25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
DINSDAG 25 SEPTEMBER 2007 VOORZITTER: MIGUEL ANGER MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter 1. Opening van de vergadering (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) 2. Ingekomen stukken: zie notulen 3. Besluit inzake toepassing van de urgentieprocedure Voorstel voor een verordening van de Raad houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, wat betreft de braaklegging voor 2008 (COM(2007)0523 C6-0302/2007 - 2007/0194(CNS)) Neil Parish (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, gisteren had mijn commissie een buitengewone vergadering om het voorstel van de Commissie en het verzoek dit voorstel als urgent te behandelen te onderzoeken. Mijn commissie ging akkoord met de goedkeuring van het verzoek voor de urgente procedure. Dit werd unaniem goedgekeurd. De Commissie stelt voor een percentage van nul procent verplichte braaklegging in te stellen voor 2008. Dit voorstel moet zo snel mogelijk worden aangenomen – dat betekent vóór het einde van deze maand – om boeren in staat te stellen hun besluiten te nemen voor het verbouwen van gewassen op het braakliggende land in 2008. Het betreffende land moet weer in gebruik worden genomen omdat door een slechte oogst in 2008 in combinatie met een braaklegging van tien procent de interne markt wordt blootgesteld aan potentiële ernstige risico’s. De graanmarkt wordt aan het begin van het verkoopjaar 2007/08 gekenmerkt door historisch hoge prijzen, zowel op communautair als op wereldniveau. De oogst van 2007 blijft waarschijnlijk dicht bij het niveau van vorig jaar en zal tegen het einde van het verkoopjaar 2007/08 in de EU leiden tot verdere verminderingen van particuliere graanvoorraden. Op wereldniveau zullen naar verwachting de eindvoorraden dalen tot een historisch laag niveau, vooral in de belangrijkste exportlanden. In het kader hiervan zij erop gewezen dat wanneer de EU in 2008 een normale oogst binnenhaalt, conform de voor de oogstcijfers geldende tendensen en mét toepassing van de voorgestelde afwijking voor de braaklegging in de Europese Unie voor 2008, de particulier opgeslagen voorraden slechts gedeeltelijk kunnen worden aangevuld. Ik verzoek dus om urgentie. (Het Parlement willigt het verzoek om urgentverklaring in)
(1)
* * * Martin Schulz (PSE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik verwijs naar de plenaire vergadering van gisteren en de spreeksessies van één minuut die plaatsvonden aan het begin van de (1)
Voor nadere bijzonderheden: zie notulen.
1
2
NL
Handelingen van het Europees Parlement
plenaire vergadering. Tijdens deze toespraken heeft er zich een incident voorgedaan. Een Pools Parlementslid (ik weet niet tot welke fractie hij behoort) heeft de Voorzitter bekritiseerd op een manier die niet hoort in dit Parlement. Ik heb daarop de Voorzitter van het Parlement verdedigd, wat ik noodzakelijk achtte. Ik had de indruk dat heel wat collega’s in dit Huis mijn mening deelden. Als een reactie daarop, heeft mijn collega Markus Ferber nadien een opmerking over mij gemaakt die erop neerkwam dat ik mezelf in dit Huis het recht toe-eigen om overal commentaar op te leveren, wat zeker niet het geval is. Hoewel ik het jammer vind dat ik niet over dat recht beschik, geef ik zeker niet op alles commentaar. Vervolgens heb ik tijdens deze verhitte situatie de heer Ferber beledigd met twee Duitse uitdrukkingen die ik hier niet wenst te herhalen en die bovendien niet waar zijn. Daarom neem ik mijn woorden terug en betuig ik mijn spijt. Ik zou het waarderen indien u aan mijn collega, de heer Ferber, zou willen laten weten dat ik hem mijn verontschuldigingen aanbied en dat ik hem voor de rest een zeer fijne collega vind. (Applaus) De Voorzitter . − Mijnheer Schulz, we zullen akte nemen van uw opmerkingen en ze opnemen in de notulen van de vergadering. 4. Herstructurering van de suikerindustrie – Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (debat) De Voorzitter . − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van: - het verslag van Katerina Batzeli, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over de herstructurering van de suikerindustrie (COM(2007)0227 - C6-0176/2007 - 2007/0085(CNS)), en - het verslag van Katerina Batzeli, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (COM(2007)0227 - C6-0177/2007 - 2007/0086(CNS)). Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat ik allereerst mevrouw Batzeli en de leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling bedanken voor al het werk dat zij hebben verricht met betrekking tot dit voorstel. Ik zal dit voorstel nu in zijn context plaatsen. Zoals u weet, heeft het herstructureringsfonds niet aan onze verwachtingen voldaan tijdens het tweede jaar van de herstructureringsperiode, na een behoorlijk veelbelovend eerste jaar. Zoals u zich misschien kunt herinneren, verwachtten wij dat van ongeveer 1,5 miljoen ton aan quota in het eerste jaar afstand zou worden gedaan, en meer dan 3 miljoen ton in het tweede jaar. In werkelijkheid werd in totaal in de eerste twee jaar afstand gedaan van slechts 2,2 miljoen ton, tegenover de verwachte 4,5 miljoen ton. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat het herstructureringsfonds als zodanig een goed instrument is, dat moet worden versterkt en verbeterd, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen die we tot nu toe hebben opgedaan. Wat betreft het voorstel dat we vandaag gaan bespreken, wil ik erop wijzen dat we ons niet in een proces bevinden waarin de suikerhervorming van 2005 wordt heroverwogen. In het licht van de onvoldoende opname onder het herstructureringsfonds over de eerste
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
twee jaar van de toepassing ervan, bestaat het doel eruit er de afgelopen twee jaar een succes van te maken. Anders zal de uiteindelijke ongecompenseerde vermindering van de quota in 2010 in werking treden. Dit voorstel is erop gericht een zeer aantrekkelijk aanbod te bieden voor die ondernemingen en die telers die afstand willen doen van quotaproductie in het verkoopjaar 2008/09, terwijl de condities voor het laatste jaar van de herstructureringsperiode in principe ongewijzigd blijven. Voor het eerst zijn telers in staat het herstructureringsproces in gang te zetten, maar slechts tot een limiet van tien procent van de quota die behoren bij een onderneming. Het percentage van de herstructureringshulp dat is voorbehouden aan telers wordt vastgesteld op tien procent en deze betaling wordt vervolgens aangevuld met een extra betaling van 237,5 euro per ton suikerquota. Alles bij elkaar opgeteld komt dit neer op 300 euro per ton. Ik denk dat dit een zeer interessant aanbod is voor de telers en ik zie niet in waarom we verder zouden moeten gaan. Om die reden kan ik de amendementen niet steunen in het verslag over het herstructureringsfonds waarin om aanpassing van de toegekende bedragen wordt verzocht, bijvoorbeeld 6, 7 en 12, of het percentage dat naar de boeren gaat, namelijk amendement 8. Een element van terugwerkende kracht zorgt ervoor dat de ondernemingen en de suikerbietproducenten die tot nu toe al hebben deelgenomen aan de herstructureringsregeling hierdoor niet zijn of worden benadeeld. Zoals verzocht in amendement 9, wordt de vraag of inulinestroopproducenten en cichoreitelers met terugwerkende kracht in aanmerking komen voor uitkeringen expliciet vermeld in de definitieve tekst. Bovendien kunnen ondernemingen die worden geherstructureerd in het verkoopjaar of oogstjaar 2008/09 worden uitgesloten van de herstructureringsheffing die wordt toegepast op de hoeveelheid volgens de preventieve opname van 2007/08, aangenomen dat zij dienovereenkomstig afstand doen van hun quota. En, last but not least, wordt hun individuele herstructureringspoging als extra stimulering voor ondernemingen in aanmerking genomen in het geval van een verplichte definitieve quotavermindering. Om het gemakkelijker te maken een marktevenwicht te bereiken tijdens de herstructureringsperiode, wordt voorgesteld van de preventieve opname een permanent instrument te maken, dus niet alleen tijdens de herstructureringsperiode, precies zoals wordt voorgesteld door mevrouw Batzeli in haar verslag. De voorgestelde conceptregelingen zijn erop gericht een veilige omgeving te scheppen en bestaande blokkades uit het systeem te verwijderen. Al deze verbeteringen moeten van het fonds een succes maken in het derde jaar, zonder de organisatie van de gemeenschappelijke markt voor suiker te veranderen op basis van de hervorming die wij in 2005 zijn overeengekomen. De voorgestelde maatregelen zijn uitgebalanceerd om sterke stimulansen te creëren voor alle partijen die betrokken zijn bij het herstructureringsproces. Ik wil u bedanken voor uw goede medewerking, die het voor ons mogelijk maakt het strakke tijdschema waarmee we moeten werken te halen en dit veel efficiëntere systeem voor het verkoopjaar 2008/09 in te voeren. Ik ben me ervan bewust dat een verbetering van het fonds noodzakelijk is om de doelstelling te kunnen verwezenlijken. Als dit niet mogelijk is, weet ik vrij zeker dat er geen winnaars zijn. Er zullen alleen verliezers zijn en
3
4
NL
Handelingen van het Europees Parlement
daarom ben ik zeer dankbaar voor de steun die ik heb gekregen van de Commissie landbouw en de leden. Katerina Batzeli (PSE), rapporteur. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, laat mij u er eerst en vooral aan herinneren dat het Europees Parlement de Commissie er in het oorspronkelijk advies over de gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor suiker op heeft gewezen dat haar voorstellen moesten bijdragen tot de levensvatbaarheid van het nieuwe systeem en tot de bescherming van de suikerbietentelers, de arbeiders in de suikerfabrieken en de productiegebieden, omdat zij allemaal de gevolgen zullen voelen van een schrapping van de quota. Dat was onze politieke belofte en het akkoord waarop we ons gebaseerd hebben toen we onze toestemming hebben gegeven aan de Commissie. De uiteindelijke besluiten van de Raad in 2005 betreffende de herziening van de suikersector beantwoordden echter niet aan deze hoge verwachtingen. De suikersector is vooral belangrijk voor de verevening van de markt voor akkerbouwgewassen, voor het aanbod aan Europese suiker en bio-ethanolfabrieken en voor het opstellen van een nieuw beleidskader voor de wijziging van andere GMO’s binnen de context van het nieuwe GLB. Vanaf het begin leken de besluiten van de Raad al marginaal en gedoemd te mislukken omdat ze niet meer voorstelden dan een opeenhoping van nationale eisen en complexe mechanismen. Door dit besluit en de manier waarop het op nationaal niveau is toegepast, kunnen we vandaag nog maar spreken van een productievermindering van 2,2 miljoen ton, en dat terwijl de doelstelling voor 2010 ongeveer zes miljoen ton bedraagt. Ik wil u eraan herinneren dat, indien de producerende regio’s, de werknemers en de producenten hun productie willen afbouwen na 2010, zij geen enkele vergoeding van het herstructureringsfonds zullen krijgen en alles zelf zullen moeten financieren. Dat zijn dus de belangrijke politieke kwesties waar de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling zich over heeft gebogen bij het beoordelen van het verslag waar u vertrouwd mee bent. Commissaris, in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling hebben we aanzienlijke vooruitgang geboekt op het vlak van de onbelemmerde tenuitvoerlegging van de communautaire besluiten op het nationale niveau. We hebben niet getracht de suikermarktordening radicaal te herzien, zoals u ook aangeeft in uw tekst. We hebben evenmin getracht een herziening met verschillende snelheden voor te stellen aangezien heel wat regio’s zoals Ierland al gedeeltelijk of volledig zijn afgestapt van de productie van suiker. Bovendien hebben we de bestaande begrotingsbesparing besproken, die in totaal bijna drie miljoen euro bedraagt. Indien dit geld niet wordt gebruikt, dan zal het niet terug in de sector worden gepompt maar gebruikt worden om andere projecten te financieren, of het geld zal terugbetaald worden. Tot slot, vind ik dat we alle suikerbietentelers gelijk moeten behandelen en dat daarom de maatregelen ook met terugwerkende kracht moeten gelden om te vermijden dat er een klimaat van onrecht ontstaat voor de producenten, fabrieken en regio’s die al zijn overgeschakeld op het nieuwe systeem. Ik zou er bovendien op willen wijzen dat we bezorgd zijn over hoe ondoeltreffendheid de grote mate van subsidiariteit en flexibiliteit is die wordt geboden aan de lidstaten. Deze flexibiliteit is een vorm van onofficiële nationalisering van de maatregelen geworden: het
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
staat de lidstaten vrij om de nieuwe gemeenschappelijke marktordening uit te voeren zoals zij dat willen, waarbij zij toegeven aan de druk die wordt uitgeoefend door collectieve organen en regionale autoriteiten. De manier waarop de lidstaten omgaan met het concept en het beleid van flexibiliteit zal bij toekomstige herzieningen een reden tot bezorgdheid zijn, en dat geldt eveneens voor de vraag hoe dit beleid zal kaderen binnen de beslissingen tijdens de health check. Commissaris, we moeten nu de politieke kwesties achter ons laten en ons bezighouden met de technische kwesties, die eveneens de koers van de herziening van de GMO zullen bepalen. Wat de wijziging van Verordening (EG) nr. 318/2006 betreft, vinden wij dat er nood is aan een eerlijkere toepassing van de definitieve lineaire vermindering van de quota tegen 2010. Indien in 2010 een rechtstreekse quotavermindering nodig blijkt te zijn, dan zijn wij van mening dat dit in twee fasen moet gebeuren. In de eerste fase moet er een lineaire vermindering komen van 13,5 procent. In de tweede fase moet dan het voorstel van de Commissie uitgevoerd worden, waarin staat dat de lidstaten en de ondernemingen die tijdens de herstructurering al afstand hebben gedaan van hun quota, vrijgesteld worden. De vrijstelling zal overeenkomen met de inspanningen die zijn gedaan op nationaal niveau. Maar ik zou de Commissie en de Raad, die hier vandaag niet aanwezig zijn, erop willen wijzen dat we rekening moeten houden met de verminderde bijdrage van ondernemingen die ofwel vrijwillig afstand hebben gedaan van hun quota door deel te nemen aan de herstructurering ofwel hebben geparticipeerd in het mechanisme van preventieve onttrekking. We stellen voor om het principe van de preventieve onttrekking op grotere schaal en op langere termijn toe te passen om ervoor te zorgen dat de sector zich vlotter kan aanpassen aan de uitdagingen van de toekomst. Aangezien de kwestie van preventieve onttrekking tot nu toe niet opgenomen is geweest in dit compromis op het niveau van de Raad, zou ik het willen toevoegen, indien u daarmee akkoord gaat, commissaris. Wat betreft de wijziging van Verordening (EG) nr. 320/2006 over de herstructurering van de suikerindustrie, die tenslotte het belangrijkste deel van de hervorming uitmaakt, wordt er in mijn verslag het volgende voorgesteld: - Om, ten eerste, het bedrag van 237 euro dat de telers ontvangen per ton quotum waarvan afstand is gedaan, te verhogen naar 260 euro per ton. Wij dringen daarop aan, commissaris, hoewel we weten dat u het er niet eens mee bent, omdat we vinden dat het een aanzienlijke stimulans is voor de telers om over te schakelen op een vrijwillige afstanddoening van tien procent; - Om, ten tweede, het bedrag van de herstructurerings-steun voor telers, dat momenteel vastligt op tien procent, te verhogen tot vijftig procent. Die verhoging is een politieke verbintenis van het Europees Parlement, waarmee het wil aantonen dat de subsidies in de eerste plaats naar de telers moeten gaan. Het is eerder een politieke boodschap dan een financiële; - Om, ten derde, de vergoeding die wordt betaald aan ondernemingen die bio-ethanol produceren, te verhogen van 35 procent naar 100 procent aangezien er, naar onze mening, een aanzienlijke stimulans moet gegeven worden aan de sector van hernieuwbare energie; - Om, ten vierde, de steun voor diversificatie te behouden in de regio’s waar de suikerfabrieken werden gesloten. Dit is van uitzonderlijk belang voor de regio’s. De steun moet behouden blijven op 109,50 euro per ton suikerquotum waarvan afstand is gedaan tot de periode 2009/2010. Commissaris, we proberen enerzijds de financiering gedeeltelijk
5
6
NL
Handelingen van het Europees Parlement
te verbeteren om de weerslag op de regio’s te beperken, en anderzijds bijkomende stimulansen te voorzien. De bedoeling van deze herziening is niet om enkele algemene voorzieningen aan te passen, maar wel om de stimulansen te versterken; - Om, ten vijfde, de afstanddoening van tien procent van de quota in de eerste plaats toe te passen op kleinere en minder concurrentiekrachtige producenten; - Om, ten zesde, het bedrag aan herstructureringssteun voor gedeeltelijke afstanddoening te verhogen van 218,75 euro naar 625 euro voor het verkoopseizoen 2008-2009. Ik moet toegeven dat bij het steunen van dit soort kwesties de houding van de rapporteur van uitzonderlijk belang kan zijn. Als rapporteur, zou ik willen opmerken dat bepaalde voorstellen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling opnieuw bekeken moeten worden om zo de gulden middenweg te bekomen. Daarom vind ik dat we moeten overwegen om gebruik te maken van middelen uit het Herstructureringsfonds maar ook van bijkomende fondsen uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw. Daarom zou ik als rapporteur mijn steun willen uitspreken voor amendementen 27 tot 30, die gebaseerd zijn op drie fundamentele principes: - ten eerste, moet er een retroactieve maatregel komen omdat producenten, ondernemingen en regio’s die zich van het begin af aan hebben geschikt naar de nieuwe gemeenschappelijk marktordening niet gestraft mogen worden; - ten tweede, moet het bedrag aan uitgekeerde steun redelijk zijn en aanvaardbaar voor alle partijen (en dus niet 625 euro voor één jaar); - ten derde, is het belangrijk om het bedrag aan uitgekeerde steun aan suikerfabrieken die hun productie gedeeltelijk opgeven, met terugwerkende kracht te verhogen en te verlengen tot aan het einde van de overgangsperiode. Tot slot zou ik mijn bezorgdheid willen uiten. De EPA-onderhandelingen tussen de Commissie en de ACS-landen zijn momenteel aan de gang. De Commissie lijkt bereid om zowel de veiligheidsclausules over de totale hoeveelheid suiker die door elke partnerland naar de Gemeenschap mag geïmporteerd worden als de clausule over de minimumprijs voor geïmporteerde suiker af te schaffen. Bovendien, lijkt ze van plan om de toegang tot de Gemeenschapsmarkt op een gelijkaardige manier te liberaliseren voor de zestien landen van het suikerprotocol. Commissaris, ik geloof dat we hier een belangrijke taak te vervullen hebben. Zulke beslissingen, die buiten het institutionele kader om genomen worden, zijn in mijn ogen ongeldig. Ze ondermijnen de politieke en institutionele rol die vervuld wordt door het Europees Parlement. László Surján (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (HU) Bedankt voor deze gelegenheid om te spreken, Mijnheer de Voorzitter. De Begrotingscommissie steunt dit voorstel volmondig. Sta me toe de rapporteur persoonlijk te feliciteren. Het overtuigen van telers in gelijk welke sector om hun productie af te bouwen is altijd een zeer moeilijke opdracht. Bovendien maakt het ons niet populair bij de Europese burger dat we aan zoiets steun en fondsen verlenen. Maar als het nodig wordt om op zulke manier in te grijpen, en als dat bovendien geen grotere impact heeft op de algemene begroting van de Europese Unie dan de huidige
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
regeling, dan is het gepast om onze doelstellingen te verbeteren en ervoor te zorgen dat er enige vergoeding en steun gaat naar de personen die oprecht actie ondernemen in deze kwestie op het vlak van productie, zoals dat momenteel het geval is. Het is echter zeer problematisch dat er zich gevallen voordoen waarbij bepaalde landen, die al afstand hebben gedaan van een deel van hun quota, nu tot de vaststelling komen dat de regelgeving ter zake achteraf veranderd is. In het verslag worden voorstellen geformuleerd om dat probleem op te lossen en ik verzoek het Parlement om ze in hun huidige vorm te steunen. Bedankt voor uw aandacht. Albert Deß, namens de PPE-DE Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik zou de laatste herziening even kort willen bespreken. Heel wat suikerbietentelers vragen zich af waarom een aanpassing van de marktregeling, die al tientallen jaren de tand des tijds heeft doorstaan, eigenlijk nodig is. Er zijn twee hoofdredenen waarom die aanpassing nodig was en is. Ten eerste, werd er enkele jaren geleden in navolging van het “Alles-behalve-wapens”-initiatief besloten dat de armste landen vanaf 2009 alles behalve wapens mogen leveren aan Europa. Dat heeft ook gevolgen voor de suikersector. De tweede reden is dat we na een besluit van de Wereldhandelsorganisatie van onze overschotten moeten afgeraken. Dat betekent dat we meer dan zes miljoen ton suiker uit de productie moeten nemen. Commissaris, we hebben in 2005 voorstellen gedaan aan het Parlement en nu zegt u gewoon dat het herstructureringsfonds niet aan uw verwachtingen heeft voldaan. Ik zou hier vandaag willen zeggen dat als de Commissie en de Raad de voorstellen van het Parlement wat beter hadden opgevolgd in 2005, er waarschijnlijk van grotere hoeveelheden suiker vrijwillig afstand was gedaan. Nu hebben we de kans om verbeteringen aan te brengen zodat de stimulansen beter functioneren. Ik kan alleen maar aan de Commissie en de Raad vragen om de voorstellen op te volgen. Ik zou de rapporteur, mevrouw Batzeli, willen bedanken voor het verslag dat ze heeft ingediend. De Commissie landbouw heeft zich grotendeels aangesloten bij deze voorstellen − mits enige kleine correcties − en ik ben ervan overtuigd dat als de Commissie gevolg geeft aan deze voorstellen, de stimulansen verhoogd zullen worden zodat er grotere hoeveelheden suiker vrijwillig opgegeven worden. Ik zou willen vermelden, commissaris, dat heel wat leden van de Commissie landbouw aandachtig geluisterd hebben naar wat de producenten van suikerbieten te zeggen hebben. Als er voldaan wordt aan de vereisten die hier geformuleerd zijn, dan geloof ik dat deze hervorming een succes zal zijn. Csaba Sándor Tabajdi, namens de PSE-Fractie. – (HU) Mevrouw Fischer Boel, ik vind dat het verslag van Katerina Batzeli en het advies van Surján László technisch gezien zeer deugdelijk zijn en politiek gezien zeer correct. Het is belangrijk om het evenwicht op de markt te herstellen en wat de productie van suiker en de teelt van suikerbieten betreft, zijn we in Europa nog lang niet in staat om tegen 2010 een marktevenwicht te bereiken. Ik benijd de Commissie en het Parlement niet, want het is niet eenvoudig om orde en evenwicht te brengen in een verstoord, uiterst complex en overgesubsidieerd systeem. Deze sector was immers het troetelkindje van het GLB (gemeenschappelijk landbouwbeleid) in vergelijking met andere, minder bedeelde sectoren. Ik ben het er volledig mee eens dat er een tegengewicht geboden moet worden. Als we een bijkomende afbouw doorvoeren van tien procent, dan is er nog altijd een overschot van 2,1 miljoen ton in het systeem. Als we daar niets aan doen tegen 2010, dan zullen we nog een bijkomende reductie van veertien procent moeten realiseren.
7
8
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Dat is in mijn ogen oneerlijk, en ik zou de commissaris en de Commissie willen vragen om voorzichtig af te wegen of landen zoals Italië, Portugal en Finland, die al een grootscheepse vermindering hebben gerealiseerd, nog eens een vermindering van tien procent moeten doorvoeren, zoals alle andere landen. Dat lijkt me niet eerlijk. Ik ben het er eveneens mee eens dat we meer inspanningen moeten doen om de belangen van kleine en middelgrote telers te verdedigen. De “wie eerst komt, eerst maalt”-regeling benadeelt hen namelijk in vergelijking met de multinationals, die veel beter geïnformeerd zijn. In Hongarije heeft één op vijf fabrieken de deuren moeten sluiten. De belangrijkste suikerfabrikant heeft zijn werkzaamheden gestaakt, maar noch de fabrikant, noch de telers zijn er slecht vanaf gekomen. Het enige dat in de vorige regeling niet voldoende behandeld is geweest, is de vergoeding van de werknemers, en dan bedoel ik de werknemers van de suikerfabrikant. Tot slot, denk ik dat het heel belangrijk is dat ondernemingen de herstructureringsheffing niet moeten betalen als ze hun quota verminderen. Daar is vraag naar. Ik verzoek mevrouw Fischer Boel om hieraan haar steun te verlenen, omdat dat een stimulans zou kunnen betekenen voor verdere reducties en omdat dat het marktevenwicht mee zou kunnen herstellen. Het helpen van kleine en middelgrote telers is dus zeer belangrijk omdat dit een enorme sociale impact heeft op de Europese suikerbietentelers. Bedankt voor uw aandacht. Andrzej Tomasz Zapałowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de hervorming van de suikersector is in deze huidige vorm onaanvaardbaar. Ze treft voornamelijk de bietentelers en de werknemers in de suikerfabrieken. Het is opvallend dat heel wat Europese ondernemingen Oost-Europese suikerfabrieken hebben opgekocht, vlak voor de toetreding van die landen tot de Europese Unie. Dat doet vermoeden dat deze hervorming toen al gepland was en dat er toen al weet was van grote vergoedingen voor eigenaars die hun suikerfabrieken zouden sluiten. In de nieuwe lidstaten hebben de landbouwers tijdens de toetredingsperiode enorme sommen geïnvesteerd in het optimaliseren van hun landbouwbedrijven, ook voor de productie van suikerbieten. Twee jaar later blijkt dat de productie beperkt moet worden en dat de meeste vergoedingen voor de afbouw van de suikerproductie terecht komen bij de nieuwe eigenaars van de suikerfabrieken. Men schat dat in Polen alleen al, ongeveer tien fabrieken de deuren zullen sluiten. De voorgestelde aanpassingen, waardoor er meer geld van het herstructureringsfonds naar de telers zou gaan, zijn goed. Maar ik heb mijn twijfels bij de steun voor de fabrikanten die in de laatste jaren suikerfabrieken hebben opgekocht, want hoe weten we dat ze die niet gewoon hebben overgenomen om ze nadien te sluiten en de winst op te strijken? Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de suikermarktordening is niet bepaald het pronkstuk van de Commissie en de Raad! De heer Deß heeft er al op gewezen dat, indien u beter had geluisterd naar de voorstellen van het Parlement, sommige foutjes vermeden hadden kunnen worden. Wanneer we beschikken over een instrument als de quota, dan moeten we dat gewoon toepassen in plaats van ermee te dreigen voor 2010. We moeten kiezen voor een lineaire of een trapsgewijze afbouw en daar dan compensaties voor aanbieden. Uw prijzenmethode heeft nooit een schijn van kans gemaakt, omdat u de quota ineens heeft verhoogd met een miljoen ton tegelijk waardoor C-suiker opeens quotumsuiker werd. Bovendien heeft het feit dat de consumenten het systeem moesten financieren aan de hand van de prijzen ervoor
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
gezorgd dat de suikerindustrie geen reden had om te herstructureren. Exportsubsidies zijn bovendien niet zwaar verlaagd, terwijl dat ook noodzakelijk was. Die fouten moeten erkend worden en ze worden ook nu niet rechtgezet. Het herstructureringsfonds en de herstructureringssteun komen eigenlijk neer op sluitingen. De regio’s, de vakbonden en de telers zijn er tegen. Hoewel het Parlement gevraagd had om diversificatie te voorzien om de socio-ecologische ontwikkeling van de regio’s te waarborgen, is die er niet gekomen. En al die fouten worden nu dus niet rechtgezet. We zijn dus de verkeerde symptomen aan het bestrijden. Nog een belangrijk punt is dat u nu voorstelt om de herstructureringssteun voor telers te beperken tot tien procent. In het verleden konden de landen dat bedrag verhogen. Wij stellen een andere oplossing voor en ik hoop dat het Parlement gebruik zal maken van de terugverwijzing om ze deze keer wel door te voeren, want in plaats van zich te houden aan de beloftes die u ons bij de laatste stemming heeft gedaan, bent u er nadien op teruggekomen. Diamanto Manolakou, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de nieuwe suikermarktordening die in 2006 werd goedgekeurd en daarna werd toegepast, is een bittere pil om te slikken en heeft nu ook de eerste slachtoffers geëist. Wij hebben natuurlijk tegen deze ordening gestemd en dat was zeer terecht: suikerfabrieken zijn gesloten en heel wat suikerbietentelers verloren hun baan. Ze kregen een aalmoes van een vergoeding die hen moest sussen en hen de mond moest snoeren. In mijn land, Griekenland, zorgde de teelt van suikerbieten ervoor dat de mensen zichzelf van voldoende suiker konden voorzien. Het bood werkgelegenheid aan arbeiders en boeren en deed verwaarloosde regio’s op economisch vlak heropleven. Vandaag hebben twee op vijf fabrieken hun deuren gesloten, is de productie met de helft gedaald, is de werkloosheid in de sector gestegen, zijn de boeren berooid achtergebleven en zijn hele regio’s geruïneerd. De amendementen die vandaag werden voorgesteld zijn erop gericht de nieuwe regeling volledig toe te passen. De afbouw van de productie moet onverminderd doorgaan, met een huidige reductie van 2,2 miljoen ton, en een geplande reductie van zes miljoen ton in de toekomst. Dat komt neer op een nog grotere impact dan degene die we tot nu toe gezien hebben. De eigenaars van de voedingsfabrieken zullen als winnaars uit de bus komen, want zij kunnen goedkope suiker importeren. De verliezers zijn de arbeiders in de suikerindustrie, aangezien meer suikerfabrieken zullen sluiten en meer kleine en middelgrote suikerbietentelers het onderspit zullen moeten delven. Wij verzetten ons hiertegen en we zullen een negatieve stem uitbrengen tegen de bijkomende regelingen. Ze bespoedigen de volledige uitvoering van de basisregeling en zijn niets meer dan de zoveelste criminele zet in de campagne tegen de Europese suikerindustrie en haar arbeiders. Hélène Goudin, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de Europese suikerindustrie wordt kunstmatig in leven gehouden. De beademingsmachine, momenteel de EU, voorziet elk jaar miljoenen euro aan rechtstreekse steun en interventies voor Europese suikertelers. De Europese belastingbetaler moet opdraaien voor een verouderd systeem dat zijn beste dag gezien heeft. Jammer genoeg, komen de voorstellen van de commissie
9
10
NL
Handelingen van het Europees Parlement
neer op nog hogere kosten en nog tragere hervormingen, wat net het tegenovergestelde is van de aanpassing aan de markt die deze niet-concurrentiële sector dringend nodig heeft. De suikerproducerende landen buiten de EU moeten onbeperkt toegang krijgen tot de interne markt. Internationale handel die gebaseerd is op eerlijke omstandigheden geven minder ontwikkelde landen een kans om te kunnen concurreren op de wereldmarkt. Een liberalisering van de suikerindustrie zou ook de Europese consumenten ten goede komen. Zij zouden dan niet langer moeten opdraaien voor een kunstmatig systeem dat de fabrikanten ondersteunt met hun belastingsgeld, en ze zouden minder moeten betalen in de winkel. Iedereen zou daar baat bij hebben. Jean-Claude Martinez, namens de ITS-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de gemeenschappelijke ordening van de suikermarkt heeft haar doel niet gemist. Ze was goedkoop en heeft de ACS-landen toegang verschaft tot onze markt. Tijdens de WTO-onderhandelingen drongen Thailand, Australië en vooral Brazilië echter aan op een suikermonopolie. Op hetzelfde moment heeft Pascal Lamy, toen nog Europees Commissaris voor Handel, in een poging om bondgenoten te verwerven tijdens de Doharonde, voorgesteld om de douanerechten af te schaffen voor de 49 minst ontwikkelde landen met het “Alles behalve wapens” programma. In 2009-2010, zal Europa zien hoe er suiker wordt ingevoerd die theoretisch gezien uit arme landen komt, maar die eigenlijk geproduceerd werd met kapitaal van Koeweit of Saudi-Arabië in Soedan of ergens anders. De Europese bietentelers en suikerproducenten in afgelegen gebieden worden dus opgeofferd ten voordele van Brazilië en andere landen, zoals blijkt uit de herstructurering van 2006. Dat geldt eveneens voor graan en melk. Binnenkort zal het ook zo zijn voor wijn. Onze producenten zullen verdwijnen. En dat noemen we in Europa “herstructureren”. We betalen de graantelers uiteraard om te stoppen met het telen van gewassen: dat noemen we “herstructureringssteun”, zoals de braakleggingsvergoeding of de rooipremie. Maar 18 maanden na de start van dit hulpprogramma moeten we vaststellen dat het niet werkt. Commissaris, u vervalt in uw gewoonlijke redevoering over bergen van graan en zeeën van melk. U beweert dat in 2007-2008 er een overschot van vier miljoen ton zal zijn, vandaar de twee voorstellen vandaag voor een regelgeving voor de stopzetting van de productie van bijna vier miljoen ton suiker. Er is een toename van de financiële stimulansen en het aantal jaarlijkse terugtrekkingen, en ook van de bijkomende betalingen en subsidies. Maar na 2010 zal die hulp natuurlijk wegvallen en moeten onze landbouwers het onderspit delven, net zoals de producenten in de ACS-landen, en dan zwijg ik nog over de werknemers. De enigen die hier als winnaars uit de bus komen, zijn de importeurs. Dit malthusiaans beleid wordt als sinds 1993 toegepast op de graansector. Om negen uur, heeft de heer Parish ons verteld dat er een tarwetekort is, dat de prijzen de pan uit swingen en dat we moeten afstappen van het idee van braaklegging. Dus er is nog hoop: in 2011 zal er een nieuwe regelgeving komen die zegt dat er een suikertekort is en dat we opnieuw suiker moeten beginnen tellen! Jana Bobošíková (NI) . – (CS) Dames en heren, als Parlementslid voor de Tsjechische Republiek, waar de suikermarkt als geherstructureerd is, kan ik niet akkoord gaan met de voorgestelde veranderingen. Ze zijn ongepast en oneerlijk. Het wordt nu wel duidelijk dat de hervorming de concurrentie tussen de bedrijven niet heeft weggenomen. Ze heeft geleid tot een onevenwichtige situatie die alleen de grote
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Europese suikerbedrijven ten goede komt en die geen enkel voordeel oplevert voor de consumenten en de telers. Ik kan onmogelijk aan de burgers uitgelegd krijgen dat een aantal landen geen afstand hebben gedaan van hun suikerquota, of slechts in zeer geringe mate, en dat wij hen nu meer geld moeten betalen omdat ze hun belofte niet zijn nagekomen. Eerst en vooral, ben ik het er absoluut niet mee eens dat we in het geval van een gedeeltelijke herstructurering volledige herstructureringssteun moeten aanbieden. Ten tweede, is het verhogen van de herstructureringssteun voor bietentelers en loonwerkbedrijven van tien naar vijftig procent compleet ongerechtvaardigd. Ten derde, kan ik me niet vinden in een toename van de bijkomende betalingen aan producenten of een stijging van de tijdelijke herstructureringssteun. Ik kan me evenmin vinden in een stijging van de bijkomende betalingen aan de leveranciers. Ten vierde, vind ik het voorstel om de ontmantelingen van de faciliteiten die vorig jaar hebben plaatsgevonden te behandelen alsof ze zich in dit financiële jaar en in de loop van de komende jaren hebben voorgedaan, compleet absurd. Wat ik echter belangrijk vind, dames en heren, is dat er rekening wordt gehouden met het totale aantal quota waarvan afstand is gedaan tijdens de gehele herstructureringsperiode. En daarbij mag volgens mij niet gekeken worden naar de quota waarvan bedrijven in het financiële jaar 2008-2009 afstand hebben gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat, tenzij de Commissie iets doet aan de puur bureaucratische en hoogst oneerlijke manier waarop ze met de suikerhervorming omgaat, het een beter idee zou zijn om de suikerquota zo snel mogelijk af te schaffen en de suikermarkt te liberaliseren. Kyösti Virrankoski, namens de ALDE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, het suikerbeleid van de EU bevindt zich in een vreemde situatie. De suikerquota zijn met 2,2 miljoen ton gereduceerd, maar op hetzelfde moment heeft de Commissie miljoenen tonnen aan nieuwe quota ingevoerd. De netto vermindering bedraagt dus eigenlijk slechts een miljoen ton, terwijl de doelstelling zes keer hoger lag. Op hetzelfde moment hebben de grote producerende landen hun productie alleen nog maar opgevoerd. Duitsland bijvoorbeeld, heeft de jaarlijkse productie van 240 000 ton per jaar nog opgevoerd en Frankrijk heeft de productie van 350 000 ton per jaar nog opgevoerd. Het zijn vooral de kleine landen die hun productie hebben verlaagd. Van de grootste landen heeft alleen Italië de productie noemenswaardig gereduceerd. Als gevolg daarvan, hebben de kleine landen en de landen die zich in slechtere natuurlijke omstandigheden bevinden hun suikerproductie moeten verminderen. Nog steeds op hetzelfde moment, zitten we met een herstructureringsfonds van drie miljard euro, − drieduizend miljoen euro − waarvan misschien 2000 euro momenteel nog niet is uitgegeven. Het geld is voornamelijk afkomstig van consumenten, want de consumptieprijzen zijn trager gedaald dan de productieprijzen, en dat verschil heeft het Fonds aangedikt. Maar een deel is ook afkomstig van de landbouwers, wiens productieprijzen gedaald zijn. Dat geld werd en wordt voornamelijk uitbetaald aan de industrie, in de vorm van het gigantische compensatiebedrag van 730 euro per ton, terwijl op hetzelfde moment slechts ongeveer tien tot twintig procent van dit geld besteed wordt aan het veranderen van de industriële structuur en het afbreken van fabrieken. Het gehele suikerbeleid is een voorbeeld van wat er kan gebeuren wanneer we ons laten leiden door de industrie bij het uitvoeren van het landbouwbeleid. De industrie ontvangt enorme sommen geld aan vergoedingen maar we krijgen er heel weinig voor in de plaats.
