we weer aansluiting vinden bij onze jongeren binnen Europa. Maar al te lang hebben we gesproken over het geweldige en rijke potentieel van onze jonge mensen in Europa. Uitgezonderd het Erasmus-programma en een of twee andere kleinere onderwijsprogramma’s lijkt de oorspronkelijke idee van "Jeugd voor Europa"-actieplannen te zijn vergeten en aan de kant gezet. Zoals ik heb gezegd, is er een enorm potentieel, niet slechts in economische zin maar ook in termen van ontwikkeling, dat ervoor kan zorgen dat we de toekomstige generaties een wondermooi Europa kunnen bieden. Ten derde is het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid een fundamentele component waarmee Europa wereldwijd kan scoren, en toch lijken er moeilijkheden te zijn met betrekking tot de begroting en de planning voor de toekomst. Mevrouw de commissaris, ik weet dat u momenteel veel aan uw hoofd hebt en dat er andere problemen op het interinstitutionele vlak zijn, maar als wij niet namens
Mijn laatste punt is dat we de administratieve rompslomp moeten verminderen en ondernemen gemakkelijker moeten maken. Betere regelgeving en minder regelgeving kunnen een stap in de goede richting zijn om enkele van deze doelen te bereiken.
Vanmorgen ben ik verheugd over het feit dat u ons vroegtijdig inlicht over de ontwikkeling van de beleidsstrategie. Ik ben het met u eens dat dit belangrijk is met het oog op de intensivering van onze politieke dialoog. Volgens mij hebt u gezegd dat u uitzag naar een openhartige en productieve dialoog en ik hoop dat u mijn opmerkingen tegen die achtergrond zult verstaan. Commissaris, een van mijn belangrijkste aandachtspunten met betrekking tot dit document is dat ik graag wil dat de focus van uw werkzaamheden en de middelen die u daarvoor aanwendt, er ook op gericht zijn de bestaande wetgeving te consolideren en uit te voeren. Bij de vorige documenten op dit gebied had ik dezelfde wens en ik hoop dat u er iets mee gaat doen nu ik dit punt hier aan de orde stel. Het gaat bij beleidsstrategie niet slechts om nieuwe initiatieven. We willen dat u zo volwassen wilt zijn om ons te vertellen wat u doet om de bestaande regels en voorschriften uit te voeren. Wat betreft het gebied dat mijn bijzondere belangstelling heeft, de interne markt, geeft u terecht aan dat vooral burgers en kleine en middelgrote ondernemingen van die markt moeten profiteren. Mijns inziens is verreweg het belangrijkste dat u in 2008 kunt doen, ervoor te zorgen dat de richtlijn betreffende diensten op de interne markt in alle lidstaten naar behoren wordt uitgevoerd. Dat is belangrijker dan enig ander initiatief dat u wellicht wilt ontplooien. Ik wil dat dit zwart op wit in uw strategie staat wanneer het voorstel wordt gepresenteerd. Nog twee andere dingen: het verbaast mij dat er geen enkel beleidsinitiatief wordt genoemd op het gebied van de kennismaatschappij en de informatietechnologie, ondanks het feit dat momenteel een uitgebreid en belangrijk werkprogramma gaande is. Misschien moet u daar eens naar kijken. Volgens mij zijn de initiatieven op dit terrein nog niet opgedroogd. Ten slotte wil ik iets zeggen over het vraagstuk van betere regelgeving, waaraan ook enkele van mijn collega’s gerefereerd hebben. Het heeft geen enkele zin dat de Commissie doorgaat met deze uitstekende initiatieven, als niemand daarvan afweet. Waarom is dit geen communicatieprioriteit? Onze burgers behoren te weten wat er gebeurt en daarbij betrokken te worden, anders kunnen we het effect van deze initiatieven niet
16 meten. Ik wil u dan ook vragen hiervan een communicatieprioriteit te maken. 2-035
Margrietus van den Berg (PSE). – Collega's Swoboda, Andersson en Guy-Quint hebben een pleidooi gehouden voor meer initiatieven op het punt van een sociaal Europa. Dat missen zij in deze voorstellen. Ik zou op diezelfde lijn willen doorgaan, Europa moet niet alleen sociaal naar binnen toe zijn, maar ook sociaal naar buiten toe. Europa als wereldpartner. Dan valt op hoezeer in een aantal van de thema's die in het werkprogramma van 2008 aan bod komen, het element ontwikkeling en de samenhang met ontwikkelingssamenwerking ontbreken. Ik noem de terreinen landbouw, herziening van de Europese kaderwetgeving voor farmaceutische bedrijven en het maritiem beleid. We hebben als algemeen doel in de Europese consensus inzake ontwikkeling, ook voor dit jaar, het terugdringen van de armoede in Afrika en het verwezenlijken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen vastgelegd. Feitelijk gaat het met de millenniumontwikkelingsdoelstellingen voor Afrika de verkeerde kant op. Wat doet nu de Commissie? In het tiende EOF, dat op dit moment geprogrammeerd wordt en dat de helft van al het ontwikkelingsgeld betreft, staat maar voor 2 procent geboekt aan geld voor onderwijs en 2,5 procent voor gezondheidszorg. Dat steekt natuurlijk incoherent af tegen de pretentie van dit werkprogramma. Een tweede voorbeeld. Vandaag overleggen commissaris Mandelson en anderen met de ministers uit de ontwikkelingslanden en de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking van de Unie over economische partnerschapsovereenkomsten. Het is een zeer omvangrijk dossier. Feitelijk zeggen nu onze collega's in de ontwikkelingslanden: wij hebben het gevoel dat jullie onze markten openbreken in plaats van dat jullie onze ontwikkeling als centraal uitgangspunt nemen. Opnieuw incoherent. Landbouwbeleid. Ik geef een voorbeeld uit de visserij. Voor de Seychellen zijn vis en vooral zwaardvis essentiële producten om op onze markten te brengen. Vervolgens leggen wij een niet-tarifaire handelsbelemmering op in de vorm van de eis van een heel laag cadmiumgehalte. Voor onze kippen en varkens staan wij een veel hoger cadmiumgehalte toe, terwijl we met een laag cadmiumgehalte de zwaardvis uit de Seychellen tegenhouden. Die incoherentie op tal van beleidsterreinen in dit programma 2008 moet worden aangepakt. 2-036
Sophia in 't Veld (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, voorzitter Barroso heeft het altijd over een Europa van resultaten. Ik vind dat een mooie uitdrukking, maar helaas moet ik concluderen dat de Europese Commissie haar beloften als het gaat om de grondrechten niet nakomt.
13/03/2007 Ik wil u er nogmaals aan herinneren dat de heer Barroso in 2004 pas het groene licht voor zijn Commissie kreeg nadat hij plechtig had beloofd dat deze Commissie de kampioen van de grondrechten zou worden. Jammer genoeg komt dat niet in dit document tot uitdrukking en evenmin in de daden van de Commissie in de laatste tweeënhalf jaar. Op dit gebied is de Commissie timide en terughoudend. U moet de grondrechten niet alleen verdedigen, maar ook bevorderen. In dit document vallen me twee dingen op. Ten eerste ontbreekt het evenwicht tussen uw voorstellen om het terrorisme te bestrijden en uw voorstellen om de privacy en burgerlijke vrijheden te beschermen. Hier is duidelijk sprake van onbalans. Gegevensbescherming in politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (derde pijler) is dringend nodig en ik zou graag zien dat de Commissie zich daar sterker voor maakt. Zelfs al is er geen consensus binnen de Raad, dan moet de Commissie politiek leiderschap tonen. Wacht niet op de Raad! Laat de Raad maar uitleggen waarom hij geen overeenstemming kan bereiken over gegevensbescherming in de derde pijler. U dient heel duidelijk te maken waar u staat. Dat geldt ook voor de "horizontale richtlijn" waar dit Parlement herhaaldelijk om heeft gevraagd en waarmee discriminatie op alle gronden, overal en niet alleen op de werkplek wordt uitgebannen. Daarom verwelkomen we het initiatief om discriminatie buiten de arbeidsmarkt tegen te gaan. Alleen hebben we hier volgens mij in werkelijkheid slechts te maken met een raadpleging. Commissaris, toon meer moed! Toon meer oprechte en persoonlijke inzet om antidiscriminatiewetgeving aangenomen te krijgen. Toon meer leiderschap en wacht niet op de Raad. Ik heb ook een zeer praktisch voorstel, dat u niet eens in uw strategische programma hoeft op te nemen. In het kader van 2007, het jaar van de gelijke kansen, wil ik commissaris Barroso vragen een persoonlijke chatsessie met Europese burgers over discriminatie en grondrechten te houden. Ik wil de commissaris vragen dit verzoek, of voorstel, aan de heer Barroso door te geven. Als hij daartoe bereid is, laat hij zien dat hij de grondrechten persoonlijk is toegedaan. 2-038
Jan Tadeusz Masiel (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik zou u willen bedanken voor uw uiteenzetting over de strategie voor het jaar 2008. In verband met de prioriteiten die de commissaris heeft toegelicht, zou ik onze betrokkenheid ten aanzien van milieubescherming, en met name het tegengaan van klimaatveranderingen, de noodzaak van een gemeenschappelijk energiebeleid, de tenuitvoerlegging van de sociale agenda en de uitbreiding nogmaals willen beklemtonen.
13/03/2007 Er wachten ons veel uitdagingen. Die moeten we gebruiken om tot een grotere saamhorigheid tussen de lidstaten te komen en het vertrouwen van de burger in de Unie te versterken. Vorig jaar, in het kader van onze betrekkingen met Rusland, hebben de lidstaten van de Europese Unie al laten zien dat ze de rangen kunnen sluiten en die politieke trend moeten we zien te behouden. Het bevorderen van strenge regels om het milieu te beschermen strekt ons tot eer en versterkt onze positie in de wereld. Naar aanleiding van de laatste uitbreiding en de uitslag van de referenda in Frankrijk en Nederland is duidelijk geworden dat we onze pijlen eerder dienen te richten op een consolidatie van de Unie dan op een volgende uitbreiding. Alleen de toetreding van Kroatië lijkt nog een prioriteit te zijn de komende tijd. Laten we iets concreets doen voor onze burgers die beter verdienen, maar die het in vele gevallen zonder werk en zonder toekomstperspectieven moeten stellen. 2-039
Alexander Radwan (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, regelmatig wordt gezegd, nu ook weer door uzelf, dat Europa zich tot het wezenlijke zou moeten beperken en dat we de afstand tussen Europa en de burger willen verkleinen. Uiteindelijk worden wij in Europa – en de Commissie natuurlijk in het bijzonder – beoordeeld naar de daden die we op onze woorden laten volgen. Ik zal mij concentreren op het terrein van de ontbureaucratisering. Dat is immers de voornaamste leus van de Commissie. Als ik mij de laatste weken voor de geest haal, zie ik een nieuwe strategie van de Commissie voor gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, voorgesteld voor de komende vijf jaar en met bijzondere aandacht voor het midden- en kleinbedrijf, aangezien de strategie het midden- en kleinbedrijf aanmerkt als terrein met de meeste incidenten, dat dus binnenkort ook op de meeste maatregelen mag rekenen. Vervolgens noem ik de consumentenbescherming. Daarvoor hebben we een groenboek, waarin de nodige voorstellen staan. Ik vind het goed dat de Commissie erover nadenkt waar bureaucratie teruggedrongen zou kunnen worden, maar, mevrouw de commissaris, de beste ontbureaucratisering is die welke het ontstaan van nieuwe bureaucratie voorkomt. Op dat punt heeft de Commissie de laatste jaren volstrekt gefaald: zij is telkens weer met nieuwe wetsvoorstellen gekomen. Anderzijds – en het wekt verbazing met welk een hardnekkigheid de Commissie uitspraken van het Parlement negeert – bepalen we wat verzekeringsagenten voortaan vast moeten leggen als ze met een klant over verzekeringsproducten onderhandelen. Als dan slechts de aanbeveling komt dat het thema hedgefonds nadere aandacht verdient, zonder om regelgeving te roepen, terwijl de Europese Centrale Bank bij monde van Jean-Claude Trichet hier in het
17 Parlement en centrale banken buiten Europa herhaaldelijk op de risico’s van die fondsen gewezen hebben, dan staat daarover niets te lezen in uw plannen voor 2008. Daar waar de werkelijke risico’s liggen, onderneemt uw collega McCreevy niets. Dat begint op werkweigering te lijken. We eisen geen regelgeving, we vragen er slechts om de situatie in kaart te brengen. Daarover staat niets in het strategiedocument, op dit terrein wordt niets ondernomen en dat is hoogst verbazingwekkend. Dit doet sterk denken aan vriendjespolitiek voor bepaalde regio’s in de wereld. 2-040
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik was blij de commissaris te horen zeggen dat de Europese Commissie en het Europees Parlement de handen ineen moeten slaan om met elkaar samen te werken. Het behoeft geen betoog dat noch de strategie noch de werkzaamheden van de Commissie los gezien kunnen worden van de behoeften en verwachtingen van de burgers van de Europese Unie. Daarom zou ik graag even stil willen staan bij een van de prioriteiten van de Commissie, namelijk de solidariteit die zo sterk naar voren kwam in de uiteenzetting van de commissaris. Het gaat mij hierbij niet om de economische, maar om de sociale solidariteit. Ik kan me helemaal vinden in het betoog van de Commissie waarin die solidariteit een plaats heeft gekregen in de vorm van het gelijke-kansenbeleid, het voorkomen van discriminatie buiten de arbeidsmarkt, het bestrijden van alle uitingen van discriminatie, het combineren van werk en gezin of het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. Het gaat hier echter over de plannen voor dit jaar, 2007, het jaar van de gelijke kansen. Ik vind dat dit alles een vervolg moet krijgen. Met name de verklaringen en maatregelen van de Commissie ter ondersteuning en bescherming van de grondrechten, met het accent op de rechten van het kind, met inbegrip van een forum over die rechten, hebben mijn interesse gewekt. Het verheugt me dat de Commissie kinderen die gebruikmaken van internet en de nieuwe media, wenst te beschermen. Met name het feit dat de Commissie armoede bij kinderen wil bestrijden, is bij mij in goede aarde gevallen. We hebben de plicht om elk kind een waardige levensstandaard te bieden. In verband hiermee zou ik de commissaris willen vragen wat er verder zal gebeuren met de ontwerpteksten van de Commissie of het Parlement die al op tafel liggen. Ik denk hierbij met name aan de verordening inzake onderhoudsverplichtingen waar ik zelf rapporteur voor ben. Deze zou een snelle en directe alimentatiebetaling mogelijk moeten maken in die gevallen waarin degenen die alimentatie verschuldigd zijn, in een andere lidstaat werken en hun onderhoudsplicht verzaken. Waardoor hun kinderen nooit op een behoorlijke levensstandaard kunnen rekenen en in armoede leven.
18 Daarom vraag ik of de Commissie wil dat er op dit vlak vooruitgang wordt geboekt, want duizenden kinderen in Europa wachten op deze regeling. Laten we ze helpen. 2-041
Kyösti Virrankoski (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse beleidsstrategie bevat een aantal nieuwe openingen, vooral op het gebied van energiebeleid, immigratie en de vereenvoudiging van de administratie. De mededeling van de Commissie is nogal onsamenhangend. Zij bestaat uit vier delen: welvaart, solidariteit, veiligheid en vrijheid alsmede Europa als sterke internationale speler. Deze verdeling past slecht bij zowel de administratieve structuur als de meerjarige financiële vooruitzichten. Het doel van een op activiteiten gebaseerde begroting en administratie is het transparant en helder maken van de administratie, wat door een mededeling als deze niet wordt bevorderd. Het is voor de lezer moeilijk te volgen wat de Commissie daadwerkelijk wil bereiken in de huidige sectoren. Het is lastig erachter te komen hoe de personeelscapaciteiten en de financiële middelen worden gebruikt. De Commissie lijkt op de administratie te vertrouwen. Zij is van plan nog twee aparte bureaus op te richten en ook het Europees Instituut voor Technologie. Naar mijn mening moet men uiterst voorzichtig omgaan met het vergroten van de bureaucratie. Er mogen geen nieuwe administratieve organen worden opgericht, mits deze absoluut noodzakelijk zijn. Een verrassing is dat de Commissie twee nieuwe beleidsprogramma’s onder rubriek vier gaat opzetten, die betrekking hebben op klimaatverandering en energie-efficiëntie. De kosten hiervan zullen volgend jaar al meer dan twintig miljoen euro bedragen. Het is verbazingwekkend dat slechts twee maanden na het begin van de nieuwe financiële vooruitzichten hier al nieuwe uitgaven voor worden voorgesteld. Wat het begrotingsbeleid betreft is het jammer dat de Commissie van plan is de nieuwe uitgaven te financieren door de financiering van bestaande programma’s uit te stellen. Het Parlement moet deze procedure, die kan leiden tot het onderwaarderen van zijn eigen prioriteiten, nauwgezet beoordelen. Dit gezegd zijnde kunnen wij met belangstelling concrete wetgevings- en begrotingsvoorstellen van de Commissie tegemoetzien. 2-042
John Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vice-voorzitter van de Commissie, uiteraard moeten wij het pad van de Lissabon-agenda volgen. Maar op dat pad is niets zo belangrijk als de gezondheid van onze burgers en de gezondheid van ons milieu. Die gedachte hebben we deze week bij uitstek kunnen proeven. Wat betreft de klimaatverandering kennen we natuurlijk de verwoestende gevolgen in termen van overstroming, droogte en bevolkingsverplaatsingen, enzovoorts, als we niet onder dat streefdoel van 2° blijven. Kort geleden
13/03/2007 ging ik met het Britse milieuagentschap de Theems op en ik zag de noodzaak van een nieuwe dam bij de monding van de rivier en de uiterwaarden die te maken zullen krijgen met overstromingen. Ook zag ik het gebouw dat in de uiterwaarden wordt opgetrokken, zonder dat rekening wordt gehouden met het feit dat de mensen uitsluitend op de hogere delen van die uiterwaarden kunnen wonen. We denken nog niet vooruit. We doen nog niet aan preventie en dat moet wel onze agenda zijn voor 2008 en daarna. Er is preventief beleid nodig. Ook moet er een beleid komen om goed met de bestaande dreigingen om te gaan. We hebben een combinatie van wetgeving en individuele inspanning nodig. Daarom moet de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 20 procent zijn teruggedrongen. Daarom moeten we ernaar streven 20 procent van onze energie uit hernieuwbare bronnen te halen. Daarom hebben we de doelstellingen voor biobrandstoffen, met name van de tweede generatie, nodig. Daarom ook moet de milieuetikettering worden herzien om de consument te helpen begrijpen welke keuzemogelijkheden hij of zij heeft, en zijn er maatregelen nodig met betrekking tot gloeilampen, stand-byschakelaars, enzovoorts. Daarom moet de Commissie zorgen voor doeltreffende uitvoering en controle, vooral wat betreft de emissiehandel en de nationale actieplannen. En ik vraag de Commissie de lidstaten in dezen stevig aan te pakken. We krijgen geen tweede kans. We dienen de prijs van koolstof hoog te houden om onderzoek, innovatie en vervanging te stimuleren. 2-043
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik dank u zeer voor uw heldere uiteenzetting, die in mijn ogen een beetje kort was. Feit is dat 2008 een cruciaal jaar zal zijn om vooruitgang te boeken in het debat over een nieuwe begroting voor de Europese Unie die de vorderingen op constitutioneel gebied zou moeten begeleiden die, daar vertrouwen we op, in de loop van dit jaar geconsolideerd zullen worden. We hebben een Europese begroting nodig die strookt met onze ambities en met de vraag van vooral de Europese burgers. De huidige conjunctuur lijkt helder en gunstig. Ecofin heeft het net gezegd: we zitten in zo’n solide economische situatie dat de economische indicatoren duidelijk zijn, en de uiterst zwakke positie van het aandeel van de lonen en de werkgelegenheid in het Europese BBP is dan ook opvallend. De heer Juncker heeft dat gezegd, en alle ministers hebben zijn woorden herhaald. Het is dus hoog tijd om de verdeling van de vruchten van die groei aan de orde te stellen, en dat is niet alleen een zorg van de regeringen en de sociale gesprekspartners, het is een vraag van de Europese burgers. Er is duidelijk gesteld dat de huidige situatie onhoudbaar is, en dat zij bovendien ernstige risico’s inhoudt voor het
13/03/2007 ontstaan van een recessie: de armoede waarin jongeren, vrouwen, ouderen en kinderen leven; het gebrek aan perspectief dat zorgt voor dalende geboortecijfers, en de al te grote schuldenlast die steeds zorgwekkender wordt. In haar programma voor 2008 biedt de Commissie ons echter als voornaamste sociale solidariteitsmaatregel het beheer of de uitvoering van het Solidariteitsfonds aan, om de situatie van werknemers te verzachten die ontslagen zijn als gevolg van de herstructureringen in het kader van de globalisering. In onze ogen is dat onvoldoende, wij vinden dat er initiatieven nodig zijn om de investeringen te stimuleren: openbare investeringen die particuliere investeringen op gang brengen. Daarom verzoek ik u, met het oog op 2008 en op de volgende driejarencyclus van de Lissabon-strategie, om de investeringen weer bovenaan uw lijstje te zetten. Investeringen in vervoers- en energienetwerken, investeringen in milieuaangelegenheden, zoals op alle gebieden van waterbeheer en -distributie, en in de grote Europese projecten zoals GALILEO of SESAR. 2-044
Diana Wallis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vice-voorzitter van de Commissie, er zitten veel goede elementen in de strategische aanpak die u ons vanmorgen hebt gepresenteerd. Ik vind echter nog steeds dat er iets ontbreekt met betrekking tot de horizontale prioriteiten en de strategische focus waarbij verschillende vraagstukken op meer coherente en holistische wijze samen worden behandeld. Laat me twee terreinen noemen waar ik goed in thuis ben. Het ene terrein betreft het hoge noorden en u, vicevoorzitter, hebt deelgenomen aan een conferentie die het Parlement enkele weken geleden in Brussel organiseerde. Hierin komen de door u genoemde vraagstukken van klimaatverandering en energie samen, maar ook het maritieme beleid. Ook komen hierin het interne en externe beleid van de Unie samen en op de een of andere manier moeten we deze gebieden allemaal onder één noemer brengen en onze aandacht daarop richten. In concreto betekent dit uitvoering geven aan de noordelijke dimensie. Het betekent deelname aan de Arctische Raad. Het betekent ook de instelling van het internationale pooljaar, te weten 2008-2009. Is de Europese Unie daar eigenlijk wel bij betrokken? Is een holistischer benadering van deze vraagstukken mogelijk? Mijn tweede terrein is het burgerlijk recht. Op zoek naar burgerlijk recht vind je een beetje verbintenissenrecht dat is aangekleed als consumentenrecht. Verscholen onder het kopje veiligheids- en justitiebeleid staat iets over testamenten en erfopvolging en ook iets over een beslag op banktegoeden. Laten we eens naar het burgerlijk recht kijken, dat de andere kant van de interne markt vormt, en ervoor zorgen dat dit goed functioneert voor onze bedrijven en onze burgers. Laten we het gewoon burgerlijk recht noemen en een zodanig patroon
19 hierin ontwikkelen dat onze burgers daar toegang toe krijgen en kunnen ontdekken wat het inhoudt. 2-045
Robert Sturdy (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de vice-voorzitter van de Commissie bedanken voor haar aanwezigheid hier. Vandaag ga ik het specifiek over de wereldhandel hebben, omdat dat mijn taak is. Vanzelfsprekend zou ik graag zien dat de Commissie vorderingen maakt met betrekking tot de Doha-ronde en de heer Mandelson, de verantwoordelijke commissaris, verricht wat dat betreft uitstekend werk. Ik wil dat bilaterale overeenkomsten worden gebruikt om multilaterale overeenkomsten te sluiten. De Commissie behoort zich namelijk meer op multilaterale dan op bilaterale handelsakkoorden te richten, maar moet zich van bilaterale overeenkomsten bedienen om dat doel te bereiken. Ik wil ook graag dat er een trans-Atlantische dialoog komt en dat is wellicht nog belangrijker. Een dergelijke dialoog ontbreekt en is van wezenlijk belang voor de toekomst van de WTO. Volgens mij heeft de VS verzuimd aan de onderhandelingstafel te verschijnen en we moeten het "fast track"-systeem van president Bush steunen zodat Susan Schwab, de nieuwe onderhandelaar, met de heer Mandelson aan tafel gaat zitten. Dan kunnen zij een werkelijk partnerschap tot stand brengen en bespreken hoe er vooruitgang kan worden geboekt. Ik ben ervan overtuigd dat de VS volledig heeft gefaald wat betreft de hervorming van zijn landbouwwetgeving, terwijl de Europese Unie haar landbouwbeleid voortdurend aan het hervormen is. Dit is erg belangrijk en ik hoop dat de Commissie dat zal benadrukken. Ten slotte, wat uw rol aangaat, vice-voorzitter van de Commissie, moeten we de economische partnerschapsovereenkomsten niet vergeten. Deze maken deel uit van een ACS-overeenkomst. Ik heb het verslag over dit onderwerp in het Parlement opgesteld en het is essentieel dat wij deze overeenkomsten aan het eind van dit jaar afronden zodat de Commissie haar programma kan uitvoeren en Afrika en de betrokken landen precies weten wat er gebeurt. Ik wil eindigen met een persoonlijke noot, commissaris. Het gaat om een zaak die erg belangrijk is voor het Verenigd Koninkrijk. U hebt onlangs een bedrag van 1,2 miljoen euro uitgegeven voor een gebouw in het VK. Ik maak me grote zorgen, ten eerste over de kosten en ten tweede over de diplomatieke status van het personeel. Er is hier geen sprake van een diplomatieke missie, maar van een vertegenwoordiging van de Commissie. Daarom moeten er geen diplomatieke posten worden gecreëerd. 2-046
Anne E. Jensen (ALDE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, er zijn drie punten die ik wil benadrukken, en ik ben vooral geïnteresseerd in het budgettaire aspect van het verslag dat u hebt gepresenteerd. Het programma voor betere wetgeving is natuurlijk belangrijk, en het moet niet worden beschouwd als een agenda zonder ambities, zoals
20 sommigen suggereren – integendeel. Net als andere sprekers vind ik echter dat de Commissie het veel beter zou kunnen doen als het gaat om het toelichten van de inspanningen die thans worden geleverd om de wetgeving te vereenvoudigen, om het effect van nieuwe wetgeving te evalueren en om het brede publiek er beter bij te betrekken als wij ons met wetgeving bezighouden. Velen beschouwen de EU nog altijd als een steeds groter wordend bureaucratisch monster. Dat is onjuist, en ik vind het belangrijk dat daarop gewezen wordt. Dat zeg ik speciaal nu u aanwezig bent, mevrouw Wallström, want u bent natuurlijk degene die daarop moet wijzen. Mijn tweede punt is de tussentijdse evaluatie van de begroting, die in 2008 moet worden voorbereid. In dit verband hoop ik echt dat de Commissie ambitieus zal zijn, want het is zeer de vraag of de Raad wel een echt open debat wil over het herschikken van prioriteiten in de komende jaren. De tussentijdse hervorming van de landbouw is een belangrijk uitgangspunt. Er moet een debat komen over de soort landbouw die we willen hebben, en over de vraag hoeveel of hoe weinig steun er moet komen en in hoeverre het mogelijk is om middelen van het landbouwbeleid over te hevelen naar een toekomstgerichter doel, zoals investeringen in vervoer en wetenschap. Mijn laatste punt is heel belangrijk. Er wordt gezegd dat er in 2008 in verband met nieuwe politieke prioriteiten bijna 1 500 extra werknemers nodig zijn. Bijna 900 van hen zullen nieuw zijn – voor een deel als gevolg van de uitbreiding – terwijl de rest uit de herschikking van prioriteiten moet worden gehaald. Ik weet niet of ik zo onder de indruk ben van het feit dat men in staat is om 2 procent van de staf te verplaatsen. Ik vind dat we nieuwe richtsnoeren voor het personeelsbeleid van de EU moeten opstellen. Is er voldoende aanpassingsvermogen om de politieke prioriteiten veilig te stellen, en biedt het personeelsbeleid voldoende mogelijkheden om de juiste experts aan te stellen, bijvoorbeeld in de agentschappen? Dergelijke vragen moeten we mijns inziens ook in de tussentijdse evaluatie betrekken. 2-047
Georg Jarzembowski (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte vice-voorzitter van de Commissie, ik zou het over het vervoersbeleid willen hebben. Dat wordt stiefmoederlijk behandeld door dit Huis. De Commissie vervoer en toerisme is weliswaar, samen met de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, verantwoordelijk voor de meeste wetsontwerpen, maar vervoer komt altijd op de laatste plaats. Terwijl vervoer zo belangrijk is. Zonder een vervoersinfrastructuur die aan de behoeften voldoet, krijgen we geen groei en geen werkgelegenheid, want je kunt dan wel alles via internet bestellen, je kunt het niet via internet geleverd krijgen. Als je groei in de handel wilt, juist tussen de oude en de nieuwe lidstaten, is een op de vraag afgestemde infrastructuur nodig. Wat dat betreft is de insteek van de Commissie in haar strategische document de juiste.
13/03/2007 Wat we vooral niet met het vervoer moeten doen, is het verketteren. Je hoort de laatste tijd bijvoorbeeld zeggen dat niemand meer zou mogen vliegen. Mevrouw de vicevoorzitter, u weet wat er gebeurt als u van het noorden naar het zuiden van Zweden wilt. U kunt dan urenlang met de trein reizen, of het vliegtuig nemen. En vliegen is zeker een optie, want met een slim beleid kunnen we de uitstoot door het luchtverkeer aanzienlijk terugdringen. Als we gedaan krijgen dat de lidstaten eindelijk een behoorlijke luchtruimcontrole invoeren, kunnen we de door het luchtverkeer veroorzaakte CO2-uitstoot met 8 tot 12 procent verminderen. De lidstaten moeten dus actie ondernemen en daar moeten wij hen aan herinneren. Vice-voorzitter Barrot is van plan om met een witboek over het stedelijk vervoer te komen. Ik ben altijd wat sceptisch of stedelijk vervoer wel een thema voor ons is, maar in één opzicht heeft de vice-voorzitter volkomen gelijk: een groot deel van de schadelijke stoffen is afkomstig van het verkeer in de binnensteden. Wij als Europees Parlement zouden het met de lidstaten en regio’s eens moeten zien te worden over richtsnoeren die er enerzijds van uitgaan dat we vervoer nodig hebben voor groei en werkgelegenheid, maar dat we het anderzijds zo efficiënt en milieuvriendelijk mogelijk willen regelen. Over de details daarvan zullen we het moeten hebben. Wat dat betreft zitten we op één lijn, mevrouw de vice-voorzitter. Maar zonder vervoer zal er geen groei en werkgelegenheid in de Gemeenschap zijn. 2-048
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de commissaris welkom heten en haar feliciteren met de benoeming van Christian Leffler tot het nieuwe hoofd van haar kabinet. Hij is een goede, oude vriend en was mijn collega toen ik nog een echte baan had. Dank u wel voor het jaarlijkse beleidsdocument, commissaris. Volgens mij is het een uitstekend geschrift. Mijns inziens moeten we vier hoofdprioriteiten hebben. Omdat u communicatie in uw portefeuille hebt, zou men kunnen stellen dat er vier dingen zijn die de Commissie moet communiceren en aanprijzen. Het eerste punt is uiteraard klimaatverandering en energie. Sinds het einde van de Koude Oorlog heeft de Europese Unie wat dit betreft nooit een goed uitgewerkt plan geformuleerd. Volgens mij beginnen we nu een plan te ontwikkelen en deze Commissie heeft daarin uitstekend werk verricht. Ik wil u feliciteren met uw opstelling in de Europese Raad. Het tweede dat u moet aanprijzen, is de grondwet. Op dit punt mag u zich wel wat harder opstellen en ik wil dan ook onderstrepen wat de heer Duff al eerder heeft gezegd. Houd daaraan vast want het is uw taak de Verdragen te verdedigen en de belangen van de Europese Unie als geheel te behartigen. Iedereen weet dat het in ons belang is dat die grondwet er in de een of andere vorm komt, maar beslist niet in de vorm van een "miniverdrag".
13/03/2007 Ten derde, als het gaat om verdedigen en aanprijzen, wordt er tegenwoordig in de Europese Unie veel over protectionisme gesproken. U moet de interne markt beter promoten. Het hele systeem is gebaseerd op vier vrijheden: het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en geld. Wanneer u dat combineert met een solide consumentenbeleid, zoals mevrouw Kuneva op dit moment doet, kunt u volgens mij aantonen dat de interne markt een succesverhaal is. Het vierde en laatste punt waarop u volgens mij goed werk verricht, maar waarop de lidstaten enigszins in gebreke blijven, is de uitbreiding. Per slot van rekening is dit het meest succesvolle beleid dat de Europese Unie ooit heeft gekend. Ik weet dat we het in goede banen moeten leiden. Ik weet dat we ons tempo iets moeten matigen. Maar bestendig uw beleid op dit gebied en probeer het steeds beter te verkopen. Mijn vier prioriteiten, die ik ook in uw document terugvind, zijn dus klimaatverandering, de grondwet, de interne markt en uitbreiding. 2-049
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens mij laat dit debat op voortreffelijke wijze de rol van een rechtstreeks gekozen Europees Parlement zien. De Parlementsleden behoren kritiek te leveren op de Commissie, om gedetailleerdere voorstellen te vragen, te wijzen op wat ontbreekt of te informeren naar de synergieën tussen verschillende beleidsvoorstellen. U hebt de Commissie als daartoe aanleiding was, ook complimenten gegeven en bijvoorbeeld verzocht om de invoering van een ambitieus klimaat- of energiebeleid. Hopelijk zal dit ons en de Europese instellingen helpen om samen te werken bij de toepassing van dit beleid. Al luisterend naar het debat krijg ik de indruk dat sommigen van u willen dat de Commissie meer doet, terwijl anderen vinden dat zij misschien iets minder moet doen. De Commissie heeft altijd tot doel dingen beter te maken – kwalitatief betere wetgeving, betere coördinatie tussen de instellingen en betere uitvoering. Daar draait alles om. In de eerste plaats wil ik iets opmerken over de procedure en de dialoog die het Parlement en de Commissie met betrekking tot de jaarlijkse beleidsstrategie zijn gestart. Mijns inziens is het erg belangrijk dat we de kwaliteit van deze reguliere dialoog verbeteren. Volgens mij zijn we al tot het besef gekomen dat we deze dialoog kunnen verbeteren en doeltreffender maken door het politieke karakter ervan te versterken. Wij hopen dat het Parlement zijn planning zodanig kan organiseren dat de fracties consequenter en wellicht vroegtijdiger bij de dialoog worden betrokken. Dan kunnen we van tevoren inventariseren welke kritiekpunten er zoal zijn, bijvoorbeeld zaken die in onze voorstellen volledig ontbreken of dingen die u verkeerd vindt aan de algehele structuur van die voorstellen.
21 Naar mijn mening behoren de fracties de jaarlijkse beleidsstrategie op exact dezelfde wijze te bespreken als de diverse commissies en ik hoop dat de fracties dezelfde betrokkenheid bij deze reguliere dialoog gaan ervaren. De standpunten die in het samenvattende verslag staan verwoord en in september door de Conferentie van voorzitters zullen worden goedgekeurd, dienen de opvattingen van zowel de commissies als de fracties te weerspiegelen. Ik geloof dat dit erg nuttig voor ons zal zijn. We moeten beseffen dat we ons nog in een vroege fase bevinden en dat wanneer het wetgevings- en werkprogramma klaar is, er meer details voorhanden zijn en we een beter beeld krijgen van de specifieke eigenschappen van elk afzonderlijk voorstel. Verder wil ik iets zeggen over het migratievraagstuk, omdat de Commissie Barroso er vast van overtuigd is dat een goed beheerde arbeidsmigratie een zeer positieve bijdrage kan leveren aan onze economieën en samenlevingen. Wat betreft het asielvraagstuk, dat meerdere afgevaardigden aan de orde hebben gesteld, gaan we voorstellen de criteria aan de hand waarvan de lidstaten asielaanvragen kunnen behandelen, meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Dit zal echter plaatsvinden binnen de grenzen van het huidige Verdrag en met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel. Op het gebied van visa, dat eveneens is genoemd, zullen we het visuminformatiesysteem introduceren waarmee de lidstaten informatie en relevante gegevens kunnen uitwisselen met behoud van eigen verantwoordelijkheid voor de afgifte van visa. Dit is een belangrijke stap in de goede richting en in de onderlinge afstemming van te verrichten taken tussen de lidstaten. Ik wil tevens enkele woorden wijden aan vereenvoudiging en betere regelgeving. Allereerst hoor ik vaak de kritiek dat de Commissie te weinig aan wetgeving doet of op dat gebied onvoldoende ambitie toont. We hebben alle statistieken verzameld en gecontroleerd en de hoeveelheid wetgeving die door de Commissie is aangenomen, is over de hele linie opvallend stabiel gebleven. Als we kijken naar het aantal verordeningen, richtlijnen, beschikkingen, besluiten en aanbevelingen dat de afgelopen tien jaar is aangenomen, constateren we dat dit aantal slechts eenmaal boven de 550 en eveneens slechts eenmaal onder de 430 is uitgekomen. Het gemiddelde bedraagt ongeveer 489 voorstellen per jaar en vorig jaar, toen het aantal 474 was, zaten we heel dicht bij dat gemiddelde. Dit zijn dus de feiten, wat men er verder ook van zegt. Niettemin geloof ik dat wij bijzonder ons best doen om goed voorbereide en kwalitatief hoogwaardige voorstellen te presenteren, gezien de zorgvuldige raadpleging en effectbeoordelingen die wij nu voor elk voorstel van het werkprogramma verrichten. Daarom is het belangrijk deze cijfers en statistieken in het achterhoofd te houden. Wij nemen het vraagstuk van de vereenvoudiging serieus en zoals u weet hebben wij een zeer ambitieus
22 vereenvoudigingsprogramma opgezet, dat bestaat uit honderd voorstellen waarbij in de komende drie jaar ongeveer 220 wetgevingsinstrumenten worden ingetrokken, gecodificeerd, herzien of geëvalueerd. Gemiddeld zijn er zo’n 40 tot 43 voorstellen om wetgeving te vereenvoudigen of wetgeving aan te wijzen die verouderd is. We zullen op dezelfde weg en in hetzelfde tempo verder gaan en de wetgeving voortdurend herzien. In sommige gevallen betekent dit dat we nieuwe wetgeving kunnen invoeren en tegelijkertijd richtlijnen afschaffen of schrappen, zoals we hebben gedaan met REACH, waarbij de veertig bestaande richtlijnen door één enkele richtlijn werden vervangen. We moeten er eveneens op toezien dat onze wetgeving actueel en modern is en dat we verouderde wetgeving aan de kant schuiven. Daarom gaan we op dezelfde voet verder en zullen we het Europees Parlement informeren en bij onze plannen betrekken. Dan kunnen we samen ervoor zorgen dat alle politieke doelstellingen van de Lissabon-strategie worden gehaald, te weten de vier algemene prioriteiten die we in onze jaarlijkse beleidsstrategie uiteen hebben gezet. Enkele afgevaardigden hebben de koppeling tussen ons debat over de jaarlijkse beleidsstrategie en het begrotingsproces aan de orde gesteld. Ik heb gemerkt dat het Parlement deze koppeling wenst te verbeteren en het is belangrijk dat we met elkaar in gesprek blijven over hoe we dat willen realiseren. Volgens ons vullen begroting en beleid elkaar aan en met de jaarlijkse beleidsstrategie wordt beoogd het politieke kader te creëren waarbinnen de jaarlijkse begroting haar beslag dient te krijgen. Het institutionele kader is echter zodanig dat er zelden een rechtstreekse koppeling bestaat tussen de beleidsinitiatieven die in een bepaald jaar zijn ontplooid, en de bijbehorende kosten die in datzelfde jaar zijn gemaakt. Deze processen zijn niet helemaal goed op elkaar afgestemd. Zoals u weet, worden met de begroting van 2008 maatregelen gefinancierd die voortvloeien uit wetgevingsvoorstellen die in eerdere jaren zijn ingediend. Het betreft voorstellen die de medewetgevers in 2007 of eerder hebben goedgekeurd. Dit betekent dat de in 2008 ingediende wetgevingsvoorstellen nauwelijks implicaties hebben voor de begroting van 2008, maar op hun vroegst in 2009 worden uitgevoerd. Daarnaast komen veel initiatieven van de Commissie slechts in beperkte mate of helemaal niet ten laste van de EU-begroting. De Commissie is er vast van overtuigd dat het nieuwe, in 2005 gesloten kaderakkoord een solide basis biedt voor de betrekkingen met het Europees Parlement. De informatiestroom en de coördinatie van de planning en programmering zijn dankzij dit akkoord reeds verbeterd. Nu wil ik wat dieper ingaan op de politieke kwesties die hier aan de orde zijn gesteld. Sommigen van u verwezen naar de grondrechten. Ik verbaas mij over de kritiek die is geuit op de maatregelen van de Commissie op het vlak van de grondrechten. Volgens mij hoeven we niet te
13/03/2007 twijfelen aan de toewijding van voorzitter Barroso, gezien zijn persoonlijke geschiedenis en de moeilijkheden die hij heeft moeten overwinnen om zijn rechten te doen gelden en zijn ambities te verwezenlijken. Zoals u weet, hebben we zojuist het Europees Bureau voor de grondrechten opgericht en leven we in het Europese Jaar van gelijke kansen. Ik heb reeds melding gemaakt van de geplande actie om kinderen beter te beschermen en discriminatie buiten de werkplek te bestrijden. Ik zou een nog veel uitgebreidere opsomming kunnen geven van de dingen die wij doen. Op dit moment strijden we er samen met de lidstaten voor om het Handvest van de grondrechten in het nieuwe Verdrag te houden. Volgens mij is dit eveneens een zeer fundamentele voorziening en de verdediging daarvan zal een belangrijk deel van onze toekomstige werkzaamheden uitmaken. Het idee van een chatforum over grondrechten zal ik aan voorzitter Barroso en de Commissie doorgeven. Mijn ervaring is dat we nooit bang zijn om het debat aan te gaan. Wij zijn altijd bereid op verschillende manieren ons engagement te tonen. Ik had graag gezien dat de heer Whittaker was gebleven, omdat hij vraagtekens zette bij de klimaatverandering. Misschien is hij teruggegaan naar waar hij vandaan kwam, naar de school waar hij de elementaire economische beginselen bestudeerde. Als hij echter naar de werkelijke stand van zaken had gekeken, had hij beseft dat de klimaatverandering ons reeds armer heeft gemaakt. De klimaatverandering brengt voor onze samenleving reeds kosten met zich mee. Dat stelt ons voor de uitdaging ons concurrentievermogen te versterken en leiderschap te tonen en de rest van de wereld te laten zien hoe wij de beste milieutechnologie en het beste van onze kennismaatschappij in Europa aanwenden om onze ambitie, namelijk het gebruik van een duurzame energiebron in de toekomst, te realiseren. Op deze wijze kunnen we het voortouw nemen en een voorbeeld stellen aan de rest van de wereld. We hebben al laten zien dat dit mogelijk is. Deze koers moeten we ook in de toekomst blijven volgen. Ik wil iedereen bedanken die praktische voorbeelden heeft gegeven van noodzakelijke maatregelen. Voordat we het in de gaten hebben, zullen we namelijk als gevolg van de klimaatverandering en de daarmee samenhangende problemen te maken krijgen met milieuvluchtelingen. Andere landen hebben daar natuurlijk al ervaring mee, maar als we geen actie ondernemen, zullen wij er ook mee geconfronteerd worden, en wel op manieren die we ons nu nog nauwelijks kunnen voorstellen. Ten slotte, wat betreft communicatie, heeft de Commissie Barroso als eerste rechtstreeks voorstellen naar de nationale parlementen gestuurd. Verder sturen we nu dezelfde documenten die we aan het Europees Parlement en de Raad zenden, rechtstreeks naar de nationale parlementen. We zijn de dialoog aangegaan en hebben daarbij als commissarissen 350 bezoeken aan nationale parlementen gebracht. We hebben discussies
13/03/2007 gevoerd met de verschillende commissies van die parlementen en vragen beantwoord en de nationale parlementen hebben geluisterd naar wat wij te zeggen hadden. Dit is volgens mij van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de Europese agenda eveneens verankerd wordt in de nationale partijen en in de democratische tradities van elke lidstaat. Uit communicatieoogpunt is dit erg belangrijk en we hebben nu ook communicatieprioriteiten vastgesteld, waaronder beter raadplegen, beter luisteren en beter uitleggen en op lokaal niveau in de lidstaten aanwezig zijn. Zoals gezegd gaat dit zonder het engagement van de lidstaten en politici op alle niveaus heel moeilijk worden. Verder zijn er in alle lidstaten politieke leiders nodig die kunnen verdedigen wat zij in Europees verband hebben gedaan en waarom zij bepaalde beslissingen hebben genomen. We moeten op alle niveaus in gesprek blijven en dat is uiteraard ook de bedoeling van ons communicatiebeleid. Wij willen dat de Europese Unie resultaten boekt en dat die resultaten beantwoorden aan de behoeften en verwachtingen van burgers in heel Europa. Daartoe is betere regelgeving nodig. Niet meer of minder regelgeving, maar betere regelgeving. Daartoe is vereenvoudiging en meer gerichte actie nodig; de communicatie moet duidelijker zijn waarbij burgers adequate informatie krijgen en er aandachtiger naar hen wordt geluisterd; tevens moeten de instellingen van de Europese Unie worden versterkt door de herziening van het Verdrag te voltooien. We hebben sterkere instellingen en een intensievere dialoog nodig om goed om te kunnen gaan met de uitdagingen en kansen die voor ons liggen, en we zullen beslist onze rol op deze terreinen spelen en tot een institutionele regeling komen. In antwoord op de vraag over het huren van een pand kan ik zeggen dat we samen met het Parlement een gebouw in Londen huren. Naar mijn mening laat dit precies zien hoe we in de toekomst behoren te opereren. We moeten hand in hand samenwerken om als Europese Unie als eenheid naar buiten te treden. Hartelijk dank voor dit debat. Uiteraard zal ik uw ideeën en standpunten aan de gehele Commissie bekendmaken. (Applaus) 2-050
Hannes Swoboda (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u erop wijzen dat we het wetgevingsvoorstel waarover u sprak, heel snel nodig hebben. Alleen dan kunnen we de daarin genoemde zaken vóór de volgende verkiezingen met de Raad afhandelen. Er moet echt haast gemaakt worden met dit voorstel, vooral in verband met het energievraagstuk. 2-052
De Voorzitter. – Mijnheer Swoboda, bedankt voor uw opmerking. 2-051
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
23 2-053
Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake luchtdiensten (debat) 2-054
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie betreffende de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake luchtdiensten. 2-055
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, dankzij het werk van uw rapporteur, de heer El Khadraoui, en dankzij de leden van de Commissie vervoer en toerisme heeft het Europees Parlement vandaag de gelegenheid zijn stem te laten horen over een ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten die mijns inziens van groot belang is. Het gaat om de luchtvaartovereenkomst die tien dagen geleden tussen de Amerikaanse en Europese onderhandelaars in Brussel tot stand is gekomen. Ik zal deze ontwerpovereenkomst binnen tien dagen ter politieke besluitvorming voorleggen aan de ministers van vervoer van de Europese Unie. Uw optreden komt op een cruciaal moment, en op die manier kunt u de stem van de Europese burgers laten horen, niet alleen aan de Raad, maar ook aan de Amerikaanse instellingen zelf. Het zijn langdurige en complexe onderhandelingen geweest. Er is vier jaar onderhandeld sinds de arresten van het Hof van Justitie in de zogenoemde open skieskwestie. Er zijn elf onderhandelingsronden geweest, die tot opschudding en beroering hebben geleid. Maar dankzij deze langdurige onderhandelingen kunnen wij de trans-Atlantische banden nauwer aanhalen en een positieve bijdrage leveren aan de strategie van Lissabon. Wat binnen ons bereik ligt, is dat een Europese luchtvaartmaatschappij de mogelijkheid krijgt om vanaf een willekeurig vertrekpunt in Europa ongehinderd naar een willekeurige bestemming in de Verenigde Staten te vliegen, ongeacht de nationaliteit van de Europese maatschappij. Als u vandaag de dag van Brussel naar Washington wilt vliegen en omgekeerd, dan kunt u uitsluitend met een Amerikaanse of een Belgische luchtvaartmaatschappij reizen. Sinds Sabena failliet is gegaan, kunt u – bij gebrek aan een Belgische vervoerder op dit traject – alleen nog naar Washington vliegen met een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij. Om die reden heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat deze bilaterale luchtvaartakkoorden onwettig zijn. Door deze akkoorden worden onze Europese luchtvaartmaatschappijen op basis van nationaliteit gediscrimineerd. Met deze overeenkomst keren wij het
24 tij. De Verenigde Staten erkennen het Europese karakter van onze luchtvaartmaatschappijen. Er wordt nog te vaak aan voorbijgegaan dat niet iedereen zomaar naar de Verenigde Staten kan vliegen. Zestien landen hebben open skies-overeenkomsten, maar elf hebben dat niet. Het is niet mogelijk rechtstreeks vanuit de Oostzeestaten naar de Verenigde Staten te vliegen, en het aantal routes naar de Verenigde Staten vanuit met name Spanje, Ierland en Griekenland is zeer beperkt. Nu gaan wij dus nieuwe wegen ontsluiten voor deze landen. Wat echter van meet af aan problemen heeft opgeleverd, is om het evenwicht tussen Europa en de Verenigde Staten te bewaren in de overeenkomst. In november 2005 juichte de Raad de geboekte vooruitgang toe: vooruitgang bij de onderlinge aanpassing van de Europese en Amerikaanse regels inzake staatssteun, mededinging en veiligheid, en vooruitgang in termen van markttoegang. De Raad eiste echter tevens ruimere toegang tot de Amerikaanse markt. Ik wil u graag uitleggen waarom deze overeenkomst – aan het slot van de laatste onderhandelingsronde – gunstiger is voor Europa. Ik zal niet in detail treden wat de vrijheden van het luchtvervoer betreft – zoals de vijfde vrijheid en de zevende vrijheid – die voortvloeiden uit het in 1944 in Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart. Deze vrijheden zijn weliswaar belangrijk, maar ze zijn van technische aard. De eerste de beste technicus zal zien dat de Europese Unie wat deze fameuze vrijheden betreft, meer heeft gekregen dan ze heeft afgestaan. Ik wil mij in mijn betoog richten op de problemen inzake eigendom, investeringen en kapitaal van de luchtvaartmaatschappijen. Ten eerste: investeringen in de Verenigde Staten. De Amerikaanse wet, die vanwege een sterke politieke controverse niet op korte termijn door het Congres zal worden herzien, bepaalt dat buitenlanders niet meer dan 25 procent stemhebbende aandelen in een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij mogen bezitten en dat zij er geen meerderheidsbelang in mogen hebben. Tegen de achtergrond van deze twee beperkingen hebben wij voor Europese investeerders het recht veiliggesteld om meer dan 50 procent van het totale kapitaal aan te houden, evenwel zonder dat dit wordt opgevat als een meerderheidsbelang in de luchtvaartmaatschappij. Wij hebben bereikt dat de Amerikaanse autoriteiten de investeringen op een rechtvaardige en snelle manier behandelen. Daarnaast hebben wij het recht voor Europese investeerders veiliggesteld om franchiseovereenkomsten te sluiten. Lufthansa kan zijn naam, merk en kleuren koppelen aan een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij voor het binnenlandse, Amerikaanse vervoer, en hieraan tevens zijn knowhow verkopen. Dit is geen theoretische regeling. Het concern Virgin, dat zijn boeken en cd’s vrijelijk in New York verkoopt, probeert zijn merk momenteel te verkopen, teneinde Virgin America in San
13/03/2007 Francisco op te richten. De operatie is op ernstige problemen gestuit. De verplichtingen die de Verenigde Staten zijn aangegaan, maken duidelijk wat er met betrekking tot deze investeringen precies kan worden gedaan. In vergelijking met de bepalingen van de Amerikaanse hervorming, die het in 2006 na een bijzonder sterke oppositie niet gehaald heeft en die sommigen van u van nabij gevolgd hebben, kunnen de rechten waarover wij hebben onderhandeld, niet ter discussie worden gesteld. Deze nieuwe rechten zijn in de overeenkomst in steen gebeiteld en kunnen niet eenzijdig door de Verenigde Staten worden veranderd. Tot zover wat de investeringen in de Verenigde Staten betreft. Ten tweede: investeringen van de VS in Europa. Aangezien de Verenigde Staten hun 25 procentsregel niet kunnen veranderen, hebben wij ons de mogelijkheid voorbehouden om Amerikaanse investeringen in Europese luchtvaartmaatschappijen tot hetzelfde niveau te beperken. Hiermee wordt het evenwicht hersteld. Ten derde: Europese investeringen in derde landen. Met de huidige regels kunnen wij niet investeren en een meerderheidsbelang hebben in een luchtvaartmaatschappij van een derde land, zonder het risico te lopen dat wij de verkeersrechten van dat land voor vluchten naar de Verenigde Staten in gevaar brengen. Een voorbeeld: Virgin heeft in Nigeria geïnvesteerd. De Verenigde Staten keuren operaties van Virgin Nigeria naar de Verenigde Staten af, omdat de maatschappij niet langer de juiste nationaliteit heeft. Met onze overeenkomst kunnen de Verenigde Staten niet langer bezwaar maken tegen communautaire investeringen in Europese landen van buiten de Europese Unie - zoals Zwitserland - en in achttien Afrikaanse landen. De Amerikanen zullen zich op dit punt niet meer verzetten. Ze zullen ermee instemmen dat er in deze luchtvaartmaatschappijen van derde landen belangrijke investeringen kunnen worden gedaan door Europese maatschappijen. Ten vierde: investeringen van derde landen in Europese luchtvaartmaatschappijen. Evenzo zullen de Verenigde Staten vluchten van communautaire luchtvaartmaatschappijen naar de Verenigde Staten niet aanvechten, als Europese landen - zoals IJsland - in het kapitaal van deze maatschappijen investeren. Hierdoor kunnen wij Europese investeringen in onze luchtvaartmaatschappijen aantrekken en de luchtvervoersindustrie standaardiseren. Zo ziet u, dames en heren afgevaardigden, waarom deze overeenkomst evenwichtiger is, en dat deze balans in het voordeel van Europa is. Wij mogen deze eerste fase niet overslaan. Het is namelijk belangrijk een eerste fase af te ronden voordat wij aan een tweede fase beginnen, met als uiteindelijke doelstelling om een open luchtvaartruimte te creëren. Toegegeven, sommige tegenstanders van de overeenkomst vrezen dat er nooit een tweede fase komt,
13/03/2007 omdat de Verenigde Staten al op alle fronten in de eerste fase hebben gewonnen, hetgeen onjuist is. U vraagt terecht om een mechanisme dat ons garandeert dat die overstap op de tweede fase er komt: welnu, dat heb ik bereikt! De onderhandelingen zullen uiterlijk in januari 2008 van start gaan. Als wij binnen nu en medio 2010 niet tot een akkoord komen in de tweede fase, dan kunnen wij de voorwaarden van de overeenkomst opschorten. Afgezien van represaillemaatregelen ben ik er persoonlijk van overtuigd dat de dynamiek die wij in gang hebben gezet, de laatste weerstand op het gebied van eigendom en controle zal weten te breken. Wij hebben de interne markt niet in één keer tot stand gebracht. Die is in drie fasen, maar wel binnen tien jaar, opgebouwd. U ziet dus, dames en heren, dat wij dankzij deze elf onderhandelingssessies echt vooruitgang hebben geboekt. Wat staat er, afgezien van deze overeenkomst, op het spel? Dat is, in vijf jaar tijd, een winst van zes à twaalf miljard euro. Dat zijn, anders gezegd, in de komende vijf jaar 80 000 banen aan weerszijden van de Atlantische Oceaan, en, ten slotte, 26 miljoen passagiers die de mogelijkheid krijgen tussen Europa en de Verenigde Staten te reizen, bovenop de 50 miljoen passagiers die al van de trans-Atlantische vluchten profiteren. In vijf jaar tijd zal het aantal passagiers dus waarschijnlijk van 50 naar 75 miljoen gaan. Deze schattingen zijn de uitkomst van serieuze onderzoeken. Tot besluit wil ik dan ook opmerken, dames en heren, dat deze overeenkomst beslist van groot belang is en bijzonder waardevol kan zijn voor Europa. Ik wil hieraan toevoegen dat ik dankzij de vergadering van vanmorgen tevens een beter beeld zal kunnen krijgen van uw verwachtingen en eventueel uw vragen zal kunnen beantwoorden. Ik zeg u nogmaals dat ik er vertrouwen in heb: wij kunnen deze eerste fase afsluiten, terwijl wij de zekerheid hebben dat de tweede fase nu ook in zicht is. Dames en heren, dit was de informatie die ik u graag wilde geven. 2-056
VOORZITTER: LUISA MORGANTINI Ondervoorzitter 2-057
Georg Jarzembowski, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte vice-voorzitter Barrot, de PPE-DE-Fractie feliciteert u, uw onderhandelingsdelegatie en Daniel Calleja Crespo hartelijk met het afsluiten van dit eerste deel van de belangrijke luchtvaartovereenkomst met de VS. Laten wij samen echter ook de Amerikaanse delegatie en John Byerly bedanken, want ook voor hem was het geen sinecure om deze onderhandelingen tot een goed einde te brengen. We zijn er rotsvast van overtuigd dat er door deze overeenkomst eindelijk een gemeenschappelijke, transAtlantische luchtverkeersmarkt ontstaat, die in het
25 voordeel is van luchtvaartmaatschappijen en passagiers. Nu kunnen de Europese maatschappijen zonder nationale beperkingen vanuit alle delen van de Europese Unie vluchten naar de Amerikaanse markt organiseren. Tegelijk geven we daarmee uitvoering aan de uitspraak van het Europees Hof van Justitie uit 2002. Overigens zullen ook de beperkingen op de Londense luchthaven Heathrow die in strijd zijn met het Gemeenschapsrecht, opgeheven moeten worden. Een open luchtruim boven de Atlantische Oceaan zal vast en zeker ook leiden tot gunstigere prijzen voor de passagiers. Evenwichtig mag de overeenkomst heten omdat de Commissie er voor het eerst in geslaagd is de deur van de Amerikaanse markt voor Europese luchtvaartmaatschappijen op een kier te krijgen. De opening had wel wat groter mogen zijn, maar toch. Er zijn nu nieuwe regelingen voor eigendoms- en controlerechten, voor licenties en voor het merkenrecht. Ik denk dat je door deze voordelen met recht kunt spreken van een evenwichtige overeenkomst. Voor mij is van nog groter belang dat we een gemeenschappelijke commissie met deelname uit het bedrijfsleven ingesteld hebben, want daarmee kan voortaan verhinderd worden dat de Amerikanen of de Europeanen eenzijdig veiligheidsmaatregelen treffen die ten nadele zijn van de luchtvaartmaatschappijen of de passagiers. De PPE-DE-Fractie doet een beroep op het Duitse voorzitterschap om in de Raad nu snel voor instemming met het gevonden compromis te zorgen. Dat zou ook een grote symbolische waarde hebben. Ik dank onze vriend El Khadraoui hartelijk voor het opstellen van een uitstekende resolutie, die wij morgen naar ik aanneem met grote meerderheid en met de intentie die uit onze beraadslagingen naar voren is gekomen, aan zullen nemen. 2-058
Saïd El Khadraoui, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, commissaris, collega's, dit debat komt inderdaad op het juiste moment. De onderhandelingen zijn net afgerond. De Raad Vervoer zal zich volgende week uitspreken. In feite zal het Europees Parlement zich pas nadien formeel over het akkoord kunnen uitspreken door middel van een verslag dat ik dan zo snel mogelijk zal opstellen. Met de resolutie, die we op mijn initiatief samen met de verschillende fracties hebben opgesteld, willen we echter een duidelijk signaal sturen naar de Raad en de Commissie. Meneer de commissaris, kort samengevat, u krijgt onze steun en we vragen de Raad om het onderhandelde akkoord goed te keuren. Dit akkoord betekent een belangrijke doorbraak op weg naar een volledige geïntegreerde trans-Atlantische luchtvaartmarkt en het biedt een uitweg voor het juridische zwaard van Damocles dat al een tijdje boven de luchtvaartsector hangt.