11
12
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Laten we hopen dat het landbouwbeleid in de toekomst wordt beschouwd als een beleid voor de landbouw en niet de industrie. We moeten bijzondere aandacht besteden aan het belang van solidariteit. Daar moet eveneens rekening mee gehouden worden, want alle landen, ook zij die hun suikerproductie hebben teruggedrongen, betalen nog steeds een prijs voor suiker die hoger ligt dan de prijzen op de wereldmarkt. En toch mogen ze geen suiker produceren, omdat de industrie hen dat verbiedt. Bovendien zullen we er in de toekomst voor moeten zorgen dat we geen gelijkaardig systeem beginnen toe te passen op andere takken van de landbouwproductie. Neil Parish (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag mevrouw Batzeli ten zeerste willen bedanken voor haar verslag. Ik zou ook de heer Deß ten zeerste willen bedanken als schaduwrapporteur voor dit verslag voor de PPE-DE-Fractie. Volgens mij was het Margaret Thatcher die ooit zei “je kunt je niet verzetten tegen de markten”, maar het probleem met het hele suikerstelsel is, dat dit precies is wat we al die jaren hebben geprobeerd te doen. Ik prijs de Commissaris en wat zij doet, want het is een zeer complexe situatie die we moeten zien op te lossen. We moeten meer suiker uit het stelsel halen en we moeten Europa veel concurrerender maken in de suikerproductie. Waar het bij de hervorming van het GLB om gaat, is nu de boeren te steunen om milieuredenen, maar hen ook ten zeerste in de richting te duwen van het produceren voor de markt. Ik denk dat de hervorming van suiker dit jaar misschien gemakkelijker zal zijn dan in voorgaande jaren, simpelweg omdat we nu graanprijzen zien die drie keer zo hoog zijn als vorig jaar. Daarom zullen sommige suikerproducenten misschien besluiten het geld te pakken in de herstructurering en dat ze granen of oliezaadraap kunnen verbouwen en daarmee een goed belegde boterham kunnen verdienen. Want, wat we ook doen met suiker, we moeten, zoals ik al zei, zeker weten dat we de richting uitgaan van een vermindering van de hoeveelheid die in Europa wordt geproduceerd – maar we moeten de boeren nog wel in staat blijven stellen te kunnen leven van het land. We moeten ook niet alleen de balans van de suikerproductie in de Europese Unie in aanmerking nemen, maar ook het feit dat er ACS-landen zijn waaruit we suiker importeren. In mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk, importeert Tate & Lyle meer dan een miljoen ton suiker. Zij maken zich grote zorgen of ze nog wel toegang krijgen tot deze suiker, nu wij tegelijkertijd het suikerstelsel beperken en hervormen. Ik zou de Commissaris willen vragen met sympathie het onderwerp ook van die kant te bekijken. María Isabel Salinas García (PSE) . – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, bijna twee jaar geleden werd er een wetgevend pakket aangenomen voor de herstructurering van de suikersector, met het oog op het aanpassen van de sector aan de geglobaliseerde markt die onze landbouwers niet veel andere mogelijkheden bood. Zoals u zich wel kunt herinneren, commissaris, was het een traumatiserende hervorming waarover we in het Parlement maar moeilijk een akkoord konden bereiken. Nu het erop lijkt dat de doelstellingen inzake het verminderen van de quota niet gehaald zullen worden, komt de Commissie naar voren met dit nieuwe voorstel, om de situatie recht te zetten vooraleer het te laat is.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Wij vinden dat het voorstel van de commissie in grote lijnen positief is, omdat het de landbouwers de mogelijkheid biedt om zelf het initiatief te nemen om ermee te stoppen. Maar, anderzijds, commissaris, zijn we ook van mening dat het onvoldoende zal zijn en dat het ongewenste effecten zou kunnen hebben voor bepaalde landen, zoals Spanje. Ik zou daarom twee punten willen aanhalen die volgens mij zeer belangrijk zijn. Ten eerste, zou ik willen benadrukken dat de amendementen die zijn ingediend door onze socialistische fractie van groot belang zijn, en ik zou onze rapporteur, Katerina Batzeli, willen danken voor het werk dat ze verricht heeft om, in sommige gevallen, bijkomende steun te verlenen aan landbouwers die zich willen terugtrekken in het verkoopseizoen van 2009-2010. Wij vinden dat deze verandering noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de maatregel niet tekortschiet en de verwachtingen van de fabrikanten worden ingelost. Ten tweede, zou ik de aandacht willen vestigen op het amendement dat in de commissie werd goedgekeurd in mijn naam, en dat bij de plenaire vergadering wordt ingediend als amendement 11, waarin wordt gesteld dat de op de productie van bio-ethanol omgeschakelde productie-installaties worden beschouwd als zijnde volledig stilgelegd. Die maatregel heeft een tweevoudige doelstelling: enerzijds wordt de afstanddoening erdoor gestimuleerd, omdat het deze faciliteiten andere markten geeft om zich op te richten en anderzijds, wordt de sector van de biobrandstoffen gepromoot op een moment waarop er zo vaak gezegd wordt dat het nodig is om het aanbod te vergroten. Commissaris, de hervorming is al traumatisch geweest voor zoveel landen, waaronder het mijne. Ik denk dat er geld en mogelijkheden moeten zijn om een inkomen te garanderen voor de landbouwers die eruit willen stappen, maar bovenal ook voor de landbouwers die willen voortdoen. Janusz Wojciechowski (UEN) . – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de hervorming van de suikermarkt is één van die hervormingen die moeilijk uit te leggen valt aan de landbouwers in de Europese Unie, en ook aan de landbouwers in mijn land, Polen. De administratieve en financiële druk om de suikerproductie te verlagen van achttien naar twaalf miljoen ton is niet op een overtuigende manier gerechtvaardigd. Er wordt gesproken over de nood aan solidariteit met de landbouwers van andere continenten, maar het is duidelijk dat het hier niet gaat over hun belangen. Het draait hier niet om de belangen van de landbouwers, maar wel om de internationale belangen van de grote bedrijven. Om aan hen tegemoet te komen en onder het mom van opeenvolgende “hervormingen”, ontdoet de Europese Unie zich geleidelijk van haar landbouw en begeeft ze zich op een gevaarlijke pad en maakt ze zich afhankelijkheid van anderen voor de voorziening van voeding. Dat beleid ondermijnt de garantie van voedselvoorziening, een garantie die van groot belang zal zijn voor toekomstige generaties. Ik vrees dat het niet lang zal duren vooraleer we allemaal, niet alleen de landbouwers, spijt zullen hebben van deze onverantwoorde hervormingen die vandaag plaatsvinden en waarvan we de schadelijke gevolgen maar al te gauw zullen gewaar worden. Ilda Figueiredo (GUE/NGL) . – (PT) Zoals algemeen geweten is, staan wij zeer kritisch tegenover deze hervorming van de suikersector. We hechten veel belang aan de voedselsoevereiniteit en we vinden het dan ook onaanvaardbaar dat een land als Portugal, dat slechts over één suikerfabriek in Coruche beschikt en één kleine fabriek in São Miguel op de Azoren, fabrieken die samen nauwelijks de helft van het land in de voedselbehoefte kunnen voorzien, zich verplicht ziet om afstand te doen van de quota voor de productie van suiker uit de teelt suikerbieten.
13
14
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De gevolgen hiervan zijn duidelijk: landbouwers en fabrieken zullen de productie staken, waardoor de werkloosheid toeneemt en de ontwikkeling van de landelijke gebieden afgeremd wordt. Daarom is het van het grootste belang − en dat eisten ook de duizenden eigenaars van kleine en middelgrote landbouwbedrijven die op 17 september op straat kwamen in Porto terwijl de Raad Landbouw samenkwam in Portugal − dat het beleid wordt aangepast zodat er rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van elke lidstaat en hun specifieke productie- en consumptiebehoeften, zodat het inkomen van de landbouwers en de ontwikkeling van de landelijke gebieden gewaarborgd worden. Dat is wat wij nog maar eens voorstellen aan de commissaris. Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik begin, wil ik iedereen eraan herinneren dat het geen kwestie is van biet of graan. In Ierland werden bieten verbouwd in een wederzijds gunstige wisselbouw met tarwe. Commissaris, de suikerherstructurering in Ierland was een ramp. Deze werd slecht verwerkt door het bedrijf Greencore en onze minister van Landbouw. Veel van mijn kiezers hebben eronder geleden en sociale ontheemding is wijdverbreid, en daarom is het minste wat we kunnen doen teruggaan en die mensen een vergoeding aanbieden. Onze hoop een rationele biobrandstoffenindustrie te krijgen die integreerde, in plaats van concurreerde met de voedselproductie, bleek jarenlang tevergeefs en werd uiteindelijk geheel om zeep geholpen. Toen ik de Commissie benaderde in een poging de ramp te voorkomen, kreeg ik te horen dat de regeling was ingevoerd en dat de hele zaak zou mislukken als we hieraan zouden tornen, ook al was het om een goede reden. Maar nu dokteren we aan de regeling. Is het in deze fase van aanpassing niet mogelijk iets te doen aan de puinhoop die in Ierland is achtergelaten? Ioannis Gklavakis (PPE-DE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Batzeli en mijnheer Deß, we weten allemaal dat de voorgestelde amendementen van de regulering betreffende de suikermarktordening tot doel hebben de deelname aan de herstructurering van de suikerindustrie in de gemeenschap aantrekkelijker te maken om de communautaire suikerproductie te kunnen verminderen. Sta me toe hierbij drie bemerkingen te maken. Ten eerste, is de aanpak van de Commissie positief, en dan heb ik het vooral over het voorstel om zelfs met terugwerkende kracht meer steun te verlenen aan de begunstigden die al voldaan hebben aan Verordening (EG) nr. 318/2006, waardoor zij niet het gevoel krijgen dat ze onrechtvaardig behandeld worden omdat zij als eersten hebben bijgedragen tot de herstructurering van de sector. Ten tweede, lijkt het mij zeer duidelijk dat, indien de beoogde vermindering in productie niet gerealiseerd wordt, de toekomstige maatregelen voor een lineaire vermindering alleen van toepassing mogen zijn op die lidstaten die geen inspanningen hebben gedaan om dit doel te realiseren. Anderzijds zal de regelgeving wel rekening houden met de landen die aanzienlijke verminderingen hebben doorgevoerd en wiens overblijvende industrie nu in kritieke toestand verkeert. Het is uitermate belangrijk voor landen als het mijne, dat hun positie niet vergeten zal worden wanneer we het zullen hebben over de toekomst van de suikermarktordening voor de periode na 2010. Ten derde zou ik de kwestie van bio-ethanol willen aanstippen. Laten we deze kans grijpen om de mogelijkheid ernstig te overwegen dat ons enthousiasme voor bio-ethanol wel eens zou kunnen wegebben en dat heel wat fabrieken die het produceren dan niet meer levensvatbaar zullen zijn. Hoe ziet de toekomst eruit voor de werknemers in die sector, en
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
wat zal er gebeuren met de landbouwers? Zullen we dan weer geconfronteerd worden met een leger aan werklozen? Gábor Harangozó (PSE) . – (HU) Dank u wel, Mijnheer de Voorzitter. Commissaris, dames en heren. Jammer genoeg, heeft de herstructurering van de suikermarkt niet tot de verhoopte resultaten geleid. Bij het aanpassen van de herstructureringsplannen, moeten we er rekening mee houden dat er lidstaten zijn die al afstand hebben gedaan van een aanzienlijk deel van hun quota. Hongarije heeft al afstand gedaan van 27 procent van zijn quota, terwijl het gemiddelde van de Europese Unie als geheel slechts 10,5 procent bedraagt. Ik ben er dus een voorstander van dat er bij het vastleggen van de definitieve quotaverminderingen rekening wordt gehouden met de productieomvang van elke lidstaat. Het zou ongepast zijn om op hetzelfde moment dezelfde vermindering te eisen van alle lidstaten van de Europese Unie, aangezien de karakteristieken van de productie in elk land anders zijn. Bovendien zou een aanpassing van het herstructureringsplan geen negatieve invloed mogen hebben op de lidstaten die al een meer dan gemiddelde quotumvermindering hebben doorgevoerd. Daarom verzet ik mij tegen het samentellen van de quota van suikerbieten en isoglucose bij het berekenen van de quota waarvan afstand is gedaan in vergelijking met de oorspronkelijke quota. Daarenboven zou er ook een maximum aan herstructureringssteun moeten gaan naar faciliteiten die bijvoorbeeld niet ontmanteld zijn maar die omgevormd zijn voor andere toepassingen zoals de productie van biomassa of bio-ethanol. Bedankt voor uw aandacht. Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN) . – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het feit dat het suikeraanbod in de laatste twee jaar in het kader van de hervorming van de suikermarkt slechts verminderd is met 0,2 miljoen ton, een cijfer dat aanzienlijk afwijkt van het oorspronkelijke voorstel, zou voor niemand als een verrassing mogen komen. Dit resultaat werd voorspeld door de Poolse Parlementsleden, zoals blijkt uit onze toespraken zowel aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling als in de plenaire vergadering van het Europees Parlement. Het feit dat men er niet in geslaagd is de beoogde doelstellingen te realiseren, wijst op een gebrek aan aanmoediging en stimulansen. Zo zijn er te weinig mogelijkheden gecreëerd voor bietentelers om zich te richten op andere markten. Dit werd erkend door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling toen zij, onder andere, voorstelde om de steun voor telers en dienstverleners te verhogen van tien procent naar vijftig procent van de vergoeding die suikerfabrieken ontvangen en bovendien de bijkomende vergoeding voor telers in het oogstjaar 2008-2009 te verhogen van 237,50 euro per ton naar 260 euro per ton aan quota waarvan zij afstand doen. Ik wil er eveneens op wijzen dat de Commissie zich momenteel niet houdt aan de principes van de hervorming, die tot doel hadden de productie in de meest concurrentiële regio’s te behouden. De wijzigingen die worden voorgesteld, zullen de huidige problemen niet verminderen, laat staan oplossen. Ze zullen de situatie alleen maar erger maken VOORZITTER: MECHTILD ROTHE Ondervoorzitter Carmen Fraga Estévez (PPE-DE) . – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zou de commissaris willen bedanken voor haar aanwezigheid. Ik denk dat de commissaris, de rapporteur, en
15
16
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de meerderheid van de sprekers het al hebben gehad over de problemen die we ervaren hebben bij de implementatie van de suikerhervorming van 2005 en over het feit dat de afstanddoening van de productie vertraging heeft opgelopen waardoor de doelstelling van zes miljoen ton die werd vooropgesteld in de hervorming, nog lang niet gerealiseerd is. Ik ben er dus van overtuigd dat we allemaal positief staan tegenover het voorstel dat de Commissie nu naar voren brengt, een voorstel dat de afstanddoening nieuw leven zou kunnen inblazen. Ook vanuit de sector, en dan vooral de sector van de bietenteelt, komen er positieve reacties op het feit dat het herstructureringsproces sneller zal verlopen, omdat er anders, zoals de Commissaris al zei, in 2010 een lineaire vermindering van de quota zal volgen, zonder enige hulpfondsen om deze afbouw te compenseren. Ik denk dat het amendement dat ik in naam van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten heb ingediend, aansluit bij deze gedachtegang en dit nieuwe voorstel. Ik heb het over amendement 31, waarin verzocht wordt een verslag op te stellen waarin de hervorming wordt geëvalueerd, en, indien nodig, voorstellen te formuleren om dit hulpfonds te verlengen met een jaar voor het verkoopjaar 2010-2011. Oorspronkelijk werd er gesproken over een periode van vier jaar, om, zoals ik al zei, te compenseren voor de vertraging bij de uitvoering van de hervorming. De fabrikanten hebben hierom gevraagd, en ik denk dat we hen daarin moeten steunen, vooral omdat het steunfonds volledig door de sector gefinancierd wordt, en het dus geen financiële gevolgen zal hebben voor de Gemeenschapsbegroting. Commissaris, sta me toe om aan de Commissie en natuurlijk ook aan mijn collega’s in het Parlement te vragen dit amendement goed te keuren. Tot slot, zou ik mevrouw Batzelli willen bedanken voor haar inspanningen, haar verslagen en de verbeteringen die zij heeft voorgesteld, met de steun van de volledige Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en voor het voorstel dat de Commissie vandaag heeft gepresenteerd. Libor Rouček (PSE) . – (CS) Dames en heren, er bestaat geen twijfel over dat er drastische hervormingen nodig zijn om de suikerindustrie in de Europese Unie in de toekomst nog succesvol te laten blijven. Het afbouwen van de productie maakt een essentieel onderdeel uit van die hervormingen. Maar hoewel de vermindering in productie vooral zou moeten plaatsvinden in de bedrijven die het minst goed kunnen concurreren, blijkt dat vaak niet te stroken met wat er zich in realiteit afspeelt. In mijn thuisland Tsjechië bijvoorbeeld, waren het de nieuwe, efficiënte en welvarende suikerfabrieken die werden opgedoekt. Er werd afstand gedaan van de quota voor supranationale fabrikanten. Dat had natuurlijk een zeer negatieve invloed op de plaatselijke telers en consumenten. Ik zou daarom de Commissie willen vragen om meer dan in het verleden rekening te houden met het principe van mededinging bij het uitvoeren van de noodzakelijke hervorming van de suikerindustrie, en veel meer aandacht te hebben voor de ontwikkeling van de sector van de biobrandstoffen. Ik denk dat biobrandstoffen de toekomst zijn en nieuwe kansen kunnen bieden aan de bietentelers. Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN) . – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de hervorming van de suikermarkt die in 2005 van start is gegaan, heeft ondanks de enorme financiële investeringen, niet geleid tot de verhoopte resultaten. Ondanks aanzienlijke
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
financiële stimulansen, die opliepen tot 730 euro per ton suiker die minder geproduceerd werd, is de suikerproductie in de hele Gemeenschap slechts gedaald met een schamele 1,1 miljoen ton, in plaats van de verwachte 6 miljoen ton. De nieuwe wijzigingen inzake de werking van de suikermarkt die de Commissie nu op tafel legt, zullen niet alleen de huidige problemen niet oplossen, ze zullen de hele situatie zelfs nog erger maken, aangezien ze niet stroken met het belangrijkste principe van de hervorming, namelijk het ondersteunen van de suikerproductie in de best concurrerende regio’s. Volgens mij, moeten we ten eerste de juiste omstandigheden creëren voor de stabiele ontwikkeling van de best concurrerende suikerfabrieken in de Gemeenschap, zodat de productie van de EU kan concurreren op de steeds meer open wordende wereldmarkt. Ten tweede, moeten we het uitvoerpotentieel van suiker zoveel mogelijk benutten, binnen de grenzen van wat er met de Wereldhandelsorganisatie is afgesproken. En ten derde, indien deze oplossingen geen verbetering teweeg brengen op de suikermarkt, dan zal het nodig zijn om de productie te reduceren, maar dan wel aan de hand van een lineaire methode die gelijk is voor alle lidstaten. Vladimír Železný (IND/DEM). – (CS) Mevrouw de Voorzitter, ik sta hier als vertegenwoordiger van het land dat het suikerblokje heeft uitgevonden. Ooit waren we trots op onze kwaliteitssuiker, maar de Europese Unie heeft ons die trots op een genadeloze manier ontnomen. Als Verordening (EG) nr. 320/2006 wordt toegepast, dan zal Tsjechië afgestraft worden omdat het zich correct heeft gedragen tegenover de buitenlandse investeerders van de oorspronkelijke EU-landen die de suikerindustrie van het land hebben overgenomen. Deze Verordening is een onfatsoenlijke poging om de belangen te verdedigen van de grote Europese suikerraffinaderijen, waarbij de belangen van de traditionele telers en fabrikanten genegeerd worden. Daarom is het nodig om, zoals het amendement van onder andere de heer Fajmon zegt, a) de lidstaten in staat te stellen voorzieningen te schrappen en b) het aan de individuele lidstaten over te laten om te bepalen hoe ze omgaan met de kritieke toestand die zou ontstaan als de quota zouden verminderen met 20 procent of meer. Anders loopt Tsjechië de kans om, absurd genoeg, het traditionele product te moeten invoeren dat het zelf eeuwenlang heeft geproduceerd. Op een dag, wanneer onze kleinkinderen een lijst zullen opstellen van redenen waarop Tsjechië uit de Europese Unie moet stappen, dan zullen het suikerbeleid en de regulering die we nu bespreken bovenaan het lijstje staan. Ville Itälä (PPE-DE) . – (FI) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik begrijp maar al te goed dat de suikerquota verder afgebouwd moeten worden en ik ben dan ook een voorstander. Ik begrijp evenzeer dat de vorige hervorming, als we kijken naar de cijfers waarover we nu beschikken, geen succes was. Maar de vraag is hoe we de hervorming in de toekomst gaan uitvoeren. De uitvoering moet eerlijk zijn tegenover alle lidstaten. Neem nu de situatie van bijvoorbeeld mijn thuisland, Finland. Er waren twee suikerfabrieken, en de vorige vermindering van de quota, die in de praktijk neerkwam op een reductie van veertig procent, heeft ervoor gezorgd dat één van hen de deuren heeft gesloten. Als er onder deze hervorming nog eens een vermindering
17
18
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van dertien procent komt, dan betekent dat in het slechtste geval dat Finland haar suikerproductie kwijt is, want beide fabrieken leggen dan het bijltje erbij neer. Dat is duidelijk oneerlijk tegenover de Finse telers en de Finse industrie. Daarom sluit ik mij aan bij het amendement dat mijn collega, de heer Fajmon, heeft ingediend, waarin gezegd wordt dat dit voorstel in geen geval toegepast mag worden op lidstaten die al afstand hebben gedaan van meer dan twintig procent van hun quota, tenzij zij daar zelf anders over beslissen. Ik hoop bovendien dat de commissaris begrijpt in wat voor een situatie kleine landen zich bevinden. Momenteel wordt er besproken om de inkomenssteun die de landbouwers in het zuiden van Finland krijgen op grond van artikel 141 van het Toetredingsverdrag te verminderen, en het vertrouwen van de plattelandsbevolking in de Europese Unie staat op een laag pitje. We moeten hen een sprankeltje hoop bieden, en we moeten vooral deze hervormingen op een rechtvaardige manier uitvoeren, zodat alle lidstaten gelijk behandeld worden. Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste wil ik u allen bedanken voor al uw waardevolle bijdragen. Ik denk dat de complexiteit van deze kwestie wel blijkt uit de opmerkingen die hier vandaag zijn gemaakt. Toch zou ik hieraan nog het een en ander willen toevoegen. Ten eerste ben ik ervan overtuigd dat wat nu wordt voorgesteld, zal werken – ik zou het willen omschrijven als een grote worst die de sector wordt voorgehouden. De worst is behoorlijk aantrekkelijk omdat we boeren nu de mogelijkheid bieden tien procent van het herstructureringsfonds te ontvangen, en het herstructureringsfonds voor het jaar 2008/09 625 euro is. 62,5 euro plus de extra uitkering die wij betalen van het herstructureringsgeld – 237,5 euro – komt neer op 300 euro per ton die de boeren terugsturen naar de Commissie. Wat ik het belangrijkste vind, is dat boeren voor het eerst het herstructureringsfonds in gang kunnen zetten. Dat was voorheen niet mogelijk. Vroeger was het alleen de industrie. Nu kunnen boeren zeggen: “Ik wil weg en ik wil mijn 300 euro per ton, en ik krijg de compensatie voor de verlaging van prijzen daarbovenop”. En dat is geen eenmalige uitkering: het gaat door. Ik ben het volkomen eens met de heer Parish. Ik denk dat het alternatief voor suikerbietproductie nu veel aantrekkelijker is dan in de afgelopen tientallen jaren, met de graanprijzen en de oliezaadprijzen. Daarom neem ik aan dat boeren hun berekeningen zullen maken en dat ze kijken naar het eindresultaat van de aantrekkelijkste manier om hun toekomstige productie te regelen. Ik had het de eerste keer dat ik sprak over terugwerkende kracht. Er is sprake van terugwerkende kracht zodat diegenen die vanaf het allereerste begin aan de verwachtingen hebben voldaan, niet worden gestraft; zij worden gecompenseerd. Dat geldt voor biettelers, voor inulinestroopproducenten en cichoreitelers. Er is dus geen verschil tussen de verschillende soorten bietproductie. Ik ben dus vol vertrouwen, en ik ben zeer dankbaar voor de snelle reactie van het Parlement, die ons hopelijk in staat zal stellen morgen in de Raad tot een politiek akkoord te komen waardoor we de sector, de biettelers een duidelijk signaal kunnen afgeven zodat zij hun volgende productieseizoen kunnen gaan plannen.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik weet vrij zeker dat dit ten goede komt aan de hele sector, want, zoals hier vandaag ook werd genoemd, het alternatief voor het niet benutten van deze mogelijkheid bestaat uit een regelrechte vermindering zonder compensatie. Ik ben er dus vrij zeker van dat op de diverse boerderijen en gebieden waarvoor dit aantrekkelijk kan zijn veel berekeningen worden gemaakt, om de tonnen te leveren die we nodig hebben om de juiste balans te vinden in onze suikersector. Nogmaals, hartelijk bedankt – vooral de rapporteur mevrouw Batzeli – voor al het werk dat is verricht met betrekking tot dit moeilijke dossier. De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) Béla Glattfelder (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Mevrouw de Voorzitter, met de huidige herziening van de hervormingen van de suikersector, eist de Europese Commissie nog meer onredelijke offers van de Europese boeren en de Europese suikerindustrie, onder het mom van het herstellen van het evenwicht op de suikermarkt. In het advies dat ik een tijd geleden heb ingediend namens de Commissie internationale handel over het verslag van het Europees Parlement, wees ik er op dat het niet mogelijk zou zijn het gewenste evenwicht op de Europese suikermarkt te bereiken zolang er geen wetgeving is die invoer op een doeltreffende manier beschermt. In dat verslag, heeft het Parlement eveneens aan de Europese Commissie en de Raad van Ministers voor Landbouw voorgesteld om de invoer van suiker vanuit derde landen te beperken. Uiteindelijk zijn deze voorstellen niet opgenomen in de definitieve versie van het document. Ik ben het eens met het ingediende amendement op het huidige voostel, waarin gesteld wordt dat de lidstaten die al van minstens twintig procent van hun quota afstand hebben gedaan, geen verdere quotumverminderingen moeten uitvoeren. Dat is eerlijk en rechtvaardig tegenover de landen die al een aanzienlijke inspanning hebben geleverd om de suikerhervormingen te verwezenlijken. Maar op hetzelfde moment, vind ik het belangrijk dat er in een herziening van de hervormingen van de suikermarkt maatregelen worden opgenomen om de suikerindustrie sterker te maken. Met dit in het achterhoofd, heb ik een amendement ingediend dat het mogelijk maakt voor de lidstaten om eerst de kleinere, minder concurrentiële suikerbietentelers de kans te geven om afstand te doen van hun bietenproductie. Niet alleen betekent dit een voordeel voor kleinere, minder goed geïnformeerde telers, het helpt de Europese suikerindustrie ook om op internationaal vlak sterker te staan tegenover de concurrentie. Mairead McGuinness (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Het is betreurenswaardig dat de Commissie binnen zo’n kort tijdsbestek terugkomt met een tweede suikerherstructureringspakket waarover het Parlement moet stemmen. Het eerste pakket resulteerde in de ondergang van de Ierse suikerindustrie, ten nadele van het land, de boeren en de telers. Helaas is het compensatiepakket tot op heden nog niet volledig doorgedrongen tot de boeren of aannemers. Ik ben het niet eens met de poging van de Commissie om de compensatie die wordt uitgekeerd aan telers en aannemers te beperken tot slechts tien procent in het huidige
19
20
NL
Handelingen van het Europees Parlement
pakket – waarbij de resterende negentig procent die wordt toegekend aan verwerkers buitensporig lijkt. In de aanvankelijke herstructureringsregeling werd minimaal tien procent toegekend aan telers en aannemers, waarbij lidstaten de flexibiliteit kregen te beslissen over de precieze verdeling, maar bij dit pakket is de Commissie zeer inflexibel wat betreft de manier waarop de compensatie moet worden toegekend. Het is duidelijk dat hogere niveaus van herstructureringssteun nodig zijn om de doelstellingen van de Commissie te behalen. Ik ben er voorstander van dat dit hogere niveau van herstructureringssteun wordt uitgekeerd aan diegenen die al zijn gestopt met de productie van bieten. Ik zou erop willen aandringen dat de compensatiebetalingen die aan Ierse boeren en aannemers verschuldigd zijn met spoed worden gedaan – dit verhaal heeft al veel te lang geduurd. Witold Tomczak (IND/DEM), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de regels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn al wel vaker op een flagrante manier met de voeten getreden, in meerdere sectoren van onze industrie. De suikermarkt is slechts het zoveelste schandelijke voorbeeld. De hervorming van deze markt, die amper twee jaar geleden werd goedgekeurd, bevatte oplossingen die oneerlijk waren tegenover de nieuwe lidstaten. Enkele oude lidstaten, die overschotten genereren van zogeheten B quota, die de belastingbetaler veel geld kosten, werden duidelijk bevoordeeld. Eén van de doelstellingen van de hervorming was om de concurrentiekracht van de sector te verhogen. De meest concurrentiële spelers moesten overblijven. Maar de herziening die nu wordt voorgesteld, is er juist op gericht de meest concurrentiële spelers af te straffen. Want dat is wat er zal gebeuren met de introductie van nieuwe factoren en de verhoogde vergoedingen met terugwerkende kracht. Valt er nog enige logica te bespeuren in wat er hier aan de hand is? Wanneer de belangen van de oude lidstaten in het gedrang komen, worden alle principes overboord gegooid. Solidariteit en eerlijke mededinging betekenen plots niets meer. Dat geldt voor de hele landbouwsector. De rijkere landen krijgen grotere subsidies. Elke poging om de discriminatie van de armere nieuwe lidstaten te bestrijden, botst op de ontwapenende oprechtheid van de vertegenwoordigers van de oudere lidstaten: “Je hebt gelijk”, zeggen ze, “maar laten we vooral de doos van Pandora niet openen”. Maar nu, wanneer het gaat over de suikersector, kan de regeling die nog niet zo lang geleden werd opgesteld, zomaar veranderd worden! Gewoon omdat het gaat over de belangen van de oudere lidstaten en de grote bedrijven. 5. In China vervaardigd gevaarlijk speelgoed (debat) De Voorzitter. − Aan de orde is de Verklaring van de Commissie over in China vervaardigd gevaarlijk speelgoed. Er zullen twee commissarissen aan het woord komen. Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren. Speelgoed is niet te vergelijken met andere producten. Het is gericht op de meest kwetsbare groep consumenten van allemaal en daarom is het meer dan duidelijk dat we de hoogst mogelijke normen moeten hanteren voor speelgoed wanneer het gaat over de veiligheid van kinderen. Er zijn hier terecht een heel aantal zeer ernstige kwesties aangehaald
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
in verband met de laatste terugroepacties van een Amerikaanse fabrikant, die op eigen initiatief gebrekkige producten van de markt heeft gehaald. Ik zou eerst en vooral willen zeggen dat het in beide gevallen gaat over producten die volgens het Europees recht niet toegelaten waren op de Europese markt. Speelgoed met loodverf is natuurlijk al heel lang verboden in Europa, in tegenstelling tot de Verenigde Staten van Amerika. Speelgoed met magnetische onderdelen of andere gevaarlijke onderdelen die los kunnen komen zijn ook al lang verboden in Europa. Het probleem ligt hier dus niet bij de wetgeving ter zake (hoewel ik later nog zal terugkomen op iets in de wetgeving ter zake dat volgens mij veranderd moet worden), maar bij de tenuitvoerlegging van de wetgeving ter zake, en het toezicht daarop. We kunnen nooit honderd procent zeker zijn van de veiligheid van de producten waarmee we dagelijks in aanraking komen. Zelfs de beste wetgever ter wereld kan niet garanderen dat er zich geen productiefouten zullen voordoen. Zelfs de beste wetgever ter wereld kan niet garanderen dat de er zich nergens in de toeleveringsketens die op wereldschaal worden georganiseerd een probleem zal voordoen. De beste wetgever ter wereld kan evenmin verhinderen dat er soms handel wordt gedreven door mensen met criminele of frauduleuze intenties. Ik zou u willen herinneren aan het geval in Griekenland waarbij drie mensen om het leven kwamen door het gebruik van een defect stoomstrijkijzer. Dit strijkijzer droeg niet alleen de Europese CE-markering, het was ook nog eens voorzien van een specifiek Duits veiligheidssymbool. En toch was dit toestel niet veilig, waarschijnlijk omdat het een namaakproduct was. Er is geen enkele wetgever ter wereld die daar iets aan kan doen. Dat is de verantwoordelijkheid van de fabrikant en de verantwoordelijkheid van die personen die erop moeten toezien dat de fabrikanten de bestaande regels naleven. Dat is de taak van de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten. Er is geen Europees markttoezichtsysteem. Dat is uitsluitend de bevoegdheid van de lidstaten. Ik zou u erop willen attent maken dat we te maken hebben met een probleem dat nauw samenhangt met de economische globalisering. Dat betekent dat we vandaag de dag te maken hebben met toeleveringsketens over de hele wereld. Bedrijven zijn gedwongen om hun kosten te drukken, waardoor hun leveranciers eveneens hun kosten moeten drukken om steeds lagere prijzen te kunnen aanbieden. Er is een zeer grote kans dat dit op een gegeven moment ten koste zal gaan van de veiligheid. Daarom wijzen wij er voortdurend op dat, hoe internationaler en uitgebreider de toeleveringsketen wordt, hoe groter de verantwoordelijkheid is van de fabrikanten om erop toe te zien dat de bestaande regelgeving gerespecteerd wordt bij elke individuele schakel van de toeleveringsketen. Dat is bijvoorbeeld niet gebeurd in het geval van dat loodverf bevattende speelgoed geproduceerd door die Amerikaanse fabrikant. Daar heeft een Chinese leverancier een soort verf geleverd die hij niet had mogen leveren. Dat is wat er gebeurd is. De eerste verantwoordelijke is het bedrijf. Bedrijven moeten ervoor zorgen dat hun producten beantwoorden aan de huidige Europese regelgeving. Daarna volgt de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Zij moeten zich ervan verzekeren dat het markttoezicht goed functioneert. En dan komen wij, de Europese wetgevers. Wij moeten garanderen dat onze wetgeving regelmatig geactualiseerd wordt en dat mogelijke risico’s op tijd worden opgemerkt en verwerkt in de wetgeving.