26 Tegenstanders van het akkoord zeggen, terecht, dat er nog altijd een gebrek aan evenwicht bestaat tussen de rechten die Amerikaanse maatschappijen in Europa kunnen doen gelden en de rechten die wij in de Verenigde Staten kunnen doen gelden. Dit heeft historische redenen, omdat de VS door een combinatie van bilaterale akkoorden vandaag al veel meer kunnen dan wij. Maar we mogen niet vergeten dat de vrijmaking van de Europese luchtvaartmarkt niet in één fase is gebeurd en ook niet op een korte periode is afgerond. Wij waren duidelijk voorstander van één groot akkoord, maar we denken dat dit politiek niet haalbaar is. Voor Europese consumenten is dit akkoord alvast goed nieuws. Europese maatschappijen, u heeft het al gezegd, zullen vanaf elk punt in Europa naar elk punt in de Verenigde Staten kunnen vliegen, hetgeen leidt tot een groter aanbod en wellicht ook tot lagere prijzen. Er zijn ook een aantal toegevingen aan Amerikaanse zijde gedaan om Europese maatschappijen toch wat meer toegang te geven tot de binnenlandse Amerikaanse markt. U heeft daarnet een aantal voorbeelden gegeven. Maar belangrijk voor ons is inderdaad dat er nog een tweede fase komt. Ook denken we dat door de oprichting van het gezamenlijk comité een permanente dialoog zal kunnen ontstaan om een hele reeks aspecten te bespreken met betrekking tot de sociale dimensie, het milieu, de veiligheid en de beveiliging. We hebben daar in de resolutie nogal sterk de nadruk op gelegd, omdat voor ons de vrijmaking van de luchtvaartsector met alle gevolgen van dien, zowel negatief als positief, moet samengaan met het vastleggen van hoge standaarden op de gebieden die ik net heb aangehaald. We stellen vast dat bijvoorbeeld in technische samenwerking is voorzien op het vlak van het milieu om in de toekomst de meest efficiënte vliegroutes te gebruiken. Dat is positief. Tot de twijfelaars, in het bijzonder onze Britse collega's die onder druk staan, wil ik zeggen dat volgens mij ook zij heel veel voordeel uit het akkoord zullen halen. De luchthaven van Heathrow zal zich meer dan ooit kunnen ontwikkelen tot de poort naar Amerika met meer rechtstreekse verbindingen in de nabijheid van de Britse consumenten. Tenslotte, meneer de commissaris, zullen wij ook ons best doen om de volgende fases tot een goed einde te brengen door bijvoorbeeld contacten te leggen met onze collega's van het Congres. Wij hopen ook op uw medewerking om steeds op een continue wijze bij de komende onderhandelingen betrokken te blijven. 2-059
Jeanine Hennis-Plasschaert, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, het luchtverkeer tussen de VS en de EU, de twee grootste markten ter wereld en samen goed voor 60 procent van alle mondiale vliegbewegingen, is vooralsnog geregeld in bilaterale open skies-verdragen. De meeste lidstaten hebben zo'n afzonderlijke regeling met de VS. Met het akkoord dat op 2 maart jl. werd gesloten, houden die bilaterale verdragen straks definitief op te bestaan. Een enorme stap vooruit
13/03/2007 waarvan ik groot voorstander ben. Deze bilaterale overeenkomsten vormen immers een belemmering voor de vrije concurrentie, als start- en landingsrechten worden voorbehouden aan nationale luchtvaartmaatschappijen. Niet goed voor de industrie en zeker niet goed voor de consument. Zo oordeelde ook het Hof reeds in 2002. En nu na jaren onderhandelingen is er dan eindelijk een redelijk evenwichtig akkoord. Niet perfect, maar wel degelijk redelijk. Ik mag toch hopen dat de Raad hieraan zo spoedig mogelijk zijn goedkeuring verleent, en wel tijdens de vergadering op 22 maart aanstaande. De bezwaren die met name door het Verenigd Koninkrijk worden opgeworpen, beschouw ik als weinig constructief. Het afschermen van de eigen markt is anno 2007 een gotspe en heeft weinig van doen met de Europese gedachte. Duidelijk is dat het nieuwe juridische kader voor trans-Atlantisch luchtvervoer voordelig zal uitwerken voor zowel de luchtvaartindustrie, de consument alsook de werkgelegenheid. Het biedt ook de zo belangrijke, de zo noodzakelijke juridische zekerheid voor onze Europese luchtvaartmaatschappijen. Het voorstel is, zoals ik net al zei, niet perfect. Nog altijd worden er door de VS argumenten gebruikt als veiligheid en beveiliging om bijvoorbeeld de onderhandelingen ten aanzien van cabotage te bemoeilijken, waardoor er op dat punt geen vooruitgang is geboekt. En ook de mogelijkheid voor luchtvaartmaatschappijen uit de EU om een effectieve controle uit te oefenen over een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij is nog steeds beperkt, zelfs met de uitgebreide eigendomsbepalingen. Het afschermen van de eigen markt onder de noemer veiligheid en beveiliging is onzinnig en wat mij betreft een zwaktebod. Tegelijkertijd, meneer de commissaris, heb ik goede hoop voor de toekomst. Het nieuwe kader voorziet immers in een bindend tijdspad voor een tweede overeenkomst waarin deze beperkingen wederom aan de orde worden gesteld. Als de VS verdere tegemoetkomingen blijven weigeren, dan dient de Unie haar poot stijf te houden. Dit dient boven alles aan de Amerikanen duidelijk te worden gemaakt. Mijn dank, commissaris, aan u en uw team voor uw standvastigheid en ik hoop dat u die ook in de toekomst aan ons laat zien. Ook mijn dank aan onze rapporteur, de heer El Khadraoui, voor zijn gedrevenheid en actuele inbreng met betrekking tot de resolutie waarover wij morgen stemmen. 2-060
Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, over tien dagen zal de commissaris de ontwerptekst voor de open skiesovereenkomst tussen de EU en de VS officieel voorleggen aan de ministers van vervoer van de lidstaten. De onderhandelingen zijn met succes
13/03/2007 bekroond, maar ze zijn eigenlijk nog niet achter de rug, want nog niet alles is in kannen en kruiken. Deze overeenkomst creëert een trans-Atlantisch, open luchtruim en luidt het einde in van de moeizame, bilaterale onderhandelingen tussen de VS en de afzonderlijke lidstaten. In de praktijk zal de merkbaar sterkere concurrentie voor de consument meer verbindingen en goedkopere tickets voor de passagiers opleveren. De Verenigde Staten krijgen geen speciale behandeling van de Unie, want er zijn eerder al zestien gelijksoortige overeenkomsten afgesloten tussen de Europese Unie en landen in Europa, Azië, Afrika, Australië (bijvoorbeeld met Kroatië, Oekraïne, Marokko, Libanon, Singapore en Australië), en onlangs heeft de Commissie nog een dergelijk akkoord gesloten met Chili. De vorige spreekster heeft echter wel gelijk wanneer ze zegt dat deze overeenkomst toch redelijk uitzonderlijk is, gezien de schaal en het belang van de vluchten. Er is echter nog wat werk aan de winkel in verband met het wegnemen van belemmeringen en de liberalisering van de diensten. Laten we vooral niet vergeten dat we in een volgende fase met de Amerikanen afspraken moeten maken die het voor Europese bedrijven makkelijker maken om te investeren in de Amerikaanse vervoersmarkt. Het gebeurt niet vaak, maar nu zou ik de commissaris toch willen feliciteren. De overeenkomst die door de Europese Commissie is afgesloten kan namelijk op bijzonder veel instemming rekenen en de Europese consument doet hier duidelijk zijn voordeel mee. Een open luchtruim biedt een vooruitzicht op betere, frequentere en goedkopere verbindingen tussen Europa en Amerika. We kunnen nu goedkoper en comfortabeler dan ooit tevoren de Atlantische Oceaan overvliegen. 2-061
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, ook ik begin met een woord van dank voor de heer El Khadraoui. De overeenkomst die nu besproken wordt vermindert weliswaar op een aantal punten het economische onrecht dat Europa tot nu toe werd aangedaan, maar sluit zich in zekere zin af voor problemen waar de toekomst ons voor stelt. De uitstoot van het luchtverkeer is helaas grotendeels buiten beschouwing gelaten, terwijl we ons er, met het klimaatprobleem voor ogen, van bewust dienen te zijn dat ook het luchtverkeer een bijdrage zal moeten leveren aan een verminderde belasting van de atmosfeer. Een groot probleem is in mijn ogen dat er nog altijd geen sprake is van een volledige gelijkwaardigheid. We moeten daarvoor vertrouwen op een stappenplan. Als de Verenigde Staten zich niet aan dit stappenplan houden, moeten wij als Parlement erop letten dat Europa de rug recht houdt. Dat geldt voor investeringen, maar het moet ook gelden voor de bescherming van doorgegeven gegevens en vooral voor de kwestie van de
27 emissiebeperking. We moeten ervoor waken dat de Europese belangen aan bepaalde sentimenten ten prooi vallen of dat economisch eigenbelang boven het algemeen belang gesteld wordt. Tot slot, mijnheer de commissaris, wil ik u nog bedanken voor een uitlating van u die elke theoloog deugd zal doen, namelijk dat u zich inzet voor een hemel die voor allen openstaat. Een heel democratisch principe, ook voor zondaars! 2-062
Jaromír Kohlíček, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Dames en heren, het luchtvervoer tussen de EU en de VS bedraagt ongeveer 60 procent van het totale luchtvervoer in de wereld. Daarom moeten deze twee partners een overeenkomst bereiken, als men vooruitgang wil boeken op het gebied van het internationale luchtvervoer. Het allerbelangrijkste daarbij is dat een dergelijke overeenkomst evenwichtig is, voor beide partijen aanvaardbaar en duidelijk omschreven in technisch opzicht. Uit de lopende onderhandelingen is echter gebleken dat de Verenigde Staten hier – net als elders – een aanpak volgen die discriminatoir is en een gebrek aan transparantie vertoont. Bovendien is gebleken dat de interpretatie van de overeenkomst na verloop van tijd aan aanzienlijke veranderingen onderhevig zal zijn. Daarom is het van vitaal belang dat steun wordt gegeven aan de voortzetting van de onderhandelingen, opdat er een zo goed mogelijk overeenkomst wordt gesloten, namens de gehele EU. Ondanks de gemaakte vorderingen is het voorbarig om te spreken over een geïntegreerde transAtlantische vervoersmarkt. Wij zullen ons ook door deze overwegingen laten leiden bij het onderzoek van de voorgestelde amendementen. Laten wij een aantal van de specifieke vraagstukken die spelen in de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de EU eens nader bekijken. Momenteel is er een reeks bilaterale overeenkomsten tussen de afzonderlijke lidstaten van de EU en de Verenigde Staten. De situatie is verwarrend, en als wij denken volledige naleving van de EU-wetgeving te kunnen garanderen, houden wij onszelf voor de gek. De belangrijkste vraag in deze fase is hoeveel gewicht elk van beide partners in de schaal kan leggen bij de onderhandelingen. De positie van de VS is in dit opzicht natuurlijk veel sterker en bezorgt onze trans-Atlantische partners een oneerlijk voordeel. Vóór alles dient er natuurlijk iets te gebeuren op het vlak van wat cabotage wordt genoemd. In de Verenigde Staten wordt het luchtverkeer tussen de staten als cabotage ingedeeld, terwijl het verkeer in de Unie nog niet als dusdanig is opgenomen in de Verdragen. Dit gebied moet worden geharmoniseerd. Het is eveneens noodzakelijk om te spreken over de typische beschermingsmaatregelen die in de Verenigde Staten worden toegepast om instanties uit andere landen ervan te weerhouden controle uit te oefenen op Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen. De heer Barrot heeft hier enkele zeer goede opmerkingen over gemaakt.
28 Problematisch is eveneens de vereiste inzake de controle op de infrastructuur, dat wil zeggen op de luchthavens. De kloof tussen de vastgestelde liberalisatiedoelstellingen en de realiteit is op dit gebied wel bijzonder groot. Wat het luchtvervoer in de Unie betreft, is de discussie over de milieugevolgen van dit vervoer toegespitst op enkele zeer specifieke punten. Daaronder vallen brandstofbelasting, emissieaandeel, met name wat koolstofdioxide betreft, geluidsoverlast en andere controversiële thema’s. Als de maatschappijen in de Unie gedwongen worden deel te nemen aan de emissiehandel op grond van het Protocol van Kyoto, is het van essentieel belang dat de concurrenten aan dezelfde verplichting worden onderworpen, en met name onze grootste concurrent, de Verenigde Staten. Wij moeten wel beseffen dat wij een precedent scheppen door nieuwe internationale regels in het leven te roepen en daarmee een norm vast te stellen voor de hele sector. Wat de sociale voorwaarden betreft, ben ik van mening dat er drie soorten van problemen zijn. Ten eerste is het verplicht om een gekwalificeerde bemanning te hebben; ten tweede moeten de arbeidstijden worden geharmoniseerd, wat de toerbeurt van vliegend personeel betreft, en ten derde moeten er duidelijke vereisten zijn met betrekking tot de kwalificaties van het grondpersoneel, dat de vliegtuigen vliegklaar maakt en de controles verricht tijdens tussenlandingen. In het recente verleden moesten wij ons bezighouden met veiligheidsrisico’s, verplichtingen inzake biometrische gegevens, doorgifte van passagierslijsten en allerlei instructies en verboden. Daarom moeten wij voortdurend het oog gericht houden op de recent aangenomen richtlijn betreffende de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen. Een aantal van de op luchthavens getroffen maatregelen staan haaks op de mensenrechten van passagiers. Een typisch voorbeeld is de verwerking van persoonsgegevens van passagiers. Commissaris, ik wil graag weten wat het verband is tussen dit vraagstuk en de gegevensbescherming uit hoofde van het Schengensysteem, dat dit jaar zal worden uitgebreid. Er zijn maatregelen die overhellen naar regelrechte intimidatie, bijvoorbeeld wanneer bagage meerdere malen wordt gecontroleerd bij overstappen op luchthavens. Mijns inziens zullen deze problemen worden opgelost, en ik kijk uit naar de samenwerking met de Commissie.
13/03/2007 echter toe leiden dat het vliegverkeer zich concentreert op de drie grote Europese luchthavens, wordt vliegen een nog grotere nachtmerrie dan het nu al is. We hebben veel regionale luchthavens die delen van Europa kunnen ontsluiten voor bezoekers en bedrijven, maar ik ben bang dat zij geen rol van betekenis zullen spelen in de gedereguleerde, concurrentiegerichte omgeving van het open luchtruim, als wij dat niet op een zorgvuldige manier regelen. Onderzocht moet worden wat het effect is op regionale luchthavens en de omringende gebieden. In mijn kiesdistrict vragen we al geruime tijd om een dergelijk onderzoek, met name voor het gebied rond Shannon. Zelfs in dit late stadium is het van belang dat dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd. 2-064
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, we horen de laatste jaren steeds meer over de Europese burger, maar uit heel veel Europese hoofdsteden juist ook de klacht dat Europa zich overal mee bemoeit. Deze kritiek komt niet helemaal uit de lucht vallen en is in een aantal gevallen ook terecht. Toch bewijst ons voorbeeld van vandaag dat we in een heleboel kwesties juist meer Europa nodig hebben en ook meer gemeenschappelijkheid in dit Europa. In dat opzicht kunnen we de aanstaande sluiting van de Open Sky-overeenkomst tussen Europa en de Verenigde Staten alleen maar toejuichen. Deze overeenkomst zal tal van afzonderlijke overeenkomsten vervangen en als voorbeeld fungeren voor zeer veel andere overeenkomsten tussen de Europese Unie en andere delen van deze wereld. Het is niet eenvoudig met de Amerikanen een goede overeenkomst te sluiten, zoals u, mijnheer de vicevoorzitter, aangegeven en met de nodige voorbeelden geïllustreerd hebt. Dat het in bepaalde situaties met het huidige Congres nog moeilijker geworden is om tot een wederzijds bevredigend resultaat te komen, is ons bekend. Dit mag er echter niet toe leiden dat de VS eenzijdig bijzondere voordelen halen uit hun onderhandelingspositie. Ik zou het trouwens liever omkeren en zeggen dat het goed zou zijn als de Europese Commissie en de Raad nog meer dan tot nu toe het geval was rekening zouden houden met het feit dat het Europees Parlement als volksvertegenwoordiging mee wil praten over dit onderwerp.
2-063
Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de afgelopen week heerste er in bepaalde kringen een jubelstemming omdat er eindelijk een grote doorbraak is gekomen in de onderhandelingen over een overeenkomst inzake het open luchtruim. Ik sta hier met zeer gemengde gevoelens tegenover. Aan de ene kant denk ik dat het goed is dat vliegen betaalbaarder wordt en dat er meer vluchten beschikbaar komen. Natuurlijk moet die toename gepaard gaan met een efficiënter brandstofgebruik om te voorkomen dat de uitstoot drastisch toeneemt. Als goedkopere vluchten er
Een heel concreet voorbeeld in dit verband, dat weliswaar niet direct onder de overeenkomst valt, maar er wel heel veel mee te maken heeft: de veiligheidsvoorschriften in het internationale vliegverkeer zijn tot nu toe voor een heel groot deel eenzijdig bepaald door de belangen van de Amerikanen. Dat moet eens goed tegen het licht gehouden en indien nodig ook aangepast worden. 2-065
Brian Simpson (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, deze overeenkomst, die betrekking heeft op meer dan 40 procent van de markt tussen de EU en de VS, is
13/03/2007 uiteraard van groot belang voor het Verenigd Koninkrijk. Ik zie best in dat de overeenkomst bepaalde voordelen voor de consument oplevert, maar ik vind dat er is voorbijgegaan aan enkele fundamentele kwesties en dat er nog wel wat vraagtekens bij kunnen worden geplaatst. In de overeenkomst wordt met name niets geregeld over het type toegang tot de Amerikaanse markt dat een aantal EU-maatschappijen graag wil hebben. Er wordt nauwelijks aandacht besteed aan de eigendomskwestie van Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen en is er op het oog weinig verschil met eerdere overeenkomsten die door de Europese Unie zijn verworpen. Naar mijn mening moeten degenen die zich enthousiast hebben betoond over de overeenkomst zich dus misschien enigszins inhouden en deze wat beter bestuderen om te zien wat de EU ermee opschiet. Ik weet dat het uiteindelijke doel is om een open luchtruim met de VS te realiseren en ik steun van harte een overeenkomst die de trans-Atlantische luchtvaartmarkt zou ontsluiten. De vraag is echter: draagt deze overeenkomst daartoe bij? Ik zie het als een akkoord dat de EU voordelen belooft voor de toekomst en de VS nu direct voordelen biedt. Als deze overeenkomst echter doorgaat, moeten we ervoor zorgen dat er snel een duidelijk tijdschema komt en dat beide partijen serieus worden aangespoord om aan een vervolgovereenkomst te werken die tot een volledig open luchtvaartmarkt leidt. Om kort te gaan, ik geloof niet dat dit akkoord een ramp is, maar het is ook niet zo geweldig als de Commissie u wil doen geloven. Het is niet meer dan een eerste stap en een die in het voordeel van de VS lijkt te zijn. Ik hoop dat de VS in toekomstige overeenkomsten wat royaler over de brug komt en dat dit land zijn luchtvaartindustrie niet langer overdreven beschermt. 2-066
Paolo Costa (ALDE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, commissaris, ik ben niet enthousiast en ook niet teleurgesteld, maar ik denk wel dat het op zijn plaats is om te erkennen dat de commissaris en de Commissie deze onderhandelingsfase op pragmatische wijze hebben afgerond. Natuurlijk zouden we allemaal voorstander zijn geweest van een algemeen akkoord waar ook eigendom, controle en openstelling van de Amerikaanse interne markt onder vallen. Het is echter duidelijk dat deze voorkeur op gespannen voet staat met het zeer belangrijke gegeven dat we de onderhandelingen in kwestie tegemoet zijn getreden met twee doelstellingen voor ogen: één interne en één externe doelstelling. Deze doelstellingen geven blijk van een behoefte en een belang: de behoefte om een eind te maken aan de discriminatie binnen de Europese Unie, dat wil zeggen de discriminatie die is gegroeid omdat we het bestaan van dusdanig uiteenlopende markten en mogelijkheden tot bilaterale overeenkomsten hebben toegelaten – iets wat het Hof van Justitie heeft afgewezen – waardoor er onrechtvaardige situaties binnen de Gemeenschap zijn
29 ontstaan. Het is duidelijk dat deze behoefte, die alleen voor Europa geldt, om een eind aan de discriminatie te maken onze onderhandelingspositie ten opzichte van de Verenigde Staten verzwakt. Hieruit kunnen we realistisch gezien opmaken dat deze eerste fase zonder twijfel 'intern' is en in dit opzicht kan het resultaat van een willekeurige effectbeoordeling eenvoudig worden voorspeld: sommige landen, bedrijven en luchthavens zullen benadeeld worden door dit akkoord en andere zullen er hun voordeel mee kunnen doen. Het feit blijft dat we monopolistische machten proberen terug te dringen ten behoeve van een gelijke openstelling voor iedereen, in alle landen en in heel Europa. Ik ben van mening dat deze doelstelling als een positief feit moet worden gezien. Ten tweede wil ik de aandacht vestigen op het vraagstuk van beveiliging en veiligheid, die beide betrekking hebben op eigendom en openstelling van de interne markt. Het is duidelijk dat dit voor de Verenigde Staten als geldige reden of als excuus kan gelden. Wij moeten iedere vorm van excuus uitsluiten. Overeenstemming op het gebied van beveiligings- en veiligheidsregels moet de hoogste prioriteit genieten om ervoor te zorgen dat dit probleem kan worden opgelost, aangezien een oplossing voor dit probleem ieder ander argument waarmee wordt gesuggereerd dat er sprake is van onzekerheid als bedrijven in de Verenigde Staten in buitenlandse handen zijn, of als de interne markt wordt opengesteld, onderuit zal halen. Ik wil er ook op wijzen dat de veiligheidsproblematiek als geheel in de Verenigde Staten onder de federale begroting valt, en vanuit dit perspectief zou het nuttig zijn als Europa nadenkt over de wijze waarop het deze kwestie aanpakt. 2-067
Timothy Kirkhope (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag in de eerste plaats de commissaris bedanken voor zijn uiteenzetting en hem loven voor de vooruitgang die hij in deze zaak heeft geboekt. Ik kan het helaas echter niet eens zijn met enkele van mijn collega's hier. Hoewel ik een voorstander ben van het openbreken van markten, vind ik wel dat dit eerlijk moet gebeuren en ik vrees dat deze overeenkomst niet ver genoeg gaat. Niet alleen zouden de huidige voorstellen het Britse bedrijfsleven schaden, maar ze zouden ook nadelige gevolgen hebben voor bepaalde segmenten van het bedrijfsleven van de EU in het algemeen. Met de overeenkomst zoals die nu is, krijgen Amerikaanse bedrijven ongetwijfeld een aanmerkelijk deel van onze niet-gereguleerde markt in handen, terwijl EU-bedrijven mogen vechten om de restjes van de gereguleerde Amerikaanse markt. Ik vind dat we harder moeten vechten voor wederzijdse afspraken over eigendomsrechten. Als ik het goed heb begrepen, kunnen Amerikaanse belanghebbenden volgens de huidige afspraken
30 maximaal 49 procent van de aandelen met stemrecht in een EU-luchtvaartmaatschappij bezitten, terwijl EUbelanghebbenden slechts maximaal 25 procent van de aandelen met stemrecht in een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij kunnen bezitten, en ik betwijfel of dit eerlijk dan wel open is. Volgens het Hof van Justitie moeten bilaterale overeenkomsten van lidstaten, zoals Bermuda II, bij alle trans-Atlantische afspraken worden gerespecteerd, en volgens mij is dat bij deze overeenkomst niet het geval. De Commissie streeft naar harmonisatie van haar beleid en heeft niet alle verschillen tussen de staten in aanmerking genomen. Wat wij in deze zaak verlangen is verdere actie en niet alleen maar dialoog. De Commissie heeft zeker vooruitgang geboekt, maar het is ook belangrijk dat er, wanneer we over drie maanden terugkeren aan de onderhandelingstafel – waarover ik zeer verheugd ben – enkele harde toezeggingen van de Verenigde Staten komen om meer aan onze wensen in dezen tegemoet te komen. 2-068
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, vice-voorzitter, ik ben bijzonder blij u geluk te kunnen wensen met dit succes dat de Commissie onder de vleugels van het Duitse voorzitterschap en mede dankzij haar efficiënte diensten behaald heeft, en waarop Spanje in zekere zin zijn stempel gedrukt heeft, dat mag wel erkend worden. Verder is dit succes een gevolg van de druk die onder meer is uitgeoefend door dit Parlement, dat de Commissie vanaf het begin heeft gesteund in haar open skies-strategie en haar is blijven aanmoedigen, ook toen er meer problemen kwamen zoals in die gecompliceerde trans-Atlantische verhoudingen het geval is geweest. Deze overeenkomst heeft het grote voordeel dat zij die trans-Atlantische verhoudingen versterkt op een moment dat voor beide partijen cruciaal is: voor de Verenigde Staten omdat zij aan de vooravond van de verkiezingen staan, en voor de Europese Unie omdat zij voor de noodzaak staat om vorderingen te maken op het gebied van de milieuvereisten voor de luchtvaartsector in Europa. Verder is deze overeenkomst goed om de Europese identiteit en die van de Europese Unie als partner op globaal niveau te versterken. In die zin denk ik dat deze overeenkomst een positief signaal is in de richting van de burgers. Met deze overeenkomst wordt ook een beslissende bijdrage geleverd aan de Lissabon-strategie, en op het concrete punt van de antitrust-onschendbaarheid, aan het vergemakkelijken van handelsakkoorden en de totstandkoming van allianties tussen maatschappijen, die ongetwijfeld bevorderlijk zullen zijn voor de groei van het luchtvervoer en voor het haalbaar zijn daarvan voor de burgers.
13/03/2007 Voorts bevat de overeenkomst maatregelen voor technische samenwerking met betrekking tot de klimaatverandering, die hopelijk van nut zullen blijken te zijn bij de aanpak van de impact van de luchtvaartsector. Verder ben ik blij met de maatregelen voor het toezicht op de luchtvaartmaatschappijen en wat betreft de veiligheid waar de heer Costa het over had, zou ik in feite liever hebben dat we eerst de resultaten van het Amerikaanse systeem eens grondig onder de loep nemen, want zo nu en dan zijn er serieuze twijfels gerezen ten aanzien van de betrouwbaarheid van die gegevens. Dan moeten we nu de laatste weerstand in de Raad nog overwinnen, en ik hoop dat het werk van onze collega Saïd El Khadraoui u hierbij van dienst zal zijn. 2-069
Jim Higgins (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben erg blij met het recente principeakkoord tussen de Verenigde Staten en de EU inzake het open luchtruim, aangezien de situatie een aantal maanden geleden nog volkomen uitzichtloos leek en we nu dicht in de buurt zijn van een open luchtvaartmarkt. Hiervan zullen de reizigers profiteren. Door de concurrentie in de luchtvaartsector heeft er een revolutie plaatsgevonden in het luchtvervoer. Passagiers hebben nu keuze, en goedkoop vliegen zonder allerlei extra's is normaal geworden. Met de nieuwe overeenkomst zullen zij nog meer profiteren. De eigendomskwestie, waarmee de Verenigde Staten problemen hadden, is hopelijk met een fatsoenlijk compromis opgelost. Ik ben het echter met mijn collega's Simpson en Kirkhope eens en ik zou de Commissie dan ook willen aanmoedigen om zich zeer vasthoudend op te stellen in toekomstige onderhandelingen met de Verenigde Staten. Ik prijs de Commissie dat zij de rug recht heeft gehouden en geen individuele bilaterale overeenkomsten tussen EU-lidstaten en de Verenigde Staten heeft toegestaan. Dergelijke overeenkomsten zouden het zojuist gesloten akkoord ondermijnen en vertragen. Met de nieuwe overeenkomst wordt de positie van Shannon Airport aan de westkust van Ierland hopelijk beter beschermd. Shannon Airport is meer dan zeventig jaar lang de poort geweest tussen de Verenigde Staten en Ierland. Alle vliegtuigen van en naar de VS vlogen via Shannon. Enkele jaren geleden is deze verplichting afgeschaft. Wat echter cruciaal is, is dat er in de nieuwe overeenkomst sprake is van een overgangsperiode voor luchthavens als Shannon om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Ook is het belangrijk dat het luchtvaartakkoord om de zoveel jaar opnieuw wordt bekeken om de gevolgen van de overeenkomst voor Shannon en vergelijkbare luchthavens te evalueren. Het is een zeer historisch akkoord. We mogen wel zeggen dat het het meest historische akkoord is sinds het Verdrag van Chicago uit
13/03/2007 1944. Mijn complimenten aan beide partijen, en met name de Commissie, voor het feit dat zij een overeenkomst hebben gered die nog maar enkele maanden geleden tot mislukken gedoemd leek. 2-070
Józef Pinior (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben samen een marktaandeel van ongeveer 60 procent in het luchtvervoer wereldwijd, dus de luchtvaartovereenkomst van de Europese Unie en de Verenigde Staten is gunstig voor de consument aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. De transAtlantische betrekkingen krijgen door dit akkoord een nieuwe dimensie en het zou wel eens als voorbeeld kunnen dienen voor een verdergaande liberalisering en onderlinge afstemming van de wettelijke voorschriften wereldwijd. Volgens het arrest van het Hof van Justitie vormen de bilaterale luchtvaartovereenkomsten die een aantal lidstaten met de Verenigde Staten hebben afgesloten een inbreuk op de rechtsbeginselen van de Europese Unie en is een luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten de beste manier om ervoor te zorgen dat het Gemeenschapsrecht wordt nageleefd. Bij dit soort luchtvaartovereenkomsten gaat het er vooral om dat de wettelijke voorschriften met elkaar in overeenstemming worden gebracht, met name op het gebied van veiligheid, milieubescherming en de sociale rechten van de werknemers. Het is van het grootste belang dat er in verband met de veiligheid in de luchtvaart tussen de daartoe bevoegde organen van de Europese Unie en de Verenigde Staten, zowel op het niveau van de Europese Unie en op federaal niveau in de VS, als op het niveau van de lidstaten, een nauwe samenwerking ontstaat. Op het gebied van de veiligheid moeten we streven naar een eengemaakt luchtruim, wat inhoudt dat zowel passagiers als bagage voor het begin van de reis worden gecontroleerd en niet nog eens bij elke overstap. Ik zou tevens willen benadrukken dat bij de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten de privacy van de Europese en Amerikaanse burgers beschermd zou moeten worden. Hier is al op gewezen in verschillende resoluties van het Europees Parlement. De trans-Atlantische luchtvaartvaartovereenkomst moet stroken met het Mensenrechtenverdrag en andere internationale verdragen die de rechten en vrijheden van de burger garanderen. Tevens zou ik mijn waardering willen uitspreken voor de consciëntieuze aanpak van Saïd El Khadraoui bij het uitwerken van het standpunt van het Europees Parlement. 2-071
Christine De Veyrac (PPE-DE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, mijn complimenten! Wij praten en onderhandelen hier nu al jaren over. Uw taak was lastig,
31 maar u bent erin geslaagd overtuigend en doeltreffend te zijn. Ik wil het behaalde akkoord graag toejuichen, omdat het goed is voor de Europese belangen. De liberalisering van het trans-Atlantische luchtverkeer zal de groei van onze luchtvaartmaatschappijen namelijk een krachtige impuls geven, juist nu deze maatschappijen geconfronteerd worden met een prijsstijging van kerosine, met steeds strengere veiligheidsvoorschriften en met een toekomstige belasting in de strijd tegen de opwarming van de aarde. Door hen in staat te stellen vluchten naar de Verenigde Staten te verzorgen vanuit een willekeurige Europese stad en niet alleen vanuit hun herkomstland, zorgt u voor een uitbreiding van de activiteiten van onze luchtvaartmaatschappijen, en dus voor meer werkgelegenheid voor onze burgers. Meer luchtlijnen, maar ook meer vrijheid ten aanzien van frequenties en vluchtschema’s, betekent ook meer keus voor de consument: daarom zijn de Europese en Amerikaanse passagiers de tweede partij die in belangrijke mate van deze overeenkomst profiteert. Een derde reden voor tevredenheid is dat Europese luchtvaartmaatschappijen voortaan de mogelijkheid krijgen om meer dan 50 procent van het kapitaal van Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen te verwerven. Het valt weliswaar te betreuren dat onze Amerikaanse vrienden de vrije marktwerking beperken met hun weigering de Europese luchtvaartmaatschappijen meer dan 25 procent van de stemrechten toe te kennen, maar laten wij niet moeilijk doen, want het betere is vaak de vijand van het goede. Bovendien hebt u gezegd, mijnheer de commissaris, dat de overeenkomst de Unie als tegenwicht de mogelijkheid biedt om Amerikaanse deelnemingen in onze eigen luchtvaartmaatschappijen te beperken. Net als de heer Jarzembowski wil ik tot slot de Europese ministers van vervoer aansporen de Commissie over enkele dagen hun volledige steun te geven, want het zijn de belangen van een van onze grootste bedrijfssectoren die op het spel staan, en die moeten wij verdedigen. Met de Verenigde Staten als tegenspeler had een dergelijk resultaat niet kunnen worden behaald zonder onze krachten te bundelen. In ons eentje kunnen wij weinig bereiken, maar samen, mijnheer de commissaris, wordt alles mogelijk. 2-072
Antonio López-Istúriz White (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, de goede betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie zijn aan beide zijden van de Atlantische Oceaan van essentieel belang, ook al zouden sommigen wensen dat dit niet zo was. Gelukkig liggen de tijden dat Columbus op ecologisch verantwoorde wijze de nieuwe wereld bereikte, ver achter ons. Ver achter ons liggen de tijden van de verheerlijking van de monopolies, die Europa met zo’n achterstand opgezadeld hebben.
32 De Europese Commissie heeft zojuist een overeenkomst voor het luchtvervoer gesloten met de Verenigde Staten, waardoor voor de Europese luchtvaartmaatschappijen een nieuwe horizon ontsloten wordt. Vice-voorzitter van de Commissie, staat u mij toe u van harte geluk te wensen met al het werk dat verricht is. Mijn gelukwensen ook aan uw directeur, de heer Daniel Calleja, en staat u mij toe, vice-voorzitter, erop te wijzen dat deze overeenkomst beslist ook in de geest is van uw voorgangster, mevrouw Loyola de Palacio. Ik denk oprecht dat de Commissie hiermee een belangrijk resultaat behaald heeft, en ik hoop dat de Raad deze overeenkomst zo spoedig mogelijk en zonder ingrepen zal goedkeuren. Het is zaak de bilaterale akkoorden tussen de Verenigde Staten en de lidstaten te vervangen door bredere overeenkomsten. Als deze overeenkomst vanaf oktober van kracht wordt, zoals de Commissie van plan is, dan is dat des te beter. Wanneer dat een feit is, wanneer het eengemaakte luchtruim een feit is, zullen de Europese burgers en ondernemingen tal van voordelen genieten: gemeenschappelijke regels aan deze en gene zijde van de Oceaan, de mogelijkheid om nieuwe vervoersroutes voor passagiers en goederen te openen, en lagere kosten, die zullen resulteren in een beter concurrentievermogen van ondernemingen en van ons luchtvervoer. Dit alles zou de consument voordeel moeten opleveren, in termen van de prijs die hij uiteindelijk voor zijn vliegticket betaalt. Het laatste oogmerk van deze overeenkomsten is de totstandbrenging, in de toekomst, van een ruimte van vrije verlening van luchtvaartdiensten tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie, wat aansluit bij de Lissabon-strategie en de trans-Atlantische betrekkingen zal versterken, die zo belangrijk zijn. 2-073
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, excuses voor mijn late binnenkomst en dank voor uw geduld. Ik had wat problemen met de liften. Het trans-Atlantische toerisme is van vitaal belang voor Ierland en is vatbaar voor uitbreiding. Van de bijna zeven miljoen mensen die Ierland in 2005 hebben bezocht kwamen er meer dan een half miljoen uit de Verenigde Staten, en zij hebben meer dan 500 miljoen euro bijgedragen aan de Ierse economie. Volgens ramingen kunnen deze getallen verdrievoudigen als de overeenkomst inzake het open luchtruim wordt geratificeerd, wat de Ierse economie dus nog eens één miljard euro zou opleveren. Met een open luchtruim kunnen we blijven profiteren van de goodwill die we hebben opgebouwd door als gastland op te treden voor evenementen zoals de Tour de France, de Special Olympics en de Ryder Cup. Als een klein land als Ierland er al op zo'n manier van profiteert, wat kan het dan niet opleveren voor de rest van Europa?
13/03/2007 We moeten ons natuurlijk zorgen maken over de klimaatverandering, maar de oplossing daarvoor is zoeken naar nieuwe brandstoffen voor de luchtvaart en een efficiënter gebruik van bestaande brandstoffen. Protectionisme is niet in het belang van de consument of onze economieën. Een helder openluchtruimbeleid stimuleert niet alleen individuen om naar Europa te reizen, maar is ook goed voor de promotie van Europese goederen in Noord-Amerika. Met een open luchtruim wordt de Amerikaanse markt verder geopend voor Europese consumenten en zakenlieden. Als we naar meer steden kunnen reizen en met meer steden handel kunnen drijven, kan dat alleen maar een stimulans betekenen voor onze economieën en ons extra toegang geven tot de krachtige Amerikaanse economie, vooral nu de euro zo sterk staat ten opzichte van de dollar. Dit kan zeer gunstig zijn voor het Europese bedrijfsleven. Tot besluit: het economische en culturele verkeer over en weer dat door deze overeenkomst mogelijk wordt gemaakt zal nog jarenlang voor een gezonde relatie tussen de Verenigde Staten en Europa zorgen, en ik dring er bij de Commissie en de Raad op aan om in dit verband geen ruimte te laten voor protectionisme en eigenbelang. 2-074
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de afgevaardigden hartelijk bedanken, en ik dank alle sprekers voor hun steun en voor hun bijzonder waardevolle bijdrage aan dit belangrijke debat. Het lijdt geen twijfel dat wij op het punt staan een historische overeenkomst te sluiten wat de trans-Atlantische betrekkingen betreft, historisch ook vanuit het oogpunt om de luchtvaart in de wereld vooruit te helpen, om het luchtvervoer voor meer mensen haalbaar te maken – zoals werd onderstreept – en binnen het bereik van zoveel mogelijk mensen te brengen. Ik zal het niet meer hebben over de voordelen van de overeenkomst, die onder andere benadrukt zijn door de heer Jarzembowski en de heer El Khadraoui, die ik in het bijzonder wil bedanken voor zijn initiatief. Dat luchtvaartmaatschappijen uit een willekeurig Europees land toegang krijgen tot een willekeurige bestemming in de Verenigde Staten, zonder dat er onderscheid wordt gemaakt naar nationaliteit, is een van de belangrijke voordelen. Hierdoor zullen wij bovenal in staat zijn, mijnheer de voorzitter van de Commissie vervoer en toerisme, mijnheer Costa, om een aantal juridische problemen op te lossen die na de open skies-arresten aan het licht zijn gekomen. Een ander enorm voordeel voor de consumenten is dat er meer keus komt tegen gunstigere prijzen. Bovendien omvatten wij hiermee 60 procent van het wereldverkeer. We moeten niet vergeten dat er een gezamenlijk comité bestaat dat een sleutelrol zal spelen bij de implementatie van de overeenkomst, bij de discussie over sociale vraagstukken, bij de behandeling van de kwesties inzake eigendom en zeggenschap, en op het gebied van concurrentie, steun en de milieuproblematiek.
13/03/2007 Sommigen van u hebben het probleem van de veiligheid aan de orde gesteld, zoals met name mevrouw HennisPlasschaert. Deze overeenkomst bevat een aantal cruciale bepalingen om de controles aan weerszijden van de Atlantische Oceaan te vergemakkelijken en om op termijn over gelijkwaardige systemen te kunnen beschikken die de overstap op één veiligheidscontrole of one stop security mogelijk maken. Wat de milieuaspecten betreft, wil ik mij met name tot mevrouw Lichtenberger richten om haar te zeggen dat zij gelijk heeft. Wij zijn inderdaad van plan om veel efficiënter te gaan samenwerken met de Federal Aviation Administration. Op dit punt gaan wij de wijze waarop de trans-Atlantische vluchten worden uitgevoerd opnieuw bekijken, teneinde het aantal vliegbanen te verminderen. Bovendien gaan wij op zoek naar oplossingen om brandstof efficiënter te gebruiken en de emissies terug te dringen. Het milieu neemt dus een belangrijke plaats in de overeenkomst in.
33 Mevrouw de Voorzitter, u hebt mij verzocht het kort te houden. Daarom verontschuldig ik mij bij de sprekers die ik wegens tijdgebrek geen duidelijk antwoord kan geven. Ik wil graag alle sprekers bedanken, en tegen de afgevaardigden uit lidstaten die niet van de open skiesovereenkomsten profiteren – met name tegen de Ierse afgevaardigden die het woord hebben gevoerd – wil ik tevens zeggen dat van onze kant de bereidheid bestaat om de voordelen van deze openstelling van het transAtlantische luchtvervoer tot alle lidstaten uit te breiden. Mevrouw De Veyrac en andere sprekers hebben benadrukt dat dit alles het resultaat is van werk van de lange adem. Ik wil deze gelegenheid aangrijpen om even stil te staan bij mevrouw Loyola de Palacio, die zich eveneens sterk heeft ingezet voor deze eerste fase, die naar mijn gevoel belangrijk is voor de toekomst van Europa en van de trans-Atlantische betrekkingen, voor de economie en voor de werkgelegenheid. (Applaus)
Een aantal sprekers heeft het probleem van de cabotage ter sprake gebracht, zoals de heer Kohlíček. De mogelijkheid om vluchten in de Verenigde Staten op basis van cabotage uit te voeren is omstreden; in eerste instantie staat deze mogelijkheid niet tot onze beschikking. Ook voor Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen zal cabotage niet toegestaan zijn: zo heeft een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij niet het recht om passagiers of vracht te vervoeren tussen Frankfurt en Berlijn. Mevrouw Sinnott, de overeenkomst zal ook gunstig zijn voor regionale luchthavens, doordat met het opheffen van bestaande beperkingen nieuwe mogelijkheden worden geopend. De heer Rack en verscheidene andere sprekers hebben de nadruk gelegd op de veiligheidsproblemen. De Verenigde Staten hebben toegegeven dat het belangrijk is om toe te werken naar gemeenschappelijke procedures en normen, teneinde de verschillen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten op dit gebied zoveel mogelijk te verkleinen, en zij zullen rekening houden met de maatregelen die al binnen de Europese Unie zijn toegepast. Mijnheer Simpson, de trans-Atlantische ruimte kan natuurlijk niet in één keer tot stand worden gebracht. Wij hebben het hier in feite over een eerste fase, die echter al sterk verbonden is met de tweede fase: Europa kan de toegangsrechten van de Amerikanen opschorten als zij treuzelen en er geen vooruitgang wordt geboekt. Wij beschikken dus over de middelen om op te treden, om te waarborgen dat er daadwerkelijk een tweede fase komt op weg naar ons uiteindelijke doel. Tegen de heer Kirkhope wil ik het volgende zeggen. Aangezien de Verenigde Staten er nog niet mee hebben ingestemd hun 25 procentsregel te veranderen, hebben wij ons de mogelijkheid voorbehouden om Amerikaanse investeringen in Europese luchtvaartmaatschappijen tot hetzelfde niveau te beperken. Dit is een manier om het evenwicht te herstellen.
2-075
De Voorzitter. - Ik heb een ontwerpresolutie1 ontvangen die is ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement. Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag om 12.30 uur plaats. 2-076
VOORZITTER: PIERRE MOSCOVICI Ondervoorzitter 2-077
Stemmingen 2-078
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de stemmingen. (Voor de uitslagen en nadere bijzonderheden van de stemmingen: zie notulen) 2-079
Financiering van de interventies door het EOGFL, afdeling Garantie (stemming) 2-080
In Estland vervaardigde consumptiemelk (stemming) 2-081
Begrotingsdiscipline (stemming) 2-082
Prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (stemming) 2-083
Maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap (stemming) 2-084
Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (stemming) 1
Zie notulen.
34
13/03/2007
2-085
- Vóór de stemming over amendement 1 2-086
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). – (ES) Ik vraag het woord slechts om een kleine wijziging van het amendement voor te stellen, omwille van de juridische nauwkeurigheid. Het amendement zou dan als volgt komen te luiden: 2-087
(EN)‘inclusief vrouwenhandel, te bestrijden, en zich met een initiatief tot de Raad te richten over de volledige communautarisering van een Europees beleid;’ 2-088
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). – (ES) Het gaat er hoofdzakelijk om dat de Commissie verzocht wordt om, in het kader van laten we zeggen haar recht om met een wetgevingsinitiatief te komen, de wet te communautariseren vanuit het oogpunt van gendergeweld. 2-089
De Voorzitter. – Zijn er bezwaren tegen de opname van dit mondeling amendement? (Het mondeling amendement wordt niet in aanmerking genomen) – Vóór de stemming over paragraaf 30 2-090
Amalia Sartori (PPE-DE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag een mondeling amendement indienen: daar waar in de tekst staat "vraagt aan de Commissie om maatregelen op te stellen in het kader van het programma Media 2007", de woorden "op te stellen" te vervangen door "aan te moedigen", aangezien de Commissie slechts programma's kan aanmoedigen en niet kan opstellen. 2-091
De Voorzitter. – Zijn er bezwaren tegen de opname van dit mondeling amendement? (Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen) 2-092
Collectief grensoverschrijdend beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige onlinemuziekdiensten (2005/737/EG) (stemming) 2-093
De Voorzitter. – Hiermee zijn de stemmingen beëindigd. 2-094
Stemverklaringen 2-095
- Verslag-Parish (A6-0038/2007) 2-095-500
Lena Ek, Olle Schmidt en Lars Wohlin (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Rentesubsidies voor het compenseren van de rentekosten van de lidstaten bij het opkopen van landbouwproducten vormen een van de vele schaduwzijden van het Europese landbouwbeleid die radicaal moeten worden gewijzigd. Uit een oogpunt van consequentie moet men echter accepteren dat er een zekere rentecompensatie plaatsvindt voor de nieuwe lidstaten, om te zorgen dat er geen massale werkloosheid wordt geschapen in de armere delen van Europa. Dit verslag betreft een verlenging van een sinds 2004 bestaande regeling die compensatie verschaft aan de nieuwe lidstaten van wie de rente wezenlijk boven het gemiddelde van de EU uitstijgt. De kosten voor een verlenging bedragen circa 10 miljoen euro per jaar. Voorgesteld is dit te financieren door bezuinigingen op andere begrotingsposten, dus dit leidt niet tot een extra uitbreiding van de totale begroting. Bovendien beschouwt de Commissie deze verlenging als deel van een pakket waarin tevens de opheffing van subsidies voor maïsteelt wordt voorgesteld, een stap die zou neerkomen op een significante bezuiniging van circa 35 miljoen euro in 2008 (de totale besparing bedraagt volgens de Commissie 617,8 miljoen euro in de periode 2008-2014). Op de langere termijn dreigt een verwerping niet alleen de nieuwe lidstaten te treffen, maar het zou ook het Commissievoorstel inzake een bezuiniging van ruim 600 miljoen euro in gevaar kunnen brengen. Ik heb daarom besloten om ondanks alles voor dit verslag te stemmen. 2-099
- Verslag-Lewandowski (A6-0056/2007) 2-100
Andreas Mölzer (ITS). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het valt niet mee in dit kabaal een stemverklaring af te leggen. Desondanks zou ik willen zeggen dat ik mij van stemming onthouden heb, omdat ik de situatie onbevredigend vind. Als Duitsland en een aantal hardnekkige schuldenmakers hun gedrag nu lijken te beteren, is dat nog geen reden tot juichen. En al helemaal niet als zij van de verrassend sterke economische groei profiteren en toch nog van plan zijn de consumenten extra geld uit de zak te kloppen. Vandaar mijn stemonthouding. 2-101
Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. - (PL) Ik stem voor het verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad betreffende de begrotingsdiscipline (COM(2006)0488- C6- 0277/20062006/0151(CNS)) De heer Lewandowski heeft een goed verslag opgesteld. Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad van 26 september 2000 is overbodig geworden nu Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad en het nieuwe mechanisme voor de reserves voor leninggaranties voor de periode 2007-2013 in werking zijn getreden.
13/03/2007
35
Het intrekken van deze verordening komt de kwaliteit van het Gemeenschapsrecht ten goede. Het schrappen van achterhaalde bepalingen verbetert duidelijk de transparantie en de toepassing van het recht.
voor wie een werknemer niet meer dan een nummer is en die langzaam maar zeker de kleine en middelgrote ondernemingen van de markt verdrongen hebben. Daarom heb ik tegen dit verslag gestemd.
2-102
2-107
- Verslag-Klinz (A6-0027/2007)
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE), schriftelijk. (EN) De Britse conservatieve delegatie heeft, net als de PPE-DE, in de commissie tegen het verslag-Howitt gestemd vanwege de dwingende en regulerende toon. De Britse Labour-rapporteur had om nog meer EUwetgeving gevraagd in plaats van bedrijven te stimuleren om zelf ervoor te kiezen het concept over te nemen.
2-103
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Dit voorstel tot wijziging van een aantal richtlijnen wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen heeft als hoofddoel grensoverschrijdende fusies en overnames (F&O) in het bankwezen en de financiële sector te bevorderen. Het gaat er met andere woorden om de concentratie en centralisatie van het kapitaal op Europees niveau te bevorderen door de penetratiecapaciteit van het buitenlands kapitaal en de integratie van de financiële markten te verbeteren. Op basis van een studie van de Commissie over de belemmeringen voor de consolidatie van de financiële sector in de interne markt, die in november 2005 is gepresenteerd, wordt de prudentiële beoordeling gezien als een obstakel voor grensoverschrijdende F&O. Het voorstel beoogt een maximale harmonisatie en heeft naast andere technische details tot gevolg dat de termijnen voor de prudentiële beoordeling door de bevoegde nationale autoriteiten en de toezichthouder op het bankwezen omlaag gaan van de huidige 65 naar 30 dagen. Het compromisvoorstel verhoogt de termijn die de Commissie heeft voorgesteld, maar maakt inkorting van de bestaande termijn mogelijk. Om al die redenen hebben we tegengestemd. 2-104
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. - (EN) De eensgezindheid van de commissieleden die dit verslag actief hebben bestudeerd onderstreept de zorg voor aandeelhouders. Institutionele deelnemingen door vermogensbeheerders die rechten van de eigenaren van die aandelen trachten te repatriëren waren cruciaal voor het welslagen van dit verslag. Ook is door de mate van communicatie en de juiste timing het contact tussen aandeelhouders en bestuurders verbeterd, waardoor er vragen konden worden gesteld zonder het 'irritatie-effect' dat een effectieve omgang met aandeelhoudersvergaderingen in de weg staat. 2-105
- Verslag-Howitt (A6-0471/2006) 2-106
Andreas Mölzer (ITS). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag uitleggen waarom ik tegen het verslagHowitt gestemd heb. Men probeert nu onder de leus maatschappelijk verantwoord ondernemen iets op gang te brengen wat door het midden- en kleinbedrijf altijd al is gedaan. Juist in dit deel van het bedrijfsleven wordt maatschappelijke verantwoordelijkheid met hoofdletters geschreven en is die in de ondernemingscultuur verankerd. Met het verkeerd gerichte stimuleringsbeleid van de Europese Unie heeft men echter jarenlang grote concerns en naamloze vennootschappen gesubsidieerd,
Door de amendementen die ik tijdens de plenaire vergadering naar voren heb gebracht is dit verslag volledig veranderd. Het vrijwillige karakter dat de Commissie had voorgesteld is goedgekeurd. Het Parlement heeft aanvaard dat voor een sociale EU niet per se meer EU-regulering nodig is. Zoals steeds vaker het geval is, zijn het de Britse conservatieven geweest die de agenda hebben bepaald. 2-108
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Alles wat er op dit moment gebeurt in de meeste landen van de Europese Unie met betrekking tot onzeker en slecht betaald werk dat hand over hand toeneemt, de uitbuiting van migrerende werknemers uit zowel landen van buiten als van binnen de Europese Unie – zoals dit bijvoorbeeld ook Portugese arbeiders in Nederland en Spanje, en nu ook in het Verenigd Koninkrijk, is overkomen – duidt erop dat de ondernemingen zich steeds minder maatschappelijk verantwoord gedragen. Talloze vestigingen van multinationals worden verplaatst, zelfs als de productiviteit er hoog is. De multinationals streven namelijk alleen maar naar steeds hogere winsten en tonen zich volledig ongevoelig voor de duizenden werklozen die zij met hun beleid veroorzaken. Dat is het bewijs dat de meeste grote ondernemingen geen enkele maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Het is symptomatisch dat de voorstellen die wij voor de plenaire vergadering hebben ingediend, zijn verworpen. Daarin benadrukken wij het gebrek aan coherentie tussen de doelstellingen voor MVO en het werkgelegenheidsbeleid van de Commissie. Daarbij denk ik vooral aan de flexizekerheid waarmee ontslagprocedures zonder geldige reden worden geliberaliseerd, steun wordt verleend aan de wildgroei van onzeker werk en collectieve arbeidsovereenkomsten en banen met rechten worden gedevalueerd. Niettegenstaande de positieve voorstellen in het verslag zal er in de praktijk weinig veranderen zolang de politieke wil en echt toezicht op de arbeidswetgeving en de IAO-normen ontbreken. 2-109
Bruno Gollnisch (ITS), schriftelijk. – (FR) Ik zie drie fundamentele tegenstrijdigheden in dit verslag over
36 maatschappelijk verantwoord ondernemen. De eerste is dat beweerd wordt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen op vrijwilligheid berust, terwijl er tegelijkertijd wordt aangedrongen op het ontwikkelen van kaders, normen, definities, controles en stimuleringsmaatregelen die zo uiteenlopend en zo bindend zijn, dat afbreuk wordt gedaan aan het vrijwillige karakter van deze aanpak. De tweede tegenstrijdigheid is dat men maatschappelijk verantwoord ondernemen zegt aan te moedigen, terwijl alle beleidsvormen van de Europese Unie, en met name het mededingingsbeleid, ondernemingen er juist toe aanzetten hun productie te verplaatsen, op zoek naar de goedkoopste locatie op fiscaal, sociaal en milieugebied en op het gebied van arbeidskosten, ook binnen de EU. De derde tegenstrijdigheid is dat men de Europese ondernemingen maatschappelijk verantwoord ondernemen wil voorschrijven zonder de te ver doorgeschoten mondiale vrijhandel ter discussie te stellen, terwijl onze markten intussen maar blijven openstaan voor import uit landen die alle mogelijke vormen van dumping, dwangarbeid, kinderarbeid en tewerkstelling van politieke gevangenen in de praktijk brengen. Hierin schuilt een zekere hypocrisie. Ook al ontkent u dit, u zadelt de ondernemingen met de verantwoordelijkheid op en laat hen opdraaien voor de gevolgen van uw beleid, uw falen, uw onmacht en uw nederlagen. 2-110
Carl Lang (ITS), schriftelijk. – (FR) Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een rommelig concept, dat ondanks de bedenksels van de Europa-fanatici niets nieuws is. Deze niet-bindende kunstgreep dook in de Verenigde Staten al in de jaren vijftig op. In Frankrijk deed het begrip "maatschappelijk betrokken onderneming" met name door het verslag-Sudreau in 1975 zijn intrede. En in 1982 schreef men ondernemingen in de concurrerende publieke sector sociale doelstellingen voor om het volk en de hogere bestuurslaag te doordringen van het triomferende socialisme. Vijfentwintig jaar later zou maatschappelijk verantwoord ondernemen de globalisering eventjes in goede banen moeten leiden en een menselijker gezicht moeten geven. Deze vrome wensen, die worden geuit in een tijd van werkloosheid en sociale onzekerheid tegen een achtergrond van internationale instabiliteit, geven MVO het imago van een grote farce. Wij moeten ermee ophouden onze tijd en ons geld te verspillen aan overwegingen die louter bedoeld zijn om beleefde, weke boodschappen over te brengen, terwijl wij achterlopen op de rest van de wereld. Laten wij in de eerste plaats eens verantwoordelijk zijn voor onszelf. Laten wij respect tonen voor onszelf door in heel Europa een systeem van preferentie en communautaire bescherming van mensen, producten en
13/03/2007 ondernemingen toe te passen. Laten wij bijvoorbeeld de douanerechten voor geïmporteerde producten uit derde landen die niet volgens de minimale Europese sociale normen zijn vervaardigd, verhogen. 2-111
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) In een volmaakte markt zou er zowel met de economische bedrijvigheid als met de sociale en milieueffecten van ondernemingen rekening worden gehouden bij de bepaling van hun waarde en hun publieke imago. In een perfecte markt zouden de consumenten de producten kiezen die hun het beste rechtstreeks dienen en ook op indirecte wijze hun overige belangen het beste dienen. Zo’n markt bestaat natuurlijk niet. Sommigen zullen in hun zucht naar constant overheidsingrijpen meer regelgeving en wetgeving bepleiten. Dat is niet de weg die ik voorsta. Hoewel ik heel goed besef dat de markt niet volmaakt is en nooit volmaakt zal zijn, geef ik toch de voorkeur aan de mechanismen van de markt en de oplossingen die zij stimuleren. In die zin verdienen volgens mij maatregelen de voorkeur die goede praktijken bevorderen en verspreiden en die vooral de consumenten stimuleren veeleisend te zijn. Dan resteert nog de kwestie van het concurrentievermogen. Het idee dat er altijd een tegenstelling bestaat tussen winst – of gewoonweg economische levensvatbaarheid – en milieu, werkgelegenheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid overtuigt mij niet. Winst is geen kwaad maar een goed, indien de winst behaald is op basis van regels, met name de marktregels die het resultaat zijn van veeleisender consumenten. Die regels dienen wij te stimuleren. 2-112
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. - Maatschappelijk verantwoord ondernemen zou vanzelfsprekend moeten zijn, maar is dit nog lang niet. Bedrijven die zichzelf maatschappelijk verantwoord noemen, zijn het aan de samenleving verplicht de negatieve sociale en ecologische weerslag van hun activiteiten tot een minimum te beperken. Intussen eisen heel wat initiatieven het label 'maatschappelijk verantwoord' op. Hierdoor zien consumenten door de bomen het bos niet meer en wordt elke controle voor de gewone leek onbegonnen werk. Ook de gevolgen van de vrije markt en steeds op zoek gaan naar de laagste prijs zijn vernietigend en stilaan algemeen bekend. Om de macht van de consument en de draagkracht van een enkel goedbedoelend bedrijf te ondersteunen, dringt een degelijke reglementering zich op. Europa kan inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid een voortrekkersrol spelen door een beleid te ontwikkelen dat standaarden creëert, standaarden handhaaft en gelijke concurrentievoorwaarden waarborgt. Dit is nu juist wat het verslag over "maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap" van collega Howitt doet. Het pleit o.a. voor verplichte rapportage, voor ketenverantwoordelijkheid en voor meer transparantie inzake lobbyisten. Het beveelt ook
13/03/2007 aan de sociale en ecologische gevolgen meer te laten doorwegen in openbare aanbestedingen. Het verslag kiest heel duidelijk voor duurzaamheid en daarom steun ik het volledig. 2-113
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik ben blij met dit initiatiefverslag van de rapporteur. Het idee van een Europese norm voor productetikettering waarbij de naleving van mensenrechten en fundamentele werknemersrechten onderdeel is van het etiketteringssysteem, verdient steun. Er zijn in de wereld van nu nog steeds te veel mensen, onder wie veel kinderen, die in moderne slavernij leven. Met de herdenking op 25 maart van de afschaffing van de slavernij tweehonderd jaar geleden in het vooruitzicht moeten we er alles aan doen om de moderne slavernij te bestrijden. Maatschappelijk verantwoord ondernemen kan hieraan een bijdrage leveren. 2-114
Thomas Ulmer (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ik verwerp het verslag-Howitt omdat het voornaamste kenmerk van maatschappelijk verantwoord ondernemen nu juist vrijwilligheid en niet dirigisme is. Een verslagleggingsplicht op sociaal en milieugebied doorkruist de Lissabon-strategie en de ontbureaucratisering dermate, dat ik daar niet aan mee kan werken. Dit dirigisme hindert en bedreigt vooral het midden- en kleinbedrijf, dat nog altijd de ruggengraat van de Duitse economie vormt. Het is vanuit deze bezorgdheid dat ik het verslag met kracht van de hand wijs. 2-115
- Verslag-Sartori (A6-0033/2007) 2-116
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, net als de hele ÖVP-delegatie heb ik voor het verslag-Sartori gestemd omdat we van mening zijn – en het is triest dat we dit nog altijd moeten zeggen – dat het voor vrouwen nog altijd niet mogelijk is beroep, carrière en kinderen te combineren en in alle facetten van het leven naar eigen inzicht te handelen. Wij willen dat er eindelijk keuzevrijheid komt op dit vlak en dat de politiek randvoorwaarden schept die de vrouwen deze mogelijkheid geven, vooral ook met het oog op opleiding, bij- en nascholing en gelijke beloning voor gelijk werk. 2-117
Frank Vanhecke (ITS). – Voorzitter, voor alle duidelijkheid wil ik nogmaals stellen dat mijn tegenstem tegen het verslag-Sartori niet mag worden uitgelegd als een afwijzing van de gelijkwaardigheid van man en vrouw. Dat is een beginsel waar ik absoluut achter sta en dat ik beschouw als een belangrijke verworvenheid van onze Europese beschaving. Het is een beginsel dat op het ogenblik in onze samenleving meer en meer op de helling staat door de opmars van de islam in Europa. Daarover is trouwens heel wat te zeggen, over de opmars van de islam en de gevolgen daarvan voor onze waarden en onze
37 beschaving. Jammer genoeg wordt daarover in dit verslag niet gerept. Ik verzet mij echter wel, en vandaar mijn tegenstem, tegen de verplichte quota en de pariteiten in allerhande instellingen en in de politieke wereld. Ik beschouw die verplichte quota voor vrouwen eigenlijk als beledigend en ik ben van oordeel dat vrouwen geen positieve discriminatie behoeven om hun rechtmatige plaats in de samenleving in te nemen, op de wijze waarop zij dit willen en wanneer zij dit zelf willen. 2-118
Françoise Castex (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag-Sartori gestemd over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010. Hoewel gelijkheid van vrouwen en mannen een waarde is waarop de Europese Unie zich voorstaat, is er nog een lange weg te gaan, bijvoorbeeld op het gebied van gelijke lonen. In dit opzicht steun ik de voorstellen van de rapporteur waarin verzocht wordt het beginsel van gelijke beloning toe te passen, opdat een salarisverschil van 15 procent tussen mannen en vrouwen die hetzelfde werk verrichten niet langer de regel is. Het verheugt mij dat er concrete strategieën ten uitvoer worden gelegd om het vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren. Bovendien ben ik blij met het voorstel van het verslag aan de Commissie om het opstellen van beleidsmaatregelen om werk en privéleven beter op elkaar af te kunnen stemmen, te stimuleren, met name door vaders actief aan te moedigen om gebruik te maken van de beschikbare mogelijkheden van flexibele werktijden en om huishoudelijke en gezinstaken op zich te nemen. Ik ben ook blij met de maatregelen om vrouwen en kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld, met inbegrip van slavernij, misdaden wegens schending van de eer, mensenhandel en polygamie. Tot slot verheugt het mij dat de Commissie wordt verzocht concrete initiatieven te nemen om de emancipatie en integratie van immigrantenvrouwen te bevorderen. 2-119
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Omdat wij het vanzelfsprekend vinden dat voor mannen en vrouwen gelijke rechten moeten gelden, hebben wij gestemd voor de routekaart voor gendergelijkheid. We vinden echter ook dat de verantwoordelijkheid voor het handelen om gendergelijkheid te bereiken bij afzonderlijke individuen moet liggen ligt. Omdat de maatregelen die wetgeving vereisen vaak tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, hebben we tegen een lange rij afzonderlijke maatregelen in het verslag gestemd. Wij vinden bijvoorbeeld dat de EU geen
38 besluiten moet nemen over kinderopvang, ouderschapsverlof of abortuswetgeving in de lidstaten. 2-120
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Bij de stemming in de plenaire vergadering zijn alle voorstellen verworpen die we hadden ingediend om licht te werpen op de oorzaken van hardnekkige vormen van discriminatie. Ik noem de volgende punten uit onze voorstellen: – benadrukt de noodzaak het economisch beleid van de Europese Unie zodanig te veranderen dat alle vrouwen, mannen en kinderen in waardigheid en zonder de dreiging van armoede kunnen leven; – benadrukt het belang van de vaststelling van communautaire indicatoren met betrekking tot kinderopvangstructuren en de verschillen in lonen en andere vormen van inkomen tussen mannen en vrouwen, per sector, inclusief atypisch en deeltijdwerk; – benadrukt dat moet worden gewerkt aan de integratie van het gendergelijkheidsperspectief in de richtsnoeren voor het economische beleid, ook in het kader van het toetredingsproces, met het oog op de neutralisering van eventuele nadelige effecten van de processen van privatisering, liberalisering en besnoeiing op de overheidsuitgaven in de sociale sector; bevestigt opnieuw dat openbare diensten van hoge kwaliteit van essentieel belang zijn en dringt aan op een verhoging van de kredieten voor de sociale sector teneinde sociale uitsluiting te voorkomen en vrouwenhandel te bestrijden; – vreest dat beleid dat gericht is op de versterking van het concurrentievermogen van de Europese Unie de belangen van vrouwen in andere delen van de wereld kan schaden. Daarom hebben wij ons uiteindelijk van stemming onthouden. 2-121
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Gendergelijkheid en kwetsbaarheid van vrouwen in zowel het maatschappelijk leven als het privéleven behoren tot de grootste problemen van onze tijd. We hebben echter tegen het verslag gestemd, omdat we erop vertrouwen dat de nationale parlementen van de afzonderlijke lidstaten dit belangrijke probleem op gepaste wijze aanpakken. We vinden dat de EU zich niet over dit soort kwesties moet uitspreken in verreikende verslagen, die bijna het karakter van politieke programma’s hebben, en we zijn principieel tegen de algemene trend waarbij de instellingen van de EU op steeds meer gebieden invloed en bevoegdheden proberen te verwerven. De rol van de EU in dit verband is erop toe te zien dat geen van de huidige of toekomstige lidstaten de waarden op het gebied van gendergelijkheid aantast. 2-122
13/03/2007 Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Dat wij vijftig jaar na het Verdrag van Rome over de gelijkheid van vrouwen en mannen praten, is niet echt een toonbeeld van succes. Dit beginsel is al sinds 1999 in het Verdrag verankerd. Er is dus een solide rechtsgrondslag voor dit beleid. Hoewel dit verslag nuttig is om de achterstand in te lopen, laat het nog veel te wensen over. Ter gelegenheid van Internationale Vrouwendag was het belangrijkste thema in mijn land de individualisering van de pensioenrechten en de verdeling van deze tijdens het huwelijk opgebouwde rechten in geval van scheiding. Het verheugt mij dat in de routekaart wordt bepaald dat de stelsels van sociale bescherming mensen de mogelijkheid zouden moeten bieden om individuele pensioenrechten op te bouwen. Ik wil er nog eens op wijzen dat dit Parlement – op basis van een van mijn resoluties uit 1991 – in 1994 een verslag heeft aangenomen over de verdeling van pensioenrechten in geval van scheiding. Hierin werden concrete voorstellen aan de Commissie gedaan, die daar geen enkel gevolg aan heeft gegeven. Hoe komt dat? Hetzelfde geldt voor mijn verslag en voor onze voorstellen om een kader te creëren voor een statuut van meewerkende echtgenoten. Dit valt allemaal onder het beleid inzake gelijke behandeling. We hebben nu genoeg mooie woorden gehoord van de achtereenvolgende commissarissen: waar blijven de daden? 2-123
Lydia Schenardi (ITS), schriftelijk. – (FR) Vijf dagen na Internationale Vrouwendag legt het Europees Parlement ons een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen voor. Was dat toevallig zo gepland? Dat neemt niet weg dat vrouwen in de belangstelling staan: is het niet feitelijk, dan toch in ieder geval in de teksten. Het voorliggende verslag biedt een nagenoeg uitputtende opsomming van maatregelen die moeten worden genomen om de gelijkheid van vrouwen en mannen te waarborgen. Hoewel het verslag talrijke voorstellen bevat, met name met betrekking tot beleidsmaatregelen om de verplichtingen van werk en gezinsleven beter combineerbaar te maken, moeten wij helaas constateren dat er ook veel zorgwekkende en overbodige punten in voorkomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zoveelste poging om een quotasysteem in te stellen voor de werving en deelname van vrouwen in alle sectoren van het economische en politieke leven. Wij weten dat deze maatregel alleen maar contraproductief kan werken voor het imago en het aanzien van de vrouw. Het geldt echter ook voor het zinloze voorstel om een "mevrouw Lissabon" in te stellen, die zou moeten gaan toezien op een goede tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon: een soort "Europese superwoman". Dergelijke voorstellen brengen de initiatieven die ten
13/03/2007 gunste van vrouwen worden ontplooid alleen maar in diskrediet. 2-124
Marianne Thyssen (PPE-DE), schriftelijk. - De Commissie rechten van de vrouw heeft een ambitieus verslag goedgekeurd over de routekaart voor de gelijkheid van mannen en vrouwen. Een volwaardige job verzoenen met andere ambities uit een mensenleven, zoals gezin, maatschappelijk en persoonlijk engagement, is de uitdaging voor de toekomst, zowel voor vrouwen als voor mannen.