21
22
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Daarom is de Commissie meer dan twee jaar geleden begonnen met het grondig herzien van de bestaande Speelgoedrichtlijn. De Speelgoedrichtlijn is een van de oudste richtlijnen die voortvloeiden uit de “nieuwe aanpak”. Het is duidelijk dat de speelgoedmarkt in de laatste twintig jaar drastisch veranderd is en deze nieuwe richtlijn zal een hele reeks pas geïdentificeerde risico’s en gevaren behandelen en zal er met zeer strikte regels − over bijvoorbeeld het gebruik van chemische stoffen in speelgoed − voor zorgen dat gevaarlijke situaties vermeden worden. De richtlijn zal tegen het einde van het jaar aan de wetgevende macht worden voorgelegd. Begin dit jaar hebben we al een heel pakket aan maatregelen voorgesteld om het markttoezicht op te voeren en de bescherming van de CE-markering te verbeteren. Sta me toe hier iets te zeggen over deze CE-markering. De CE-markering betekent dat de fabrikant (of het nu een Europese fabrikant is of een niet-Europese fabrikant die zijn product in Europa wil verkopen) garandeert dat zijn product volledig beantwoordt aan de regels die op dat moment in Europa van kracht zijn. De fabrikant garandeert dat aan de hand van de CE-markering. Dat is wat de CE-markering inhoudt. In heel wat gevallen zijn de verklaring en het bewijs van de fabrikant zelf niet voldoende om een CE-markering te mogen gebruiken en is er een bevestiging van een derde orgaan vereist. Dat is het geval wanneer de consument mogelijk blootgesteld wordt aan een risico als het product niet goed functioneert. In zulke gevallen is de bekrachtiging van een derde orgaan nu altijd verplicht. De werking van deze controleorganen, die we overeenstemmingsbeoordelingsorganen noemen, kan nog aanzienlijk verbeterd worden. We hebben daarvoor de nodige voorstellen ingediend, die nu ter beschikking liggen van u, de Europese wetgevende macht. Nu moet er op het vlak van speelgoed een moeilijke beslissing genomen worden door de Commissie en door u, de wetgevende macht: willen we dat elk stuk speelgoed dat op de markt komt nagekeken wordt door een onafhankelijk orgaan of laten we de fabrikanten ook in de toekomst zelf de garanties bieden aan de hand van de CE-markering, waardoor zij de verantwoordelijkheid op zich nemen? Bij dat laatste wil ik wel toevoegen dat de fabrikanten op elk moment in staat moeten kunnen zijn om aan de hand van alle nodige documenten aan te tonen dat zij de CE-markering op een rechtmatige manier gebruiken, in overeenstemming met de regels die momenteel van kracht zijn. Of kiezen we voor een derde oplossing waarbij we in de nieuwe Speelgoedrichtlijn bepaalde soorten speelgoed vermelden waarvoor controle door een derde orgaan vereist is? Ik wil het feit niet verbergen dat de derde optie mijn voorkeur wegdraagt. Ik zal u een voorbeeld geven: wat doen we met al het speelgoed waarin een chip verwerkt zit? Als kinderen ze in hun mond stoppen, zijn chips een gevaarlijk onderdeel. Er moet dus een garantie bestaan dat deze onderdelen van het speelgoed op geen enkel moment een gevaar mogen vormen voor kinderen. In plaats van Game Boys weg te houden van kinderen − en ik denk niet dat iemand dat van plan is − dan is in dit geval de enige oplossing een verplichte controle door een onafhankelijk orgaan. Dat is de gedachtegang van de Commissie en ik verwacht dat ik me tijdens dit debat een beeld zal kunnen vormen van de mening van het Parlement over deze kwestie. Het laatste punt dat ik nog zou willen aanhalen is een verzoek aan de fabrikanten en de consumentenorganisaties. Fabrikanten moeten zich ervan bewust zijn dat de druk van de hoge kosten, hoe zwaar die druk ook is, geen excuus is om niet elk individueel onderdeel van hun productieproces en hun toeleveringsketen te controleren. Hoe meer internationaal
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de productie en de toeleveringsketen worden, hoe groter de verantwoordelijkheid van de bedrijven die aan de markt deelnemen. Bovendien zou het een grote verwezenlijking zijn als consumentenorganisaties de boodschap zouden kunnen overbrengen dat de goedkoopste optie niet altijd de beste optie is. En dat geldt niet alleen voor de veiligheid, maar ook voor de kwaliteit, want hoe vaak zie je niet − vaak zelfs met speelgoed dat onder de kerstboom ligt − dat een stuk speelgoed na één keer spelen al stuk is. Misschien was het dan goedkoop, maar het was niet goed! Goedkoop is niet altijd goed, en goedkoop is ook niet altijd veilig. De consument moet er zich dus van bewust zijn dat er een rechtstreeks verband is tussen de prijs van een product en de kwaliteit en veiligheid van een product. In de context van de ideologie van de lage prijzen, die momenteel toch zeker in bepaalde lidstaten aan aanhang wint, is dit een kwestie die me zorgen baart. Om af te sluiten wil ik zeggen dat de Europese wetgeving vandaag de dag zeker beter is dan wat we zien in andere delen van de wereld. Maar er is ruimte voor verbetering en aan die verbetering wordt momenteel gewerkt. Wat speelgoed betreft, worden de strengste normen gehanteerd, en zo moet het ook. Meglena Kuneva, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik beschouw het als een echte eer en het doet mij veel deugd hier te staan met vicevoorzitter Verheugen om met het Parlement te spreken over de kwestie van gevaarlijke producten en productveiligheid. De Commissie is eensgezind, zoals u ziet, dit probleem aan te pakken en verheugd u haar standpunt uiteen te zetten vanuit twee aanvullende gezichtspunten. Onze open maatschappij en onze open economie bieden burgers keuzes die slechts één generatie geleden onbetaalbaar en/of ondenkbaar waren. Dit betekent een belangrijke vooruitgang, maar gaat gepaard met problemen, zoals we de afgelopen maanden hebben gezien. Ik verwijs natuurlijk naar de zorgen over de veiligheid van producten en in het bijzonder van kinderspeelgoed. Burgers moeten weten dat hun veiligheid wordt gegarandeerd door strenge regels, efficiënte en daadkrachtige autoriteiten en verantwoordelijke bedrijven. Ik begin deze uiteenzetting met een paar opmerkingen over de wet en de tenuitvoerlegging ervan, omdat dit cruciaal is. Ik geloof dat het huidige regelgevende kader voor de veiligheid van consumentenproducten in de EU goed gefundeerd is en wordt versterkt door het voorstel van de Commissie over de “nieuwe-aanpak”-richtlijnen dat nog in behandeling is. Ik verwijs vooral naar de Richtlijn inzake algemene productveiligheid met het RAPEX-systeem dat verwijst naar een goed gefundeerd kader. We hebben al het wetskader met betrekking tot gevaarlijke producten die gemaakt zijn in China of elders. Het probleem om een interne markt van veilige goederen te garanderen is in de eerste plaats gelegen in de effectieve tenuitvoerlegging van het huidige wetskader, en als we de richtlijn goed doorlezen, behoort deze tenuitvoerleggingsmacht toe aan de lidstaten. De autoriteiten van de lidstaten die toezicht houden op de markt en douanecontroles hebben de taak te garanderen dat gevaarlijke producten niet op de markt worden gebracht, of van de markt worden gehaald of worden teruggeroepen. De lidstaten moeten beschikken over effectieve, proportionele en weerhoudende straffen voor overtredingen, en in Artikel 7 van de Richtlijn inzake algemene productveiligheid staat vermeld dat dit echt de verantwoordelijk is van de lidstaten.
23
24
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Natuurlijk is de tenuitvoerlegging door de overheidsdiensten slechts complementair aan bedrijven die voldoen aan hun wettelijke en ethische verplichtingen, zoals commissaris Verheugen enkele minuten geleden verkondigde. Het is de verantwoordelijkheid van fabrikanten, importeurs en distributeurs ervoor te zorgen dat zij uitsluitend veilige producten op de markt brengen en de vereiste maatregelen treffen wanneer zij zich bewust worden van een risico voor de veiligheid van de consument. Een paar opmerkingen over recentelijk teruggeroepen producten die, uiteraard, onze grootste zorg vormen. Wat betreft deze recentelijk teruggeroepen gevaarlijke producten zou de Commissie zich meer zorgen moeten maken om stilte dan om activiteit, en transparantie versterkt het vertrouwen. Daarom kan ik alleen maar aanmoedigen dat de nationale autoriteiten hun toezicht versterken en de Commissie informeren over gevaarlijke goederen en zich niet om een of andere reden stil houden, bijvoorbeeld om mensen niet bang te willen maken voor Kerstmis of het probleem in stilte te willen oplossen. Natuurlijk blijven er vragen bestaan. Worden problemen snel genoeg door medewerkers opgemerkt en zijn hun interne controles op het vereiste niveau? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de autoriteiten die toezicht houden op de markt eerder en effectiever interveniëren en productterugroepen beter worden bewaakt? Toch is uit de recente terugroepen gebleken dat door de gehele productaanvoerketen heen verbeteringen kunnen plaatsvinden, waaronder het productontwerp, leveranciers van contractbeheer, fabricageprocescontroles en het testen van eindproducten. Ik zou het even willen hebben over de betrekkingen met China en de Verenigde Staten. De Commissie vraagt zich ook af of China genoeg doet. Tijdens mijn recente bezoek aan China was mijn belangrijkste boodschap dat Europa geen concessies doet en zal doen wat betreft de consumentveiligheid. Ik heb dat benadrukt en kreeg de toezegging van de Chinese autoriteiten over specifieke vooruitgangsdoelen. Er is geen argument vanuit de markt dat kan concurreren met de veiligheid van producten en de veiligheid van mensenlevens. Ik was bereid hen flink de les te lezen mochten zij hun belofte niet nakomen. In oktober verwacht ik het verslag van de Chinese autoriteiten, en ik doe echt alles wat mogelijk is om hen ervan te verzekeren dat ik niet zal aarzelen maatregelen te treffen mochten zij hun belofte niet nakomen. Constructieve samenwerking met China heeft al resultaten opgeleverd – ingetrokken exportvergunningen van bepaalde producten die onder de norm zijn. Ik moet zeggen dat ik vier dagen in China heb doorgebracht en deze vier dagen de licenties van de twee grootste speelgoedfabrikanten zijn ingetrokken. Dit geeft Europa een grote voorsprong vergeleken met andere ontwikkelde landen die geconfronteerd worden met soortgelijke problemen. Zoals u weet, heeft de werkgroep die is opgericht door de Amerikaanse president op 16 september een verslag uitgegeven met maatregelen die nogal lijken op de maatregelen die Europa al heeft genomen om de veiligheid van goederen te garanderen. We hebben ook contact met de Amerikaanse autoriteiten voor de veiligheid van consumentenproducten en beleidsmakers met het oog op de wederzijdse versterking van onze boodschappen aan de Chinese regering. Ik heb met de voorzitster van het Committee on the Internal Market and Consumer Protection (IMCO), mevrouw McCarthy, al gesproken over de resultaten van hun bezoek aan de Verenigde Staten. Volgende week, als ik in de Verenigde Staten ben, zal ik nagaan hoe we kunnen samenwerken. Het doel bestaat eruit een kristalhelder signaal af te geven aan de Chinezen. Adequate veiligheidsgaranties werken niet als onderhandelingstroef in betrekkingen met een of ander economisch blok; dit zijn een sine qua non voor toegang tot beiden.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik zou willen afsluiten met de volgende stappen die we willen nemen. De Commissie zegt toe iedere poging te doen om ervoor te zorgen dat speelgoed dat wordt verkocht voor het kerstseizoen niet leidt tot onaangename verrassingen en deze toezegging is heel duidelijk. Misschien moeten we een soort kerstpact sluiten met producenten, met importeurs, met alle autoriteiten in de lidstaten, die moeten zorgen voor krachtige implementatie, en consumentenorganisaties. De Commissie houdt het Parlement regelmatig op de hoogte van de ontwikkelingen, vooral over de afsluiting van de inventarisatie waarbij de sterke en zwakke punten van het productveiligheidsmechanisme worden beoordeeld dat half november is ingevoerd, en volgens de komende EU-China top eind november. Begin volgende maand, op de derde, komen alle nationale autoriteiten bijeen in Brussel, waarbij we onze standpunten over de manier waarop de richtlijnen inzake veiligheid overal worden ingevoerd zullen vergelijken. We hebben al uitvoerig gesproken met alle speelgoedmakers, waaronder Mattel, met betrekking tot het delen van praktijken. Zoals ik de IMCO Commissie recentelijk heb geïnformeerd, is dit niet het moment voor voorspelbare reacties. Samen met vicevoorzitter Verheugen en een aantal medecommissarissen zorgen wij voor de nodige proportionele en geschikte reacties op de kwesties die aan de oppervlakte zijn gekomen met betrekking tot het publieke vertrouwen in het beheer van de globale productveiligheid. Hoewel commissaris Verheugen redelijk uitputtend was in zijn uiteenzetting, wil ik zeggen dat wat betreft de herziening van het zogeheten ‘nieuwe-aanpak’-pakket, we, willen we extra zorg dragen voor de gezondheid en de veiligheid van Europese burgers, het specifieke en succesvolle systeem moeten behouden dat is ingesteld via de Richtlijn inzake algemene productveiligheid. Tegen het einde van dit jaar zullen we de eerste verslagen indienen die we iedere drie jaar moeten indienen volgens de richtlijn, en zult u zien dat dit mechanisme echt effectief is en gebaseerd is op gemeenschap, solidariteit en proportionaliteit. Ik ben ervan overtuigd dat u ook vindt dat veiligheid vóór one-size-fits-all stroomlijning gaat en dat u gunstig staat tegenover de conceptverordening zoals die oorspronkelijk werd voorgesteld door de Commissie. We moeten ons er ook van bewust zijn dat dit niet voor de eerste keer gebeurt. Als u dit vergelijkt met al die onaangename gebeurtenissen die we hebben meegemaakt die plaatsvinden op de markt met betrekking tot voedselveiligheid, kunnen we onze institutionele vergelijking echt verbeteren en ons best doen voor productveiligheid, want in deze geglobaliseerde wereld kunnen we geen eiland zijn. We moeten onze macht uitoefenen en Europese burgers garanderen dat de aandacht van de autoriteiten van de Gemeenschap overal dezelfde is en de pogingen van de lidstaten aanvult. Malcolm Harbour, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, er bestaat een Japans gezegde (met de nadruk op “Japans” in plaats van “Chinees” in het kader van deze kwestie): “Een probleem is een berg aan schatten”. Ik denk dat Mattels probleem de aandacht echt heeft gevestigd op het belangrijke werk dat we doen in dit Huis, vooral mijn medeleden van de Commissie interne markt en consumentenbescherming met betrekking tot datgene wat van oudsher wordt beschouwd als een nogal saai onderwerp, een onderwerp dat gaat over productregulering, markttoezicht en conformiteitsbeoordeling. Wel, het publiek weet nu waarom het belangrijk is en ik hoop dat zij zich hierop zullen blijven richten. Ik wil de twee commissarissen bedanken voor hun komst vandaag, maar misschien moet ik hen er eerst aan herinneren dat een mondelinge vraag werd gesteld die zij volgens mij
25
26
NL
Handelingen van het Europees Parlement
hadden verwacht en ze hebben de meeste van onze vragen behandeld, maar ik denk ook dat we hen een beetje vóór zijn. U zult morgen de resolutie zien waarover we stemmen, waarin een breed standpunt wordt ingenomen over de veiligheid van producten en vooral speelgoed, in de globale context. Een aantal punten is gericht aan beide commissarissen. Ik ben blij dat commissaris Verheugen ons heeft bevestigd dat de Speelgoedrichtlijn er tegen het einde van het jaar zal zijn, iets waarom we hebben gevraagd. Ik ben blij dat hij het een en ander heeft verteld over bepaalde gedachten, maar wij nodigen hem uit hierover misschien iets meer met ons te delen. Het is ons niet helemaal duidelijk welke kant hij op gaat. Hij praat misschien over een paar gedifferentieerde normen voor bepaalde gebieden. Ik zou hem hierover slechts willen waarschuwen. Ik ben er bijvoorbeeld niet helemaal van overtuigd dat speelgoed dat een microchip bevat gevaarlijker is dan een fiets, maar ik laat hem hierover nadenken. Laat ik een paar van de punten benadrukken waar we naar willen kijken. Ten eerste is de grote teleurstelling van deze ochtend dat er niemand van de Raad aanwezig is. En zij spelen een cruciale rol, zoals we weten, in de productconformiteit en beoordeling. Ten tweede ben ik het eens met de beoordeling van beide commissarissen dat de fabrikanten en producenten de meeste verantwoordelijkheid op zich moeten nemen voor het beheren van een aanvoerketen waarbij zij kwaliteitscontroles uitvoeren en consistent hoge productnormen garanderen. Tot slot denk ik dat consumenten recht hebben op meer en betere informatie. Ik begrijp niet waarom we zo huiverig zijn om consumenten te vertellen waar de producten worden gemaakt. De Raad onderzoekt een voorstel op bepaalde gebieden op dit moment. Ik denk dat de speelgoedindustrie echt serieus moet kijken naar een geschikte veiligheidsmarkering voor speelgoed die zij zelf ontwikkelt en beheert zodat consumenten echt de garantie krijgen dat ze, wanneer ze deze kerst speelgoed kopen, veilig speelgoed van goede kwaliteit kopen. Evelyne Gebhardt, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat wij in de Europese Unie voor onze producten al zeer hoge normen hanteren. Ik ben het eens met de heer Verheugen wanneer hij zegt dat we nooit honderd procent zeker kunnen zijn van de veiligheid van onze producten, maar we moeten er in Europa naar streven om de hoogst mogelijke graad van veiligheid te bekomen en zover zijn we nog niet. We moeten nog heel wat werk verzetten vooraleer die doelstelling gerealiseerd wordt. Uit de terugroepingen (en niet alleen die van Mattel, er waren er nog in de laatste maanden) is gebleken dat er in de Europese Unie dringend nood is aan actie om de veiligheid van onze producten zo goed mogelijk te garanderen. Drie maanden voor Kerstmis hebben we natuurlijk bijzonder veel aandacht voor speelgoed, dat extra veilig moet zijn. Onze kinderen zijn onze toekomst, en we moeten dan ook nauwlettend toezien op hun veiligheid. We zijn zeer misnoegd dat de Europese Commissie er zo lang over doet om de Speelgoedrichtlijn te herzien. Ik hoop dat het waar is dat de richtlijn tegen het einde van het jaar herzien zal zijn, of misschien nog vroeger, zodat ze eens echt geactualiseerd wordt. Ik ben ook benieuwd welke voorstellen er naar voren gebracht zullen worden, want tot nu toe is daar nog niet veel duidelijkheid over geweest. Dan is er nog één punt dat ik zeer belangrijk vind, namelijk de tenuitvoerlegging van deze wet. De commissarissen hebben dat ook al aangehaald en het vormt dan ook een probleem. Ik heb maandag de gelegenheid gehad om een certificatie-instelling te bezoeken en te kijken
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
waar de problemen liggen. Eén probleem dat duidelijk naar voren kwam, was het feit dat de CE-markering niet inhoudt wat het eigenlijk belooft. Daar moeten we iets aan doen en daarom vragen wij dat er een bijkomend veiligheidssymbool komt, zeker voor speelgoed, zodat de veiligheid echt gegarandeerd kan worden. Het is niet voldoende om inspecties uit te voeren wanneer de producten al in de winkel liggen. Dat moet op voorhand gebeuren. Het is noodzakelijk om op voorhand inspecties uit te voeren en dat moet waar nodig verplicht gemaakt worden, zeker in het geval van speelgoed. Een derde en laatste punt: het RAPEX-systeem moet verbeterd worden. Als we de cijfers erbij nemen, dan zien we grote verschillen in activiteit tussen de lidstaten onderling. Ik denk dat we een oproep moeten doen aan de lidstaten om het systeem te verbeteren en te promoten zodat we effectief de nodige terugroepingen kunnen uitvoeren en bepaalde producten kunnen weren. Toine Manders, namens de ALDE-Fractie. – (NL) Voorzitter, het doet mij deugd dat er zelfs twee commissarissen hier zijn, dus dat getuigt van een voortvarende aanpak van een probleem dat zich onlangs heeft voorgedaan met Mattel. Dit probleem is natuurlijk tweeledig. Dat blijkt nu ook uit het feit dat het minder ernstig is, als het gaat over China, en dat ook Mattel een fout heeft gemaakt. Dit probleem heeft een tweeledig doel, zoals ik al zei. Ten eerste, denk ik - en dan wil ik Clinton herhalen - dat politici eerst moeten denken en dan doen. President Clinton heeft dat vorig jaar tijdens een verkiezingsbijeenkomst gezegd en dat we niet meteen in de stress moeten schieten zoals bij speelgoed wanneer op een knop wordt gedrukt. Ook ik maak me er soms schuldig aan dat als er iets gebeurt, wij politici in de stress schieten en meteen strengere maatregelen, strengere regelgeving willen. Ik denk dat we eerst moeten denken en dan doen. Gelukkig hebben we dat gedaan met onze resolutie. Dan kom ik op het tweede punt, waarom dat Mattel-probleem ook een positief gevolg heeft; we gaan namelijk uitdrukkelijk nadenken over het belang van een CE-merk, een keurmerk dat veiligheid aangeeft en over de wijze waarop we dat kunnen verbeteren. Ik ben het volledig eens met wat commissaris Verheugen zegt over het feit dat honderd procent zekerheid en veiligheid nóóit bereikt zal kunnen worden, maar - ik volg dan collega Gebhardt - we moeten wél streven naar die honderd procent veiligheid. Als het gaat over een CE-merk, dan is er wel sprake van een honderd procent aansprakelijkheid. Dat is natuurlijk heel belangrijk voor de consument. Als dat CE-merk er is, dan weet de consument dat, àls er iets fout gaat met het product dat ik heb gekocht, ik in ieder geval een regres heb op de producent of de importeur. De resolutie waarover wij morgen gaan stemmen, Voorzitter, handelt daar vooral over. Ik denk dat wij een uitstekende resolutie hebben voorbereid; de controle - en daarin ben ik het volledig eens met commissaris Kuneva die zegt, we hoeven niet meer wetgeving te hebben, maar we moeten de bestaande wetgeving beter en efficiënter controleren - is voor verbetering vatbaar; we kunnen het niet overlaten aan de afzonderlijke lidstaten om in derde landen te gaan controleren. Ik denk dat een gecoördineerde Europese aanpak in samenwerking met de lidstaten hiervoor noodzakelijk is en ik hoop dat de Commissie daaraan gaat werken. Vervolgens, Voorzitter, moet het voor consumenten duidelijk zijn welke keurmerken er zijn. We hebben het CE-keurmerk en we vragen in de resolutie ook om een
27
28
NL
Handelingen van het Europees Parlement
veiligheidskeurmerk voor speelgoed, maar dan liefst wel ter vervanging van alle bestaande nationale keurmerken. Niet dat er een keur aan keurmerken is waaruit de consument door de bomen het bos niet meer kan zien en dus geen duidelijke keuze meer kan maken, want dan denk ik dat het doel zichzelf voorbijstreeft. Een en ander moet helder zijn, minder maar beter. Ik denk dat dat vooral van belang is. Vervolgens hoop ik dat wij die keurmerken kunnen invoeren op basis van vrijwilligheid, want de markt zal het afdwingen. Als wij gaan verplichten, moeten wij er als overheid op toezien en ik denk dat de markt, de consument, vooral zal kiezen voor veiligheid en een helder keurmerk. Als dat gebeurt, dan ben ik hier met mijn fractie heel tevreden mee. Vervolgens zien wij uit naar de herziening van de speelgoedrichtlijn en daarover heeft u al het een en ander gezegd. Hiltrud Breyer, namens Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, inspecties en een hoop nieuwe symbolen − daarmee gaat u volledig voorbij aan de kern van het probleem! Inspecties zijn goed, wetten zijn nog beter! We hebben geen behoefte aan nog meer pseudo-veiligheid of meer pseudo-politiek, maar betere wetgeving en betere normen. Stoffen die kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn (de zogeheten CMR-stoffen ).zijn nog altijd niet gebannen uit kinderspeelgoed. Speelgoed mag geen giftige val zijn voor kinderen. Gif hoort niet thuis in kinderhanden, zelfs niet in minuscule hoeveelheden. Mijnheer Verheugen, ik vind het onaanvaardbaar dat u uw eigen falen afschuift op de producenten en consumenten. We weten dat de wettelijke basis, de Speelgoedrichtlijn, de kinderen jarenlang geen enkele bescherming heeft geboden tegen giftig speelgoed. De Commissie weet dat. In uw eigen verslag van 2004 kunt u nalezen hoe u een weerklinkende slag in het gezicht heeft gekregen. Er staat zwart op wit dat de Speelgoedrichtlijn gefaald heeft. We hebben sinds 2001 aangedrongen op een herziening van de richtlijn, en steeds opnieuw werd het op de lange baan geschoven. U spreekt niet de waarheid wanneer u zegt dat lood in speelgoed verboden is. In de Speelgoedrichtlijn staat nergens met zoveel woorden een verbod op lood in speelgoed! Of kan de Commissie ons misschien uitleggen waarom ze nog geen wettelijke terugroepingen heeft uitgevoerd en waarom het de fabrikanten waren die vrijwillig de producten hebben teruggeroepen? We mogen de consument niet langer in de waan laten dat we het probleem onder controle hebben. We hebben betere bescherming nodig. Er moet een fundamentele verandering komen. Het gebrek aan normen moet vervangen worden door duidelijke bepalingen over wat mag en wat niet. Het is ronduit absurd dat kankerverwekkende stoffen zomaar in de handen van kinderen terecht mogen komen. In dat geval hebben we niets aan betere controle. We moeten dan ook onmiddellijk de wetten verstrengen en daarna pas betere controle uitvoeren. Onze kinderen mogen niet vergiftigd worden tijdens het spelen! Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, tijdens het debat over de terugroeping van speelgoed is er vaak gezegd dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het speelgoed bij het land ligt waar de goederen vervaardigd zijn, in dit geval China. Ik betreur dat het debat zich niet meer heeft toegespitst op de verantwoordelijkheid van de bedrijven die hun productie uitbesteden aan landen zoals China, in dit geval Mattel. Ik wil met mijn kritiek niet in het bijzonder dat bedrijf viseren, want er zijn heel veel bedrijven die hun productie uitbesteden. Dat doen ze omdat ze hun prijzen zo laag mogelijk willen houden. Ze willen hun winst verhogen. Maar we moeten veel meer aandacht besteden aan de verantwoordelijkheid van deze bedrijven. In hun streven om de kosten te drukken, negeren ze de veiligheid van de
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
consument en de werknemers die met deze gevaarlijke stoffen moeten werken. We moeten deze bedrijven onder druk zetten om hen te doen begrijpen dat wij als consument aandringen op veilige producten die we kunnen vertrouwen. We eisen eveneens dat de producten vervaardigd worden in fatsoenlijke werkomstandigheden zonder dat de gezondheid en veiligheid van de werknemers in het gedrang worden gebracht. Het is uiteraard uitermate tragisch wanneer het kinderen het slachtoffer worden van gevaarlijke producten. Het is duidelijk dat we moeten samenwerken om dit een halt te kunnen toeroepen. Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – (NL) Mevrouw de Voorzitter, de Europese Unie en China zijn belangrijke handelspartners van elkaar. Dit betekent dat China aangesproken mag worden op de kwaliteit van geleverde producten. De Europese Unie kan zich niet neerleggen bij onveilige kleding of onveilig speelgoed. De Unie mag haar economische belangen in China nooit laten prevaleren boven de belangen van de Europese consument. Dit debat toont opnieuw aan dat deze consument niet alleen gediend is met lage prijzen, maar veel meer met kwaliteit en veiligheid, zoals ook commissaris Verheugen heeft aangeduid. Dat geldt al helemaal, wanneer de veiligheid van kinderen in het geding is. Ik wil in dit debat niet alleen naar de importeurs kijken; ik kijk zeker ook naar de Chinese producenten. Veiligheid wordt niet pas een thema als producten Europa bereiken. Het denken over veiligheid moet in een zo vroeg mogelijk stadium in de productieketen een leidend principe zijn. Veiligheid is immers geen luxe of een leuk extraatje, hier niet en ook in China niet. Ik roep Raad en Commissie op deze boodschap op een heldere en doortastende wijze aan onze Chinese handelspartners over te brengen en hetgeen commissaris Kuneva in het bijzonder al naar voren heeft gebracht, geeft me het volledig vertrouwen dat dat ook zal gebeuren; ik wens haar erg veel volharding in deze moeilijke taak toe. Luca Romagnoli, namens ITS-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, China was en is op de hoogte van de gevaren van een groot aantal van zijn producten, niet alleen speelgoed. China heeft ons herhaaldelijk verzekerd dat de grote meerderheid van de producten die uit het land worden uitgevoerd, voldoet aan de Europese normen, maar de consumenten hebben weinig vertrouwen in de Chinese producten. Uit het Commissieverslag van 2006 over gevaarlijk producten bleek dat er een toename is van het aantal gevaarlijke overtredingen op het vlak van speelgoed, haardrogers en aanstekers. De meeste onregelmatigheden werden bij speelgoed vastgesteld, en China is het land van oorsprong dat de meeste van die overtredingen begaat. Commissaris Kuneva heeft gewaarschuwd dat, als China niet ingaat op de eisen van de EU, de volgende stap een importverbod zal zijn op sommige Chinese producten. Ik ben van mening dat we de tarifaire belemmeringen moeten verstrengen. De EU moet namelijk meer doen dan alleen de consument en de industrie beschermen en de vrije mededinging garanderen aan de hand van gelijke toegang tot de markt. Ze moet daarnaast ook optreden op grond van milieu- en sociale overwegingen wanneer ze geconfronteerd wordt met de hoogst speculatieve producten van de Chinese industrie. Controle van de kwaliteit van het afgewerkte product is niet voldoende, er moet ook een duidelijke vermelding van de afkomst zijn, en vooraleer een Chinees product verspreid mag worden op onze interne markt, moet er een controle uitgevoerd worden op de
29
30
NL
Handelingen van het Europees Parlement
veiligheid van het product en de omstandigheden waarin het geproduceerd is in het land van oorsprong. Anders blijven de instellingen medeplichtig aan milieurampen, sociale uitbuiting en oneerlijke concurrentie door de Chinese industrie. Jim Allister (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het staat onomstotelijk vast dat Mattel dit gevaarlijke speelgoed had moeten terugroepen. Toch roept dit een aantal pertinente vragen op. Ten eerste, ondanks al onze wetten ter bescherming van de consument, was het niet de EU of een EU-instelling die het gevaar opmerkte, maar het Amerikaanse moederbedrijf. Zegt ons dat niet iets belangrijks over de doeltreffendheid en de betrouwbaarheid van onze eigen beschermingswetten? Ten tweede leggen wij onze eigen binnenlandse industrie, in alle opzichten, zware normen en eisen op, uiteenlopend van gezondheid en veiligheid tot de uitstoot van CO2. Maar toch zetten we onze deur open voor Chinese goederen die worden geproduceerd onder smartelijke productieomstandigheden, die in het geheel niet voldoen aan de eisen die we stellen aan onze eigen fabrieken en die uit fabrieken komen die voor uitstoot zorgen alsof er geen toekomst bestaat. Geen wonder dat we zo veel productie naar het Verre Oosten hebben verplaatst! Maar mijn vraag is, wat levert het netto in totaal op? Als we eerlijk willen zijn naar de arbeiders en de consumenten in Europa, wordt het tijd dat we onze aanpak eens op een rijtje zetten. Als we onze verwerkende industrie niet om zeep hadden geholpen door zeer strenge regelgeving, waren we nu misschien niet zo afhankelijk geweest van China en zijn waardeloze goederen. Marianne Thyssen (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, commissarissen, de recente terugroepcampagne van een speelgoedfabrikant heeft duidelijk als alarmbel gefunctioneerd en zo hoort dat. Het is nu aan ons om rationeel en doordacht met dit probleem om te gaan. Als wij na jarenlange inspanningen voor een hoge graad van consumentenbescherming, ook op het vlak van productveiligheid, toch soms geconfronteerd worden met situaties waarbij niet-conforme goederen worden geproduceerd, geïmporteerd en op de markt gebracht, dan is dat natuurlijk geen leuke situatie, maar wellicht kunnen we het niet absoluut voorkomen. Maar ondanks dat is het zo dat de Europese burgers, de Europese consumenten van ons mogen verwachten, dat we maximale inspanningen blijven leveren om daar paal en perk aan te stellen. In de case die de directe aanleiding voor dit debat is, gaat het om speelgoed uit China. Ik zou toch een oproep willen doen om ons daar niet op vast te pinnen. Niet op China, want er komen ook van elders onveilige goederen op de markt. Ze worden soms ook bij ons geproduceerd. Het is beter goede afspraken te maken dan protectionistische acties te starten. We moeten ons evenmin enkel op speelgoed concentreren, ook al is een op de vier producten waaraan een defect wordt vastgesteld een stuk speelgoed; we moeten ervoor zorgen dat de veiligheid van producten in het algemeen gegarandeerd is. We moeten hiervoor geen zoveelste nieuwe aanpak uitdenken, we moeten wél de gaten in het bestaande stelsel dichten. Met de voorstellen uit het interne marktpakket voor goederen werken we hieraan. Ik zou dit toch duidelijk willen maken aan de mensen; deze voorstellen waren geformuleerd om de interne markt beter te doen functioneren. Wij nemen daarbij altijd een hoge beschermingsgraad voor de consument als doelstelling op en nu blijkt dat dit ook effectief het geval is. Interne markt en consumentenbescherming zijn dus geen tegenstrijdige zaken, maar juist absoluut verenigbaar en die piste moeten we ook blijven volgen.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik heb één vraagje aan de Commissie, mevrouw de Voorzitter, wij roepen op - dat staat in onze gezamenlijke resolutie - om een assessment te doen om te kijken of een vrijwillig veiligheidslabel naast de CE-markering aangewezen is. Ik zou graag de commissarissen vragen wat hun reactie daarop is. Erika Mann (PSE) . – (DE) Mevrouw de Voorzitter; commissarissen, dames en heren, I heb mezelf geamuseerd met het invoeren van de zoektermen “speelgoed” en “China” in Google. Ik kan u aanraden hetzelfde te doen. Je krijgt als resultaat volledige lijsten van leveranciers van de Chinese toeleveringsindustrie, van fabrikanten en van alles wat ze daar te koop aanbieden. Tachtig procent van het speelgoed uit China komt op de website van de Commissie terecht en omgekeerd. Tachtig procent van het speelgoed op de Europese markt wordt ingevoerd vanuit China. Als je die twee cijfers naast elkaar legt, dan krijg je een idee van de reikwijdte van de kwestie die hier op tafel ligt. Uiteraard moeten we daarbij beseffen dat we ons nu in een internationale context bevinden, dat de economieën in de wereld steeds meer met elkaar vervlochten zijn en dat de Europese industrie en werkgelegenheid natuurlijk afhankelijk zijn van de leveringen vanuit China. Anderzijds, moet het ook gezegd zijn dat dit soort wereldwijde samenwerking alleen functioneert wanneer er vertrouwen is. Dat vertrouwen is gebaseerd op bepaalde aspecten die ook daadwerkelijk onderhouden moeten worden. Het vertrouwen neemt toe wanneer er eerlijke mededinging is. Eerlijke mededinging komt er wanneer we de garantie krijgen vanuit China, en ook van de fabrikanten en de leveranciers, dat ze werkelijk in staat zijn, en over de noodzakelijke kennis van zaken beschikken, om al de nodige controles uit te voeren en te garanderen dat de producten die ze naar Europa uitvoeren, voldoen aan de normen van de Europese markt. Maar die toename in vertrouwen en die eerlijke mededinging zullen er natuurlijk alleen maar komen als de fabrikanten, en in dit geval vooral de Chinese overheid, kunnen garanderen dat de normen die wij hanteren qua ecologische, sociale en arbeidsomstandigheden eveneens geleidelijk aan in dezelfde mate in China zullen worden geïntroduceerd, want anders is er geen sprake van eerlijke mededinging. Oneerlijke concurrentie heeft altijd een invloed op de mogelijkheid van een land om controles uit te voeren. Dat weten we, omdat alle gegevens aantonen dat de meeste problemen met onveilig speelgoed uit China zich niet noodzakelijk voordoen bij fabrikanten van de grote merken, maar bij die fabrikanten die te maken krijgen met onveilige toeleveringsketens. In die zin moet de controle vanuit Chinese hoek nog aanzienlijk verbeterd worden. Geachte commissarissen, ook wij moeten natuurlijk orde op zaken stellen, en ik vind dat er nog heel wat werk aan de winkel is in Europa. Ik zal niet herhalen wat mijn collega’s al hebben aangehaald, maar ik zou het willen hebben over de Commissie internationale handel en in het bijzonder over de verantwoordelijkheid van de Europese importeurs om grenscontroles uit te voeren; over de nood om wettelijke terugroepacties te introduceren; en over de vraag wanneer en onder welke omstandigheden we gebruik moeten maken van een invoerverbod en wanneer van een beperking van de invoer. Binnenkort zullen we het in bepaalde sectoren moeilijk krijgen, en zeker in de textielsector, omdat de preventieve maatregelen waarover we momenteel beschikken, op een einde lopen. In die sector zullen we dus nog bijkomende problemen ondervinden.