39 mogelijk een ontwerprichtlijn te maken om de schade die de aanbeveling toebrengt aan de relaties tussen de verschillende BCR’s onderling en tussen de verenigingen en de verschillende gebruikers, zo klein mogelijk te houden. 2-127
Bruno Gollnisch (ITS), schriftelijk. – (FR) Hoewel de invoering van mededinging tussen de beheerders van collectieve rechten gunstig kan zijn voor zowel houders van rechten als muziekdiensten, dient hierop absoluut controle te worden uitgeoefend.
De PPE-DE-Fractie heeft hier en daar tegen onderdelen van het verslag gestemd, hetzij omdat ze niet met onze politieke overtuiging stroken, hetzij omdat het hier gaat om een feitelijke bevoegdheid van de lidstaten en niet van de Europese Unie. Wij vinden het beleid inzake gelijke kansen een ernstige zaak en zijn van mening dat dit verslag, zelfs als het geen wetgevende verbintenissen bevat, voldoende belang heeft om er niet eender wat in op te nemen. Maar ook al zijn we het niet eens met alles wat in dit verslag van de Commissie rechten van de vrouw staat, toch willen ook wij een signaal geven dat er op gendervlak vijftig jaar na het Verdrag van Rome nog veel kan en moet gebeuren. Ook wij willen gelijke kansen, laat dat duidelijk zijn. En ook wij zijn ervan overtuigd dat Europa daar nog veel werk op de plank heeft. Daarom heeft onze gehele fractie voor het verslag van collega Sartori gestemd.
Het feit dat houders van rechten deze rechten in alle vrijheid kunnen toevertrouwen aan de beheerder van hun keuze in de gehele Europese Unie, ongeacht hun land van oorsprong, zou wel eens zeer uiteenlopende gevolgen kunnen hebben. Het kan met name een concentratie van rechten bij de grootste collectieve rechtenbeheerders bevorderen. Het kan eveneens nadelig uitpakken voor de kleinste houders van rechten, voor zover beheerders van rechten zullen proberen de meest winstgevende houders van rechten aan te trekken of zelfs de gelijke behandeling van alle houders van rechten te ondermijnen, waarmee afbreuk zou worden gedaan aan de culturele verscheidenheid.
2-125
2-128
- Verslag-Lévai (A6-0053/2007)
Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. - (PL) Ik stem voor het verslag van Katalin Lévai over de aanbeveling van de Commissie van 18 oktober 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige on-line muziekdiensten (aanbeveling 2005/737/EG) (2006/2008(INI)).
2-126
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) We zijn het op hoofdlijnen eens met de voorstellen in dit verslag die beogen opheldering van de Commissie te krijgen over haar aanbeveling betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige onlinemuziekdiensten. Het Commissievoorstel heeft de verhoudingen tussen de Europese verenigingen van beheerders van collectieve rechten (BCR) ten zeerste gedestabiliseerd en scheidslijnen gecreëerd tussen de grote, kleine en middelgrote verenigingen. We dienen duidelijk te maken dat de aanbeveling van de Commissie voordelig uit zou pakken voor de grote spelers op de markt voor onlinemuziek en de publishers van de grote multinationale platenmaatschappijen ten koste van de auteurs en de culturele verscheidenheid. Ook zou die aanbeveling de deur wagenwijd openzetten voor de concentratie van het beheer van een groot deel van de rechten bij twee of drie super-BCR’s. Dat zou een ernstige inbreuk zijn op het concept dat ten grondslag ligt aan deze verenigingen en waaraan zij tegelijkertijd hun bestaansrecht ontlenen.
Terwijl de aanbeveling naar verluidt ten doel heeft om eerlijke mededinging te bevorderen, bestaat dus eigenlijk het risico dat zij het tegenovergestelde effect heeft.
Ik zou willen wijzen op de grote hoeveelheid werk die met bovenvermeld verslag gemoeid was. De rapporteur heeft recht gedaan aan de ernst van de problematiek aangaande auteursrechten, het risico van monopolievorming op de markt en de bescherming van de consument. Aansluitend op het verslag zou ik de hoop willen uitspreken dat de Europese markt voor onlinemuziekdiensten zich in alle vrijheid mag ontwikkelen, met respect voor de culturele diversiteit. Ik zou me willen aansluiten bij de oproep om de Commissie een diepgaande analyse te laten uitvoeren naar de invloed van multiterritoriale en voor een veelheid van repertoires geldende licenties betreffende onlinemuziekdiensten. De resultaten van dat onderzoek dienen aan het Europees Parlement te worden voorgelegd. 2-129
Daarom zijn we het op hoofdlijnen eens met de voorstellen die de aanbeveling bijsturen in de richting van meer doeltreffendheid en rechtvaardigheid en een betere bescherming van de culturele verscheidenheid. Het lijkt ons raadzaam voor dit onderwerp zo snel
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. - Terecht stelt het Europees Parlement nu dat de Commissie met haar aanbeveling van 18 oktober 2005 betreffende "het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van
40 rechtmatige on-line muziekdiensten" haar boekje te buiten is gegaan. De muzieksector, het Parlement noch de Raad zijn geraadpleegd en de 'zachte wetgevingsaanpak' die de Commissie voorstelt, heeft reeds marktbesluiten beïnvloed waardoor het meer is dan een aanbeveling. Nu nog moeten bedrijven die in Europa onlinemuziekdiensten willen aanbieden, per land de rechten regelen met de auteursrechtenorganisaties en platenmaatschappijen. Terecht stelt de Commissie dat dit eenvoudiger kan. De aanbeveling opent echter de weg naar een totale vrije markt, waardoor de culturele diversiteit en de plaatselijke repertoires verloren kunnen gaan. Het is voor collectieve rechtenbeheerders immers interessanter om vooral de meest winstgevende houders van rechten aan te trekken. De Commissie verkiest trouwens commerciële belangen boven culturele diversiteit. Het Parlement pleit voor een gecontroleerde mededinging door een aantal duidelijke voorwaarden te stellen zoals gelijke behandeling van auteurs, een eerlijk en transparant concurrentiestelsel dat neerwaartse druk op inkomsten van auteurs voorkomt en een eerlijke vertegenwoordiging van alle belanghebbenden in de beheersstructuren. Dit verslag heeft oog voor de eenheid in verscheidenheid en krijgt daarom mijn steun. 2-130
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. - (PL) Ik stem voor het verslag van mevrouw Lévai over het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige on-line muziekdiensten (A6-0053/2007). Mevrouw Lévai heeft een uitstekend verslag opgesteld.
13/03/2007 2-132
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik voer het woord namens mijzelf en zeker honderd andere collega's die de twee hoofdelijke stemmingen over de twee verslagen-Parish hebben gemist. We waren hier aanwezig, maar tegen de tijd dat we onze kaart paraat hadden kon onze stem niet meer geregistreerd worden. Ik wil graag vastgelegd hebben dat ik bij beide hoofdelijke stemmingen vóór heb gestemd. Ik wil dat u zich er rekenschap van geeft dat meer dan honderd collega's deze twee stemmingen hebben gemist doordat ze als eerste op de agenda stonden en er verder geen hoofdelijke stemmingen waren. Dit is niet de gebruikelijke manier waarop met afgevaardigden wordt omgegaan. Het is niet uw schuld, mijnheer de Voorzitter: u hebt de agenda niet vastgesteld. Ik wil echter wel vragen om hiermee rekening te houden. 2-133
Anja Weisgerber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij de woorden van Avril Doyle. Ik was ook de hele tijd aanwezig, maar had mijn kaart niet bij de hand. Ik zou dus kenbaar willen maken dat ik bij de hoofdelijke stemming vóór gestemd heb. 2-134
Gérard Deprez (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik was er op het moment van de stemmingen over de verslagen-Parish. Ik heb vóór beide verslagen gestemd, maar jammer genoeg ben ik vergeten mijn kaart in het kastje te stoppen, dus mijn stem is niet geregistreerd; ik wil dat hier nota van wordt genomen. 2-135
De Voorzitter. – U gaat niet allemaal, de een na de ander, hetzelfde doen. Maak uw punt kenbaar aan de bevoegde dienst. 2-136
De technologische vooruitgang en de ontwikkelingen in onze samenleving hebben een nieuwe generatie grensoverschrijdende commerciële gebruikers van auteursrechten voortgebracht. Zij leveren muziekdiensten via internet. Hieruit blijkt hoezeer de markt van de auteursrechten en naburige rechten verandert en groeit, wat alleen maar bevestigt dat een initiatief op dit gebied echt nodig is. In dit debat zouden we ook moeten nadenken over hoe we in de toekomst kunnen inspelen op de behoeften die eigen zijn aan de aard van het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten. Daarom moet er een analyse worden gemaakt van de invloed van multiterritoriale en voor een veelheid van repertoires geldende licenties betreffende online muziekdiensten en de gevolgen voor de sociaaleconomische situatie van de rechthebbenden. 2-131
De Voorzitter. – Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd. 2-131-500
Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag
Marcin Libicki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben Marcin Libicki en namens mezelf en collega Kamiński zou ik willen opmerken dat we allebei vóór hebben gestemd, maar dat ook onze kaart het liet afweten. 2-137
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als voorzitter van de quaestoren kan ik zeggen dat veel afgevaardigden hierover al contact met me hebben gezocht. We plannen hoofdelijke stemmingen nooit als een van de twee eerste onderdelen van de stemming, aangezien we weten dat de afgevaardigden dan bezig zijn zich naar hun plaats te begeven en hun kaart moeten zoeken. Ik kwam een ondervoorzitter tegen die liep te rennen om zijn kaart te halen, die hij was vergeten. Ik denk dat de diensten van het Parlement hier echt naar moeten kijken en ik denk dat we ons vandaag op het standpunt moeten stellen dat de leden op hun plek waren, want anders wordt het een ramp voor ons. Ik zie al dat de quaestoren een stuk of honderd verzoeken krijgen van mensen die zeggen dat ze hier waren en dat ze hebben gestemd. Wilt u dit dus alstublieft doorgeven aan de Conferentie van voorzitters of wie er ook maar verantwoordelijk is? De quaestoren hebben geen tijd om zich iedere keer met dit soort
13/03/2007
41
kwesties bezig te houden en nu gaat het nog maar om twee hoofdelijke stemmingen.
Betekent dit niet dat zijn fractie hem ook heeft geschorst of was de perscampagne bewust misleidend?
2-138
2-148
De Voorzitter. – Het punt zal wellicht aan de orde komen bij het Bureau of de quaestoren. Feit is dat de hoofdelijke stemmingen zijn aangegeven in de stemlijsten, waarover iedereen moet beschikken en die iedereen moet inzien alvorens hiernaartoe te komen.
De Voorzitter. - Ik denk dat u uw punt gemaakt heeft, mijnheer Corbett. We zullen er naar kijken.
2-139
2-149
(De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd)
Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Ik zou me willen aansluiten bij wat de vorige sprekers gezegd hebben over de stemprocedure en het feit dat dergelijke belangrijke stemmingen waarbij elektronische telling plaatsvindt, aan het begin worden gehouden. Ik sluit me daarbij aan.
2-150
2-140
2-151
De Voorzitter. – Mijnheer Buzek, het was uw eigen fractie die hierom heeft verzocht. 2-141
Jacek Protasiewicz (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen zeggen dat toen we de stemming over paragraaf 20 van het verslag van collega Amalia Sartori overdeden, mijn apparaat dienst weigerde en ik niet tegen de voorgestelde bepalingen heb kunnen stemmen. Nu ik toch het woord heb, wil ik meteen van de gelegenheid gebruikmaken om me aan te sluiten bij de woorden van de vorige sprekers en aangeven dat ik, ondanks het feit dat er geen officiële stemming heeft plaatsgevonden, beide keren voor de twee verslagen van collega Parish heb gestemd. Het apparaat liet het ook toen afweten, hoewel de stemming pas net begonnen was. 2-143
(De vergadering wordt om 12.30 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat) 2-144
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter 2-145
Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering 2-146
De Voorzitter. - De notulen van gisteren zijn rondgedeeld. Zijn er opmerkingen? 2-147
Richard Corbett (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in punt 13 van de notulen wordt melding gemaakt van het feit dat een van de afgevaardigden is overgestapt naar de ITS-Fractie. Niet vermeld wordt dat de heer Wise de IND/DEM-Fractie heeft verlaten en ik vraag me af of dit een vergissing is. Ik begrijp dat zijn partij, de UK Independence Party, hem heeft geschorst hangende een onderzoek naar fraude die hij zou hebben gepleegd.
Non-proliferatie en nucleaire ontwapening (debat) De Voorzitter. - Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over non-proliferatie en nucleaire ontwapening. Günter Gloser, fungerend voorzitter van de Raad. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte afgevaardigden, de verspreiding van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor zou wel eens de grootste bedreiging voor de internationale veiligheid kunnen zijn. Daarom heeft Europese Unie in haar brede strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens uit het jaar 2003 benadrukt dat de bescherming van de veiligheid en de internationale rechtsorde op dit terrein het meest gediend is met een multilaterale aanpak, waarin aan ontwapening en non-proliferatie hetzelfde gewicht wordt toegekend. In dat perspectief is en blijft het nonproliferatieverdrag (NPV) de hoeksteen voor een wereldwijde handhaving van de non-proliferatie. De Europese Unie ondersteunt de NPV-bepalingen en bepleit maatregelen die tot een verdere versterking van deze bepalingen leiden. Intern verricht de Europese Unie al op grote schaal voorwerk voor de eerste vergadering van de voorbereidingscommissie voor de conferentie ter toetsing van dit verdrag in het jaar 2010. Wij zijn vastbesloten om ook in 2007 een actieve en constructieve rol te spelen bij de discussies die in het kader van de voorbereidende conferentie gevoerd moeten worden. Ons doel voor de Europese Unie is daarbij om in een constructieve sfeer aan de toetsingscyclus te beginnen. De Europese Unie ondersteunt daarom uitdrukkelijk de plannen van de beoogd voorzitter van de eerste voorbereidingscommissie, de Japanse ambassadeur Amano. De Europese Unie is van mening dat er in dit toetsingsdebat voor alle drie de pijlers van het nonproliferatieverdrag – te weten nucleaire non-proliferatie, ontwapening en vreedzaam gebruik van kernenergie – evenveel aandacht moet zijn. Alleen zo’n evenwichtige aanpak maakt het mogelijk de komende toetsingscyclus van het non-proliferatieverdrag succesvol te doorlopen. Dat is tegelijk ook de voorwaarde voor gezamenlijke beslissingen van de toetsingsconferentie om het verdrag te versterken. Het gemeenschappelijke standpunt van de Europese Unie, dat met het oog op de
42 toetsingsconferentie van 2005 is aangenomen, vormt nog altijd de basis voor deze evenwichtige EU-benadering. De spoedige inwerkingtreding van het Kernstopverdrag is van oudsher een belangrijk streven van de Europese Unie. Dit streven heeft door de Noord-Koreaanse atoomproeven nog aan betekenis gewonnen. De Europese Unie doet trouwens nu al het nodige om het verbod op kernproeven te ondersteunen door het goedkeuren van gemeenschappelijke optredens, die ook bedoeld zijn om het verificatiesysteem van het verdrag meer gewicht te geven. De Europese Unie eist verder dat er snel begonnen wordt met de onderhandelingen over een verdrag voor een verbod op de productie van splijtstof voor explosieve toepassingen. Zulke onderhandelingen zouden zonder voorwaarden vooraf gevoerd moeten worden. Het sluiten van zo’n verdrag zou goede controle op atoomwapens en nucleaire ontwapening een stuk dichterbij brengen. En het zou een beslissende stap zijn in de richting waarvoor de Gemeenschap zich op de toetsingsconferenties van 1995 en 2000 heeft uitgesproken. Het serieus en volledig nakomen van alle bepalingen uit dit verdrag blijft een belangrijke voorwaarde voor het overeind houden en eventueel aanscherpen van de bepalingen in het non-proliferatieverdrag. In dit kader dient er met name rekening gehouden te worden met regionale aspecten. Zoals u weet, is de Europese Unie actief betrokken bij de inspanningen om het geschil over het Iraanse atoomprogramma bij te leggen. We zijn ervan overtuigd dat er alleen langs diplomatieke weg een oplossing gevonden kan worden. Dat is de reden waarom de Europese Unie een groot aandeel heeft gehad in het zeer vergaande aanbod dat Iran in juni 2006 gedaan is, een aanbod, zo zeg ik met nadruk, dat de steun had van de Verenigde Staten, Rusland en China. De Europese Unie zal zich ook in de toekomst voor een vreedzame oplossing van het conflict inzetten. De Europese Unie is zich bewust van de risico’s die een verdere verspreiding van verrijkingsen opwerkingstechnologie in zich bergt en helpt daarom mee bij het opstellen van multilaterale garanties voor de levering van kernbrandstof. Dit soort initiatieven kunnen ertoe bijdragen om landen die zelf aan kernenergie willen beginnen ervan te overtuigen dat ze daarvoor geen eigen nucleaire brandstofkringloop hoeven op te starten, zodat ze daar vrijwillig van afzien. De Europese Unie zal zich nog meer beijveren voor het overeind houden en aanscherpen van de bepalingen van het non-proliferatieverdrag om het hoofd te kunnen bieden aan de hier geschetste bedreigingen. Onderdeel daarvan is de voor een belangrijk deel door de Europese Unie aangezwengelde discussie over een versterking van het verdrag met het oog op opzeggingen. Het is betreurenswaardig dat de NPV-toetsingsconferentie van 2005 het niet eens wist te worden over een substantiële slotverklaring om in elk geval tegen de meest acute bedreigingen van het verdrag op te kunnen treden. Deze ervaring zou voor de Europese Unie een extra reden
13/03/2007 moeten zijn om alles wat in haar macht ligt te doen om de toetsingsconferentie van 2010 tot een succes te maken. 2-152
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, geachte afgevaardigden, de verspreiding van massavernietigingswapens, waaronder kernwapens, vormt de grootste potentiële bedreiging van de Europese veiligheid. De verspreiding van kernwapens is een belangrijk onderwerp in de media, zeker als het Iran en Noord-Korea betreft. De situatie met betrekking tot Iran is nog steeds erg precair. We hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het recente verslag van dr. ElBaradei, waarin hij meldt dat Iran zijn verrijkingsactiviteiten nog niet heeft gestaakt en nog niet de stappen lijkt te hebben genomen die nodig zijn om te voldoen aan resolutie 1737 van de VN-Veiligheidsraad. De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van de Europese Unie heeft onlangs officieel een gemeenschappelijk standpunt aangenomen waarin de internationale gemeenschap wordt opgeroepen zich vastberaden op te stellen. We willen werk maken van het tweesporenbeleid dat, zoals de heer Gloser zojuist zei, extra is versterkt door de recente gesprekken in Londen. Dit houdt in dat we er enerzijds naar streven om de dialoog te handhaven en onze contacten met het maatschappelijk middenveld te versterken en anderzijds ook druk uitoefenen. In New York zijn de besprekingen er nu op gericht om het niet te laten bij de bestaande sancties, maar met een nieuwe resolutie van de Veiligheidsraad te komen. Ten aanzien van Noord-Korea zijn we blij met de uitkomst van het zespartijenoverleg dat op 13 februari 2007 in Peking is gehouden. De EU bepaalt in overleg met de Zes hoe we het beste aan dit proces kunnen bijdragen en houdt ondertussen ook de tenuitvoerlegging van resolutie 1718 van de Veiligheidsraad in het oog. We staan achter het huidige bezoek van dr. ElBaradei aan Noord-Korea, waarmee hij wil bereiken dat de IAEA-inspecteurs als onderdeel van dit akkoord naar het land kunnen terugkeren en ik ben het met zijn inschatting eens dat het hierbij om een cruciaal proces van de opbouw van vertrouwen gaat. Ik hoop dat de centrale in Yongbyon half april daadwerkelijk wordt gesloten. Het non-proliferatieverdrag uit 1970 (NPV) ligt aan de basis van de huidige non-proliferatieregeling. Kenmerkend ervan is het fundamentele evenwicht tussen nucleaire ontwapening, non-proliferatie en het vreedzame gebruik van kernenergie. Daaruit zijn verschillende zaken voortgevloeid die van groot belang zijn voor de Europese Unie, namelijk het principe van gereguleerde handel in kernmateriaal, nucleaire veiligheidscontrole en de oprichting van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, het IAEA, dat toezicht houdt op de naleving. Als de doeltreffendheid van het NPV wordt versterkt, zal dat tot een veiligere wereld leiden. De staten die hierbij partij
13/03/2007 zijn moeten worden aangemoedigd om zich hiervoor in te spannen met het oog op de aanstaande toetsingsconferentie. Hoewel er in de media vooral aandacht is geweest voor de problematische kanten van de regeling, moeten we de successen niet onderschatten. Zo hebben bijvoorbeeld Zuid-Afrika, Argentinië, Brazilië, Zuid-Korea en Libië allemaal besloten om af te zien van kernwapenprogramma’s. Tijdens mijn recente bezoek aan India heb ik de gelegenheid te baat genomen om het Indiase leiderschap ervan te doordringen dat we hopen dat India de nonproliferatieregeling enthousiaster zal omarmen en zich zal aansluiten bij het Verdrag inzake een algeheel verbod op kernproeven. We zien uit naar samenwerking met India op civiel nucleair gebied zodra aan de noodzakelijke eerste vereisten is voldaan. Deze ontwikkelingen moeten ook de bereidwilligheid van Pakistan vergroten om wat nonproliferatie betreft samen te werken met de internationale gemeenschap. De Commissie levert een belangrijke bijdrage aan de nucleaire non-proliferatie. Sinds 1957 beschikt de Commissie door het EuratomVerdrag over omvangrijke verantwoordelijkheden. De taken van de Commissie op het gebied van de veiligheidscontrole worden afgestemd met het IAEA, dat zich daardoor kan richten op die regio's in de wereld waar de situatie het penibelst is. Onze taak bestaat er verder in dat we voor een zo krachtig mogelijke EUcontrole op de uitvoer proberen te zorgen in het kader van verordening 1334 uit 2000 inzake tweeërlei gebruik. Ook helpen we derde staten met het verbeteren van hun exportcontroles en het bestrijden van de illegale handel in nucleair en radiologisch materiaal. De Commissie levert ook een substantiële bijdrage aan internationale inspanningen op het gebied van nonproliferatie. Een belangrijk voorbeeld is het mondiaal partnerschap tegen de verspreiding van massavernietigingswapens van de G8, in het kader waarvan één miljard euro is toegezegd voor hulp in de voormalige Sovjet-Unie, en waarvan 400 miljoen reeds is besteed. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie werkt al 25 jaar nauw samen met het IAEA en biedt wetenschappelijke en technologische steun. Zoals ik al zei, zullen we in de toekomst nog meer doen. Met het nieuwe stabiliteitsinstrument beschikken we over middelen waarmee we onze inspanningen om ons te beschermen tegen nucleaire proliferatiedreigingen kunnen voortzetten en versterken. Tot besluit wil ik van de gelegenheid gebruik maken om het Parlement te bedanken voor de steun die het de Commissie heeft gegeven bij het opzetten van een nieuwe generatie steunprogramma's voor non-proliferatie via een reeks pilotprojecten.
43 (Applaus) 2-153
Stefano Zappalà, namens de PPE-DE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, vanaf 1970, toen het van kracht werd, tot het einde van de Koude Oorlog, heeft het non-proliferatieverdrag een doorslaggevende bijdrage geleverd aan het tegengaan van de verspreiding van kernwapens en het terugdringen van het aantal ervan. Dit verdrag heeft in historisch opzicht een fundamentele rol gespeeld bij het voorkomen van verspreiding en het bevorderen van de nucleaire ontwapening, en om die reden is het in 1995 onvoorwaardelijk en voor onbepaalde tijd verlengd. Zoals de fungerend voorzitter van de Raad al bevestigde, is het verdrag gebaseerd op drie principes: ontwapening, non-proliferatie en het vreedzaam gebruik van kernenergie. Als we opnieuw van deze drie principes uitgaan, afgestemd op de huidige internationale situatie, kunnen we een nieuwe impuls aan het verdrag geven, in de wetenschap dat het evenwicht dat is bereikt doordat meer dan 180 landen het verdrag toepassen, momenteel in gevaar is. Op dit moment wordt de internationale gemeenschap geconfronteerd met nieuwe bedreigingen van haar veiligheid. We moeten wederom met klem het principe bekrachtigen dat het verdrag het enige, onmisbare, multilaterale instrument is om vrede, veiligheid en internationale stabiliteit te behouden en te versterken, aangezien dit het juridisch kader vormt voor de voorkoming van een verdere verspreiding van kernwapens. De Europese veiligheidsstrategie en de Europese strategie voor massavernietigingswapens benadrukken het belang van non-proliferatie van kernwapens, van ontwapening en van het verdrag zelf, dat door alle lidstaten ondertekend is. Nu ik de situatie in kaart heb gebracht, denk ik dat het voor het Europees Parlement van belang is om duidelijk te zijn over zijn standpunt in de toekomst. De Europese Unie moet zich blijven inzetten voor de tenuitvoerlegging van het verdrag en zich eensgezind opstellen in Wenen, waar voorbereidingen zullen worden getroffen voor de toetsingsconferentie in 2010. Daarom is het voor het Europees Parlement essentieel om een unanieme stem uit te brengen, waarmee het een duidelijk signaal afgeeft aan de Raad en de Commissie, zodat men in Wenen het nodige gezag heeft om een actieve rol te spelen bij de bevordering van het huidige non-proliferatiesysteem. Om de doelstellingen te bereiken die in het verdrag uiteengezet zijn, moet de Europese Unie, tijdens de toetsingsconferentie, bijdragen aan een gestructureerde en evenwichtige herziening van de manier waarop het verdrag werkt. Hieronder valt ook de tenuitvoerlegging van de verplichtingen van de verdragsluitende staten en de bepaling van de sectoren en methoden aan de hand waarvan er verdere vooruitgang geboekt kan worden, alsook de verdere ontwikkeling van het controlesysteem om veilig te stellen dat kernenergie uitsluitend voor
44 vreedzame doeleinden gebruikt wordt door landen die geen kernwapens in hun bezit hebben en als zodanig erkend zijn. We moeten opnieuw het principe bekrachtigen dat alle mogelijke samenwerking op het gebied van kernenergie voor vreedzame doeleinden op basis van het verdrag moet plaatsvinden, en op dit terrein kan de Europese Unie een doorslaggevende bijdrage leveren, aangezien zij voorop loopt op het gebied van onderzoek en productie. De internationale situatie vereist dat we ons inzetten voor non-proliferatie, ontwapening en het vreedzaam gebruik van kernenergie. Tot slot hoop ik dat Europa ook een eensgezinde strategie aanhangt in de strijd tegen terroristische organisaties die zich wellicht de toegang weten te verschaffen tot dit soort wapens. 2-154
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, een van de minst omstreden successen van de Europese Unie is de toegenomen veiligheid die integratie het werelddeel gebracht heeft. Die verzoening die Europa tot stand gebracht heeft, heeft ons werelddeel gemaakt tot een domein waar vrede heerst en waar oorlogshandelingen tussen de lidstaten van de Europese Unie zo goed als ondenkbaar zijn. Dat moet de grondslag zijn voor een Europese opvatting van veiligheidsbeleid, een opvatting waarin de vrede die we intern verwezenlijkt hebben, ook op wereldniveau uitgedragen moet worden. Daaraan leggen wij als Sociaal-democratische Fractie een veiligheidsbegrip ten grondslag dat inzet op dialoog, op diplomatie, ontwapening, preventie en op duurzame en eerlijke ontwikkeling. Al deze elementen horen bij elkaar. Duurzame conflictoplossing, waarin deze vijf elementen verbonden zijn, is alleen in het kader van een totaalconcept mogelijk. Daarbij spelen de Europese Unie en de NAVO een rol, maar ook anderen, zoals Rusland. Daarom dienen we, als we het over ontwapeningsinitiatieven hebben – ik kom daar dadelijk op terug – onszelf de vraag te stellen: is Rusland onze partner of onze tegenstander? In het verlengde van wat ik net gezegd heb, adviseer ik om naar partnerschap te zoeken, naar dialoog en niet naar uitsluiting. Het ontwapeningsvraagstuk is een van de centrale kwesties in de betrekkingen tussen de volkeren en daarbinnen is de betrouwbaarheid van de verdragspartijen weer van beslissend belang. Als we het non-proliferatieverdrag vandaag van nabij beschouwen, kunnen we niet anders dan een beschamende balans opmaken: sinds de ratificatie ervan werden er namelijk niet minder atoomwapens over de wereld verspreid, maar duidelijk meer. Dat kan niet als oorzaak hebben dat de ondertekenende landen of enkelen van hen dit verdrag serieus genomen hebben. Het tegendeel is juist het geval. Heel veel landen die het verdrag ondertekend hebben, hebben zich er vervolgens niet aan gehouden, maar in
13/03/2007 strijd met de afspraken atoomwapens of technologie die nodig is voor het bouwen van die wapens in de wereld verspreid. Daar moet een halt aan toegeroepen worden! Bij een grondige toetsing van het verdrag hoort dat er naar de naleving van het verdrag gekeken wordt. Daarom veronderstelt verlenging van het verdrag bovenal dat zij die het ondertekenen zich er ook aan houden. En de Verenigde Staten zijn niet de enigen die dat niet gedaan hebben. Een atoomwapenvrije wereld mag u als dagdromerij in de oren klinken. We hebben immers geen atoomwapenvrije wereld – integendeel. Wat we wel hebben, is een debat over de verbreiding van vreedzaam gebruikte kernenergie. Nou, daar kan ik u slechts mee feliciteren! Zojuist hebben we uit uw mond gehoord hoeveel inspanning het kost om te verhinderen dat civiel gebruik van kernenergie overgaat in militair gebruik – zie Iran. We bouwen overal ter wereld kerncentrales bij en kijken dan vreemd op als we niet slechts één, maar talloze Irans hebben. Bij de herziening van nucleair beleid op militair vlak hoort ook een kritische blik op het civiele gebruik. Het Duitse voorzitterschap heeft de gelegenheid deze thematiek op de agenda te zetten, zowel bij de Europese Raad als bij de G8. Verder is het nodig kanttekeningen te plaatsen bij het raketafweersysteem dat nu op instigatie van de Amerikaanse regering in Tsjechië en Polen geplaatst zou moeten worden, als uitvloeisel van een filosofie van de regering-Bush die in inconsistentie haast niet te overtreffen valt, die ons aantoonbaar op een dwaalspoor brengt en 58 miljard dollar zou moeten kosten. Ik heb een goede raad: liever dan ons als Europeanen weer eens tegen elkaar uit laten spelen – want we kunnen een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wel vergeten, als we het over een dergelijk thema in de Europese Unie niet eens worden – liever dan dat er voor 58 miljard dollar aan raketafweersystemen opgesteld worden, zouden we hetzelfde geld in duurzame ontwikkeling moeten steken. Daar is de vrede meer mee gediend dan met het stationeren van een twijfelachtig raketsysteem. Ik neem de vrijheid om dat in samenhang met het nonproliferatieverdrag en de toetsing daarvan te zeggen, mijnheer de Voorzitter, omdat deze zaken bij elkaar horen. En ik hoop dat mevrouw Merkel zich aan haar toezegging houdt en dit thema op de agenda van zowel de G8 als de Europese Unie zet. (Applaus) 2-155
Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDEFractie. – Minister, Voorzitter, collega's, nonproliferatie en vooral dan nucleaire non-proliferatie vormen inderdaad de hoekstenen van een op vrede gericht beleid.
13/03/2007 Ik ben even gaan grasduinen in oudere teksten die hiermee verband houden en ik ben gestoten op de dertien praktische stappen die tijdens de herzieningsconferentie van het Non-proliferatieverdrag in het jaar 2000 zijn overeengekomen. Dat is nauwelijks zeven jaar geleden. Als ik die stappen bekijk, dan kan ik niet anders dan ook op mijn beurt besluiten dat we er echt niet op vooruit zijn gegaan, maar eerder erop achteruit zijn gegaan. Het is duidelijk dat de gruwelijke aanslagen van 11 september 2001 en alles wat daarop volgde eigenlijk de serieuze inspanningen inzake ontwapening in het algemeen en nucleaire ontwapening in het bijzonder tot staan hebben gebracht. Ik betreur dat ten zeerste. Ik ben daarover ook zeer verontrust en op persoonlijke titel, want tot nader order is dit nog geen fractiestandpunt, wil ik zeggen dat ik ook verontrust ben over initiatieven ten aanzien van de lidstaten Tsjechië en Polen. Ook ik stel me de vraag of dit niet het begin zou kunnen zijn van een nieuwe bewapeningswedloop. Dat is wel het laatste wat we nodig hebben. Ik heb met tevredenheid nota genomen van de verzekering die ons door het voorzitterschap is gegeven dat er hard gewerkt zal worden aan een gemeenschappelijk standpunt van alle lidstaten met het oog op de conferentie komende april. Ik hoop, Voorzitter of voorzitterschap, dat u daarin inderdaad zult slagen want het ontbreken van een werkelijk gedragen eensgezindheid onder de lidstaten van de EU heeft geleid tot het zwakke resultaat in 2005. Ik hoop dat zich dat niet herhaalt. 2-156
Ģirts Valdis Kristovskis, namens de UEN-Fractie. – (LV) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Ferrero-Waldner, vertegenwoordigers van de Raad en van de Commissie, dames en heren, iedereen zal het er over eens zijn dat nucleaire non-proliferatie en ontwapening een bijzondere component is van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Mijn collega's hebben zojuist de mening van dit Parlement uitgesproken dat de resultaten van de tenuitvoerlegging van dit beleid welhaast als een achteruitgang beschouwd kunnen worden. Kijken we echter naar de documenten van de Raad en de Commissie, dan moet gezegd worden dat deze optimistischer zijn, en mijns inziens, als we beoordelen wat er eigenlijk bereikt is, moet erkend worden dat de Europese Unie vooruitgang heeft geboekt. De EUinstellingen werken voortdurend samen om hun werk te coördineren. Natuurlijk houdt de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB zich actief bezig met kwesties die met nucleaire non-proliferatie en ontwapening te maken hebben, buigen wij ons in het Europees Parlement geregeld over deze kwesties, vindt er overleg plaats tussen de instellingen en wordt er informatie uitgewisseld met het Gemeenschappelijk Situatiecentrum en de coördinator voor terrorismebestrijding. Dit betekent dat er wel degelijk wat gebeurt. De gevallen Noord-Korea en Iran, de mislukte conferentie om het non-proliferatieverdrag te herzien in 2005 en de meningsverschillen tussen de
45 Verenigde Staten, China en Rusland laten echter zien dat er nog een lange weg te gaan is. Ik zou daarom mijn waardering willen uitspreken voor de voorbereidingen voor de conferentie over de toetsing van het nonproliferatieverdrag in 2010, en ik zou bovendien de Raad willen vragen om de wens van het Europees Parlement om hieraan een actieve bijdrage te leveren, in overweging te nemen, evenals het initiatief dat in de resolutie van het Parlement is vervat, en om in de nabije toekomst afgevaardigden uit het Parlement bij deze conferentie te betrekken als leden van de EU-delegatie. 2-157
Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank mevrouw FerreroWaldner en de heer Gloser hartelijk voor hun uiteenzettingen. Vervolgens zou ik de collega’s van de andere fracties willen danken voor het feit dat ze het initiatief van De Groenen voor dit debat ondersteund hebben, maar bovenal ben ik er dankbaar voor dat we een dezer dagen een compromisvoorstel aan zullen nemen waarin iedereen zich kan herkennen. Juist in de huidige situatie lijkt mij dat een goed en belangrijk signaal. U, mevrouw de commissaris, hebt de verschillende probleemgebieden geschetst. Laat ik nog een keer kort terugblikken: twintig jaar geleden, op 8 december 1987, ging er een schok door de wereld toen het INF-verdrag werd gesloten, een concreet ontwapeningsverdrag op het terrein van de atomaire afschrikking, ten tijde van de Koude Oorlog. En waar staan we nu? Helaas moeten we erkennen dat er terugslagen geweest zijn, want zowel Kofi Annan als Henry Kissinger hebben erop gewezen dat we kort voor het totale echec staan van de strijd tegen de verspreiding van atoomwapens en van de pogingen om deze wapens af te schaffen. Wat kunnen wij als Europeanen in deze situatie doen? Zijn we zelfverzekerd genoeg om op multilateraal en internationaal niveau de thema’s aan te snijden waarbij we op resultaten mogen hopen? Zou het niet tijd zijn om de op handen zijnde bijeenkomst van de Nuclear Supplies Group, van 16 tot en met 20 april in Kaapstad, aan te grijpen om bezwaar te maken tegen de deal die de Verenigde Staten en India van plan zijn daar te sluiten? Wat voor signaal zouden andere landen anders krijgen? Moeten we dan maar zeggen dat iedereen vrolijk aan atoomprogramma’s en atoomwapens begint, ook buiten het verband van het NPV? En dat men daarvoor ook nog de steun van VS krijgt? Wat voor signaal zouden we Iran daarmee geven? Ik zeg dat doelbewust, want mijn inschatting van de situatie is een volkomen andere. Wat Iran aangaat zitten we op een dood spoor en daar hebben we zelf toe bijgedragen. Alle betrokkenen moeten hun voertuig in de achteruit zetten, want als we de weg terug niet vinden, komt het tot een militaire ingreep. Wij willen meedoen aan een verlenging. Donderdag besluiten we om een delegatie naar Wenen te sturen om dit proces actief te begeleiden. Ik hoop dat we van
46 daaruit een bewijs van de levensvatbaarheid van deze belangrijke NPV-bepalingen kunnen leveren. 2-158
Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het non-proliferatieverdrag loopt op diverse fronten gevaar, getuige althans de laatste berichten. Volgens de Süddeutsche Zeitung van 3 maart willen de VS nieuwe kernkoppen en daar staan wij zeer kritisch tegenover. In Groot-Brittannië – een EU-lidstaat – wil premier Blair 30 miljard euro uitgeven om de kernwapens van de Britse strijdkrachten te moderniseren. Het Britse Lagerhuis zal morgen daarover stemmen. Dat is nucleaire herbewapening en daarmee wordt het non-proliferatieverdrag in gevaar gebracht! Dat vraagt om een kritische verklaring van het Duitse voorzitterschap van de Raad. Wij ondersteunen de protesten tegen het atoomprogramma waarmee de VS een raketafweersysteem in Tsjechië, Polen en de Kaukasus willen stationeren, en waaraan de NAVO – volgens Jaap de Hoop Scheffer, zoals gisteren werd bericht – met een eigen raketafweersysteem wil deelnemen. De Duitse minister van Defensie, Franz Josef Jung, wil het volledige systeem onder controle van de NAVO stellen. Het wordt tijd dat de Raad en de Commissie deze raketafweerplannen onomwonden afkeuren. Samen met twee collega’s heb ik daarom een verklaring tegen dit raketafweersysteem ingediend. Tegelijkertijd worden volgens de voormalige opperbevelhebber van de NAVO, Wesley Clark, voorbereidingen getroffen voor een oorlog tegen Iran. Het is hypocriet om Iran te bekritiseren, terwijl wij zelf kernwapens bezitten en deze willen moderniseren. Volgens het non-proliferatieverdrag moeten alle kernwapens worden ontmanteld. Feit is namelijk dat er geen goede kernwapens bestaan en daarom is ontwapening dringend noodzakelijk! 2-159
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, de nucleaire aspiraties van Pyongyang en Teheran vormen een rechtstreekse bedreiging voor het Non-proliferatieverdrag, het zogenoemde NPV. Immers zowel in Noordoost-Azië als in het Midden-Oosten kunnen de respectieve buurlanden zich genoopt voelen zich evenzeer onder de kernmachten te scharen. Daarnaast moet bij een erosie van het NPV gevreesd worden voor hetzelfde negatieve effect bij de verdragen over biologische en chemische wapens. Kortom, het gehele multilaterale wapenbeheersingsstelsel dreigt zo ineen te storten – een waar mondiaal schrikbeeld. Ondertussen dringt zich de vraag op welke autoriteit de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties nog bezit, wanneer VN-leden zich tegen zijn verklaarde wil van kernwapens voorzien. Raad en Commissie, bent u met mij van mening dat de crisis van het NPV tegelijk een crisissituatie betekent voor de hoogste internationale autoriteit. Gelet op deze zeer ernstige toestand verwacht ik van Raad en
13/03/2007 Commissie een maximale inspanning om de Veiligheidsraad van de VN ervan te overtuigen Pyongyang en Teheran van hun onheilspellende nucleaire koers af te brengen. De tijd dringt immers. 2-160
Karl von Wogau (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het non-proliferatieverdrag was een enorme verworvenheid, maar wij moeten constateren dat de proliferatie van massavernietigingswapens doorgaat. Helaas moeten wij eveneens vaststellen dat de toetsingsconferentie op dit moment mislukt is en daarom is de voorbereidingsconferentie in Wenen zo belangrijk. Het is ook uitermate belangrijk dat het Europees Parlement daarin zijn mening naar voren kan brengen, maar om hiermee daadwerkelijk effect te sorteren, moet er sprake zijn van een gemeenschappelijke resolutie waar iedereen achter staat. Ik hoop dat wij een dergelijk resultaat zullen bereiken, zodra we overgaan tot de stemming. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie gingen wij er allemaal vanuit dat de tijd van mutual assured destruction achter ons lag. Vandaag de dag is dit gevaar weliswaar op globaal niveau geweken, maar de kans bestaat dat dit op regionaal niveau opnieuw de kop opsteekt. Wij moeten er gezamenlijk alles aan doen om te voorkomen dat dit gebeurt. Van de vele voorstellen die zijn gedaan, wil ik er een uitlichten, en wel het voorstel tot een internationaal systeem voor uraniumverrijking. Dat is een kwestie die nu van buitengewoon belang is. Ik wil echter nog een andere kwestie ter sprake brengen die niet direct met dit debat te maken heeft, maar die wel in het publieke debat betrokken moet worden, namelijk de kwestie van het raketafweersysteem. Hier in Europa wordt nu gediscussieerd over een Amerikaans raketafweersysteem en de gevolgen daarvan voor Europa, maar waar wij ons eigenlijk druk over zouden moeten maken, is de veiligheid van Europa. De Iraanse raketten waartegen Amerika zich wil beschermen, zijn immers veel dichter bij Europa dan bij Amerika. Wij hebben bijvoorbeeld vernomen dat deze Iraanse raketten nu al in staat zijn Zuid-Italië en Griekenland te bereiken en om die reden moeten wij een algemene discussie voeren over de vraag of een dergelijk systeem noodzakelijk is. Als dat inderdaad het geval is, heeft met name Europa het immers nodig. Dat is een ander vraagstuk waarover het Europees Parlement moet discussiëren en waarover het besluiten moet nemen. 2-161
Jan Marinus Wiersma (PSE). – Voorzitter, het Nonproliferatieverdrag is eigenlijk de belangrijkste steunpilaar onder de internationale consensus dat de verspreiding van kernwapens moet worden tegengegaan met als einddoel natuurlijk ook, zoals mijn fractievoorzitter zojuist benadrukte, de algemene nucleaire ontwapening. Omdat de verspreiding van massavernietigingswapens een toenemende bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid vormt, moeten
13/03/2007 we het verdrag opnieuw evalueren, nieuw leven inblazen en versterken. De ontwikkelingen in Iran baren ons natuurlijk ook grote zorgen. Ondanks herhaaldelijke waarschuwingen van de internationale gemeenschap gaat Iran door met pogingen om tot een systeem van uraniumverrijking te komen. Tegelijk weten we ook dat er een reëel gevaar bestaat dat terroristische groeperingen de beschikking krijgen over kernwapens of wat daarop lijkt. Om de verspreiding van massavernietigingswapens tegen te gaan, is een effectieve multilaterale aanpak onontbeerlijk. Sterker nog, het Non-proliferatieverdrag staat of valt daarmee. Door een eigenstandig, unilateraal optreden worden alle gezamenlijke inspanningen op dit vlak ondermijnd. Er moet daarom een zichtbare investering door de erkende atoommogendheden worden gedaan. Zij zijn met name ook verantwoordelijk voor de geloofwaardigheid van het Non-proliferatieverdrag, zoals we dat nu kennen. Juist in dit licht zetten wij onze vraagtekens bij het recente verzoek van de VS aan Polen en Tsjechië om elementen van een antiraketschild op hun grondgebied te stationeren. Het raketafweersysteem zou volgens de Amerikanen bescherming moeten bieden tegen mogelijke aanvallen uit Noord-Korea en Iran. Dit is feitelijk in tegenspraak met het voornemen om die landen juist ervan te weerhouden een kernwapenarsenaal te ontwikkelen. De Amerikanen gaan met hun voorstel ook voorbij aan de vrees van Rusland, dat – terecht of onterecht – het raketschild ziet als een provocatie en zelfs een bedreiging van haar binnenlandse veiligheid. Een beschermend schild dat vervolgens leidt tot wantrouwen tussen de drie belangrijkste partners – de VS, Rusland en de EU – die proliferatie willen tegengaan, is juist niet het multilaterale optreden dat wij wenselijk achten. Daarnaast vragen wij ons af hoe een dergelijke bilaterale samenwerking in de Europese veiligheidsstrategie en het NAVO-partnerschap past. We hebben om deze reden ernstige bezwaren tegen de gang van zaken en we roepen de Verenigde Staten en de betrokken lidstaten van de EU dan ook op de plannen te heroverwegen en op zoek te gaan naar multilaterale alternatieven die passen bij hetgeen wij in de Europese Unie op het gebied van veiligheid met elkaar hebben afgesproken. 2-162
István Szent-Iványi (ALDE). – (HU) Laten we de zaken niet mooier voorstellen dan ze zijn: de Conferentie over de toetsing van het nonproliferatieverdrag (NPV) in 2005 was een fiasco. Helaas zijn in de hele geschiedenis van het NPV de successen dun gezaaid. Noord-Korea heeft zich uit het systeem teruggetrokken en zijn eigen militaire kernprogramma opgestart. Ook Iran heeft zich ertegen gekeerd, en al weten we niet hoe ver de zaken gevorderd zijn, het land heeft weinig goeds in de zin. India, Pakistan en Israël zijn niet geneigd om toe te treden.
47 Desalniettemin zijn er ook een paar positieve ontwikkelingen: op 16 februari heeft het zespartijenoverleg in Peking tot een overeenkomst geleid. We zullen spoedig te weten komen wat de waarde van een dergelijke overeenkomst is. De heer El Baradei zal Noord-Korea morgen een bezoek brengen, waarbij ongetwijfeld zal blijken of de NoordKorea het oprecht meent. Het huidige optreden is van grote betekenis. Het imago van het hele NPV staat op het spel. We moeten flexibiliteit paren aan consequentheid. We moeten flexibel zijn in onze methoden en timing, maar we kunnen niet flexibel zijn in onze doelen. De doelen moeten helder en ondubbelzinnig zijn. Noord-Korea moet terugkeren binnen het NPV en moet onmiddellijk een einde maken aan het militaire kernprogramma. De manier waarop wij de problemen met Noord-Korea afhandelen zal ook van rechtstreekse invloed zijn op Iran. Lukt het ons in Noord-Korea, dan zal het ons ook lukken met betrekking tot Iran. Slagen we hier niet, dan valt te vrezen dat we zelfs Iran niet op het rechte pad zullen weten te houden. De voorbereidingen voor de toetsingsconferentie zullen wezenlijk en succesvol zijn als we deze twee grote uitdagingen, namelijk Noord-Korea en Iran, het hoofd weten te bieden en deze twee problemen succesvol weten op te lossen. Er is een kleine kans dat dit lukt, maar alleen als we consequent zijn en consequent onze beginselen hoog houden. 2-163
Caroline Lucas (Verts/ALE). – (EN) Commissaris, u zei dat de verspreiding van kernwapens de grootste potentiële bedreiging van onze veiligheid vormt. Dat ben ik met u eens. Is het dan niet ironisch dat de Britse regering morgen waarschijnlijk het besluit neemt om het Trident-kernonderzeeërsysteem te vervangen en dat de proliferatie daardoor toeneemt en onze collectieve veiligheid derhalve wordt ondermijnd? Wanneer de regering dat doet, laat zij daarmee een staaltje van adembenemende hypocrisie zien: ze handhaaft het Britse kernwapenbezit en breidt het verder uit, terwijl ze een onrechtmatige strijd voert om andere landen dit bezit te ontzeggen. Welk moreel gezag denkt de Britse regering wel te hebben om andere landen zoals Iran de les te lezen over de ontwikkeling van kernwapens, wanneer zij er zelf mee doorgaat? Het non-proliferatieverdrag bestaat uit toezeggingen van twee kanten: staten die geen kernwapens bezitten stemmen erin toe om daar ook niet naar te streven, mits staten die wel kernwapens bezitten er serieus werk van maken om hun kernwapens te ontmantelen. Als wij ons deel van de afspraak niet nakomen, als we ons niet aan de internationale afspraken houden, mogen we niet verbaasd opkijken als anderen hun deel van de afspraak eveneens niet nakomen. De modernisering van het Trident-systeem door de Britse regering betekent een fundamentele ondermijning van het collectieve standpunt van de EU over nonproliferatie en daarom moeten het Verenigd Koninkrijk
48 en ook Frankrijk krachtig door de Raad en de Commissie worden veroordeeld. 2-164
Vittorio Agnoletto (GUE/NGL). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de nucleaire crises in Noord-Korea en Iran hebben wederom overal ter wereld angst gezaaid en wantrouwen gewekt tussen naties en bevolkingen. Het internationale debat over de nucleaire herbewapening heeft wederom de toekomst van de mensheid ter discussie gesteld. We moeten opnieuw in onderhandeling treden met Iran en iedere vorm van militair ingrijpen vermijden, aangezien dat alleen maar zou leiden tot een verslechtering van de huidige crisis. Daarom is het essentieel dat de gesprekken over de verlenging van het non-proliferatieverdrag in 2010 worden hervat. De Europese Unie moet de juiste politieke, economische en commerciële druk uitoefenen op landen als India, Pakistan, Iran, Noord-Korea en andere landen als China en de Verenigde Staten. Daarnaast heeft het bevorderen van een kernwapenvrij Middellandse Zeegebied de hoogste prioriteit binnen de Europese Unie. Door middel van een passend economisch en sociaal beleid, moet het Middellandse Zeegebied worden omgevormd tot een zee van vrede, een gebied dat geheel kernenergie- en kernwapenvrij is. Daarom moeten wij dezelfde druk uitoefenen die we ook met betrekking tot Israël hebben genoemd, dat zeker het recht heeft om zijn eigen veiligheid te regelen, maar hierbij niet uit mag gaan van angst voor nucleaire wapens of van de vernietiging van andere volkeren. Verder zal het recente besluit van president Bush om raketten in de Tsjechische Republiek te installeren of nieuwe militaire installaties voor kernwapencontrole in Polen te plaatsen, de militaire relatie met Rusland alleen maar verslechteren. Ik verwerp de beslissing van president Bush onmiddellijk. 2-165
Achille Occhetto (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij zijn het er allemaal over eens dat een hernieuwde inzet noodzakelijk is tegen de verspreiding van thermonucleaire wapens, zoals de heer Schulz in zijn toespraak al aangaf, maar tegelijkertijd moeten we nog duidelijker naar voren brengen dat het niet voldoende is om verspreiding tegen te gaan, dat we daarnaast ook weer moeten vechten voor een algehele ontwapening. Er zal zelfs nooit echte wereldwijde democratie tot stand komen als enkele landen de wereld kunnen domineren, omdat ze de macht hebben deze meerdere keren te vernietigen. De landen die lid zijn van het atoomgenootschap, GrootBrittannië en Frankrijk momenteel in het bijzonder, zullen het gezag en het morele recht hebben om verspreiding door andere landen te voorkomen als ze zelf een begin maken met de ontwapening en een verbod op alle massavernietigingswapens hoog op de agenda plaatsen.
13/03/2007 Helaas is dit niet de koers die wordt gevolgd als we kijken naar het eenzijdig beleid van de Verenigde Staten van Amerika – een beleid dat ook in strijd is met de NAVO. De Verenigde Staten hebben in het geheim met enkele Europese landen onderhandeld om ervoor te zorgen dat hun antiraketprogramma’s geïmplementeerd worden, en wij hebben hiertegen een specifiek amendement ingediend. We moeten deze plannen daarom tegenhouden door "nee" tegen verspreiding te zeggen en "ja" tegen een Europees initiatief dat gericht is op algehele ontwapening. 2-166
Jill Evans (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, met de NPV-toetsingsconferentie in 2010 in het vooruitzicht lijdt het geen twijfel dat het verdrag nu al onder zware druk staat, met name als we kijken naar de debatten over Iran en Noord-Korea. Er is dus geen slechter moment denkbaar waarop een land de boodschap kan verkondigen dat kernwapens essentieel zijn voor de veiligheid van een land, hoe nutteloos die ook zijn tegen de werkelijke gevaren waaraan we blootstaan, zoals klimaatverandering en terrorisme. Toch is dat precies wat de Britse regering van plan is. Zoals we al hebben gehoord, stemt het Britse parlement morgen over de modernisering van het Tridentkernwapensysteem en daarmee over de vraag of het Verenigd Koninkrijk en de rest van de wereld in een nieuw kerntijdperk en een nieuwe kernwapenwedloop belanden. Als we deden wat volgens het non-proliferatieverdrag zou moeten, zouden we een tijdpad bespreken voor de ontmanteling van deze onrechtmatige en immorele wapens, niet de modernisering ervan. Ik dring er bij alle fracties in dit Parlement op aan om hun steun te verlenen aan de resolutie en de amendementen waarin de Britse parlementsleden worden aangespoord om morgen tegen de vervanging van het Trident-systeem te stemmen en de belofte na te komen die meer dan 35 jaar geleden met de ondertekening van het non-proliferatieverdrag is gedaan. 2-167
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, de nucleaire dreiging is een feit en ze neemt helaas steeds verder toe, zoals u reeds heeft opgemerkt met uw verwijzing naar de hotspots Iran en Noord-Korea. Het is zonder meer noodzakelijk dat wij nu al beginnen de toetsingsconferentie tijdig voor te bereiden, zodat wij daar de vereiste prioriteiten kunnen stellen. Het is echter nog veel belangrijker dat wij reeds nu proberen maatregelen te nemen waarmee de geloofwaardigheid van de internationale gemeenschap en de Europese Unie wordt versterkt met betrekking tot de implementatie en handhaving van het non-proliferatieverdrag. De kwaliteit van dit verdrag zal immers worden afgemeten aan de successen die het daadwerkelijk oplevert. De kansen voor een implementatie van dergelijke strategieën acht ik bijzonder groot, met name op grond van hetgeen ik als voorzitter van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met het Koreaanse schiereiland zie
13/03/2007 met betrekking tot de situatie in Noord-Korea en de contacten die wij met Zuid- en Noord-Korea onderhouden. De Europese Unie en met name het Parlement hebben ertoe bijgedragen dat het zespartijenoverleg weer is hervat. Wij zijn een welkome partner, weliswaar niet als deelnemer aan deze onderhandeling, maar als facilitator en ondersteuner van buitenaf zijn wij van harte welkom, en wij hebben er ons steentje aan bijgedragen dat de gesprekken op 13 februari weer zijn begonnen. Ik ben voorzichtig optimistisch. Waar het om zal gaan, is de tenuitvoerlegging van de ontwapening: deze is ons toegezegd en nu moet Noord-Korea dit in daden gaan omzetten. Het is echter eveneens noodzakelijk dat de Unie nu maatregelen gaat nemen die ertoe bijdragen dat in Noord-Korea politieke veranderingen worden doorgevoerd, bijvoorbeeld door de programma’s ten aanzien van food security, regional security en human security te ondersteunen, zodat het Koreaanse schiereiland uiteindelijk vrij zal zijn van kernwapens en de huidige dreigende situatie – ook voor Europa – voorbij zal zijn. 2-168
Ana Maria Gomes (PSE). – (PT) De komende bijeenkomst in Wenen is de gelegenheid voor de Europese Unie om het voortouw te nemen. Het Europees standpunt dient geënt te zijn op twee kernideeën: versterking van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie en druk uitoefenen voor de naleving van artikel VI van het NPV. In dat verband ben ik het ermee eens dat de modernisering van de Trident onverenigbaar is met artikel VI van het NPV en dat door de betrokkenheid hierbij van het Verenigd Koninkrijk ook de Europese Unie in het geding is. De Europese Unie dient de multilaterale aanpak van de verrijking van uranium en de universele toepassing van het aanvullende protocol bij de vrijwaringsovereenkomst te steunen. Dat kan nieuwe uitdagingen als die waarvoor Iran ons stelt, vermijden. Aan de andere kant moet de Europese Unie er werk van maken om de dertien stappen op weg naar kernontwapening die de PrepCom in 2000 heeft vastgelegd, zo snel mogelijk toe te passen. Als Europa niet de verdediging op zich neemt van het fundamentele evenwicht waarop het NPV is gebaseerd, kan de PrepCom van 2007 het begin van het einde van het Verdrag betekenen. Mijnheer de Voorzitter, het is in dit verband een grove aantasting van de verplichtingen die Europa is aangegaan dat Polen, de Tsjechische Republiek en het Verenigd Koninkrijk unilateraal overwegen deel te nemen aan het raketschild van de Verenigde Staten. Is het niet de taak van de Europese Unie, en zelfs misschien van de NAVO, te discussiëren over de strategische toekomst van Europa? 2-169
49 Jana Hybášková (PPE-DE). – (CS) Mevrouw de commissaris, mijnheer de Voorzitter, aan het eind van de twintigste eeuw waren er twee doctrines ten aanzien van veiligheidsmaatregelen. Volgens de ene doctrine werd de grootste bedreiging voor de wereld gevormd door de nefaste gevolgen van de hoge aardolieproductie voor de stabiliteit in het Midden-Oosten en in de andere doctrine was sprake van milieufactoren en klimaatverandering. 11 september en de Orkaan Katrina hebben aangetoond dat de bron van het gevaar dezelfde is: energieinhaligheid en buitensporig energieverbruik. Zelfs als wij ervoor zorgen dat 20 procent van de door ons gebruikte energie uit hernieuwbare bronnen komt, zullen wij geen volledige oplossing hebben gevonden. Er is maar één oplossing waarmee wij niet alleen een einde kunnen maken aan beide bedreigingen, maar ook de uitstoot kunnen reduceren en onze afhankelijkheid van het onstabiele Midden-Oosten kunnen verminderen, namelijk kernenergie. Wij mogen niet toestaan dat munt wordt geslagen uit de situatie in Iran en elders, en dat wij worden gegijzeld met het dreigement van een mogelijk misbruik van kernenergie. Wij hebben een instrument ter beschikking om dat tegen te gaan, namelijk het non-proliferatieverdrag (NPV). Een positief resultaat van de conferentie van 2010 zal worden gevormd door doorslaggevende veiligheidsmaatregelen. Ons inziens doen zich daarbij de volgende kernvraagstukken voor: uraniumverrijking en opwerking overeenkomstig artikel 4, waarbij ook gesproken moet worden over regionale centra voor kernbrandstofdistributie, en de noodzaak een oplossing te vinden voor het vraagstuk van niet-toegestane terugtrekking uit artikel 10 van het verdrag. Daarom vragen wij de Raad en de Commissie om het voortouw te nemen in de onderhandelingen in het voorbereidend comité in Wenen en een belangrijke bijdrage te leveren aan een positief resultaat tijdens de conferentie van 2010. Wij vragen ook om een implementatieverslag over de 43 maatregelen die voortvloeien uit het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dat reeds gold tijdens het ongelukkige debat over het verdrag in 2005. Wij doen tevens een dringend beroep op de lidstaten om de krachtige bewoordingen van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad met betrekking tot het NPV strikt na te leven. Daaronder vallen ook banktransacties en bedrijven in bepaalde Zuid-Europese landen. Commissaris, een slotopmerking: wij moeten ons gaan buigen over de manier waarop wij Israël kunnen bewegen tot onderhandelingen over de herziening van het NPV. Ik verzoek u ons te raadplegen en met ons samen te werken. 2-170
Bogdan Klich (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we weten al jaren hoe gevaarlijk de verspreiding van massavernietigingswapens is. De hiermee verbonden risico’s zijn de laatste jaren alleen maar voelbaarder geworden, omdat we beseffen dat splijtstof en chemische en biologische wapens in handen van terroristen kunnen vallen.