31
32
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Frédérique Ries (ALDE) . – (FR) Mevrouw de Voorzitter, welke les moeten we trekken uit de Mattel affaire? Ik zou om te beginnen een opmerking willen maken. Sta me toe hierover even uit te weiden, want het is belangrijk, zoals al eerder gezegd is geweest. Als dit handelsverhaal een goede afloop kent, dan is dat gedeeltelijk omwille van het verantwoordelijkheidsgevoel van de bedrijfsleiders die de noodzakelijke beslissingen genomen hebben, namelijk een grootschalige terugroeping en een doeltreffende communicatie. Ten tweede, feliciteer ik commissaris Kuneva, die onze verwachtingen heeft ingelost met haar resolute boodschap aan de Chinese autoriteiten en haar oproep voor een doeltreffend gebruik van het RAPEX systeem, dat uiteraard nog verder uitgewerkt kan worden. Ten derde, zou ik mijn frustratie willen uiten. In realiteit, is de Mattel affaire bijna een kroniek van een aangekondigde mislukking: de mislukking van het toezicht op de CE-producten in de Europese Unie. In dit geval ging het om speelgoed maar er zijn ook nog andere producten die hetzelfde lot ondergaan. In 2004, tijdens het debat over de richtlijn betreffende het ecologisch ontwerp voor producten, heb ik samen met nog anderen die hier deze ochtend aanwezig zijn, zoals Karin Scheele, Peter Liese en Claude Turmes kritiek geuit over nog andere gevaarlijke producten op de Europese markt die de CE-markering droegen. Onze gezamenlijke resolutie bevat zeker enkele interessante mogelijkheden: de herziening van de bestaande richtlijnen, en uitgebreidere samenwerking (met China in dit geval) en meer middelen voor de douaneautoriteiten en de nationale toezichthoudende autoriteiten. De twee commissarissen die hier vandaag aanwezig zijn, hebben dat belangrijke punt ook benadrukt. Ik maak van deze gelegenheid gebruikt om te laten weten dat ik het betreur dat er niemand van de Raad aanwezig is. De aanwezigheid van een lid van de Raad had van essentieel belang kunnen zijn. Tot slot wil ik zeggen dat, als Europa de gezondheid en de veiligheid van de consumenten wil beschermen, ze niet alleen de overtreders moet opsporen en bestraffen, zoals dat nu al gebeurt, maar ook het commercieel gebruik moet verbieden van producten die gevaarlijke stoffen bevatten zoals CMR-stoffen of hormoonontregelende stoffen. VOORZITTER: ADAM BIELAN Ondervoorzitter Heide Rühle (Verts/ALE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, Ik ben verheugd over het belang dat de Commissie hier vandaag hecht aan deze kwestie. Het feit dat twee commissarissen hier vandaag het woord hebben genomen toont duidelijk aan dat zelfs de Commissie eindelijk inziet dat er nood is aan actie. Maar ik maak me toch enkele bedenkingen bij het feit dat er tijdens de verklaringen in de eerste plaats verwezen wordt naar de verantwoordelijkheid van de lidstaten en de fabrikanten. Uiteraard ligt er een groot deel van de verantwoordelijkheid bij de lidstaten en in de laatste jaren zijn er heel wat lidstaten die hun markttoezicht hebben afgebouwd. Dat is een slechte manier om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de globalisering. Maar dat alleen is niet genoeg. De Speelgoedrichtlijn moet dringend herzien worden. Als we beseffen dat dit al de vierde terugroeping is sinds november 2006, dan roept dat toch vragen op, zoals: door wie worden deze terugroepingen eigenlijk opgevolgd? Wat hebben de sancties in de lidstaten en de wet op de productaansprakelijkheid van de importeur en de fabrikant tot nu toe al opgebracht?
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
We hebben dringend een herziene Speelgoedrichtlijn nodig, die inspeelt op de nieuwe uitdagingen. De huidige richtlijn biedt geen antwoord op deze nieuwe uitdagingen. We moeten eveneens kwesties aankaarten zoals het recht op collectieve actie. Mijnheer Verheugen, u hebt zeer terecht gewezen op het feit dat we consumenten moeten doen inzien dat kwaliteit ook belangrijk is en dat er een verband is tussen de prijs en de kwaliteit. Maar dan vraag ik me natuurlijk af waarom consumenten niet over meer mogelijkheden beschikken om, bijvoorbeeld in het kader van het Europees recht op collectieve actie, te eisen dat er dan ook op het vlak van prijzen iets verandert? Ik zou ook verder willen ingaan op de kwestie van de CE-markering. We hebben deze kwestie uitgebreid besproken en zijn op de hoogte van de gebreken en de beperkingen van deze CE-markering. Ik vind het verkeerd om de consumenten te laten denken dat de markering betekent dat een product veilig is.De CE-markering toont in de eerste plaats aan dat het in overeenstemming is met de Europese richtlijnen. Dat kan slaan op bepaalde onderdelen van een product, het kan betrekking hebben op het hele product, maar het zegt niets over de veiligheid van het product. We zitten hier met een tekortkoming, die zo snel mogelijk uit de Speelgoedrichtlijn verwijderd moet worden. Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, 65 procent van het geïmporteerde speelgoed in de Europese Unie wordt vervaardigd in China. In augustus heeft een bepaalde Amerikaanse speelgoedfabrikant ongeveer achttien miljoen stuks in China vervaardigd speelgoed vanuit de hele wereld teruggeroepen Het probleem ligt hem in de hoge concentraties lood in de verf die gebruikt werd voor dit speelgoed. Dat roept vragen op over het soort toekomst dat we willen voor onze kinderen. In hun wanhopige pogingen om de productiekosten te drukken, gaan multinationals voorbij aan de kost die zij veroorzaken voor de volksgezondheid. Commissaris Kuneva heeft verklaard dat zij van plan is om de wetgeving over speelgoed te herzien. Ik feliciteer haar met dat initiatief maar op hetzelfde moment betreur ik het feit dat men de Commissie nog maar eens vraagt om de put te dempen nadat het kalf al verdronken is, in plaats van maatregelen te treffen om dit soort jammerlijke ongelukken te voorkomen. Andreas Mölzer (ITS) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, als we de verhalen horen over giftige stoffen in babyslabbetjes, in kinderkleding en in speelgoed en zelfs over ontvlambare batterijen, dan bestaat er geen twijfel over dat er iets scheelt aan ons controlesysteem. Bijna alle Europese fabrikanten laten minstens een deel van hun producten produceren in China of in een ander goedkoop land waar men gebruik maakt van goedkopere producten, om ondanks de stijgende grondstofprijs en de hogere lonen toch nog winst te kunnen maken. Het is natuurlijk de verantwoordelijkheid van de invoerder om ervoor te zorgen dat de producten voldoen aan de wettelijke vereisten en alles hangt dus af van zijn normen en zijn controles. Er heerst een groot mentaliteitsprobleem als de verantwoordelijkheid wordt afgeschoven op de fabrikanten en de fabrikanten liever boetes betalen dan terugroepingen te lanceren. Dat is volgens mij het punt waarop de Europese Unie moet ingrijpen, misschien door hogere boetes op te leggen wanneer informatie niet onmiddellijk doorgeven wordt of wanneer producten niet onmiddellijk teruggeroepen worden. Bovendien is het naar mijn mening niet voldoende dat het gebruik van de CE-markering uitsluitend door de industrie zelf bepaald wordt.
33
34
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Robert Sturdy (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we leven en werken in een globale markteconomie, en we kunnen niet verwachten dat er wetgeving wordt ingevoerd die daarmee interfereert. Commissaris Kuneva, ik heb niets te zeggen op wat u hebt gezegd. Ik ben het volkomen eens met alles wat u hebt gezegd – mijn complimenten; zorg er alleen voor dat het wordt ingevoerd. Wat betreft commissaris Verheugen, spijt het mij te moeten zeggen dat de verantwoordelijkheid niet eindeloos kan worden afgeschoven, en dat het leuk en aardig is voor de Commissie om de verantwoordelijkheid te blijven afschuiven op de lidstaten, of wie dan ook, maar je in feite de wetgeving moet invoeren die door dit Parlement is bepaald. Daarom geloof ik dat het de verantwoordelijkheid van uw departement is ervoor te zorgen dat de producten die de Europese Unie binnenkomen ten minste net zo veilig zijn als de producten die we produceren in de Europese Unie. Ik zeg tegen mevrouw Breyer, lid van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, die terecht over wetgeving spreekt: het heeft weinig zin wetgeving in de Europese Unie in te voeren als we alleen maar producten importeren die niet aan dezelfde normen voldoen als de normen die we hanteren in de Europese Unie. We hebben bijvoorbeeld wetten over barometers ingevoerd. Hoeveel kinderen eten er barometers? En toch hebben we de productie van barometers gestopt. Ongeveer tien minuten geleden hebben we de suikerproductie in de Europese Unie stopgezet, en zeggen we dat we Tate & Lyle moeten steunen, die suiker importeert. We hebben te maken met zaken als mond- en klauwzeer en blauwtong die de Europese Unie binnenkomen omdat we in een globale markt leven, en toch zien we onvoldoende toe op de wetgeving bij de poort van de import om de veiligheid van de producten te garanderen. We leven nu eenmaal in een globale markt, en het laatste wat ik wil is wetgeving die handelsdefensief is. We moeten het feit accepteren dat producten vanuit de rest van de wereld binnen zullen komen, maar dat deze dezelfde standaard moeten hebben. Ik wil de veiligheid van mijn kiezers – de kinderen, de kleinkinderen van de mensen die mij hebben gekozen – zekerstellen wanneer zij hun kerstcadeaus kopen, om er zeker van te zijn dat ze niet doodgaan aan een of andere loodverf. Tot slot wil ik nog een opmerking maken. Als boer heb ik gezien wat de gevolgen zijn van door vee afgelikte loodverf die al jarenlang ergens op zit. Dit leidt tot een hele langzame en nare dood. Commissaris, zorgt u ervoor en garandeert u dat mijn kinderen, mijn kleinkinderen en die van mijn kiezers veilig zijn. Anna Hedh (PSE) . – (SV) Mijnheer de Voorzitter, als een moeder met jonge kinderen, vind ik deze kwestie hoogst relevant. Om eerlijk te zijn, vraag ik me niet altijd af welke chemische stoffen er in een stuk speelgoed zitten of aan welke veiligheidsnorm het voldoet wanneer ik speelgoed koop voor mijn kinderen. Ik vind het vanzelfsprekend dat het speelgoed dat ik in Zweden, Brussel of Straatsburg koop veilig is. Misschien vindt u mij naïef, maar ik ben zeker niet de enige. Drie weken geleden heb ik de speelgoedkoffer van mijn dochter geplunderd en er enkele dingen uitgehaald en aan mijn buren in de straat gevraagd wat hun mening was over het kopen van speelgoed. Ze vertelden me allemaal dat ze zich geen zorgen maakten, zolang ze de spullen de CE-markering droegen en verkocht werden in een speelgoedwinkel. Al onze consumenten worden dus gesust door een vals gevoel van veiligheid. Het is onze taak om dat vals gevoel van veiligheid om te zetten in echte veiligheid. Daarom verzoek ik de Commissie om de Speelgoedrichtlijn zo snel mogelijk te herzien. Wat kan er nu een
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
hogere prioriteit hebben dan onze kinderen? We moeten er onder andere voor zorgen dat speelgoed geen kankerverwekkende stoffen bevat. We moeten alle kankerverwekkende en giftige stoffen verbieden. Sommige stoffen kunnen zich opstapelen in het lichaam. Kinderen die eraan worden blootgesteld dragen ze voor de rest van hun leven met zich mee. De verantwoordelijkheid hiervoor mag niet bij de ouders liggen. Wij hebben hierover geen kennis van zaken. Wie zou er nu bewust kankerverwekkend speelgoed kopen? We moeten het systeem van de CE-markering aanpassen en verstrengen. Consumenten veronderstellen momenteel dat de CE-markering inhoudt dat een product veilig is, maar om dat te doen kloppen, moeten we beschikken over een degelijk systeem voor markttoezicht en een uniform controlesysteem. We moeten bovendien garanderen dat verkopers en leveranciers van onveilige producten volledig verantwoordelijk worden gehouden. Ik ben ook een voorstander van een herziening van het RAPEX-systeem. Ik heb gesproken met Zweedse consumentenadviseurs en heb begrepen dat het een zeer belangrijk instrument is dat zeer regelmatig gebruikt wordt. Maar het zal pas compleet zijn als alle landen in de Europese Unie er ten volle gebruik van maken eraan meewerken. Om af te ronden wil ik nogmaals onderstrepen dat onze consumenten op de eerste plaats moeten komen, want zonder gezonde en beschermde consumenten hebben we geen bloeiende interne markt. Danutė Budreikaitė (ALDE) . – (LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, door het invoeren van de interne markt, streeft de EU, in de eerste plaats en op een zeer doeltreffende manier, naar het vrije verkeer van goederen. De EU introduceert de nieuwe-aanpak-richtlijnen om de consumenten te beschermen. De Speelgoedrichtlijn is er daar één van. De Europese fabrikanten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van het speelgoed dat zij vervaardigen. Maar zijn importeurs verantwoordelijk voor de veiligheid van de goederen? De Europese speelgoedmarkt is erg verschillend van de wereldwijde speelgoedmarkt. De Amerikaanse speelgoedfabrikant Mattel heeft nog niet zo lang geleden, in augustus, negentien miljoen stuks speelgoed teruggeroepen, die vervaardigd waren in China. Het speelgoed van Mattel wordt ook in Europa verkocht. In 2006 was de helft van alle producten die in de EU verkocht werden en die beschouwd werden als gevaarlijk voor de gezondheid, vervaardigd in China. Onze veiligheidseisen mogen niet beperkt blijven tot de Europese fabrikanten, maar moeten ook van toepassing zijn op de exporterende bedrijven buiten de Europese Unie die hun producten willen aanbieden op de Europese interne markt. Ik ben van mening dat fabrikanten die hun productie verplaatsen van de Europese Unie naar China deze situatie kunnen beïnvloeden en zij moeten hun verantwoordelijkheid ten volle opnemen. Ze moeten meer doen dan gewoon gebruik maken van de goedkope werkkrachten in China. Ze moeten ook eerlijk zijn tegen hun consumenten: de burgers van hun eigen land. Ik zou de Commissie willen aanmoedigen om de Speelgoedrichtlijn zo snel mogelijk te herzien, te zorgen voor duidelijke criteria voor de veiligheid van speelgoed, te zorgen voor toezicht op het gebruik van de CE-markering, en onze kinderen te beschermen tegen het gevaarlijke speelgoed dat op de Europese markt terecht komt. Daarnaast, wat de certificering van instellingen betreft, ben ik van mening dat fabrikanten en importeurs die onveilige producten op de markt brengen en die niet meer te vertrouwen zijn, hun productiecertificaat zouden moeten verliezen.
35
36
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Carl Schlyter (Verts/ALE) . – (SV) Mijnheer de Voorzitter, we kopen speelgoed voor onze kinderen opdat ze plezier zouden hebben en opdat hun ontwikkeling gestimuleerd zou worden. Alle ouders verwachten dat de gemeenschap hun kinderen beschermt, en toch is het onder de huidige wetgeving mogelijk dat we giftige bommen aan onze kinderen geven. De heer Verheugen zegt dat lood niet meer mag voorkomen in speelgoed, maar in werkelijkheid staat de huidige wetgeving een dagelijkse inname van 0,7 microgram toe. De wet laat het over aan de industrie om de norm vast te leggen die bepaalt hoe de veiligheid gegarandeerd moet worden, en dat is waar de bescherming van onze kinderen ophoudt. Volgens de norm zijn de toxiciteitgegevens van 1985 nog toereikend. De specialisten van de Commissie vragen om een actualisering. Volgens de norm mag men zich voor speelgoed baseren op de volledige dagelijkse inname. De specialisten spreken van een maximum van tien procent, wat zou betekenen dat de vereisten tien keer strenger zouden moeten zijn. De norm is gebaseerd op de veronderstelling dat een kind nooit meer dan acht milligram van een stuk speelgoed inslikt. Specialisten vinden dat een absurde veronderstelling. Volgens de norm moet er slechts een stuk speelgoed per categorie gecontroleerd worden, niet elk product. Specialisten vinden dat absurd. De specialisten van de Commissie zelf vinden de bescherming rampzalig, en dat is nog maar het begin. Vierendertig aroma’s die verboden zijn in cosmetische producten mogen wel gebruikt worden in speelgoed. Kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting giftige stoffen waarvan het verboden is ze in cosmetische producten te gebruiken, mogen wel in speelgoed gebruikt worden. Het gebruik van allergenen in speelgoed is ook toegestaan. De Commissie is al tien jaar op de hoogte van dit probleem. Nu willen we wetgeving, een wet die onze kinderen beschermt, zowel op papier als in de realiteit. Waarom krijgen de speelgoedindustrie en de regeringen de nodige documenten en het Parlement niet? Françoise Grossetête (PPE-DE) . – (FR) Mijnheer de Voorzitter, 65 procent van het speelgoed dat in Europa verdeeld wordt, verkocht wordt, is vervaardigd in China. De aanwezigheid van de twee commissarissen toont aan hoe belangrijk dit probleem is. Dit is niet alleen een veiligheidskwestie maar ook een gezondheidskwestie die een specifieke groep consumenten treft, namelijk onze kinderen. Wanneer er zeer jonge kinderen bij betrokken zijn, wordt een probleem nog ernstiger. We mogen geen toegevingen doen op het vlak van veiligheid, vooral niet wanneer het gaat over producten die bedoeld zijn voor zeer kleine kinderen. Ik ben in het bijzonder bezorgd over het feit dat de lidstaten niet de nodige controles uitvoeren. We weten dat heel wat in China vervaardigde producten gevaarlijk zijn, en dan bedoel ik niet alleen speelgoed, maar ook textiel en nu ook voertuigen. Het is dan ook een enorm probleem en de Europese Commissie moet deze kwestie op de gepaste wijze aanpakken. Daarom ben ik voorstander van het verhogen van de veiligheidsnorm − de bekende CE-veiligheidsmarkering − zodat we het risico kunnen verkleinen dat er gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in producten die van China afkomstig zijn. Dan denk ik in de eerste plaats aan chemische stoffen, die we al uitgebreid besproken hebben. Deze kwestie draait om de verantwoordelijkheidszin van de bedrijven, en Mattel heeft aangetoond dat het die verantwoordelijkheid opneemt. Maar de verantwoordelijkheid van de lidstaten is nog belangrijker. Die is nog belangrijker omdat ik me zorgen maak over internetverkoop. Hoe kunnen we zeker zijn dat het speelgoed dat teruggeroepen is door
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Mattel niet op het internet aan de Europese consumenten te koop wordt aangeboden? Welke controle hebben we daarover? Informatie naar de consumenten toe is zeer belangrijk: consumenten moeten zich bewust zijn van de risico’s die verbonden zijn aan het kopen van deze producten en ze moeten beseffen dat lage prijzen en goedkope goederen niet hand in hand gaan met gezondheid en veiligheid. Het is eveneens belangrijk dat we een controle invoeren − een controle bij de productiefaciliteiten, die onafhankelijk en autonoom wordt uitgevoerd – en dat we vermijden dat de gebrekkige producten toch op de markt terechtkomen en daar nog meer schade aanrichten. Karin Scheele (PSE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Verheugen heeft gezegd dat het probleem waar we ons vandaag over buigen, in de eerste plaats veroorzaakt wordt door een gebrekkige naleving van de bestaande wetgeving. Dat is gedeeltelijk waar. Wij als het Europees Parlement mogen niet nalaten een duidelijke boodschap te sturen naar de lidstaten dat het geen zin heeft om altijd maar strengere Europese wetgeving op te stellen als er nadien in de lidstaten niet genoeg geld wordt geïnvesteerd om de naleving ervan te garanderen. Er is echter ook gezegd dat in de speelgoedsector te strengst mogelijke normen moeten gelden. Daarom moet de Speelgoedrichtlijn, die al een lange tijd bestaat, herzien worden. Van zodra de richtlijn herzien is, verwacht ik een duidelijke houding waaruit blijkt dat de strengst mogelijke normen gehanteerd zullen worden en dat chemische stoffen die kankerverwekkend, mutageen of schadelijk voor de voortplanting zijn, verboden zullen worden. Ik hoop dat wij vandaag in het Europees Parlement onze beslissingen zullen nemen vanuit die houding. Niet alleen uit dit debat over speelgoed, maar ook uit de vele gesprekken met de burgers thuis, is gebleken dat de CE-markering misleidend is. Men verwacht daarvan, zo heb ik het toch ervaren, een verklaring van oorsprong of toch minstens een zekere kwaliteit. Ik denk dat we bij de herziening moeten bekijken hoe we de burgers minder kunnen misleiden. Ik wil ook ronduit zeggen dat ik het principe van vrijwillige veiligheidsmarkeringen niet goed begrijp. Europa en de Europese Unie moeten op het vlak van conformiteit nog heel wat beter worden, maar het heeft geen zin om een specifiek symbool te ontwikkelen als beloning voor het feit dat we al een hele tijd voldoen aan de bestaande wetgeving. Ik sta daar zeer sceptisch tegenover en ik denk dat het belangrijker is om nu onze aandacht te vestigen op de opvolging van de strikte naleving van de regels. Dirk Sterckx (ALDE). – (NL) Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de commissaris, als voorzitter van de China-delegatie zou ik u willen zeggen dat de samenwerking tussen de Europese Commissie en China natuurlijk van uitzonderlijk belang is en dat we zo goed mogelijk opvolgen wat de Commissie daar doet, maar ook navragen wat onze Chinese collega's in China doen. Ik kan u zeggen dat deze week, enigszins bij toeval, een Chinese delegatie aanwezig is, omdat wij morgen en overmorgen onze interparlementaire bijeenkomst hebben en dat een van de punten op de agenda precies productveiligheid is en op welke wijze we daar beter kunnen samenwerken. Mocht de commissaris nog bijkomende suggesties hebben voor punten die we op de agenda moeten zetten - we hebben trouwens al een nota van de Commissie daarover gekregen - dan zijn we daar natuurlijk graag vragende partij voor, want het is natuurlijk duidelijk dat de
37
38
NL
Handelingen van het Europees Parlement
samenwerking tussen China en Europa van bijzonder groot belang is; ik zou erop willen wijzen dat de commissaris daartoe al een inspanning heeft gedaan in de loop van de zomer en dat verdere opvolging in oktober wordt verwacht; bij de samenwerking tussen ons Rapex-systeem, waar we gegevens uitwisselen met de Chinezen en de Chinese autoriteiten van AQSIQ, moeten de zaken zo goed mogelijk lopen. Het kan evenwel niet het geval zijn dat wij, ik bedoel daarmee de autoriteiten, de overheid, de verantwoordelijkheid voor producten overnemen. Als wij elk product gaan controleren, dan zouden producenten wel eens kunnen zeggen, laten zij het maar doen, wij zien wel wat we op de markt brengen. De verantwoordelijkheid moet bij de producent blijven. Dat is in het geval van Mattel ook duidelijk gebleken; de producenten moeten ervoor zorgen dat door hún onderzoek en door hun controle hún producten veilig zijn. En wij moeten ervoor zorgen dat op Europees en Chinees niveau die controles zo goed mogelijk worden uitgevoerd en dat we via steekproeven kunnen weten wat er aan de hand is. Andreas Schwab (PPE-DE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter, commissaris, dames en heren, wat een rustig debat is het vandaag. Ik ben daar best tevreden over, maar we hebben hier wel te maken met een zeer moeilijk onderwerp. Wat consumentenartikelen betreft, en speelgoed in het bijzonder, kunnen we spreken van in totaal drie problemen, die al uitgebreid aan bod zijn geweest. Ten eerste is er het markttoezicht. Commissaris Verheugen, u hebt inderdaad al verwezen naar het feit dat een strijkijzer verkeerdelijk twee verschillende veiligheidsmarkeringen heeft gekregen op de Europese interne markt. Dat is op zich al erg genoeg, maar het ergste is dat een lidstaat het strijkijzer ontdekte en de andere lidstaten hiervan pas een jaar later op de hoogte bracht. Op dat vlak zijn we toe aan een verandering, zeker in de Raad. Ten tweede, hebben we het al gehad over de aansprakelijkheid van de invoerder. Ik sluit me volledig aan bij wat er hierover al gezegd is geweest. Maar ik ben ervan overtuigd dat het een fundamenteel probleem is − en dat is mijn derde punt − dat we op Europees niveau verschillende initiatieven hebben. Enerzijds is er de richtlijn inzake algemene productveiligheid (RAPV), die van toepassing is op alle consumentenartikelen. Daarnaast hebben we de nieuwe aanpak-richtlijnen. Deze verschillende benaderingen van de consumentenartikelen zijn nog niet volledig waterdicht. Daarom vind ik dat we de CE-markering die in de nieuwe aanpak van toepassing is, als basis moeten nemen voor de veiligheid van de producten die op de interne markt terecht komen. Daarenboven moet er een bijkomend, vrijwillig attest komen voor alle fabrikanten op de Europese interne markt en ook daarbuiten, dat Europese fabrikanten de mogelijkheid biedt om de algemene norm op de wereldmarkt te verhogen. De Europese interne markt is immers de grootste interne consumentenmarkt in de wereld, groter dan die van de Verenigde Staten en groter dan die van alle andere spelers in deze sector. Door deze oplossing − op vrijwillige basis, die op Europees niveau wettelijk is vastgelegd in een verordening − weet de consument aan de hand van het attest welke eigenschappen een product heeft. Daarmee beschikken we over een oplossing die de interne markt niet schaadt en die ook rekening houdt met de globalisering. Nog een bijkomende opmerking over speelgoed. Er bestaan verschillende soorten speelgoed. Voor mij is het duidelijk dat een teddybeer, die kinderen soms in hun mond stoppen, uiteraard aan andere voorwaarden moet voldoen dan het toetsenbord van een computer. Die verscheidenheid moet ook weerspiegeld worden in de tenuitvoerlegging van de wetgeving. Vandaar mijn oproep aan onze Parlementsleden: laten we overwegen om de CE-markering als basis te gebruiken voor alle goederen die op de interne markt
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
terechtkomen en daarnaast een bijkomend, vrijwillig attest te gebruiken voor consumentengoederen. Béatrice Patrie (PSE) . – (FR) Commissarissen, dames en heren, de terugroeping van miljoenen stuks in China vervaardigd speelgoed door de Amerikaanse speelgoedfabrikant Mattel is betekenisvol omwille van drie redenen. Ten eerste, toont het aan hoe dringend de Speelgoedrichtlijn van 1988 herzien moet worden. Ten tweede, blijkt uit deze gebeurtenis dat er meer controle en meer markttoezicht moet komen, dat de CE-markering verplicht moet worden en een geloofwaardig symbool moet worden. Tot slot, wil ik opmerken dat het zeer terecht is dat we ons vragen stellen bij de gebreken van het huidige model van wereldhandel en dat we ons afvragen hoe het mogelijk is dat de grootste speelgoedfabrikant ter wereld niet heeft samengewerkt met betrouwbare toeleveranciers. De Europese Unie moet uitermate waakzaam zijn dat zowel de gezondheids- en veiligheidsnormen als de basisprincipes van de internationale arbeidsorganisatie gerespecteerd worden door de landen waarmee ze een samenwerkingsverband, een partnerschap of een vrijhandelsovereenkomst afsluit. Jorgo Chatzimarkakis (ALDE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, eerst en vooral zou ik zowel vice-voorzitter Verheugen als commissaris Kuneva willen bedanken voor hun aanwezigheid en hun bijdrage aan het debat. Als ons commercieel en economisch beleid ergens van belang is, dan is het wel op het gebied van de veiligheid van onze kinderen. Kinderspeelgoed is in de laatste decennia steeds goedkoper geworden en hoe goedkoper het speelgoed, hoe groter de kans dat het niet in de EU vervaardigd is. Hoewel ik een liberaal ben, moet zelfs ik toegeven dat ouders waarschijnlijk niet altijd weten wat de beste keuze voor hun kinderen is wanneer ze speelgoed kopen. Het aanbod is gigantisch en onoverzichtelijk. Kwaliteitsspeelgoed dat in Europa vervaardigd is, zoals Lego Playmobil, Märklin, de houten treintjes van Brio of het plastic speelgoed van Wader is dan ook behoorlijk duur. Binnen deze concurrentie, is er nood aan mensen die hun verantwoordelijkheid kunnen en willen opnemen. Ouders die zonder te controleren het goedkoopste speelgoed kopen voor hun kinderen, willen die verantwoordelijkheid niet! We moeten eveneens overwegen of het een optie is om de Commissie een informatiecampagne te laten lanceren die gericht is op dit soort ouders. Ja, ik ben voorstander van vrije handel, maar niet ten koste van alles! Wij Europeanen, hebben bepaalde normen en we moeten ze, zoals hier al herhaaldelijk gezegd is, duidelijker toepassen. Ik zou hier eveneens nog eens de aandacht willen vestigen op de “Made in...”-campagne. Met de huidige gebeurtenissen in het achterhoofd, is het misschien tijd om een verplichte vermelding van oorsprong te introduceren, ten minste voor speelgoed. Ik weet dat commissaris Kuneva daarvoor inspanningen heeft gedaan en ik kan haar daar alleen maar in aanmoedigen. De vermelding op het product moet groot genoeg zijn. Hoewel wij ons niet in een positie bevinden om de productieomstandigheden in China te veranderen, kunnen we tenminste de burgers hiermee voldoende informeren. Nickolay Mladenov (PPE-DE) . – (BG) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Kuneva, commissaris Verheugen collega’s, ik zou willen beginnen waar de vorige spreker gestopt is. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen in dit Parlement het erover eens is dat de consument pas volledig beschermd is als hij volledig geïnformeerd is. De veiligheid van de producten
39
40
NL
Handelingen van het Europees Parlement