50
13/03/2007
Tal van strategische documenten, zowel die van ons, de Europese Unie als die van andere internationale organisaties, staan bol van dit schrikwekkende vooruitzicht. Ik zou met name de aandacht willen vestigen op de Comprehensive Political Guidance die eind vorig jaar door de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie is aangenomen. Er is reeds gesproken over de al even zorgwekkende nucleaire aspiraties van een aantal landen, waaronder vooral Noord-Korea en Iran. We stellen met tevredenheid vast dat er een zekere vooruitgang is geboekt in de multilaterale onderhandelingen met Noord-Korea en we stellen met pijn in het hart vast dat de onderhandelingen met Iran in het slop zitten. Om de grote dreiging van proliferatie het hoofd te bieden, moeten er mijn inziens vier voorwaarden worden vervuld. Ten eerste moet het huidige systeem voor nonproliferatie in het kader van het NPV behouden blijven, of in 2010 tijdens de toetsingsconferentie zelfs nog versterkt worden. Ik zou ook graag zien dat de lidstaten van de Europese Unie tijdens die conferentie met één stem zouden spreken. Zij moeten de rangen sluiten en de nodige vastberadenheid aan de dag leggen Ten tweede is het van belang dat het EuropeesAmerikaanse bondgenootschap consequent het terrorisme blijft bestrijden. Ten derde moet er resultaat worden geboekt in de onderhandelingen met Noord-Korea en moeten de diplomatieke kanalen met Iran open blijven.
2005 – waar wij tijdens de voorbereidingsconferentie op kunnen en bouwen.
huidige moeten
Ik wil absoluut onderstrepen wat velen van u, inclusief de heer Schulz, hebben opgemerkt, namelijk dat het van enorm belang is nadruk te leggen op de multilaterale benadering, aangezien wij uit ervaring immers weten dat unilateralisme ons niet verder helpt en dat een multilaterale aanpak noodzakelijk is, en hoe meer wij dit eisen, des te noodzakelijker wordt het om ook binnen de Europese Unie een gemeenschappelijk standpunt in te nemen teneinde vooruitgang te boeken op dit vlak. De weg die de Europese Unie heeft uitgezet met betrekking tot Iran is zowel in politiek als in diplomatiek opzicht de juiste en het aanbod dat de Raad een aantal weken geleden nogmaals heeft gedaan, is eveneens juist, ook al worden sommigen nu ongeduldig – alsof er zoveel alternatieven zijn. Nu hebben we beide: een veiligheidsresolutie met bijbehorende sancties, terwijl de deur naar onderhandelingen met Iran nog steeds openstaat. Ik wil nogmaals benadrukken wat ik aan het begin heb gezegd met betrekking tot non-proliferatie en uiteraard ontwapening. Dit vraagstuk moet met het oog op vreedzaam gebruik van kernenergie op de agenda blijven staan, ook al lopen de standpunten ten aanzien van de wijze waarop de gevaren geminimaliseerd kunnen worden, tot op zekere hoogte uiteen.
In dit verband is het TBMD-project dat in 2010 door de NAVO afgerond moet zijn, van essentieel belang.
Het is belangrijk dat het Europees Parlement ons brede steun biedt voor de aanstaande discussies, die met zekerheid niet eenvoudig zullen zijn. Met betrekking tot de uitwisseling van informatie tussen de Raad en het Parlement en de samenwerking tussen beide, kan ik u namens het voorzitterschap ten eerste aanbieden dat wij de betreffende commissie na de eerste bijeenkomst van de voorbereidingsconferentie zullen informeren en ten tweede een voortgangsverslag zullen presenteren waarin zal worden toegelicht welke van de 43 punten die in een eerdere resolutie zijn opgenomen, zijn bereikt en welke niet.
2-171
2-173
Ten vierde moet er, in tegenstelling tot wat een aantal linkse collega's beweren, een raketschild komen dat niet alleen de Verenigde Staten maar ook haar Europese bondgenoten beschermt tegen een strategische raketaanval. Het is tevens van belang dat dit schild een gemeenschappelijk systeem vormt dat is uitgerust met een interoperationeel systeem voor de onderschepping van korte- en middellangeafstandsraketten.
VOORZITTER: MAREK SIWIEC Ondervoorzitter 2-172
Günter Gloser, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik wil u uitdrukkelijk danken voor uw steun, want het blijkt dat wij het op vele punten toch met elkaar eens zijn. Vanuit de situatie waarin wij ons op dit moment bevinden, moeten wij ons nu met meer energie inzetten om in deze voorbereidende fase een gemeenschappelijk standpunt te bereiken over de kwesties waarin wij in 2005 tegenslagen hebben ondervonden. Ik wil er nadrukkelijk op wijzen dat het non-proliferatieverdrag, dat nu zonder meer van diverse kanten onder druk is komen te staan, toch een basis kan vormen – als wij het serieus menen en het eens zijn geworden over het gemeenschappelijk standpunt uit
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit was een zeer nuttig debat in een moeilijke situatie. We zullen uw aanbevelingen zeer zorgvuldig bestuderen, aangezien de voorbereidingsconferentie in Wenen een uitgelezen kans biedt om ons beter voor te bereiden op de toetsingsconferentie in 2010 en we daarmee de zeer moeizame conferentie van 2005 kunnen goedmaken. We weten dat de situatie met betrekking tot nonproliferatie veel ernstiger en belangrijker is dan onze burgers zich veelal bewust zijn. Uit recente Eurobarometer-enquêtes concluderen we bovendien dat onze burgers positieve actie willen. Ik ben het met de heer Zappalà en mevrouw Neyts-Uyttebroeck eens wanneer zij zeggen dat we het erover eens moeten zijn dat het verband tussen massavernietigingswapens,
13/03/2007
51
proliferatie en terrorisme erg belangrijk is. Dit moet worden benadrukt in de Europese veiligheidsstrategie, en dat gebeurt ook, maar we moeten er nu nog op de juiste manier gevolg aan geven.
De Voorzitter. - Overeenkomstig artikel 103, lid 2 heb ik zes ontwerpresoluties1 ontvangen.
Ik ben er ook van overtuigd dat het van cruciaal belang is dat het Parlement coherentie en meer gezamenlijke actie probeert te stimuleren. Iedereen heeft gezegd dat het ook essentieel is dat er met één stem wordt gesproken. Daarom heeft de Commissie uw gewaardeerde steun nodig om ervoor te zorgen dat het gemeenschappelijk standpunt een zo groot mogelijk effect heeft. We zullen zeker onze bijdrage leveren aan het werk dat in Wenen wordt verricht, aangezien dit onze geloofwaardigheid vergroot, zoals velen hebben opgemerkt.
De stemming vindt woensdag om 12.30 uur plaats.
Ik wil ook graag de heer Pirker en de delegatie van het Parlement bedanken, met name in verband met NoordKorea. Ik ben het ermee eens dat Noord-Korea niet alleen op zich belangrijk is, maar dat dit land ook voor vooruitgang elders kan zorgen. We willen echter niet te snel het hoofd in de schoot leggen. We zien dat het in de media bij non-proliferatiekwesties voornamelijk over individuele landen gaat. Laten we echter niet uit het oog verliezen, zoals de heer Schulz ook zei, dat het internationale systeem als geheel een belangrijke rol speelt in de multilaterale aanpak en de doeltreffendheid daarvan. De vier belangrijkste kwesties die door de voorbereidingscommissie en later bij de volgende toetsingsconferentie moeten worden verbeterd zijn deze: in de eerste plaats de kwestie van de staten die zich niet hebben aangesloten bij het NPV. Ik geloof dat er drie staten zijn die tot nu toe hebben geweigerd zich aan te sluiten. Laten we proberen om die over de streep te trekken. In de tweede plaats de terugtredingen in januari 2003. De Democratische Volksrepubliek Korea kondigde toen als eerste staat aan dat zij het NPV wilde opzeggen. Diverse staten zijn van mening dat de Democratische Volksrepubliek Korea juridisch nog steeds gebonden is aan het verdrag en zich niet volgens de juiste juridische procedures heeft teruggetrokken. Laten we deze kwestie van de teruggetreden partijen proberen op te lossen. Sommige staten die zijn toegetreden als kernwapenvrije staat hebben toch naar het bezit van kernwapens gestreefd en daarom moet ook dit probleem worden aangepakt. Tot slot is er de kwestie van goed vertrouwen. Tijdens de besprekingen is regelmatig opgemerkt dat de meeste kernwapenvrije staten vinden dat de staten met kernwapens niet genoeg hebben gedaan om serieus werk te maken van de nucleaire ontwapening – artikel 6. Ik denk dat dit de kern moet zijn van onze stellingname tijdens de vijfjaarlijkse toetsingsconferenties. Er is een brede basis nodig om consensus te bereiken, en alle grote landen, zoals Rusland en China, moeten bij een dergelijke dialoog worden betrokken. 2-174
Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaring (artikel 142) 2-175
Glyn Ford (PSE). – (EN) Ik ben van mening dat dit een belangrijk debat is. De proliferatie van kernwapens maakt de wereld minder veilig, in plaats van veiliger. Of het nu gaat om Israël, India, Pakistan of Noord-Korea, we dienen er bij hen op aan te dringen in te stemmen met het non-proliferatieverdrag. We moeten echter niet vergeten dat in het NPV niet alleen wordt gesproken over het tegengaan van proliferatie, maar ook over reductie van het nucleaire arsenaal van kernmachten. Het eerste krijgt meer aandacht dan het laatste. Het socialistische amendement dat vraagt om veroordeling van het Amerikaanse antiraketschild is maar al te zeer op zijn plaats. We hebben in NoordoostAzië, met de opstelling van tactische defensieve raketten en een afweersysteem voor grote hoogte in Japan, gezien dat deze systemen offensieve technologie mogelijk maken voor de doctrine van preëmptieve afschrikking van de regering-Bush. Met het activeren van die systemen wordt het voor de Verenigde Staten mogelijk een aanval uit te voeren op landen met kleine aantallen kernwapens, en zich te verdedigen tegen overgebleven raketten die bij de eerste aanvalsgolf niet zijn vernietigd. Ik zal ook amendement 1 van de Groenen steunen. Ik ben niet voor een eenzijdig afstoten door GrootBrittannië van de Trident-vloot, maar ik ben volstrekt niet overtuigd van de noodzaak om de vloot nu te vernieuwen. 2-176
Basisvoorzieningen voor kinderopvang (debat) 2-177
De Voorzitter. - Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over kinderopvang. 2-178
Günter Gloser, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het leidende en overkoepelende beginsel van het programma van het voorzitterschap is 'de demografische verandering als kans aangrijpen en gelijke kansen voor iedereen bevorderen op het werk en in de maatschappij', want de demografische verandering is een feit en speelt een fundamentele rol in alle lidstaten van de EU. Wij kunnen deze demografische trend echter ook omkeren door ons in te zetten voor goede voorwaarden waaronder mensen daadwerkelijk het aantal kinderen kunnen krijgen dat ze graag willen, maar een wezenlijke 1
Zie notulen.
52 voorwaarde voor mensen om de kost te verdienen is werk en gezin met elkaar kunnen combineren. Terugkeren op de arbeidsmarkt na een onderbreking om een gezin te stichten moet evenzeer worden bevorderd als naast elkaar werken en kinderen opvoeden door beide ouders; een Europees vergelijkingsonderzoek heeft namelijk aangetoond dat in landen met een goed ontwikkeld aanbod van kinderopvang in het algemeen een hoger percentage vrouwen deelneemt aan de arbeidsmarkt, met name als het gaat om vrouwen die meerdere kinderen hebben, die opgevangen moeten worden. De geboortecijfers zijn bovendien met name daar laag waar relatief weinig vrouwen deelnemen aan het arbeidsproces, terwijl hoog opgeleide vrouwen het krijgen van kinderen vaker lange tijd voor zich uit schuiven of zelfs helemaal geen kinderen krijgen. En terwijl bij mannen het gemiddeld aantal uren dat ze werken toeneemt naarmate ze meer kinderen hebben, gaan vrouwen juist minder werken als ze kinderen krijgen. Daarom moeten wij er in de lidstaten naar streven de condities voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren en daar goede voorwaarden voor te creëren. Er moet dringend iets gebeuren op dit gebied en daarom heeft het Duitse voorzitterschap voor het eerst sinds 2002 kinderopvang tot een van de prioriteiten van het voorzitterschap van de Raad gemaakt. De eerste belangrijke stap in de richting van betere voorzieningen met betrekking tot kinderopvangplaatsen is al genomen in 2002 met het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Barcelona, dat de lidstaten in 2010 moeten voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 procent van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 procent van de kinderen onder drie jaar. Deze doelstelling is in 2003 opgenomen in de Europese werkgelegenheidsstrategie en in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) nogmaals benadrukt. Er zijn landen waarin deze quota nu al – in een aantal gevallen zelfs ruim – worden overtroffen; er zijn bijvoorbeeld zeven lidstaten die voldoen aan het streefquotum van 33 procent voor kinderopvang van kinderen onder drie jaar of die dit overtreffen. Daarbij is het nu al duidelijk dat de overige lidstaten achterliggen en dat in sommige gevallen het percentage waarin wordt voorzien in kinderopvang desastreus laag is. Hetzelfde geldt voor de verdeling van de lidstaten die de Barcelona-doelstelling van 90 procent voor kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd overtreffen of daar niet aan voldoen. Dat betekent dat vele lidstaten hun inspanningen om de Barcelona-doelstellingen te bereiken aanzienlijk moeten opvoeren. In het gezamenlijk werkgelegenheidsverslag 2006/2007 dat de Raad een aantal weken geleden, op 22 februari heeft aangenomen, wordt dit punt behandeld en daarin wordt de trage vooruitgang op het gebied van
13/03/2007 kinderopvang genadeloos bekritiseerd. Het gebrek aan vooruitgang ten aanzien van kinderopvang zou een remmende werking kunnen hebben op pogingen het gemiddelde percentage vrouwen dat binnen de EU deelneemt aan de arbeidsmarkt te verhogen tot minimaal 60 procent, hetgeen een andere doelstelling is van de Europese werkgelegenheidsstrategie. Het is daarom van bijzonder groot belang dat de Europese Raad op 8 en 9 maart de Europese Alliantie voor het gezin heeft bevestigd, waarmee een nieuwe impuls gegeven zal worden aan het bereiken van de doelstellingen op het gebied van kinderopvang en de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt. Deze alliantie zal eveneens worden besproken tijdens de bijeenkomst van de Raad EPSCO op 30 mei aanstaande. De Europese Alliantie voor het gezin moet een bijdrage leveren aan de verbetering van gezinsvriendelijke levensomstandigheden binnen de Europese Unie en zal een platform vormen voor de uitwisseling van standpunten en informatie tussen de lidstaten. Ze is nauw betrokken bij het daadwerkelijk realiseren van gelijkheid, aangezien een verbetering van de mogelijkheden om werk en gezin te combineren leidt tot een verbetering van gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Het is eveneens aangetoond dat als wij consequent onze weg vervolgen en betere voorwaarden voor jonge ouders scheppen, de kinderopvang uitbreiden, vroeg onderwijs ontwikkelen en samen met het bedrijfsleven gezinsvriendelijke arbeidsstructuren opzetten, wij een positief effect zullen bereiken in de periode van 2020 tot 2030, de periode die in demografisch en economisch opzicht uitermate moeilijk zal zijn. Het vraagstuk van de verenigbaarheid van werk en gezin houdt uitdagingen in, niet alleen voor de overheid maar ook voor het bedrijfsleven. Kinderen zijn onze toekomst – zij zijn de arbeidskrachten, de consumenten, maar ook de ouders van morgen. Rekening houden met de belangen van gezinnen moet deel van de bedrijfsstrategie en de bedrijfscultuur gaan worden. Flexibele arbeidstijden en deeltijdmodellen – voor moeders én vaders – moeten overal standaard worden en het zou wat dat betreft heel goed zijn als bedrijven tot het inzicht zouden komen dat het ook in economisch opzicht rendabel is rekening te houden met de belangen van gezinnen. Vaders en moeders kunnen zich immers pas volledig op hun werk richten als ze weten dat hun kinderen overdag goed worden opgevangen. Ook de overheid en de socialezekerheidsinstellingen profiteren van een gezinsvriendelijke houding binnen de bedrijven, want hoe meer vaders en moeders gaan werken, hoe meer belasting en sociale premies er worden betaald. Ik vind het echter ook uitermate belangrijk dat wij bij alle aandacht voor de overheid en de economie de kinderen niet uit het oog verliezen; hun welbevinden moet in Europa centraal staan. Kinderen hebben kwalitatief goede voorzieningen nodig om cognitieve en
13/03/2007 sociale vaardigheden op te doen. Goede en hoogwaardige dagopvang voor kinderen is een belangrijke, noodzakelijke en waardevolle aanvulling op hun opvoeding in gezinsverband, waar ouders naar op zoek zijn. Wij mogen niet tevreden zijn met 'opvang light'! Een andere reden waarom dit zo belangrijk is, is het feit dat de situatie in vele lidstaten dusdanig is dat niet alle kinderen optimaal kunnen worden gestimuleerd binnen het gezin en vele kinderen groeien bovendien zonder broertjes en zusjes op. Deze kinderen vinden in kinderdagverblijven en bij degenen die hen opvangen een veilige plek, stabiele relaties en prikkelingen van verschillende kanten om taal en andere vaardigheden te leren. Uit onderzoeken overal ter wereld blijkt dat kinderen voordeel hebben van het feit dat ze in een kinderdagverblijf of door iemand die hen overdag opvangt, worden gestimuleerd en dingen leren. Ik ben ervan overtuigd dat wij met uw steun kunnen profiteren van de nieuwe impulsen op de gebieden die ik heb genoemd, en dat wij binnen de Europese Unie een belangrijk debat hebben aangezwengeld. 2-179
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, het is vijf jaar geleden dat de Europese Raad, in de context van de Europese werkgelegenheidsstrategie, streefdoelen vaststelde voor de beschikbaarheid van opvang voor kinderen in de voorschoolse leeftijd. Volgens het besluit van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 moeten de lidstaten ernaar streven in 2010 kinderopvang beschikbaar te hebben voor ten minste 90 procent van de kinderen vanaf drie jaar tot de schoolgaande leeftijd en voor ten minste 33 procent van alle kinderen onder de drie jaar, teneinde de hinderpalen voor de participatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt te kunnen wegnemen. De Europese Raad heeft in het in maart 2006 aangenomen Europees pact voor gendergelijkheid nogmaals gewezen op de noodzaak om deze streefdoelen te bereiken. Deze streefdoelen zijn echter nog lang niet bereikt. De terbeschikkingstelling van betaalbare, toegankelijke en kwalitatief goede kinderopvang is van vitaal belang als Europa zijn agenda met betrekking tot groei, werkgelegenheid en gendergelijkheid wil verwezenlijken. Kinderopvang is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat heel het productiepotentieel van de Europese arbeidskrachten vrij komt. Kinderopvang stelt vrouwen en mannen met jonge kinderen in staat om aan een betaalde baan te beginnen en die te behouden, en zorgt daarnaast voor een hogere levenskwaliteit. Daarmee wordt ook een belangrijke hinderpaal weggenomen voor iemands vrije keuze om beroeps- en gezinsleven met elkaar te combineren. Bovendien krijgen daarmee kinderen een goede start in het leven. Toegankelijke kinderopvang van hoge kwaliteit is een cruciale voorwaarde voor echte gendergelijkheid. Vrouwen dragen nog steeds de grootste verantwoordelijkheid voor de kinderzorg. Tegelijkertijd
53 gaan vrouwen nog steeds gebukt onder genderverschillen op de arbeidsmarkt, bij de werkloosheid en de beloning. De terbeschikkingstelling van fatsoenlijke en in ruime mate toegankelijke kinderopvang draagt bij aan de economische zelfstandigheid van vrouwen. Zij geeft bovendien alleenstaande ouders, meestal moeders, de kans om hun leefomstandigheden te verbeteren. Kinderopvang draagt ook bij aan de aanpak van de in dalende geboortecijfers gelegen demografische uitdaging, omdat daarmee steun wordt gegeven aan de individuele keuzen van vrouwen en mannen, bijvoorbeeld met betrekking tot het gewenste aantal kinderen. Als betaalbare en toegankelijke kinderopvang van goede kwaliteit beschikbaar is, zal het krijgen van meer kinderen geen hinderpaal zijn voor de participatie aan de arbeidsmarkt. De Commissie zal steun blijven geven aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Barcelona. Met de routekaart van vorig jaar voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 heeft de Commissie toegezegd steun te zullen geven aan de verwezenlijking van de streefdoelen van Barcelona betreffende kinderopvang en de ontwikkeling van andere opvangfaciliteiten via de structuurfondsen en de uitwisseling van goede praktijken. De huidige regels voor de structuurfondsen maken dit gebruik reeds mogelijk. In deze context heeft de Commissie erop gewezen dat diensten en structuren zich te langzaam aanpassen aan een situatie waarin zowel vrouwen als mannen werken en waarin vrouwen nog steeds als de hoofdverzorgsters van kinderen of andere afhankelijke personen worden beschouwd. Op de verwezenlijking van de streefdoelen van Barcelona wordt toezicht uitgeoefend in het kader van de Lissabon-agenda voor groei en banen. In het jaarlijks voortgangsverslag van december werd erop gewezen dat er weliswaar enige vooruitgang is geboekt in de lidstaten bij de ontwikkeling van kinderopvangfaciliteiten, maar dat de vorderingen in de richting van de streefdoelen van Barcelona traag zijn. De Commissie heeft daarom de lidstaten uitgenodigd om in 2007 de klemtoon te leggen op 'het verhogen van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van kwalitatief goede kinderopvang, overeenkomstig hun nationale streefdoelen'. In het vorige maand gepubliceerde jaarverslag over gelijke kansen 2006 wijst de Commissie erop dat de lidstaten hun inspanningen voor het bereiken van de streefdoelen van Barcelona dienen op te voeren en steun moeten geven aan de ontwikkeling van verzorgingsfaciliteiten voor ouderen en gehandicapte personen. Daarin wordt ook nadrukkelijk gewezen op het kwaliteitsaspect van kinderopvang en op het feit dat gezinnen en ouders met een volledige baan geschikte openingsuren en soepele toegang moeten hebben. De Commissie juicht de oprichting van een 'Alliantie voor het gezin' toe, die werd aangekondigd in de conclusies van de Europese Raad. De 'Alliantie voor het gezin' zal een platform zijn voor de uitwisseling tussen lidstaten van standpunten en kennis over
54 gezinsvriendelijke beleidsvormen en beste praktijken. De Commissie heeft eveneens de lidstaten uitgenodigd om volledig gebruik te maken van de door het cohesiebeleid geboden mogelijkheden voor de ondersteuning van de bevordering van gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Daaronder valt ook een betere toegang tot betaalbare kinderopvang via door de structuurfondsen medegefinancierde programma’s. De Commissie is van mening dat kinderopvang gezien moet worden als een essentieel onderdeel van een allesomvattende aanpak in het streven naar verzoening van beroeps- en gezinsleven. Mannen moeten ertoe aangemoedigd worden eenzelfde deel van de gezinsverantwoordelijkheden op zich te nemen, met name door hen ertoe aan te zetten gebruik te maken van hun verlofrechten en door innovatieve en flexibele arbeidsmodellen te ontwikkelen. Ook zal gekeken moeten worden naar de problemen in verband met de noodzakelijke opvang voor schoolgaande kinderen en andere afhankelijke personen. Tot mijn genoegen kan ik u vandaag mededelen dat ik van plan ben om in 2008 een mededeling over kinderopvang te presenteren waarin ik concrete voorstellen zal doen voor het verhogen van de beschikbaarheid, de kwaliteit en de betaalbaarheid van kinderopvang. Wij geloven dat dit een belangrijke stimulans zal zijn voor de lidstaten om de streefdoelen van Barcelona te bereiken.
13/03/2007 Mannen en vrouwen die permanent of tijdelijk voor afhankelijke personen zorgen, zouden een erkende rechtspositie moeten hebben waaraan zij met name socialezekerheids- en pensioenrechten kunnen ontlenen, en zouden net als de mensen met betaald werk levenslang moeten kunnen leren om aan de eisen van de arbeidsmarkt te kunnen voldoen. 2-181
Jan Andersson, namens de PSE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, zoals zojuist is gezegd, zijn we van de Top van Barcelona teruggekomen met ambitieuze doelen voor de ontwikkeling van de kinderopvang. Bepaalde landen hebben deze doelen reeds bereikt, andere zijn er nog heel ver van verwijderd, en dat is onbevredigend. Waarom is het eigenlijk zo belangrijk dat er kinderopvang is? Het is belangrijk voor de gezinnen om hun gezinsleven en hun werk te kunnen combineren. Het is belangrijk voor de gendergelijkheid, omdat het traditioneel altijd de vrouwen zijn geweest die voor de kinderopvang moesten zorgen en die dus niet op de arbeidsmarkt kwamen. Het is belangrijk voor de kinderen dat ze toegang hebben tot hoogwaardige kinderopvang, als een belangrijke schakel in hun ontwikkeling op weg naar school en naar de volwassenenwereld, enzovoort.
2-180
Marie Panayotopoulos-Cassiotou, namens de PPEDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verheugt me dat zowel de Commissie als de Raad zich ervoor wil inzetten om gezins- en beroepsleven beter combineerbaar te maken en het aanbod van betaalbare kinderopvangvoorzieningen te verhogen. Daar staat tegenover dat ik mijn teleurstelling over de magere resultaten die na de Raad van Barcelona van 2002 zijn bereikt, niet kan verbergen. Zoals vastgesteld in de studie van uw directoraat-generaal Werkgelegenheid in september 2005, vormt het feit dat er niet genoeg betaalbare opvangvoorzieningen zijn niet alleen een belemmering voor de economische en sociale integratie van gezinnen die in een economische achterstandspositie verkeren, maar zet dit ook, en vooral, een forse rem op de gelijke participatie van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt en op een evenwichtige verdeling van gezinstaken tussen vrouwen en mannen. Uit tal van studies blijkt dat de Europeanen geen kinderen kunnen krijgen terwijl ze dat willen, of niet zoveel als ze willen. Bovendien zouden de lidstaten gezien de zich ontwikkelende behoeften en eisen van de arbeidsmarkt, werk moeten maken van een grotere flexibiliteit en diversiteit van de opvangvoorzieningen om de keuzemogelijkheden te verruimen en tegemoet te komen aan de specifieke voorkeuren, behoeften en omstandigheden van ouders en gezinnen. Er zijn mensen die zelf hun kinderen willen opvangen; deze mensen mogen niet teleurgesteld worden of gestraft worden voor het feit dat ze meehelpen de sociale samenhang die het gezinsverband biedt, overeind te houden.
Het is ook goed voor de werkgelegenheid en de groei, want als we kijken naar de landen die ver gekomen zijn qua uitbouw van de kinderopvang, dan blijkt dat die tevens een hoge werkgelegenheid hebben – ook voor vrouwen – en dus ook een hogere groei. Als we de demografische ontwikkeling bekijken, zien we dat we vrouwen nodig hebben op de arbeidsmarkt – we hebben iedereen nodig op de arbeidsmarkt. De methode die we gebruiken is die van de best practice. Veel besluiten worden in de lidstaten genomen, op lokaal en regionaal niveau, maar ik moet zeggen dat het bevredigend is dat het debat zo breed geworden is. Ik volg bijvoorbeeld het debat in Duitsland, dat uiterst levendig is en gevoerd wordt op een manier die we vroeger niet zagen. Het is belangrijk dat dit debat permanent plaatsvindt in onze lidstaten en dat we de behoefte aan kinderopvang inzien, zodat de ontwikkeling ervan op gang komt. Ik wil het Duitse voorzitterschap bedanken voor het feit dat ik in mijn hoedanigheid van voorzitter van de Werkgelegenheidscommissie ben uitgenodigd voor de informele bijeenkomst in mei, waar deze vraagstukken aan de orde zullen komen. Ik neem deze uitnodiging heel graag aan. Wij hopen dat we vaart achter de ontwikkeling van de kinderopvang kunnen zetten, omwille van de kinderen en de gezinnen, maar ook omwille van de werkgelegenheid. 2-182
Hannu Takkula, namens de ALDE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom dit initiatief met betrekking tot gezinnen en kinderopvang van harte.
13/03/2007 Kinderen en jongeren zijn het waardevolste kapitaal voor onze toekomst. Wij moeten besluiten nemen waardoor zij een volwaardig en veilig leven kunnen leiden, en die besluiten moeten nu worden genomen. Ik ben in die zin bevoorrecht dat, toen mijn kinderen klein waren, ik vijf jaar in Finland huisvader was. In onze samenleving bestond de mogelijkheid thuis te blijven, zoals ook nu nog mogelijk is. Ik kan daarom achteraf zeggen dat deze vijf jaren als huisvader van mijn twee zoons beslist tot de beste jaren van mijn leven horen. Ik heb het gevoel dat wanneer wij tegenwoordig over ouderschap spreken, wij nog steeds traditioneel de verantwoordelijkheid alleen op de schouders van moeders en vrouwen proberen te leggen. Ouderschap betekent dat ook vaders de volledige verantwoordelijkheid voor hun kinderen op zich moeten nemen. Wij moeten er ook voor zorgen dat werk en gezinsleven zo op elkaar kunnen worden afgestemd dat gezinnen kunnen kiezen wie van beide ouders gaat werken als het niet mogelijk is dat beiden dit gaan doen. Anderzijds moeten wij vormen van kinderopvang ontwikkelen waarbij kinderen goede en hoogwaardige opvang wordt geboden wanneer beide ouders een betaalde baan hebben. De kindertijd is heel belangrijk, zoals onderzoeksgegevens aantonen. De eerste vier à vijf jaar van het leven van een kind zijn van invloed op de rest van zijn leven. De besluiten die in die tijd zijn genomen, de zorg, liefde en veiligheid die een kind dan heeft gekregen, werken zijn gehele leven door. Ik sta daarom achter de doelen om de positie van gezinnen en kinderen te verbeteren. Ik hoop dat het niet alleen bij doelen blijft, maar dat er ook iets concreets uitkomt. 2-183
Marcin Libicki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou u, alle aanwezigen in deze zaal en tevens de vertegenwoordigers van de Commissie en de Raad erop willen wijzen dat de demografische situatie in Europa alleen ten goede gekeerd kan worden als de politici doordrongen raken van het belang van kinderen. Het belang van het kind zal alleen op de besluitvorming doorwegen als we kinderen politieke rechten geven. Kinderen zouden stemrecht moeten krijgen en dat recht zou in handen gegeven moeten worden van degenen die het wettelijk gezag over hen uitoefenen, namelijk hun ouders. Het Duitse Parlement, de Bondsdag, heeft indertijd al eens een dergelijke poging ondernomen. De Bondsdag heeft toen gedebatteerd over een wetsontwerp dat kinderen vanaf hun geboorte stemrecht zou geven, waarbij de ouders van die kinderen en hun wettelijke verzorgers dat recht zouden mogen uitoefenen. Dit zou uiteraard een ingrijpende wetswijziging vereisen, maar
55 de demografische belangen van Europa zouden hierdoor beter gediend worden dan door de huidige wetgeving. Door die noodzakelijke wetswijziging heeft deze wet het debat in de Bondsdag jammer genoeg niet overleefd, ondanks de steun van veel politieke gezagsdragers en de commissie die het voorstel moest behandelen. Hier wilde ik u op attenderen. 2-184
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het belangrijkste argument voor gendergelijkheid is dat vrouwen daarmee het recht en de kans krijgen om in hun eigen onderhoud te voorzien, dat wil zeggen dat ze niet alleen recht op werk krijgen, maar ook de mogelijkheid daartoe, doordat er goede en hoogwaardige kinderopvang beschikbaar is. Als de samenleving niet de verantwoordelijkheid op zich neemt om ervoor te zorgen dat alle kinderen toegang hebben tot goede kinderopvang tegen redelijke financiële kosten voor de ouders, worden vrouwen gedwongen om daarvoor op anderen te vertrouwen. Ik wil in dit verband echter net als het voorzitterschap aandacht vragen voor de rechten en het perspectief van het kind. Het is uiterst belangrijk voor kinderen dat ze kunnen omgaan met andere kinderen, dat ze andere volwassenen dan hun ouders tegenkomen en ontmoeten, en dat ze de pedagogische begeleiding krijgen die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind. Kinderen die het voorrecht hebben om in de kinderopvang samen te zijn met andere kinderen en met volwassenen met een pedagogische opleiding, krijgen een betere start in het leven en vergroten hun sociale competentie. Goede kinderopvang is dus niet alleen belangrijk voor de gendergelijkheid en voor de economische groei, maar ten minste even belangrijk voor de kinderen zelf. Ik vind het hoog tijd dat de instellingen van de EU en vooral de lidstaten zich minstens evenveel inspannen voor de rechten van het kind als men zich tot nu toe heeft ingespannen voor de interne markt van goederen en diensten. Anders bereiken we de doelstellingen van Barcelona niet eens. 2-185
Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Commissaris, ik ben in hoge mate afhankelijk van kinderopvang en bijzondere opvang voor volwassenen om hier aanwezig te kunnen zijn en vandaag mijn bijdrage aan dit debat te kunnen leveren. Het is belangrijk voor een vrouw om het recht te hebben op een carrière en daarvoor is goede, betaalbare kinderopvang essentieel. Maar ik heb ook thuis gewerkt en een groot gezin opgevoed en ik weet hoe belangrijk de rol is geweest die ik heb gespeeld in de ontwikkeling van mijn kinderen. Ik acht mijzelf gelukkig dat ik in de omstandigheid was om thuis te zijn bij mijn kinderen en ik acht mijn kinderen gelukkig dat zij mij bij zich hebben gehad. Waar gaat dit debat over? Het is belangrijk dat we eerlijk zijn. Gaat dit debat over kinderen? Mijn eerste
56
13/03/2007
kleinkind is vanochtend geboren. Als we het hem zouden kunnen vragen, zou hij zeggen dat hij ervoor koos om door zijn moeder te worden verzorgd. Gaat dit debat over keuzes voor vrouwen? Als dat zo is, zouden we enerzijds kinderopvang en flexibele arbeidsomstandigheden voor moeders die ervoor kiezen te werken, financieel moeten steunen, en anderzijds moeders financieel moeten steunen die ervoor kiezen thuis te blijven om voor hun kinderen te zorgen.
moeten stilstaan waarom jonge gezinnen niet staan te springen om kinderen te krijgen. We zijn het er allemaal over eens dat een combinatie van kort zwangerschapsverlof onmiddellijk na de geboorte van het kind, gevolgd door deeltijdwerk en hoogwaardige kinderopvang de meest doeltreffende mix is. Hiermee zullen de voorwaarden worden geschapen waaronder de jonge generatie gezond kan opgroeien en hun ouders hun ambities kunnen vervullen.
Als dit debat gaat over de economie van de EU, dan is het verstandig om voor de korte termijn een uitgebreid systeem voor kinderopvang op te zetten, samen met een netwerk van regelgeving dat ervoor zorgt dat vrouwen aan het arbeidsproces gaan deelnemen, of ze dat nu willen of niet. Maar voor de lange termijn is een beleid dat erop is gericht om het merendeel van de moeders te laten deelnemen aan het arbeidsproces in de jaren dat hun kinderen klein zijn, gezien de bevolkingsontwikkeling van de EU en het complexe karakter van de ontwikkeling van kinderen, een beleid waar we naar mijn overtuiging eens spijt van zullen krijgen.
2-188
2-186
De Voorzitter. - Ik weet zeker dat het Europees Parlement zich graag bij mij aansluit om u te feliciteren met de geboorte van uw kleinzoon vandaag. 2-187
Irena Belohorská (NI). – (SK) Het plaatsen van kinderen in de voorschoolse opvang is een probleem dat ook nauw samenhangt met het onderwerp waar we het gisteravond hier in het Parlement over hadden, namelijk gendergelijkheid en gelijke kansen. Naast het verlangen om een gelijkwaardige collega te zijn op het werk, willen vrouwen ook moeder worden. Het feit dat de voorzieningen die de staat voor kinderen in de voorschoolse leeftijd biedt, ontoereikend zijn, is een van de redenen waarom vrouwen minder kans maken om op leidinggevende posities terecht te komen. Daarom werden er op de EU-top in Barcelona in 2002 concrete streefpercentages vastgesteld: voor 2010 moesten alle lidstaten van de Unie opvang garanderen voor ten minste 90 procent van de kinderen in de leeftijd van 3 tot 6 jaar, en voor 33 procent van de kinderen jonger dan 3 jaar. Het is algemeen bekend dat kinderen op die leeftijd een buitengewoon snelle groei en ontwikkeling doormaken. Daarom is het essentieel dat die tijd zo goed mogelijk wordt gebruikt om hen niet alleen op school maar op hun verdere leven voor te bereiden. Door deze streefdoelen te verwezenlijken zal de sociale integratie van kinderen uit problematische bevolkingsgroepen kunnen worden bevorderd. De staat dient erop toe te zien dat kinderen uit alle geledingen van de maatschappij gelijke kansen krijgen om te profiteren van een basisvoorbereiding op hun verdere leven en ervoor te zorgen dat deze kansen niet bepaald worden door het welvaartsniveau van hun ouders. Met het oog op de dalende geboortecijfers in Europa en de onheilspellende bevolkingsstatistieken, zouden we erbij
Edit Bauer (PPE-DE). – (SK) Ik ben oprecht blij met de verklaring van de Europese Commissie en de Raad om de lidstaten te wijzen op de verplichtingen die zij in 2002 in Barcelona zijn aangegaan, omdat we niet veel tijd meer hebben om daaraan te voldoen. We hoorden zojuist dat nog geen kwart van de lidstaten de streefdoelen heeft gehaald. Hoewel de situatie kennelijk per lidstaat verschilt, wordt deze in veel nieuwe lidstaten eerder slechter dan beter. Het zou echt een schande zijn als we doorgingen met tijd verspillen om in 2010 te verklaren dat de doelen onrealistisch en onhaalbaar waren, want er is geen excuus voor slechte voorbereiding en in dit specifieke geval tikt de tijd meedogenloos verder. Het lijdt geen twijfel dat fatsoenlijke kinderopvang een van de grondvoorwaarden is voor een betere balans tussen werk en gezin. Ik ben ervan overtuigd dat we er niet in zullen slagen de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen en de werkloosheid onder jongeren – die zeer hoog is – te verlagen, als we niet de voorwaarden scheppen voor goede kinderopvang en opvang voor afhankelijke gezinsleden. Het is bovendien een redelijke eis dat deze diensten worden aangepast aan flexibeler arbeidspatronen en dat ze beter aansluiten op nieuwe behoeften en veranderende omstandigheden. Het zou het overwegen waard kunnen zijn of dit terrein niet in het begrip "flexicurity" zou moeten worden opgenomen, want als deze diensten niet gepaard gaan met flexibiliteit en adequate sociale en rechtszekerheid, is flexicurity niet mogelijk. Bij de uitbreiding van het netwerk van deze faciliteiten rijst de vraag wie de kosten moet dragen, en dan niet alleen de opstartkosten maar ook de bedrijfskosten. Het lijdt geen twijfel dat de verantwoordelijkheid wat dat betreft bij de lidstaten ligt. 2-189
Zita Gurmai (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vijf jaar geleden heeft de EU doelstellingen geponeerd voor kinderopvang. De lidstaten dienden te streven naar kinderopvang voor ten minste 90 procent van de kinderen tussen drie jaar en het moment waarop ze leerplichtig worden, en voor 33 procent van de kinderen jonger dan drie jaar, in het jaar 2010. We zijn hier bij de vijfde verjaardag van de Barcelonadoelstellingen bij elkaar om de voortgang die op dit terrein is geboekt, te beoordelen. Helaas zijn de doelstellingen nog niet bereikt. Slechts vijf landen halen
13/03/2007 de doelstelling van 33 procent: België, Denemarken, Frankrijk, Nederland en Zweden. We moeten kijken naar hoe de andere lidstaten presteren. Ik vraag me af of de Commissie de situatie met betrekking tot deze doelstellingen heeft gevolgd. Bereidt de Commissie een analyse voor? Zijn er gangbare criteria voor het volgen van kinderopvang? Wat zijn de gevolgen voor die lidstaten die de doelstellingen niet halen? Waarom zou Europa investeren in kinderopvang? Het is niet toevallig dat de Partij van de Europese Sociaaldemocraten een campagne heeft gelanceerd voor kinderopvang, waarin wordt gepleit voor toegankelijke, betaalbare kinderopvang van goede kwaliteit. Dat hebben we gedaan omdat we er vast van overtuigd zijn dat een investering in kinderopvang een investering in de toekomst is. Als we onze kinderen op de eerste plaats zetten, geven we hun een goede start in het leven en waarborgen we voor hen gelijke kansen als ze gaan deelnemen aan de arbeidsmarkt. Het stelt de EU in staat om demografische problemen op te vangen en van de Europese markt een markt te maken met meer concurrentievermogen in een meer sociale samenleving. Het vergroot de mogelijkheid van vrouwen om deel te nemen aan het arbeidsproces en stelt mannen en vrouwen in staat om gezinsleven en werk met elkaar te combineren, zoals de commissaris in zijn toespraak heeft aangegeven. Het mag duidelijk zijn dat we door te investeren in kinderopvang, het ideaal van gelijke kansen tot werkelijkheid kunnen maken en de kansen op een goed leven voor alle kinderen zo groot mogelijk kunnen maken. Dat kan bijdragen aan het uitbannen van armoede, los van de socio-economische achtergrond. Daarom vraag ik de lidstaten en de Commissie om samen te werken en zich in te zetten voor het bereiken van deze doelstellingen. Hongarije is een goed voorbeeld: de minister voor sociale en juridische zaken heeft het belang van kinderopvang onderkend en zet zich in om de kinderopvang uit te breiden, met name voor kinderen van nul tot drie jaar, van 8 naar 33 procent in vijf jaar tijd. 2-190
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, onze kinderen zijn veruit ons waardevolste bezit. Tegelijkertijd zijn ze echter ook het kwetsbaarst, niet alleen om wat ze fysiek en psychologisch nodig hebben als ze opgroeien, maar ook vanwege de talloze gevaren waarvoor het moderne leven hen stelt. Om die reden, maar er zijn er meer, hebben onze kinderen uiterste zorg en aandacht nodig, en die verdienen ze ook. In een wereld echter waarin beide ouders een verwoed gevecht leveren in een moordende carrièrejacht, een wereld waarin beide ouders opgaan in een dagelijkse strijd om meer te verdienen, een wereld waarin de druk vanuit de samenleving de gezinsbanden kan hebben verwoest, een wereld waarin geografische afstanden de onschatbare steun van grootouders en andere naaste familieleden kunnen hebben aangetast – in een dergelijke wereld kan de zorg van ouders voor kinderen het zwaar te verduren hebben.
57 Dat is de wereld waarin lidstaten adequaat en op grote schaal moeten bijspringen. Initiatieven voor het tot stand brengen van meer en beter passende kinderopvang zouden moeten worden aangemoedigd. Er zou moeten worden voorzien in flexibele vormen van ouderschapsverlof. Er zou moeten worden gezorgd voor arbeidsomstandigheden die aansluiten bij de behoeften van ouders. Dit zijn maar een paar aspecten van wat er moet gebeuren. Bovendien zouden innovatieve maatregelen moeten worden aangemoedigd en verbeterd, bijvoorbeeld op het gebied van opvoedingsondersteuning en zelfs scholing voor ouders, waarbij zij meer kennis kunnen opdoen en kunnen worden gesteund om betere ouders te zijn en beter om te gaan met de problemen waar het ouderschap hen voor stelt. Laten we tot slot nooit vergeten dat kinderopvang, hoe goed ook, nooit de liefde en genegenheid van ouders kan vervangen. Naast alle andere maatregelen zouden we mensen misschien ook moeten stimuleren om hun prioriteiten te heroverwegen. Is het beter voor een gezin als er een hoger inkomen is, maar minder contact tussen ouders en kinderen? Is het het beste voor een gezin als er twee ouders zijn die een fulltime carrière nastreven, maar die elkaar zelden treffen aan het avondeten? Elke ouder zou zich misschien deze vragen moeten stellen en moeten proberen ze omwille van de kinderen eerlijk te beantwoorden. 2-191
Marek Aleksander Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, Europa vergrijst. We horen en zien dit elke dag weer. In de lidstaten van de Europese Unie worden steeds minder kinderen geboren. Hoe komt dat? Houden we niet meer van kinderen? Nee. We beseffen alleen beter hoe moeilijk het is om ze groot te brengen en de vrouwen in Europa stellen het moederschap steeds langer uit, als ze er al aan beginnen. Een van de oorzaken van de huidige situatie zit hem in de kinderopvang voor werkende ouders. Alleen vrouwen die de opvang van hun kinderen goed geregeld hebben kunnen zich ten volle wijden aan hun beroepsverplichtingen. Landen die vrouwen tijdens de zwangerschap, de bevalling, de periode waarin zij borstvoeding geven en later, tijdens de opvoeding, goed beschermen, kennen lagere werkloosheidscijfers voor vrouwen. Voor alle burgers, ongeacht hun afkomst of sekse, zou moeten gelden dat zij recht hebben op zelfontplooiing en bescherming van de wieg tot het graf. Dit basisprincipe moeten we in de wereld van vandaag hoog in het vaandel dragen. 2-192
Pier Antonio Panzeri (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het onderwerp waarover we spreken is van essentieel belang en brengt het vraagstuk van een sociaal Europa opnieuw onder de aandacht. Al tijdenlang dringen wij aan op deze doelstelling en daarom is het zinvol om op te merken dat investering in
58
13/03/2007
en uitbreiding van kwalitatief goede kinderzorg, door kinderen betere scholing, goede opvang en nieuwe voordelen te bieden creëren, een ondubbelzinnig teken van politieke bereidwilligheid zou zijn om de juiste koers te varen.
verplichtingen op ons hebben genomen. Wij hebben echter moeten constateren dat het nog niet gelukt is deze doelstellingen in alle lidstaten te realiseren en dat er nog betrekkelijk weinig tijd over is om deze verplichtingen tot 2010 na te kunnen komen.
Het staat vast dat we, door kinderen te steunen aan de hand van een passend sociaal en economisch beleid, niet alleen op een serieuze manier over hun toekomst nadenken, maar ook bijdragen aan de totstandbrenging van nieuwe economische en sociale omstandigheden voor de gezinnen; hierdoor ontstaat voor veel ouders, en met name voor veel vrouwen, de mogelijkheid om de arbeidsmarkt te betreden.
Het is eveneens belangrijk dat het debat over de Alliantie voor het gezin een nieuwe impuls krijgt en ik wil onomwonden stellen dat dit niet alleen in Duitsland moet gebeuren, zoals de heer Andersson aan het begin van zijn toespraak heeft opgemerkt. Diverse sprekers hebben hun standpunt naar voren gebracht met betrekking tot de specifieke vraag of kinderen verplicht naar kinderdagverblijven moeten gaan, en dan hebben we het dus over keuzevrijheid.
Tenslotte kan dit, zoals al eerder is gezegd, een antwoord zijn op een van de uitdagingen waar Europa zich voor ziet gesteld, namelijk de demografische verandering, doordat de arbeidsmarkt op een positieve manier wordt gevoed, de Europese concurrentiepositie wordt verbeterd en onze samenlevingen worden verrijkt. Daarom, mijnheer de commissaris, is er behoefte aan meer moed en een vooruitziende blik om de vertragingen die binnen de afzonderlijke lidstaten zijn ontstaan, weg te werken en daarom moeten het Parlement en de Commissie blijk geven van inzet en een krachtige en vastberaden houding om de gestelde doelen te bereiken. 2-193
Edite Estrela (PSE). – (PT) Om te beginnen verwelkom ik de verklaringen van de Raad en de Commissie. We zijn het er allemaal over eens dat er geen echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen zal zijn zolang vrouwen en mannen beroeps- en gezinsleven niet met elkaar kunnen verenigen. Mannen moeten ook hun deel van de gezinstaken op zich nemen en vrouwen moeten zich in hun werk kunnen ontplooien. Daarom moeten de lidstaten met spoed netwerken creëren van voorzieningen voor kinderopvang met hoge kwaliteit, betaalbare prijzen en openingstijden die aansluiten op de werktijden. Helaas zijn we in 2007, het jaar van gelijke kansen voor iedereen, nog ver verwijderd van de doelstellingen van Barcelona. Ondertussen heeft Europa ten gevolge van de vergrijzing en dalende geboortecijfers zo veel mogelijk volwassenen op de arbeidsmarkt nodig, en dat betekent dus meer vrouwen. We kijken vol spanning uit naar het document over dit onderwerp dat commissaris Špidla hier heeft toegezegd voor 2008. 2-194
Günter Gloser, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil u hartelijk danken voor uw bijdragen. Als ik alles goed heb gevolgd, bestaat er grote eensgezindheid in het Parlement ten aanzien van het doel dat wij onszelf hebben gesteld, dat wij een aantal jaren geleden hebben geformuleerd en waarmee wij ook bepaalde
Keuzevrijheid is een zeer belangrijke doelstelling. Niemand bepaalt hoe kinderen moeten worden opgevangen en hoeveel kinderen mensen überhaupt moeten krijgen. Dat staat absoluut niet ter discussie. In bepaalde gevallen is er echter geen sprake van keuzevrijheid, omdat opvangvoorzieningen eenvoudigweg ontbreken en daarom is het zo belangrijk, zoals de Commissie, u in uw toespraken en ook het voorzitterschap heeft aangegeven, om aan dit doel vast te houden, nu er zoveel aspecten zijn waar rekening mee moet worden gehouden. Het onderwerp gelijke kansen is aangekaart, evenals de verenigbaarheid van werk en gezin, de demografische veranderingen of scholing voor kinderen. Een ander belangrijk punt waartoe wij ons hebben verplicht, is het percentage vrouwen dat deelneemt op de arbeidsmarkt te verhogen, waarbij we gebruikmaken van flexicurity als een van de middelen om dat doel te bereiken. Kortom, er zijn diverse aspecten in dit debat aan bod gekomen. Ik juich nogmaals uitdrukkelijk de aankondiging van commissaris Špidla toe dat hij volgend jaar een document zal presenteren om te bekijken waartoe de debatten in de Raad en het Europees Parlement hebben geleid en wat er is gedaan om deze doelstellingen te bereiken. Ik wil u hartelijk danken voor dit open debat en herhalen dat ieder van ons, in iedere lidstaat waar de doelstellingen vooralsnog niet zijn bereikt of waar het gevaar bestaat dat deze niet in 2010 bereikt zullen zijn, ertoe wordt opgeroepen adequate politieke maatregelen te nemen, zodat de doelen die wij onszelf hebben gesteld – hopelijk – op die datum zijn gerealiseerd. 2-195
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Geachte afgevaardigden, mijns inziens is overduidelijk dat de Barcelona-doelstellingen pertinent zijn. Uit het debat is ook gebleken dat er een brede consensus is over dit vraagstuk. Het lijdt geen twijfel dat een aantal landen nog ver verwijderd is van de verwezenlijking van de doelstellingen en dat wij deze lidstaten op alle mogelijke manieren ertoe moeten aanmoedigen hun koers bij te stellen.
13/03/2007 De voordelen van de Strategie van Barcelona zijn weliswaar duidelijk, maar misschien mag ik ze toch nog eens noemen. Ten eerste is het zonder een verantwoorde kinderopvang onmogelijk om de fundamentele doelstellingen inzake gendergelijkheid te bereiken. Ten tweede zullen wij zonder dergelijke regelingen het vergrijzingsvraagstuk niet op een verantwoorde wijze kunnen aanpakken. Uit het debat zijn duidelijk twee vragen naar voren gekomen: de eerste was of de Commissie gevolg heeft gegeven aan de Strategie van Barcelona. Het antwoord is 'ja', en dat heb ik ook duidelijk gemaakt in mijn verslag, dat deel uitmaakt van de Strategie van Lissabon. De tweede vraag was aan de hand van welke maatregelen de lidstaten onderling vergeleken moeten worden. De afzonderlijke lidstaten worden momenteel gemeten aan de gegevens die zij op individuele basis ter beschikking stellen, maar het is methodologisch gezien moeilijk deze gegevens onderling te vergelijken. Het is gemakkelijk om de ontwikkeling in je eigen land in de gaten te houden, maar enorm moeilijk om een vergelijking te maken met een ander land. Omdat de situatie niet bevredigend is, gaan wij na hoe wij de diverse individuele gezichtspunten beoordelingsklaar kunnen maken, en die operatie moet voor het einde van het jaar zijn afgerond. Er is ook nog een derde vraag gesteld, namelijk of wij in het kader van de Strategie van Barcelona al dan niet streven naar ouderkeuze. Ja, overeenkomstig de doelstellingen zoals deze nu zijn geformuleerd, is dit duidelijk het geval. De lidstaten moeten zover zien te komen dat er in 2010 voor ten minste 90 procent van de kinderen van drie jaar tot de schoolgaande leeftijd kinderopvang is. Dat wil zeggen dat er ofwel verzorging moet worden geboden, of de ouders de keuze moeten krijgen om deze kans al dan niet op te pakken. Ik denk dat heel duidelijk is waarom dit doel is vastgesteld. Dames en heren, ik dank u voor dit debat. Mijns inziens is duidelijk dat er nog heel veel gedaan moet worden, maar het is ook duidelijk dat wij daartoe de mogelijkheid hebben. 2-196
De Voorzitter. - Het debat is gesloten. 2-197
Mededeling van de Commissie - Strategie inzake het consumentenbeleid 2007-2013 2-198
De Voorzitter. - Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de strategie inzake het consumentenbeleid 2007-2013. 2-199
Meglena Kuneva, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben erg blij dat ik in de gelegenheid ben u de nieuwe, door de Commissie aangenomen, strategie inzake het consumentenbeleid 2007-2013 te presenteren. Ik beschouw dit als onze bijdrage aan het vergroten van de veiligheid en het
59 vertrouwen van alle burgers, waar dan ook in de Unie. Ik hoop dat het Parlement zijn steun zal verlenen aan dit doel. Dit is ook onze bijdrage aan het vergroten van het economische welbevinden van de burgers en het concurrentievermogen van de economie van de EU. Ik weet hoe belangrijk het consumentenbeleid is voor het Parlement en ben blij met de steun die het consumentenbeleid in het verleden heeft gekregen. Met uw steun voor mijn nominatie als commissaris Consumentenbescherming hebt u duidelijk aangegeven wat u van de Commissie verwacht en ik vertrouw erop dat de strategie tegemoet komt aan uw prioriteiten. Wat is er belangrijk voor het financiële programma voor het consumentenbeleid 2007-2013, waarbij het Parlement een sleutelrol heeft gespeeld in het wetgevende proces als het gaat om het waarborgen van een soepele totstandkoming van het programma? Het programma is een belangrijk hulpmiddel bij de uitvoering van de strategie, en de wijzigingen die in het programma zijn aangebracht om tegemoet te komen aan uw standpunten, zijn ook verwerkt in de strategie. De strategie en zeker ook mijn benoeming als eerste commissaris Consumentenbescherming zijn een eerste reactie op de visie van dit Parlement. Sommigen onder u hebben al langere tijd opgeroepen tot een krachtiger consumentenparagraaf in al het beleid van de EU. Consumentenbeleid lijkt mij ook heel goed op zijn plaats bij het aanpakken van de twee grote problemen waarmee de EU vandaag de dag wordt geconfronteerd: stimuleren van groei en werkgelegenheid, en het verstevigen van de banden met de burgers. Wat betreft groei en werkgelegenheid is het duidelijk dat internet de detailhandel fundamenteel wijzigt, al zijn deze wijzigingen tot nu toe in de praktijk beperkt gebleven tot nationale markten. Aan de kant van de detailhandel van de interne markt nemen we een versplintering waar tot 27 nationale minimarkten. Dat is jammer en het is bovendien een gemiste kans, omdat de interne markt het in zich heeft de grootste markt voor detailhandel te worden van de wereld, met hele duidelijke voordelen voor consumenten en het concurrentievermogen van de economie van de EU. Het bewerkstelligen van grensoverschrijdende detailhandel is de sleutel tot het vrijmaken van het volle potentieel van de interne markt. Als grensoverschrijdend winkelen een geloofwaardig alternatief vormt voor binnenlands winkelen, neemt de druk van de concurrentie toe, niet alleen op de markt voor grensoverschrijdend winkelen, maar ook op de binnenlandse markt voor detailhandel. Het integratieeffect vereist geenszins dat alle consumenten, of zelfs maar de meeste consumenten, voor het grootste deel over de grens winkelen. Onze ervaring met het wegnemen van barrières voor de grensoverschrijdende verkoop van nieuwe voertuigen laat zien dat de binnenlandse concurrentie al wordt gestimuleerd als
60 grensoverschrijdend winkelen een geloofwaardig alternatief is. Dit zou goed zijn voor groei en werkgelegenheid. We hebben echter een strategie nodig die ook direct tegemoet komt aan de wensen van al onze burgers. Voor hen zou een actief consumentenbeleid de kern moeten vormen van onze inspanningen om aan te tonen dat het hun dagelijkse leven ten goede zou komen als zij hun voordeel doen met de mogelijkheden die Europa creëert in termen van grotere markten, lagere prijzen en gegarandeerde rechten en bescherming. Het is belangrijk om de consument centraal te stellen in alle EU-beleid en -regelgeving. Dan gaat het niet alleen om een beperkt consumentenbeleid als onderdeel van Europees beleid. De strategie verplicht ons allemaal, zowel in het Parlement als in de Commissie, om beter te kijken naar al het EU-beleid om zeker te weten dat we op de juiste manier rekening hebben gehouden met de gevolgen voor consumenten, en beleid zo hebben aangepast dat het hun maximaal tot voordeel strekt. Commissievoorzitter Barroso heeft daarom besloten om het mandaat van de groep commissarissen die over het concurrentievermogen gaat, uit te breiden, zodat alle voorstellen met een duidelijk consumentenaspect in de toekomst diepgaander zullen worden bekeken op dit punt. Voor ons consumentenbeleid zien we de komende zeven jaar drie doelstellingen. In de eerste plaats wil ik de Europese consument sterker maken. Dat betekent het creëren van de juiste marktcondities voor het maken van weloverwogen, beredeneerde en eigen keuzes, en het bieden van de middelen die ze daarvoor nodig hebben. In de tweede plaats wil ik de economische welvaart en het niet-economische welzijn van de Europese consumenten vergroten als het gaat om prijzen, keuzemogelijkheden, kwaliteit en betaalbaarheid. In de derde plaats wil ik de consument effectief beschermen. Marktfalen valt voor consumenten uiteen in twee categorieën, gevallen waar een consument zelf niets aan kan doen, en gevallen waarin hij zelf moet optreden. Consumentenwetgeving dient de consument te beschermen tegen gevallen van de eerste categorie, en hem de middelen aan te reiken om op te treden in gevallen van de tweede categorie. Ik wil kortom dat de Commissie in 2013 tegen alle burgers van de EU kan zeggen dat ze overal in de EU kunnen winkelen, zowel in de winkel op de hoek als op websites, in het volle vertrouwen dat ze even effectief worden beschermd, en ik wil dat de Commissie tegen winkeliers kan zeggen dat ze overal hun producten mogen verkopen op basis van één enkel pakket regels. We zijn nu nog ver van die doelstellingen verwijderd. Er is belangrijke vooruitgang geboekt, met hulp van het Europees Parlement: de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, de verordening betreffende samenwerking inzake consumentenbescherming en het netwerk van Europese bureaus voor
13/03/2007 consumentenvoorlichting hebben voor veel verbetering gezorgd. We moeten dat werk afmaken en op een aantal fronten handelend optreden: betere regels voor contracten, betere handhaving, informatie, advisering en verhaalrecht zijn zowel op de interne markt als op de binnenlandse markten nodig om consumenten en het MKB ervan te overtuigen dat het de moeite waard is deze sprong te wagen. Geharmoniseerde regels op de terreinen waarop we ons richten, zijn een kernvoorwaarde voor de interne markt – maar niet om advocaten en bureaucraten aan het werk te houden. Een eenvoudig, helder pakket regels helpt het MKB, de consumenten en de handhavers, en ik denk niet dat het mogelijk is om zonder eenvoudige regels consumenten en MKB ervan te overtuigen dat de interne markt van de EU werkelijk een eenheid is. Harmonisatie van regels zal het noodzakelijke vertrouwen van consumenten echter niet vergroten als die zodanig tot stand komt dat hun onvoldoende bescherming kan worden geboden. Mijn voorkeur gaat uit naar harmonisatie en goede bescherming. Deze Commissie heeft onlangs het initiatief genomen voor een raadplegingsronde op dit gebied en ik verheug mij op het standpunt van het Parlement in dezen. Tot slot, ik kan slechts een tipje van de sluier oplichten met betrekking tot deze strategie. Ik denk dat zij zal leiden tot een ambitieuze agenda en we zullen de steun van het Parlement nodig hebben om die met succes uit te voeren. 2-200
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Mijn vraag aan de commissaris is de volgende: 'Welke instrumenten en speciale projecten zal de Commissie steunen om het consumentenbeschermingsbeleid te versterken?' Ik verwijs daarbij naar aandacht die uitgaat naar de EUagenda, een verstandige keuze die studenten in heel Europa aanspreekt en inzicht verschaft in hoe de nieuwe EU-generatie over consumentenrechten denkt. Het voornaamste streven is ervoor te zorgen dat binnen Europa alle burgers van de Unie gelijke rechten hebben, waar ze ook wonen, eten of hun boodschappen doen. Het project is gefinancierd met Gemeenschapsgeld. Zal de Europese Commissie dit project blijven steunen? 2-201
De Voorzitter. - Dank u zeer. Ik dank u ook voor uw goede wensen. Er bestaan zeker geen geheimen tussen ons in dit Parlement. 2-202
Evelyne Gebhardt (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u eveneens gelukwensen met uw verjaardag en mevrouw Kuneva van harte feliciteren met haar werk. Uw verklaring zojuist, mevrouw de commissaris, dat de consument centraal moet staan in het beleid, was zeer belangrijk en daarmee heeft u een wezenlijk punt gemaakt dat ik graag wil onderstrepen.
13/03/2007 Als uw beleid in deze kwestie erop gericht is dat niet de mens er is voor de economie, maar dat de economie – en de interne markt – er juist zijn voor de mensen, dan zitten we op de goede weg. In dit verband zou ik graag willen weten op welke concrete gebieden u dit beleid wilt voeren. Wilt u zich beperken tot een beleid op sectoraal niveau, of bent u ook van zins een kaderrichtlijn op te stellen? 2-203
Marianne Thyssen (PPE-DE). – Voorzitter, op mijn beurt natuurlijk een heel gelukkige verjaardag voor u, maar ook felicitaties aan de commissaris, want ik denk dat we mogen zeggen dat de inkt van het meerjarenprogramma inzake consumentenbescherming nog niet droog is, of de Commissie is al klaar met een concrete strategie om daar echt werk van te maken. De snelheid van uw reactievermogen, mevrouw de commissaris, maar ook de verfrissende aanpak van het beleid, is iets wat ons als PPE-DE-Fractie verheugt. Wij delen de mening van andere collega's dat, als u erin zou slagen om de consument in het centrum van het beleid inzake de interne markt te plaatsen, dat een goede zaak is, want dat geeft het Europese project opnieuw een hart – sommigen zullen zeggen een ziel. We moeten zo ver komen dat we brede maatschappelijke steun krijgen voor de integratieprojecten waaraan we werken. Op de concrete voorstellen moeten we natuurlijk nog wachten. Ik bedoel dan op de inhoud van die voorstellen, want u heeft wel degelijk een lijstje opgemaakt. Maar twee dingen springen toch in het oog. Ten eerste de rechtsmiddelen. Aan welke middelen denkt u om de afdwingbaarheid en het verhaalrecht voor de consument te verbeteren in vergelijking met nu. En ten tweede: de maximumharmonisatie is ook iets dat mij bezighoudt, als u het heeft over eenvormige wetgeving, meer uniforme wetgeving. Hoe ziet u ons dat in de praktijk tot stand brengen? Is het uw droom om te gaan naar een maximumharmonisatie of heeft u iets anders voor ogen? 2-204
Malcolm Harbour (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als afgevaardigde van de PPE-DE-Fractie in de Commissie interne markt en consumentenbescherming wil ook ik graag de commissaris feliciteren met haar eerste grote verklaring in het Parlement, die, zo weet ik zeker, nog door vele gevolgd zal worden, en ik wil haar ook graag bedanken voor de brede aanpak waarvoor zij kiest. Ik denk, commissaris, dat u heel duidelijk hebt gemaakt dat het consumentenbeleid van de EU centraal moet staan in het debat over de interne markt. Ik herhaal met nadruk wat mevrouw Gebhardt heeft gezegd, namelijk dat wij er zijn om een aantrekkelijke interne markt te creëren voor consumenten en dat we hen moeten stimuleren te participeren in die interne markt, en om die reden willen we dat die aspecten bij elkaar komen. De vraag die ik u wil stellen hangt samen met uw stellingname als kampioen van consumentenzaken die ook wil kijken naar ander beleid van de Commissie. Ik denk dat velen hier zich in het bijzonder zorgen maken
61 over kwesties die rijzen in samenhang met het Verdrag van Rome, die in bepaalde opzichten uw visie om een eenvoudig rechtskader te ontwikkelen voor het MKB kunnen tegenwerken. Kunt u ons geruststellen dat u ook die kwesties zult aanpakken? 2-205
Andreas Schwab (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, hoewel ik nu graag een verjaardagslied voor de Voorzitter zou willen zingen, lijkt het mij gezien de korte tijd die ik ter beschikking heb, verstandiger dit niet te doen. Desalniettemin wil ik u, mevrouw de commissaris feliciteren, omdat u uiteraard door uw geëngageerde deelname aan de Mededingingsraad duidelijk maakt dat het consumentenbeschermingsbeleid in de Europese Unie een horizontale taak is en dezelfde status heeft als het concurrentie- en internemarktbeleid. Daar ben ik u bijzonder dankbaar voor. De interne markt in Europa moet uitsluitend een markt voor consumenten zijn waar het e-commerce betreft. Als wij daarin meer zekerheid voor de consumenten kunnen realiseren, zal de grensoverschrijdende handel in zijn geheel toenemen. Er zijn twee punten die ik graag wil aankaarten. Ten eerste, de volledige harmonisering die u heeft voorgesteld, kan op bepaalde gebieden – zoals bijvoorbeeld e-commerce – weliswaar zeer zinvol zijn, maar kan geen model voor de interne markt als geheel zijn. Daarvoor moeten nog steeds goede argumenten worden gevonden door middel van goede effectbeoordeling. Ten tweede, wij willen dat de positie van de consument binnen de Europese interne markt wordt verstevigd. Of groepsprocessen in een systeem zoals we dat in de Europese Unie kennen, de juiste oplossing zijn, waag ik echter te betwijfelen. Wellicht kunt u ons zeggen welke gedachtegang aan deze voorstellen ten grondslag ligt? 2-206
Meglena Kuneva, lid van de Commissie. – (EN) Dank u mijnheer de Voorzitter, ik heb geen idee of het u allen teleur zal stellen, maar mijn verjaardag is op 22 juni. Vandaag is het de verjaardag van commissaris Frattini. Als u mij toestaat, zal ik al uw goede wensen en felicitaties aan hem overbrengen. Ik kan u verzekeren dat hij die ten volle verdient. In ieder geval, dank u en ik hoop dat ik op de een of andere manier hier op 22 juni in het Parlement aanwezig kan zijn om mijn deel te ontvangen. Laten we beginnen met de vragen. Mevrouw Pleštinská, het is echt heel belangrijk dat al ons beleid financieel ondersteund wordt en we zullen ons best doen daarvoor ruimte te vinden binnen onze begroting. Ik geloof dat het voor u het belangrijkste is om een standpunt te vormen ten aanzien van het beleid, en inzicht te krijgen in hoe we via onze begroting maximaal gebruik kunnen maken van onze middelen. Het gaat daarbij om onderwijs,
62 informatie, Europese bureaus voor consumentenvoorlichting en het versterken van de handhaving. We kunnen nog veel andere manieren bedenken om geld uit te geven, maar dit zijn de prioriteiten. In dat opzicht ben ik meer dan gelukkig dat u de EU-agenda hebt genoemd. Ik heb net vandaag een aantal exemplaren uitgedeeld tijdens de vergadering van het college van commissarissen om er nog eens op te wijzen hoe belangrijk de agenda is als hulpmiddel. Dat blijft een van de beste manieren om in contact te blijven met de jongere generatie. Als we het over de jongere generatie hebben, denk ik dat wat wij van plan zijn met digitale rechten, heel goed strookt met wat zij willen. Overmorgen ga ik naar een bijeenkomst over digitale rechten in Berlijn en ik zal mij daar met name tot het jongere deel van de aanwezigen richten. Op die manier zouden zij meer geïnteresseerd kunnen raken in wat het betekent om consument te zijn in deze zich ontwikkelende wereld – Europa. Dat brengt mij bij de vraag van mevrouw Gebhardt. Het is altijd van groot belang om een nauwkeurig omschreven beleid te hebben en een precieze visie op de manier waarop we de kaderrichtlijn kunnen gebruiken, van welke soort die moet zijn – want er kan er slechts één zijn – en wat voor soort invloed op de sector we kunnen nastreven. Ik ben voorstander van deze gemengde aanpak. Ik ben ervan overtuigd dat het heel belangrijk is dat dit horizontale pakket regels evenzeer van toepassing is op typische consumentencontracten als op typische consumentenrechten, in relatie tot handhaving of wat dan ook – dit raakt misschien wel niet het hart, maar toch de kern van consumentenbescherming. Maar we kunnen ons niet uitputtend bezighouden met alle sectorale problemen. Dat is de reden waarom ik denk dat we ons ook nadrukkelijk moeten richten op een goede consumentenbescherming, met name op de terreinen energie, transport en telecommunicatie. Dat is de reden waarom ik denk dat het erg belangrijk is om deel uit te maken van de Mededingingsraad. Bovendien is de commissaris voor mededingingsbeleid een natuurlijke bondgenoot voor consumentenbeleid. In antwoord op de vraag van mevrouw Thyssen over het verhaalrecht wil ik zeggen dat ik niet denk aan het Amerikaanse systeem van class action. Dit is geen verhaal van John Grisham. Wij leven in een ander, Europees verhaal, dat veel meer gaat over collectief verhaal. We hebben dit collectieve verhaal al in minstens tien landen en in één land, Nederland, lijkt het weliswaar meer op class action, maar het is nog steeds niet hetzelfde. Dit is niet de enige vorm van collectief verhaal. We kunnen gebruikmaken van alternatieve geschillenregelingen, die erg belangrijk zijn, proefprocessen en veel andere zaken. Dit gaat niet over maximumharmonisatie, maar over knelpunten – over wanneer en hoe we die kunnen herkennen – en over het richten van onze aandacht hierop met inachtneming van de grootst mogelijke vorm van harmonisatie.
13/03/2007 Dus, meneer Harbour, dank u omdat u mij een kampioen voor de consument hebt genoemd. Ik zou die rol graag delen met om het even welke van mijn collegacommissarissen, want ik droom van een consumentenkampioen uit de andere sectoren. Met betrekking tot het Verdrag van Rome denk ik dat we met volledige harmonisatie op zijn minst een paar van de tekortkomingen van Rome I kunnen verhelpen. Op dit moment moeten bedrijven, als het gaat om Rome I, de regels naleven van het land waarin het probleem is ontstaan, wat voor het bedrijfsleven niet significant tot zwaardere lasten leidt. Ik denk dat ik de vraag van de heer Schwab over het soort harmonisatie dat we nastreven en over class action al heb beantwoord. Ik wil het geduld van de Voorzitter niet op de proef stellen met ellenlange antwoorden, maar zal graag deze discussie met u allen voortzetten. 2-207
Béatrice Patrie (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijn dank voor uw bijdrage en uw antwoorden. Ik zou u willen vragen wat u verstaat onder het invoeren van betere verhaalsmogelijkheden voor consumenten, aangezien u zegt dat u geen collectieve verhaalsregeling overweegt. Het is een feit dat de rechten van consumenten regelmatig en massaal worden geschonden, of het nu, zoals bij mobiele telefonie, gaat om buitensporig hoge prijzen, om niet-onderbouwde bankkosten of om het in gebreke blijven van internetproviders. Ook valt de schade per individu vaak wel mee, maar vormt die bij elkaar opgeteld wél een hoge collectieve kostenpost, waarbij het om gigantische bedragen gaat. Daarom werken individuele verhaalsmogelijkheden niet en kunnen alleen class actions een bevredigende oplossing bieden, aangezien deze de consument niet alleen een verhaalsmogelijkheid en de mogelijkheid van één schadevergoedingsproces aanreiken, maar ook, en vooral, bedrijven afschrikken, zoals met name in Portugal gebeurt zonder de uitwassen die we van de VS kennen. Kunt u ons dus duidelijk maken wat u bedoelt met effectieve verhaalsregelingen? 2-208
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag drie punten aan de orde stellen. Ten eerste: ik vind dat er met het stuk van de commissaris een frisse wind waait. In werkelijkheid is er geen scheiding tussen consumentenbeleid aan de ene kant en de gemeenschappelijke markt aan de andere kant, en ik denk dat dit het eerste stuk is waarin dat tamelijk goed tot uiting komt. Ten tweede: ik stel het echt op prijs dat de Commissie de economische dimensie van het consumentenbeleid
13/03/2007 versterkt, omdat dat nog niet eerder is gedaan, en omdat ik denk dat dat een welkome ontwikkeling is. Mijn derde punt gaat over communicatie. Ik geef het toe. Ik zal het eerlijk bekennen: ik ben zelf een megashopper. Ik houd van winkelen, maar soms gaat een en ander mij met internet of zo niet zo best af. Dus wat ik tegen u wil zeggen is, communiceert u alstublieft consumentenbeleid beter naar de Europese burgers. De mensen die hier zitten, weten niet dat de EU in feite heel veel rechten verleent als het gaat om consumentenbeleid. Mijn vraag is: wat zijn de prioriteiten van de groep commissarissen die zich bezighoudt met mededinging en consumentenbeleid? Over welke kwesties zal die groep zich buigen? 2-209
Olle Schmidt (ALDE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor dit buitengewoon constructieve en belangrijke document. Veel van mijn collega’s hebben gezegd dat voor de goede werking van de interne markt goed voorgelichte en competente consumenten nodig zijn, plus een goed functionerende markt en gezonde concurrentie. Dit is, zoals wij allen weten, een onderwerp waarbij nationale belangen in zekere mate tegenover de belangen van de EU en de consumenten staan. Mijn vraag aan de commissaris luidt: hoe beoordeelt u de mogelijkheden om meer gehoor te krijgen voor een gemeenschappelijk consumentenbeleid, waarin ook de ruimte bestaat om vandaag maatregelen in de sfeer van EU- en EG-wetgeving te nemen die verder gaan dan die van voorheen? We weten dat het moeilijk geweest is om bij de lidstaten gehoor te krijgen voor verdere verplichtingen van de EU in dezen. 2-210
Christel Schaldemose (PSE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag een woord van dank tot de commissaris richten voor het voorleggen van deze mededeling. Ik ben enthousiast over de energie en de wil van de commissaris om iets te doen voor het consumentenbeleid en ik ben ook bijzonder blij dat zij zich toespitst op de hele kwestie rond de internethandel en de rechten en mogelijkheden die er op dit gebied moeten komen. Dat is volgens mij een zeer interessante ontwikkeling voor veel burgers. Ik zou de commissaris echter iets willen vragen over wat in de mededeling wordt gezegd, namelijk dat men overal op dezelfde wijze beschermd moet zijn, ongeacht waar in de EU men verblijft. Misschien ben ik de enige die het niet helemaal begrijpt. Wil de commissaris dat we de regels harmoniseren zodat er uniforme regels in de hele EU gelden, of moeten er minimumregels komen, zodat bepaalde landen desgewenst een hoger niveau kunnen aanhouden? 2-211
Мартин Димитров (PPE-DE). – Г-жо Кунева, поздравления за вашия доклад. Започвате много добре кариерата си на еврокомисар, пожелавам ви успех.
63 Моят въпрос към Вас е как ще се справите с прекомерните, затормозяващи регулации, които се представят като защита на потребителите? И за да ме разберете добре, Ви давам конкретен пример от България. Законът за защита на потребителите забранява авансовото плащане при поръчка на стоки по интернет. Според текста на закона, доставчикът няма право да изисква или да приема плащане преди да изтекат седем работни дни от получаването на стоката от клиента или от сключването на договора. Свръхрегулациите не са в полза нито на бизнеса, нито на потребителите. Подобни регулации спират много търговци въобще да доставят стоки в интернет. Това е точно пречка за малкия и среден бизнес. Смятате ли, че на европейско ниво трябва да се вземат мерки за решаването на този и на други такива случаи? 2-212
Toine Manders (ALDE). – Commissaris, welkom en dank voor uw voortvarende aanpak met dit voorstel. Met de coördinatoren in de Commissie interne markt, mevrouw Gebhardt en de heer Harbour, zijn we het eens dat de interne markt aantrekkelijk moet zijn en dat daarin de mens centraal moet staan. Als marktliberaal denk ik dat de markt bestaat uit aanbod en vraag. Wie is de vraag? Dat is de consument. Wel ben ik bang dat wij in het verleden te veel de nadruk hebben gelegd op de paternalistische aanpak, het te veel beschermen van de consument die wordt overvoerd met informatie en door de bomen het bos niet meer ziet. Uw stijl, de nieuwe wind die u laat waaien, past mij wel want daarop wilt u toch iets minder de nadruk gaan leggen. Ik hoop dat het actieplan niet met extra restricties en extra regels komt, maar ik heb er vertrouwen in dat dat niet gebeurt. Ik heb een vraag aan u. Bent u ook voornemens om de bestaande wetgeving door te lichten om de mogelijkheid te bezien of die kan worden vereenvoudigd waardoor de interne markt aantrekkelijk is en blijft ook in de toekomst, vooral voor de consumenten? Want informatie is prima, keuzevrijheid is prima, maar we moeten de mensen niet overvoeren met informatie en we moeten hen als volwassenen behandelen. 2-213
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de commissaris danken voor de uitstekende manier waarop zij het probleem aanpakt. Ik zou graag meer horen over de effectrapportages en onderzoeken die u heeft uitgevoerd, commissaris. Wat is het werkelijke probleem wat het vertrouwen van de consument betreft? Kunnen we het consumentenvertrouwen opkrikken door middel van maximale harmonisatie? Of is het een kwestie van de kip of het ei, en is er wellicht geen echte vraag naar grensoverschrijdende handel? Wat komt het eerst?
64 Mijn tweede punt betreft oneerlijke commerciële praktijken. Zoals u reeds zei, hebben we in de afgelopen zittingsperiode zeer goed werk verricht, maar helaas worden bepaalde vormen van oneerlijke concurrentie feitelijk beschermd door consumentenbeschermingsregels in bepaalde lidstaten. Ik wil u vragen hoe u ervoor wil zorgen dat een nieuwe benadering van het consumentenrecht juist geen nieuwe obstakels zal opwerpen als de lidstaten het op een onjuiste manier toepassen. 2-214
Barbara Weiler (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, aangezien ik het niet geheel eens ben met de verklaringen van de beide voorgaande sprekers, doet het mij deugd dat ik u nogmaals onze steun kan toezeggen voor uw ambitieuze doelstellingen. De mix die u voor verschillende opties heeft genoemd klinkt zeer goed, maar wij betwijfelen of deze daadwerkelijk efficiënt is, omdat u niet alleen te maken heeft met de diverse bezwaren van de lidstaten, maar ook met bijzonder machtige economische belangen. Om die reden willen wij u erop wijzen dat uw collega’s binnen de Commissie – te weten mevrouw Kroes, de heer Verheugen, de heer McCreevy en de heer Kyprianou – eerst het respect van de Europese publieke opinie hebben verdiend door op de gebieden waarvoor zij verantwoordelijk zijn, effectieve en stevige sancties op te leggen. Wij stellen voor dat u hetzelfde doet. 2-215
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er wordt te weinig aandacht gegeven aan het consumentenbeleid en met name dan aan het aspect volksgezondheid en de bescherming van de jonge consument. De gezondheidstoestand van de samenleving is echter wel bepalend voor ons rendement en onze productiviteit. Dat beïnvloedt dan weer de economische groei, die op zijn beurt een bepaalde levensstandaard met zich meebrengt en dus ook consumptie. Waar het uiteindelijk allemaal op neerkomt, dat zijn de levensomstandigheden van kinderen en jongeren. Deze worden bepaald door hun maatschappelijke status, hun gezondheidstoestand, onderwijs en milieu. Dit zijn allemaal factoren die het geboortecijfer doen stijgen en een rol spelen bij de opvoeding van gezonde, goed opgeleide jongeren die over onze toekomst zullen beslissen. Hoe kunnen we deze taken vanuit de Unie ondersteunen? Wat zou er daarentegen in de lidstaten gerealiseerd moeten worden? De commissaris had gelijk toen ze zei dat deze taken en vraagstukken bij het takenpakket van alle commissarissen horen. 2-216
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb twee opmerkingen. Ten eerste, om door te gaan op een opmerking die zojuist werd gemaakt, hoe beschermt de Commissie de
13/03/2007 consument in haar meest recente mededeling van punten van bezwaar die zij heeft gepubliceerd in haar mededingingszaak tegen Microsoft? Of wordt hier slechts de publiciteitsinzet verhoogd in dit langlopende geschil, dat weinig te maken heeft met de consument zelf, maar des te meer met concurrenten en 'forumshopping'? Mijn tweede opmerking betreft principiële processen of collectief procederen, iets dat al bestaat in de lidstaten. Er vindt al een collectief proces plaats in het Verenigd Koninkrijk, op initiatief van de consumentengroepering 'Which?' tegen JBB Sports inzake de verkoop van voetbalshirts van Engeland en Manchester United in 2000 en 2001 op grond van wat artikel 47, lid b van de Britse Enterprise Act van 2002 wordt genoemd. Bent u van mening dat Europa op dit gebied nog verder moet aanmodderen? 2-217
Meglena Kuneva, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal eerst de vragen behandelen die betrekking hebben op collectief verhaal, te beginnen met die van mevrouw Patrie. Zoals ik al zei, hebben we vorige week een onderzoek naar collectief verhaal ingesteld, en zodra we alle resultaten daarvan hebben ontvangen, zullen we die presenteren en de uitkomst bespreken met het Parlement. Het lijdt echter geen twijfel dat het algemeen belang van consumenten, zoals in het geval van de kleinschalige klacht die u noemde, van groot belang is om de eerlijkheid van de markt te waarborgen, en ook om het marktgedrag van producenten te vormen. We zullen daarom onze inspanningen op dit vlak voortzetten, dat precies de eerste en derde pijler van ons consumentenbeleid aangaat: de consument mondiger maken en beschermen, maar niet op een paternalistische manier, integendeel. Dit betekent dat de burger een actievere rol moet gaan spelen, en we meer instrumenten beschikbaar moeten hebben voor hen. Met betrekking tot de vraag van de heer Stubb inzake prioriteiten wil ik zeggen dat de commissarissen die over mededinging gaan op systematische wijze beleidsinitiatieven zullen gaan herzien om ervoor te zorgen dat er meer belang zal worden toegekend aan de resultaten voor de consument. Dit betreft de informatiemaatschappij, de digitale wereld, de vrijmaking van de energiemarkt en handelsinstrumenten. De eerste initiatieven staan in ons werkprogramma. Ik ben van mening dat we, wanneer dit is gebeurd, kunnen zeggen dat Europa, om uit een van de artikelen van de heer Stubb te citeren, 'cooler' wordt en makkelijker te begrijpen voor de burger. Met betrekking tot de vraag van mevrouw Schaldemose inzake 'de minimis'-regels wil ik zeggen dat ik niet denk dat we de regels kunnen bestempelen als minimalistisch of maximalistisch. Er zijn een aantal zeer weloverwogen bepalingen nodig die zorgvuldig ten uitvoer moeten worden gelegd, en ik denk niet dat 'de minimis'-regels altijd nuttig zouden zijn.
13/03/2007 Ik zal nu de vraag van de heer Dimitrov behandelen, waarvoor ik overga op het Bulgaars.
65 Voorzitter. - We gaan door met het volgende punt op de agenda. 2-221
VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter
2-218
Г-н Димитров, Вие представихте това, което считат за правилно провайдърите на такъв тип услуги. Вие буквално прочетохте тяхното писмо, с което аз съм запозната отдавна. Но аз имам и друго писмо и това е от гледна точка на потребителските организации.
2-222
Vragenuur (vragen aan de Commissie) 2-223
В събота, в София, аз ще участвам в една конференция, която е специално насочена към тези права онлайн. И се надявам, че тогава ще могат да се чуят и двете страни. В противен случай, от тук да коментираме чл. 56 на националното ни законодателство, не е може би най-доброто време за това. Но мога да Ви уверя, че цялото внимание ще бъде отдадено на това да има повече информация и да могат да се видят различните гледни точки.
De Voorzitter. - Aan de orde is het vragenuur (B6-0012/2007). Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie. Eerste deel 2-224-500
De Voorzitter. - Vraag nr. 44 van Claude Moraes (H-0078/07):
2-219
(EN) Dan de effectrapportage en grensoverschrijdende problemen, en hoe de nieuwe benadering in de goede richting moet gaan: ik ben van mening dat dit precies het punt is waar de nieuwe aanpak op is gericht, maar helaas beschik ik niet over een gebruiksaanwijzing waarin staat hoe we problemen kunnen omzeilen en de tenuitvoerlegging ervan probleemloos kunnen laten verlopen. Dit hangt in grote mate van de afzonderlijke landen af. De enige manier om dit te bereiken die ik kan bedenken, is om meer te communiceren, uit te leggen en te vertrouwen op de Europese bureaus voor consumentenvoorlichting, handhavingsinstanties in de lidstaten en consumentenorganisaties. Daarom ben ik van mening dat het toevoegen van een krachtige consumentendimensie aan het regeringsbeleid van de lidstaten en aan niet-gouvernementele organisaties absoluut cruciaal is voor ontwikkeling. Dan met betrekking tot concrete sancties: bij overtredingen zal ik niet aarzelen om een procedure te starten, maar laten we eerst bedenken hoe we de wetgeving beter ten uitvoer kunnen leggen en kunnen handhaven, dan kunnen we, indien nodig, altijd nog verdere stappen zetten. Wat betreft de laatste vraag over Microsoft: ik denk eerlijk gezegd niet dat ik genoeg informatie heb om uitspraken te doen over deze kwestie. Met betrekking tot de jongere generatie ben ik het er roerend mee eens dat dit een van de belangrijkste doelstellingen van de Commissie is. Mijn waardering voor de benadering die mijn collega commissaris Kyprianou gekozen heeft met betrekking tot het gezondheidsprogramma is groot, en ik denk dat het nuttig zou zijn als we dezelfde aanpak zouden hanteren op het consumentenvlak, een aanpak die zich op de jongere generatie richt. We moeten de jongere generatie consumenten echt opvoeden en opleiden: iemand noemde hen 'digitale inboorlingen'! 2-220
Betreft: Wegvervoer en emissies
Het wegvervoer blijkt verantwoordelijk te zijn voor 25% van de CO2emissies in de EU en het vliegverkeer voor 3% van de CO2-emissies in de EU. In hoeverre heeft de Commissie onderzoek gedaan naar de jaarlijkse emissies van het wegvervoer (auto's, bussen, treinen, enz.) en de gevolgen ervan voor het milieu? Op te merken valt immers dat politici en media hun aandacht sterk focussen op de emissies van vliegtuigen. 2-225
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat mij de gelegenheid wordt geboden om een antwoord te geven op deze zeer belangrijke vraag. De geachte afgevaardigde vraagt of de Commissie een volledig beeld heeft van de broeikasgasuitstoot in het wegverkeer en welke maatregelen zij voorstelt om de milieugevolgen van deze uitstoot te verminderen. In samenwerking met het Europees Milieuagentschap registeren en bewaken de diensten van de Commissie de jaarlijkse emissies van alle vervoersmiddelen binnen de Europese Unie. Ik zal eerst ingaan op de uitstoot van kooldioxide, waar de geachte afgevaardigde in zijn vraag naar verwijst. In 2003 bedroeg de kooldioxide-uitstoot door het vervoer in de EU-25 951 miljoen ton. Dat was ongeveer 21 procent van de totale broeikasgasuitstoot in de Europese Unie. Daarvan heeft het wegvervoer 892 miljoen ton kooldioxide geproduceerd. Met andere woorden, verreweg het grootste deel van de broeikasgasuitstoot in de Europese Unie komt van het wegverkeer. Deze cijfers betreffen alle vervoersbewegingen binnen de Europese Unie, waarbij echter een onderscheid moet worden gemaakt voor het internationale luchtvervoer. Het luchtvervoer geschiedt namelijk met binnenlandse maar ook buitenlandse vluchten. Door de internationale vluchten wordt nog eens 112 miljoen ton extra kooldioxide geproduceerd, en die hoeveelheid moet worden opgeteld bij de zojuist genoemde gegevens. Ook moet ik erop wijzen dat de uitstoot door het luchtverkeer
66 sneller is toegenomen dan de uitstoot van andere vervoersmiddelen. Tot slot is de weerslag van het luchtvervoer op het klimaat groter dan de cijfers doen uitkomen, daar de uitstoot van hoog vliegende vliegtuigen de ozonlaag beïnvloeden. Ozon is een broeikasgas en beïnvloedt de vorming van wolken. Als wij dus de klimaatgevolgen van het vervoer willen beperken, moeten wij maatregelen nemen voor alle vervoersmiddelen. Wat het wegvervoer betreft heeft de Commissie met haar mededeling over kooldioxide en auto’s reeds kenbaar gemaakt dat zij van plan is een wetgevingskader voor de beperking van de kooldioxide-uitstoot van auto’s en kleine vrachtwagens voor te stellen. De gemiddelde uitstoot van de nieuwe auto’s die in de Europese Unie op de markt worden gebracht, moet per 2012 zijn teruggebracht tot 120 gram kooldioxide per kilometer. Door technologische verbeteringen aan te brengen in motoren en voertuigen kan men de uitstoot verminderen tot 130 gram per kilometer, en met aanvullende maatregelen kan nog eens een extra 10 gram per kilometer vermindering worden verwezenlijkt, zodat men uiteindelijk op 120 gram per kilometer uitkomt. Afgezien daarvan heeft de Commissie een wijziging voorgesteld van de richtlijn betreffende brandstofkwaliteit. Op grond van de ontwerprichtlijn zullen de brandstofproducenten verplicht worden om de broeikasgasuitstoot gedurende de gehele levenscyclus van de brandstof te beperken. Dankzij die inspanningen kan de uitstoot in het wegvervoer per 2020 met 10 procent zijn verminderd. Om u een idee te geven van wat dit betekent, vermeld ik dat een dergelijke uitstootvermindering, gemeten over een periode van tien jaar, overeenkomt met de huidige jaarlijkse uitstoot van Spanje en Zweden. Tot nu toe heb ik gesproken over de kooldioxide-uitstoot in het wegvervoer. Wat het luchtvervoer betreft, heeft de Commissie voorgesteld dit op te nemen in het systeem van de Europese Unie voor de handel in emissierechten. Ons voorstel ligt momenteel ter behandeling voor in het Europees Parlement. Afgezien van kooldioxide veroorzaakt het vervoer echter ook andere emissies die schadelijk zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid, zoals fijnstof en emissies die bijdragen aan de totstandkoming van ozon, zoals stikstofdioxide en vluchtige organische verbindingen. In het kader van het Cafe-programma hebben wij berekend dat als geen nieuwe maatregelen worden genomen, het vervoer in 2020 51 procent van alle stikstofdioxide-uitstoot op aarde en 20 procent van de fijnstof PM 2,5 zal produceren. Daarom heeft de Commissie voorgesteld de grenswaarden voor de uitstoot van auto’s te verlagen. Afgelopen december is een akkoord bereikt over de EURO 5- en de EURO 6-norm. Bovendien is de Commissie van plan om gedurende dit jaar een voorstel te doen voor de invoering van een nieuwe EURO 6norm voor vrachtwagens. 2-226
13/03/2007 Claude Moraes (PSE). – (EN) Ik dank de commissaris voor zijn uitvoerige antwoord. Ik denk dat de meeste lidstaten de hoeveelheid van 130 gram per kilometer zullen toejuichen. Uiteraard zullen de leden van dit Parlement, waaronder ikzelf, scherpere en effectievere doelstellingen willen zien. Dat lijdt geen twijfel, maar de reden voor mijn vraag was in de eerste plaats om ons licht te laten schijnen over de stappen die u reeds hebt gezet en die het Parlement gezet wil zien, maar ook om evenwicht te brengen in de situatie dat er emissies plaatsvinden uit woningen, uit afval en op allerlei andere gebieden dan alleen de luchtvaart en dat de Commissie, die samenwerkt met het Parlement, benadrukt dat dit een partnerschap is dat gaat over alle schadelijke effecten van CO2-emissies, zodat we niet slechts de nadruk leggen op de luchtvaart om vervolgens de emissies van de scheepvaart en voertuigen over het hoofd te zien. In mijn eigen stad Londen is dat van groot belang om een einde te maken aan de vervuiling die de stad verstikt. 2-227
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EN) Dank u zeer voor uw aanvullende vraag. Ik ben het roerend met u eens dat we ons niet alleen moeten richten op emissies van de luchtvaart, hoewel die 3 procent bijdraagt aan de kooldioxide die wordt geproduceerd in de Europese Unie en bijkomende gevolgen heeft vanwege dampen en stikstofoxiden omdat deze emissies op zeer grote hoogte plaatsvinden, en omdat de toename in de periode 19902004 87 procent was en nog steeds stijgt. Andere bronnen van kooldioxide, zoals de scheepvaart, dragen in totaal uiteraard meer bij aan de Europese kooldioxideemissies, maar nemen niet zo snel toe. Als we bovendien de vervoerseenheid per ton kooldioxide berekenen, zien we dat zij minder bijdragen dan de luchtvaart. U noemt zeer terecht andere bronnen, zoals woningen. Ik kan nog verder gaan en daar stortplaatsen, F-gassen en de landbouw aan toevoegen: dit zijn allemaal bronnen van kooldioxide en de Commissie treft maatregelen om deze specifieke problemen aan te pakken. Dan is er nog de wetgeving met betrekking tot autoemissies, met een doelstelling van 120 gram. Door aanpassingen aan en verbeteringen van motoren moet 130 gram worden bereikt. Nog eens 10 gram moet worden behaald door verbeteringen op het gebied van onderdelen en biobrandstoffen. Biobrandstoffen zullen ook van groot belang zijn voor het vervoer over land, met name in het licht van de wijziging van de brandstofkwaliteitrichtlijn, die niet alleen duurzame biobrandstoffen zal stimuleren, maar ook kooldioxideemissies zal terugdringen. Dit zal vergezeld gaan van een reeks andere maatregelen die met uw hulp en medewerking worden aangenomen en gericht zijn op het effectief bestrijden van de klimaatverandering, vandaag de dag het grootste probleem in de wereld. 2-228
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Ik vrees dat de vraag van de heer Moraes wellicht een manier was om zijn steun uit te spreken voor de uitbreiding van de luchthavens van Londen, iets waar ik mordicus tegen ben. Maar, commissaris, wat NOx en fijnstof betreft voldoet Londen nu al niet aan de Europese
13/03/2007 streefwaarden voor luchtkwaliteit, en zal naar verwachting de komende strengere niveaus overschrijden. Een intensiever gebruik van het openbaar vervoer is essentieel om de lucht rond Londen schoon te krijgen, maar we zijn de hoofdstad met het duurste openbaar vervoer ter wereld. De maandelijkse reiskosten voor forenzen zijn twee keer zo hoog als die in Parijs en Rome. Wat kan de Europese Unie betekenen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit in Londen, vooral door het handhaven van regels en door de burgemeester van Londen en de Britse regering aan te moedigen het openbaar vervoer betaalbaar te maken?
67 een bijkomende reductie van 10 gram door de productie van auto-onderdelen en biobrandstoffen. Het milieuvoordeel blijft derhalve hetzelfde, dus als commissaris voor Milieu kan ik u verzekeren dat ik er zeer gelukkig mee ben. Er is natuurlijk een verschil: een deel van de last wordt verlegd van de autofabrikanten naar de fabrikanten van auto-onderdelen en naar biobrandstoffen. 2-232
De Voorzitter. - Vraag nr. 45 van Liam Aylward (H-0164/07):
2-229
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EN) We hebben te maken met twee problemen: het ene is kooldioxide, het andere wordt veroorzaakt door andere bronnen van luchtverontreiniging. Ik heb begrepen dat er in Londen aanvullende maatregelen van kracht zijn. Feitelijk heeft er pas geleden een uitbreiding plaatsgevonden van de congestieheffingszone, dus de plaatselijke autoriteiten nemen maatregelen die zij gepast achten voor het bestrijden van de klimaatverandering, door kooldioxide en de verschillende luchtverontreinigende stoffen die worden uitgestoten door personenauto’s terug te dringen. Maar u heeft absoluut gelijk wanneer u zegt dat hoe beter het openbaar vervoer is, hoe beter het is voor het milieu, vooral als men de openbare vervoersmiddelen, zoals bussen, op duurzame brandstof laat rijden. Ik denk dat de invoering van de Euro 5- en de Euro 6-norm van groot belang zal zijn voor Londen, net als voor andere steden in de Europese Unie. 2-230
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Ook ik ben tegen de uitbreiding van de luchthaven Stansted, maar dat is vanwege het feit dat de familie van mijn vrouw daar al een eeuw lang een landbouwbedrijf heeft, dat ze zullen kwijtraken door de baanverlenging. Maar dat is niet mijn vraag. Met mijn vraag speel ik een beetje advocaat van de duivel: waarom heeft de Commissie, die het aanvankelijk over 120 gram per kilometer had, dit opgehoogd naar 130 gram per kilometer? Kunt u ons vertellen waarom dat is gebeurd? U bent misschien niet de juiste commissaris om dit uit te leggen, maar kunt u een poging wagen? 2-231
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EN) Ik denk dat u vanavond inderdaad beide commissarissen ter beschikking zal hebben, want ik heb begrepen dat er zo dadelijk een andere vraag volgt die de heer Verheugen zal beantwoorden, dus u zult hetzelfde antwoord horen. Echter, vanuit mijn positie als commissaris voor Milieu bezien kan ik u verzekeren dat het milieuvoordeel hetzelfde zal zijn. Hetgeen we hebben berekend in termen van de bijdrage van personenauto’s aan ons quotadoel, dat op 0,8 procent van de doelstelling van 8 procent ligt, zal worden gehaald, maar uiteraard op een enigszins andere manier. 130 gram per kilometer zal worden gehaald door verbeteringen aan automotoren, en
Betreft: Milieuopvoeding van jongeren Heeft de Commissie plannen om op onze basisscholen het bewustzijn over milieuproblemen op te voeren, daar deze in Europa iedere dag meer verontrusting veroorzaken? 2-233
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie is het roerend met de geachte afgevaardigde eens dat meer bewustwording en voorlichting van jongeren over de milieu-uitdagingen waar onze samenleving mee wordt geconfronteerd, zeer belangrijk is. Tijdens de jaren negentig heeft de Commissie experimentele programma’s ter bevordering van milieueducatie op school georganiseerd. Deze inspanningen omvatten zowel ondersteuning van op concrete milieuproblemen gerichte programma’s als uitwerking van onderwijsprogramma’s. In een groot aantal lidstaten maakt milieueducatie nu deel uit van het nationaal onderwijsprogramma. De Commissie heeft eveneens communicatie- en initiatiefinstrumenten op milieugebied ontwikkeld. Deze vormen een belangrijke bron voor de onderwijsprogramma’s en meer algemeen de jongeren. Er is bijvoorbeeld een website van het directoraat-generaal Milieu met de titel "Jonge Europeanen en het Milieu" waarop de jongeren in twintig talen milieu-informatie kunnen vinden. Dit is een interactieve website waar de milieuproblemen op een eenvoudige, aangename en pedagogische manier uiteengezet worden. Met name wordt kinderen duidelijk gemaakt hoe zij het milieu kunnen beschermen. De school speelt een essentiële rol in de bewustwordingscampagne met de titel "Klimaatverandering heb je zelf in de hand", die de Commissie in mei 2006 heeft ingeluid. De scholen die aan deze campagne deelnemen, moeten hun inspanningen ter vermindering van de kooldioxideuitstoot registreren en bewaken, en verklaren dat zij zich verbinden tot de strijd tegen klimaatverandering. De website van de campagne bevat veel informatiemateriaal en is tot jongeren gericht. Ook veel van onze publicaties zijn gericht tot jongeren. Er zijn tal van kinderboeken waarin de diverse milieuvraagstukken aan de orde komen, zoals de snel toenemende afvalproductie, de vernietiging van de ozonlaag, het broeikaseffect en de klimaatverandering, het belang van het voorkomen van rivierverontreiniging
68 en de betekenis van biodiversiteit. Andere publicaties omvatten een verzameling van door kinderen gemaakte tekeningen en verhaaltjes, en er is een voor het onderwijs bestemde brochure over Natura 2000 uitgegeven. Ik heb een aantal exemplaren van deze publicaties in de verscheidene talen ter beschikking gesteld, evenals een video-opname van de campagne van de Commissie "Klimaatverandering heb je zelf in de hand", die werd gepresenteerd door de televisiezender MTV. Alle afgevaardigden die belangstelling hebben voor deze USB-video-opname, kunnen die krijgen. Ik heb daarachter ook een groot aantal brochures neer laten leggen. Ik wilde er eveneens op wijzen dat onderwijsprogramma’s over milieuvraagstukken in aanmerking komen voor financiering uit het actieprogramma op het gebied van levenslang leren 2007-2013. 2-234
Liam Aylward (UEN). – (EN) Ik dank commissaris Dimas voor zijn zeer positieve reactie, en complimenteer hem met hetgeen al is gebeurd. Maar ik wil hem met name vragen of er wellicht verdere financiële middelen kunnen worden vrijgemaakt voor de behandeling van milieuvraagstukken op scholen, en ik ben bovendien van mening dat de Commissie zich hier meer mee zou moeten bezighouden. De grote vraag die nu speelt, is hoe we ons milieu moeten beschermen – met welke middelen en methodes – en ik denk echt dat we jongeren van die boodschap moeten proberen te doordringen. Het is duidelijk dat we allemaal een bepaalde rol moeten vervullen in dit proces en we moeten de nationale regeringen aanmoedigen om hetzelfde te doen. En dus zou ik u, commissaris, hoewel ik waardeer wat u al heeft gedaan, willen vragen om de mogelijkheden op dit vlak verder te onderzoeken. 2-235
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EN) Heel kort: u weet dat de LIFE+-verordening hier in het Parlement en in de Raad in behandeling is. Als die wordt goedgekeurd, zal het soort programma’s dat u net noemde, gefinancierd kunnen worden. 2-236
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (EN) Commissaris, ik denk dat u het wel met mij eens zult zijn dat jonge kinderen wellicht niet oud genoeg zijn om te begrijpen waarom zij zich zorgen zouden moeten maken over de verwaarlozing van het milieu, maar ze zijn wel oud genoeg om de schoonheid van de aarde te waarderen en goede gewoonten te ontwikkelen op milieugebied. Ik begreep uit uw antwoord dat u zeer tevreden bent met hetgeen de Europese Unie op dit vlak doet: doen we dus genoeg? En heeft u nieuwe ideeën over wat er in de nabije toekomst moet gebeuren? 2-237
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EN) Ik ben nooit tevreden, zeker niet als het om het milieu gaat. Er moet altijd meer gebeuren. Met uw hulp doen we al een heleboel, maar we kunnen nog veel meer doen. Wat betreft de specifieke vraag of Europese scholen door de
13/03/2007 Europese Unie voorgestelde programma’s zullen opnemen in hun leerplan: er heeft eind jaren negentig van de vorige eeuw een grote discussie plaatsgevonden over dit punt, en toen werd besloten dat deze kwestie onder het subsidiariteitsbeginsel valt en dat de beslissing daarover bij de lidstaten ligt. Natuurlijk kunnen we meer doen, want milieubesef is uitermate belangrijk. U ziet wat er nu gebeurt met betrekking tot klimaatverandering, nu mensen in de Europese Unie en over de hele wereld bewuster zijn geworden van de dreiging ervan dankzij de kranten en de media, door de verslagen die beschikbaar zijn over dit onderwerp, zoals het verslag-Turner, het verslag van de IPCC en diverse verslagen van andere wetenschappelijke organisaties zoals de NASA, en door het werk dat verricht is door het Europees Parlement, de Commissie en de Europese Unie. Hierdoor konden we diverse maatregelen invoeren en tot overeenstemming komen. Het historische akkoord van vorige week met betrekking tot het pakket maatregelen inzake energie en klimaatverandering zal ons niet alleen een toonaangevende positie geven op het wereldtoneel in de bestrijding van klimaatverandering, maar, en dat is het belangrijkst, hierdoor zullen we ook doeltreffender andere landen kunnen overtuigen om na 2012 mee te doen. Kinderen zijn heel belangrijk, niet alleen omdat ze, zoals u al zei, goede gewoonten ontwikkelen, maar ook omdat ze hun ouders beïnvloeden. Het is dus echt een zeer goede investering om kinderen milieubewuster te maken. 2-238
De Voorzitter. - Vraag nr. 46 van Antonis Samaras (H0159/07): Betreft: Erkenning universitaire diploma's
De procedure van Bologna en het protocol van Bergen (Noorwegen) betreffende de erkenning van diploma's van Europese universiteiten voorzien erin dat de lidstaten een lijst opstellen met universiteiten waarvan de diploma's niet zonder bijkomende procedures worden erkend. Deze lijsten zijn echter nog niet opgesteld, met als gevolg dat er enorme aantallen verzoekschriften bij het Europees Parlement worden ingediend en dat burgers zich zorgen maken over de toekomst van hun kinderen. Kan de Commissie meedelen wat er op communautair niveau wordt gedaan en welke maatregelen de lidstaten moeten nemen om te voldoen aan de regels van de EU? Is de Commissie van plan verdere maatregelen met betrekking tot dit onderwerp voor te gaan stellen? 2-239
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Op 19 en 20 mei 2005 vond in Bergen een conferentie plaats van de Europese ministers die het hoger onderwijs in hun portefeuille hebben, de conferentie waar de geachte afgevaardigde op doelt. Het persbericht van deze conferentie zegt niets over een lijst met universiteiten waarvan de diploma’s niet zouden worden erkend.
13/03/2007
69
Hetzelfde geldt voor het proces van Bologna als geheel, en bovendien is dit proces buiten het communautaire kader om tot ontwikkeling gekomen. In algemenere zin wijst de Commissie wat de erkenning van universitaire diploma’s betreft die in andere lidstaten zijn behaald, op artikel 149 van het Verdrag, dat bepaalt dat de opzet van het onderwijsstelsel onder de bevoegdheid van de lidstaten valt. Deze erkenning is bij het eigen rechtsstelsel van elke lidstaat geregeld. Voorts wijst de Commissie erop dat er met hulp van de Europese Unie een informatienetwerk op het gebied van erkenning van diploma’s – NARIC – is opgezet, dat kantoren in elke lidstaat heeft. Belanghebbende burgers kunnen bij die kantoren terecht voor betrouwbare informatie over aard en waarde van de diploma’s die door elke Europese universiteit worden afgegeven. Tot slot heeft de Commissie op 5 september 2006 een voorstel aangenomen voor een aanbeveling tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader: European qualification framework (EQF). Hoewel niet dwingend nodigt dit voorstel, dat momenteel wordt besproken binnen de Raad en het Parlement, de lidstaten uit om de verschillende kwalificatieniveaus op elkaar af te stemmen. Dit is het antwoord dat de heer Figel' voor u heeft opgesteld, en ik dank u nogmaals voor uw vraag. 2-240
Antonis Samaras (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, hartelijk dank voor uw antwoord. In principe ben ik het daar niet mee oneens, maar ik moet er wel op wijzen dat het noodzakelijk is een duidelijker tijdschema op te stellen voor het Bologna-proces en het Akkoord van Bergen. Laten wij echter eens kijken naar hetgeen u zojuist zei! De Commissie heeft nu een voorstel gedaan voor de instelling van een Europees kwalificatiekader, ofschoon dit geen kracht van wet zal hebben, maar op vrijwillige leest geschoeid zal zijn. Welk tijdschema is daarvoor voorzien, en welke gevolgen zullen de landen ondervinden die zich niet daaraan conformeren? Bent u van plan een richtlijn daarvoor uit te vaardigen? Want anders moeten de landen die zich daaraan niet conformeren, aan de kant worden gezet. Ik hoop trouwens dat de landen die zich niet daaraan conformeren, aan de kant wordt gezet. 2-241
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Ja mijnheer Samaras, de Commissie heeft vorderingen gemaakt, maar nu moet er een dialoog tot stand komen met het Parlement en de Raad van de Europese Unie. Zo hopen we de zaken in de door u aangegeven richting te sturen. Dit is wat ik u kan zeggen, de heer Figel' zal u dit met genoegen eventueel schriftelijk bevestigen. 2-242
2-243
De Voorzitter. - Vraag nr. 47 van Marc Tarabella (H-0079/07): Betreft: Niet-toepassing van Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake de rechten van luchtreizigers in geval van overboeking, vertraging of annulering van vluchten In haar antwoord op mijn mondelinge vraag H-0697/06 van 26 september 2006 had de Commissie toegezegd dat zij vóór eind januari 2007 een mededeling zou voorleggen aan het Europees Parlement en 1 de Raad over de werking van Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake de rechten van luchtreizigers. Intussen is de situatie nog warriger geworden als gevolg van hernieuwde weigeringen van luchtvaartmaatschappijen om de compensatievoorschriften toe te passen. Bovendien heeft de Europese Ombudsman felle kritiek geleverd op de onjuiste informatie in het voorlichtingsmateriaal dat de Commissie ter beschikking van de luchtreizigers stelt. Wanneer en hoe denkt de Commissie een einde te maken aan deze wanordelijke situatie waaronder de burgers nog steeds te lijden hebben als gevolg van het gebrek aan duidelijkheid van de betreffende tekst en van de weigering van zowel de Commissie als de lidstaten om de luchtvaartmaatschappijen te bestraffen? 2-244
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Het is de bedoeling dat de Commissie de mededeling over de werking van Verordening (EG) nr. 261/2004 in april 2007 aanneemt. De resultaten van een onafhankelijke studie zullen als uitgangspunt dienen voor deze mededeling. Voor wat betreft de ontwerpaanbeveling van de Europese Ombudsman over het verspreide voorlichtingsmateriaal bevestigt de Commissie haar standpunt als verwoord in het antwoord op vraag P-140/07 van de geachte afgevaardigde. Zij heeft tot eind maart de tijd om commentaar te leveren op de ontwerpaanbeveling van de Ombudsman. Voorts werkt de Commissie momenteel het voorlichtingsmateriaal over de rechten van luchtreizigers bij naar aanleiding van de goedkeuring van nieuwe communautaire wetgeving op dit vlak. De Commissie is dus bezig met een nieuwe affiche over de rechten van luchtreizigers, die eerst voor advies zal worden voorgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen en de nationale controle-instanties. De voorbereidingen hiervoor zijn ruim vóór de eerste conclusies van de Europese Ombudsman begonnen. Deze nieuwe, bijgewerkte affiche zal met name informatie omvatten over minder mobiele personen die luchtreizen maken, evenals de lijst van luchtvaartmaatschappijen die niet actief mogen zijn in de Gemeenschap en de identiteit van de maatschappij die het luchtvervoer daadwerkelijk verzorgt. De als onjuist beschouwde informatie is inmiddels van de Europa-site van de Commissie afgehaald. Hiermee zitten wij, naar ik meen, helemaal op dezelfde golflengte als de aanbeveling van de Europese Ombudsman.
Tweede deel 1 PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.
70
13/03/2007
2-245
2-248
Marc Tarabella (PSE). – (FR) Ik ben blij met uw antwoord, maar wilt u mij ervoor excuseren dat ik op één punt blijf hameren. Het baart mij namelijk ernstige zorgen dat ik moet constateren dat de Commissie, ondanks al uw inspanningen, niet bij machte is de naleving van de verordening af te dwingen: de maatschappijen weigeren bijvoorbeeld de vastgestelde schadevergoedingen te betalen en de nationale instanties die toezicht moeten houden op de toepassing van de verordening laten dit na, dit alles zonder enige sanctie.
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer Rack, ik zei zojuist dat een volledig onafhankelijke instantie opdracht heeft gekregen tot een audit die de situatie voor ons exact in kaart moet brengen. Vervolgens zullen we bezien hoe we de lidstaten en ook de luchtvaartmaatschappijen weer in beweging moeten krijgen. Ik denk dat het accent in 2007 moet liggen op het daadwerkelijk inhoud geven aan de rechten van de reizigers. Ik zal hier persoonlijk op toezien.
Is het geen blijk van falen van de Commissie dat een consumentenorganisatie bijvoorbeeld met een touroperator moet bepalen welke compensatie moet worden toegekend aan honderden in België aan hun lot overgelaten passagiers, zoals in de afgelopen kerstvakantie is gebeurd? Denkt u dat de Commissie dankzij uw aanpassingen in de toekomst beter zal kunnen reageren op eventuele ongemakken en overlast op dit terrein?
2-249
2-246
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer Tarabella, u kunt er zeker van zijn dat wat u zojuist heeft gezegd, mijn volledige aandacht heeft. Ik krijg zelf post van burgers die gevallen melden waarin de regels niet worden toegepast. Zodra wij zullen beschikken over de resultaten van de audit die we hebben laten uitvoeren, zal ik, wanneer daar aanleiding toe bestaat, de druk op de lidstaten opvoeren, want ik wijs er nogmaals op dat de lidstaten er nu zelf ook op moeten gaan toezien dat de bepalingen in kwestie worden toegepast. Niettemin heeft u volkomen gelijk dat u erop hamert dat er concreet invulling moet worden gegeven aan de rechten van de reizigers. We hebben al meerdere bijeenkomsten gehad met de nationale controleinstanties, en ik ben echt van plan om op dit vlak, en met de nodige vastberadenheid als het moet, de wens van de Commissie uit te dragen dat de lidstaten zich intensiever met dit probleem gaan bezighouden om met passende oplossingen te komen. 2-247
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het is belangrijk dat de lidstaten de rechten van passagiers op grond van deze verordening versterken, maar het is eveneens duidelijk dat wij een aantal zaken in de oorspronkelijke tekst te eenvoudig hebben gemaakt voor de luchtvaartmaatschappijen. Om te beginnen hebben we geen financiële vergoedingen voor vertragingen voorzien en verder hebben we te maken met het probleem dat de voorschriften inzake overmacht zodanig zijn geformuleerd, dat de luchtvaartmaatschappijen passagiers maar al te vaak afschepen met het excuus dat zij er niets aan kunnen doen, dat er sprake was van overmacht, terwijl er in werkelijkheid alleen iets mis is gegaan met het boekingssysteem. Kunnen wij daar iets aan veranderen?
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Ik wil graag eveneens iets over hetzelfde onderwerp zeggen. Met name de afgelopen tijd heb ik zeer veel brieven en e-mails ontvangen over het feit dat de implementatie op dit moment absoluut niet goed functioneert. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Rack, dat het klaarblijkelijk noodzakelijk is bepaalde zaken niet alleen beter te implementeren maar zelfs te veranderen. Mijns inziens is implementatie alleen niet voldoende en moet er strengere wetgeving komen voor het probleem dat vluchten die niet zijn volgeboekt, voortdurend worden geannuleerd op grond van overmacht. Ik zou graag willen weten wat u hieraan denkt te gaan doen. 2-250
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Ik zeg u hierbij toe, mijnheer de afgevaardigde, dat ik er alles aan zal doen om deze situatie, die ik net zo goed betreur als u, dit jaar nog sterk ten goede te keren. 2-251
De Voorzitter. - Vraag nr. 48 van Bernd Posselt (H-0087/07): Betreft: Magistrale für Europa Met ingang van 10 juni 2007 rijdt de TGV Est (hogesnelheidstrein) in 2 uur en 20 minuten van Parijs naar Straatsburg. Waarom eindigt de TGV dan in Stuttgart en wordt niet verder uitgebreid naar München, en welke maatregelen heeft de Commissie op stapel staan om ook het oostelijke deel van de Magistrale für Europa, zoals is gepland in het Transeuropese netwerk, eindelijk te ontwikkelen? 2-252
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) De spoorverbinding Parijs-Straatsburg-StuttgartWenen-Bratislava is een van de dertig prioritaire projecten van het trans-Europees vervoersnetwerk. Op 10 juni komt er een nieuwe commerciële dienst beschikbaar tussen Frankrijk en Duitsland met de opening van 300 kilometer nieuwe hogesnelheidslijn tussen Parijs en Baudrecourt in Lotharingen. Dit stuk maakt deel uit van dit prioritaire project. De lijn zal aanstaande donderdag, 15 maart, officieel worden geopend. Met ingang van 10 juni 2007 rijdt de trein op de nieuwe commerciële lijn viermaal per dag heen en weer tussen Parijs en Stuttgart. Deze dienst zal tot München worden doorgetrokken bij de invoering van de nieuwe dienstregeling begin december 2007. Hiervoor zal de
13/03/2007 bestaande lijn tussen Stuttgart en München worden gebruikt. Zoals u weet volgt de Commissie de modernisering van de gedeelten tussen Stuttgart en Ulm op de voet. In juli 2005 heeft zij Peter Balazs tot Europees coördinator voor deze lijn benoemd, die een eerste activiteitenverslag heeft ingediend dat op 13 september 2006 is gepubliceerd. De coördinator kent in het bijzonder prioriteit toe aan de bottleneck StuttgartUlm, die absoluut moet verdwijnen. Bovendien draagt de Commissie reeds bij aan de financiering van de gedeelten tussen Augsburg en München, die volgens de planning deels in 2008 en deels in 2010 in gebruik zullen worden genomen. Mijnheer Posselt, ik wil u duidelijk maken dat de coördinator en de Commissie de voorbereidingen en de aanleg van de lijn tussen Straatsburg, Kehl en Appenweyer op de voet volgen, deze langverwachte koppeling van het Franse en het Duitse net in de vorm van de brug van Kehl. Ik ben tamelijk optimistisch. Ik denk dat we een goede start hebben gemaakt en dat dit project, dat de heer Peter Balazs uiterst aandachtig volgt, me op de goede weg lijkt, als ik het zo mag zeggen. 2-253
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Hartelijk dank, mijnheer de commissaris, en niet alleen voor het uitstekende antwoord, want zonder u en de heer Balazs zou er nooit zoveel vooruitgang zijn geboekt in deze kwestie, die decennialang een sluimerend bestaan heeft geleid en waar u nu eindelijk vaart in heeft gebracht. Ik heb een korte aanvullende vraag die met betrekking tot de Müldorfer verbinding naar Salzburg en of er vooruitgang is geboekt in de werkzaamheden tussen München en Salzburg.