op de markt is misschien belangrijk voor ons, maar de veiligheid van kinderspeelgoed is dubbel zo belangrijk, omdat kinderen de meest kwetsbare groep consumenten zijn. We willen allemaal dat er alleen maar veilig kinderspeelgoed op de markt terechtkomt en daarvoor rekenen we vaak op de CE-markering. De meeste fabrikanten buiten de Europese Unie hebben begrepen dat Europese importeurs niet langer het risico willen lopen goederen op de markt te brengen die de markering niet dragen. Op hetzelfde moment, zijn onze burgers ervan overtuigd dat de markering een kwaliteitsgarantie en vooral een veiligheidgarantie biedt. Het is in dat opzicht, Mijnheer de Voorzitter, dat de erkenning van de exacte betekenis van de CE-markering uitermate belangrijk is voor ons. Uit een groot aantal onderzoeken blijkt dat heel wat consumenten, vooral in de nieuwe lidstaten, jammer genoeg niet vertrouwd zijn met de werkelijke betekenis van deze markering. Daarom verzoek ik de Commissie: Om, nadat het Europees Parlement een besluit heeft genomen over de nieuwe aanpak, een bewustmakingscampagne te lanceren om de burgers te informeren over de juiste betekenis van de CE-markering, want een van de beste manieren om de rechten van onze vijfhonderd miljoen consumenten op de Europese markt te beschermen, is het verhogen van hun bewustzijn, want de best geïnformeede consument is de best beschermde consument. Joan Calabuig Rull (PSE) . – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de terugroepingen van gevaarlijk speelgoed in augustus en september hebben algemene onrust veroorzaakt. Maar ik denk dat we de onrust niet nog erger moeten maken. Over het algemeen, is het Europese speelgoed vast het veiligste van de wereld. De realiteit leert ons echter wel dat we de Europese veiligheidsnormen moeten verbeteren, vooral voor die producten waarmee de consument rechtstreeks in aanraking komt, zoals speelgoed of textiel. De voorbije gebeurtenissen moeten een aanleiding zijn tot meer markttoezicht, meer inspectie en een verbod op of terugroeping van gevaarlijke producten. Maar soms is de enige prioriteit het maken van winst, waardoor de druk op de bedrijven wordt opgevoerd en de risico’s groter worden. We moeten van China een betere veiligheid eisen, maar het is van het grootste belang dat we met hen samenwerken om die doelstelling te bereiken. Voor de kerstperiode aanbreekt en miljoenen Europeanen speelgoed kopen, moeten alle betrokken autoriteiten, van de Commissie en de plaatselijke autoriteiten tot de bedrijven die speelgoed vervaardigen en verkopen, hun verantwoordelijkheid opnemen en de grootste mogelijke voorzorgsmaatregelen nemen en zichzelf inzetten om de veiligheid van speelgoed te garanderen. Het is in ons eigen belang om de Europese burgers transparantie, veiligheid en vertrouwen te bieden. Zuzana Roithová (PPE-DE) . – (CS) Commissaris, we moeten het vertrouwen van de ouders in de Europese markt herstellen. Aangezien de gezondheid van kinderen op het spel staat, moeten we snel handelen en vandaag bespreken we hoe we dat het beste kunnen doen. Dames en heren, ik denk niet dat we een nieuwe wet of zelfs een nieuwe markering nodig hebben van zodra er zich een probleem voordoet. We moeten eerst en vooral landen overtuigen om hun mechanismen voor productveiligheid te controleren. Ten tweede, moeten we onderhandelen met derde landen om er zeker van te kunnen zijn dat ook zij veiligheidsnormen hanteren voor de producten die zij naar de Unie uitvoeren.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De analyse van de Commissie die we binnenkort te zien krijgen, legt de gebreken bloot van de productveiligheidscontroles in de lidstaten. Dan komen we misschien te weten waarom in, bijvoorbeeld, Denemarken en Oostenrijk gevaarlijkere producten zijn toegelaten dan in Duitsland, waar nochtans dezelfde wetgeving geldt. Commissaris, ik ben verheugd dat u de onderhandelingen met de Chinese regering op zulk een standvastige manier hebt opgestart. Eindelijk slaan we de goede richting in, en ik hoop dat de andere commissarissen dat voorbeeld zullen volgen. Nu kom ik even terug op Europa. Ik zou de Commissie willen vragen om zich in te zetten voor de preventie van het onrechtmatig gebruik van de markering die burgers vertelt dat ze een veilig product kopen. Een nieuwe markering zal dat probleem niet verhelpen. Er moeten gewoon afdoende sancties komen op het onrechtmatig gebruik van de bestaande CE-markering. Op die manier, zonder dat er hogere kosten bij komen kijken, zullen fabrikanten hun interne kwaliteitscontrole verbeteren, en zullen gevaarlijke producten, en niet alleen speelgoed, snel van de markt gehaald worden. In de Slowaakse wetgeving bijvoorbeeld, zijn aanzienlijke boetes opgenomen op het vlak van speelgoed, maar in Tsjechië is dat niet het geval. Alle landen worden nochtans verondersteld om in het kader van hun algemene wetgeving boetes op te leggen wanneer er foute informatie wordt verstrekt over speelgoed, schoenen en andere producten. Daarom vraag ik de Commissie om ervoor te zorgen dat de lidstaten, voor eens en voor altijd, hun verantwoordelijkheid opnemen. Elisa Ferreira (PSE) . – (PT) De kwestie die vandaag besproken wordt, staat al op de agenda sinds de Amerikaanse speelgoedgigant Mattel 21 miljoen stuks gevaarlijk speelgoed weer uit de handel liet nemen. Vandaag zou ik de commissaris willen feliciteren met haar voornemen van actie en onverzettelijkheid. Ik kan alleen maar hopen dat ze doeltreffend zal optreden vooraleer de combinatie van een sterke euro en de kerstperiode een vloedgolf aan gevaarlijk geïmporteerd speelgoed zal veroorzaken op de Europese markt. We wachten wel nog steeds op een duidelijk antwoord op twee vragen. Ten eerste, kan de Commissie ons verzekeren dat de veiligheid van de Europese consument evenveel aandacht gekregen zou hebben als de situatie met Mattel zich niet had voorgedaan? Wat heeft de Commissie concreet geleerd over de betekenis van de CE-markering, over de verantwoordelijkheid voor de controles die bij de fabrikanten en invoerders wordt gelegd en over de doeltreffendheid van de handhavingmechanismen op de Europese markt in het algemeen? Ten tweede is dit meer dan een probleem op korte termijn. Wat zich nu voordoet met speelgoed, gebeurt eveneens met textiel en heel wat andere producten. De hoge eisen van de Europese Unie met betrekking tot het milieu, de gezondheid en de kwaliteit, worden in de praktijk voortdurend ondermijnd door ingevoerde producten, uitbestedingen en verplaatsingen van de Europese bedrijven. Hoe voorziet de Commissie die fundamentele tegenstelling in de hedendaagse wereldmarkt te overwinnen? Ik dank u. Zita Pleštinská (PPE-DE) . – (SK) Speelgoed is een uiterst delicaat iets omdat het de gezondheid van zeer jonge mensen kan beïnvloeden. Aangezien ik veel belang hecht aan consumentenbescherming, was ik verontrust door het nieuws dat de Amerikaanse speelgoedfabrikant Mattel drie miljoen stuks Chinees speelgoed terug liet roepen omwille van hoge loodconcentraties en kleine magneetjes die konden loskomen. Het zette me ertoe aan nieuwe wetgeving voor te stellen. De kwestie van die
41
42
NL
Handelingen van het Europees Parlement
kleine magneetjes, die trouwens een nieuw veiligheidsrisico vormen dat onmiddellijk opgenomen moet worden in de richtlijn over de veiligheid van speelgoed, moet zonder uitstel in het Europees Parlement behandeld worden. Wat het Rapex-systeem betreft, is het belangrijk de doelstelling duidelijk uit te leggen zodat ze door alle lidstaten op dezelfde manier begrepen wordt. Wat is de uiteindelijke bedoeling van Rapex? Waarschuwen welke risico’s een bepaald gevaarlijk product inhoudt of de kanalen signaleren waarlangs een gevaarlijk product de Europese interne markt zou kunnen bereiken? Dat laatste neemt namelijk veel tijd in beslag. De ervaring leert ons dat de CE-markering ons niet kan garanderen dat een product daadwerkelijk veilig is. In het geval van speelgoed is de situatie nog ingewikkelder omdat de fabrikant geen verklaring van overeenstemming moet kunnen voorleggen. Voor de controleautoriteit is de CE-markering de enige manier om na te gaan of de overeenstemming, de feitelijke veiligheid, beoordeeld is geweest. In het debat over het al dan niet behouden van de CE-markering ben ik een voorstander van het behoud ervan, op voorwaarde dat de verwerving en toepassing wordt opgevolgd door de controleautoriteiten van de lidstaten. Ik zou erop willen wijzen dat de consumenten de markering beginnen te beschouwen als een technisch paspoort voor alle producten die op de Europese interne markt terechtkomen. Bij het opstellen van het “Goods Package” − het pakket maatregelen in verband met de herziening van de nieuwe aanpak richtlijnen − waarbij ik nauw betrokken ben als schaduwrapporteur voor de Fractie PPE-DE, moeten we in meer detail bekijken of het nodig is om bijkomende markeringen aan te brengen op producten, zoals de markering van K-markt die nu al in gebruik is, of nieuwe markeringen die een bijkomende last zouden betekenen voor bedrijven − vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen − en verwarrend zouden kunnen zijn voor de consument. Ik ben ervan overtuigd dat we samen de doeltreffende instrumenten kunnen ontwikkelen die ervoor zorgen dat kinderen dit jaar alleen veilig speelgoed onder de kerstboom zullen vinden. Daciana Octavia Sârbu (PSE) . – (RO) Mijnheer de Voorzitter, de meest recente vrijwillige terugroeping van in China vervaardigde producten heeft heel wat vragen doen rijzen over de correcte naleving van de Europese wetgeving op consumentenbescherming. Deze producten droegen de CE-markering, wat de uitvoer van het speelgoed naar de Europese markt aanzienlijk versoepeld heeft voor de Chinese fabrikanten. Heel wat consumenten interpreteren de markering verkeerd en gaan ervan uit dat het symbool betekent dat het product in Europa vervaardigd is. Het schrappen van de CE-markering is echter geen goede oplossing. Het symbool betekent voor de Europese fabrikanten op de internationale markt wel een voordeel. We moeten dus een bijkomend symbool vinden bovenop de bestaande markering, waarop verplichte controles gelden, en waarbij boetes worden opgelegd aan diegenen die het misbruiken. Om te vermijden dat er in de toekomst nog risicovolle producten op de markt worden gebracht, is het belangrijk dat de nationale autoriteiten voor consumentenbescherming hun toezicht op de naleving van de EU-wetgeving verbeteren. De nationale autoriteiten moeten de consumenten bovendien op het hart drukken dat zij het recht hebben hun geld terug te eisen wanneer hun aangekochte producten gevaarlijk blijken te zijn. Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de meeste gebeurtenissen in verband met de terugroeping van in China vervaardigd speelgoed hadden te maken met
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
een extreem hoog loodgehalte. Het post factum terugroepen van alle artikelen die aanleiding geven tot ongerustheid, is slechts een kortetermijnoplossing. Het is slechts zinvol op korte termijn en heeft soms tragische gevolgen, zoals de zelfmoord van een bedrijfsleider van een van de betrokken speelgoedfabrikanten. Het is een veel betere en veelbelovende oplossing om een maximumgrens vast te leggen voor het toegelaten loodgehalte in speelgoed en andere artikelen. De regelingen uit het verleden waren gebaseerd op een aanbeveling over de hoeveelheid die nauwelijks invloed had, zoals je kunt afleiden uit de grote verschillen tussen de toegelaten hoeveelheden in de verschillende lidstaten. We moeten grenzen vastleggen die daadwerkelijk bindend zijn en gelden voor alle landen in de EU. Bovendien ben ik van mening dat we, hoewel ik een voorstander ben van het RAPEX-systeem, onze aandacht beter zouden richten op het coördineren van onze acties op het niveau van de volledige Gemeenschap. Daarnaast zou ik willen opmerken dat de EU alle producten die vanuit China worden ingevoerd, nauwgezet moet controleren. Deze speelgoedkwestie is slechts een klein onderdeel van een veel grotere problematiek. Ik zou van dit debat gebruik willen maken om de aandacht te vestigen op iets dat we blijkbaar uit het oog zijn verloren. Ik hoor hier niet veel mensen spreken over de veiligheid van de kinderen in China. De kinderen in China worden regelmatig uitgebuit om te werken in onmenselijke omstandigheden. Het is daar normaal dat kinderen onder de tien jaar aan het werk worden gezet bij bijvoorbeeld metselwerken. Dit is een uiterst actuele kwestie, zeker nu de Olympische Spelen eraan komen. Volgens een verslag van het Internationaal Vakverbond, wordt er bij het vervaardigen van de gadgets voor de Olympische Spelen door de fabrikanten een oogje dichtgeknepen wat arbeidsrecht betreft en worden er jonge kinderen als slaven aan het werk gezet. Hoewel internationale organisaties zoals de Fair Play Alliance zich al inzetten voor de omstandigheden waarin de souvenirs voor de Spelen van volgend jaar vervaardigd worden, ben ik van mening dat ook het Europees Parlement hierover een duidelijke houding moet aannemen. Christel Schaldemose (PSE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de twee commissarissen willen zeggen dat ik het met hen eens ben dat er iets scheelt aan ons markttoezicht. Het vormt het zwakke punt in onze huidige interne markt. De initiatieven van de lidstaten rond marktoezicht zijn simpelweg niet goed genoeg. In mijn eigen land Denemarken, bijvoorbeeld, heeft men de middelen die besteed worden aan het toezicht op de productveiligheid verlaagd. Ik verzoek u met aandrang alle middelen in te zetten om de lidstaten onder druk te zetten opdat ze hun markttoezicht zouden opvoeren. Het is van het allergrootste belang dat het toezicht beter en sterker wordt. Maar markttoezicht alleen is niet genoeg. We hebben ook betere regelgeving nodig, en daar zijn we momenteel aan bezig. Dit omvat het pakket maatregelen voor de producten op de interne markt en vervolgens de Speelgoedrichtlijn. We hebben een minimum aan regels voor markttoezicht nodig. We moeten strengere eisen opleggen aan de fabrikanten en importeurs en er moeten gevolgen verbonden zijn aan het niet naleven van de regels die op de markt gelden. Maar daar wordt aan gewerkt en we hopen dat het binnenkort in de praktijk wordt omgezet. Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – (NL) Mr President, it is good that we as a Parliament are Voorzitter, het is goed dat wij als Parlement onze stem laten horen in de discussie die
43
44
NL
Handelingen van het Europees Parlement
in de media gevoerd wordt, want veiligheid van producten raakt onze burgers en onze kinderen ook heel direct. Voorzitter, ik sta hier vanuit een positieve grondhouding, want internationale handel draagt bij aan een betere welvaart, hier en elders in de wereld. China is een belangrijke handelspartner. Daarom moeten we investeren in goede contacten en een faire handelsrelatie die goed is voor China, maar ook voor onze burgers in Europa. Daarom kunnen en mogen we niet tolereren dat de producten van onze handelspartners niet voldoen aan de veiligheidsnormen die wij hier in wetgeving hebben vastgelegd. Ongeveer de helft van de waarschuwingen voor gevaarlijke importproducten gaat over Chinese producten. Niet alleen speelgoed, maar ook tandpasta, bodylotion, bedden, kleurspoelingen, honden- en kattenvoer, pacemakers zelfs. Voorzitter, we moeten hier in Europa onze regelgeving en controles beter op orde brengen, maar we moeten ons ook juist inzetten, opdat in China en derde landen veilige producten worden geproduceerd. Dat is natuurlijk een verantwoordelijkheid van de producenten zelf die niet alleen voor de laagste prijs moeten gaan, maar het is ook een verantwoordelijkheid van onze commissaris voor handel, de heer Mandelson. Ik waardeer het zeer dat hier twee commissarissen vertegenwoordigd zijn, maar wilt u er ook voor zorgen dat commissaris Mandelson productveiligheid veel hoger op de agenda zet van de handelsbesprekingen, want daar kunnen we maatregelen afdwingen en daar moeten we onze tanden laten zien. Natuurlijk moeten we ook technische bijstand bieden, maar productveiligheid moet een belangrijk onderdeel zijn in handelsovereenkomsten zoals met China; als het nodig is, hebben we dan een stok achter de deur, namelijk sancties. Dus, commissaris Kuneva, gebruik ook die harde hand die we hebben in onze handelsrelaties, betrek commissaris Mandelson bij een en ander, want tot nu toe heeft hij zich jammer genoeg nog niet gevoelig getoond voor dit onderwerp. David Martin (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een van de eerste toespraken die ik hield in dit Huis 23 jaar geleden ging over het toenmalige voorstel voor een richtlijn inzake de veiligheid van speelgoed. Ik juich de plannen nu toe om deze richtlijn te verscherpen. Maar laten we wel wezen: het probleem met Mattel zou bijna zeker toch wel hebben bestaan, met of zonder verscherpte richtlijn inzake de veiligheid van speelgoed. Ik denk dat we drie stappen moeten ondernemen die andere collega’s vanochtend hebben genoemd. Ten eerste moeten we fabrikanten aanmoedigen een grotere rol te spelen in hun aanvoerketen en, indien nodig, straffen uitdelen aan diegenen die deze rol niet spelen. Ten tweede moet de Commissie de lidstaten samenbrengen om strengere inspecties in Europa te garanderen, om adequate douanecontroles te garanderen en te garanderen dat de bestaande EU-wetten worden toegepast. Van China weten we dat het niet reageert op gezondheids- en veiligheidsaangelegenheden, maar wel op economische dreigementen. We moeten overwegen het gebruik van de CE-markering op alle producten uit China te weren, totdat dit land een duidelijk onafhankelijk, hoogwaardig accreditatie- en controlecentrum of centra heeft opgericht in China. Pas dan kunnen we enigszins vertrouwen hebben in de goederen die uit China komen, en alleen door middel van dergelijke acties zal China reageren. Bernadette Vergnaud (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissarissen, dames en heren, vorige zomer heeft Mattel twintig miljoen stuks Chinees speelgoed teruggeroepen, en daarmee het debat heropend over de waarde van de CE-markering en de sancties die
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
fabrikanten moeten krijgen wanneer ze de Europese normen niet halen. Wat moet er nog gebeuren vooraleer de EU zal reageren? Brazilië heeft al een invoerverbod uitgevaardigd. De Verenigde Staten en Canada openen een onderzoek. En wij debatteren. De Commissie moet actie ondernemen. Dat betekent: de Europese speelgoedwetgeving nog voor Kerstmis herzien en daarbij aandringen op een maximale harmonisatie; de fabrikanten de veiligheidsnormen maar ook de ecologische en sociale normen doen respecteren − waarom geen nieuw Europees symbool invoeren om de CE-markering te versterken? − ; de doeltreffendheid van de controles herbekijken en indien nodig de fabrikanten bestraffen; de verantwoordelijkheden van de fabrikanten en importeurs verduidelijken; het markttoezicht verbeteren door een echte samenwerking tussen de douane van de verschillende lidstaten. De verantwoordelijkheid en de geloofwaardigheid van de EU in de ogen van de consumenten staan op het spel. Hoe kunnen we de consumenten zeggen dat ze een positief beeld van Europa moeten hebben als we hun vertrouwen niet kunnen herstellen? Anne Ferreira (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissarissen, dames en heren, er zijn talloze fabrikanten en bedrijfsleiders zonder scrupules in de wereld die handel drijven binnen het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Het milieu baart hen geen zorgen, net zo min als de gezondheid van hun werknemers of consumenten, of dat nu kinderen zijn of niet. Zij willen winst maken, tegen welke prijs dan ook. En dat geldt niet alleen voor Chinese bedrijven en het beperkt zich niet tot alleen maar speelgoed. Zij moeten geconfronteerd worden met instellingen en regels die hun frauduleuze − en zelfs criminele − praktijken een halt kunnen toeroepen. We moeten de zwakte van ons controlesysteem inzien en ons vragen stellen bij de betekenis van de CE-markering op de producten die in Europa verkocht worden. De markering zou moeten betekenen dat een product voldoet aan de Europese wetgeving en niet dat het er “misschien” aan voldoet. Dat is misleidend voor onze consumenten. De CE-markering heeft geen zin als ze niets zegt over de werkelijke veiligheid van een product. Dat is wat de Europese consumenten eisen, net zoals ze eisen dat hun gezondheid primeert op de marktbelangen. Daarom moet de Europese Unie resoluter optreden tijdens de onderhandelingen met de Wereldhandelsorganisatie. Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag reageren we op een crisissituatie, want het leven en de gezondheid van onze kinderen worden bedreigd. In de resolutie die we nu bespreken, is onze grootste zorg de veiligheid van producten, meer bepaald de veiligheid van speelgoed. We trachten te verkrijgen dat producten vervaardigd worden volgens de Europese normen. We willen een betere controle en een veiliger product want de Europese consumenten − groot en klein − moeten zich veilig voelen. Maar dit is niet de enige mogelijke reactie. Geachte Parlementsleden, speelgoed is niet zomaar een marketingproduct. Het is niet voldoende om het alleen maar te bekijken vanuit het opzicht van de prijs en de veiligheid. Speelgoed is meer dan gewoon een product. Het geeft vorm aan de denkwereld van een kind, helpt het bij de ontwikkeling en beïnvloed de opvoeding. Daarom vraag ik de Commissie om bij de herziening van de Speelgoedrichtlijn ook hiermee rekening te houden.
45
46
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Commissaris, wij willen onze kinderen aan de hand van deze richtlijn meer bieden dan Chinese producten die een weerspiegeling zijn van de Amerikaanse populaire cultuur. Onze kinderen moeten uit een groter aanbod kunnen kiezen, waaronder speelgoed dat de Europese geest weergeeft. Zij verdienen dit. Mia De Vits (PSE). – (NL) Voorzitter, commissaris, collega's, een pak ingevoerd speelgoed uit China blijkt onveilig te zijn. Dat vraagt samenwerking met de Chinese autoriteiten. Er moet gewerkt worden aan de basis, daar waar het gebeurt. Multinationals gaan niet vrijuit. Zij gaan daar investeren omwille van goedkope arbeidskrachten. Ik verwacht van de Commissie een globaal, kwalitatief hoogstaand en veilig productbeleid dat steunt op de volgende maatregelen. Ik steun datgene wat andere collega's gezegd hebben, een strenge herziening van de wetgeving rond de CE-markering, verplicht aan te brengen met aansprakelijkheidsregels voor importeurs èn sanctiemogelijkheden voor overtreders. Mattel heeft aangegeven dat zij in de fout zijn gegaan; ik verwacht van de Commissie dan ook een veeg uit de pan naar Mattel toe. Binnen het WTO-kader moet een afspraak worden gemaakt om onveilige producten uit China of elders te weren, ook voor verdere export. Er is meer grensoverschrijdende samenwerking nodig van markttoezichthouders en douane. Dat vergt politieke wil, dat vergt financiële middelen. Die zijn er voor arbeids- en voedselveiligheid. Waarom dan ook niet voor productveiligheid? Roberto Musacchio (GUE/NGL). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de laatste jaren was onze houding tegenover de zogeheten vrije handel puur ideologisch en gebaseerd op het dogma van de liberale globalisering. Nu worden we plots geconfronteerd met problemen zoals gevaarlijke producten, en dat is bijzonder verontrustend aangezien het gaat over speelgoed. Is er een probleem met China? Ja! De regels op het gebied van garantie moeten gerespecteerd worden. We overwegen om, naast de CE-markering, een doeltreffende garantiemarkering te introduceren. Voor producten van buiten Europa overwegen we zelfs om een herkenningsteken in te voeren, de zogeheten “made in...” markering. Maar we hebben eveneens een probleem met westerse multinationals die hun producten vervaardigen in China of ergens anders. Zij dragen een grote verantwoordelijkheid op het vlak van veiligheid en controle, ook wat betreft speelgoed. Dan is er ook nog de kwestie dat producten die zogezegd in Europa vervaardigd zijn, ook effectief in Europa vervaardigd moeten zijn. We kunnen niet vragen van China om de werknemersrechten en de milieunormen te respecteren, hoe terecht onze vraag ook is, als we ondertussen zelf verhullen dat onze multinationals ook overtredingen begaan. Meglena Kuneva, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het was echt een zeer interessante en diepgaande discussie en ik ben u dan ook allen dankbaar. Deze discussie leverde veel twijfels en veel concrete maatregelen op, die de Commissie in zeker opzicht al had verwacht. Ik ben blij dit te zeggen want, zoals we kunnen bevestigen, deze maatregelen zijn tot in detail bespoken met het Parlement. Wat voor signalen we ook kunnen afgeven, zoals de resolutie die u hebt ingediend of voorstellen door de Commissie, of de pogingen om te interveniëren met benchmarks van de Commissie om te vergelijken hoe de verschillende lidstaten werken op de grond, ik geloof dat we alleen succes kunnen boeken als er een gemeenschappelijke visie voor de toekomst bestaat, een visie die gebaseerd is op open maatschappijen en een vrije markt, en in de eerste plaats, als het over consumenten gaat, dat we geen concessies doen wat betreft de veiligheid van de consument.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Tot slot zou ik nogmaals willen benadrukken dat dit voor mij van het allergrootste belang is en ik niet bereid ben op dit vlak compromissen te sluiten. Een aantal van u verwees naar RAPEX. RAPEX werkt 24 uur per dag, 7 dagen per week, wat betekent dat er geen vertraging optreedt in de kennisgeving via RAPEX. En ik zou graag willen dat u met uw plaatselijke gemeenschappen praat om reclame te maken voor RAPEX, want via deze kennisgevingen hebben we op tal van manieren al kunnen voorkomen dat gevaarlijke producten op de markt worden gebracht. Het is zeer belangrijk om te herhalen dat wanneer economische spelers goederen terugroepen zij voldoen aan een verplichting volgens de Europese wetgeving. Dit is geen kwestie van goede wil: het komt doordat er algemene productveiligheid bestaat binnen de Europese wetgeving. De loodverf in het geval Mattel werd voor het eerst ontdekt tijdens de tests die werden uitgevoerd namens de Europese distributeur. We moeten de doeltreffendheid van onze RAPEX dus nooit onderschatten. We breiden ook uit naar RAPEX China, wat erg belangrijk is. Voordat ik afsluit, zou ik u graag willen laten weten dat ik Mattel heb gevraagd wat ze hebben gedaan met het teruggeroepen speelgoed. Ik dacht met name aan Internet en hoe deze goederen verkrijgbaar zouden zijn via internet. Ik wil u laten weten dat al het speelgoed is vernietigd, en dit is bevestigd door Mattel. Ik vind dat wij allemaal onze verplichtingen op ons moeten nemen, en dat dit de enige manier is waarop de Gemeenschap verder kan komen. Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou eerst en vooral twee zaken willen verduidelijken. Ten eerste, de Europese regels qua productveiligheid en productkwaliteit gelden voor alle producten, ongeacht de plek waar ze vervaardigd zijn. Of een product nu vervaardigd is in China of in Europa, als het op de Europese markt wordt aangeboden, zijn dezelfde regels voor iedereen voor honderd procent van toepassing. Er wordt geen onderscheid gemaakt. Dat is vanzelfsprekend. Ten tweede zou ik nog eens willen herhalen: ook onder de oude, huidige Speelgoedrichtlijn is de invoer van gevaarlijk speelgoed natuurlijk verboden. Het speelgoed dat door Mattel werd teruggeroepen, voldeed niet aan de Europese vereisten en had niet op de Europese markt aangeboden mogen worden. En dan wil ik nu twee belangrijke, complexe kwesties aankaarten die een cruciale rol hebben gespeeld in dit debat. Ten eerste, de Speelgoedrichtlijn. De Commissie, waar ik deel van uitmaak, heeft begin 2005 een herziening van de richtlijn aangekondigd. Begin 2005! Sindsdien heeft de richtlijn deel uitgemaakt van het wetgevingsprogramma van de Commissie. Dat wetgevingsprogramma heeft men hier in het Parlement besproken. Ik heb destijds geen enkel Parlementslid horen vragen om de nieuwe Speelgoedrichtlijn vroeger in te voeren. Het was ook niet mogelijk geweest. Dit is zulk een ingewikkelde en enorme markt, dat we het niet zo maar even snel met iets voor de dag konden komen. Ik garandeer u nogmaals: de nieuwe Speelgoedrichtlijn komt er voor het einde van het jaar. De instructie aan de ambtenaren die eraan werken is: of het vlak van de veiligheid van speelgoed, streven naar de strengst mogelijke regelgeving. De strengst mogelijke! Dat houdt bijvoorbeeld uitdrukkelijk in − en verschillende mensen hebben hier vandaag naar verwezen − dat ik al een hele tijd geleden, dus niet nog maar net, instructies heb gegeven om te verbieden dat chemische stoffen die kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de
47
48
NL
Handelingen van het Europees Parlement
voortplanting zijn, verwerkt worden in speelgoed. En dat zijn er nog altijd meer dan negenhonderd! Dat is dus al beslist. Dan is er de kwestie van het markttoezicht en de CE-markering. Ik zou willen opmerking, mijnheer Sturdy, dat het werkelijk niet correct is om de Commissie te verwijten dat wij de wettelijk vastgelegde scheiding tussen het Europese niveau en de lidstaten respecteren. Markttoezicht is uitsluitend een bevoegdheid van de lidstaten. Wat wij kunnen doen − en dat doen we ook −is de samenwerking versterken en verbeteren, maar we kunnen niet de verantwoordelijkheid overnemen. Er zijn hier een aantal voorstellen gedaan om het systeem te verbeteren. Ik ben zeer tevreden met deze voorstellen, want ze tonen precies datgene aan dat de Commissie aan het begin van dit jaar heeft voorgelegd over de hervorming van de interne markt. Men heeft hier gezegd dat de lidstaten verplicht zouden moeten worden om markttoezicht te houden, zowel intern als aan de buitengrenzen, en dat is precies wat er in onze voorstellen stond. De lidstaten zouden verplicht moeten worden om voldoende middelen vrij te maken: ook dat komt voor in ons voorstel. De lidstaten zouden verplicht moeten worden om onmiddellijk belangrijke informatie te delen: dat maakt deel uit van ons voorstel. En tot slot, heeft men hier gevraagd om strenge straffen en boetes op te leggen wanneer de regels overtreden worden: ook dat is opgenomen in ons voorstel. Daarom verzoek ik u, het Europees Parlement, en ook de Raad, die hier niet aanwezig is, met aandrang om de voorstellen van de Commissie van begin dit jaar zonder uitstel te bespreken en goed te keuren. Dan is het merendeel van de eisen die hier vandaag zeer terecht werden gemaakt, al ingewilligd. (Applaus) De Voorzitter. – Ik heb zes ontwerpresoluties (2) overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement ontvangen. Het debat is gesloten. De stemming vindt op woensdag 26 september 2007 plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verkeer van goederen is een zelfregulerend systeem. In China vervaardigd gevaarlijk speelgoed is een probleem voor ons allemaal. Miljoenen stuks speelgoed hebben vanuit Azië hun weg gevonden naar Europa en de Verenigde Staten. Wie is hiervoor verantwoordelijk? De fabrikant? De toeleverancier? De invoerder? Iedereen? Of niemand? In het huidige tijdperk van progressieve globalisering, kunnen we geen grotere fout maken dan te denken dat de fouten van anderen geen gevolgen hebben voor ons. De EU probeert deze uitdagingen het hoofd te bieden en heeft daarom voorgesteld om de goederen die op onze markt gebracht worden, aan regels te onderwerpen. Tegen het einde van het jaar, zou ook de herziening van de Speelgoedrichtlijn een feit moeten zijn. Naar mijn mening, is het probleem van de producten die op onze markt geïntroduceerd worden, verbonden aan een aantal andere kwesties, die eveneens benadrukt moeten worden: (2)
Zie notulen.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
- de informatie die de consument krijgt over de producten die hij of zij koopt. Een goed geïnformeerde consument is de best beschermde consument; - het markttoezicht door de lidstaten; - een betere samenwerking tussen de lidstaten; - een nieuwe benadering van de CE-markering, die aantoont dat een product veilig is en voldoet aan de vereisten van de EU. Dat zijn slechts enkele van de vele voorstellen om de huidige situatie te verbeteren op het vlak van het aanbod van producten en de bescherming van consumenten. We staan nog maar aan het begin van een lange weg die ons zal leiden naar een markt die vrij is van gevaarlijke en niet-gecontroleerde producten. We hebben nog veel werk voor de boeg, maar de EU-wetgeving is de juiste weg om dit probleem aan te pakken. Dat geeft ons vertrouwen in een toekomst zonder gevaarlijke alledaagse voorwerpen, en vertrouwen dat noch wij noch onze kinderen hier nog door bedreigd zullen worden. Gábor Harangozó (PSE), schriftelijk. – (EN) Consumentenveiligheid baart onze burgers ernstig zorgen wanneer dreigingen worden vastgesteld die de meest kwetsbare burgers in gevaar brengen, namelijk onze kinderen. We moeten deze zorgen daarom snel en transparant aanpakken omdat we geen compromissen kunnen sluiten als de consumentenveiligheid op het spel staat. De Europese Unie zou er dan ook met overtuiging voor moeten instaan dat aan haar hoge normen wordt voldaan wanneer zij goederen importeert uit landen met lagere kwaliteitsproductienormen zoals China. In dit opzicht is de rol van RAPEX, het systeem voor de snelle uitwisseling van informatie over gevaarlijke non-food consumentenproducten (inclusief gevaarlijk speelgoed) van het allergrootste belang, aangezien uit landen zoals China een enorme hoeveelheid wordt geïmporteerd. We hebben dus gedetailleerde en regelmatige rapportering nodig en moeten onze partners de benodigde consumentenveiligheidseisen verstrekken zodat zij potentieel gevaarlijke producten effectief kunnen traceren. Het vertrouwen van de consument is essentieel, en daarom moeten we ons verder focussen op preventie, snelle reactiemechanismen en de effectieve tenuitvoerlegging van de vereisten van de normen van de Unie. Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) De recente terugroeping van miljoenen stukken speelgoed door de Amerikaanse fabrikant Mattel vanwege bepaalde veiligheidsaspecten, waaronder het loodgehalte, heeft wereldwijd de alarmbellen doen rinkelen. De kwestie baart ons allen zorgen, omdat de volksgezondheid en -veiligheid op het spel staan. Een bijgewerkte richtlijn is essentieel om onze binnenlandse belangen en de gezondheid van de kinderen te beschermen. Ik roep de Commissie op actie te ondernemen met betrekking tot het probleem van gevaarlijke producten en een alternatieve regelgevende aanpak in overweging te nemen. De Chinese autoriteiten moeten de juiste actie ondernemen om hun productienormen te verbeteren, maar even belangrijk is de plicht van speelgoedbedrijven die producten uit het Verre Oosten bestellen om te profiteren van de lagere kosten, te garanderen dat de veiligheidsnormen in acht worden genomen. Productveiligheid is een kwestie van volksgezondheid en deze kwestie behoeft onmiddellijk aandacht.
49
50
NL
Handelingen van het Europees Parlement
VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING Voorzitter 6. Stemmingen De Voorzitter. − We gaan nu over tot de stemmingen. (Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen) 6.1. Overeenkomst EG/Panama inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (stemming) – Verslag: Costa (A6-0306/2007) 6.2. Overeenkomst EG/Kirgizië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (stemming) – Verslag: Costa (A6-0305/2007) 6.3. Overeenkomst EG/Jordanië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (stemming) – Verslag: Costa (A6-0304/2007) 6.4. Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technische samenwerking tussen de EG en Israël (stemming) – Verslag: Niebler (A6-0316/2007) 6.5. Deelname van Bulgarije en Roemenië aan de samenwerkingsovereenkomst en de douane-unie tussen de EEG en San Marino (stemming) – Verslag: Markov (A6-0324/2007) 6.6. Overheidssteun van Finland voor zaaizaad en zaaigraan (stemming) – Verslag: Parish (A6-0311/2007) 6.7. Accijns op rum (stemming) – Verslag: Galeote (A6-0318/2007) 6.8. Verkeersveiligheid: motorvoertuigen op twee wielen, beveiligingssysteem voor passagiers (stemming) – Verslag: Mayer (A6-0331/2007)
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
6.9. Verkeersveiligheid: motorvoertuigen op twee wielen, voorschriften betreffende de standaard (stemming) – Verslag: Mayer (A6-0332/2007) 6.10. Achterkentekenplaat van twee- of driewielige motorvoertuigen (stemming) – Verslag: Mayer (A6-0329/2007) 6.11. Toepassing van mededingingsregels op de sectoren van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (stemming) – Verslag: Mayer (A6-0333/2007) 6.12. Achteruitkijkspiegels van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (stemming) – Verslag: Mayer (A6-0330/2007) 6.13. Kantelbeveiligingsinrichtingen op landbouw- of bosbouwtrekkers po wielen (stemming) – Verslag: Mayer (A6-0334/2007) 6.14. Statistieken over onderwijs en levenslang leren (stemming) – Verslag: Sifunakis (A6-0307/2007) 6.15. Ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (stemming) – Verslag: Jarzembowski (A6-0314/2007) 6.16. Bevoegdheidsbewijs van machinisten die locomotieven en treinen besturen (stemming) – Verslag: Savary (A6-0315/2007) 6.17. Rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (stemming) – Verslag: Sterckx (A6-0313/2007) 6.18. Herstructurering van de suikerindustrie (stemming) – Verslag: Batzeli (A6-0309/2007) – Vóór de stemming over amendement 8: Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit voorstel betreft de investering van landbouwers in het herstructureringsfonds. De commissie heeft de volgende bewoording goedgekeurd: "Een bedrag van 50 procent van de desbetreffende bij lid 5 vastgestelde herstructureringssteun wordt gereserveerd voor...”
51
52
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik zou dit willen veranderen naar 25 procent. Dit is overeengekomen met de andere fracties en ik hoop dat men het hier kan goedkeuren. (Het Parlement stemt in met het mondelinge amendement) – Vóór de stemming over de wetgevingsresolutie: Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, namens onze fractie zou ik willen verzoeken om een terugverwijzing naar de commissie overeenkomstig artikel 168 (2) van het Reglement. De reden hiervoor is dat wij net een investering van de suikerbietentelers van 25 zijn overeengekomen, terwijl de Commissie blijft aandringen op tien procent. Bij de laatste versie waren de lidstaten eveneens bereid om verder te gaan. En nu wordt ook dat weer teniet gedaan. We hebben de vorige keer al overwogen om hierover een terugverwijzing naar de commissie te vragen, maar hebben toen besloten om ons neer te leggen bij tien procent. Dat gaan we geen tweede keer doen! Aangezien we ons in een overlegprocedure bevinden, kunnen we alleen maar in debat treden met de Commissie als we het verslag nu terugverwijzen en onderhandelen met de Commissie en de Raad. Neil Parish (PPE-DE), voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk niet dat het goed is dit terug te voeren naar de commissie. Ik denk dat we de beslissing willen nemen. We moeten verder met de herstructurering, en daarom zou ik dit niet willen terugvoeren naar de commissie, en ik ben bang dat ik tegen datgene ben wat de heer Graefe zu Baringdorf wil doen. Katerina Batzeli (PSE), rapporteur. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het niet eens met het voorstel van de heer Graefe zu Baringdorf. Laat het heel duidelijk zijn voor het Parlement: we hebben net een voorstel gestemd waardoor alle producenten voor de eerste keer een vast bedrag van 260 euro plus 25 euro krijgen. De totale steun bedraagt dus bijna vierhonderd euro. Vanuit financieel oogpunt is dat zeer evenwichtig en ik ben ervan overtuigd dat dit de hele sector zal vooruithelpen. (Het Parlement verwerpt het verzoek om terugverwijzing naar de commissie) 6.19. Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (stemming) – Verslag: Batzeli (A6-0310/2007) – Vóór de stemming over amendement 1: Katerina Batzeli (PSE), rapporteur. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, sta me toe het voorlezen van de technische tekst van het amendement over te slaan − tenzij u natuurlijk niet akkoord gaat met de kwestie die ik u hier voorleg: Artikel 10, lid 2 van Verordening 318/2006 gaat over een mogelijke bijkomende verlaging van de suikerquota voor de periode na 2010. De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft dat amendement vooraf ingediend, vooraleer we konden weten wat de resultaten zouden zijn in de lidstaten en de bedrijven van de toepassing van de nieuwe GMO. In het amendement wordt voor de periode na 2010 een lineaire vermindering van 13,5 procent voorgesteld. Als de Commissie nu, bijvoorbeeld, een
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
vermindering van tien procent voorstelt voor de periode na 2010, dan zitten we met een probleem. Met dit mondeling amendement wil ik gewoon een boodschap meegeven en vragen om een methodologie die gebruikt kan worden voor een mogelijke bijkomende vermindering voor de periode na 2013. Daarbij zal dan rekening gehouden worden met het gedrag van de bedrijven, met andere woorden: in hoeverre zij zich hebben aangepast aan de huidige situatie en aan de situatie van de lidstaten. (Het Parlement verwerpt het mondelinge amendement) 6.20. Routekaart voor duurzame energie in Europa (stemming) – Verslag: Thomsen (A6-0287/2007) – Vóór de stemming over de wetgevingsresolutie: Britta Thomsen (PSE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen zeggen dat ik hoop dat iedereen vóór de resolutie stemt, omdat het erg belangrijk is dat we een gezamenlijk standpunt innemen over deze kwestie in het Europees Parlement. 7. Stemverklaringen − Verslag: Niebler (A6-0316/2007) Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mijn Duitse collega, mevrouw Niebler, over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de staat Israël. Mijn felicitaties gaan uit naar de Europese Commissie, die deze overeenkomst heeft onderhandeld gebaseerd op wederzijdse voordelen, de wederzijdse mogelijkheid om deel te nemen aan elkaars programma’s en activiteiten in de gebieden die in de overeenkomst worden bepaald, non-discriminatie, doeltreffende bescherming van de intellectuele eigendommen en een rechtvaardige verdeling van de intellectuele eigendomsrechten. – Verslag: Galeote (A6-0318/2007) Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mijn Spaanse collega, de heer Galeote, over het voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij Frankrijk wordt gemachtigd een verlaagd accijnstarief op in de Franse overzeese departementen vervaardigde “traditionele” rum toe te passen en tot intrekking van de Beschikking van de Raad van 18 februari 2002. Het voorstel stelt Frankrijk in staat om van januari 2007 tot 31 december 2012 een verlaagd accijnstarief toe te passen op een aanzienlijk quota traditionele rum die vervaardigd is in de overzeese departementen. Dit verhoogt het volume en verlengt de duur van de huidige fiscale regeling voor traditionele rum, aangezien de situatie in de laatste jaren verslechterd is. Dat is uitstekend nieuws voor de sector rietsuiker-suiker-rum, die cruciaal is voor het economische en sociale evenwicht van deze gebieden. Ik ben verheugd dat deze stemming na een eerste lezing zonder amendementen de weg vrijmaakt voor een vlotte goedkeuring van deze tekst en ik erken het belangrijke werk dat
53
54
NL
Handelingen van het Europees Parlement
is verricht door mijn Franse collega, mevrouw Sudre, die deze kwestie vurig heeft verdedigd in de Commissie plattelandsontwikkeling. Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) De nieuwe fiscale regelingen houden rekening met het feit dat de concurrentiekracht van de traditionele rum uit de overzeese departementen aanzienlijk is afgenomen sinds 2001 en met het feit dat de steun aan de sector rietsuiker-suiker-rum cruciaal is voor het economische en sociale evenwicht in deze regio’s. De maatregel is in verhouding met de bijkomende kosten die de sector moet dragen omwille van de hindernissen die eigen zijn aan ultraperifere gebieden, zijnde de afgelegen ligging, de kleine afzetmarkt en de ongunstige topografie, die een verklaring vormen voor de hoge suikerrietprijzen. De Commissie heeft gelukkig rekening gehouden met het feit dat 40 000 banen direct of indirect afhankelijk zijn van de suikerrietteelt, op in totaal 5500 boerderijen. Het nieuwe fiscale regime moet eveneens bijdragen aan het onderhoud van tien stokerijen in Guadeloupe, negen in Martinique, drie in Réunion en een in Frans-Guyana en moet zorgen voor het behoud van 22 000 banen die rechtstreeks verbonden zijn aan de productie van rum. De Europese steun zal helpen een afzetgebied te garanderen voor de rum uit de overzeese departementen, waardoor ze de concurrentie kunnen aangaan met de producenten uit de ACS landen. De steun zal bovendien de plaatselijke producenten ten goede komen, die al lang wachten op een positief teken en die zich bewust zijn van de extreme moeilijkheden die hen in de komende jaren te wachten staan, vooral na de verwoesting die cycloon Dean vorige maand in de Antillen heeft aangericht. Lars Wohlin (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) Ik heb vandaag tegen het verslag van Gerardo Galeote (A6-0318/2007) gestemd. Frankrijk mag niet de toelating krijgen om de rumproductie van de overzeese departementen te bevoordelen aan de hand van lagere taksen dan toegestaan. De beste manier om de landbouw in de minder ontwikkelde gebieden vooruit te helpen, is het heffen van tarieven op landbouwproducten vanuit alle landen van de wereld en het schrappen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het heffen van accijnzen op alcohol helpt trouwens om het alcoholgebruik in toom te houden. De alcohol die in Guadeloupe of in Martinique is geproduceerd, heeft net dezelfde schadelijke effecten als alcohol die ergens anders is geproduceerd. - Verslag: Hans-Peter Mayer (A6-0331/2007) Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mijn Duitse collega, de heer Mayer, over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beveiligingssysteem voor passagiers van motorvoertuigen op twee wielen (Gecodificeerde versie) Ik zou gebruik willen maken van deze stemverklaring om mijn ongenoegen te uiten over de vertraging bij de codificatie van het Europees recht. Wat deze kwestie betreft, dateren de feiten al van 27 maart 2003, toen de Europese Commissie een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad indiende, ter codificatie van Richtlijn 93/32/EEG van de Raad betreffende het beveiligingssysteem voor passagiers van motorvoertuigen op twee wielen. In haar advies van 26 juli 2003 was de uit vertegenwoordigers van de Juridische Diensten bestaande adviesgroep, bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
wetteksten, van oordeel dat het bovenbedoelde voorstel zich inderdaad beperkt tot een loutere codificatie zonder inhoudelijke wijzigingen van de besluiten waarop het betrekking heeft. Toch kunnen we pas nu, in september 2007, stemmen over deze codificatie. Dat is niet normaal. Ik roep de Europese Commissie op om de snelheid van de codificatie van het Europese recht op te voeren. - Verslag: Hans-Peter Mayer (A6-0332/2007) Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mijn Duitse collega, de heer Mayer, over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beveiligingssysteem voor passagiers van motorvoertuigen op twee wielen (Gecodificeerde versie) Ik zou gebruik willen maken van deze stemverklaring om mijn ongenoegen te uiten over de vertraging bij de codificatie van het Europees recht. Wat deze kwestie betreft, dateren de feiten al van 27 maart 2003, toen de Europese Commissie een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad indiende, ter codificatie van Richtlijn 93/32/EEG van de Raad betreffende het beveiligingssysteem voor passagiers van motorvoertuigen op twee wielen. In haar advies van 26 juli 2003 was de uit vertegenwoordigers van de Juridische Diensten bestaande adviesgroep, bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten, van oordeel dat het bovenbedoelde voorstel zich inderdaad beperkt tot een loutere codificatie zonder inhoudelijke wijzigingen van de besluiten waarop het betrekking heeft. Toch kunnen we pas nu, in september 2007, stemmen over deze codificatie. Dat is niet normaal. Ik roep de Europese Commissie op om de snelheid van de codificatie van het Europese recht op te voeren. - Verslag: Hans-Peter Mayer (A6-0329/2007) Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mijn Duitse collega, de heer Mayer, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de plaats voor de montage van de achterste kentekenplaat van twee- of driewielige motorvoertuigen (Gecodificeerde versie). Ik zou gebruik willen maken van deze stemverklaring om mijn ongenoegen te uiten over de vertraging bij de codificatie van het Europees recht. Wat deze kwestie betreft, dateren de feiten al van 5 september 2006, toen de Europese Commissie een voorstel indiende voor de codificatie van Richtlijn 93/94/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de plaats voor de montage van de achterste kentekenplaat van twee- of driewielige motorvoertuigen. Ik weet niet of dit doorverwezen is naar de uit vertegenwoordigers van de Juridische Diensten bestaande adviesgroep, bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten. Hoe dan ook, pas in september 2007 kunnen we stemmen over deze codificatie. Dat is niet goed. Ik roep de Europese Commissie op om de snelheid van de codificatie van het Europese recht op te voeren. – Verslag: Sifunakis (A6-0307/2007) Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Gedurende de afgelopen tien jaar werden de gemeenschappelijke onderwijs- en beroepsopleidingsstatistieken ontwikkeld op basis van een informele afspraak tussen de lidstaten, die tot stand kwam na de Resolutie van de
55
56
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Raad van 5 december 1994 betreffende de bevordering van de onderwijs- en opleidingsstatistiek. In het kader van de zogenoemde UOE-enquête verzamelt de Commissie (Eurostat) elk jaar in samenwerking met de OECD en het Institute for Statistics van de UNESCO (UIS) onderwijsgegevens, die op vrijwillige basis door de lidstaten worden geleverd. Eurostat verzamelt eveneens gegevens over onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren uit andere bronnen. Ook worden statistische gegevens verzameld over bij- en nascholing in ondernemingen. Nu wordt er geprobeerd een nieuw wettelijk kader tot stand te brengen voor de stelselmatige productie van communautaire statistieken op gebied van onderwijs en levenslang leren om te komen tot een levensvatbaar systeem voor de productie van statistieken in deze sectoren, maar er waren nog wat hiaten en onduidelijkheden die moesten worden opgehelderd tijdens het parlementaire debat. De uiteindelijke tekst lijkt hierdoor veel duidelijker te zijn. Laten we hopen dat de tenuitvoerlegging ervan geen onnodige administratieve of financiële lasten met zich mee zal brengen. Milan Gaľa (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Ik feliciteer Nikolaos Sifunakis met zijn verslag, dat grondig is voorbereid. Ik heb met volle overtuiging voor het ingediende document gestemd. Als rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs voor de instelling van een Europees kwalificatiekader voor levenslang leren, ben ik zeer tevreden met dit wetgevingsinitiatief van de Commissie. Ik vind het zeer belangrijk om, tijdens onze inspanningen om onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren te promoten in het kader van de Lissabonstrategie, ook te garanderen dat er feedback wordt gegeven op onze inspanningen en dat er concrete stappen ondernomen worden op het vlak van onderwijs in de Europese Unie. Met vergelijkbare statistieken komen we tot een levensvatbaar systeem voor het verzamelen van statistische gegevens over onderwijs en levenslang leren. Zo zullen we beschikken over de meest representatieve statistische gegevens die ons kunnen helpen onze aandacht te vestigen op onze gebreken of de gemiste kansen bij de uitvoering van het gemeenschappelijk onderwijsbeleid. Hélène Goudin and Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De Junilijst aanvaardt de voorstellen van de Commissie en de amendementen van het Europees Parlement, op voorwaarde dat de Europese instellingen zich houden aan het principe dat onderwijs een nationale aangelegenheid is. Maar in amendement 7 stelt de Commissie cultuur en onderwijs van het Europees Parlement voor om een verwijzing toe te voegen naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dat bestaat niet. De Europese lidstaten hebben nooit zulk een handvest goedgekeurd. Er stond een verwijzing naar zulk een document in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet, maar dat verdrag werd op democratische wijze verworpen in de zomer van 2005. Anderzijds, hebben alle lidstaten van de EU wel het Europees Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van de rechten van de mens ondertekend. Dat betekent dat alle burgers van de Europese Unie hun rechten en fundamentele vrijheden kunnen verdedigen voor het Europese Hof voor de rechten van de mens. Het EU-Verdrag is net het tegenovergestelde van de verbeterde afgeslankte versie van de EU waarover men zo graag spreekt in plechtige toespraken over subsidiariteit. De EU moet zich bezighouden met grensoverschrijdende kwesties, en zich afzijdig houden van zaken
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
waarover de lidstaten zelf kunnen beslissen of zaken die al zijn vastgelegd in andere internationale verdragen. Daarom moet het voorstel voor de oprichting van een Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van tafel geveegd worden, net zoals het “nieuwe” Verdrag voor de EU. Andreas Mölzer (ITS), schriftelijk. − (DE) Uit de statistieken blijkt wat wij al lang weten: een goede opleiding garandeert een hoger inkomen en een betere bescherming tegen werkloosheid. In dat opzicht is het onverantwoord dat de EU voortdurend de deur openzet voor grote groepen ongeschoolde migranten, die dan veroordeeld worden tot een leven van werkloosheid en dan maar gaan zwartwerken, waardoor de sector van de lage inkomens nog meer onder druk komt te staan, of die in de misdaad belanden, of op een andere manier “gewoon” een last vormen voor de welvaartstaat. En als er dan echt een tekort is aan geschoolde arbeiders, dan zouden we beter onze eigen mensen opleiden in plaats van goedkope buitenlandse vervangers te ronselen met green cards of blue cards, want dat doet de lonen dalen. Op dit vlak is het belangrijk om over statistische gegevens te beschikken om op ongewenste ontwikkelingen te kunnen inspelen. – Verslag: Jarzembowski (A6-0314/2007) Andreas Mölzer (ITS). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij onthouden van de stemming over het verslag van de heer Jarzembowski omdat de hogesnelheidsroutes in Europa in de laatste jaren vooral tussen de belangrijke steden zijn uitgebreid, terwijl de kortere trajecten op de meest schandalige wijze werden genegeerd, ondanks het feit dat negentig procent van de verplaatsingen gebeuren op kortere routes. Enerzijds wil Brussel dat de burgers mobieler worden en dat de verkeersstroom wordt verschoven van de weg naar het spoor, maar anderzijds streeft men naar net de tegenovergestelde ontwikkeling met de magische formule van de privatisering. De Europese Unie moet ervoor zorgen dat de gemeenschappelijke normen en systemen het transnationale spoorwegverkeer vergemakkelijken en dat er belangrijke projecten worden opgezet rond de verkeersaders. Maar uiteindelijk moet de Unie inzien dat, als puntje bij paaltje komt, de drijfveer van particuliere investeerders niet de welvaart van het land en de bevolking is, maar wel hun eigen winst en het rendement op hun investering. Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb me uitgesproken voor het verslag van de heer Georg Jarzembowski, gedeeltelijk omdat ik hoop dat deze voortreffelijke rapporteur zal luisteren naar de gepensioneerden in Rome die, toen ik vertrok naar Straatsburg, wisten dat er over dit verslag gestemd zou worden en me vertelden:“ Maar mijnheer Fatuzzo, u hebt al zo lang geen stemverklaring meer afgelegd! We zouden willen dat u het woord neemt in het Europees Parlement, en als iedereen naar buiten gaat en teveel met zichzelf bezig is en zit te praten wanneer u spreekt, spreek dan tegen de Voorzitter, die aandachtig naar u luistert. Zeg hem dat er eindelijk een vrij verkeer in Europa moet komen, zodat de gepensioneerden het Europa dat ze jarenlang hebben opgebouwd, met hun eigen ogen kunnen zien. Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het resultaat van het onderhandelingsproces tussen het Europees Parlement en de Raad over wat eufemistisch “de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap” wordt genoemd, is het begin van de liberalisering van het internationale personenvervoer vanaf 1 januari 2010.
57
58
NL
Handelingen van het Europees Parlement
We zouden erop willen wijzen dat we bij vorige lezingen in het Parlement voorstellen hebben ingediend om dit initiatief van de Europese Commissie te verwerpen. De meerderheid van de parlementsleden koos echter voor een versnelde uitvoering van de liberalisering (en privatisering) van de passagiersvervoerdiensten per spoor en hoopte tegen 2017 hetzelfde te kunnen passen op de nationale passagiersvervoerdiensten. Dat lukte echter niet. Het voorstel haalde niet de vereiste meerderheid van de stemmen. Het openstellen van het spoorvervoer is een poging om de (meest winstgevende) routes uit handen te geven aan grote particuliere ondernemingen door het beheer van deze lijnen te privatiseren (meestal aan de hand van concessies) waardoor er monopolies worden opgericht ten koste van de schatkist. Het spoorwegverkeer is een strategische sector voor de ontwikkeling van een land omdat het een belangrijke rol speelt bij het vervoer van goederen en de mobiliteit van de werknemers en de rest van de bevolking. Het spoorwegverkeer gaat bovendien gepaard met heel wat voordelen voor het milieu en de sociale en territoriale samenhang. Wat we nodig hebben is de bevordering en de ontwikkeling van het openbaar spoorwegsysteem in de verschillende landen, en niet de privatisering ervan. Daarom hebben we ertegen gestemd. Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. − (DE) Ik ben voor de liberalisering van het internationaal vervoer vanaf 2010. Ten laatste twee jaar nadat de wet in werking is getreden, moet de Europese Commissie de gevolgen van de richtlijn evalueren. Dan kan er besproken worden of er een verdere openstelling komt. Op die manier wordt de concurrentie slechts in beperkte mate toegelaten en worden de nationale dienstverleners niet bedreigd. Ik ben opgelucht dat het Europees Parlement zich heeft uitgesproken tegen de automatische liberalisering van de nationale vervoerdiensten per spoor tegen 2017. Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik stem voor het verslag van de heer Georg Jarzembowski over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap en Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur. Het Derde spoorwegpakket vormt een zeer belangrijk onderdeel van de wetgeving inzake vervoer. De internationale netwerken voor personenvervoer moeten opengesteld worden, en de Europese Commissie moet de situatie op de markt van het internationale personenvervoer analyseren om zo een beslissing te kunnen nemen over een eventuele uitbreiding van de liberalisering met het nationale vervoer. Lars Wohlin (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) Ik ben voorstander van grensoverschrijdend treinverkeer, maar om een markt naar behoren te doen functioneren, moet de concurrentie gebaseerd zijn op gelijke voorwaarden. Daarom is het jammer dat de EU wetgeving probeert op te dringen waardoor landen die nog niet over een vrijgemaakt spoorwegennet beschikken, het recht krijgen om te concurreren met spelers die zich bevinden op een markt waar de internationale spoorwegdiensten al wel vrijgemaakt zijn. Dit voorstel komt
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
er in de praktijk op neer dat door de staat gesteunde spoorwegbedrijven de mogelijkheid krijgen om te concurreren op een markt waar vrije mededinging heerst, wat op lange termijn zou kunnen leiden tot het uitschakelen van de marktmechanismen. Daarom heb ik gekozen om tegen dit verslag te stemmen. Door de overheid gesteunde spoorwegbedrijven mogen niet meedingen op de vrije markt. – Verslag: Savary (A6-0315/2007) Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De ontwerptekst van de richtlijn inzake de certificering van het treinpersoneel belast met de besturing van locomotieven en treinen op het spoorwegnet van de Gemeenschap maakt deel uit van het Derde spoorwegpakket, dat als uiteindelijk doel heeft de internationale passagiersvervoerdiensten per spoor te liberaliseren. Ook hier, zou boven alles benadrukt moeten worden dat deze richtlijn in de eerste plaats bedoeld is om, door middel van harmonisatie, alle obstakels uit de weg te ruimen die de liberalisering van de het internationale passagiersvervoer per spoor nog in de weg staan. Obstakels, die voortkomen uit de verschillende regels die elk land heeft over de professionele vereisten die gesteld worden in deze sector. De maatregel zal ook de mobiliteit van de werknemers in de sector ten goede komen. Niet alleen roept deze richtlijn heel wat vragen op, er moet ook benadrukt worden dat het aannemen van geharmoniseerde regels op communautair niveau over de diplomering van werknemers in de spoorwegsector de meer progressieve rechten of normen die mogelijk al bestaan op het niveau van de lidstaten nooit in het gedrang mogen brengen. Evenmin mogen de lidstaten het recht ontzegd worden om die rechten en normen vast te leggen. Ook hier blijkt uit de realiteit dat het de liberalisering en privatisering van de spoorwegdiensten is die de rechten van de werknemers in gevaar heeft gebracht en het aantal werkkrachten in de spoorwegsector heeft doen afnemen, met aanzienlijke gevolgen voor de kwaliteit van de dienstverlening. Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. − (DE) Ik breng mijn stem uit voor een standaard rijbewijs voor treinbestuurders. De harmonisatie van de opleiding voor treinbestuurders zal in de toekomst zorgen voor meer veiligheid op de spoorwegen. Een minimumleeftijd van twintig jaar, een gepast diploma en een talenopleiding zijn nu verplichte vereisten voor een baan als treinbestuurder op een internationale spoorwegverbinding. Het normaliseren van de opleiding is essentieel voor de ontwikkeling van een Europees spoorwegsysteem. Een rijbewijs dat in een lidstaat wordt uitgegeven, zal in de toekomst door alle andere lidstaten erkend worden. – Verslag: Sterckx (A6-0313/2007) Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het “Derde spoorwegpakket”, dat er in de eerste plaats op gericht is het internationale passagiersvervoer per spoor te liberaliseren, bevat een verordening over “de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer”. Ook hier, kunnen we stellen dat deze verordening in de eerste plaats in het leven is geroepen om de obstakels uit de weg te ruimen die de liberalisering van het internationale passagiersvervoer in de weg zouden kunnen staan: obstakels zoals de verschillen in regelgeving tussen de verschillende landen qua rechten en verplichtingen van de reizigers.
59
60
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Nu dit eerste (en belangrijkste) punt benadrukt is, wil ik ook nog opmerken dat het van zeer groot belang is om de rechten van de passagiers te waarborgen, te beginnen met het recht op een openbare spoorwegdienst die in ieder land wordt beheerd door een openbare instelling. De realiteit leert ons dat juist door liberalisering en privatisering van de spoorwegdiensten de rechten van de passagiers op de helling worden gezet: de kwaliteit van de dienstverlening aan de bevolking is erdoor afgenomen, de reisomstandigheden voor de passagiers zijn erop achteruitgegaan en de tarieven zijn gestegen. Honderden kilometers spoor zijn erdoor verloren gegaan, een aantal stations zijn gesloten, het aantal werknemers in de spoorwegsector is gedaald en de lonen en rechten van de werknemers zijn bedreigd. Dit is een rampzalig beleid en zowel de werknemers als de bevolking zijn ertegen. Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik steunde dit verslag over de verzoeningsovereenkomst inzake de regulering van de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer. Dit was oorspronkelijk alleen bedoeld voor passagiers in het internationale treinverkeer, en ik ben blij dat onze ideeën in aanmerking zijn genomen en dat de regels nu ook gelden voor passagiers in het binnenlandse treinverkeer. Vanaf 2009 is een redelijke reeks basisrechten van toepassing, inclusief het recht op toegankelijk transport voor mensen met beperkte mobiliteit. Bovendien ben ik verheugd over het feit dat bij vertraging een compensatieregeling wordt ingevoerd. Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. − (DE) Ik stem voor een nieuwe verordening over de rechten van de reizigers vanaf 2009. De verordening voorziet onder andere een vergoeding bij grote vertragingen, legt de verantwoordelijkheid van de bedrijven voor passagiers en hun bagage vast, regelt het vervoer van gehandicapte personen en bepaalt de informatie die de spoorwegbedrijven moeten verschaffen. Dat komt er in de praktijk op neer dat, wanneer een internationale trein in de toekomst tussen de 60 en 119 minuten vertraging heeft, de klanten recht hebben op een terugbetaling van 25 procent van de prijs van hun ticket. Indien er een vertraging is van meer dan twee uur, krijgen ze de helft van hun ticket terugbetaald. Dit betekent: meer aanvragen voor schadevergoedingen, maar ook meer zekerheid voor de reizigers. Nu is het aan de lidstaten om deze regels zo snel mogelijk, en dus niet pas na vijftien jaar, uit te breiden naar het nationale vervoersnetwerk. Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) Dit verslag over de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer zou toegejuicht moeten worden. Lars Wohlin (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) Hoewel dit laatste voorstel niet zulke strenge eisen stelt aan de spoormaatschappijen als de voorgaande, bevat het toch nog een overdaad aan bepalingen die alles regelen, van de manier waarop een kaartje kan worden aangekocht (telefonisch, via het internet en aan de kaartjesmachine) tot de aansprakelijkheid van een vervoersmaatschappij voor schade aan de bagage van een passagier. Er zijn ook gedetailleerde bepalingen over hoe men gecompenseerd kan worden wanneer er zich een vertraging voordoet (de bedragen van de vergoedingen, het recht op een maaltijd, enzovoort) en de minimuminformatie die er verschaft moet worden over de oorzaak van de vertraging.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik heb besloten om tegen dit voorstel te stemmen omdat de spoormaatschappijen de mogelijkheid moeten krijgen om hun eigen diensten te ontwikkelen op basis van de bescherming die de passagiers zelf eisen (en waarvoor ze bereid zijn te betalen aan de hand van een duurder ticket). Bovendien zijn deze uitgebreide bepalingen niet in verhouding met de toegevoegde waarde die geboden zal worden door de vervanging van de bepalingen die nu al bestaan op het niveau van de lidstaten in die landen die hebben gekozen voor nationale wetgeving. – Verslagen: Jarzembowski (A6-0314/2007), Savary (A6-0315/2007) en Sterckx (A6-0313/2007) Mathieu Grosch (PPE-DE), schriftelijk. − (DE) De liberalisering van de spoorwegen mag geen doel op zich zijn. Het is een middel om de passagiers beter van dienst te zijn en de doeltreffendheid te verbeteren. De liberalisering van het internationale vervoer is een natuurlijke ontwikkeling. Geen enkel land zou zichzelf immers mogen afsluiten van de rest. Wat nationaal vervoer betreft, kan het bij een liberalisering niet de bedoeling zijn om de winstgevende lijnen open te stellen voor de concurrentie en op hetzelfde moment de minder winstgevende lijnen zonder enige vergoeding over te laten aan de openbare sector. Dit gezegd zijnde, wacht ik in spanning af op de uitvoering van de net goedgekeurde verordening over het openbaar passagiersvervoer. Het Parlement heeft zich niet laten beïnvloeden door de lidstaten en de spoorwegbedrijven wat de rechten van de passagiers betreft, en dat is een enorme overwinning voor de burgers van de EU. Vooral in doorreislanden zoals België, zou een onderscheid maken tussen internationale en nationale passagiers zinloos en onrechtvaardig zijn. In die zin, betekent het derde spoorwegpakket een stap in de goede richting, maar er zullen nog vele op stappen moeten volgen. Brian Simpson (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik stem vóór het compromis dat is gesloten door onze rapporteurs met de Raad van Ministers omdat ik denk dat dit een stap voorwaarts is voor de spoorwegindustrie in de hele Europese Unie, en het de beste deal is waarover het Parlement momenteel beschikt. Het trage tempo waarin de spoorwegindustrie werkt is echter niet alleen frustrerend maar werkt ook als een zeer effectieve rem op het soort radicale actie die vereist is om spoorwegen in veel van onze lidstaten te galvaniseren. Er bestaat een grote kloof tussen de spoorwegen van bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland en die van Bulgarije en Roemenië. Deze kloof moet worden gedicht als we serieus een spoorwegstelsel willen ontwikkelen dat duidelijk Europees is. Is het, hoewel ik de afspraak dat alle spoorwegen volledig toegankelijk moeten zijn binnen vijftien jaar toejuich, tot slot geen droevig feit en een aanklacht tegen onze spoorwegindustrie dat veel mensen met een beperkte mobiliteit geen toegang hebben tot hun spoorwegen in de 21e eeuw? De spoorwegindustrie zit gevangen in een filosofie van “het kan niet” in plaats van “het kan”. Ik hoop dat dit pakket er in ieder geval voor zorgt dat we minder negatief zijn en dat dit een positiever tijdperk voor onze spoorwegen inluidt. (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163 van het Reglement)
61
62
NL
Handelingen van het Europees Parlement
– Verslagen: Batzeli (A6-0309/2007) en (A6-0310/2007) Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) We hebben onze mening gegeven over de aanpassingen aan de vorige hervorming van de suikermarkt in de EU. Die hervorming werd in 2005 opgesteld met de bedoeling het evenwicht op die markt te herstellen. Ik heb echter de indruk dat al deze voorstellen de teelt van suikerbieten aanzienlijk ondermijnen om plaats te maken voor rietsuiker. Daar ben ik fundamenteel tegen gekant. We kunnen niet toestaan dat de traditionele suikerbietenteelt en de suikerproductie in de Europese Unie verloren gaat. Ik denk dat de Europese Commissie, met het nieuwe voorstel dat ze in mei 2007 heeft ingediend om aan de hand van stimulansen bijna 3,8 miljoen ton suiker van de EU markt te halen, opnieuw zal falen in haar opzet. Als het echt zal komen tot de verplichte quotumvermindering in 2010 waarmee gedreigd wordt, dan mag er bij de quotumverlagingen geen rekening gehouden worden met het aantal quota waarvan men voordien, vrijwillig en in ruil voor vergoedingen van het herstructureringsfonds, afstand van heeft gedaan. De productie is namelijk, in overeenstemming met de intentie van de hervorming, afgebouwd in de minst concurrentiekrachtige regio’s, die daar dan ook de gepaste financiële tegemoetkoming voor hebben gekregen. Jan Březina (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, jammer genoeg kent deze voorgestelde suikerhervorming geen positieve afloop. Dat is te wijten aan het feit dat de suikerhervorming gebaseerd is op economische factoren, terwijl de betrokken partijen rekening houden met andere factoren wanneer zij overwegen de markt verlaten. Hoewel Tsjechië over een winstgevende suikerproductie beschikt, hebben we toch afstand gedaan van twintig procent van onze quota: die quota zijn nu in handen van West-Europa. Jammer genoeg, hebben de voorgestelde maatregelen mogelijk negatieve gevolgen voor de Tsjechische Republiek. Dezelfde factoren die de suikerproductie in ons land winstgevend maken en ons een sterke positie verschaffen, zoals het hoge aantal individuele suikerbietentelers, kunnen door deze maatregelen plots een nadeel betekenen als de landbouwers het recht hebben om de markt te verlaten. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat zij die geen subsidies nodig hebben, de markt verlaten. In dat opzicht, betekent de hervorming een stap in de verkeerde richting. Daarom heb ik tegen beide verslagen van rapporteur Batzeli gestemd. Hynek Fajmon (PPE-DE). – (CS) Dames en heren, tijdens de stemming van vandaag heb ik, net als mijn collega’s van de Tsjechische Democratische Burgerpartij, tegen de verslagen van rapporteur Batzeli over de hervorming van de suikermarktordening gestemd. Tot nu toe heeft deze hervorming de Tsjechische Republiek alleen maar schade toegebracht: suikerfabrieken hebben hun deuren gesloten en de machines en technologie hebben hun waarde verloren. Eeuwenlang bestond er in mijn land een traditie van suikerproductie en export. En nu, door het slechte beleid van de Europese Unie, zijn wij een netto-importeur van suiker geworden. Dat is het gevolg van de abominabele besluitvorming in Brussel. Tsjechië heeft de suikerproductie al met meer dan twintig procent verlaagd. Het is nu aan de andere lidstaten van de Europese Unie om hetzelfde te doen, en dan vooral de landen die hun productie nog helemaal niet hebben verlaagd. Dat zijn de redenen waarom ik tegen deze hervorming heb gestemd. Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Dames en heren, de herstructurering van de suikerindustrie en de wijziging van de suikermarktordening zijn noodzakelijk. Maar het
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zou kunnen dat het voorstel van de Commissie in bepaalde landen nog meer problemen zal veroorzaken op de suikermarkt, in plaats van ze op te lossen. Als een land niet in staat is zelf de criteria vast te leggen om een aanvraag van een teler al dan niet goed te keuren − rekening houdend met de productiviteit en de omvang van de productie − dan zullen mogelijk niet alleen de boerderijen met de laagste productie maar ook de concurrentiekrachtige telers de productie van suikerbieten opgeven. In Litouwen, zou het kunnen dat suikerfabrieken dan geconfronteerd worden met een tekort aan ruwe suiker, wat negatieve gevolgen zou hebben op het economische en sociale vlak. Bovendien heeft de Commissie geen oog gehad voor het voorstel van Litouwen om de quota te verminderen tegen 2010 en daarbij niet alleen rekening te houden met het feit of een lidstaat al dan niet vrijwillig afstand doet van zijn quota, maar ook met het de vraag of het land bijkomende productiequota heeft aangekocht. Ik zou de Commissie willen aanmoedigen om stil te staan bij de opmerkingen die zijn geformuleerd. Daarom heb ik me onthouden van de stemming over dit project. Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh en Inger Segelström (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij, de Zweedse Sociaaldemocraten, hebben gestemd tegen het verslag van het Parlement over een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (A6-0310/2007). In principe hebben we niets tegen een hervorming van de communautaire suikersector. Maar we vinden dat de amendementen die het Parlement heeft ingediend geen waarde toevoegen aan het voorstel van de Commissie. We zijn van mening dat ze eerder de kosten dreigen op te drijven in de landbouwsector, terwijl de kosten nu al veel te hoog zijn. Zoiets kunnen wij, de Zweedse Sociaaldemocraten, nooit steunen. Bovendien, vinden wij dat de exportsubsidies voor suiker op lange termijn helemaal moeten verdwijnen. Als er subsidies blijven gegeven worden aan de landbouwsector, dan liever in de vorm van rechtstreekse hulp die volledig los staat van de productie. Marie-Arlette Carlotti (PSE), schriftelijk. – (FR) In het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening in de suikersector, heeft de Europese Unie suikerraffinaderijen geholpen om zich aan te passen aan de herstructurering van de Europese suikerindustrie door hen 150 miljoen euro aan ‘overgangssteun’ toe te kennen. Ik was zeer blij met dit initiatief omdat het, onder andere, de raffinaderij Saint-Louis Sucre in Marseille zou helpen voldoen aan de nieuwe eisen van de suikermarkt zonder daarvoor banen te hoeven schrappen. Maar ik heb eveneens de bevoegde Franse en Europese autoriteiten gewezen op het gebrek aan transparantie bij de criteria die gehanteerd worden bij het toekennen van deze hulp, wat een bevoegdheid is van de lidstaten. Momenteel is deze steun niet gericht op de instandhouding van de raffinage-industrie of het behoud van banen. Er is bovendien geen enkele garantie dat deze steun niet gebruikt zal worden als een stimulans om de productie te verplaatsen naar een land buiten de Europese Unie. De nieuwe hervorming bood een kans om deze kwestie te verduidelijken. Het is jammer dat daar geen gebruik van is gemaakt.