71 van het project. Het klopt dat wij nu wachten op een verduidelijking van het Duitse standpunt alvorens het standpunt van de Gemeenschap bepaald kan worden. U kunt in elk geval van mij aannemen, mijnheer Posselt, dat ik mij bijzonder betrokken voel bij dit dossier. Ik sta overigens op het punt om de Duitse en Oostenrijkse partijen een brief te sturen over de dienstregeling tussen beide landen. Mijnheer de afgevaardigde, dit wilde ik u zeggen, waarbij ik nogmaals benadruk dat ik vastberaden ben in dit uiterst belangrijke dossier. 2-255
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de verbinding tussen Wenen en Bratislava is bijzonder belangrijk voor een nieuwe lidstaat als Slowakije, omdat in dit geval twee luchthavens met elkaar verbonden kunnen worden, wat uiteraard grote gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de regio. Hoe staan de zaken ervoor ten aanzien van de verbinding tussen Wenen en Bratislava en met name tussen de beide luchthavens? Het lijkt er nu op dat er over drie verschillende routes wordt gesproken. 2-256
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Ik vind het heel moeilijk om te antwoorden op zo’n specifiek punt. Mijnheer de afgevaardigde, ik stel voor om u schriftelijk te antwoorden, omdat ik met de heer Balazs moet overleggen over het traject Wenen-Bratislava. Ik kan u intussen wel zeggen dat dit onderwerp ook de volle aandacht van de heer Balazs heeft en dat hij de nodige contacten heeft gelegd met de Oostenrijkse en Slowaakse regering. Met uw goedvinden antwoord ik u niettemin liever schriftelijk om te voorkomen dat ik te zeer in vaagheden en algemeenheden blijf steken. 2-257
Het tweede punt dat ik wil aankaarten heeft te maken met de dienstregelingen. Er rijdt nu bijvoorbeeld een vroege ICE van Wenen naar München, maar als je in München aankomt, is de trein naar Straatsburg al vertrokken. Ik weet dat u niet verantwoordelijk bent voor de dienstregelingen, maar ik wil u verzoeken met de spoorwegmaatschappijen te gaan praten, zodat er voorgoed een einde komt aan dergelijke onzinnigheden. 2-254
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Professor Balazs is momenteel bezig met twee analyses over Stuttgart-Ulm en München-Salzburg, omdat hij vindt dat het op dit moment ontbreekt aan een integrale aanpak voor de realisatie van deze gedeelten. Voor het traject Stuttgart-Ulm is inmiddels een planning afgerond. Er is vertraging opgetreden, omdat de drie Duitse partijen – de bondsstaat, de deelstaat en Deutsche Bahn – geen duidelijk standpunt hebben ingenomen over mogelijke andere trajecten; een andere oorzaak was dat er onvoldoende overheidsmiddelen beschikbaar waren. Peter Balazs onderhoudt voortdurend contact met de betrokken Duitse partijen en waakt over de voortgang
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Ik heb een vraag van meer algemene aard met betrekking tot deze kwestie. Nu de routes van het trans-Europese netwerk al geruime tijd zijn vastgelegd, krijgen we het gevoel dat, terwijl sommige routes inderdaad worden benut, andere door de lidstaten zo niet volledig verwaarloosd, dan toch in ieder geval niet aangelegd worden. Daarom zou ik graag willen weten of er in de toekomst een systeem mogelijk is waarmee exploitanten van routes die deze daadwerkelijk aanleggen en dat ook efficiënt doen, kunnen worden beloond en onder bepaalde omstandigheden eerder subsidies kunnen krijgen dan degenen die weliswaar tot het TEN behoren, maar in het geheel niet in actie komen. Daarom nu mijn vraag wat er in de toekomst zal gebeuren met het vastleggen van de TEN-routes. 2-258
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Allereerst, mijnheer Leichtfried, moet het Parlement de regels betreffende de financiering van het trans-Europese netwerk goedkeuren, hetgeen volgens mij binnenkort te gebeuren staat. Vervolgens gaan we de verschillende lidstaten oproepen om met voorstellen te komen. Als wij al deze voostellen in het najaar
72 verzameld zullen hebben, zullen we de eerste prioriteiten kunnen gaan stellen, waarbij we zullen uitgaan van de toezeggingen die door de verschillende lidstaten zijn gedaan. Het klopt dat de klus makkelijker zou zijn geweest als ik voor de periode 2007-2013 een budget van 20 miljard euro zou hebben gehad in plaats van de 8 miljard euro die ik nu heb. Toch denk ik dat daar waar een wil is van de kant van de lidstaten, wij die zullen kunnen ondersteunen. De beslissing berust echter in hoofdzaak bij de lidstaten, en daarom moet u zich ervan vergewissen dat in de voorstellen van de verschillende regeringen prioriteit aan deze trans-Europese netwerken wordt toegekend. Dat is wat ik bij de huidige stand van zaken kan zeggen. 2-259
De Voorzitter. - Vraag nr. 49 van Dimitrios Papadimoulis (H-0091/07): Betreft: Gerechtelijke beslissing inzake de aflossing van de schulden van de Griekse staat aan Olympic Airways In haar antwoord op mijn eerdere schriftelijke vraag (E-5051/06) deelt de Commissie mede dat alle tot 2002 aan de luchtvaartmaatschappij Olympic Airways verschuldigde bedragen bij de beslissing van 2002 zijn afgelost. Met dit antwoord, in samenhang met de beslissing van het Hof van Arbitrage waarbij een bedrag van 580 miljoen euro aan Olympic Airways werd toegekend voor slechts een deel van de Griekse staatsschuld aan Olympic Airways en voor schulden die in de boeken van de luchtvaartmaatschappij stonden geregistreerd - plaatst de Commissie zichzelf in een kwaad daglicht. Het ziet er namelijk inderdaad naar uit dat achtereenvolgende regeringen Olympic Airways jarenlang met enorme schulden hebben opgezadeld die zij weigeren te erkennen. De Europese Unie wast haar handen in onschuld en voert aan ervan uit te gaan dat de door deze regeringen verstrekte informatie juist is. Deze nog onopgeloste zaken met de Europese Unie maken het de luchtvaartmaatschappij thans onmogelijk de noodzakelijke investeringen te doen om zich van haar taak als luchtvaartmaatschappij te kwijten. Overweegt de Commissie de juistheid te bevestigen van haar verklaringen volgens welke de reële schulden van de Griekse staat aan Olympic Airways al in de loop van de tenuitvoerlegging van de saneringsprogramma's zijn afgelost? Welke initiatieven overweegt zij om te protesteren tegen de terugvordering van de steunbedragen die na de gerechtelijke beslissing zijn afgelost? 2-260
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) De Commissie heeft kennisgenomen van de beslissing van het Hof van Arbitrage van 13 juli 2006 betreffende de verplichtingen van de overheidsdienst en de beslissing van 6 december 2006 inzake de verhuizing van Olympic Airways naar de internationale luchthaven van Athene, Spata. De Commissie werkt in dit verband met de Griekse nationale autoriteiten samen om de juridische status van hun toewijzingen en de gedekte kosten vast te stellen in het licht van het Gemeenschapsrecht, met name van de beslissingen uit het verleden. Het is aan de Griekse autoriteiten om de Commissie duidelijk te maken dat de bedragen in kwestie niet in aanmerking zijn genomen bij eerdere staatssteunbesluiten en volledig in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. De Commissie verwerpt overigens de ongegronde aantijgingen over haar eerdere besluiten, die genomen
13/03/2007 zijn na diepgaand en gedetailleerd onderzoek en nadat alle belanghebbende partijen middels een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie waren uitgenodigd hun commentaar kenbaar te maken. Dit is wat ik kan antwoorden op de vraag van de heer Papadimoulis. 2-261
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, hartelijk dank voor uw antwoord, maar ik moet u toch vragen om wat concreter te zijn. Noemt de Griekse rechter in zijn beslissing een bedrag van 550 miljoen euro, ja of nee? Zegt u dat alstublieft eens duidelijk! Is de Commissie van plan om de gerechtelijke beslissing met kracht van gewijsde te betwisten? Kan de Commissie aantonen dat de schuld van de staat aan Olympic Airways in het verleden is verrekend? En wat bedoelt u als u spreekt over "ongegronde aantijgingen"? Bent u van mening dat de Griekse rechter is uitgegaan van ongegronde aantijgingen? Over wie hebt u het als u spreekt over "ongegronde aantijgingen"? 2-262
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer Papadimoulis, ik denk dat het goed is om eerst nog eens te zeggen dat dit lastige dossier van Olympic Airways met alle grondigheid die nodig is wordt behandeld. Ik vernoem dit nog eens speciaal, want er is geen enkele reden om dat anders te doen. Het klopt dat er over eerdere besluiten berichten in de pers zijn verschenen waarin de gegrondheid van die besluiten in twijfel werd getrokken, hoewel deze pas na diepgaand onderzoek genomen zijn. De Commissie behandelt Griekenland zoals alle andere lidstaten. En de maatschappij Olympic Airways moet dezelfde behandeling krijgen als alle andere luchtvaartmaatschappijen. Bij besluit van de Commissie van december 2002 werd Griekenland gedwongen een in het besluit genoemd steunbedrag terug te vorderen, wat niet is gebeurd. In een ander negatief besluit van september 2005 is vastgesteld dat extra steun was toegekend aan Olympic Airways. Daar er door Griekenland sindsdien geen enkele andere terugvorderingsmaatregel is getroffen, was de Commissie verplicht een gerechtelijke procedure tegen Griekenland in te leiden. Als de Griekse autoriteiten hun verplichtingen nakomen, zal deze procedure niet worden voortgezet. De financiële problemen waarmee Olympic Airways kampt, staan helaas niet op zichzelf en zijn niet het gevolg van het optreden van de Commissie, en zeker niet van de bij het Hof in gang gezette procedure. De Commissie ziet er alleen maar op toe dat de communautaire mededingingsregels worden nageleefd. Dat is mijn antwoord, en ik kan u verzekeren dat ik mijn diensten heb verzocht dit dossier billijk en met de nodige grondigheid te behandelen. 2-263
13/03/2007 Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in het voorstel – let wel: voorstel – voor Verordening nr. 659/1999 stond dat nationale beroepen tegen het nationale besluit tot terugvordering van de steun de terugbetaling niet kunnen opschorten. Artikel 14, lid 3, onder b), van Verordening nr. 659/1999 zegt daar helemaal niets over. Waarop fundeert de commissaris dan zijn standpunt dat bij staatssteun processen voor nationale rechtbanken geen opschortende werking hebben? 2-264
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Of er nu wel of niet besluiten van de rechter liggen, ik kan u alleen maar bevestigen dat wij het communautaire recht willen toepassen. Het besluit van de rechter is een nieuw element, waar wij ons momenteel over buigen en Griekenland moet aantonen dat de maatregelen die het getroffen heeft, verenigbaar zijn met het communautaire recht. U kunt echt van mij aannemen dat ik op dit vlak uiterst alert ben op de naleving van het communautaire recht en dat bij mij, nogmaals, vooropstaat dat het strikt en billijk wordt toegepast. 2-265
De Voorzitter. - De vragen 50, 52 en 53 zullen schriftelijk worden beantwoord. 2-266
De Voorzitter. - Vraag nr. 54 van Rodi KratsaTsagaropoulou (H-0144/07): Betreft: Samenwerking op vervoersgebied met de buurlanden, met name rond de Middellandse Zee Op 31 januari 2007 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een mededeling "Richtsnoeren voor het vervoer in Europa en in de buurlanden", waarin ze niet alleen de elementaire strategische richtsnoeren voor erkenning van de pan-Europese zones en "doorgangen" vaststelt, maar ook de vijf basisverbindingsassen tussen de EU en haar buurlanden, in het kader van de nieuwe geopolitieke situatie, met name na de laatste uitbreiding. Is de Commissie van oordeel dat bij de 30 prioritaire projecten van de trans-Europese netwerken voorrang moet worden verleend aan de verwezenlijking van deze vijf basisassen? Drie van deze vijf basisassen hebben immers betrekking op het Middellandse Zeegebied [a) de zeeverkeersader over de Middellandse Zee; b) de zuidoostelijke as EU - Balkan - Turkije - Midden-Oosten - Egypte - Rode Zee; en c) de zuidwestelijke as EU - Maghreb-landen - Egypte]. Is de Commissie van plan concrete initiatieven te nemen om de prioritaire projecten in het kader van deze drie basisassen betreffende het Middellandse Zeegebied te steunen? Vanaf 2007 zal het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument (ENPI) via leningen voor projecten op prioritaire gebieden alsook via horizontale maatregelen bijdragen aan de financiële ondersteuning van de buurlanden. Kan de Commissie meedelen in hoeveel kredieten dit instrument voorziet en welk deel ervan bestemd is voor het Middellandse Zeegebied? Hoe groot is, naast de bijdrage van de Europese en internationale financieringsinstrumenten, de bijdrage van de partnerlanden ter zake? 2-267
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Voordat ik het stokje doorgeef aan de heer Potočnik, wil ik als reactie op de vraag van daarnet van mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou het verschil duidelijk maken tussen de prioritaire projecten van de trans-
73 Europese netwerken en de transnationale verbindingsassen. Het Europees Parlement en de Raad hebben in 2004 een besluit aangenomen tot wijziging van de richtsnoeren voor het trans-Europees netwerk voor het grondgebied van de Europese Unie van de 27. Binnen dit beleid worden de investeringen geconcentreerd op 30 prioritaire transnationale assen en projecten. Zoals u weet mevrouw, bedraagt de TEN-begroting 8 miljard euro en kunnen met dit bedrag niet alle prioritaire projecten volledig worden medegefinancierd. De begroting moet dus geconcentreerd worden op de grensoverschrijdende trajecten en de bottlenecks, ofwel de projecten die de hoogste meerwaarde voor Europa hebben. In de mededeling worden daarentegen vijf grote assen genoemd die de Europese Unie met haar buurlanden verbinden. Deze vijf assen brengen geen wijzigingen met zich mee voor de prioriteiten die zijn gesteld door de Europese vervoersnetwerken binnen de Europese Unie. De mededeling volgt de logica van het Europees nabuurschapsbeleid. Dit beleid is geformuleerd om nieuwe breuklijnen tussen de Europese Unie en haar buurlanden te voorkomen, of dat nu is in de context van toetreding of in de vorm van nauwere samenwerking. De Euro-mediterrane samenwerking in de vervoerssector is al vanaf het begin van het proces van Barcelona genoemd als een van de samenwerkingsprioriteiten in het kader van het Euro-mediterrane partnerschap. Deze samenwerking heeft gestalte gekregen via het Euromediterrane vervoersforum en zijn werkgroepen. Op dit moment is een begrotingsbedrag van 200 miljoen euro beschikbaar voor de financiering van acties in het kader van de Euro-mediterrane samenwerking op vervoersgebied. Het gaat daarbij vooral om voorbereidende haalbaarheidsstudies voor tien infrastructuurprojecten op de prioritaire Euromediterrane vervoersassen. De totale kosten van de voorgestelde projecten in het kader van de samenwerking met het Middellandse Zeegebied belopen tot 2020 23 miljard euro voor de mediterrane regio. De middelen uit de nationale begrotingen blijven uiteraard van het grootste belang voor de vervoerssector, niet alleen voor het onderhoud van het bestaande netwerk, maar ook voor kritieke investeringen, met name op grensoverschrijdend niveau. De Gemeenschap zal deze acties zoals voorheen blijven steunen middels technische bijstand en hulp bij de verbetering van de administratieve capaciteit. In sommige gevallen zou de steun ook kunnen bestaan uit investeringen in kritieke, vooral grensoverschrijdende infrastructuur, of uit belangrijke horizontale maatregelen. Op deze plaats wil ik eraan herinneren dat de nieuwe mandaten van de Europese Investeringsbank voorzien in een communautaire garantie op basis waarvan die bank een bedrag van maximaal 8,7 miljard aan leningen aan
74 de mediterrane landen zou moeten kunnen verstrekken in de periode 2007-2013. U hoort het goed, 8,7 miljard aan leningen! Dat is niet niks. Bovendien voorzien de meeste nationale indicatieve programma’s al in middelen voor rentesubsidies om het verstrekken van leningen door de Europese Investeringsbank of andere ontwikkelingsbanken te vergemakkelijken. De Commissie wil ook een investeringsfonds voor het Europees nabuurschapsbeleid oprichten, waaruit een bedrag van 700 miljoen euro aan giften kan worden verstrekt in de periode 2007-2013. Met dit fonds kunnen de leningen van de Europese Investeringsbank en andere Europese ontwikkelingsbanken, met name in de sectoren vervoer, energie en milieu, worden ondersteund. Deze nauwe samenwerking tussen de Commissie en de Europese Investeringsbank en andere geldschieters moet zowel in regionaal als wereldwijd verband worden versterkt. Publiek-private partnerschappen zijn een veelbelovend instrument voor de uitvoering van infrastructuurprojecten die profijtelijk zijn in economisch, sociaal en milieuopzicht. Voor de tenuitvoerlegging van het in de mededeling voorgestelde pakket zal de Commissie kiezen voor een stapsgewijze aanpak ter versterking van het samenwerkingskader tussen de Europese Unie en de buurlanden. In 2007 zal de Commissie een begin maken met het voorbereidend overleg met de buurlanden om samen gestructureerde en efficiënte coördinatiekaders op te zetten die een actieve en gelijktijdige uitvoering van de maatregelen voor alle assen mogelijk moeten maken. Ik hoop dat de Commissie naar aanleiding van dat overleg met een concreet voorstel zal komen. Verder hoop ik najaar 2007 een tussentijds verslag te kunnen indienen. 2-269
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor zijn inlichtingen over zowel de strategie van de Europese Unie als de verantwoordelijkheden van de partnerlanden en hun deelneming. Ik wilde u nu vragen, mijnheer de commissaris, of u aanwijzingen hebt ten aanzien van de vraag welke projecten prioritair zijn. Of zullen ze allemaal tegelijk ten uitvoer worden gelegd en zult u ons dan in de herfst verslag doen over de totale vorderingen die zijn gemaakt? 2-270
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Ik verontschuldig me op voorhand bij mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou, omdat mijn antwoord vandaag niet volledig zal zijn. Volgens mij moet dit werk immers doorgaan, zodat ik in het najaar kan vaststellen wat de prioriteiten moeten worden. Uw vraag was volkomen terecht. Er ligt een goed document, nu gaat het erom een begin te maken met de
13/03/2007 voorbereidingen voor de prioriteiten die wij willen stellen binnen dit beleid van uitbreiding van de transEuropese netwerken, een beleid waar mevrouw Loyola de Palacio zich zelf intensief mee bezig heeft gehouden. Ik hoop echt dat dit alles tot concrete resultaten zal leiden en ik zal niet nalaten, mevrouw KratsaTsagaropoulou, om u zo nauwkeurig mogelijk op de hoogte te houden van ontwikkelingen in ons denken en onze voorstellen. 2-271
De Voorzitter. - Dank u, commissaris. Vraag 55 zal schriftelijk worden beantwoord. 2-272
De Voorzitter. - Vraag nr. 56 van Danutė Budreikaitė (H-0112/07): Betreft: Nieuwe energiebronnen Tijdens de in Sjanghai gehouden "milieuvriendelijke" autorally, de zogeheten "Michelin Challenge Bibendum", behoorde tot de 150 deelnemende experimentele voertuigen de "Habo", een voertuig dat niet op benzine, maar op waterstofperoxide rijdt, dat in reactie met water zuurstof produceert. Op de Amerikaanse wegen rijden reeds tientallen vrachtwagens op waterstof. Canada heeft op dit gebied al veel vooruitgang geboekt. Blijkbaar begint het Japanse bedrijf Honda binnen drie of vier jaar met de productie van een wagen die op waterstofperoxide rijdt. Kan de Commissie mededelen op welke wijze het productieprogramma op basis van waterstof in het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) is terug te vinden en welke de verwachte resultaten zijn? 2-273
Janez Potočnik, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie is zich ten volle bewust van de belangrijke rol die waterstof- en brandstofcellen kunnen spelen in de succesvolle overgang naar een duurzamer energiesysteem. Zij erkent dat het ontwikkelen en inzetten van processen die in de benodigde hoeveelheden waterstof kunnen voorzien op een manier die per saldo tot een reductie van broeikasgasemissies leidt en ook duurzaam is voor het milieu, een belangrijke kwestie is. Het grootste deel van de waterstof komt naar verwachting in eerste instantie van fossiele brandstoffen, aanvankelijk zonder, en halverwege het traject met het afvangen en opslaan van kooldioxide. Het doel op de lange termijn is om waterstof te produceren uit koolstofvrije en –arme energiebronnen. In het vijfde en zesde kaderprogramma is in projecten het potentieel van waterstof als universele energiedrager onderzocht, en werden daarnaast vele verschillende opties bekeken voor de productie en het gebruik van waterstof, terwijl de economische, sociale en milieuadviezen voor verschillende trajecten werden onderzocht. In het zesde kaderprogramma trok de Europese Gemeenschap meer dan 300 miljoen euro uit voor onderzoek naar en demonstratie van waterstof- en brandstofcellen. Zo’n 20 procent van de activiteiten betreft de productie van
13/03/2007 waterstof die voorziet in zowel kortetermijntrajecten, zoals geavanceerde elektrolytische cellen, als technologieën op lange termijn, zoals biologische en foto-elektrochemische processen. Technisch onderzoek wordt aangevuld met socio-economische studies en demonstratie. Ik zal u enkele voorbeelden uit de praktijk geven. In het vijfde kaderprogramma steunde de Commissie het Cuteen Ectos-programma, dat dertig door waterstofbrandstofcellen aangedreven bussen en waterstofinfrastructuur demonstreerde in tien Europese steden en bijdroeg aan het verankeren van de geloofwaardigheid ervan als een alternatief voor benzine en diesel. In het zesde kaderprogramma zijn deze activiteiten als onderdeel van het waterstof als vervoersbrandstof-initiatief verder uitgebreid tot een demonstratie van een vloot van tweehonderd op waterstof rijdende voertuigen, waaronder bussen, auto’s en kleine specialistische voertuigen. Een ander voorbeeld van een project dat gefinancierd is in het zesde kaderprogramma en waarvan de resultaten onlangs zijn gepubliceerd, is het waterstofmotorproject. Dit is een nieuwe soort waterstoftechnologie die zal leiden tot nieuwe en efficiëntere motoren. Tijdens het project werden methoden getest om op waterstof werkende motoren te maken die net zo efficiënt zijn als de huidige dieselmotoren, maar die niet vervuilend zijn en weinig tot niets hoeven in te leveren qua motorinhoud en vermogen. Deze op waterstof lopende motoren bieden duidelijke voordelen boven de huidige generatie motoren en zullen naar verwachting met andere voorgestelde systemen kunnen wedijveren qua prestaties en kosten. Tijdens dit project zijn vernieuwende brandstofinjectieconcepten ontwikkeld voor motoren voor zowel personenauto’s als vrachtwagens en bussen. Ik zal u ten slotte nog een voorbeeld geven dat het vermelden waard is, omdat daar vorige week de Descartesprijs voor gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek aan is toegekend. Het is het Hydrosol-project, een vernieuwende thermochemische reactor op zonneenergie voor de productie van waterstof uit het ontleden van water, die lijkt op de vertrouwde katalysator van auto’s. De integratie van zonne-energie in systemen waarin water kan worden ontleed, zullen een immense impact hebben op energiebesparing wereldwijd, omdat het een veelbelovend traject is naar het kunnen leveren van betaalbare, hernieuwbare, met zonne-energie geproduceerde waterstof met vrijwel geen kooldioxideemissies.
75 aangestuurde technologieplatform, dat in 2004 is opgezet, heeft de strategische koers uitgezet die de sector nodig heeft om deze technologieën marktrijp te maken. In bijlage 4 bij het besluit van de Raad inzake specifieke programmasamenwerking is een initiatief met betrekking tot waterstof- en brandstofcellen opgenomen als een van de mogelijke gezamenlijke technologieinitiatieven die kunnen worden opgezet op basis van artikel 171 van het Verdrag – dit kan de vorming van gemeenschappelijke ondernemingen omvatten – of op basis van wijziging van het specifieke programma in overeenstemming met artikel 166 van het Verdrag. Het gezamenlijk technologie-initiatief, dat gezien wordt als een langdurige publiek-private samenwerking, zal een doelgericht Europees programma van industrieel onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie definiëren en realiseren, dat is bedoeld om gedegen waterstof- en brandstofceltechnologieën te leveren, die zo ver ontwikkeld zijn dat ze marktrijp zijn. Een van de doelstellingen van het gezamenlijk technologie-initiatief zal naar verwachting zijn om tegen 2015 met koolstofarme of koolstofvrije productietechnologieën te voorzien in 10 tot 20 procent van de waterstofbehoefte voor energietoepassingen. De precieze reikwijdte en doelstellingen zullen worden vastgesteld zodra dit gezamenlijk technologie-initiatief is aangenomen. Ondertussen zijn de eerste oproepen tot het indienen van voorstellen voor het zevende kaderprogramma bekendgemaakt op 22 december. De vervaldatum daarvoor is eind april. Het thema energie omvat een aantal onderwerpen die verband houden met vernieuwende materialen voor specifieke trajecten voor waterstofproductie. Ik ben langer aan het woord geweest dan bedoeld, maar ik wilde een uitgebreid overzicht geven van de lopende programma’s en initiatieven. 2-274
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Dank u voor uw uitgebreide en informatieve antwoord. Ik ben echt blij te kunnen zeggen dat we op dit vlak niet ver achterlopen bij China; ook wij zijn op dit terrein actief. Ik zou willen vragen: deze resultaten zijn beperkt en er rijden nog niet veel auto's op waterstof rond; zou het kunnen zijn dat er invloed wordt uitgeoefend door de automobielindustrie en door olieproducerende landen, en dat zij druk uitoefenen om het onderzoek naar het gebruik van waterstof af te remmen? 2-275
Uiteraard zijn er nog veel meer van dit soort voorbeelden en als de geachte afgevaardigde dat wenst, kan ik haar een lijst met projecten geven. In het huidige zevende kaderprogramma, dat onlangs is van start is gegaan, zullen onderzoek en technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van waterstof en brandstofcellen profiteren van zeer uitgebreide raadpleging van belanghebbenden door het Europees Platform voor Waterstofen Brandstofceltechnologie. Dit door de industrie
Janez Potočnik, lid van de Commissie. - (EN) Nee, dat is absoluut niet het geval. Integendeel: Europa loopt wereldwijd voorop op het gebied van waterstoftechnologie. Door meer nadruk te leggen op het Europese technologische platform, dat zich bezighoudt met deze vraag, beschikken we nu over een strategische en coherente aanpak voor de toekomst. Alle landen overal ter wereld zien zich nog altijd geplaatst voor belangrijke vragen en dit betekent dat huidige ontdekkingen op de markt worden gebracht, wat zou
76 leiden tot een ware waterstofeconomie. Ik denk echter dat wij zeer trots kunnen zijn op wat we in het verleden hebben bereikt en op hoe we momenteel met dit thema omgaan. Bovendien is de nadruk op het mogelijke gezamenlijke technologie-initiatief precies de juiste manier om nu en in de toekomst een belangrijke rol te blijven spelen. 2-276
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Ik ben de commissaris erkentelijk voor het echt interessante en optimistische antwoord over wat er gedaan moet worden en wat de plannen zijn. Ik zou echter nog een vraag willen stellen over de toekomst: wanneer denkt u dat auto's op waterstof zich zullen kunnen meten met voertuigen met een benzine- of dieselmotor, en evenveel zullen kosten? Tot slot, wanneer kunnen de Europese Commissie, de Europese Raad en het Europees Parlement zulke waterstofauto's krijgen zodat wij ze in onze garages kunnen zetten als voorbeeld voor anderen, om te laten zien dat de Europese Unie echt vooroploopt op dit terrein? 2-277
Janez Potočnik, lid van de Commissie. - (EN) Ik beschik natuurlijk ook niet over een glazen bol waarmee ik kan voorspellen wanneer dat moment zal aanbreken, maar ik denk dat we ons wel in de juiste richting begeven. Door te proberen onze onderzoeksmethoden op coherente wijze uit te voeren en deze vanaf het begin te baseren op de industriële behoeften, vergroten wij momenteel de kans dat wij zo snel mogelijk tot conclusies zullen komen. Tot die tijd, en ik hoop dat deze niet al te lang op zich laat wachten, zullen wij echter moeten rijden in hybride auto's. Thuis rijd ik zelf ook in zo'n auto. 2-278
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Wallis, mijnheer de commissaris, dames en heren, dit weekeinde heeft de Raad besloten voorschriften vast te leggen op basis waarvan de energie-efficiëntie tegen 2020 met 20 procent gestegen moet zijn. Denkt u dat de productie van dieselmotoren, de kracht van Europa, kan worden bevorderd door middel van een strategie die is gericht op excellentie op het gebied van efficiëntie, waarbij grotere inspanningen worden geleverd om hogere efficiëntiedoelstellingen vast te leggen binnen het zevende kaderprogramma voor onderzoek? 2-279
Janez Potočnik, lid van de Commissie. - (EN) Dat is geen gemakkelijke vraag. Ik zou zeggen dat de doelstellingen die de Raad enkele dagen geleden heeft aangenomen ambitieus maar zeer noodzakelijk zijn. Persoonlijk ben ik van mening dat we geen andere optie hebben, en ook de Raad is deze mening toegedaan. Ik denk dat het zeer belangrijk is om de beperkingen die het milieu ons oplegt te beschouwen als een echte zakelijke kans, omdat ik er oprecht van overtuigd ben dat wie dit het beste begrijpt, ook zakelijk gezien op diverse gebieden een leidende positie zal innemen, inclusief de gebieden die we hier hebben genoemd, zoals uiteraard milieubescherming.
13/03/2007 2-280
De Voorzitter. - Vraag nr. 57 van Teresa Riera Madurell (H-0145/07): Betreft: Vrouwen in de wetenschap Een samenhangende strategie die zich tot doel stelt om tegen 2010 3 % van het BBP van de Europese Unie aan onderzoek te besteden, moet ernaar streven dat 8 op de 1000 beroepskrachten in Europa onderzoekers zijn, hetgeen overeenstemt met 700 000 nieuwe en degelijk opgeleide onderzoekers. Europa moet zijn onderzoekspotentieel dan ook absoluut zo ruim mogelijk benutten, o.a. door ruimere deelname van de vrouw aan onderzoek en technische ontwikkeling te stimuleren. Niet meer dan de helft van het hersenpotentieel gebruiken, is noch verstandig noch doeltreffend. Kan de Europese Commissie naar aanleiding van de dag van de vrouw op 8 maart as. enige maatregel aankondigen om de anomalie op te heffen ? 2-281
Janez Potočnik, lid van de Commissie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie is zich terdege bewust van de onbetwistbare wanverhouding tussen mannelijke en vrouwelijke onderzoekers. Uit de meest recente statistieken blijkt dat bij alle studierichtingen meer dan 50 procent van alle afgestudeerden vrouwen zijn, tegenover slechts 15 procent van alle professoren. Op het gebied van de wetenschap, techniek en technologie zijn deze cijfers zelfs 34 procent voor vrouwelijke afgestudeerden en 9 procent voor vrouwelijke professoren. De Commissie vindt ook dat dit een verspilling van talent en middelen is. Sinds 1999 is de deelname van vrouwen aan Europees onderzoek behandeld in diverse documenten van de Commissie. De Commissie doet er alles aan om betrouwbare statistische gegevens te verzamelen om een beeld te krijgen van de volledige situatie en publiceert deze resultaten regelmatig in een brochure met de titel 'She Figures'. Deze brochure werd gepubliceerd in 2003 en 2006, en de volgende publicatie zal naar verwachting in 2009 zijn. Sinds het vijfde kaderprogramma heeft de Commissie ook financiële steun geboden aan onderzoek en actie op het gebied van vrouwen in de wetenschap. Daarnaast werd onder het zesde kaderprogramma een budget van 15,7 miljoen euro besteed aan vrouwen in de wetenschap. Momenteel lopen er diverse projecten. Zo worden bijvoorbeeld de nodige rolmodellen geboden die vrouwen stimuleren een carrière in de wetenschap na te streven. De conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 2005 leidden ertoe dat de lidstaten streefden naar een doelstelling van 25 procent voor het aantal vrouwen in leidinggevende posities in de publieke sector. Op dit punt is een groep deskundigen inzake vrouwen in besluitvormingsprocessen in de onderzoekssector, begonnen met het bestuderen van formele en informele hindernissen die het vrouwen bemoeilijken om topposities in de onderzoekssector te bereiken. Onder het nieuwe kaderprogramma zal een vergelijkbare groep deskundigen zich buigen over de kwestie van wetenschappelijke uitmuntendheid en mogelijke genderongelijkheid bij de beoordeling daarvan.
13/03/2007 In het zevende kaderprogramma wordt het actieplan met betrekking tot genderkwesties verdeeld in drie hoofdgebieden. Om de rol van vrouwen in wetenschappelijk onderzoek te versterken zullen wij ten eerste projecten financieren ter vergelijking van positieve-actieplannen voor vrouwen in besluitvormende onderzoeksposities, waarbij Europa, de VS, Canada en Australië zullen worden behandeld. Ten tweede zullen de actiegebieden in het zevende kaderprogramma, onder de genderdimensie van de onderzoekssector, genderkwesties omvatten met betrekking tot de definitie en meting van wetenschappelijke uitmuntendheid. Door dergelijke activiteiten zal bijvoorbeeld een analyse van alle uitgevoerde onderzoeken in de EU inzake discriminatieen achterstellingskwesties voor vrouwelijke onderzoekers worden gefinancierd. Ten derde en laatste zullen onder het samenwerkingsprogramma vallende werkprogramma's de participatie van vrouwen stimuleren, dit met betrekking tot gendermainstreaming in het communautaire onderzoeksbeleid en de communautaire onderzoeksprogramma's. Tevens houdt de Commissie vast aan een doelstelling van 40 procent voor de deelname van vrouwen aan evaluatiecommissies, een doelstelling die regelmatig wordt gecontroleerd. Bovendien zijn wij van plan om diverse onderzoekers training en begeleiding te bieden voor gendermainstreaming in onderzoek. Ongeacht wat wij doen in het zevende kaderprogramma, zal dit sowieso een belangrijke beleidsverklaring zijn en blijven. Ook voor een aantal onderzoeksorganisaties die deelnemen aan het kaderprogramma zal dit van belang zijn. Wij zullen slechts een beperkte invloed hebben op de situatie in het veld zelf in Europa. Derhalve zijn wij ook op zoek naar nieuwe ideeën op basis waarvan de Commissie, of een groep lidstaten met steun van de Commissie, actie kan ondernemen. Wij zijn daarom ook van plan om hier een onderwerp op zich van te maken in het groenboek inzake de Europese onderzoeksruimte (EOR). Hoe meer de specifieke situaties en behoeften van onderzoekers in Europa worden onderkend, bijvoorbeeld met betrekking tot de mobiliteit of overdraagbaarheid van rechten op sociale voorzieningen, hoe meer ruimte er kan zijn om de specifieke rol van vrouwen in onderzoek aan de orde te stellen. Het EORgroenboek zal binnenkort door de Commissie worden besproken en ik wil de leden graag uitnodigen om actief deel te nemen aan het daaropvolgende EOR-debat. Verder vertrouw ik op uw krachtige steun voor deze en andere kwesties. Tot slot wil ik graag nog benadrukken dat wij hebben gekozen voor een langetermijnbenadering die is gebaseerd op constante inspanningen en niet-aflatende steun bij de bevordering van de rol van vrouwen in de wereld van de wetenschap, waarbij wij gebruikmaken van de maatregelen en activiteiten die ik zojuist heb toegelicht.
77 2-282
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Dank u zeer, mijnheer Potočnik. Uw voorstellen lijken mij heel geschikt. Zoals u zei, gaat het erom dat Europa zijn onderzoekspotentieel optimaal dient te benutten, en vrouwen die uitmuntend zijn moeten dan ook dezelfde kansen krijgen als mannen die uitmuntend zijn. In de praktijk is dat niet altijd het geval. Verder zou ik u willen vragen in hoeverre de Commissie – onverminderd de status van uitmuntendheid als het voornaamste criterium – ook rekening zou kunnen houden, zoals zij vaker gedaan heeft, met de genderbalans als zij projecten beoordeelt, en of zij ook rekening houdt met het feit dat deze projecten worden geleid door vrouwen. Een tweede vraag is of er maatregelen zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat de samenstelling van de planningscommissies, de groepen op hoog niveau, de werkgroepen enzovoorts evenwichtig is vanuit genderperspectief, en dat ditzelfde gebeurt in alle activiteiten die door Europese Unie gefinancierd worden. 2-283
Janez Potočnik, lid van de Commissie. - (EN) De doelstellingen in het zevende kaderprogramma blijven exact dezelfde als de doelstellingen in het vorige programma, hoewel de te gebruiken instrumenten enigszins zijn gewijzigd. De werkprogramma's stimuleren de deelname van vrouwen aan onderzoek en benadrukken het belang van gender voor specifieke onderwerpen. Grote projecten bieden de kans voor gendergelijkheidsacties, en dit zal ook worden aangemoedigd. Deze acties komen bovendien voor financiering in aanmerking, net zoals andere activiteiten voor deze projecten. Ik wil echter herhalen dat wij een positief voorbeeld moeten en zullen geven, maar we zijn ons er allen van bewust dat we het probleem niet kunnen oplossen zonder verder te kijken dan de onderzoeksportefeuille. We worden hier geconfronteerd met problemen die onderdeel zijn van de bredere realiteit van de samenleving, wat resulteert in deze ongunstige en oneerlijke situatie waarin we geen gebruikmaken van ons volledige kennispotentieel. Daarom ben ik van mening dat het debat dat wij zullen voeren en dat zich ook speciaal zal richten op deze kwestie, van zo'n cruciaal belang is. Een voorbeeld van onze pogingen om tastbare resultaten te behalen is de manier waarop wij de kwestie van de evaluatiecommissies proberen aan te pakken, waarvoor wij een doelstelling hebben van 40 procent deelname door vrouwen. In artikel 17 van de regels voor de deelname aan het zevende kaderprogramma is bepaald dat wij bij de selectie van onafhankelijke deskundigen een redelijke genderbalans moeten waarborgen. De deelname van vrouwen aan evaluatiecommissies is toegenomen sinds de Commissie dit doel in 1999 heeft gesteld, namelijk van 22 procent in 1999 tot 30 procent
78
13/03/2007
in 2005. Helaas beschik ik nog niet over dit percentage voor 2006.
zaken die verband met elkaar houden. Op een dergelijke vraag bestaat geen eenvoudig antwoord.
Als we dit vergelijken met het aandeel van vrouwen in onze gegevensbank van deskundigen, dat slechts 25 procent bedraagt, krijgt u hiermee een duidelijk signaal dat wij zeker ons best doen. Daar komt nog eens bij dat de Commissie vrouwelijke deskundigen aanmoedigt om zich aan te melden bij onze gegevensbank. Het Europese platform van vrouwelijke wetenschappers dat eind 2005 werd opgericht, zal ons in dit opzicht helpen. Dit zijn onze plannen.
2-286
De Voorzitter. - Dank u, commissaris Potočnik. We gaan nu verder met de vragen voor commissaris Verheugen. Ik wil de collega’s erop wijzen dat de tijd voor het vragenuur vandaag met ongeveer twintig minuten zal worden overschreden, en bedank de tolken bij voorbaat voor hun geduld.
2-284
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Ik zou dit onderwerp graag in breder verband behandeld zien – niet alleen de rol van vrouwen in de wetenschap, maar ook die van mannen. Europa trekt aan het kortste eind in de concurrentie met de Verenigde Staten. Steeds meer wetenschappers (zowel mannen als vrouwen) vertrekken naar de VS, omdat ze daar meer loon en betere arbeidsvoorwaarden kunnen krijgen. Wat zijn wij van plan te gaan doen om te zorgen dat onze wetenschappers in Europa blijven en dat anderen hierheen komen? 2-285
Janez Potočnik, lid van de Commissie. - (EN) Dat is een ander aspect van de kwestie dat we zorgvuldig moeten bestuderen. De mobiliteit van mensen is van cruciaal belang voor het succes van onderzoek dat in Europa of waar ook ter wereld wordt uitgevoerd, omdat het stimuleren van het denken wordt bereikt door de mobiliteit van het denken. Natuurlijk is niemand er blij mee om mensen op te leiden in eigen land – minstens tot het niveau van de middelbare school – en deze mensen vervolgens te zien vertrekken naar het buitenland. Als dat gebeurt, moeten we zeer zeker nauwe banden opbouwen met de mensen die buiten onze landsgrenzen wonen, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. In het zevende kaderprogramma hebben we een speciaal programma opgenomen dat precies in deze behoefte voorziet. Het opbouwen van netwerken met de mensen buiten onze landsgrenzen, zodat deze niet echt verloren gaan, is dus uiterst belangrijk. Desondanks is de braindrain een kwestie die wij zeer serieus moeten aanpakken. De recente gegevens voor Europa zijn niet al te alarmerend. Uiteraard bestaan er verschillen tussen de lidstaten, maar in veel landen melden veel zeer gerenommeerde universiteiten dat er ook sprake is van een grote instroom van studenten naar de Europese Unie. Onlangs heb ik een bezoek gebracht aan India en daar heb ik vernomen dat er jaarlijks 17 000 studenten van India naar het Verenigd Koninkrijk komen om op Europese bodem te studeren. Ik denk dat een dergelijke stroom goed en belangrijk is, en dat we deze moeten stimuleren. Braindrain is uiteraard een heel ander verhaal. We moeten hier zeker op letten, maar er zijn vele redenen die hieraan ten grondslag liggen, bijvoorbeeld de aantrekkelijkheid van een carrière, sociale overdraagbaarheid, pensioenrechten, en vele andere
2-287
De Voorzitter. - Vraag nr. 58 van Sarah Ludford (H-0075/07): Betreft: Namaak van medicijnen In zijn resolutie over de namaak van medicijnen van september 2006 (P6_TA(2006)0351), deed het Europees Parlement een beroep op de Gemeenschap zich dringend de middelen te verschaffen om effectief de strijd aan te gaan tegen illegale praktijken op het gebied van namaak van medicijnen, deed een beroep op de Commissie verder te gaan dan haar mededeling over een "Strategie voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen" en spoorde de Europese Unie er met name toe aan adequate maatregelen te treffen om de plaag van de namaak van medicijnen op haar grondgebied te bestrijden. Welke concrete stappen heeft de Commissie sedert september 2006 ondernomen om de namaak van medicijnen binnen en buiten de EU te bestrijden? Meer in het bijzonder, welke maatregelen heeft de Commissie genomen om de controle op de verkoop van medicijnen via het Internet te versterken? 2-288
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie is zich ervan bewust dat de namaak van medicijnen – waarnaar mevrouw Ludford verwees – een wereldwijd probleem is en dat het ernstige gevolgen kan hebben voor de gezondheid van mensen. We houden dit probleem daarom nauwgezet in de gaten en ik wil niet voor u verzwijgen dat ik er heel bezorgd over ben. De Commissie heeft een algemene strategie ontwikkeld tegen de namaak van medicijnen in de Europese Unie en er – met het oog op de internationale dimensie van dit probleem – voor gezorgd dat deze strategie aansluit op de activiteiten van internationale partners, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie en de Raad van Europa, en hun werk aanvult. Het communautaire rechtskader op basis waarvan de autoriteiten nagemaakte medicijnen in beslag kunnen nemen die op de Gemeenschapsmarkt worden gebracht of daar worden aangetroffen, bestaat uit communautaire wetgeving over medicijnen, over het optreden van de douane en over de handhaving van intellectueleeigendomsrechten. Het zijn de lidstaten die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor het handhaven van de bestaande voorschriften. De afgelopen vijf jaar hebben zij op de EU-markt 27 gevallen van nagemaakte medicijnen ontdekt in de
13/03/2007 legale leveringsketen en 170 op de zwarte markt, en hoewel dit niet echt overdreven veel lijkt, blijkt uit de inbeslagname van nagemaakte medicijnen door douaneambtenaren aan onze buitengrenzen dat er de afgelopen jaren sprake is van een opvallende stijging. De statistieken voor 2005 laten zien dat douaneambtenaren dat jaar 560 000 nagemaakte medicijnen in beslag hebben genomen aan de buitengrenzen van de EU, en uit een eerste analyse van de cijfers van de lidstaten voor 2006 blijkt dat het aantal nagemaakte medicijnen dat de douane dat jaar in beslag heeft genomen, naar verwachting meer dan 1,5 miljoen zal bedragen, wat een excessieve toename betekent. In haar mededeling aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over het antwoord van de douane op de meest recente ontwikkelingen inzake namaak en piraterij, heeft de Commissie een actieplan voorgelegd met een aantal concrete maatregelen om deze toename te bestrijden. Een begin is al gemaakt met twee van de belangrijkste maatregelen, namelijk het creëren van een elektronisch systeem voor een snelle uitwisseling van informatie tussen douaneautoriteiten over risico’s van nieuwe namaakproducten en het opzetten van een systeem waarmee ondernemingen zo snel mogelijk informatie kunnen doorgeven die de douane nodig heeft om in actie te kunnen komen. De Commissie heeft bovendien in maart 2006 getracht het publiek bewust te maken van dit probleem door te waarschuwen voor nagemaakte medicijnen op internet. In deze waarschuwing heeft de Commissie publiekelijk aangekondigd dat zij aan de hand van een project de situatie zal analyseren en dat zij, in samenwerking met de lidstaten, het Europees Geneesmiddelenbureau en internationale partners, zal onderzoeken of de bescherming van de volksgezondheid een interventie noodzakelijk maakt. Het project zal zich onder andere bezighouden met de handel in nagemaakte medicijnen via internet. De Commissie zal deze analyse, waarvan de werkzaamheden al zijn begonnen, als uitgangspunt nemen om politieke oplossingen te vinden voor de vraag hoe eventuele mazen in de wet kunnen worden gedicht. Als het nodig is, zullen wij de Europese wetgeving over medicijnen volledig moeten herzien. Deze pogingen om de situatie op te lossen zullen uiteraard gebaseerd zijn op effectbeoordelingen, maar ik verzeker u dat wij er alles aan zullen doen om te voorkomen dat nagemaakte medicijnen ook in de toekomst hun weg zullen vinden naar onze markten en zo de gezondheid van mensen in gevaar brengen. 2-289
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Dank u, commissaris. Ik kijk uit naar het actieplan, maar maak me zorgen of de reactie wel aansluit bij de omvang van het probleem. Twee weken geleden had de International Narcotics Control Board het over wat een 'stroom van
79 namaakmedicijnen' werd genoemd: wellicht tussen de 25 en 50 procent van de medicijnen in ontwikkelingslanden zijn vervalst. En in Europa is de verkoop via internet een van de grootste uitdagingen, zoals u al hebt gemeld. Kunnen wij proberen te helpen bij het opsporen van de mensen en bedrijven die schuilgaan achter illegale internetsites? Kunnen wij, terwijl we de wegen voor parallelle handel handhaven, proberen ervoor te zorgen dat de parallelle handel niet doordrongen raakt van deze illegaliteit? Wat vindt u van een verbod op het opnieuw verpakken van medicijnen? Welke soorten mazen in de wetgeving wilt u dichten? Kunnen wij zorgen voor strafrechtelijke wetgeving waarin de definities en de sancties op overtredingen in de derde pijler van de rechtshandhaving op elkaar zijn afgestemd? Ik denk dat er hierbij sprake moet zijn van een hoge urgentie. Als gevolg van dit probleem gaan er mensen dood en wordt de gezondheid ernstig bedreigd. 2-290
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mevrouw Ludford, ik kan het alleen maar eens zijn met alles wat u hebt gezegd. De bedoeling is dat het project waarover ik sprak, de lopende internationale maatregelen aanvult die al zijn genomen door de Wereldgezondheidsorganisatie en de Raad van Europa, en een TeleMed-achtige oplossing uitwerkt voor Europa, terwijl het project over de parallelle handel zich met name richt op de aspecten die te maken hebben met de veiligheid van patiënten. Als wij het probleem echt willen oplossen, moeten wij eerst de situatie precies kennen, en dus hebben wij de lidstaten verzocht om de benodigde informatie. Ik denk dat wij die informatie eind dit jaar zullen hebben verzameld en dan een aantal beslissingen zullen kunnen nemen. Ik ben dezelfde mening toegedaan als u over de situatie in de ontwikkelingslanden, die buitengewoon schandalig is. Vorig jaar, tijdens een debat hierover in dit Parlement, heb ik gezegd dat wij alles zullen doen wat in onze macht ligt om de ontwikkelingslanden te helpen bij het opzetten van de structuren die ervoor zorgen dat de medicijnen die bij hen op de markt komen, voldoen aan internationale normen. Het probleem is simpelweg dat in veel ontwikkelingslanden de administratieve structuren ontbreken om dit goed te controleren, en daarom ben ik het eens met mijn collega-commissaris, de heer Michel, dat het op het vlak van ontwikkelingshulp van groot belang is dat wij meer moeite doen om de ontwikkelingslanden hierin bij te staan. 2-291
De Voorzitter. - Vraag nr. 59 Panayotopoulos-Cassiotou (H-0076/07):
van
Marie
80 Betreft: Maatregelen ondernemerschap
13/03/2007 ter
ondersteuning
van
het
Europees
Met welke maatregelen denkt de Commissie in het kader van de Lissabon-strategie, de Europese strategie voor ontwikkeling en werkgelegenheid en de Europese agenda voor ondernemerschap bij te dragen aan de bevordering van het ondernemerschap van particuliere personen en met name van jongeren, alsook aan het scheppen van een billijke omgeving voor het nemen van risico's, ten einde de Europese economie te moderniseren, te ontwikkelen en concurrentiëler te maken? 2-292
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Dit is een onderwerp dat mij na aan het hart ligt. De Europese economie is niet zo dynamisch als zij zou kunnen zijn, zij schept niet zoveel banen als zij zou kunnen, en de belangrijkste reden is dat wij niet genoeg ondernemingen hebben. We hebben niet genoeg ondernemingen, omdat wij in Europa niet genoeg mensen hebben die bereid zijn tot ondernemerschap en het dragen van ondernemersrisico. Het belangrijkste antwoord op uw vraag is dan ook dat er meer begrip in de samenleving zelf moet komen voor het feit dat het ondernemingen zijn die banen scheppen, dat er ondernemers moeten zijn die dat aandurven, en dat ondernemerschap moet worden geaccepteerd als een maatschappelijk verantwoordelijke en nuttige bezigheid. Wij moeten daarom werken aan een grotere maatschappelijke acceptatie van ondernemerschap. De Commissie heeft op dit vlak de afgelopen twee jaren een groot aantal initiatieven ontwikkeld. Afgelopen jaar heeft de Europese agenda voor ondernemerschap een voortgangsverslag gepubliceerd, waaruit u kunt opmaken dat wij de middelen voor de communautaire financiële instrumenten voor ondernemingen al sterk hebben verhoogd en een impuls hebben gegeven aan de oprichting van minibedrijven door scholieren en studenten zodat zij het ondernemerschap kunnen leren. Ook hebben we de databank van de Europese Informatie Centra voor het vinden van zakenpartners. Als Europa groei en werkgelegenheid wil scheppen, moet het zorgen voor een algemeen maatschappelijk kader dat ondernemerschap stimuleert. Aangezien het denken al op jonge leeftijd wordt gevormd, kan onderwijs een belangrijke bijdrage leveren aan het succesvol bevorderen van ondernemerschap. Op basis van werk dat in de lidstaten is gedaan, kon de Commissie in februari 2006 een mededeling aannemen over het bevorderen van ondernemingszin door onderwijs en leren. Ik zou graag zien dat alle Europese scholieren en studenten tijdens hun schooltijd en tijdens hun studie de mogelijkheid hebben om in contact te komen met de praktijk van het bedrijfsleven. In veel Europese landen wordt dit al op een voorbeeldige manier gedaan. In een groot aantal landen zijn er echter nog behoorlijke tekortkomingen.
Momenteel houdt de Commissie zich intensief bezig met het overbrengen van ondernemingszin op universitair niveau. We weten dat de ervaring in Amerika buitengewoon positief is geweest. Universiteiten die onderwijs in ondernemingsgerichte vaardigheden en ondernemingsgericht denken aanbieden, melden grote successen, namelijk dat een veel hoger percentage van de afgestudeerden van deze universiteiten bereid is om na hun studie een onderneming te starten dan hier het geval is. Er zijn drie andere belangrijke manieren waarop wij het mensen gemakkelijker kunnen maken om een onderneming te starten. Ten eerste is er het hele project 'beter wetgeven' met vereenvoudiging van wetgeving en afslanking van bureaucratie. Veel mensen moeten psychologisch gezien over een drempel heen om een onderneming te starten, omdat ze denken dat er te veel voorschriften zijn en dat die te ingewikkeld zijn. Ten tweede: aangezien veel mensen er niet eens aan beginnen om een onderneming op te richten omdat ze denken dat het veel te ingewikkeld is, hebben wij de Europese Raad voorgesteld dat de lidstaten zich ertoe moeten verplichten om de tijd die nodig is voor het oprichten van een onderneming, tot een week te beperken. Aan het einde van dit jaar moet dit in alle lidstaten zijn gerealiseerd. Tot slot wil ik er nog op wijzen dat wij aandachtig kijken naar de negatieve gevolgen van faillissementen. Hoe gaan wij ermee om als de eerste poging mislukt? Zoals u weet is het in Amerika maatschappelijk gezien helemaal geen probleem als de eerste ondernemingspoging mislukt. In veel Europese landen is de eerste poging ook meteen de laatste. Het laatste punt dat ik wil noemen is het probleem van de financiering, dat een groot obstakel is voor het oprichten van nieuwe ondernemingen. De Commissie heeft de beschikbare middelen voor de periode 20072013 aanzienlijk verhoogd. Het grootste gedeelte van het programma voor concurrentievermogen en innovatie gaat naar financiële instrumenten: we trekken hier meer dan 1 miljard euro uit voor kredieten en achterborg, voor nationale garantiefaciliteiten en andere moderne financiële instrumenten, inclusief de beschikbaarstelling van aandelenkapitaal. Het programma is heel goed ontvangen door het midden- en kleinbedrijf. Al met al hebben wij dus een groot aantal maatregelen genomen waarvan naar ik hoop een stimulans zal uitgaan voor meer nieuwe, jonge ondernemingen in Europa. 2-293
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik dank u, mijnheer de commissaris, voor uw volledige antwoord. Mag ik u vragen uw mening te geven over de vraag of het mogelijk is het kapitaal te berekenen dat elke jongere/jongvolwassene met zich mee brengt. Dat kapitaal moet immers niet gemeten worden als een
13/03/2007 materieel, maar als een intellectueel goed, om bij de oprichting van een onderneming als maatstaf voor financiering in aanmerking te komen. U hebt gewezen op de betekenis van onderwijs, maar hoe kan men de capaciteiten van jongeren meten? 2-294
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Dat is een heel belangrijke vraag, mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou, maar ik kan hem niet beantwoorden, omdat de Commissie geen geld geeft aan individuele bedrijven. Dit is een vraag voor de banken. Hoe gedragen de banken zich ten opzichte van mensen die naar hen toekomen met een goed idee, een goede opleiding en ondernemingstalent? Herkennen zij dit talent, waarderen zij de moed om iets te willen doen en moedigen zij dit aan of gedragen zij zich als bureaucraten? Ik denk dat Europese financiële instellingen er goed aan zouden doen om bij het beoordelen van iemands kredietwaardigheid rekening te houden met wat u net zei, namelijk met de kwaliteiten van degene die een onderneming wil beginnen, met zijn talent, zijn kennis en zijn bekwaamheid. We kunnen de banken alleen aanmoedigen om dit te doen. We kunnen hen niet daartoe dwingen. 2-295
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Ik zag toevallig enige gegevens en beoordelingen waaruit bleek dat slechts 10 procent van de deelnemers aan de arbeidsmarkt het in zich heeft om ondernemer te worden, een eigen bedrijf te beginnen en werkgever te worden. De overige 90 procent heeft slechts de vaardigheden om in loondienst te werken. Denkt u dat het met alle ten uitvoer gelegde programma-activiteiten zal lukken om het aantal actievere mensen in onze samenleving te verhogen? 2-296
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Iedereen die aan de wettelijke vereisten voldoet, kan ondernemer worden. In theorie kun je je een maatschappij voorstellen met 100 procent ondernemers, omdat er geen beperkingen zijn. Zoals ik zei, doen zich echter wel beperkingen voor omdat in sommige landen in Europa een cultuur heerst dat mensen liever werknemer zijn dan dat zij het risico van zelfstandigheid dragen. Ik zou u de lidstaten kunnen noemen waar dit het geval is. Er zijn echter ook de obstakels die ik heb genoemd. Ondernemer worden is een beslissing die iedereen zelf moet nemen. We kunnen niemand daartoe verplichten. Het enige dat wij kunnen doen – en we doen dit echt op een manier die in Europa niet eerder is vertoond –, is om mensen aan te moedigen de stap naar het ondernemerschap te zetten en deze stap voor hen gemakkelijker te maken, zo goed als we kunnen. Ik ben er vrij zeker van dat onze inspanningen vruchten zullen afwerpen, maar het is geen kortetermijnproject; het is een project waarvoor een lange adem nodig is. 2-297
De Voorzitter. - Vraag nr. 60 van Glenis Willmott (H-0085/07):
81
Betreft: Technische ontwikkelingen in de Europese Unie
Als we het over de agenda van Lissabon hebben, dan spreken we o.a. ook over ontsluiting van het Europees potentieel en scherpstelling op grotere groei en meer werkgelegenheid. Maar de technische ontwikkeling, een sector die voor de beide elementen kan zorgen, wordt hier in Europa maar al te dikwijls verwaarloosd. China levert elk jaar 1 miljoen afgestudeerden in de ingenieurswetenschappen af tendens stijgend. Vergelijk dat met de Europese Unie: rond de 170 000, bij dalende tendens. Alleen al in het Verenigd Koninkrijk zullen de Britse industrie en technisch onderzoek volgens de vooruitzichten tegen 2012 niet meer in hun behoeften aan gediplomeerden en beginnende krachten kunnen voorzien met alleen maar jonge of nieuwe medewerkers. Hoe denkt de Europese Unie de concurrentie van de nieuw opkomende staatshuishoudingen tegemoet te treden en hier in Europa de nodige arbeidskrachten aan te werven en op te leiden? 2-298
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) De Commissie is het eens met mevrouw Willmott dat de technische disciplines bijzonder belangrijk zijn voor de Europese economie in haar geheel, met name met het oog op onze strategie voor meer groei en werkgelegenheid. Technische banen zijn essentieel voor veel sectoren van de economie en verdienen dan ook onze onverdeelde aandacht. Eind 2005 werd een werkgroep op hoog niveau, 'Overleg over machinebouw', in het leven geroepen die een uitgebreide analyse moet maken van het concurrentievermogen van de sector. Dit initiatief volgt op een vergelijkbare actie in andere industriesectoren, en verdere initiatieven zullen op korte termijn volgen. Uit de eerste bevindingen van de werkgroep komt naar voren dat opleidings- en kwalificatiegerelateerde kwesties een serieuze uitdaging zijn voor de industrie. Niet alleen zijn de absolute aantallen van jonge, technische medewerkers die in het beroepsleven stappen, onvoldoende, maar zijn er ook problemen om gekwalificeerd personeel in de industrie te behouden en problemen met het publieke imago van de techniek. Ook zijn er problemen met de vereiste aanpassing aan diverse veranderingen die momenteel plaatsvinden. De Commissie onderzoekt deze zaken samen met de industrie en de lidstaten. Aangezien de Commissie maar een zeer beperkt mandaat heeft op het gebied van beroepsopleidingen, is het heel belangrijk dat andere groepen en betrokkenen een bijdrage leveren. De Commissie vergelijkt met name de aanpak van de verschillende lidstaten om de best mogelijke oplossing te vinden en een geschikt kader te definiëren waarin innovatie zich kan ontwikkelen. De lidstaten moeten vooral meer doen op het gebied van de onderwijsinhoud, levenslang leren en de mobiliteit van werknemers, terwijl het de taak van de industrie is om toekomstige vereisten nauwkeurig te omschrijven en technische beroepen aantrekkelijker te maken. Dit maakt allemaal deel uit van de manier waarop de Commissie haar industriebeleid aanpakt, en wij zullen het Parlement en de Raad dit jaar informeren over de
82 mate waarin onze voorstellen voor dit beleid tot vooruitgang hebben geleid. 2-299
Glenis Willmott (PSE). – (EN) In mijn regio, de East Midlands, hebben we een uitstekend voorbeeld van een project waarin structurele veranderingen in de regio op proactieve wijze zijn aangepakt. In het kader van dit project, dat deels wordt gefinancierd met geld van de EU, is een mobiele eenheid ontwikkeld die rechtstreeks naar mensen in probleemgebieden reist. De eenheid reist naar locaties met specifieke problemen op het gebied van gedwongen ontslagen en reorganisaties. Het mobiele centrum biedt essentiële steun aan zowel werknemers die een nieuwe baan of omscholing nodig hebben als bedrijven die per direct moeten beschikken over een goed opgeleide, vakkundige talentenpool. Ook worden scholen bezocht om kinderen te stimuleren te kiezen voor een carrière in de techniek. Wat doet de Commissie om dit soort praktijkactiviteiten te bevorderen en om andere Europese landen te stimuleren om vergelijkbare trajecten op te zetten? 2-300
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mevrouw Willmott, ik denk dat dit maatregelen zijn die worden gefinancierd uit de Europese structuurfondsen waarvoor ik – zoals u weet – niet verantwoordelijk ben. Ik wil de bevoegde commissarissen, mevrouw Hübner en de heer Špidla, niet vertellen wat zij moeten doen. Ik denk echter wel dat zij allebei het belang van dit project inzien. Ik zal uw vraag als gelegenheid te baat nemen om mevrouw Hübner en de heer Špidla naar hun ervaringen te vragen en hen ook te vragen om dergelijke initiatieven te blijven steunen, mochten die nuttig blijken te zijn. 2-301
De Voorzitter. - Vraag nr. 61 van Georgios Papastamkos (H-0099/07): Betreft: Uitstoot van koolstofdioxide door auto's Commissaris Verheugen verzet zich kennelijk tegen de voorstellen van Commissaris Dimas om alle categorieën van auto's te verplichten de uitstoot van koolstofdioxide te verminderen, en hij dringt aan op een meer "geïntegreerde benadering". De kwesties waarover gediscussieerd wordt betreffen onder meer het gebruik van biobrandstoffen, een zeer belangrijk thema dat gevoelig ligt bij de Griekse landbouwers gezien de onoverkomelijke problemen van de suikerproducenten. Kan de Commissaris zeggen of zijn standpunt verschilt van dat van de heer Dimas, en zo ja in welk opzicht? Kan hij met name voor de biobrandstoffen enkele concrete voorstellen presenteren? 2-302
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer Papastamkos, ik moet zeggen dat ik geen idee heb op welke veronderstelling uw vraag is gebaseerd of waar de indruk die in uw vraag doorklinkt, vandaan heeft kunnen komen. De veronderstelling waarop u uw vraag baseert, is helemaal fout. Er was en is niet het minste verschil van mening tussen de heer Dimas en mij over verplichte bovengrenzen voor
13/03/2007 CO2-emissies – integendeel. Wij beiden waren de eersten die, in december vorig jaar, zeiden dat wetgevingsmaatregelen nodig zijn. In november vorig jaar heb ik hier in het Parlement aangekondigd dat wij wettelijke maatregelen met verplichte bovengrenzen zouden voorschrijven. Wij baseren ons hiermee op de aanbevelingen van de CARS 21-groep op hoog niveau, waarover ik het Parlement verslag heb uitgebracht. Deze groep adviseerde de 'geïntegreerde benadering', en de Commissie heeft dit overgenomen in haar besluit dat is aangenomen met instemming van zowel de heer Dimas als mijzelf. De geïntegreerde benadering betekent dat er ook meer gebruik zal worden gemaakt van biobrandstoffen om de gewenste reductiedoelstelling te halen van gemiddeld 120 gram CO2 per km voor het Europese wagenpark. Juist over dit onderwerp heb ik een groot aantal interviews gegeven, zowel voor als na het besluit van de Commissie en erop gewezen hoe belangrijk het is om het aandeel van biobrandstoffen nu te verhogen. Ik ben dan ook erg blij dat de Europese Raad vorige week heeft besloten om het voorstel van de Commissie en mijn voorstel te volgen en het aandeel van biobrandstoffen in het Europese brandstofverbruik de komende jaren te verhogen naar in totaal 10 procent. Ik kan u dus verzekeren dat er over dit onderwerp niet alleen geen meningsverschillen bestaan tussen de heer Dimas en mij, maar dat wij samenwerken en er alles aan doen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen worden gehaald waartoe de Commissie heeft besloten. 2-303
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (DE) Ik denk dat het heel goed te begrijpen is dat er meningsverschillen bestaan in levendige en zeer productieve organen als de Commissie. 2-304
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Ik wilde u echter vragen om wat meer licht te werpen op de parameters voor het gebruik van biobrandstof. Daar draait het namelijk in mijn vraag om, zeer zeker na de plotse veranderingen die in het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn doorgevoerd met betrekking tot het suikerregime. Die veranderingen hebben zeer ongunstige uitwerkingen gehad op de suikerbietenproducenten, met name in het gebied waar ik vandaan kom. Ik wilde graag informatie, mijnheer de commissaris, over de mogelijkheden op het gebied van de biobrandstofproductie. Ik zou graag zien dat u zich in uw antwoord op mijn aanvullende vraag daarop concentreert. 2-305
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer Papastamkos, zoals u weet heeft de Commissie alleen streefdoelen opgenomen in haar besluit over de CO2-emissies van voertuigen. Een van die streefdoelen is de verhoging van het aandeel van biobrandstoffen. Er is nog geen concreet programma over hoe die verhoging kan worden gerealiseerd, temeer
13/03/2007 omdat de Europese Raad het voorstel van de Commissie pas afgelopen vrijdag heeft goedgekeurd. De Commissie zal de relevante voorstellen nu heel snel opstellen. Ik kan u echter wel zeggen dat de algemene opvatting is dat wij in Europa het probleem kunnen oplossen door biobrandstoffen te mengen met conventionele brandstoffen die in raffinaderijen worden geproduceerd. Wij zijn ervan overtuigd dat wij ons daarbij moeten concentreren op biobrandstoffen van de tweede generatie om schadelijke neveneffecten voor het milieu te voorkomen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid bevordert biobrandstoffen door de enkele areaalbetaling. Zoals u weet mogen landbouwers geen voedingsgewassen verbouwen op verplicht braakliggende landbouwgrond, maar kunnen zij hier wel niet-voedingsgewassen telen, inclusief gewassen voor de productie van biobrandstoffen. Het verbouwen van dergelijke culturen, inclusief suikerbieten, kan worden gestimuleerd door een premie op energiegewassen van 45 euro per hectare. Deze regeling is nu uitgebreid naar alle lidstaten. Het nieuwe EU-beleid voor plattelandsontwikkeling en regionale ontwikkeling voorziet ook in ondersteunende maatregelen voor hernieuwbare energiebronnen. Hetzelfde geldt voor het onderzoeksprogramma dat zich vooral concentreert op biobrandstoffen van de tweede generatie. 2-306
De Voorzitter. - Dank u, commissaris en collega’s. Ik bedank de tolken voor het getoonde geduld gezien onze tijdsoverschrijding.
83 het verslag, wil ik de rapporteur, mevrouw Bourzai en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling bedanken voor hun inspanningen op het vlak van deze tamelijk gevoelige kwestie, te weten de afzet van vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden. Het verslag is een reactie op het verzoek van de Raad van medio 2004 om tot harmonisatie van de definitie van kalfsvlees binnen de Europese Gemeenschap te komen. Het verslag volgt op een langdurig raadplegingsproces waarbij verschillende belanghebbende partijen en deskundigen van de lidstaten betrokken waren, en waarin de Commissie blijk heeft gegeven van haar bereidheid om zoveel mogelijk rekening te houden met de tradities en gewoonten binnen de verschillende lidstaten. De Commissie heeft ook nagedacht over het hoofdkenmerk van de consumptie en de productie van kalfsvlees binnen de Europese Unie. Hiermee kunnen we de belangrijkste problemen met betrekking tot de afzet van het vlees van deze jonge dieren aanpakken, en ik denk dat het een evenwichtige reactie is op het merendeel van de zorgen die naar voren zijn gebracht. Het is nu voor het eerst mogelijk om overeenstemming te bereiken over deze lastige kwestie. Veel van de voorgestelde amendementen beogen het voorstel van de Commissie te vereenvoudigen om de bureaucratie te verminderen en de administratieve druk en kosten zoveel mogelijk te beperken en ik verwacht dat deze amendementen geen problemen zullen opleveren. Ik kijk uit naar de discussie en hoop dat wij tot een oplossing kunnen komen. 2-311
De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord1. Hiermee is het vragenuur beëindigd. (De vergadering wordt om 19.35 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
Bernadette Bourzai (PSE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, om te beginnen wil ik u allen graag bedanken voor uw medewerking en wil ik de ambtenaren van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en van de Europese Commissie die mij de nodige technische ondersteuning hebben geleverd, complimenteren.