63
64
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De zaak ligt nu in de handen van de Raad. Ik roep op tot uiterste waakzaamheid, zeker van de Franse autoriteiten, zodat deze kwestie, die gevolgen heeft voor de werkgelegenheid van onze medeburgers, eindelijk verduidelijkt kan worden. Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De Junilijst is voorstander van een radicale hervorming van de suikermarkten in de Europese Unie. Er zou zo snel mogelijk een liberalisering van de suikermarkt moeten komen zodat de suikerproducerende landen van buiten de EU de kans krijgen om onder eerlijke voorwaarden de concurrentie aan te gaan. De amendementen die de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement wil toevoegen aan dit verslag zijn niet meer dan een poging om de snelle uitvoering van de hervorming zo veel mogelijk te belemmeren zodat het protectionistische handelsbeleid kan blijven voortbestaan. De amendementen zouden bovendien de kosten van de in de hervorming voorziene industriële herstructurering van bestaande raffinaderijen opdrijven en op hetzelfde moment grotere rechtstreekse vergoedingen toekennen aan de spelers op de suikermarkt. De Junilijst kan in geen geval haar steun verlenen aan een verslag dat ingaat tegen de doelstellingen van de hervormingen van de Europese suikermarkt en dat onvermijdelijk de hervormingen zou afzwakken en de voltooiing ervan in de weg zou staan. We verzetten ons tegen schaamteloze pogingen om beloftes die zijn gedaan aan minder ontwikkelde landen terug te nemen. Omwille van de bovenstaande redenen stemmen wij dus tegen dit verslag. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Uit de realiteit is gebleken dat het aanmoedigen van kleine telers om afstand te doen van hun quota en productie met de bedoeling de concurrentie te bevorderen, zoals wordt geopperd voor de productie van suikerbieten en suiker, een averechts effect heeft, zowel in deze als in andere sectoren. Het benadrukt alleen maar de ongelijkheid qua ontwikkeling, het zal de armoede doen toenemen, en het zal leiden tot een leegloop van het platteland. Daarom verzetten we ons tegen de voorstellen van de Europese Commissie. We willen benadrukken dat dit beleid teruggeschroefd moet worden en dat er rekening gehouden moet worden met de specifieke situatie van elke lidstaat en hun productiebehoeften. Daarom verkiezen wij voedselsoevereiniteit. We vinden het onaanvaardbaar dat een land als Portugal, dat slechts over een beperkte suikerproductie beschikt en amper kan voldoen aan de consumptiebehoeften van de helft van het land, verplicht zou worden om zijn quota voor de productie van suiker uit suikerbieten te verlagen. Voor ons is het van het allergrootste belang dat de liberalisering die in de opeenvolgende hervormingen van de suikermarktordening in gang is gezet, wordt omgebogen en dat er maatregelen worden getroffen voor het behoud van de nationale productie van suikerbieten. We moeten streven naar een landbouw die in de eerste plaats gericht is op de voedselvoorziening. Dat zou de productie en de werkgelegenheid van deze twee fabrieken helpen in stand houden. Jaromír Kohlíček (GUE/NGL), schriftelijk. − (CS) De Europese Unie wordt vaak, terecht, bekritiseerd omdat ze zich moeit met een aantal industriële sectoren. Vooral het feit dat de Europese Unie zich mengt in de zaken van de voedselverwerkingindustrie heeft veel stof doen opwaaien. Het is waar dat sommige lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen problemen. Een klassiek voorbeeld daarvan zijn de verwoede pogingen van een aantal
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
landen in Midden en Oost Europa om collectieve boerderijen te elimineren, hoewel ze winstgevend zijn. In Tsjechië heeft men dat proberen te bereiken aan de hand van verscheidene geamendeerde wetten over collectieve boerderijen. Heel wat collectieve boerderijen zijn hierdoor opgesplitst of hebben een andere juridische entiteit aangenomen. Op hetzelfde moment is de productie in een aantal sectoren gedaald, onder andere in de suikerbietenteelt. Bovendien is de link tussen de productie en de verwerking, als een gevolg van de privatisering, verdwenen. De meeste suikerfabrieken zijn overgenomen door buitenlandse kopers. Dat heeft geleid tot een rampzalige situatie in de Tsjechische suikerindustrie: de winst gaat naar de buitenlandse investeerders, en het verlies treft de bevolking van de Tsjechische Republiek. De suikerproductie is met twintig procent gedaald, en dat in een land dat 150 jaar lang suiker heeft uitgevoerd. Nu moet het land suiker beginnen invoeren en tegelijkertijd op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden voor de boerderijen die tot nu toe suiker hebben geproduceerd. Deze onhoudbare situatie wordt niet opgelost door de verslagen van mevrouw Katerina Batzeli. En toch hebben we voor deze verslagen gestemd omdat ze ten minste de aandacht vestigen op deze ongewenste situatie. Ik wil nog een waarschuwing richten aan die personen die denken dat de teksten die vandaag zijn behandeld een oplossing zijn voor het probleem. Ik vertrouw erop dat we nog op de suikerkwestie zullen terugkomen en dat we de volgende keer beter zullen inspelen op de noden van onze landbouwers. David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik steun het verslag over de hervorming van de suikersector, hoewel dit verslag op bepaalde gebieden vragen oproept. Ik ben het niet eens met het verslag wat betreft de intentie het proces van de onttrekking van het suikeroverschot toe te passen op suikerrietraffinaderijen. Dit staat in contrast met het voorstel van de Commissie om de raffinage van suikerriet uit te sluiten van het onttrekkingsproces. Omdat de raffinaderijen niet direct deel uitmaken van de herstructureringsregeling, zou de vermindering door de onttrekking van de traditionele voorzieningsbehoefte (TSN) van de raffinaderijen geen effect hebben op het overschot van suiker op de EU-markt, omdat de EU nog steeds zou moeten voldoen aan haar internationale verplichting gespecificeerde hoeveelheden ruwe suiker te importeren uit ACP-landen. Het amendement zou echter kunnen leiden tot een afname van de invloed van de maatregel door suikerbietverwerkers te stimuleren om hun fabriek te ontmantelen. Brian Simpson (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik zal vóór dit verslag stemmen dat is opgesteld door mevrouw Batzeli, omdat het vrij duidelijk is dat een herstructurering van de suikerindustrie nodig is. Mijn enige punt van bezorgdheid heeft betrekking op amendement 31, dat, indien aangenomen, de Europese Commissie nog steeds zou verplichten het bestaande fonds open te houden tot 2011, en dit zou een negatief aspect zijn van dit herstructureringsproces. Hoewel dit verslag niet perfect is, vormt het toch een balans tussen de behoeften van de producenten en de overduidelijke noodzaak om deze sector te hervormen. Mijn enige punt van zorg betreft het effect dat een herstructurering kan hebben op de suikerrietproducenten uit ontwikkelingslanden. We moeten tegen iedere prijs een herstructurering voorkomen die suikerbietproducenten beschermt ten koste van suikerrietproducenten en ik hoop dat de Commissie ervoor zorgt dat dit niet gebeurt, en onze eigen boeren tegelijkertijd trouw blijft.
65
66
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) Wanneer er gestemd wordt over landbouwverslagen zoals dit verslag over suiker, dan zouden Parlementsleden met een financieel belang dat moeten melden of zich onthouden van stemming. – Verslag: Thomsen (A6-0287/2007) Bernadette Bourzai (PSE), schriftelijk. – (FR) De ambitieuze doelstelling van de Europese Unie om tegen 2020 twintig procent van alle in de EU verbruikte energie uit hernieuwbare bronnen te halen, verdient onze steun. Hernieuwbare energie houdt heel wat voordelen in voor Europa: een lagere CO2-uitstoot, een grotere Europese onafhankelijkheid, meer werkgelegenheid en economische groei. Maar we moeten de ontwikkeling van alle hernieuwbare energie nauwgezet volgen vanuit het oogpunt van de duurzaamheid en natuurlijk ook in functie van de capaciteiten van de lidstaten. Bovendien moeten we energie besparen door een lager verbruik en een hogere energie-efficiëntie. Ik betreur dat de richtlijn betreffende elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen geen verplichting inhoudt van het gebruik van warmtekrachtkoppeling. Hierdoor zullen er op grote schaal biomassa-installaties gebouwd worden zonder warmtekrachtkoppeling. Die zijn niet energie-efficiënt en destabiliseren bovendien de markt in hout voor energieproductie en industriële doeleinden. Er zijn hiervan voorbeelden te vinden in mijn eigen regio, de Limousin. Daarom ben ik tevreden dat het Europees Parlement oproept tot een voorstel waarbij de sectoren verwarming en koeling centraal staan in het toekomstig wetgevend kader voor hernieuwbare energie en ik heb dan ook voor het verslag Thomsen gestemd. Edite Estrela (PSE), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor het verslag Thomsen over de routekaart voor hernieuwbare energie in Europa (A6-0287/2007) gestemd, omdat ik ervan overtuigd ben dat een verhoogd investering in hernieuwbare energie noodzakelijk is om de Europese Unie minder afhankelijk te maken van externen wat energievoorziening betreft. Het zal ook leiden tot een verminderde uitstoot van CO2, wat ons zal helpen in de strijd tegen de klimaatverandering. Dit verslag benadrukt het belang van een duurzaam gebruik van biobrandstoffen in de vervoerssector. Dat vermindert de afhankelijkheid van olie, de uitstoot van broeikasgassen, en dus ook de gevolgen voor het milieu. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit is een zeer onevenwichtig verslag. Toch is het een verbetering tegenover vorige versies, in het bijzonder omdat dit verslag toegeeft dat fossiele brandstoffen in de nabije toekomst onvermijdelijk uitgeput zullen geraken − hoewel er geen melding wordt gemaakt van de hoge olieprijzen − en dat er sociale en ecologische schade verbonden is aan het gebruik van de pas nog opgehemelde agrobrandstoffen. Maar in dit verslag vergeet men dat het tijd is voor een nieuwe set prioriteiten voor het energiebeleid, prioriteiten die gericht zijn op het verminderen van de kosten voor de consument, het rationaliseren van de consumptie om zo het verbruik te kunnen verminderen (wat zich dus niet beperkt tot alleen maar energie-efficiëntie), het minder vervuilend maken van het openbaar vervoer en het voeren van een algemeen beleid dat echt in het belang van de bevolking is. Met het idee om een gemeenschappelijk energiebeleid voor de Europese Unie in te voeren probeert men gewoon meer steun te verkrijgen voor de economische privébelangen in de
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
sector, zonder daarbij aandacht te besteden aan het feit dat elke lidstaat het soevereine recht heeft om een eigen energiebeleid op te stellen. Bovendien heeft men in het verslag nagelaten de gasvormige biobrandstoffen te analyseren. Men benadrukt evenmin de nood aan onderzoek naar en productie van biobrandstoffen en vermeldt op geen enkel moment de 2020-doelstelling. De reden daarvoor is dat het verslag in de eerste plaats is opgesteld met het oog op het maken van nog meer winst, vooral door de markt in emissiehandel. Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor dit verslag, dat de lidstaten aanzet tot het nemen van de nodige maatregelen om het aandeel van de hernieuwbare energiebronnen in hun energiemix te vergroten. Hernieuwbare energiebronnen moeten de hefboom zijn die ons zal helpen een dubbele doelstelling te bereiken, namelijk een grotere voorzieningszekerheid en een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. De doelstelling van energie-efficiëntie mag niet alleen beschouwd worden als een voorwaarde om de doelstelling van twintig procent hernieuwbare energie tegen 2020 te halen, men moet het beschouwen als een volwaardige doelstelling op zich. Dit zal nieuwe banen creëren en onderzoek en innovatie stimuleren in de energiesector. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan onderzoek naar meer toegankelijke milieuvriendelijk bouwmaterialen voor huizen. Hernieuwbare energie is een van de beste manieren om consumenten en bedrijven te beschermen tegen de gevolgen van zowel de toegenomen energie-invoer als de stijgende brandstofprijzen. Tot slot wil ik nog zeggen dat ik blij ben dat elke lidstaat vrij de meest geschikte hernieuwbare energiebronnen mag kiezen, gezien de verschillen in het potentieel om bepaalde hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen, hetgeen inherent is aan de geologische, hydrologische en klimatologische voorwaarden in de lidstaten. Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb het verslag van Thomsen gesteund en ben ervan overtuigd dat we meer moeite moeten doen om hernieuwbare energie te bevorderen. Mijn eigen land, Schotland, beschikt over een immens potentieel op het gebied van hernieuwbare energie en de Schotse regering heeft onlangs haar voornemen aangekondigd een zo divers mogelijke reeks hernieuwbare technologieën te bevorderen. Ik geloof dat de inspanningen van Schotland een essentiële rol spelen in de EU-doelen voor hernieuwbare technologie. Ik heb tegen de invoering van een streefcijfer van tien procent voor fabrieksbrandstoffen gestemd en vóór het oproepen tot een volledige effectbeoordeling alvorens een mogelijk streefcijfer voor biobrandstoffen te overwegen. De productie van biobrandstof kan de opwarming van de aarde versnellen door de snellere vernietiging van bossen, veenland, gezonde bodems en andere ecosystemen die koolstofputten zijn en die helpen het klimaat te reguleren. Jaromír Kohlíček (GUE/NGL), schriftelijk. − (CS) Ik ben dol op optredens van amateurs. Het maakt niet uit welk onderwerp er behandeld wordt, een amateur zal altijd, met zijn oogkleppen op, hetzelfde resultaat neerzetten. Een zwart-wit beschrijving van de realiteit
67
68
NL
Handelingen van het Europees Parlement
en vurige conclusies die volledig losstaan van de feiten. En wanneer het op de praktische toepassing aankomt, duiken er soms hoge kosten en “onverwachte problemen” op. Helemaal charmant zijn de toespraken van een aantal van mijn collega’s over interessante onderwerpen als biomassa en biobrandstoffen. Die kosten zeer veel energie tijdens het vervoer en de verwerking van de grondstoffen en de verdeling van het product. Dat weten we uit ervaring. Om de kosten te drukken, moeten we kleine productie-eenheden bouwen die de bewoners in de directe omgeving ervan voorzien van alternatieve energie. Ik moet benadrukken dat deze energiebronnen geen oplossing kunnen bieden voor onze eigen energiebevoorrading. Ze kunnen de huidige situatie maar een klein beetje verbeteren. Hetzelfde geldt voor de steeds populairdere systemen voor de opvang van regenwater, en ook voor een aantal andere vormen van hernieuwbare energie. In de komende tien jaar zullen grote steden en bedrijven afhankelijk zijn van grootschalige productie van energie en aardgas. Als we de doelstellingen van het Protocol van Kyoto willen halen, dan zullen de landen met een snel groeiend bruto binnenlands product grote energie-installaties moeten bouwen. Dat kan maar één ding betekenen: meer kerncentrales. Zoniet, zal de Europese Unie binnenkort zeer afhankelijk worden van energie-invoer. De fantasieën van romantische amateurs zullen daar niets aan veranderen. Romano Maria La Russa (UEN), schriftelijk. − (IT) Ik heb mijn steun verleend aan het verslag Thomsen, dat vooropstelt om tegen 2020 twintig procent van onze energie uit hernieuwbare energiebronnen te halen. Dit zal een grote uitdaging betekenen voor elk Europees land, en we mogen niet langer de uitdaging uit de weg te gaan of verwachten dat alleen maar de meest rechtschapen en vooruitstrevende lidstaten de uitdaging moeten aangaan. Ik denk dat er verschillende doelstellingen geformuleerd moeten worden per lidstaat, rekening houdend met het bestaande aandeel in hernieuwbare energie, de energiemix en het potentieel om bepaalde hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen, wat inherent is aan de geologische, hydrologische en klimatologische voorwaarden in elke lidstaat. Hernieuwbare energie is de toekomst. Er zullen gigantische investeringen in innovatie en technologie nodig zijn als we het probleem van de energieafhankelijkheid van Europa willen oplossen binnen een aanvaardbare tijdsspanne en zonder de prijzen voor de consumenten onbetaalbaar te maken. Ik ben echter van mening dat we pragmatisch moeten zijn en ons niet mogen verlagen tot hypocriet gedrag. Het idee dat de productie van hernieuwbare energie voldoende zal zijn om zulke ambitieuze doelstellingen te halen is onrealistisch, al proberen bepaalde politici van linkse en groene partijen ons met hun vooroordelen en ideologische opvattingen van het tegendeel te overtuigen. Wat Europa op middellange termijn kan redden, is een energiemix die ook energiebronnen bevat die niet volledig hernieuwbaar zijn, zoals kernenergie. Of we het nu leuk vinden of niet, een derde van de Europese elektriciteit is afkomstig uit kernenergie. (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163 van het Reglement) Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL), schriftelijk. − (NL) Aangezien onze partij, de Nederlandse SP, een groot belang hecht aan hernieuwbare energiebronnen en vindt dat hier veel breder op ingezet moet worden, hebben wij niet tegen dit verslag gestemd. Er
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
staan echter ook een paar zeer negatieve zaken in. Ten zeerste wijzen wij kernenergie af als duurzame hernieuwbare energiebron. Daarnaast verzetten wij ons tegen het idee dat energiemarkten Europees geliberaliseerd moeten worden. Ten slotte zijn wij van mening dat zonneënergie, windenergie en waterenergie betere alternatieven zijn dan biobrandstoffen. Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het feit dat de Commissie voorstelt om een productiedoelstelling vast te leggen die bepaalt dat twintig procent van de totale energie afkomstig moet zijn uit hernieuwbare energiebronnen en dat elke lidstaat die doelstelling moet halen en opnemen in een nationaal actieplan had aanvaardbaar geweest als het voorstel gebaseerd was op de behoeften van de bevolking, het terugdringen van de energieafhankelijkheid, het besparen van energie, het beschermen van het milieu en de bevestiging dat energie een algemeen goed is en geen handelsproduct. De Europese richtlijnen zijn echter opgesteld in functie van de winst voor de investeerders en gebruiken de hernieuwbare energie om de weg vrij te maken voor privékapitaal en om de rendabiliteit ervan te garanderen. Hoewel hernieuwbare energie natuurlijk en onuitputbaar is en een bijdrage levert aan het terugdringen van vervuilende stoffen, blijft men het milieu verwoesten om toch maar winst te kunnen maken. Een voorbeeld daarvan is de ongecontroleerde promotie van windmolenparken voor particuliere winst, zelfs in gebieden die beschermd worden door NATURA. Het milieu is dus niet meer dan een hypocriet voorwendsel om de aandacht af te leiden van de vrijmaking van de energiemarkt en de gevolgen ervan voor de burgers. Energie wordt hier behandeld als een product en niet als een algemeen goed. Wat biobrandstoffen betreft, vind ik het een provocatie dat men voedingsmiddelen gebruikt voor de productie van energie terwijl er miljoenen mensen sterven van de honger. Andreas Mölzer (ITS), schriftelijk. − (DE) Hoewel het belangrijk is het gebruik van hernieuwbare energie te bevorderen, mag dit in het kader van de Europese Grondwet niet als een excuus gebruikt worden om via een achterpoortje de soevereine rechten van de lidstaten nog verder af te bouwen. Omdat dit aspect niet aan bod komt in het huidige verslag, en er hierover geen verduidelijking is gegeven, moet ik het verslag in zijn huidige vorm verwerpen. De aandacht voor dure kerncentrales heeft de ontwikkeling van andere energiebronnen veel te lang in de weg gestaan. Het onderzoeksbudget voor kernenergie is nog altijd zeven tot acht keer hoger dan de middelen die worden vrijgemaakt voor hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie. Als de EU hernieuwbare energie en de routekaart serieus neemt, dan moeten de subsidies eerlijker verdeeld worden, maar ook daarover vind ik niets terug in het verslag dat hier vandaag gestemd wordt. Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Een stijging van de consumptie is een teken van een algemene (zij het niet altijd eerlijk verdeelde) verbetering van de levensomstandigheden. Maatregelen die gericht zijn op het bestrijden van de negatieve effecten van een toegenomen consumptie moeten daarom rekening houden met het feit dat één factor, namelijk de groei, niet beïnvloed kan worden. Er kan dus maar op twee manieren gehandeld worden: door de consumptie te rationaliseren, en door de efficiëntie van wat we produceren (vooral de energie-efficiëntie) te verbeteren. Dat betekent dat een groot deel van wat we trachten te bereiken, afhangt van onderzoek en innovatie.