2-307
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter 2-308
Afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (debat) 2-309
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A60006/2007) van Bernadette Bourzai, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (COM(2006)0487 - C60330/2006 - 2006/0162(CNS)). 2-310
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat inga op de details van 1
Zie Bijlage
Zoals de commissaris zojuist al zei, hebben we hier te maken met een gevoelige kwestie waarover de lidstaten en de Europese Commissie al sinds begin jaren negentig een akkoord proberen te bereiken. Het kernprobleem is dat bij kalfsvlees in de winkel meestal geen enkele informatie is te vinden over het voeder dat de dieren hebben gekregen, noch over de leeftijd waarop zij zijn geslacht, terwijl de fokpraktijken in de verschillende lidstaten sterk uiteenlopen. Door het gebrek aan eenduidigheid krijgen marktdeelnemers en consumenten dus te maken met zeer uiteenlopende producten die alle onder één en dezelfde benaming, "kalfsvlees", worden verkocht. Zoals de Europese Commissie benadrukt, kan een dergelijke praktijk de handel verstoren en oneerlijke concurrentie in de hand werken. Uit studies blijkt namelijk dat "kalfsvlees" als verkoopaanduiding een zekere meerwaarde aan het product geeft waarvan
84 sommige marktdeelnemers graag gebruik maken om een duidelijk hogere marktprijs te verkrijgen, ofschoon zij eigenlijk "jong rundvlees" verkopen dat heel andere organoleptische eigenschappen heeft. Op verzoek van meerdere lidstaten en de Europese rundvleesindustrie, die verduidelijking wensten, heeft de Commissie haar eerste – in mijn ogen zeer geschikte – voorstel uitgewerkt. De Commissie stelt voor om welomschreven verkoopbenamingen in te voeren aan de hand van de slachtleeftijd, een criterium dat genoeg houvast biedt en gemakkelijker te controleren is dan de voeding. Zij stelt daarbij indeling in twee categorieën voor, die elk met een letter worden geïdentificeerd: "X" voor geslachte dieren van nul tot acht maanden en "Y" voor geslachte dieren van negen tot twaalf maanden. De Landbouwcommissie van het Europees Parlement zou deze letters liever vervangen door "V" en "Z" om verwarring met het geslacht te voorkomen. Voor de eerste categorie wordt als verkoopbenaming altijd de aanduiding "kalfsvlees" gebruikt. Voor de tweede categorie worden andere termen gebruikt: "jeune bovin" in het Frans, "vitellone" in het Italiaans, enzovoorts. Ik verwijs u daarvoor naar bijlage II, punt B), van de verordening. Een uitzondering geld voor de afzet op de nationale markt van vier landen (Denemarken, Griekenland, Spanje en Nederland) waar, om rekening te houden met gewoonten en culturele tradities, altijd de term "kalf" mag worden gebruikt voor de tweede categorie. De termen "kalf, kalfsvlees" of elke andere in het voorstel bepaalde verkoopbenaming zullen dus niet meer mogen worden gebruikt voor de etikettering van vlees van dieren van meer dan twaalf maanden oud. Het staat marktdeelnemers natuurlijk vrij om, als zij dat wensen, de in dit voorstel omschreven verkoopbenamingen aan te vullen met andere vrijwillig verschafte informatie, bijvoorbeeld over de voeding. Zo zou ik, aangezien ik uit de Limousin kom, het over "wit kalfsvlees" kunnen hebben. Ik heb een aantal wijzigingen op het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie willen voorstellen om de samenhang en het bindende karakter van deze wetgevingstekst te versterken, en ik wil mijn collega's bedanken voor hun steun. Deze wijzigingen behelzen met name dat ik heb aangedrongen op sancties op de niet-naleving van de regels en dat ik amendementen heb ingediend om de werkingssfeer van de verordening uit te breiden tot voor menselijke consumptie bestemde vleesbereidingen, toebereide, verwerkte en gekookte vleesbevattende producten. Ik heb er bovendien op aangedrongen dat in elk stadium van de productie en de afzet de verkoopbenaming wordt gebruikt. Er zijn evenwel een paar amendementen die ik onaanvaardbaar vind, omdat ze het evenwicht van het voorstel voor een verordening dreigen te verstoren. Het
13/03/2007 betreft ten eerste de amendementen 8 en 12 van de landbouwcommissie. Amendement 8 wekt de indruk dat er voor beschermde oorsprongsbenamingen (BOB's) en beschermde geografische aanduidingen (BGA's) die na de inwerkingtreding van deze verordening worden geregistreerd, uitzonderingen gemaakt zouden kunnen worden, hetgeen niet strookt met de algemene strekking van de verordening. BOB's en BGA's die al zijn geregistreerd, vallen er weliswaar buiten, maar het is van belang dat nieuwe BOB's en BGA's onder de bepalingen van deze verordening vallen, omdat anders de mogelijkheid bestaat dat zij worden omzeild. Amendement 12 zet het voorstel voor een verordening dat gebaseerd is op het leeftijdscriterium, weer volledig op losse schroeven. En dat terwijl, zoals te lezen is in bijlage II, het Verenigd Koninkrijk ervoor gekozen heeft om voor de eerste categorie de benaming "veal" (kalfsvlees) te gebruiken en voor de tweede de benaming "beef" (rundvlees). Er is dus wel degelijk rekening gehouden met de specifieke situatie van dit land. De nieuwe amendementen 26 en 27 die zijn ingediend in de plenaire vergadering, kan ik evenmin steunen. Met deze twee amendementen wordt een nieuwe uitzondering ingevoerd op artikel 3 van de verordening, die ik onaanvaardbaar vind, omdat het een gegeven lidstaat de mogelijkheid geeft om de verordening niet toe te passen indien de nationale productie van vlees van runderen van de eerste categorie, van nul tot acht maanden, de 3 procent van de totale nationale productie van vlees van runderen van ten hoogste 12 maanden niet overschrijdt. Dames en heren, ik wil u vragen mij te steunen in mijn afwijzing van deze vier amendementen, omdat deze de werkingssfeer van deze verordening, die juist geacht wordt in de gehele Europese Unie te gelden, en de reikwijdte van de harmonisering van de eerste categorie "niet ouder dan acht maanden", waarvan de totstandkoming heel wat voeten in de aarde had, zouden beperken. 2-312
Duarte Freitas, namens de PPE-DE-Fractie. – (PT) Mevrouw de commissaris, dames en heren, er moest dringend duidelijkheid komen in verband met de afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden. Daarom juich ik het Commissievoorstel in de eerste plaats toe. Dankzij de invoering van welomschreven verkoopbenamingen aan de hand van de slachtleeftijd – een criterium dat gemakkelijker te controleren is dan voeder – die door alle lidstaten gebruikt moeten worden, zal de consument meer inzicht krijgen en kan oneerlijke concurrentie worden voorkomen. Het is met name belangrijk dat de aanduiding "kalfsvlees" of elke andere verkoopbenaming die in het Commissievoorstel wordt bepaald niet meer worden gebruikt voor de etikettering van vlees van dieren van meer dan twaalf maanden oud.
13/03/2007 Mijns inziens is er nog een andere essentieel punt: ook vlees dat wordt ingevoerd uit landen die niet tot de EU behoren, moet onder deze verordening vallen om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Samen met de rapporteur, mevrouw Bourzai, die ik van harte feliciteer met het uitstekende werk dat zij heeft verricht en met de dialoog die zij op gang heeft gebracht, ben ik van oordeel dat de Commissie een goed voorstel heeft ingediend en dat de behandelde kwestie reeds geruime tijd om een oplossing vroeg. Zowel mevrouw Bourzai als ikzelf zijn echter van mening dat de letters die de Commissie voorstelt om geslachte runderen te identificeren niet goed gekozen zijn, aangezien zij verwarring kunnen veroorzaken met betrekking tot het geslacht van de dieren. Deze tekortkoming wordt samen met enkele andere aspecten van het voorstel voor een verordening verholpen in de amendementen die zijn aangenomen in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en die zijn opgenomen in het verslag dat wij hier bespreken. Ik wil hieraan nog toevoegen dat eventuele voorbehouden op grond van specifieke tradities die moeilijk met de nieuwe voorschriften te verenigen zijn niet tot gevolg mogen hebben dat de werkzaamheden van de Commissie en het Parlement op de helling komen te staan. Tot slot wil ik de leden van dit Parlement eraan herinneren dat de benamingen die door de Commissie worden voorgesteld, zoals de commissaris overigens ook al zei, tot stand zijn gekomen in overleg met organisaties uit de verschillende lidstaten en dat het voorstel voor een verordening voorziet in de mogelijkheid om de lijst van verkoopbenamingen in Bijlage II in de toekomst te wijzigen. 2-313
Marc Tarabella, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, staat u mij toe allereerst mijn collega Bernadette Bourzai, plaatsvervangend lid van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Parlement, te feliciteren. Haar inzet en betrokkenheid mogen niet onvermeld blijven. Ook wil ik de Commissie feliciteren met haar uitstekende voorstel, waarmee meer helderheid kan worden gebracht in de afzet van kalfsvlees en waardoor de consument beter geïnformeerd kan worden. Dit voorstel is de vrucht van lange onderhandelingen in de lidstaten en binnen de betrokken beroepsorganisaties, om de consument duidelijker te informeren en een eerlijker concurrentie tussen de verschillende producenten mogelijk te maken. Het merendeel van hen werd namelijk gedupeerd door een benaming waarmee een product werd aangeduid, kalfsvlees, waarvan de fysiologische ontwikkeling zo snel verloopt dat deze in enkele maanden tijd tot grote verschillen leidt. Het kalf verandert namelijk in een paar weken van een monogastrisch zoogdier, in de periode dat het zich nog
85 bijna uitsluitend met melk voedt, in een herkauwer met vier magen, zodra het overgaat op vezelrijke voeding zoals gras, hooi en granen. Het is gemakkelijk voor te stellen dat deze ontwikkeling wezenlijke gevolgen heeft voor de samenstelling en de voedingswaarde van het vlees, zoals een verschillend gehalte aan vitaminen en een witte, roze of rode kleur van het vlees, met name omdat melk geen ijzer bevat en planten wel. Als we het vlees van een dier van minder dan zes à acht maanden, dat is grootgebracht op melk, gelijkstellen aan het vlees van een dier van veertien of zestien maanden, dat eet, graast en herkauwt, en het allebei kalfsvlees noemen, dan kan noch de consument, noch de producent bepalen wat hij werkelijk eet. Deze harmonisering, waarmee een onderscheid gemaakt kan worden tussen kalfsvlees en jong rundvlees – zonder dat dit ook maar iets afdoet aan de kwaliteit van elk van beide vleessoorten – vormt een belangrijke vooruitgang binnen de Europese ruimte als het gaat om het respect voor de consument en de producent, en sluit aan bij onze zorg voor een gezondere, evenwichtigere voeding voor verantwoordelijkere consumenten. 2-314
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dit is een stap in de juiste richting. Vroeger werd er kalfsvlees gegeten wanneer de boerin in de kraam lag. Wij noemden dat "nuchter kalf". Het kenmerkende van dat vlees was dat het wit was, omdat het kalf alleen nog maar melk had gedronken. Een paar mensen kwamen toen op het idee de dieren op te sluiten en ze hun natuurlijke voeding te ontzeggen, omdat het zo geproduceerde vlees beschouwd werd als goed en duur. De kalveren werden opgefokt tot 170 à 200 kg. Deze kalveren hadden nog steeds wit vlees, omdat ze geen ijzerhoudend voer kregen. Daar brengt deze richtlijn geen verandering in. Omdat men voor dit vlees echter een buitengewoon goede marktprijs kreeg, werd deze praktijk indirect ondersteund. Als u ooit hebt gezien hoe opgesloten kalveren aan de boxen begonnen te knagen om nog iets binnen te krijgen van wat ze echt nodig hadden, dan weet u wat ik bedoel. Door het invoeren van de factor tijd komt daaraan geen einde, maar wordt indirect wel de diervriendelijke veehouderij ondersteund. De moederkoeien worden in de wei gehouden en kalveren drinken een aantal maanden melk, maar eten ook al gras, waar ijzer in zit, en krijgen zo roze of rood vlees. Wat nog niet in de richtlijn staat, maar er wellicht wel indirect door wordt bevorderd, is de kwaliteit van de veehouderij en het groeiproces van de dieren. Zo komt er een einde – of in ieder geval het begin van een einde – aan de praktijk waarbij een hoge prijs wordt betaald voor vlees dat afkomstig is van mishandelde dieren, en hebben we binnenkort mooi roze vlees van vrolijke dieren. Niet dat de boerin in haar kraambed
86 geen wit vlees meer krijgt; alleen is dat vlees dan echt van "nuchtere" kalveren. 2-315
Jean-Claude Martinez, namens de ITS-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, voor de verandering is het nu eens een genoegen om dit verslag van mevrouw Bourzai te lezen. Het is helder, goed geschreven en goed gedocumenteerd, en het gaat bovendien vergezeld van een voorstel. Als het gaat om de markt voor kalfsvlees hebben we eens te meer te maken met de concurrentieverstoringen, ja de fraude, die de gemeenschappelijke markt op alle terreinen met zich meebrengt. We zullen daarover weldra wederom komen te spreken met betrekking tot wijn, mevrouw de commissaris, met landen die een kadaster hebben en landen die dat niet hebben en met de samenstelling van de wijnen die van land tot land kan verschillen, terwijl de benaming dezelfde is. Hetzelfde geldt op het terrein van de btw, met de intracommunautaire fraude waartoe de gemeenschappelijke markt de mogelijkheden biedt, met de fiscale dumping en onze Baltische vrienden die profiteren van hun flat tax, hun "platte belasting", om zichzelf te bevoordelen. En dan is er natuurlijk de kalfsvleesmarkt, waar, zo er geen fraude wordt gepleegd, toch ten minste sprake is van oneerlijke concurrentie. Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer de Voorzitter, maar naar men zegt hebben onze Spaanse of Deense vrienden oude kalveren van meer dan acht, negen, ja zelfs tien maanden oud, "opa-kalveren" als het ware, die ze nog steeds kalf noemen. Met een prijsverschil van twee tot drie euro aan de uitgang van het slachthuis, naargelang het om een echt kalf gaat of om een stokoud opa-kalf, is het natuurlijk duidelijk dat de meerwaarde buitengewoon rendabel kan zijn, ook al betreft het hier – goddank! – niet alle 800 000 ton kalfsvlees, aangezien 80 procent van de productie en 70 procent van de consumptie plaatsvindt in landen die de definitie van kalfsvlees of jong rundvlees hebben geharmoniseerd. De concurrentieverstoring is dus weliswaar beperkt, maar bestaat wel degelijk. Mevrouw de commissaris, ik zit nu bijna twintig jaar in het Parlement en voor deze ene keer zal ik de Commissie eens feliciteren, hetgeen maar weer bewijst dat men nooit ergens helemaal de hoop op moet verliezen. De voorgestelde regeling is uitstekend. Allereerst is het heel duidelijk om de leeftijd van het kalfsvlees te bepalen aan de hand van een vaste grens van ouder of jonger dan acht maanden, zoals het ook heel duidelijk is om beide categorieën met behulp van de letters X en Y van elkaar te onderscheiden. Wat dat aangaat bestond er een dubbelzinnigheid – iets met hormonen of met het geslacht of zo – en heeft de rapporteur er goed aan gedaan om de letters V en Z voor te stellen, de V van "veau", het Franse woord voor kalf, en de Z van ... geen flauw idee, maar het is wel beter. Het is uitstekend dat er sancties zijn voorzien en dat de wetgeving wordt uitgebreid tot conserven op basis van
13/03/2007 kalfsvlees; dat is heel goed. Dat de BOB's en de BGA's worden uitgesloten, daar kan iedereen alleen maar blij om zijn. Alles bij elkaar genomen, mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, kan dit ons misschien tot voorbeeld strekken: als we de politici van rechts of van links konden definiëren aan de hand van hun leeftijd, hun voedselpatroon, of ze monogastrisch zijn dan wel of ze zoogdieren zijn, dan zou het voor de kiezers een stuk makkelijker worden om uit te maken of ze met een links kalf of een rechts kalf van doen hebben. Wat dat betreft biedt het voorstel van onze rapporteur misschien een richting om verder te verkennen. 2-316
Gábor Harangozó (PSE). – (HU) Dames en heren, om te beginnen zou ik graag het voorstel van de Commissie en het verslag van mevrouw Bourzai willen toejuichen. Door het Commissievoorstel, zoals gewijzigd in het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, te steunen, kunnen we een einde maken aan de verdere verspreiding van het misbruik van concurrentievoordeel dat voortkomt uit onvolkomenheden in de regelgeving en van de verwarrende informatie op de markt voor rundvlees. Helaas biedt de verscheidenheid aan regelgeving die in de lidstaten wordt toegepast mogelijkheden tot misbruik. Daarom is er dikwijls aangedrongen op opheldering over de definitie van "kalfsvlees" en op de harmonisering daarvan tussen de verschillende lidstaten. Aangezien de wijze van produceren en afzetten van het vlees van runderen jonger dan twaalf maanden van land tot land verschilt, kunnen ook de verwerkte eindproducten aanzienlijk van elkaar verschillen. Ze worden dan ook onder verschillende namen op de markt gebracht en ook de verkoopprijzen kunnen van product tot product aanzienlijk verschillen. Ik vind het voorstel voor een verordening van de Raad dat op de agenda van deze vergadering staat, belangrijk omdat het erop gericht is de markt te reguleren en de consument preciezer te informeren dan nu het geval is. Op die manier kunnen we marktverstoringen bij de afzet uitsluiten en de mogelijkheid scheppen om de daaruit voortkomende problemen met maatregelen op nationaal niveau op te lossen. Dankzij de harmonisering en gelijkschakeling van de verkoopbenamingen in de verschillende lidstaten kan de markt transparanter worden gemaakt. Bovendien kunnen we er zo voor zorgen dat de consument goede informatie kan krijgen over vlees, ongeacht uit welke lidstaat het afkomstig is. In een later stadium zullen we er ook op moeten toezien dat de eindgebruikers geïnformeerd worden over de in te voeren verkoopbenamingen, in het bijzonder wanneer deze afwijken van de gebruikelijke en gangbare benamingen in een bepaalde lidstaat. Degenen die waarschijnlijk de meeste baat zullen hebben van dit harmoniseringsproces zijn de consumenten en de producenten, aangezien een transparant etiketteringssysteem een hoog niveau van
13/03/2007 consumentenbescherming controle biedt.
87 en
een
betrouwbaarder
van runderen die jonger zijn dan twaalf maanden, te harmoniseren; alle zonder succes.
Juist om deze reden zou ik nogmaals mijn waardering willen uitspreken voor de systematische wijze waarop de Commissie te werk gaat om te zorgen voor goede regelgeving, zowel met betrekking tot dit onderwerp als met betrekking tot soortgelijke onderwerpen. In het bijzonder wil ik mevrouw Bourzai nogmaals feliciteren met haar verslag.
Tot nu toe waren Frankrijk en andere lidstaten die de kwaliteit van het vlees voorop stelden door de slachtleeftijd van de runderen vast te stellen op minder dan acht maanden en door ze te voederen op basis van melk, in het nadeel door het gebrek aan harmonisering van de benaming van kalfsvlees.
2-317
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met alle bijdragen die tijdens dit debat zijn geleverd om te komen tot een benaming van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden. De heer Graefe zu Baringdorf noemde ze zelfs "vrolijke dieren". Zoals ik aan het begin al zei, voorzie ik bij de meeste amendementen geen problemen. Ik denk dat we op één lijn zitten in ons streven om de wetgeving zoveel mogelijk te vereenvoudigen zonder het systeem in gevaar te brengen. Een aantal amendementen is echter niet aanvaardbaar. Dit geldt met name voor de amendementen 2, 11 en 16, die betrekking hebben op de vermelding van gegevens in handelsdocumenten. Dit zou een extra belasting voor de sector vormen. Ook de amendementen 1 en 9, die gaan over verdere uitbreiding van de werkingssfeer naar toebereide, verwerkte en gekookte producten, zijn niet noodzakelijk. Ten slotte bieden de amendementen 8 en 21 geen verduidelijking van de goedkeuringsprocedure voor BOB's en BGA's en deze zouden de wijzigingsprocedure met betrekking tot de verschillende bijlagen van het voorstel bemoeilijken. Met betrekking tot amendement 12, dat is gericht op het gebruik van de verkoopbenamingen zoals die zijn vastgesteld voor vlees van de tweede categorie – van 8 tot 12 maanden – ben ik bereid om met de ministers na te denken over de haalbaarheid van deze optie. Ten slotte wil ik zeggen dat hoewel deze rundvleeskwestie niet eenvoudig was, het vinden van een benaming voor de heer Martinez zeker moeilijker zou zijn! 2-318
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.30 uur plaats. Schriftelijke verklaring (artikel 142) 2-319
Véronique Mathieu (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Al tien jaar lang zijn er verschillende initiatieven genomen om de regels voor de handel in vlees dat afkomstig is
De consument kon hierdoor worden misleid, omdat twee soorten vlees van verschillende leeftijd, smaak en kwaliteit dezelfde benaming en hetzelfde etiket konden krijgen. Ik ben dus blij dat we eindelijk een compromis hebben weten te bereiken, en bovendien een compromis dat niet ten koste gaat van de tradities, noch van de kwaliteit. In het verslag worden de overwegingen die verband houden met de interne markt in aanmerking genomen maar worden de tradities gerespecteerd, door de BOB's en de BGA's ongemoeid te laten. Ik ben blij dat Europa zich om meer bekommert dan alleen de veiligheidsnormen – waaraan rund- en kalfsvlees voldoen – en dat die moeilijkheden overwonnen zijn. Wat restte was de bevordering van de kwaliteit en de informatie voor de consument, en dat is het doel van het verslag waarover we vandaag stemmen. 2-320
Ratificatie van het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 van de IAO (debat) 2-321
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A60019/2007) van Mary Lou McDonald, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het geconsolideerde verdrag 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende maritieme arbeid te bekrachtigen (COM(2006)0288 - C6-0241/2006 - 2006/0103(CNS)). 2-322
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft haar goedkeuring gehecht aan het ambitieuze verdrag betreffende maritieme arbeid, waarin minimumnormen worden gesteld voor de arbeidsomstandigheden aan boord, onder andere ten aanzien van arbeidsvoorwaarden, accommodatie aan boord en sociale bescherming, en niet te vergeten bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging. De meerwaarde van dit verdrag, dat een heuse aanzet is tot een internationale code voor maritieme arbeid, is gelegen in het feit dat het de bestaande normen effectiever maakt, dat het deze normen aanpast aan de mondialisering en bovenal dat het ervoor kan zorgen dat meer staten tot bekrachtiging ervan overgaan. Net als de IAO beschouwt de Commissie de doelstelling van een
88 level playing field als fundamenteel. We zijn ervan overtuigd dat het verdrag betreffende maritieme arbeid daartoe zal bijdragen, dat het scheepvaart waarbij geen minimumnormen in acht worden genomen uitbant en dat het een loopbaan op zee aantrekkelijker maakt. Om deze positieve effecten te sorteren, moet het verdrag evenwel spoedig worden bekrachtigd. Daarvoor is een besluit waarbij de lidstaten worden gemachtigd om het verdrag te bekrachtigen, juridisch noodzakelijk, aangezien het volgens de vigerende regels van de IAO niet mogelijk is om de tekst als Gemeenschap te bekrachtigen, ook al bevat deze bepalingen die onder de communautaire bevoegdheden vallen. Om de ratificatieprocedures niet op te houden heeft de Commissie alles in het werk gesteld om haar voorstel voor een besluit onmiddellijk na de goedkeuring van het verdrag te presenteren. In haar voorstel loopt de Commissie vooruit op het principe dat de lidstaten worden gemachtigd tot bekrachtiging en oppert zij 31 december 2008 als streefdatum om de akten van bekrachtiging neer te leggen. De Commissie wil dan ook vasthouden aan een ondubbelzinnige formulering van de verplichting tot bekrachtiging van het verdrag en zij verwerpt wijzigingen die erop gericht zijn dit uitgangspunt af te zwakken. Beste mevrouw McDonald, ik wil u bedanken en u mijn volledige steun geven voor uw verslag waarin de streefdatum van 2008 wordt gehandhaafd. Gezien het niveau van de Europese normen, zou men kunnen denken dat de inwerkingtreding van het verdrag een veel grotere verandering inhoudt voor derde landen dan voor de lidstaten, die nu immers al strengere normen hanteren. De inwerkingtreding van het verdrag zal de verschillen tussen de normen van het merendeel van de derde landen en die van de Gemeenschap verkleinen, hetgeen bevorderlijk zou moeten zijn voor eerlijker concurrentievoorwaarden. Grote delen van het verdrag komen overeen met wat al in soortgelijke bepalingen in het Gemeenschapsrecht is geregeld. De lidstaten hoeven dus niet hun hele wetgeving te herzien en kunnen dus sneller overgaan tot bekrachtiging. Omdat de Commissie begrip heeft voor de binnenlandse beperkingen in sommige lidstaten, kan zij zich soepeler opstellen ten aanzien van de termijn zelf, maar niet ten aanzien van het principe van een vastgestelde termijn. Het zou werkelijk jammer zijn als we de dynamiek die we tijdens de onderhandelingen in Genève tot stand hebben gebracht, zouden verliezen door het principe van het neerleggen van de akten van bekrachtiging af te zwakken.
13/03/2007 Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank u voor uw aandacht en ik wil mevrouw McDonald nogmaals bedanken voor haar werk1. 2-323
Mary Lou McDonald (GUE/NGL), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, "het verdrag betreffende maritieme arbeid van de IAO is het beste dat ooit is ontwikkeld op het vlak van maritieme arbeid." Dit zijn niet mijn woorden, maar de woorden van Dierk Lindemann, die tijdens de onderhandelingen over het verdrag optrad als woordvoerder voor de scheepseigenaren. Het verdrag brengt de 65 voorgaande IAO-verdagen samen in één geconsolideerd document. Hierin worden minimumvereisten voor zeevarenden vastgesteld, met bepalingen over de arbeidsomstandigheden en aanwerving, werktijden, loonbescherming, verlof en repatriëring, accommodatie, recreatie, voeding en catering, gezondheid en medische zorg, welzijn en sociale voorzieningen. De werkomstandigheden van de miljoenen werknemers die wereldwijd in deze sector werkzaam zijn zullen hierdoor enorm verbeteren. Vanwege het internationale karakter van de maritieme sector, is het van belang dat er mondiale normen worden ingevoerd ter beperking van negatieve gevolgen van de mondialisering, met name sociale dumping. Het verdrag geldt na bekrachtiging voor alle schepen, zelfs voor schepen die onder de vlaggen van landen varen die het niet bekrachtigd hebben. Het zal er binnen de gehele bedrijfstak voor zorgen dat gedragspatronen verschuiven doordat het minimumnormen in het leven roept en sociale dumping voorkomt. Direct na de goedkeuring in februari 2006, zei Chris Horrocks, secretaris-generaal van de Internationale Scheepvaartfederatie, "Deze belangrijke mijlpaal is nog maar het begin. Nu moeten we ervoor zorgen dat alle regeringen dit verdrag zo snel mogelijk bekrachtigen en volledig toepassen." In juli 2006 bevestigden de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie in een brief aan de vervoersministers van de EU dat zij het verdrag volledig onderschrijven. In deze brief raden zij de lidstaten sterk aan om het verdrag te bekrachtigen en de processen hiervoor zo snel mogelijk in gang te zetten. De vertegenwoordiger van de IAO, Cleopatra DoumbiaHenry, zei hierover in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken dat vertraging van de bekrachtiging het gecreëerde draagvlak voor het verdrag zou kunnen ondermijnen. Duidelijke taal voor een vertegenwoordiger van de IAO! De Commissie heeft veel geïnvesteerd in de onderhandelingen over het verdrag en de aansluiting op EU-wetgeving, en heeft verklaard de bekrachtiging van 1
Standpunt van de Commissie over de amendementen van het Parlement: zie notulen.
13/03/2007 het verdrag voor eind 2008 te ondersteunen. Bekrachtiging voor die datum zou betekenen dat het verdrag in 2009 in werking kan treden, bijna tien jaar na aanvang van de onderhandelingen. Naar mijn mening zijn de enige die niet willen dat het verdrag in 2008 wordt bekrachtigd de lidstaten die, naar eigen zeggen, "het verdrag bij voorkeur voor 31 december 2010 willen bekrachtigen". De harde werkelijkheid is dat zonder dit verdrag de concurrentiepositie van de Europese scheepvaart zal verslechteren als gevolg van toenemend onderbieden door schepen die onder een goedkope vlag varen. Ik zou de afgevaardigden met klem willen verzoeken om het verdrag met een ruime meerderheid aan te nemen en zo het signaal af te geven aan de lidstaten dat de scheepvaartindustrie, en met name ook de mensen die in deze sector werkzaam zijn, niet langer kunnen wachten. Het wordt tijd dat de lidstaten ophouden de zaak te vertragen en dit verdrag snel bekrachtigen. Ik heb nog wat aanvullende opmerkingen over andere maatregelen die de EU zou kunnen nemen. De uitstekende mededeling van de Commissie over de versterking van minimumnormen voor maritieme arbeid vormt een goed uitgangspunt, en ik hoop dat mijn verslag hieraan een bescheiden bijdrage levert. De EU moet aandacht besteden aan de onderwerpen die niet volledig aan bod komen in het verdrag, en met name aan de regelgeving voor wervingsbureaus. We moeten kijken naar mogelijkheden tot verdere versterking, aanvulling of uitbreiding van de normen van het IAO-verdrag om de rechten en belangen van zeevarenden beter te beschermen. De EU moet maatregelen overwegen om het risico van uiteenlopende interpretaties van het verdrag tussen EU-lidstaten te beperken. Er moeten voorstellen worden gedaan voor mogelijke invoering van gezinsvriendelijke faciliteiten op schepen. De EU moet ernaar streven minimale arbeidsnormen en lonen te garanderen voor alle vaartuigen die binnen haar wateren opereren en ik vind met name dat de Commissie het voorstel voor een EU-richtlijn voor veerboten opnieuw ter tafel moet brengen. De eerste en belangrijkste stap is echter de bekrachtiging van dit IAO-Verdrag betreffende maritieme arbeid. Op dit vlak valt er geen tijd te verliezen en is uitstel niet acceptabel. 2-324
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE), Rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de rapporteur bedanken voor haar werk en ik verwelkom het feit dat de ondertekening in het verschiet ligt van het verdrag betreffende maritieme arbeid, dat enerzijds de sociale rechten en fatsoenlijke levensomstandigheden van zeelieden garandeert en anderzijds een loopbaan op zee bevordert, want door middel van opleidingen en het organiseren van arbeid kunnen wij de vereiste kwaliteit bij de verrichting van maritieme arbeid garanderen, wat de Europese Unie nodig heeft om concurrerend te
89 blijven. Naast een betere kwaliteit van het werk van onze zeelieden kan ook een loopbaan op zee aantrekkelijker worden. Dat is positief want om onze scheepvaart concurrerend te houden hebben we zeelieden nodig. Het verdrag is ook erg belangrijk voor de internationale scheepvaart, omdat een aantal normen voor de organisatie van maritieme arbeid nu overal op dezelfde manier zullen worden toegepast. Vandaag de dag passen de verschillende landen reeds her en der bepalingen uit het verdrag toe, maar daarnaast worden ook gezonde concurrentievoorwaarden verzekerd; via de clausule die preferentiële behandeling uitsluit, wordt bescherming geboden aan de vloten van landen die het verdrag bekrachtigen, waardoor de sociale dumping wordt vermeden, waarover de rapporteur het zo-even heeft gehad en waardoor zeelieden en scheepvaartbedrijven benadeeld worden, omdat de huidige toestand vele bedrijven in staat stelt zeelieden aan te werven uit landen die geen sociale normen kennen van het niveau dat het internationale verdrag wil opleggen en waarneer de Europese Unie streeft. Het andere belangrijke punt is dat er een certificaat en een verklaring betreffende maritieme arbeid komen. Dat stelsel valt onder de controle van de havenstaat, waardoor inspecties kunnen worden uitgevoerd en schepen in geval van twijfel over de naleving van de normen aan de ketting kunnen worden gelegd. Ik denk dat de principes die we overal ter wereld willen verspreiden, naast hun toepassing in onze eigen politieke entiteit, tot uitdrukking komen in dit verdrag en het is goed dat alle lidstaten ernaar streven het verdrag binnenkort te bekrachtigen. In de Commissie vervoer en toerisme zijn amendementen ingediend voor uitstel tot 2010, omdat we weten dat niet in alle lidstaten dezelfde bekrachtigingsmethode wordt gehanteerd en we vinden dat er voldoende tijd moet worden gegeven om de bekrachtiging goed voor te bereiden. In elk geval is de heersende mening dat de procedures moeten zijn afgerond in 2008, dus is er haast bij en moeten wij het goede voorbeeld geven en zorgen voor een goede toepassing en integratie van de regels in de Europese Unie. 2-325
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE), namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer mevrouw McDonald, want met haar verslag stemt het Europees Parlement in met het Raadsvoorstel om de lidstaten te machtigen in het belang van de Europese Unie het verdrag betreffende maritieme arbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen. Op deze manier wordt erkend hoe belangrijk het is om de positie van zeevarenden te beschermen in het kader van de mondialisering en uitbuitingspraktijken te voorkomen. Ook wordt het bestaan van een Gemeenschapsregeling verzekerd voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Met de bekrachtiging van het verdrag zullen de lidstaten vooral het internationale sociale kader versterken, want zij
90 streven naar fatsoenlijke arbeidsomstandigheden overal ter wereld. Wij vinden het noodzakelijk dat de maritieme veiligheid wordt versterkt, zodat maritieme banen weer aantrekkelijk worden voor jonge Europeanen en de 17 000 vacatures in de sector kunnen worden vervuld, vooral voor brug- en machineofficieren. Dit is een gelegenheid om te beklemtonen hoe belangrijk het is maritieme opleidingen te versterken en een panEuropese campagne te voeren om het beroep van zeevarende te promoten. Door de huidige technologische vooruitgang kunnen zeelieden dagelijks contact onderhouden met hun gezinnen en kunnen veilige arbeidsomstandigheden worden bevorderd. Een campagne voor maritieme arbeid moet ook vooruitzichten bevatten voor oud-zeelieden op werk op het vasteland of op alternatief werk tussen zee en vasteland. Ook moet de maritieme arbeidsbemiddeling worden versterkt, zodat het beschikbare menselijke potentieel optimaal kan worden benut. Het is een goede zaak dat er op Europees niveau een sociale dialoog komt tussen maritieme werknemers en reders en wij hopen dat dit tot een overeenkomst zal leiden. De correcte toepassing van het internationale verdrag van de IAO voorziet trouwens in toezicht door een tripartiete commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de rederijen, de werknemers en de regeringen. Tot slot wijs ik u erop dat de Europese Commissie in 2001 terecht het voorstel heeft ingetrokken voor minimale arbeidsnormen en salarissen voor zeelieden die in haar wateren werken. Voorstellen voor de gelijke behandeling van communautaire en niet-communautaire zeelieden zijn goed, maar in de praktijk kan een richtlijn betreffende autoveerboten niet worden toegepast omdat alle scheepsreizen internationaal zijn. Wij vragen de Europese Commissie er nauwgezet op toe te zien dat haar voorstellen verenigbaar zijn met het internationale zeerecht. 2-326
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik sta positief tegenover het verslag en waardeer het werk dat mevrouw McDonald in deze zaak heeft gestoken. Er bestaat absoluut geen twijfel dat dit geconsolideerde verdrag betreffende maritieme arbeid een uiterst belangrijke stap voorwaarts is. Het is een poging om een aantal verdragen, waarvan sommige nog uit 1920 stammen, te moderniseren, en een poging om een aantal universele normen in te voeren die hopelijk zullen leiden tot fatsoenlijker werkomstandigheden aan boord van schepen. Zoals eerder opgemerkt, voldoen zelfs de hogere minimale normen in het verdrag niet aan de normen voor werknemers en werk die in de diverse EU-lidstaten gelden. Het valt daarom te betreuren dat er EU-lidstaten zijn die zich verzetten tegen een snelle bekrachtiging van dit specifieke verdrag. Dit past mijns inziens in de race naar de bodem waartegen veel lidstaten zich hebben
13/03/2007 verzet. In Ierland bijvoorbeeld, kwam er een richtlijn voor bemanning van veerboten. In de praktijk bleek dat Irish Ferries haar volledige personeelsbestand probeerde te ontslaan en wilde vervangen door goedkopere arbeidskrachten die minder dan de helft van het wettelijke minimumloon in Ierland betaald krijgen. Kortom, ik denk dat het tegenhouden van de richtlijn voor de bemanning van veerboten en de poging om de bekrachtiging van dit verdrag te vertragen symptomatisch zijn voor de houding van bepaalde lidstaten. Ik ben het eens met alles wat mevrouw McDonald heeft gezegd over de behoefte aan Europese regelgeving. Ik wil haar echter wel zeggen dat er om deze regelgeving te realiseren besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid nodig is, en die hebben we nu nog niet. Daarvoor hebben we de voorgestelde Europese Grondwet nodig, en ik raad mevrouw McDonald aan om haar afwijzende standpunt ten aanzien van deze Grondwet te heroverwegen als we serieuze vooruitgang willen boeken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke arbeidsnormen in heel Europa. 2-327
Robert Navarro (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het Erika-proces is in volle gang. De ramp met de Erika is een typisch voorbeeld van het soort rampen dat te voorkomen is maar toch plaatsvindt omdat de winst van een handvol personen boven alle andere belangen wordt gesteld. Dit is het resultaat van een liberale logica, namelijk de tot het uiterste doorgevoerde logica van de winst. Volgens die logica is alles geoorloofd om maar een paar euro meer te verdienen, zelfs het veronachtzamen van de meest elementaire veiligheidsregels, totdat het verschrikkelijk misgaat. Diezelfde logica hebben we aan het werk gezien in het in al zijn treurigheid bekende geval van Irish Ferries, waarvan binnenkort alleen de naam nog Iers is. Omwille van de winst wordt het complete personeel van een toch goed draaiend bedrijf zo maar overboord gesmeten. En het is ook diezelfde logica die sommige reders op de intracommunautaire cabotage ertoe brengen om schepen te laten varen met onvoldoende bemanning en onder omstandigheden die zowel de bemanningen als de hele scheepvaart in gevaar brengen. Die erbarmelijke arbeidsomstandigheden gaan zelfs zover dat de tradities en de knowhow van de Europese zeescheepvaart op de helling gaan omdat het, door het beeld dat van de sector ontstaat, steeds moeilijker is geworden om Europese zeelieden aan te werven. Natuurlijk wordt deze winstlogica nooit bij de naam genoemd. Om deze praktijken te rechtvaardigen, schermt men liever met het argument van de internationale concurrentie, die hoofdzakelijk uit Azië komt en overduidelijk oneerlijk is, zelfs als deze concurrentie helemaal niet bestaat. Heeft iemand al Chinese maatschappijen op de veerdiensten over de Oostzee of het Kanaal zien varen?
13/03/2007 Natuurlijk moeten we die concurrentie niet ontkennen. Een deel van de sector heeft daar inderdaad mee te kampen en er zitten ook voordelen aan, maar dan moet er wel toezicht op zijn en moet het om eerlijke concurrentie gaan. Wij kunnen echter wel bepalen op welke aspecten er geconcurreerd moet worden. En sociale dumping mag dan een betreurenswaardige realiteit zijn in de zeevaartsector, er is geen sprake van onvermijdelijkheid. Natuurlijk, er zijn er die zich aanpassen en proberen er voordeel van te trekken, maar men kan zich er ook tegen verzetten door aan te sturen op een wereldwijde verhoging van de sociale normen over de hele linie, opdat iedereen uiteindelijk op gelijke voet de internationale concurrentie kan aangaan. U zult begrepen hebben dat ik hoop dat Europa die weg inslaat. Zoals wij weten, zal Europa zijn concurrentievermogen niet kunnen ontlenen aan het minimaliseren van de kosten en het verlagen van de sociale normen, maar enkel aan kwaliteit: de kwaliteit van de schepen, de kwaliteit van de bemanningen, gewaarborgd door fatsoenlijke arbeids- en opleidingsvoorwaarden. Het IAO-verdrag waar het vanavond over gaat, biedt ons de gelegenheid om die keuze te maken. Een oplossing voor alle problemen is het niet, maar het is wel een stap in de goede richting. Bovendien biedt het zowel de Europese reders als de lidstaten de gelegenheid om te laten zien dat ze bereid zijn bepaalde waarden die inherent zijn aan de Europese Unie en haar sociale model, hoog te houden. Door het verdrag in februari 2006 te ondertekenen hebben ze een intentieverklaring daartoe ondertekend. We verwachten nu dat ze de daad bij het woord voegen. Wat de reders betreft, ik kan alleen maar toejuichen dat zij met kracht en overtuiging hebben gekozen voor de weg van de Europese sociale dialoog met hun vakbondspartners, met het oog op ondertekening voor het einde van het jaar van een collectief Europees akkoord waarin de belangrijkste bepalingen van dit verdrag terugkomen. De eerste onderhandelingsronden is vandaag afgerond en het klimaat lijkt zeer constructief. Dat is een goede zaak en ik denk dat ook de constructieve rol die de Europese Commissie heeft gespeeld om dit proces te vergemakkelijken, te prijzen valt. Wat de lidstaten betreft, zij hebben de sleutel tot de inwerkingtreding van dit verdrag in handen. Zoals gezegd: als de EU en de Europese Vrijhandelsorganisatie het verdrag bekrachtigen, dan zal het in werking treden en overal van kracht worden. Als Europa snel bekrachtigt, zullen andere landen volgen en zal Europa een voortrekkersrol hebben gespeeld, waarbij het bovendien aantoont dat er een andere weg mogelijk is dan die van uitbuiting en dumping en dat concurrentie ook kan samengaan met verantwoordelijkheid.
91 Als we geloven in het unieke karakter van het Europese model, is het dus essentieel dat we ervoor zorgen dat dit verdrag snel bekrachtigd wordt. Daarvoor is het onontbeerlijk om vast te houden aan de door de IAO voorgestelde streefdatum van eind 2008. 2-328
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw McDonald nogmaals bedanken. Bovendien zou ik willen aangeven dat het IAO-verdrag een eerste stap is, die door middel van verhoging van de arbeidsnormen een eerlijker concurrentie mogelijk maakt. Overigens heeft de Commissie een zeer grondig onderzoek uitgevoerd naar de veerbootsector. De Commissie zal vervolgens beoordelen of een nieuw voorstel voor een richtlijn over dit onderwerp relevant en gepast is. Ik wil ook zeggen dat we ons realiseren dat de streefdatum van december 2008 ambitieus is. Het is evenwel geen onrealistisch doel. De IAO heeft een actieplan opgesteld waarin wordt uitgegaan van een inwerkingtreding van het verdrag betreffende maritieme arbeid in 2010 en uiterlijk in 2011. Door voor te stellen om voor eind 2008 de akten van bekrachtiging neer te leggen, zorgt de Commissie ervoor dat de lidstaten op schema blijven. Als de lidstaten hun akten van bekrachtiging uiterlijk eind 2008 neerleggen zal het verdrag, gezien de eigen regels van de IAO, voor 2010 van kracht worden. U ziet dus dat het essentieel is dat we ons aan die datum houden. In antwoord op de heer Navarro en mevrouw Panayotopoulos: parallel aan de werkzaamheden van het Europees Parlement ter voorbereiding van het advies over het voorstel voor een besluit waarbij lidstaten worden gemachtigd om het verdrag te bekrachtigen, zijn de sociale partners inderdaad bijeengekomen om te onderhandelen over een mogelijk sociaal akkoord op basis van ditzelfde verdrag. Ik wil u eraan herinneren dat de methode van de sociale dialoog een goede zaak is voor de Europese Unie en het is inderdaad zo dat ikzelf de gelegenheid heb gehad om de sociale partners, te weten de reders en de vakbonden, te kennen te geven dat ik hoop dat zij een akkoord over dit verdrag ondertekenen. De sociale partners die over de bestaande tekst beschikken, zullen hierover niet opnieuw hoeven onderhandelen maar hoeven er enkel die bepalingen uit te halen die moeten worden toegevoegd aan het Gemeenschapsrecht. Het ziet er nu naar uit dat het vooruitzicht van een sociaal akkoord voor eind 2007 werkelijk haalbaar is. Zodra zij over een akkoord van de sociale partners beschikt, zal de Commissie een richtlijn voorstellen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van het akkoord in heel Europa in acht zullen worden genomen. Het is aan het Parlement te danken dat we kunnen uitzien naar de noodzakelijke bekrachtiging van het
92
13/03/2007
verdrag, en het is aan de sociale partners te danken dat we een sociaal akkoord hebben waarmee we de nieuwe bepalingen snel in het Europees recht kunnen opnemen. Ik denk dat we daarmee gezamenlijk goed werk hebben verricht voor de situatie van de zeelieden, ten behoeve van een werkelijk belangrijke vooruitgang op het sociale vlak, waarmee – u wees er zojuist op – de aanwerving van jonge zeelieden kan worden bevorderd, dat wil zeggen de zeelieden die de Europese Unie nodig heeft voor de ontwikkeling van haar zeevervoer. Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Parlement hartelijk bedanken voor zijn buitengewoon vastberaden optreden ten gunste van dit grootse verdrag. Ik ben blij te zien dat Europa vooroploopt en als het ware deze mondialisering met een menselijk gezicht die wij allen nodig hebben, vooruithelpt. 2-329
De Voorzitter. – Dank u, mijnheer de commissaris. Ik wil de rapporteur, mevrouw McDonald, graag feliciteren. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.30 uur plaats. Bijlage – Standpunt van de Commissie
Wij mogen het verlies aan arbeidsplaatsen in de maritieme sector niet toestaan, vooral niet wanneer dit leidt tot een verlaging van de maritieme arbeidsnormen. Wij mogen ons niet terugtrekken uit een strategische sector die goed is voor 90 procent van de scheepvaart in de wereld en 40 procent van de scheepvaart in de Europese Unie. De bekrachtiging van de maritieme arbeidsnormen door onze lidstaten zou een belangrijke stap zijn in de richting van een universele acceptatie van deze normen. Wanneer wij eerlijke concurrentie in de mondiale scheepvaart bevorderen, brengen wij ook de doelen van het proces van Lissabon dichterbij door het concurrentievermogen van de Europese Unie op zee te verbeteren. Concurrentievoordeel dat wordt verkregen ten koste van mensenlevens en gezondheid kan door geen enkele economische overweging worden gerechtvaardigd. Normen die gevaarlijk zijn voor zeelieden en de natuur horen niet thuis in de 21e eeuw. 2-333
Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (debat) 2-334
2-330
Verslag-McDonald (A6-0019/2007) De Commissie kan de amendementen 1, 2, en 3 aanvaarden. 2-331
Schriftelijke verklaring (artikel 142) 2-332
Marianne Mikko (PSE), schriftelijk. – (ET) De maritieme sector biedt werk aan 5 miljoen mensen in de Europese Unie. De Oostzee is onze binnenzee, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee nemen in ons buitenlands beleid een centrale plaats in en de Noordelijke Dimensie vergroot ons verantwoordelijkheidsgebied tot de Arctische wateren. Het wordt tijd dat wij de Europese Unie ook als een unie van maritieme landen gaan zien en dat wij een overeenkomstige positie in de wereld gaan innemen. Mijn eigen land, Estland, is al eeuwenlang een maritiem land. Ernest Hemingway constateerde dat je in elke haven in de wereld een Est kon aantreffen. In de afgelopen tien jaar hebben wij echter 57 procent van de banen in de scheepvaart verloren. Vrachtschepen zijn onder goedkopere vlaggen gaan varen en de mensen die daarop werken komen uit derde landen en zijn bereid genoegen te nemen met slechtere arbeidsomstandigheden. Er is in totaal een tekort van 17 000 mensen in de Europese zeevaart. Dit komt hoofdzakelijk door de slechte arbeidsomstandigheden in deze sector.
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A60023/2007) van Jörg Leichtfried, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1592/2002 van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (COM(2005)0579 - C6-0403/2005 - 2005/0228(COD)). 2-335
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in 2002 heeft u uw goedkeuring gehecht aan Verordening (EG) nr. 1592/2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. U bent overeengekomen dat een optimaal en uniform veiligheidsniveau alleen kon worden bereikt door de toepassingssfeer van die tekst uit te breiden, en daarmee dus de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de Veiligheid van de Luchtvaart, die zijn uitgebreid tot luchtvaartactiviteiten, pilotenvergunningen en de veiligheid van luchtvaartuigen van derde landen. U hebt de Commissie verder uitdrukkelijk verzocht om met een voorstel daarover te komen. Het is tijd om de anomalie de wereld uit te helpen dat, terwijl de ontwikkeling van vliegtuigen in alle vrijheid verloopt binnen de gemeenschappelijke markt, het
13/03/2007 veiligheidsniveau sterk blijft verschillen tussen de lidstaten. U weet even goed als ik dat de door de gespecialiseerde intergouvernementele organisaties opgestelde regels binnen de Gemeenschap op zeer uiteenlopende wijze ten uitvoer worden gelegd. Als gevolg daarvan zijn er grote verschillen op nationaal niveau en dan zijn het ook nog niet altijd de meest strikte normen die worden toegepast. U hebt erop aangedrongen dat de inspanningen ter verbetering van het algemene veiligheidsniveau van de luchtvaart in Europa worden voortgezet. Dat is het doel van het voorstel waarover we debatteren, want dat is erop gericht om de gemeenschappelijke regels uit te breiden tot luchtvaartactiviteiten, pilotenvergunningen en de veiligheid van vliegtuigen van derde landen, dat wil zeggen om de Gemeenschap de middelen in handen te geven die zouden moeten bijdragen tot een grotere veiligheid van het luchtvervoer in Europa. Daarnaast versterkt het voorstel de verplichtingen van de lidstaten op het terrein van de inspectie van vliegtuigen, zowel die van derde landen als van lidstaten. De inspectiebevoegdheid van het agentschap wordt uitgebreid tot alle activiteiten van de nationale burgerluchtvaartautoriteiten en de ondernemingen van de lidstaten, evenals tot de luchtvaartmaatschappijen, om na te gaan of zij zich aan de gemeenschappelijke regels houden. Ook voorziet het voorstel in sanctiemechanismen, bijvoorbeeld de intrekking van de wederzijdse erkenning ingeval het certificaat niet overeenstemt. De tekst past in een samenhangend pakket van maatregelen ter verbetering van de luchtvaartveiligheid. Om ze kort te noemen: de zwarte lijst, waarmee de luchtvaartmaatschappijen die zich het minst aan de veiligheidsregels gelegen laten liggen, uit onze landen geweerd kunnen worden, de versterking van de vliegtuiginspectiemechanismen – de SAFA-richtlijn – en zeer binnenkort zal de Commissie met een voorstel komen om dit regelgevingskader te voltooien door de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart uit te breiden tot de veiligheid van luchthavenactiviteiten en luchtnavigatie, zoals wordt uiteengezet in de mededeling bij het regelgevingsvoorstel dat u vandaag behandelt. Voor 2010 zal de Gemeenschap dus beschikken over een samenhangend en uniform geheel van veiligheidsregels en over één orgaan, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, dat belast is met de voorbereiding, tenuitvoerlegging en voltooiing van de toepassing ervan. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil u graag feliciteren en u bedanken voor uw bijdrage aan deze strategie voor een veiligere luchtvaart in Europa. Ik zal met belangstelling luisteren naar wat u hierover te zeggen hebt, want het staat vast dat dit een essentieel onderwerp is voor de burgers van de Europese Unie.
93 2-336
Jörg Leichtfried (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, omdat dit mijn eerste verslag voor dit Parlement is, wil ik allereerst graag de schaduwrapporteurs bedanken voor de uitstekende samenwerking, in het bijzonder de heer Becsey, de heer Degutis, mevrouw Lichtenberger en de heer Kohlíček, maar ook de andere fracties, want ik heb gezien hoe goed, gefocust en constructief er kan worden samengewerkt. Over de inhoud: hoe staat het met het Europese luchtruim? In theorie hebben we een gemeenschappelijk Europees luchtruim, maar op dit moment hebben we ook 27 verschillende veiligheidsnormen, waardoor een aantal dingen mogelijk zijn die mijns inziens niet goed zijn. Minder fatsoenlijke luchtvaartmaatschappijen kunnen als het ware naar believen kiezen tussen de verschillende veiligheidsnormen in Europa – afhankelijk van het land waar ze zich laten certificeren. Verder zijn er Europese vliegtuigen die jarenlang hun land van herkomst niet zien omdat ze op andere routes opereren, en daardoor ook niet of nauwelijks kunnen worden geïnspecteerd, en is ook de controle op vliegtuigen die vanuit derde landen de Unie binnenkomen relatief moeilijk gebleken. Het voorstel van de Commissie dat de commissaris zojuist heeft toegelicht, werd daarom door mijzelf – en ik denk door een grote meerderheid van het Parlement – nadrukkelijk toegejuicht. Over de manier waarop het gewenste resultaat moest worden bereikt waren we het echter niet altijd eens. In principe kan ik hier drie terreinen onderscheiden: we waren het erover eens dat efficiënte controle op vliegtuigen uit derde landen een absolute noodzaak is, en we waren het er over eens dat het EASA zogenoemde ramp inspections ongehinderd moet kunnen uitvoeren. De vraag hoe de raad van bestuur van het EASA in de toekomst moet worden benoemd was moeilijker. De Commissie vervoer en toerisme heeft zich als commissie ten principale bij haar stemming uitgesproken voor een mijns inziens zeer positieve communautarisering van de gehele procedure, en gezorgd voor een zekere verschuiving van de lidstaten naar de Raad en het Europees Parlement. De tweede cruciale vraag was: over welke kwalificaties moeten de leden van de raad van bestuur beschikken? Ook hiervoor is een bevredigende oplossing gevonden. Nog iets moeilijker was de vraag of het EASA de mogelijkheid moet krijgen sancties op te leggen. De meningen in het Parlement lopen uiteen, en we zullen zien hoe het morgen bij de stemming afloopt. Twee zaken bleken bijzonder moeilijk en niet haalbaar, maar ik wil ze toch noemen: ten eerste – en van mijn eigen visie in dezen heb ik nooit een geheim gemaakt – is het niet gelukt overeenstemming te bereiken over een uitgebreidere certificeringsregeling voor cabinepersoneel. Schijnbaar is hierover een godsdienstoorlog – de heer Jarzembowski zwaait naar me als een van de voorstanders van die oorlog – gaande tussen een onverzettelijk jakamp en een onverzettelijk neekamp. Ik kan alleen maar hopen dat de oplossing die
94 we nu gevonden hebben de deur openzet naar een toekomstige oplossing en dat die oplossing in het belang van het cabinepersoneel en vooral van de veiligheid van de reizigers niet al te lang op zich laat wachten. De tweede kwestie die bijzonder moeilijk lag, was de kwestie die altijd moeilijk ligt, namelijk de financiering. De begroting van het EASA beliep in 2006 70 miljoen euro, deels gefinancierd door certificering, deels met belastinggeld. Het probleem met certificering is in de eerste plaats dat het steeds moeilijker wordt voor bepaalde certificeringstaken geld te krijgen, en in de tweede plaats dat de wens bestaat – en dat is ook mijn wens – dat certificatiekosten het midden- en kleinbedrijf minder zwaar belasten dan grote ondernemingen, die het met hun grootschalige productie veel gemakkelijker hebben. Het invoeren van een soort passenger fee zou een interessante oplossing zijn geweest, als je bedenkt dat met een luttele vijf cent per ticket de halve begroting van het EASA kan worden gefinancierd. Daarover kon echter geen overeenstemming worden bereikt. Ik ben zeer benieuwd naar de stemming morgen en wil ten slotte nogmaals mijn dank uitspreken voor de goede samenwerking. 2-337
Zsolt László Becsey, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Ik wil graag nogmaals de Commissie feliciteren met haar tijdige voorstel, en tegelijkertijd wil ik mijn waardering uitspreken voor de rapporteur, de heer Leichtfried, vanwege de grondige inspanningen die hij zich heeft getroost en de compromisbereidheid die hij aan den dag heeft gelegd om het verslag tot een succes te maken. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese Democraten is het ermee eens dat we vandaag de dag de reikwijdte van het optreden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart waar mogelijk moeten uitbreiden, om de doeltreffendheid daarvan, met name ten aanzien van pilotenvergunningen, luchtverkeersleiding en betrekkingen met ontwikkelingslanden, te vergroten. We stemmen er ook mee in dat hiervoor meer personeel en een omvangrijker begroting nodig zijn, die voortdurend gecontroleerd dienen te worden, zoals de Begrotingscommissie in haar advies te kennen heeft gegeven. Ik zou echter de nadruk willen leggen op een aantal principekwesties. Ten eerste acht ik het van belang dat we voor het vluchtpersoneel op geen enkele wijze tornen aan het compromis over opleiding en vergunningen dat we al in een andere vorm in de zogenoemde EU-OPSverordening tot stand hebben gebracht. Ten tweede acht ik het van belang dat we bij het verlenen van vergunningen voor commerciële en niet-commerciële activiteiten, wel onderscheid blijven maken tussen beide soorten activiteiten. Afgezien van de veiligheid zijn ze immers in hun kenmerken en aard verschillend. We
13/03/2007 moeten vermijden dat we met bureaucratische instrumenten privéactiviteiten onmogelijk maken. Evenzo moeten we voor medische onderzoeken en vrijetijdsactiviteiten het subsidiariteitsbeginsel hanteren. De zaken hoeven immers niet nodeloos ingewikkeld gemaakt te worden. Vanwege de steeds complexere taken zijn wij voorstander van het instellen van een dagelijks bestuur, evenals, voor wat betreft de raad van bestuur, een grotere rol in de Gemeenschap. De vertegenwoordigers van de lidstaten moeten benoemd worden door de Raad, met raadpleging van het Parlement, en de Commissie moet een kwart van de stemmen in handen houden, hetgeen een realistisch compromis kan zijn. Ik acht het van belang dat de taken van het EASA met betrekking tot de afgifte van typecertificaten niet ten koste mogen gaan van het concurrentievermogen van kleinere ondernemingen vanwege het geld en de tijd die met een en ander gemoeid is, in vergelijking met de voorgaande periode van nationale vergunningen. Wij zijn ertegen dat het EASA onafhankelijke bevoegdheden krijgt tot het opleggen van sancties; dit moet het voorrecht blijven van de lidstaten. Het is cruciaal dat de financiën van het EASA transparant zijn en dat externe belangengroepen geen doorslaggevende invloed kunnen verwerven door middel van donaties. Bovendien zijn wij ertegen om de last die met nieuwe verplichtingen gepaard gaat, op de passagiers af te schuiven, aangezien deze sector geen enkele subsidie ontvangt maar volledig op marktbasis werkt, en de industrie hiertoe tarieven en vergoedingen betaalt. 2-338
Robert Evans, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals reeds is gezegd, denk ik dat dit een goed verslag is en ik feliciteer mijn collega, de heer Leichtfried, niet alleen met het verslag, maar ook met de wijze waarop hij andere collega's in het Parlement heeft betrokken bij de besprekingen en het debat. We kijken naar een uitbreiding van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. Ik denk dat dit een goed idee is, maar alleen als het op de juiste wijze wordt gedaan. Wij, als leden van deze commissie en het Parlement, weten dat reizen per vliegtuig – en velen van ons doen dat vaker dan ons lief is – feitelijk een van de veiligste vervoerswijzen is. Ik denk dat een zinvolle reactie op zijn plaats is en binnen een gemeenschappelijke markt is een Europese reactie op het terrein van veiligheid een goede zaak. Toch zijn er in dit verslag bepaalde kwesties die mij zorgen baren en waarvoor ik de aandacht van de afgevaardigden wil vragen. De rapporteur is al op de hoogte van een aantal van deze zorgen. Amendement 17 illustreert mijn bezorgdheid op het vlak van boetes en straffen. Ik geloof niet dat je op het gebied van veiligheid concessies kunt doen, en ik denk niet dat maatregelen in de vorm van boetes en straffen problemen op het veiligheidsvlak afdoende zullen
13/03/2007 oplossen. In het geval van een veiligheidsprobleem bij een specifieke luchtvaartmaatschappij, geef ik er de voorkeur aan om de vergunning of het certificaat van een dergelijke luchtvaartmaatschappij in te trekken. We moeten geen halve maatregelen treffen en ik denk dat een boetes of straffen minder effect hebben op luchtvaartmaatschappijen dan het intrekken van hun certificaat. (Interruptie van de heer Jarzembowski) Staat u mij toe om verder te gaan en dan zal ik u ook laten uitpraten. Ik heb u helemaal niet kunnen verstaan, en misschien had u een belangrijk punt, maar dat is dan volledig aan mij voorbij gegaan! Ik heb ook mijn reserves als het gaat over de tarieven, omdat ik van mening ben dat het agentschap een solide basis nodig heeft. Er zijn financiële middelen nodig, zij moeten weten dat de financiering doorloopt en ik denk niet dat de grenzen met betrekking tot de financiering arbitrair mogen zijn. Een ander bezwaar dat ik heb – en de heer Leichtfried heeft hierover al gesproken – betreft de raad van bestuur. Ik denk dat burgers verwachten dat de bestuursleden zich volledig inzetten voor het garanderen van hun veiligheid. Lidstaten zouden gekwalificeerde mensen moeten kunnen voordragen en hierover kunnen stemmen om te garanderen dat er aan hun belangen en verplichtingen wordt voldaan. Mijn laatste punt betreft amendement 1. Er is een verschil tussen veiligheid en beveiliging. Dit zijn twee verschillende onderwerpen en het is mij niet duidelijk – en tot nu toe heeft niemand mij hiervan kunnen overtuigen – welke voordelen het heeft om beveiliging in deze maatregel, die gaat over de veiligheid van de luchtvaart, op te nemen. Beveiliging in de luchtvaart is zeker belangrijk, maar het is een ander onderwerp. 2-339
De Voorzitter. – We zijn hier niet in Westminster, en daarom zou ik de afgevaardigden willen verzoeken om degenen die het voorrecht genieten het woord te voeren, niet te interrumperen. 2-340
Arūnas Degutis, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Ik wil de rapporteur en de schaduwrapporteur graag bedanken voor hun medewerking bij de voorbereiding van de amendementen. Gedurende die tijd zijn wij goed bevriend geraakt, hetgeen misschien wel een van de prettigste aspecten is van ons werk in het Parlement. Wij buigen ons vandaag over amendementen op de verordeningen die in 2002 van kracht werden – een logische stap die ons de gelegenheid biedt de praktische toepassing van deze verordeningen te beoordelen en uit te breiden. De voorgestelde amendementen breiden de bevoegdheid van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) uit en verbeteren de organisatie, het
95 financiële beheer en andere procedures ervan. Er is veel aandacht besteed aan de bekrachtiging van uniforme veiligheidsnormen voor de luchtvaart en aan het toezicht op de toepassing daarvan. De luchtvaartveiligheid is voor ons allemaal een prioriteit. Vanwege het steeds drukker wordende vliegverkeer hebben we één sterk agentschap nodig, om te voorkomen dat een gebrek aan coördinatie of geschillen tussen nationale luchtvaartautoriteiten negatieve gevolgen hebben voor de luchtvaartveiligheid. Daarom zijn de meeste amendementen erop gericht het belangrijkste resultaat tot stand te brengen, namelijk het EASA in de praktijk meer gezag te geven om de taken uit te voeren die ervan verwacht worden. Ik zou willen benadrukken dat we er bij het verbeteren van de verordeningen niet alleen naar hebben gestreefd om strenger te zijn en het gezag te centraliseren, maar ook om op terreinen waar veranderende praktijkomstandigheden dit mogelijk maken de normen te versoepelen. Een van die terreinen is bijvoorbeeld het niet-commerciële gebruik van lichte vliegtuigen. Met de voorgestelde wijzigingen worden de normen voor de afgifte van vergunningen aan privépiloten versoepeld en wordt dit type activiteit aan minder strenge regels gebonden, waarbij bevoegde organen, zoals pilotenverenigingen, toegestaan wordt om speciale pilotenvergunningen af te geven voor het verrichten van niet-commerciële vluchten met lichte vliegtuigen. De amendementen houden bovendien verband met de bescherming van informatiebronnen, die van belang is voor het verzamelen van essentiële informatie over overtredingen van de regels. Daarnaast zijn er opmerkingen over de regelgeving toegevoegd die zijn gericht op het verbeteren van de regels voor de aanwerving van EASA-deskundigen, opdat het EASA in de toekomst in staat blijft om ervaren specialisten aan te trekken en om omstandigheden te scheppen voor de noodzakelijke interne opleiding. Tot slot zou ik mijn collega's willen oproepen deze tijdige en zeer noodzakelijke amendementen te steunen. 2-341
Mieczysław Edmund Janowski, namens de UENFractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, graag wil ik rapporteur Leichtfried bedanken voor zijn prima werk. Net als de rest van de wereld dient Europa te waarborgen dat zijn burgerluchtvaart veilig en doeltreffend opereert bij het vervoer van zowel goederen als passagiers. Hetzelfde geldt voor recreatieluchtvaart, luchtsporten en pilotentrainingen. Daartoe moeten de noodzakelijke technische, organisatorische en wettelijke maatregelen worden getroffen. Uiteraard mogen zaken met betrekking tot milieubescherming en de werknemers in de luchtvaartsector niet uit het oog worden verloren. Dit alles heeft natuurlijk bepaalde financiële implicaties.
96 Verordening (EG) nr. 1592/2002 die op dit moment van kracht is, is bijna vijf jaar oud en heeft zijn doel behoorlijk goed gediend. Het is nu echter tijd om de verordening aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Deze zijn enerzijds ontstaan door de voortdurende exponentiële groei van het aantal luchtverkeersbewegingen en de terroristische dreiging, en anderzijds door de noodzaak om het hele complexe systeem van bepalingen, procedures en normen op te schonen en te bundelen. Deze verordening dient daarom in overeenstemming te zijn met andere bepalingen voor deze sector, in de eerste plaats met het Verdrag van Chicago. We kunnen alleen maar hopen dat het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart zich vol overgave zal kwijten van de hem toebedeelde taken, dit in samenwerking met individuele lidstaten, wat naar mijn mening van groot belang is. We moeten verder hopen dat er uniforme veiligheidsnormen komen, en dat de lat hoog zal liggen. Graag wil ik het belang onderstrepen van de rol die internationale samenwerking speelt in het luchtvervoer. Betreurenswaardig genoeg is de Europese Unie ondervertegenwoordigd in de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), het VN-orgaan voor mondiale luchtvaartvraagstukken. Aan deze tekortkoming moet iets worden gedaan. Volgens de verordening gaan luchtvaartuigen van derde landen ook tot het mandaat van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart behoren. Dit is terecht, en het maakt controles mogelijk die waarborgen dat exploitanten uit derde landen voldoen aan de veiligheidsnormen voordat zij toestemming krijgen voor exploitatie. Ook ben ik het met de rapporteur eens wat betreft de verdere uitbreiding van de bevoegdheden van het agentschap tot zaken waarvoor Eurocontrol momenteel verantwoordelijk is. Namens de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten steun ik deze verordening en vrijwel alle amendementen. Ik zou echter willen onderstrepen dat onze activiteiten voornamelijk gericht dienen te zijn op de passagiers en op de veiligheid en het comfort van hun reis, waartoe ook behoren hun wachttijd op luchthavens en de vliegduur. Naar mijn mening is het noodzakelijk om het proces van harmonisatie van Europese en mondiale bepalingen op dit belangrijke terrein voort te zetten. 2-342
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil collega Leichtfried hartelijk bedanken. Hij heeft erg zijn best gedaan om een consensus te bereiken over een onderwerp dat alleen op het eerste gezicht gemakkelijk leek. Natuurlijk vindt iedereen het in eerste instantie niet meer dan logisch dat een gemeenschappelijk luchtruim ook gemeenschappelijke normen en gemeenschappelijke en strenge controles vergt, als we de veiligheid willen waarborgen. We moeten ook de voor de hand liggende conclusie trekken uit ons debat over de zwarte lijsten en
13/03/2007 ervoor zorgen dat op toestellen van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen even strikte en nauwkeurige controles kunnen worden uitgevoerd als op die van onze eigen maatschappijen. We hebben een deel van de basis gelegd. De raad van bestuur zoals die nu wordt voorgesteld, zal beter en sneller kunnen optreden dan voorheen. Wat betreft de financiering moeten we naast de gebruikelijke certificeringstarieven, die uiteraard niet vervangen mogen worden door een vorm van belasting, denken aan bepaalde tarieven voor andersoortige diensten die zogezegd niet commercieel worden of kunnen worden gebruikt. Natuurlijk is er veel gediscussieerd over het cabinepersoneel: die discussie hadden we ook al bij de EU-OPS-verordening. We moeten er een oplossing voor vinden. We moeten normen vastleggen die ook bescherming bieden tegen slechte arbeidsvoorwaarden en tegen sociale dumping of dumping op het gebied van veiligheid. Wat ons ook nog te doen staat is de schadelijke emissies van de luchtvaart reduceren tot een aanvaardbaar niveau en ze integreren in de klimaatdoelstelling van de Europese Unie. 2-343
Vladimír Remek, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Dames en heren, we zijn het er allemaal wel over eens dat het goed is om stappen te ondernemen om de veiligheid in de luchtvaart te vergroten. Denk bijvoorbeeld aan de bijdrage die het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart kan leveren aan het waarborgen van het vrije verkeer van luchtvaarttechnische producten, verkeersdiensten en personeel wanneer allerlei mogelijke licenties, vergunningen en andere documenten die door het agentschap of nationale instanties zijn afgegeven op basis van uniforme regels, automatisch zullen worden geaccepteerd in andere lidstaten. Daarom wil ik graag mede op basis van mijn eigen jarenlange ervaring als piloot mijn waardering uitspreken voor de voorgestelde verordening en het werk van de rapporteur. Maar dames en heren, het gebeurt nogal eens dat zelfs goedbedoelde maatregelen voor een aantal betrokken partijen in zekere zin controversieel zijn of zelfs ronduit nadelig. Een voorbeeld hiervan is het feit dat door het verlenen van bevoegdheden aan het agentschap inzake de categorie vliegtuigen tot zeshonderd kilogram de veiligheid niet substantieel wordt vergroot, maar dat dit onder meer in de Tsjechische Republiek wél zal leiden tot onevenredige kostenstijgingen en een verlenging van de administratieve procedures. De productie van dit soort ultralichte vliegtuigen biedt onze sterk op de export gerichte kleine en middelgrote ondernemingen de kans een plek te veroveren op de veeleisende wereldmarkten, waaronder op de Amerikaanse markt.
13/03/2007 Aangezien in de bijlage bij de verordening deze gespecialiseerde sector van de luchtvaarttechniek in tegenstelling tot vele andere gevallen helaas niet wordt uitgezonderd van de werkingssfeer van deze verordening, zal deze wetgeving onoverzienbare gevolgen hebben voor het concurrentievermogen van de producenten in deze sector. Zo ontstaan er discriminerende marktomstandigheden, hetgeen ongetwijfeld niet de bedoeling zal zijn geweest van de door ons Parlement goedgekeurde wetgeving en amendementen. Een ander voor mij controversieel punt betreft de vraagtekens rond het opleggen van boetes. Het zou mijns inziens veel beter zijn om de huidige goedwerkende praktijk van het niet toekennen of intrekken van licenties te handhaven. Boetes zijn geen standaardmaatregel, en het gevaar dreigt dat ze worden misbruikt om de inkomsten van de ontvangende instanties te verhogen. Een ander punt is dat een aantal voorstellen in het document een inbreuk betekenen op de soevereiniteit van de lidstaten, zonder dat zij verband houden met de veiligheid van de luchtvaart. Ik denk dat we daarom nog eens goed moeten bekijken of we in het belang van de strijd voor meer veiligheid wel de gevolgen van al onze keuzen voor de burgers en bedrijven in de lidstaten van de Europese Unie op een rijtje hebben. Dank u wel voor uw aandacht.
97 nationale luchtvaartautoriteiten – want die hebben nog altijd hun bedenkingen – en anderzijds de FAA? Als we verdergaan op deze weg – een stapsgewijze, behoedzame uitbreiding van de bevoegdheden van het EASA op materieel en personeel gebied, om het te laten uitgroeien tot een daadwerkelijk gelijkwaardige partner van de FAA – dan hebben we ons best gedaan voor onze luchtvaartmaatschappijen en onze passagiers. 2-345
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de commissaris gelukwensen met de zorgvuldigheid waarmee hij deze zo spoedeisende en noodzakelijke tekst heeft ingediend en ook, in het bijzonder, de heer Leichtfried voor de vasthoudendheid waarmee hij wensen heeft samengebracht en een voldoende meerderheid in het Parlement heeft behaald. Ik geloof dat de amendementen die wij voorstellen de tekst ten goede komen. Als voorbeeld noem ik de vereenvoudiging van het bestuur van het agentschap door de opheffing van het dagelijks bestuur, dat overbodig was. In economisch opzicht wordt de onafhankelijkheid van het agentschap gewaarborgd, er worden voorwaarden vastgesteld om transparantie van de rekeningen te bewerkstelligen en er is voorzien in een boetestelsel dat voor een correcte toepassing moet zorgen.
2-344
Georg Jarzembowski (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter, ik wil het debat in een andere context plaatsen, namelijk in de context van het debat van vanochtend over de luchtverkeerssituatie tussen de EU en de VS. Vanochtend waren we het erover eens dat er een grote trans-Atlantische markt voor luchtvaartdiensten is, die we nog verder willen ontwikkelen. Nu is de vraag: wie mag er meespelen? Tijdens de onderhandelingen hebben we duidelijk gezegd dat we willen dat Europa Amerika's gelijke is. Dat betekent ook dat het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart moet uitgroeien tot een gelijkwaardige tegenhanger van de Amerikaanse FAA. Op dit moment is het echter zo dat de FAA bepaalt welk toestel gerepareerd en welk toestel uit de vaart genomen wordt, omdat de FAA over de nodige expertise beschikt en enorm machtig is in de internationale luchtvaart. Het onderhavige debat over de uitbreiding van het takenpakket van het EASA moet in deze context worden gezien. We moeten het EASA geleidelijk op het niveau brengen van de FAA, zodat we – Europa en de VS – ook op administratief terrein gelijke partners zijn. Daarom, mijnheer de commissaris, moeten we het – zoals gepland – de komende weken in de commissie in alle rust hebben over het vrijgeven van de reserves voor het EASA. Ik heb echter een principiële vraag: over welke materiële en personele middelen moet het EASA beschikken om erkenning te krijgen van enerzijds de
Desalniettemin is verbetering geboden. Ik ben daarom blij met amendement 30 van de heer Jarzembowski waarmee nadelen voor de Europese industrie worden voorkomen door het aantal helikopterpassagiers te verhogen. Ik was niet zo gelukkig met de definities van luchtvaartuigen in de tekst, maar ik ben het ermee eens dat ze moeten worden uitgebreid als ze erin moeten staan. Het zou mij genoegen doen als we vooral de amendementen 33 en 34, waarin het belang van het cabinepersoneel wordt erkend, zouden steunen. Behalve ons comfort, waarborgen zij telkens weer onze veiligheid. Er moet voldaan worden aan hetgeen is vastgelegd in de EU-OPS-verordening en er moeten uitstekende, geharmoniseerde opleidingen, kwalificaties en professionele en medische certificering voor dit cabinepersoneel worden ontwikkeld. 2-346
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur graag feliciteren met zijn uitstekende verslag over dit voorstel van de Commissie, dat tot doel heeft de taken van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart uit te breiden. Een dergelijke uitbreiding is noodzakelijk om een hoog en uniform veiligheidsniveau binnen de luchtvaart te bereiken, terwijl er tegelijkertijd eerlijke omstandigheden voor luchtvaartmaatschappijen binnen de EU in stand worden gehouden. Het verslag lijkt over het algemeen op brede instemming van de diverse fracties te kunnen rekenen, en dit is
98
13/03/2007
kenmerkend voor de goede samenwerking tussen de heer Leichtfried en de schaduwrapporteurs. Het belangrijkste vraagstuk met betrekking tot dit verslag is het feit dat de Commissie vervoer en toerisme een beperkt aantal zeer belangrijke amendementen op het voorstel van de Commissie heeft goedgekeurd. Deze geven het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart de bevoegdheid om dwangsommen op te leggen wanneer de veiligheidsnormen niet op de juiste wijze worden nageleefd. Laat hierover geen onduidelijkheid bestaan: het is de bedoeling dat de boetes een aanvulling vormen op ingrijpender maatregelen, zoals het intrekken van vergunningen. Verder heeft de commissie het bieden van adequate bescherming aan informanten – klokkenluiders – die misbruik of niet-naleving van de wetgeving melden goedgekeurd. De amendementen moeten onze volledige steun krijgen, omdat het zinnige en praktische middelen zijn om het onderwerp van de veiligheid in de luchtvaart daadwerkelijk onder de aandacht van alle betrokken partijen te brengen en strikte naleving van de veiligheidsvoorschriften te verwezenlijken. Soms hebben we niet genoeg aan een wortel, maar moeten we ook de zweep hanteren. Achttien maanden geleden vond er in mijn land, Cyprus, een tragische vliegtuigramp plaats. Hierbij kwamen 121 mensen om het leven. Uit een rapport naar de oorzaken van dat incident blijkt dat er ernstige fouten zijn gemaakt bij de tenuitvoerlegging van luchtveiligheidsnormen. Ik ben ervan overtuigd dat deze ramp voorkomen had kunnen worden als dit voorstel van de Commissie op dat moment had gegolden. Laten wij daarom hopen dat dit voorstel, met de amendementen van de Commissie vervoer, snel ten uitvoer kan worden gelegd. Hoe sneller dit gebeurt, hoe beter het is voor het vermijden van ernstige rampen binnen de luchtvaart. 2-347
VOORZITTER: RODI KRATSATSAGAROPOULOU Ondervoorzitter 2-348
Jaromír Kohlíček (GUE/NGL). – (CS) Allereerst wil ik graag onze rapporteur, de heer Leichtfried, bedanken voor de goede samenwerking. Dames en heren, bij elke voorgenomen oprichting van een nieuw agentschap, en bij elke uitbreiding van de bevoegdheden van zulke agentschappen op basis van een verordening, zouden we onszelf de vraag moeten stellen of het aantal werknemers en de omvang van de bevoegdheden wel in overeenstemming zijn met de oorspronkelijke aanleiding voor de oprichting van dergelijk organisaties. Het staat buiten kijf dat gemeenschappelijke regels voor de burgerluchtvaart belangrijk en nuttig zijn. Maar de problemen beginnen, net zoals bij de vorige verordening, als afgebakend moet worden welke delen van de burgerluchtvaart onder deze regelgeving horen te vallen. Hier is nog altijd sprake van verschillen tussen de regels in de Verenigde Staten en die in de Europese Unie,
bijvoorbeeld wat betreft de grenswaarde voor de categorie ultralichte vliegtuigen. Hopelijk zullen de onderhandelaars van de Europese Unie en de Verenigde Staten zich in een latere fase van de onderhandelingen over dit vraagstuk buigen, en wordt het resultaat ervan opgenomen in een nieuwe versie van de EUverordening. Nog een opmerking over het agentschap zelf: gezien de coördinerende en toezichthoudende activiteiten ervan lijkt mij het aantal werknemers en de omvang van de begroting onevenredig groot. Er wordt te weinig rekening gehouden met de nationale testprocedures. Ik vertrouw erop dat de Raad zich hierover buigen zal en de zaak rechtzet. De positie van het EASA wordt dankzij de voorstellen versterkt. Om praktische redenen kan ik hieraan echter niet mijn volledige steun geven. Ik heb met name niet het idee dat het centraal testen van ultralichte vliegtuigen nu zoveel voordeel oplevert. Verder zou ik in het speciaal stil willen staan bij amendement 5. Ik kan er maar niet bij waarom de Commissie de categorie van kleine vliegtuigen met een startgewicht van 5,7 ton de beperking oplegt van een maximum van negen passagierszitplaatsen. Dit is volledig in strijd met de ontwikkeling van kleine vliegtuigen in het kader van het CESAR-programma, dat iets meer dan een jaar geleden op basis van het derde thema van het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling van de Commissie is goedgekeurd. In het amendement wordt in overeenstemming met het CESAR-programma om 19 passagierszitplaatsen gevraagd. Wat de opleidingsvereisten van vliegtuigpersoneel betreft, dus niet alleen van piloten, ben ik ingenomen met het feit dat de oorspronkelijke formuleringen in de amendementen worden aangescherpt. Wat echter ontbreekt is een ondubbelzinnige uitsluiting van ultralichte vliegtuigen uit de bevoegdheden van het EASA. Het gaat, zoals de heer Remek al aangaf, om alle vliegtuigen tot een gewicht van zeshonderd kilogram. Het is wenselijk het overeengekomen toezicht en de overeengekomen testprocedures voor dit soort vliegtuigen ook in de toekomst te laten uitvoeren door nationale testinstanties. 2-349
Luís Queiró (PPE-DE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de heer Leichtfried om te beginnen feliciteren met zijn verslag en met het uitstekende werk dat hij verricht heeft. Het dossier dat wij hier vandaag bespreken, is van wezenlijk belang voor de toekomst van de Europese burgerluchtvaart, met name in het vooruitzicht van de voortdurende toename van het luchtverkeer in de komende jaren en in het licht van de verbintenissen die de Europese Unie recentelijk is aangegaan met betrekking tot het terugdringen van de CO2-emissies, hetgeen ongetwijfeld ook gevolgen zal hebben voor de burgerluchtvaart. Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) moet de lidstaten van de EU in de
13/03/2007 gelegenheid stellen om strenge veiligheidsvoorschriften voor de burgerluchtvaart in te voeren waaraan ook exploitanten uit derde landen die gebruik maken van het Europese luchtruim en de Europese luchthavens zich dienen te houden. Uit de evaluatie van de werkzaamheden die het EASA sinds 2003 heeft verricht, blijkt evenwel dat de bevoegdheden van het agentschap – weliswaar met de nodige voorzichtigheid – moeten worden uitgebreid, met name wat betreft luchtvaartactiviteiten, het verstrekken van vergunningen aan piloten en luchtvaartuigen uit derde landen. Dit mag echter niet leiden tot meer bureaucratie of tot het opwerpen van onrechtmatige belemmeringen die een normale tenuitvoerlegging van deze activiteiten in de weg staan. Daarom kunnen wij de beoogde veranderingen slechts onderschrijven als zij daadwerkelijk bijdragen aan een verhoging van de veiligheid van de luchtvaart. Zij hebben immers onvermijdelijk tot gevolg dat de nationale luchtvaartautoriteiten een deel van hun bevoegdheden verliezen. Dat is slechts aanvaardbaar als garanties worden geboden voor een onmiskenbare toegevoegde waarde inzake veiligheidsbeheer en de toekomst van de Europese burgerluchtvaart. Kortom, onze gemeenschappelijke doelstelling is om het EASA de nodige praktische bevoegdheden te verlenen, zodat het de nieuwe taken die het krijgt toevertrouwd naar behoren kan uitvoeren. Tot dusver nam elke lidstaat in de meeste gevallen zijn eigen regelgeving aan op basis van internationaal overeengekomen minimumnormen en het moet gezegd dat het Europese luchtruim altijd het veiligste ter wereld is geweest. Daarom wil ik hier benadrukken dat rekening moet worden gehouden met de ervaring die de bevoegde nationale autoriteiten hebben opgebouwd. Alleen op die manier kan worden gewaarborgd dat de gemeenschappelijke EU-voorschriften op doelmatige wijze worden vastgesteld en gehandhaafd en dat de veiligheid voortdurend wordt verbeterd. Zonder in detail te treden – er zijn reeds genoeg details genoemd – ziet het ernaar uit dat op tal van terreinen nog verbeteringen zullen moeten worden aangebracht, met name wat betreft de interactie met de luchtvaartautoriteiten van de lidstaten. Mevrouw de Voorzitter, het is en blijft ons doel om alle passagiers die gebruik maken van het Europese luchtruim nog meer bescherming en veiligheid te bieden. 2-350
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – Mobilitatea şi libera circulaţie a mărfurilor şi a persoanelor sunt indispensabile dezvoltării Uniunii Europene. Zilnic, 25 000 de aeronave operează pe aeroporturile europene, iar 30% din transportul aerian global este realizat de operatorii europeni. Datele publicate astăzi pe site-ul Comisiei arată că numărul pasagerilor din primele 11 luni ale anului 2006 se ridică la 318 milioane. Deschiderea pieţei şi
99 competiţia din domeniul transportului aerian au permis apariţia operatorilor aerieni cu preţuri reduse şi dezvoltarea aeroporturilor regionale. Numai în trimestrul 4 al anului 2006, companiile low-cost au abordat 201 noi rute care au generat 1 800 de zboruri pe săptămână. De aceea, creşterea siguranţei pasagerilor şi a securităţii transportului aerian, prin impunerea de reguli de securitate comune tuturor operatorilor de transport aerian, reprezintă o prioritate. Agenţia europeană de siguranţă a aviaţiei va superviza autorităţile naţionale responsabile de pregătirea şi testarea pentru licenţierea piloţilor. În contextul securităţii transportului aerian şi al siguranţei pasagerilor, se impune însă şi certificarea şi testarea medicală a personalului navigant. Agenţia europeană de siguranţă a aviaţiei va impune aeronavelor şi echipajelor din ţări terţe, ce operează în spaţiul comunitar, prin verificări ex-ante, respectarea regulilor comune privind siguranţa aviaţiei. Având în vedere importanţa securităţii transportului aerian şi a siguranţei pasagerilor, doresc să felicit raportorul pentru munca depusă. 2-351
Alojz Peterle (PPE-DE). – (SL) Mijnheer de commissaris, dames en heren, als Parlementslid, veelvuldig reiziger en piloot ben ik tevreden met de amendementen op Verordening (EG) nr. 1592/2002, die een belangrijke bijdrage zijn tot de veiligheid van de burgerluchtvaart. Het gaat hier echter niet enkel om de wezenlijke kwestie van veiligheid. Het wordt tijd dat de Europese Unie zich duidelijker uitspreekt over haar relatie tot het luchtruim. Hiermee doel ik op haar verhouding tot zij die vliegen, tot zij die vliegtuigen produceren en tot zij die de luchtvaartsector controleren. Het is van belang dat we bijdragen tot uniforme standaarden, want enkel die kunnen leiden tot de oprichting van een gemeenschappelijk Europees luchtruim. Ook de gemeenschappelijke markt is belangrijk. Als we de gemeenschappelijke markt willen uitbreiden, moeten we ook uniforme regelgeving voor de productie van vliegtuigen en voor het afgeven van certificaten invoeren. Vooral piloten van ultralichte vliegtuigen ondervinden op dat vlak verschillen. Ik ben echter vooral tevreden met het voornemen om meer aandacht te besteden aan sportpiloten. Zij zullen ingenomen zijn met de standaardisering en vereenvoudiging van de regelgeving, maar niet met pogingen om nog meer bureaucratie in te voeren. 2-352
Christine De Veyrac (PPE-DE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer Barrot, dames en heren, om te beginnen wil ik graag de rapporteur, Jörg Leichtfried, feliciteren met zijn uitmuntende verslag en de kwaliteit van het werk dat hij met betrekking tot deze verordening heeft geleverd. Ik ben het volstrekt met hem eens wanneer hij zegt dat de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart een
100
13/03/2007
vooruitgang betekent voor de Europese Unie en voor de veiligheid van de passagiers. In de verordening wordt namelijk bepaald dat luchtvaartuigen uit derde landen voortaan niet meer in de Europese Unie kunnen vliegen zonder dat ze door het agentschap gecertificeerd zijn. Deze tekst zorgt dus voor een verbetering op veiligheidsgebied. Ieder luchtvaartuig moet worden geïnspecteerd en een certificaat krijgen alvorens het binnen de Unie reizigers mag vervoeren. De tekst zorgt ook voor een verbetering als het gaat om de harmonisering van de bescherming van de Europese burgers, die deel uitmaakt, mijnheer de commissaris, van het proces dat is begonnen met de Europese zwarte lijst. Dit proces is erop gericht om iedere passagier dezelfde bescherming te bieden, ongeacht de luchthaven waar hij of zij zich binnen de Europese Gemeenschap bevindt.
mogelijkheid te geven om boetes op te leggen, maar dat amendement lijkt ons in zijn huidige vorm niet aanvaardbaar. Ik begrijp heel goed waarom u wilt dat er al boetes kunnen worden opgelegd bij de minst ernstige overtredingen, en de instrumenten waarover het agentschap nu beschikt kunnen wat dat aangaat inderdaad buiten proportie lijken. Dit wijzigingsvoorstel, hoe belangwekkend ook, doet echter een groot aantal juridische, institutionele en praktische vragen rijzen. Om zich over deze belangrijke en complexe vragen te kunnen uitspreken, moet de Commissie deze eerst zorgvuldig bestuderen. We moeten ons er namelijk van vergewissen dat de in te voeren wetgeving verenigbaar is met het Verdrag. Voorlopig kan de Commissie dit amendement dus niet aanvaarden, zoals u begrijpt, ook al erkent zij het belang ervan.
Voor ik afrond, zou ik nog kort iets willen zeggen over de wijze van financiering van de nieuwe taken die het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart krijgt toegewezen. Er zijn in de commissie amendementen ingediend waarin een heffing op vliegtickets werd voorgesteld. Gelukkig zijn deze verworpen. Laten we ophouden de kosten van deze maatregelen voortdurend voor rekening van de gebruikers te laten komen. De belastingen op vliegtickets zijn al zeer hoog en ik hoop dat we een financieringswijze zullen vinden die geen verdere last vormt voor de luchtvaartpassagiers.
Mijnheer Leichtfried en mijnheer Evans, wij kunnen amendement 27, dat beoogt een deel van de certificeringsactiviteiten te financieren via Gemeenschapssubsidie, moeilijk aanvaarden. In 2007 beliepen de kosten van de betreffende activiteiten 9 miljoen euro. Dit bedrag stijgt snel, met circa 5 procent per jaar, en daarom kan het niet worden gefinancierd in het kader van de huidige financiële vooruitzichten. Bovendien zou dit amendement erop neerkomen dat de rekening bij de belastingbetalers wordt gelegd in plaats van bij de fabrikanten, die nochtans winst maken of hebben gemaakt met de verkoop van de betreffende producten.
2-353
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil allereerst graag opnieuw de heer Leichtfried en de Commissie vervoer en toerisme allerhartelijkst bedanken voor het steunen en verbeteren van het Commissievoorstel. De door uw rapporteur voorgestelde amendementen vormen een versterking van de doelstellingen van de Commissie ten behoeve van de luchtvaartveiligheid in Europa. De Commissie aanvaardt dan ook veertien van deze amendementen, die aan deze doelstelling bijdragen. Twee amendementen die ik met name wil noemen beogen dat het gebruik en de wederzijdse erkenning van de certificaten automatisch kunnen worden ingetrokken in geval van niet-naleving van de gemeenschappelijke regels. Daarnaast wil ik het amendement vermelden dat erop gericht is het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart te verplichten de Commissie in kennis te stellen van alle informatie die relevant is voor het bijwerken van de zwarte lijst. Ik heb bovendien opgemerkt dat u in uw verdere amendementen aandringt op het opnemen van een verwijzing naar het medisch certificaat in artikel 6 ter, lid 4. Ik wil mijn instemming betuigen met dit voorstel, dat overeenkomt met het oorspronkelijke voorstel van de Commissie: ik heb het over amendement 34 van mevrouw Ţicău. Daarentegen komt het mij voor dat vijftien van de door uw rapporteur voorgestelde amendementen in hun huidige vorm niet kunnen worden aanvaard en verder debat vergen. Mijnheer Leichtfried en mijnheer Evans, met uw amendement 17 beoogt u het agentschap de
Ook zijn er meerdere amendementen ingediend met betrekking tot de EU-OPS-verordening, om precies te zijn de amendementen 30, 31 en 33. Zoals u weet, zijn er over dit onderwerp langdurige, felle debatten gevoerd, waar vorig jaar uiteindelijk een compromis uit is gekomen dat binnen de drie instellingen breed wordt gedragen. In dit compromis, Verordening (EG) nr. 1899/2006, is overigens voorzien in de verdere ontwikkeling ervan. Ik denk niet dat het verstandig is om het nu al ter discussie te willen stellen. Ik pleit er dan ook voor dat u het houdt bij het amendement dat in de Commissie vervoer en toerisme is goedgekeurd en amendement 34, die ik kan steunen. Tot zover enkele punten waarover nog gedebatteerd zou moeten worden en die nog om nadere uitwerking vragen1. Mijnheer Janowski, natuurlijk streeft de Commissie voortdurend naar de instemming van de lidstaten en het Europees Parlement om namens de Gemeenschap te kunnen optreden binnen internationale organisaties. Ik bedank het Europees Parlement voor zijn steun, maar helaas zijn de lidstaten nog niet geheel en al zo ver dat ze het belang inzien van de aanwezigheid van de Commissie en van de Unie binnen internationale organisaties als de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie. De heer Remek bracht het probleem van de lichte vliegtuigen te berde. Deze voeren ook commerciële 1
Standpunt van de Commissie over de amendementen van het Parlement: zie notulen.
13/03/2007 vluchten uit en kunnen een hoge snelheid bereiken. Aangezien deze in hetzelfde luchtruim vliegen als andere vliegtuigen, moeten ze ook aan veiligheideisen voldoen, al kunnen die natuurlijk eveneens lichter zijn. Een andere vraag, waarop ik overigens al antwoord gegeven heb, is in hoeverre het agentschap deze nieuwe bevoegdheden aankan. Gezegd kan worden dat het agentschap de middelen en de mensen in huis heeft om deze taken te volbrengen. Eind 2006, nog geen vier jaar na de oprichting ervan, beschikte het over 280 personeelsleden, en in het financieel memorandum bij het u voorgelegde voorstel wordt voor eind 2007 een personeelsbestand voorzien van meer dan 330 medewerkers. Dit neemt niet weg dat de financiële middelen van het agentschap een probleem vormen, aangezien het weliswaar deels gefinancierd wordt uit subsidies, maar ook uit de vergoedingen die de fabrikanten betalen voor de certificering van hun toestellen. Dat is een lastig probleem, mevrouw de Voorzitter, dames en heren, en we zullen daar zeker op terugkomen, want ook daar zullen we tot een zekere continuïteit in de begroting moeten komen. Ik zal het daar nogmaals met de Commissie vervoer en toerisme over hebben. Mevrouw De Veyrac bracht alle vorderingen die we hebben gemaakt in herinnering, vorderingen waarmee het Parlement zich werkelijk onderscheiden heeft. Betekent dit echter dat deze regeling de zwarte lijst overbodig maakt? Geenszins, want de zwarte lijst is een repressief instrument dat gericht is op het weren van slechte vervoerders uit het Europees luchtruim. De vooraf aan vervoerders uit derde landen verleende toestemming om in de Gemeenschap te opereren daarentegen is een preventief instrument, dat bedoeld is om te waarborgen dat alleen maatschappijen waarvan het veiligheidsniveau voldoende is, binnen de Gemeenschap mogen vliegen. De twee regelingen vullen elkaar aan en het is inderdaad voorstelbaar dat ooit, dankzij de preventie, de repressie niet meer nodig zal zijn. Zo ver zijn we nog niet, maar ik hoop dat het ooit zo ver komt. Mevrouw de Voorzitter, hoewel ik mij moet verontschuldigen dat ik waarschijnlijk niet op alle vragen die zijn gesteld geantwoord heb, zou ik u willen zeggen dat ik het Europees Parlement dankbaar bent dat het ons helpt de Europese Unie daadwerkelijk, stap voor stap uit te rusten met wetgeving voor het toezicht op de veiligheid van vliegtuigen en van het luchtvervoer, een wetgeving die naar mijn mening een van de doeltreffendste ter wereld zal zijn. Wat wij willen is een veilig Europees luchtruim; dat is van groot belang voor onze medeburgers, die steeds vaker genoodzaakt zullen zijn van het luchtvervoer gebruik te maken en die uiteraard goed beschermd willen worden tegen alle veiligheidsrisico's.
101 De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen, donderdag, om 12.30 uur plaats. Bijlage – Standpunt van de Commissie 2-355
Verslag-Leichtfried (A6-0023/2007) De Commissie kan de volgende amendementen aanvaarden: 2, 8, 10, 14, 15, 16, 19, 21, 22, 23, 24 en 34. De Commissie kan de amendementen 4, 13 en 29 in beginsel aanvaarden. De Commissie kan de volgende amendementen niet aanvaarden: 1, 3, 7, 5, 20, 6, 9, 30, 11, 12, 17, 18, 25, 26, 27, 28, 31 en 33. 2-355-500
Schriftelijke verklaring (artikel 142) 2-355-750
Zita Gurmai (PSE), schriftelijk. – (HU) Met de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart zullen wij in de toekomst allen veiliger kunnen reizen. Ik kan alleen maar instemmen met de publicatie van dit verslag omdat we gedurende de vijf jaar sinds de oprichting van het agentschap hebben vastgesteld op welke gebieden de regels moeten worden gewijzigd of misschien verfijnd, of waar de reikwijdte van het agentschap juist moet worden uitgebreid. De rapporteur heeft deze vragen geprobeerd te beantwoorden. Het feit dat de reikwijdte van de bevoegdheden van het agentschap in de toekomst zal worden uitgebreid tot pilotenvergunningen, luchtvaartactiviteiten, luchtvaartuigen van derde landen, gezamenlijk toezicht, enzovoorts, betekent dat het luchtvervoer er alleen maar veiliger op kan worden; voor dit soort activiteiten kunnen gecentraliseerde procedures veel effectiever zijn dan als in iedere lidstaat andere regels zouden gelden. Niet minder belangrijk is het dat het agentschap erop wordt voorbereid de uitdagingen van de toekomst aan te gaan, opdat het in staat is om in te staan voor de luchtvaartveiligheid op de lange termijn. We moeten ook de uitdagingen aangaan om te zorgen voor toereikende financiering hiervoor. Mijns inziens wordt in dit verslag ook wat dat betreft een aanzienlijke stap vooruit gezet. Om al deze redenen wil ik de rapporteur feliciteren en stel ik voor dat het verslag – dat iedere Europese burger enkel tot voordeel kan strekken – in zijn huidige vorm wordt aangenomen. 2-356
Dank u wel, en ik wil ook nogmaals het hele Parlement bedanken voor zijn waardevolle bijdragen.
Illegale vogeljacht op Malta (debat) 2-357
2-354
102 De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (Ο-0013/2007) van Marcin Libicki, namens de Commissie verzoekschriften, aan de Commissie, over de illegale vogeljacht op Malta (Β6-0015/2007). 2-358
Marcin Libicki (UEN), auteur. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik ben voorzitter van de Commissie verzoekschriften, en al enige tijd houdt deze commissie zich bezig met de kwestie van de laakbare jacht op wilde vogels op Malta. We hebben een verzoekschrift ontvangen van een aantal vogelbeschermingorganisaties met een gezamenlijk ledental van enkele honderdduizenden mensen. Deze jachtactiviteit is om drie redenen laakbaar. Ten eerste omdat zij plaatsvindt in het voorjaar. Ten tweede omdat er vallen worden gebruikt. En ten derde omdat de jacht wordt bedreven vanaf motorboten op zee. De jacht stuit op sterke weerstand, en de Commissie verzoekschriften heeft onlangs twee dikke banden ontvangen waarin gedetailleerd de inbreuken staan beschreven op de beginselen volgens welke de jacht dient te worden bedreven. Zoals u kunt zien, staat er een foto van een visarend op het omslag. De visarend is een bedreigde vogelsoort in Europa. Niettemin wordt er op Malta jacht op gemaakt en wordt hij daar gedood. We moeten goed bedenken dat de beschreven jachtexpedities het uitsluitend gemunt hebben op trekvogels. Dat komt doordat vogels niet langdurig op Malta verblijven. Dit zijn allemaal vogels die enorme afstanden vliegen, vaak van zuidelijk Afrika tot het noorden van Europa of andersom. Ze landen alleen op Malta om even uit te rusten, maar worden daar gedood door jagers. Dames en heren, we hebben ons ervan vergewist dat de meeste inwoners van Malta tegen deze jacht zijn. De Commissie verzoekschriften heeft vorig jaar een speciale onderzoeksmissie naar Malta georganiseerd om verslag te doen van de situatie. We kregen de indruk dat slechts een klein gedeelte van de bevolking betrokken is bij de jacht. Deze mensen maken echter deel uit van verschillende politieke partijen en worden daarom gesteund door politici van zowel links als rechts. Hierdoor heeft de jachtgemeenschap, al is zij maar klein, een sterke positie omdat zij zich gesteund weet door alle partijen. Met andere woorden, alle partijen zijn bereid om deze jagers, die de bedoeling hebben vogels te doden, te steunen. Onlangs is ons ter ore gekomen dat de regering nu wederom vergunningen wil verstrekken voor de voorjaarsjacht. Die voorjaarsjacht heeft de schadelijkste gevolgen voor de vogelpopulatie van Malta en, omdat het zoals gezegd om trekvogels gaat, ook voor de vogelpopulatie van heel Europa. De gevolgen voor de vogelpopulaties doen zich gevoelen op het hele continent. Malta wordt er nog het minst door getroffen, doordat daar geen vogels permanent verblijven.
13/03/2007 Bijgevolg heb ik een vraag gesteld aan de Europese Commissie. Mijn vraag luidt als volgt. Ondanks de inbreukprocedure van de Commissie tegen Malta en de aanbevelingen van de Commissie verzoekschriften na een onderzoek ter plaatse afgelopen mei, overweegt de Maltese regering de jacht op wilde vogels in het voorjaar van 2007 toe te laten, net als alle andere jaren sinds zijn toetreding tot de EU in 2004. Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om de Maltese autoriteiten te overreden de jacht op wilde vogels in met name het trekseizoen, het voorjaar dus, te verbieden, vooral omdat veel van deze vogels met uitroeiing worden bedreigd, zoals de visarend, een roofvogel? Hoe denkt de Commissie de Maltese regering ertoe te dwingen zich aan haar afspraken te houden en de Vogelrichtlijn naar behoren ten uitvoer te leggen? Ik zie, net als de Commissie verzoekschriften en het hele Europees Parlement, uit naar uw antwoord, commissaris. 2-359
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de heer Libicki bedanken voor de gelegenheid die hij mij biedt hier het standpunt van de Commissie toe te lichten betreffende de vogeljacht op Malta. Het gaat hier om de naleving van het Gemeenschapsrecht. De richtlijn inzake het behoud van de vogelstand verbiedt duidelijk de jacht op trekvogels tijdens de trek naar hun nestplaatsen. Dat staat in bijlage II van de richtlijn. Zoals de heer Libicki heeft gezegd, is deze voorjaarsjacht de ergste vorm van jagen. Artikel 9 van de richtlijn geeft de lidstaten de mogelijkheid hiervan af te wijken. Maar die mogelijkheid geldt alleen in uitzonderlijke omstandigheden en vereist dat de zeer strenge criteria worden nageleefd die in datzelfde artikel staan. De betreffende afwijkingsmogelijkheid bestaat in feite alleen als er geen andere bevredigende oplossingen bestaan. In 2004 heeft de regering van Malta besloten gebruik te maken van het recht op afwijkingen voor de jacht op kwartels en tortelduiven tijdens de voorjaarstrek van die vogels. Uit de gegevens die de Maltese autoriteiten hebben doen toekomen aan de Commissie blijkt echter niet dat die afwijking beantwoordt aan de voorwaarden in de Vogelrichtlijn. De Maltese autoriteiten konden meer bepaald niet aantonen dat er geen andere afdoende oplossingen bestonden en zij konden evenmin aantonen dat de voorjaarsjacht plaatsvond onder streng toezicht. Om die redenen is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de afwijking in 2004 is toegekend in overtreding van de artikelen zeven en negen van de Vogelrichtlijn. In juli 2006 is een inbreukprocedure ingeleid in overeenstemming met artikel 226 van het Verdrag en tot nu toe heeft de Commissie nog geen officieel antwoord ontvangen van de Maltese autoriteiten.
13/03/2007 De onderhavige zaak betreft de afwijking voor het jaar 2004. De Commissie weet echter dat Malta de voorjaarsjacht ook heeft toegestaan in de daaropvolgende jaren, dus in 2005 en 2006, en het lijkt erop dat dit ook in 2007 het geval is. Het voortzetten van de voorjaarsjacht gedurende al die jaren in weerwil van de wetgeving is een systematisch geval van gebrekkige toepassing van de Vogelrichtlijn. Om die reden en om de lopende inbreukprocedure uit te breiden zijn we van plan de Maltese autoriteiten een aanvullende ingebrekestelling te sturen, die betrekking heeft op de algemene handelwijze van de Maltese autoriteiten gedurende al die jaren, van 2004 tot nu. De Commissie zal hierover een besluit nemen op de vergadering van 21 maart. Als Malta de Vogelrichtlijn niet naleeft, zal de Commissie de voorziene gerechtelijke procedure tot het einde toe volvoeren. Maar dat stadium hebben we nog niet bereikt en ik blijf hopen dat de Maltese autoriteiten de Gemeenschapswetgeving zullen toepassen. In het kader van haar bevoegdheden zal de Commissie de nodige maatregelen blijven nemen opdat Malta, en bij uitbreiding elke lidstaat, de Vogelrichtlijn naar behoren ten uitvoer legt. 2-360
Simon Busuttil, namens de PPE-DE-Fractie. – (MT) Allereerst zou ik graag alle aanwezigen eraan willen herinneren, en met name de commissaris, dat tijdens de onderhandelingen tussen Malta en de Europese Unie de Europese Commissie Malta schriftelijk toestemming heeft gegeven om na toetreding tot de Europese Unie gebruik te maken van een afwijking om de voorjaarsjacht toe te staan. Hier voor mij ligt het document van 27 september 2002 waaruit dit blijkt. De Commissie is zich er terdege van bewust dat de onderhandelingen met Malta niet gemakkelijk waren, omdat de beslissing over al dan niet toetreden tot de Unie het hele land aanging. Toch heeft Malta er niet voor niets naar gestreefd een recht op een afwijking te verwerven. Daarom vind ik niet dat de commissaris bij de eerste gelegenheid dat Malta hiervan gebruik wil maken hier kan komen zeggen: "Nu mag u er geen gebruik van maken." Hoe kan de Commissie tijdens de onderhandelingen de afwijking schriftelijk bevestigen, om de eerste keer dat er gebruik van wordt gemaakt te zeggen dat dit niet is toegestaan? En bovendien, hoe kan de Commissie beweren dat er alternatieven zijn voor de voorjaarsjacht? Waarom is dat niet gezegd tijdens de onderhandelingen? Op deze vragen willen wij graag antwoord van u, commissaris. Ik ben het hartgrondig met u eens dat deze afwijking jagers niet de vrije hand geeft. Graag wil ik u op de hoogste stellen van enkele maatregelen die Malta neemt om degenen aan te pakken die de jachtregels overtreden. Ten eerste mag er in het voorjaar slechts jacht worden gemaakt op twee soorten. Voor de toetreding van Malta mocht er in dat jaargetijde jacht worden gemaakt op 32 soorten. Dat aantal hebben we dus teruggebracht tot twee. Ten tweede is het jachtseizoen in het voorjaar bekort met achttien dagen. Ten derde, en dat is het belangrijkste punt, zijn de boetes voor degenen die de regels overtreden verhoogd tot 14 000 euro, twee jaar
103 hechtenis en permanente intrekking van de jachtvergunningen voor recidivisten. Met andere woorden, bij de tweede overtreding wordt de rode kaart getrokken en worden zij uit het veld gestuurd. Hopelijk erkent de commissaris dat dit positieve maatregelen zijn. Helaas heeft de commissaris daar niet naar verwezen. Laten we dus de overtreding van de regels veroordelen, maar degenen die zich wel aan de regels houden niet in het kamp van de overtreders plaatsen. Daarom ben ik tegen degenen die, en dat is het andere uiterste, de jacht volledig willen verbieden. Tot slot: ondanks de enorme politieke druk mag de Commissie niet uit het oog verliezen wat er is afgesproken tijdens de onderhandelingen. 2-361
Anne Van Lancker, namens de PSE-Fractie. – Meneer de commissaris, als Belgisch socialistisch lid van het Europees Parlement vind ik het echt belangrijk om vanavond aan dit debat mee te doen, ook omdat dit debat wordt gehouden als reactie op een verzoekschrift van de Belgische Koninklijke Vereniging voor vogelbeschermers die meer dan 200 000 handtekeningen verzamelde over de vogeljacht op Malta. Het gaat hier, beste collega's, echt wel om een internationaal probleem. In Malta worden jaarlijks duizenden trekvogels doodgeschoten of gevangen gezet. Dat is des te erger omdat Malta een van de weinige rustplaatsen is voor trekvogels bij hun oversteek van de Middellandse Zee. Wat baat het nu immers wanneer landen in Europa veel geld en energie investeren in beschermende maatregelen in het kader van de Habitaten de Vogelrichtlijn als dezelfde vogels op hun doortocht in andere landen worden doodgeschoten? Aan mijn Maltese collega's zou ik willen zeggen: Malta heeft in het toetredingsverdrag inderdaad tot 2008 een aantal overgangsmaatregelen verkregen, maar die gaan alleen over het vangen van vogels met het oog op fokken om de soort in stand te houden. Dierenbeschermingsmaatregelen dus. Onder geen enkel beding staat deze overgangsmaatregel de jacht op trekvogels in de lente toe. De Europese Commissie heeft in haar ingebrekestelling duidelijk gemaakt dat Malta op dit punt de Vogelrichtlijn met voeten treedt en daarop kunnen geen uitzonderingen gemaakt worden. Ook in het verslag van de onderzoeksmissie van de Commissie verzoekschriften van collega Libicki in juni 2006 wordt aan de kaak gesteld dat er op grote schaal op trekvogels gejaagd wordt en er wordt geconcludeerd dat een einde moet worden gemaakt aan de afwijking van de Vogelrichtlijn die Malta op eigen houtje heeft beslist. Ik denk dan ook dat het van uiterst groot belang is dat het Europees Parlement de Commissie in de procedure steunt en Malta ervan overtuigt de Vogelrichtlijn te respecteren en dus deze lente geen jacht op trekvogels toe te laten. Deze zaak, beste collega's, kan trouwens van het allergrootste belang zijn voor inbreuken op de Vogelrichtlijn die ook elders in de Europese Unie worden geconstateerd.
104 2-362
David Hammerstein Mintz, namens de Verts/ALEFractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, we behandelen een uiterst belangrijk vraagstuk inzake de bescherming van het milieu, maar ook inzake de correcte toepassing van het Gemeenschapsrecht. Het is nu bijna voorjaar en nog steeds wordt er op Malta gejaagd. Stropers hebben een belangrijk deel van het grondgebied van het land in handen gekregen. De Vogelrichtlijn wordt overduidelijk geschonden en de Maltese autoriteiten doen er helemaal niets aan. De jagers worden door de regering beschermd en gedragen zich zelfs gewelddadig. Drie Maltese journalisten moesten in het ziekenhuis worden opgenomen nadat ze op brute wijze door jagers werden aangevallen, terwijl ze slechts hun werk deden in de nabijheid van mensen die tegen deze illegale praktijken aan het protesteren waren. De meerderheid van de Maltese bevolking is echter tegen de voorjaarsjacht. Volgens een recente peiling verzet ruim 80 procent van de Maltezen zich tegen deze illegale praktijken. Zelfs de eigenaren van hotels en restaurants op Malta zijn tegen, en zeggen dat het slecht is voor het toerisme en slecht voor de economie. Waarom is de Maltese regering vastbesloten deze illegale en barbaarse praktijken te beschermen? Alleen de Maltese partij "Democratisch Alternatief" – de Groenen – komt op voor het Gemeenschapsrecht op Malta. De Maltese regering toont een schandalig gebrek aan loyaliteit aan het Europees Verdrag dat zij nog maar kortgeleden heeft getekend voordat zij tot de Europese Unie toetrad. Hoe is dat mogelijk? We vragen de Commissie vasthoudend en besluitvaardig op te treden in verband met deze inbreuk op het Gemeenschapsrecht. 2-363
David Casa (PPE-DE). – (MT) De resolutie die vandaag aan ons voorligt, dreigt een zeer ernstig en gevaarlijk precedent te scheppen. Er wordt namelijk in gesuggereerd dat een overeenkomst die reeds is goedgekeurd door de Europese Unie, door het Europees Parlement en door het Maltese volk in een referendum en in algemene verkiezingen moet worden geschonden. Deze resolutie heeft implicaties die veel verder strekken dan de voorjaarsjacht op Malta. Als zij wordt aangenomen, geven we een signaal af aan alle Europeanen dat de Europese Unie zich niet aan haar toezeggingen houdt. Dit soort resoluties ondergraven de geloofwaardigheid van de Europese instellingen. Welke garanties hebben wij Maltezen dat de Europese Unie woord houdt met betrekking tot de rest van de toetredingsonderhandelingen? Welke garantie hebben de Europese burgers dat de Europese Unie de uitkomst van de onderhandelingen blijft eerbiedigen die met zijn of haar land zijn gevoerd? De fracties in dit Parlement hebben alle recht om hun doelen na te streven. Maar dit dient wel te gebeuren
13/03/2007 binnen de juiste parameters. Het kan niet zo zijn dat er een overeenkomst wordt geschonden, enkel en alleen omdat er enkele mensen zijn met een andere politieke agenda. Als er iemand tegen de illegale jacht is, dan ben ik het wel. Ik zal ook de eerste zijn om de gewelddadigheden tijdens de protestmars op Malta te veroordelen. Maar als we het toch hebben over barbaarse daden in EU-landen, dan hoef ik alleen maar Spanje en Italië te noemen, voorbeelden van andere landen in de Europese Unie waar illegale jacht plaatsvindt. Daarom zeg ik: laten wij de illegale jacht in de Europese Unie met alle middelen bestrijden, maar laten we dat wel in de hele Europese Unie doen en onze pijlen niet alleen op Malta richten. De beloften die ons zijn gedaan tijdens de onderhandelingen moeten blijven gelden. Ik roep alle leden van dit Parlement op, ook degenen die geen deel uitmaken van mijn fractie, om zich in te zetten voor de bescherming van hetgeen de Europese burgers rechtens toekomt. Graag wil ik mijn collega de heer Schulz aanhalen, de voorzitter van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, die vanochtend, weliswaar in een ander verband, zei dat wij iedere overeenkomst die we ondertekenen dienen te eerbiedigen. Dit moet ook in het geval van Malta gelden. Daarom moeten wij respecteren wat er is overeengekomen. 2-364
Louis Grech (PSE). – (MT) Wij zijn van mening dat de regeringen van alle lidstaten, ook die van Malta, verplicht zijn om de milieuregels, ook die met betrekking tot de jacht, na te leven overeenkomstig de richtlijnen van de Europese Unie, de toetredingsverdragen en iedere andere overeenkomst die is ondertekend. Wij vinden ook dat het de plicht is van de autoriteiten om te waarborgen dat deze richtlijnen en wetten door iedereen worden nageleefd, en wij kunnen de illegale jacht dan ook op geen enkele wijze billijken. Daarom verzoekt de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement in een van de door haar ingediende amendementen om een transparantere benadering en stelt zij voor dat de Europese Commissie en de Maltese regering hun technische standpunten over dit onderwerp bekendmaken, inclusief de notulen van de vergaderingen die hebben plaatsgevonden of nog zullen plaatsvinden en waar de besluiten zijn of worden genomen. Dit is zeer relevant omdat de Maltese regering voor de toetreding van Malta tot de Europese Unie had verklaard dat zij met de Europese Commissie een afwijking was overeengekomen met betrekking tot de voorjaarsjacht. Hoewel andere politieke krachten en maatschappelijke organisaties hun ernstige bezorgdheid kenbaar hebben gemaakt over hoe de Maltese regering het gebruik van deze afwijking zou interpreteren, koos de Commissie er, om redenen die alleen haar bekend zijn, voor om zich in stilzwijgen te hullen en een onduidelijk standpunt in te nemen. Helaas heeft dit de verwarring over de zaak alleen maar aangewakkerd. Indien beide partijen destijds opener waren geweest, dan had dit minder ambivalentie
13/03/2007 tot gevolg gehad en was de kans geringer geweest dat de Maltese samenleving ten onrechte werd opgezadeld met financiële repercussies. Dit is ook een geloofwaardigheidskwestie. 2-365
Joseph Muscat (PSE). – (MT) Het is duidelijker dan ooit tevoren dat de Maltese regering zowel milieubeschermers als vogeljagers en -vangers heeft misleid toen zij, voorafgaand aan Malta's toetreding tot de Europese Unie, de indruk probeerde te wekken dat zij erin was geslaagd om voor iedereen de hoofdprijs in de wacht te slepen. Milieuverordeningen dienen in overeenstemming te zijn met de richtlijnen van de Europese Unie en met de voorwaarden in het toetredingsverdrag. Dat is duidelijk, en daarop hebben wij van onze kant al heel lang gehamerd. Ik herhaal: de Maltese regering heeft de mensen misleid. Voordat u echter instemmend knikt, dames en heren van de Commissie, moet worden gezegd dat dit deels ook uw schuld is. Voordat het referendum plaatsvond, bazuinde de Maltese regering rond dat het met u tot een overeenkomst was gekomen over de voorjaarsjacht, en u koos ervoor om uw mond te houden. Toen de Labour Party, wijzelf en enkele milieubeschermings- en jachtorganisaties hun twijfels kenbaar maakten over deze zogenaamde overeenkomst, hield u nog steeds uw mond, hoewel velen van u Malta hadden bezocht. Het minste dat de Maltese regering en de Commissie nu kunnen doen, is hun technische standpunten bekendmaken, want domweg beweren dat alles wat is besproken openbaar is gemaakt, is niet genoeg. Er zijn bepaalde documenten die we tot op de dag van vandaag niet kunnen vinden, hoe hard we ook zoeken. Er wordt wel naar verwezen, maar het is net of we in een enorme doolhof zijn beland. Deze documenten dienen toegankelijk te worden gemaakt voor iedereen, en de notulen van iedere gehouden of nog te houden bijeenkomst dienen te worden gepubliceerd. Dat geldt ook voor de notulen van de recente bijeenkomst in Brussel, waarna alle partijen de overwinning opeisten. Het wil er bij mij niet in dat iedereen op een en dezelfde bijeenkomst als winnaar uit de bus komt. Als deze notulen niet openbaar worden gemaakt, zullen degenen die de mensen hebben misleid dat blijven doen. 2-366
John Attard-Montalto (PSE). – (MT) Zelfs nu de Commissie verklaart dat er sprake is van inbreuk op het Gemeenschapsrecht, houden mijn collegaafgevaardigden van de andere partij vol dat er een schrijven bestaat waarin staat dat de Maltese regering gebruik mag maken van een afwijking. Niet zo vreemd dus dat er nogal wat verwarring is ontstaan. We zijn maar met een handvol mensen in dit Parlement, en toch kunnen we het niet eens worden over de feiten. Zoals mijn twee collega's uit de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement al zeiden, is er behoefte aan meer transparantie en is het zaak om het in ieder geval eens te worden over de feiten. Het probleem is dat er sprake is van onduidelijkheid en verwarring. Die is echter niet zomaar ontstaan. Volgens mij is de zaak vertroebeld doordat – hoewel de jacht voor jagers en
105 vangers een passie is, terwijl BirdLife Malta er een kruistocht tegen voert – het uiteindelijk een politieke kwestie is geworden, namelijk: wie krijgt de stemmen uit die geledingen die de uitkomst kunnen bepalen van een referendum of van algemene verkiezingen? Net als de vorige sprekers wil ik daarom vragen of de feiten omtrent de onderhandelingsovereenkomsten tussen Malta en de Europese Unie kunnen worden bekendgemaakt en zo helder mogelijk kunnen worden uiteengezet, zodat alle betrokken partijen op de hoogte zijn. Tot slot het volgende: als wij het zelfs niet eens kunnen worden over de feiten, dan is de kans klein dat wij het eens zullen worden over de oplossing van het probleem. 2-367
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ook al hebben stemmen vleugels en vliegen zij van de ene partij naar de andere, zijn het niet zozeer de stemmen die mij interesseren, maar wel het probleem van de illegale jacht. Ik denk dat de afgevaardigden heel goed weten wat de antwoorden zijn op de vragen die zij hebben gesteld. Zo weten zij dat wat is overeengekomen bij de toetreding van landen tot de Europese Unie openbaar is. Er bestaan geen geheime overeenkomsten en ik ben er zeker van dat de afgevaardigden dat heel goed weten, omdat zij nu al twee jaar lid zijn van het Europees Parlement. Ik begrijp dus niet precies wat die geheime documenten zijn. Hier heerst geen enkele geheimhouding. Al wat is overeengekomen, is openbaar. Voor Malta is overeengekomen dat er een overgangsperiode komt voor de vogelvangst. Andere overeenkomsten zijn niet gesloten. Wat de afwijkingen betreft, kent artikel 9 alle lidstaten het recht toe te verzoeken om afwijkingen. Ook Malta mag een afwijking vragen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 9. Hoewel Malta geen afwijking heeft gevraagd, is er in de praktijk wel een toegepast, dus hebben wij Malta voor het Hof gedaagd en sinds juli 2006 wachten wij op een antwoord van Malta. Dat antwoord is er nog steeds niet. Mevrouw de Voorzitter, de Commissie juicht de actieve bijdrage van de Commissie verzoekschriften van het Parlement toe. Het bezoek van de leden van de Commissie verzoekschriften aan Malta in mei 2006 heeft vrucht afgeworpen. Het verslag van dat bezoek bevestigt dat de standpunten van de Europese Commissie en van het Europees Parlement in deze zaak overeenstemmen. De Commissie heeft een inbreukprocedure ingeleid omdat de Maltese autoriteiten de voorjaarsjacht blijven toestaan in weerwil van de Gemeenschapswetgeving. Malta overtreedt duidelijk de wet. Het land is begonnen met de afwijking voor het jachtseizoen van 2004 en is daar de volgende jaren gewoon mee doorgegaan, ook dit jaar, zo lijkt het.
106 Het is een prioriteit voor de Commissie om stelselmatige en algemene schendingen van de Gemeenschapwetgeving betreffende vogels te verhinderen. Daarom zijn we van plan – zoals ik eerder heb gezegd – de huidige inbreukprocedure voor 2004 uit te breiden tot alle inbreuken door Malta. Op die manier zullen wij toekomstige schendingen kunnen bestrijden en verhinderen. Dat besluit zal worden genomen op de Commissievergadering van 21 maart. In verband met de huidige toestand zal een delegatie van de Commissie op 28, 29 en 30 maart naar Malta reizen om de kwestie grondiger te bespreken. Zo zal uitleg worden gevraagd aan de bevoegde autoriteiten en het zal hun duidelijk worden gemaakt dat ze de Gemeenschapswetgeving onverwijld moeten toepassen. Indien de Maltese autoriteiten voet bij stuk houden, zal de Commissie de volgende stap in de procedure in werking stellen, namelijk het publiceren van een met redenen omkleed advies, zodat meteen daarna de zaak aanhangig kan worden gemaakt bij het Hof van Justitie. De procedure die de Commissie kan volgen – in elke zaak, ik spreek niet alleen over Malta – in het kader van de verwijzing en na publicatie van het met redenen omklede advies op grond van artikel 228, is verzoeken om een gerechtelijk bevel om de lidstaat te verplichten tot het beëindigen van de inbreuk. Het Hof kan een gerechtelijk bevel uitvaardigen als het van oordeel is dat het dringend noodzakelijk is onherstelbare schade te voorkomen die het gevolg is van een duidelijke en onweerlegbare schending van het Gemeenschapsrecht. In het geval van Malta zou de Commissie vandaag niet om een gerechtelijk bevel kunnen verzoeken, als zij niet eerst – zoals ik eerder al heb aangekondigd – de zaak van 2004 zou uitbreiden tot de daaropvolgende jaren (2005, 2006 en eventueel 2007). Het Hof zou dat verzoek namelijk verwerpen, aangezien het gevaar voor onherstelbare schade niet meer zou bestaan. Het verzoek om een gerechtelijk bevel zou ongegrond zijn omdat het enkel zou slaan op de inbreuk van 2004. Juist daarom vinden wij het – vanuit juridisch oogpunt en om toekomstige inbreuken te voorkomen – passend om de huidige procedure uit te breiden op de vergadering van de Commissie op 21 maart. Ik hoop dat de Maltese autoriteiten tijdens het bezoek van de ambtenaren van het DG Milieu ervan zullen worden overtuigd dat zij de bepalingen van het Gemeenschapsrecht volledig dienen na te leven. 2-368
De Voorzitter. – Er zijn zeven ontwerpresoluties1 ingediend, overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen, donderdag, om 12.30 uur plaats. 1
Zie notulen.
13/03/2007 2-369
Agenda van de volgende vergadering: zie notulen 2-370
Sluiting van de vergadering 2-371
(De vergadering wordt om 23.20 uur gesloten)
13/03/2007
107 INHOUD
DINSDAG 13 MAART 2007 ..... Error! Bookmark not defined. Voorzitter..................... Error! Bookmark not defined. Opening van de zitting.. Error! Bookmark not defined. Opening van de vergadering: zie notulen .............Error! Bookmark not defined. Ingekomen stukken: zie notulen.. Error! Bookmark not defined. Aan de standpunten en resoluties van het Parlement gegeven gevolg: zie notulen........ Error! Bookmark not defined. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen ................... Error! Bookmark not defined. Jaarlijkse beleidsstrategie 2008 (debat) ................Error! Bookmark not defined. Ondervoorzitter ............ Error! Bookmark not defined. Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake luchtdiensten (debat) .Error! Bookmark not defined. Ondervoorzitter ............ Error! Bookmark not defined. Stemmingen ................. Error! Bookmark not defined. Stemverklaringen ......... Error! Bookmark not defined. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag .................................... Error! Bookmark not defined. Ondervoorzitter ............ Error! Bookmark not defined. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering .................................... Error! Bookmark not defined. Non-proliferatie en nucleaire ontwapening (debat) .................................... Error! Bookmark not defined. Applaus........................ Error! Bookmark not defined. Ondervoorzitter ............ Error! Bookmark not defined. Basisvoorzieningen voor kinderopvang (debat)....Error! Bookmark not defined. Mededeling van de Commissie - Strategie inzake het consumentenbeleid 2007-2013.... Error! Bookmark not defined. Ondervoorzitter ............ Error! Bookmark not defined. Vragenuur (vragen aan de Commissie) ................Error! Bookmark not defined. Eerste deel ................... Error! Bookmark not defined. Afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (debat) .................................83 Ratificatie van het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 van de IAO (debat) ............................................87 Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (debat) .......................................................92 Illegale vogeljacht op Malta (debat)..........................101 Agenda van de volgende vergadering: zie notulen.....106 Sluiting van de vergadering ......................................106