69
70
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In de goedgekeurde resolutie wordt zeer terecht benadrukt dat “hernieuwbare energiebronnen een kernelement zijn in een duurzame energiemix, dat bijdraagt tot: een verminderde importafhankelijkheid en diversificatie van de brandstofmix; lagere CO2- en andere emissies; de ontwikkeling van nieuwe, innovatieve technologieën en werkgelegenheid en regionale ontwikkelingskansen.” Een van de conclusies is dat er meer gebruik moet worden gemaakt van de onderzoeks- en technologieprogramma's van de EU om de ontwikkeling van hernieuwbare energietechnologieën te stimuleren. Samenvattend: ik ben het eens met de manier waarop men dit onderwerp heeft benaderd en ik ben voorstander om hiervoor meer investeringsmiddelen vrij te maken. Dat is de belangrijkste reden waarom ik voor dit verslag heb gestemd. Lydia Schenardi (ITS), schriftelijk. – (FR) We staan volledig achter de bevordering van hernieuwbare energie, of het nu voor vervoer, de verwarming van gebouwen of de opwekking van elektriciteit is. Net zoals al onze collega’s, beschouwen we het als een manier om het milieu te beschermen en tegelijk onze energieafhankelijkheid te beperken. En toch kunnen we het verslag van mevrouw Thomsen niet steunen. Ten eerste is haar werkelijke doelstelling niet ecologisch of zelfs economisch, maar dogmatisch: zoals aangegeven in de toelichting, is het haar bedoeling om een gemeenschappelijk Europees energiebeleid te introduceren, en dat heeft voorrang op al de rest. Maar het energiebeleid is een kwestie van soevereiniteit en onafhankelijkheid. Het zou uitsluitend onder de bevoegdheid van de lidstaten zou mogen vallen, en dat staat samenwerking en solidariteit op geen enkele manier in de weg. Bovendien kunnen de voorstellen die in het verslag geformuleerd worden, niet volledig garanderen dat er voldoende rekening gehouden zal worden met de omstandigheden van de lidstaten: en dan heb ik het niet alleen over geografische kenmerken, maar ook over economische beperkingen. Er wordt in alle talen gezwegen over de manier waarop men de minst gevorderde lidstaten zal helpen om deze bindende, algemene doelstelling te halen. Ik zeg dus “ja” tegen hernieuwbare energie, maar niet als er misbruik van wordt gemaakt om de bevoegdheden van de Europese Unie uit te breiden. Brian Simpson (PSE), schriftelijk. − (EN) Hernieuwbare energie in Europa is een belangrijke kwestie die volgens mij niet de erkenning krijgt die het verdient. In dit tijdperk van energiecrisis, opwarming van de aarde en een afname van de voorraden van de meeste traditionele fossiele brandstoffen, is het goed dat het Parlement onderzoekt hoe beter gebruikgemaakt kan worden van hernieuwbare energie. Toch zou ik er ook op willen wijzen dat we in de hele EU ook nog steeds beschikken over grote reserves steenkool en, met het oog op de ontwikkeling van schone kooltechnologie, vraag ik me af of het niet voorbarig is geweest dat we afstand hebben gedaan van steenkool als bron van energie? Ik steun dit verslag, maar ik denk dat we realistisch moeten zijn in wat kan worden bereikt met wind- of golfslagenergie, vooral wanneer we hier de aldoor stijgende energiebehoeften van de EU tegenover zetten. Ik denk dat het goed is de Commissie te vragen actieplannen op te stellen waarbij gebruikgemaakt wordt van hernieuwbare energie waaronder de opwekking van wind-, golfslag- en zonne-energie, en een strategie te ontwikkelen voor biobrandstoffen. Maar we moeten ervoor zorgen dat we niet wat het milieu betreft de planeet redden, om de bevolking vervolgens van honger te zien omkomen. Daarom is de oproep van de commissie tot een eerlijke balans tussen voedsel en energieproductie een juist standpunt om aan te nemen.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Kathy Sinnott (IND/DEM), schriftelijk. − (EN) In mijn land, Ierland, is energie die gebruikt wordt in gebouwen goed voor ongeveer 25 procent van het totale uiteindelijke energieverbruik. Een groot deel van deze energie hield verband met het verbruik van energie voor verwarming. Het energieverbruik in de gebouwensector is groter dan nodig is, want mensen die in inefficiënte gebouwen wonen, moeten meer energie verbruiken om hun huizen te verwarmen. Een verbetering van de energie-efficiëntiestatus van een huishouding kan vaak worden bereikt door een paar betrekkelijk eenvoudige en voordelige stappen te ondernemen, zoals het monteren van thermostatische kranen op radiatoren of het gebruiken van huishoudelijke apparaten die energie-efficiënter zijn. Andere maatregelen zijn bijvoorbeeld volledige cv-systemen installeren, of isolatie aanbrengen in spouwmuren of zolders. Deze laatste opties kunnen op korte termijn meer hinder opleveren, maar het effect ervan is duurzaam. Ik zou de regeringen willen oproepen isolatie in woningen en de andere maatregelen die ik heb genoemd aan te moedigen. Door deze maatregelen te bevorderen kunnen we energiekosten besparen en tegelijkertijd het milieu helpen. De verlaging van de BTW op renovatie moet worden gestimuleerd door de overheden. Betere isolatie zou het energieverbruik in gebouwen kunnen verminderen met vijf procent. Peter Skinner (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik kan vóór dit verslag stemmen en ben van mening dat de algemene doelstellingen ervan in balans zijn met de achtergrond van de voortdurende bezorgdheid over de energiezekerheid. Hernieuwbare energie is een belangrijk aspect van onze toekomstige elektriciteitsopwekking, maar we moeten nog steeds blijven werken met de bestaande energieproductie. Als de EU de nadruk kan leggen op de technologie die noodzakelijk is om de 21e eeuw in te gaan, zal zij de komende jaren ook een concurrentievoordeel hebben in deze sector. Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − (NL) Het verslag over de routekaart voor hernieuwbare energie is een knap werkstuk. Het geeft duidelijk aan dat de komende jaren cruciaal zijn en dat een wetgevend kader onder de medebeslissingsprocedure noodzakelijk is om het huidige aandeel van zeven procent hernieuwbare energie in de energiemix op te trekken naar twintig procent in 2020. Terecht benadrukt het verslag het enorme potentieel van windenergie op zee: een mogelijk aandeel van vijftien procent van de totale EU-energievraag tegen 2020, waarbij 368 000 jobs gecreëerd kunnen worden. Terecht worden de nodige vraagtekens geplaatst bij de ontwikkeling van biobrandstoffen, zeker wat de noodzaak betreft tot duurzame productiewijze en het billijke evenwicht tussen voedsel- en energieproductie. De Groenen hadden het graag wat scherper geformuleerd en vragen dan ook een serieuze analyse van de gevolgen van biobrandstoffen voor het klimaat, het milieu, de sociale structuur en een zekere voedselvoorziening. Jammer dat in het verslag de doelstelling voor biobrandstoffen ongenuanceerd op tien procent blijft. Ander minput in het verslag is overweging E, waarin de nucleaire lobby kernenergie voorstelt als een “overbruggingstechnologie”. De Groenen zijn het daarmee oneens en dienden daarom amendement 2 in. Globaal gezien is dit een goed verslag dat onze steun verdient. 8. Rectificaties stemgedrag en voorgenomen stemgedrag: zie notulen (De vergadering wordt om 12.35 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
71
72
NL
Handelingen van het Europees Parlement
VOORZIITER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter 9. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen 10. Tenuitvoerlegging van het besluit van de Raad betreffende het moratorium op de doodstraf (debat) De Voorzitter. − Aan de orde is de verklaring van de Raad over de tenuitvoerlegging van het besluit van de Raad betreffende het moratorium op de doodstraf. Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, ik ben zeer verheugd dat ik hier vandaag mag spreken over een kwestie die onze gezamenlijke Europese waarden erg aanbelangt. De strijd tegen de doodstraf maakt een wezenlijk deel uit van het mensenrechtenbeleid van de EU en was het onderwerp van de eerste Europese richtsnoeren over mensenrechten. Zoals u weet, dames en heren, werden in deze richtsnoeren in 1998 de belangrijkste kenmerken van het Europese standpunt tegenover deze kwestie vastgelegd, waardoor onze afkeur tegenover de doodstraf werd gekristalliseerd. Sta mij toe u te herinneren aan de doelstellingen van de Europese Unie met betrekking tot de doodstraf, zoals ze zijn vastgelegd in de richtsnoeren. De eerste doelstelling was dat de Europese Unie zich zou inzetten voor de universele afschaffing van de doodstraf, daarmee handelend naar de politieke overtuiging en mening van alle lidstaten van de Europese Unie. De tweede doelstelling is om de landen waar de doodstraf nog geldt, op te roepen om het gebruik ervan geleidelijk af te bouwen en erop aan te dringen dat de uitvoering ervan gebeurt volgens een aantal internationale basisvereisten. Ik ben zeer verheugd om u hier vandaag in deze Kamer te kunnen vertellen over de laatste ontwikkelingen in onze strijd tegen de doodstraf. Zoals u weet, hebben we onlangs een belangrijk initiatief opgestart om deze Europese doelstellingen te promoten. Ik verwijs uiteraard naar het besluit van de Raad van 18 juni van dit jaar, waarin de Europese Unie zich ertoe verbindt bij de 62ste zitting van de Algemene Vergadering van de VN een resolutie over het moratorium in te dienen in het kader van een grensoverschrijdende alliantie. Het Parlement heeft de Europese Unie opgeroepen dit initiatief te nemen aan de hand van resoluties die zijn goedgekeurd in februari en april van dit jaar. Aangezien de opening van de derde zitting van de Algemene Vergadering van de VN niet meer veraf is, neem ik aan dat u wel zult willen weten hoe de Raad zich op deze gebeurtenis voorbereidt. Zo meteen zal ik u kort informeren over de voorbereidingen die momenteel aan de gang zijn. Maar laten we eerst even kort terugblikken op de periode van al bijna tien jaar die is voorbijgegaan sinds de richtsnoeren over de doodstraf zijn goedgekeurd. Ik wil beklemtonen dat we heel wat hebben bereikt sinds 1998. We hebben een breed gamma aan instrumenten ontwikkeld in onze campagne tegen de doodstraf, van politieke actie aan de hand van demarches, verklaringen en multilaterale diplomatie tot financiële steun via het Europees Initiatief voor de democratie en de mensenrechten, een instrument dat zijn bestaan grotendeels te danken heeft aan de inspanningen van het Europees Parlement.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Tussen 1 juli 2006 en 30 juni 2007 heeft de Europese Unie bijvoorbeeld demarches inzake de toepassing van de doodstraf uitgevoerd in 28 landen, van Bahrein tot Zambia. We hebben ook demarches ondernomen bij individuele gevallen in verschillende landen, van Jemen tot Iran. Er zijn ook regelmatig verklaringen van de Europese Unie over dit onderwerp, die soms vrij veel media-aandacht krijgen. Zo heeft de Europese Unie in augustus van dit jaar een verklaring afgelegd over de vierhonderdste executie in Texas. Ik zou ook willen vermelden dat de doodstraf ook aan bod zal komen tijdens de mensenrechtendialogen en het mensenrechtenoverleg met derde landen waarbij we niet zullen nalaten hen over deze kwestie aan te spreken. Ons vertrouwen in daadkrachtig multilateralisme komt eveneens tot uiting door de onafgebroken campagne die we voeren tegen de doodstraf binnen de Verenigde Naties en andere internationale organen. Tussen 1997 en 2005, heeft de Europese Unie elk jaar een resolutie over de doodstraf ingediend bij de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties en in december 2006 heeft de EU haar actie hernomen met een verklaring over de afschaffing van de doodstraf in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De verklaring werd in eerste instantie door 85 landen uit alle delen van de wereld ondertekend en daarna door nog eens tien landen. Diezelfde verklaring van december 2006 werd door het EU-voorzitterschap nog eens herhaald tijdens de opening van de vierde zitting van de Mensenrechtenraad in maart 2007. Hoewel de toepassing van de doodstraf ons nog steeds zorgen baart, zijn we zeer tevreden dat er een wereldwijde trend te bespeuren valt richting of de afschaffing ervan, of de introductie van een moratorium. Meer dan de helft van de landen in de wereld hebben de doodstraf al afgeschaft, in de wet of in de praktijk: volgens Amnesty International gaat het om 133 landen. Ik zou willen geloven dat de Europese Unie, en natuurlijk het Europees Parlement, een rol hebben gespeeld, al is het maar een bescheiden rol, bij die geleidelijke afschaffing van de doodstraf door onze systematische en volgehouden actie door de jaren heen. Dit korte overzicht van de actie die de Europese Unie ondernomen heeft voor de afschaffing van de doodstraf is een bewijs van onze inzet voor deze kwestie. Ik wil ook benadrukken dat we ons ervan bewust zijn dat het Europees Parlement hierbij een trouwe bondgenoot is geweest. En dat brengt me terug naar het huidige agendapunt, namelijk de resolutie voor de Algemene Vergadering van de VN waarin wordt opgeroepen tot een moratorium en de afschaffing van de doodstraf. Dit initiatief bevestigt dat de Europese Unie een voortrekkersrol vervult in de strijd voor de wereldwijde afschaffing van de doodstraf. Het bevestigt eveneens dat we ons zullen blijven verzetten tegen de doodstraf in alle gevallen en alle omstandigheden, omdat het een wrede en onmenselijke straf is. We hebben veel te winnen bij dit initiatief, maar ook veel te verliezen als we niet slagen in onze opzet. We mogen niet vergeten dat dit onze derde poging is, ik herhaal: onze derde poging, om een resolutie over de doodstraf te verkrijgen in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, na twee mislukte pogingen in 1994 en 1999. Wat hier op het spel staat is niets meer en niets minder dan onze geloofwaardigheid als aanvoerders van de wereldwijde strijd voor de afschaffing van de doodstraf. Daarom vond de Raad het noodzakelijk om goed voorbereid te zijn op en voldoende tijd te nemen voor de oprichting van een grensoverschrijdende alliantie. Dat zou niet mogelijk zijn geweest ten tijde van de 61ste Algemene Vergadering, hoewel sommige aanwezigen dat graag hadden gezien. Dat is niet alleen de mening van de specialisten van de Raad. Ook heel wat NGO’s die deze strijd mee aanvoeren, zoals de Wereld Coalitie tegen de Doodstraf, vroegen
73
74
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ons om niet overhaast tewerk te gaan bij het indienen van deze resolutie. Ze vroegen ons om te wachten tot op het moment dat we zeker konden zijn van het welslagen ervan. Dat is precies wat we gedaan hebben. Het besluit van de Raad van 18 juni om een resolutie in te dienen tijdens de 62ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties kondigde het begin aan van een nieuwe fase in de multilaterale betrekkingen. De Raad, het Voorzitterschap en de lidstaten hebben elk hun steentje bijgedragen om het besluit van de Raad in de praktijk om te zetten. Nog voor de zomervakantie was de Groep rechten van de mens van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid het al eens over de manier waarop de kwestie benaderd zou worden: de lidstaten zouden het eens moeten worden over een ontwerptekst en, in een tweede fase, zouden ze nog andere medeauteurs moeten vinden afkomstig uit verschillende regio’s in de wereld. Dat is ook zo gebeurd, en eind augustus vond er een eerste vergadering met alle coauteurs plaats in New York. Twee weken later was er een akkoord over de bewoording. Nu lanceren we een lobbycampagne om mede-indieners te vinden voor onze ontwerpresolutie. Op dit eigenste moment wordt er door onze ambassades over de hele wereld gepolst naar steun voor ons initiatief. We doen al het mogelijke om zo veel mogelijk steun te verwerven om van deze resolutie een succes te maken. In die geest, dames en heren, wil ik u vragen om uw vertrouwen en steun, want die hebben we nodig om dit proces tot een goed einde te brengen. U weet ongetwijfeld hoe moeizaam politieke onderhandelingen kunnen zijn. U zult dan ook begrijpen dat het Voorzitterschap een bepaalde flexibiliteit en bewegingsruimte nodig heeft om de gepaste planning te kunnen opstellen voor zulk een complex initiatief. Het is nu eenmaal een grensoverschrijdend initiatief en de coauteurs moeten ook de kans krijgen de tekst en de strategie van deze resolutie te bekijken. We moeten bovendien snel werk maken van het contacteren van een groot aantal mogelijke mede-indieners, om het initiatief aan gewicht te doen winnen. We staan aan het begin van een zeer uitdagende campagne, maar ik ben ervan overtuigd dat we, als we eensgezind actie ondernemen, van dit initiatief een succes kunnen maken. Laima Liucija Andrikienė, namens de PPE-DE-Fractie. – (LT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, vandaag bespreken we in het Europees Parlement opnieuw de kwestie van een moratorium op de doodstraf. We hebben deze kwestie al twee keer besproken dit jaar, waarna twee resoluties werden goedgekeurd voor een wereldwijd moratorium op de doodstraf (op 1 februari en 26 april). We kunnen alleen maar betreuren dat in beide gevallen het Europees Parlement de Raad heeft opgeroepen deze resoluties in te dienen bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en dat de Raad dit nog niet heeft gedaan. Als de Raad dat alsnog doet voor de aanvang van de 62ste zitting van de Algemene Vergadering, dan kunnen de resoluties nog voor het einde van het jaar worden goedgekeurd. De doodstraf is een wrede en onmenselijke straf die een schending vormt van een van de meest inherente rechten van de mens – het recht op leven – en we kunnen echt niet tolereren dat er elk jaar duizenden mensen ter dood worden veroordeeld in China, in Iran en in andere landen. Daarom is het invoeren van een wereldwijd moratorium op de doodstraf als voorbereiding op een volledige afschaffing één van onze belangrijkste politieke doelstellingen. Voor deze kwestie hebben we niet alleen een consensus nodig tussen onze parlementaire fracties, maar ook een consensus tussen alle lidstaten van de Europese Unie.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik ben ervan overtuigd dat het Europees Parlement bij het aannemen van deze resolutie blijk zou kunnen geven van buitengewone solidariteit en consensus, ondanks onderlinge meningsverschillen over bijvoorbeeld het al dan niet uitroepen van 10 februari tot de Europese Dag tegen de Doodstraf. Het Europees Parlement krijgt hier een gouden kans om zich van zijn meest coherente en solidaire kant te laten zien tegenover de Raad, zeker wanneer er een beslissing genomen wordt die duidelijk een toegevoegde waarde betekent. Politiek zonder waarden is goedkoop en populistisch, terwijl een mensenleven voor ons allemaal waardevol is, ongeacht onze geografische of culturele verschillen. Ik wil mijn collega’s van alle fracties echt aanmoedigen om deze belangrijke resolutie te steunen. (Applaus) Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, staatssecretaris Lobo Antunes heeft op overtuigende wijze de inspanningen van de Raad toegelicht. Ik heb niets toe te voegen aan wat de minister heeft gezegd. Onze fractie steunt u volledig bij uw inspanningen om duidelijk te maken dat de Europese Unie niet alleen staat achter een moratorium, maar ook streeft naar een afschaffing van de doodstraf in de hele wereld. Zoals de vorige spreker al zei, heeft het Europees Parlement dit jaar al twee keer duidelijk gemaakt dat het de strijd tegen de doodstraf wil aanvoeren. Voor ons, sociaaldemocraten, betekent de doodstraf het dieptepunt van de menselijke ethiek. Ik ben afkomstig uit een land waar de menselijke waardigheid het eerste artikel van de grondwet uitmaakt. Het is de taak van elke regering om deze te bewaren en beschermen. Dat is de boodschap die uitgaat van de grondwet van mijn land. Wij, in de Europese Unie, hebben ons op diezelfde boodschap gebaseerd bij het opstellen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat dezelfde boodschap uitdraagt als hierboven vermeld: de menselijke waardigheid is het belangrijkste principe van de Europese Unie. Eenvoudig gezegd, is de doodstraf het tegenovergestelde van menselijke waardigheid. Het komt neer op het vernederen van de mens tot op het laagste punt van zijn bestaan. Het is de plicht van elke gewetensvolle democraat om dit af te schaffen. We strijden voor een moratorium dat gesteund wordt door de Europese Unie. Waarom heerst er dan geen consensus in de Raad? Er is één lidstaat in de Raad die een gezamenlijke resolutie van de Europese Unie in de weg staat. Ik zal niet aarzelen om openlijk te zeggen om wie het hier gaat. Het is de Poolse overheid die niet wil dat we deze fundamentele beslissing nemen. Ze legt een verband tussen de doodstraf en andere kwesties en zegt: wij zullen pas bereid zijn onze steun te verlenen aan de strijd tegen de doodstraf als de anderen hun mening over de doodstraf ook toepassen op de kwestie van abortus en euthanasie. Dat is slechts een uitvlucht. Waarom? Ik zal het u met alle plezier vertellen. Sta me toe een citaat voor te lezen uit een radio-interview van 28 juli laatstleden. Ik citeer: “Persoonlijk was ik, ben ik en blijf ik voorstander van de doodstraf. Het is momenteel niet mogelijk om deze straf opnieuw in te voeren, maar ik reken erop dat er in de toekomst in de EU een gunstiger klimaat voor zal ontstaan.” Lech Kaczyński, de Poolse president. Dat is de reden waarom de Raad tot op de dag van vandaag nog geen resolutie heeft bereikt over het moratorium. De Poolse president is voorstander van de doodstraf en hij hoopt op een gunstiger klimaat in de Europese Unie om ze opnieuw te kunnen invoeren. Daarom
75
76
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zeg ik: dit Parlement is er om te garanderen dat er in Europa nooit een gunstiger klimaat komt voor de doodstraf. Dat is het allerbelangrijkste. (Applaus) Zolang we als Europese socialisten invloed kunnen uitoefenen, zullen we dat doen. Ik zou echter één vraag willen stellen aan de Raad − niet aan u persoonlijk, mijnheer Lobo Antunes, maar aan de staatshoofden en regeringsleiders van de andere 26 lidstaten. Hoe lang zullen de staatshoofden en regeringsleiders nog in stilte laten gebeuren dat een voorstander van de doodstraf, die daar openlijk voor uitkomt, de volledige Raad met deze kwestie verlamt? Wij verwachten hierop een antwoord. (Applaus) Marco Pannella, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de verklaringen die het voorzitterschap het laatste jaar heeft afgelegd zouden − als we een parlement zouden zijn zoals dat in Groot Brittannië of de Verenigde Staten − niet alleen kunnen opgevat worden als een schending van de waarheid maar ook als een belediging van het Parlement. Nee, mijnheer de fungerende voorzitter van de Raad, ik denk dat u verkeerd geïnformeerd bent door de organisatie en structuur die achter u staat en die sinds 1994 deze waardeloze en onbegrijpelijke aanpak goedkeurt, waarvoor de opeenvolgende zesmaandelijkse voorzitters verantwoordelijk zijn of er toch in slagen zichzelf verantwoordelijk te maken! In 1994 stonden we op de rand van de overwinning. We kwamen echter acht stemmen tekort, omdat twintig landen die nu deel uitmaken van de Europese Unie de handen in elkaar sloegen en zich onthielden van de stemming. Het universele moratorium had in de hele wereld uitgeroepen kunnen worden, ware het niet voor die schande die we niet mogen vergeten: twintig Europese landen die zich onthielden in 1994, en een hypocriete en medeplichtige Raad. U, fungerend voorzitter van de Raad, had dan nog de schaamteloosheid om in 1999, terwijl alle Europese ambassadeurs op de ochtend van de stemming verklaarden dat we gewonnen hadden omdat er een zeer grote absolute meerderheid was, te zeggen dat er een telegram vanuit Brussel was aangekomen waarin stond dat we ons moesten terugtrekken. Onverklaarbaar! In 2003 verkondigde de minister van Buitenlandse zaken van Italië, dat toen het voorzitterschap van de Raad bekleedde, dat Italië omwille van een gebrek aan overeenstemming binnen de Europese Unie, de resolutie waarvoor we een meerderheid behaald hadden niet zou uitvoeren. De huidige stand van zaken is nog schokkender. Beseft u dit eigenlijk wel, mijnheer Antunes? In welk land kunnen we met dit verhaal aankomen? U zegt dat 173 van de 192 lidstaten van de Verenigde Naties de doodstraf in theorie en in praktijk hebben afgeschaft. En dat allemaal dankzij uw immense inspanningen! U had een resolutie moeten indienen bij de 61ste Vergadering, bij de vorige, u had er een moeten indienen aan het begin van de huidige Vergadering, gisteren dus, en vandaag vernemen we alweer vanuit New York dat er sprake is van nog meer uitstel. U hebt ook een andere kleine of ernstige onwaarheid verteld: het is waar dat 95 landen een verklaring hebben ondertekend en dat de Italiaanse regering op 28 december al over 85 handtekeningen beschikte. Wat u verwezenlijkt hebt, wat we eigenlijk samen verwezenlijkt hebben, zijn slechts die elf extra stemmen. Als u dus wil verliezen, ga u gang. Het is jammer, en wij zullen...
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de menselijkheid bewaren bij het doen gelden van gerechtigheid is één van de belangrijkste missies van Europa. We moeten ons verzetten tegen openbare spektakelexecuties waarbij de menigte zich op een ongezonde manier vergaapt aan de overblijfselen van de geëxecuteerde. We moeten al onze middelen aanwenden om de executies tegen te gaan die in China en Iran door de autoriteiten worden uitgevoerd om de politieke orde te bewaren. Wat we niet kunnen aanvaarden, is een beperkte visie op deze gehele kwestie. Meer bepaald, kunnen we het niet eens zijn met het stopzetten van het debat hierover. We kunnen ons niet vinden in het soort censuur dat de heer Schulz in zijn toespraak voorstelt. Het is niet aan hem om te beslissen hoe lang Lech Kaczyński president van Polen blijft, hoe graag hij dat ook zou willen. Dat ligt in de handen van de Poolse bevolking, en die hebben zo hun eigen twijfels. En het zijn niet alleen de Polen die hun twijfels hebben bij het wereldwijde moratorium, of bij de propaganda en de sociale campagnes die door de Commissie worden voorgesteld. Ik heb één vraag − is het in feite mogelijk om vanuit een comfortabele overheidszetel in Parijs of Lissabon een oproep voor de opschorting van de doodstraf te richten aan gebieden die overspoeld worden door geweld en wreedheid? Is het niet hypocriet om te verwachten dat we de doodstraf van vandaag op morgen kunnen afschaffen in Iran of Afghanistan zonder dat we iets doen om de veiligheid en rechtvaardigheid in deze landen te herstellen? Ik geloof niet dat de afschaffing van de doodstraf het geweld en de wreedheid in andere delen van de wereld zal oplossen. Polen heeft de doodstraf afgeschaft in 1988, bijna twintig jaar geleden. We hebben dat gedaan tegen de publieke opinie in. We hebben dat gedaan in naam van de Europese eenheid. We willen die beslissing vandaag blijven bevestigen. Het is misschien ook een feit dat ons deel van de wereld zich alternatieven voor de doodstraf kan permitteren. Door samen te werken aan deze kwestie, ook in het forum van de Verenigde Naties, willen we onze solidariteit tonen, maar we kunnen ons niet neerleggen bij de Europese censuur over de doodstraf die wordt geopperd door de heer Schulz. Er wordt in de ontwerpresolutie onnodig melding gemaakt van de zaak rond de Europese dag tegen de doodstraf. Ik zou u eraan willen herinneren dat de doodstraf niet het enige onderwerp is dat ons confronteert met kwesties van leven en dood op het politieke en wetgevende vlak. Als we dan toch een Europese dialoog houden over de uitdagingen waarmee de menselijkheid tegenwoordig geconfronteerd wordt, dan mogen we ons niet beperken tot de doodstraf, waarover we uiteindelijk allemaal dezelfde mening delen. Dan moet er ook een debat komen over abortus, dat in Europa zo vol vuur verdedigd wordt door het Parlement door de club van de heer Schulz. We kunnen dan ook het debat over euthanasie niet uit de weg gaan, garanties voor de menselijke waardigheid, en een debat over de ontluikende ontwikkeling van de biomedische wetenschap. Als er een dag op de Europese kalender in het teken moet staan van de reflectie over het menselijke aspect van de taak van de wetgevende macht, en ook van onze taak, dan mogen we onze ogen niet sluiten voor dit alles, want anders vervallen we in hypocrisie. Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik zou willen voortbouwen op de basis die de heer Pannella heeft gelegd, en ik zou het Voorzitterschap willen vragen om een antwoord te geven, indien mogelijk.
77
78
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik zou willen weten waarom het Voorzitterschap is teruggekomen op het verzoek of het voorstel om een Europese dag tegen de doodstraf vast te leggen. Er staat nergens geschreven dat de beslissing unaniem genomen hoeft te worden. Als u mij een regel kunt citeren waarin dat vermeld wordt, dan zou ik die graag horen. Want, hoewel we hier spreken over politieke samenwerking, ben ik er heilig van overtuigd dat u, indien u dat had gewenst, een stemming had kunnen opleggen en een overweldigende meerderheid had kunnen bereiken, als was het dan min één stem. Ik ben ervan overtuigd dat het een grootse dag voor Europa had kunnen zijn. We hebben een kans aan ons laten voorbijgaan. Ten tweede, mijnheer Antunes, ben ik in de war door uw reconstructie van het trieste verhaal van de verschillende indieningen en terugtrekkingen van de resolutie voor een moratorium. Ik zou u een specifieke vraag willen stellen: aangezien u, het Portugese Voorzitterschap, besloten hebt om zo goed als alleen te handelen en andere landen zoals het mijne niet te betrekken bij de onderhandelingen met de Verenigde Naties − maar dat is geen kwestie die we hier moeten bespreken − dan zou ik willen weten wanneer u de resolutie gaat indienen. Dat is namelijk eveneens onduidelijk, en als u ze te laat indient dan is het compleet zinloos. Ten derde, hebt u twee dingen gezegd die me enigszins verontrusten. Ik was in mijn kamer omdat ik een probleem had, maar ik heb naar het origineel geluisterd in uw prachtige taal. U zei dat het nodig was om flexibiliteit en bewegingsruimte te voorzien en dat vond ik zeer verontrustend. Wat bedoelt u daarmee? U hebt eveneens gesproken over een zogenaamd front dat streeft naar de afschaffing van de doodstraf en die niet veel geloof hecht aan een moratorium. Dat is nog verontrustender, want het is uitgerekend dat soort valse dichotomie dat aan de basis ligt van onze nederlagen tot nu toe. Daarom zou ik u willen vragen om specifieke antwoorden, en ik hoop dat die antwoorden er zullen komen. Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb geboeid geluisterd naar mevrouw Frassoni, wiens vragen en overtuigingen ik volledig deel, en ik sta eveneens achter datgene dat de heer Pannella heeft gezegd. Ik voel me zeer triest vandaag, ik ben echt aangedaan door de toespraak van de heer Szymański. Het feit dat het Europa waarvoor wij allemaal gestreden en gevochten hebben, het Europa waarin we geloofden, nu geconfronteerd wordt met dit soort obstakels en deze meningen, is zeer bedroevend. Vandaag ben ik eveneens bedroefd omdat een groots man, een historische Palestijnse figuur, in Gaza is gestorven aan kanker. Het was niet mogelijk hem te behandelen. Gaza ligt onder vuur, en hij zou waarschijnlijk toch gestorven zijn want hij was zeer oud. Hij was een man die rotsvast geloofde in vrede, in democratie, in een democratisch, seculier en geweldloos Palestina. Zijn naam is Haider Abdel Shafi en ik zou hier hulde aan hem willen brengen, omdat er in de wereld nog zoveel gevallen van doodstraf zijn waartegen we moeten strijden. Ik sta achter datgene dat mijn collega’s hebben gezegd. De zitting is geopend en ik hoop dat op 28 september, wanneer het Portugese voorzitterschap en de Italiaanse regering iedereen ontmoeten, ze echt zullen beslissen om de resolutie in te dienen voor een wereldwijd moratorium op de doodstraf. Het is waar dat de resolutie in de laatste veertien jaar geleden heeft onder vergissingen en uitstel, misschien zelfs onder regelrechte obstructiepolitiek. Maar deze keer kan het lukken, en het moet lukken. Italië zal, samen met Europa, een netwerk van allianties oprichten dat zich uitstrekt over alle continenten. De overgrote meerderheid van de internationale gemeenschap steunt deze resolutie. Er zijn maar weinig landen die voor de doodstraf zijn.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Maar het is een feit dat de dichotomie tussen het moratorium en de afschaffing van de doodstraf niet mag uitgebuit worden. Wij willen de afschaffing van de doodstraf, maar vandaag is het het moratorium dat ons kan verenigen en doen overwinnen. We weten dat het moeilijk is, we weten dat we dit niet als vanzelfsprekend mogen beschouwen. Dat blijkt wel uit de meningen van burgers over heel de wereld, niet alleen die van Polen, en van politieke leiders in Europa die openlijk de doodstraf verdedigen. Maar als onze houding tegenover internationale betrekkingen gebaseerd is op morele waarden, als een mensenleven, rechtvaardigheid en de mensenrechten voor ons op de eerste plaats komen, dan moeten we deze strijd winnen. De komende weken zullen dus cruciaal zijn. Een moratorium betekent een fundamentele stap in de afwijzing door de internationale gemeenschap van een barbaarse praktijk die wraak nastreeft in plaats van gerechtigheid. We moeten echt overwinnen en de “nee”-stemmen isoleren. Jean-Claude Martinez, namens de ITS-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, leden van de Raad, in 1977 werden er tijdens het bewind van Carter twee sondes de ruimte in gestuurd: Voyager 1 en Voyager 2, die ogenschijnlijk niets te maken hebben met ons debat. Maar in die twee sondes had de wetenschapper Carl Sagan, die inmiddels overleden is, een boodschap van bondspresident Waldheim achtergelaten: een tekening van een man en een vrouw, de belangrijkste wiskundige formules die we hier op aarde kennen, en een opname van het geluid van de wind, van een tractor, een baby, en muziekfragmenten van Mozart, Beethoven en Chuck Berry. Vorig jaar, hebben deze twee sondes het zonnestelsel verlaten, of de heliosfeer, zoals het ook genoemd wordt, om 42 000 lichtjaren af te leggen tot aan de dichtstbijzijnde ster. Dat betekent 200 000 kilometer maal 3600, maal 24, maal 365, maal 42 000. Deze twee sondes hebben in dertig jaar nog geen enkel signaal teruggezonden, omdat ze er ook geen hebben opgevangen. Dat betekent dat momenteel het enige leven dat we kennen zich op aarde bevindt. Vanuit dat perspectief, zijn de strafwetboeken van Texas of China, die het mogelijk maken om iets zo buitengewoon zeldzaam als het leven, te beëindigen, duidelijk een echte aberratie. Het Portugese voorstel voor een conferentie over het leven en de menselijke waardigheid geeft dan weer blijk van een visie die eigen is aan dit land van ontdekkingsreizigers. Want tegen de doodstraf zijn is slechts een deel van de uitdaging en de politieke teleologie. Elk beleid moet in principe gericht zijn op het leven in al zijn rijkdom en veelzijdigheid. Zich verzetten tegen de doodstraf is prima, maar, net als euthanasie, is het slechts één aspect van een groter politiek probleem: wat is de zin van politiek? Doen we aan politiek om de economische, sociale en materiële omstandigheden te verschaffen waarin dat mysterie dat we “leven” noemen, zich ten volle kan ontplooiien? Of kiezen we voor de Malthusiaanse no future-politiek van de bezuinigingspacten, rationeringen, verbodsbepalingen, Herodespremies en Britse mond-en-klauwzeerslachtpartijen en brandstapels? Dat is de kern van de zaak en de echte dimensie van de doodstraf: het is de politieke keuze tussen leven en no future. Irena Belohorská (NI). – (SK) Ik ben zonder enige twijfel voorstander van het initiatief om een Europese dag tegen de doodstraf te introduceren, zelfs als de beslissing niet unaniem door de 27 lidstaten genomen wordt. Ik ben verheugd over het verbod dat bepaalde Afrikaanse landen, deels onder druk van de Europese Unie, onlangs hebben ingevoerd. De doodstraf is nu bijvoorbeeld afgeschaft in
79
80
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Rwanda en Gabon. Ook deze landen zijn nu tot het besef gekomen dat de doodstraf niet thuishoort in een democratische samenleving. Ik ben van mening dat het eveneens nodig is om druk uit te oefenen op andere landen, zoals Amerika en China, zodat zij deze handeling naar de geschiedenisboeken verbannen. Daarnaast is het ook noodzakelijk om de aandacht te vestigen op bepaalde Europese landen die er herhaaldelijk niet in geslaagd zijn de protocollen die de doodstraf verbannen goed te keuren. Protocol Nr. 6 bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens, dat de doodstraf in tijden van vrede onder alle omstandigheden verbiedt, is geratificeerd door alle 27 lidstaten. Protocol Nr. 13 echter, dat de doodstraf onder alle omstandigheden verbiedt, is ondertekend door alle 27 lidstaten maar nog steeds niet geratificeerd door vijf landen, namelijk Frankrijk, Polen, Spanje en Letland. Hoewel men vandaag dus vooral Polen heeft geviseerd omwille van de kritiek die het heeft geuit over de Europese dag tegen de doodstraf, ben ik het absoluut eens met de heer Schulz, mevrouw Frassoni en mevrouw Morgantini dat ook deze landen met de vinger gewezen mogen worden. Ik zou willen benadrukken dat er geen enkel bewijs is dat de doodstraf een afradend effect heeft op plegers van geweld en misdaad. De doodstraf is onomkeerbaar, en dat betekent dat gerechtelijke dwalingen, die onvermijdelijk zijn in elk rechtssysteem, niet meer rechtgezet kunnen worden. Maria da Assunção Esteves (PPE-DE). – (PT) Ik zou u willen herinneren aan de uitspraak van Victor Hugo dat bloed weggespoeld wordt met tranen, en niet met bloed. Toen in Europa de waarden werden vastgelegd en er bepaald werd dat het afschaffen van de doodstraf een van de voorwaarden was om ons te brengen waar we nu zijn en blijven, werden de principes bepaald die van Europa een baken van verlichting maken, een plaats waar er geen wetten zijn die niet gebaseerd zijn op de morele basis van de sublieme menselijke waardigheid. De strijd tegen de doodstraf is de strijd tussen de beschaving en de barbaarsheid. De strijd tegen een officiële, georganiseerde, berekende en koelbloedige dood. Een dood omwille van bepaalde regels. Niet de regels van de wet, want de doodstraf valt buiten de grenzen van elke wetgeving die het waard is die naam te dragen. Een dood omwille van wrede, onwettelijke regels. De strijd tegen de doodstraf is een kwestie van universele gerechtigheid, want het raakt aan de essentie van de menselijkheid en het beïnvloedt hoe we in de wereld met elkaar omgaan. Daarom kan Europa niet voorbijgaan aan het feit dat landen zoals China, Iran, Pakistan, Soedan en de Verenigde Staten allemaal het barbaarse mechanisme van de doodstraf in stand houden. Europa heeft het recht niet om aan dit alles medeplichtig te zijn door erover te zwijgen. Ook niet in de eigen rangen. Europa moet Polen eraan herinneren dat de strijd tegen de doodstraf vastligt in de a priori fundamentele rechtsbeginselen die onlosmakelijk verbonden zijn aan het Europese burgerschap. Wat de Europese dag tegen de doodstraf betreft, zou het gepast zijn om te vragen, en ik vraag het dan ook aan het Portugese voorzitterschap, onder welke omstandigheden een land het recht heeft om zich te verzetten tegen de consensuswaarden die bepaald zijn in artikel zes van het Verdrag betreffende de Europese Unie? Ik zou het Portugese voorzitterschap ook willen vragen of de eenstemmigheidregel toegepast mag worden op consensuskwesties over de regels waarop de Unie gebaseerd is. Wordt eenstemmigheid alleen maar gebruikt bij kwesties waarover we verdeeld zijn in plaats van voor de fundamentele consensus waarop Europa gebaseerd is?
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Dat zijn de vragen die ik heb voor het voorzitterschap en mijn bedenkingen over de Europese dag tegen de doodstraf. Pasqualina Napoletano (PSE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, dit is de derde keer dit jaar dat het Europees Parlement de kwestie van het moratorium bespreekt. Wij zijn van mening dat deze doelstelling tegen het einde van het jaar gerealiseerd kan worden, en daarom verzoeken we het Portugese voorzitterschap met aandrang om de tekst in de komende uren in te dienen bij de bevoegde commissie van de Verenigde Naties. We vragen om hiervoor nauw samen te werken met Italië, het land dat de campagne heeft gelanceerd, en om niet alleen de landen van de Europese Unie hierbij te betrekken, maar alle landen die bereid zijn om als mede-indiener of medeauteur op te treden. Ik zou eveneens nog eens willen duidelijk maken dat het streven naar een moratorium geen belemmering vormt voor het streven naar de algemene afschaffing van de doodstraf. Het is een moratorium dat we vandaag proberen te verkrijgen, als een eerste concrete stap richting een volledige afschaffing. Dit alles mag niet aangewend worden om verwarring te zaaien! Tot slot, sluit ik me aan bij het ongeloof van mijn collega’s dat een belangrijk Europees land als Polen zich niet geassocieerd wil zien met een uitroeping van 10 oktober als Europese dag tegen de doodstraf en dat de plannen voor deze dag daarom voorlopig weer zijn opgeborgen. Mevrouw de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, wij verzoeken u om deze doelstelling niet op te geven. Verspil alstublieft dat kleine beetje geestdrift niet dat we hebben kunnen teweegbrengen in een Europa dat nog steeds te erg beïnvloed wordt door de economie, de handel en het monetarisme. Hélène Flautre (Verts/ALE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, het aantal landen dat de doodstraf heeft afgeschaft of een moratorium heeft ingevoerd, neemt elk jaar toe. De zekerheden wankelen, zelfs in landen die nog steeds de doodstraf behouden, zoals de Verenigde Staten, en in moslimlanden worden coalities opgericht. Elke dag worden er acties ondernomen om executies te voorkomen. In heel wat landen wordt homoseksualiteit nog steeds bestraft met de doodstraf, en helaas blijkt uit het huidige Europese klimaat dat dit nog altijd een zeer moeilijke strijd is. Wat het moratorium en de Algemene Vergadering van de VN betreft, verzoekt het Parlement u, fungerend voorzitter van de Raad, voor de derde keer dit jaar, en op de meest plechtige manier: we moeten ons uiterste best doen om zo snel mogelijk en tegen het einde van het jaar een resolutie over een moratorium en een strategie voor de afschaffing van de doodstraf te verkrijgen van de Algemene Vergadering van de VN. Ik denk dat we hier allemaal hetzelfde proberen te zeggen: de bal ligt in uw kamp. Wat de Europese dag tegen de doodstraf betreft: hoe kunnen we verklaren dat we vandaag nog geen woord gezegd hebben over de situatie in Europa? Hoe is het mogelijk dat een land deze kwestie kan misbruiken voor politieke doeleinden door bewust tegen de rest van Europa in te gaan wat betreft artikel 2 van het Handvest van de grondrechten en in te gaan tegen wat misschien wel de oudste gemeenschappelijke doelstellingen zijn van ons buitenlands beleid? De instellingen van de Europese Unie en u, als fungerend voorzitter van de Raad, mogen deze situatie niet tolereren. De internationale dag tegen de doodstraf vindt plaats op 10 oktober. Het Europees Parlement zal op die dag een minizitting houden in Brussel. Het is van het allergrootste belang dat het Parlement deze gebeurtenis zo plechtig en resoluut mogelijk markeert.
81
82
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik was zeer verheugd te horen over het initiatief van de Commissie om een Europese Dag tegen de doodstraf in te stellen op 10 oktober, en ik steun dit initiatief volledig en dring er bij alle collega’s op aan dit te steunen, zoals velen in dit debat al hebben gedaan. Het was voor mij schokkend te constateren dat niet alle EU-landen gunstig staan tegenover dit initiatief. Het standpunt van Polen brengt de geloofwaardigheid van de EU als een belangrijke kracht voor de afschaffing in gevaar en ik hoop oprecht dat de regering van Polen haar standpunt wil heroverwegen. De doodstraf is een wrede en onmenselijke straf. Het schendt de menselijke waardigheid en er is absoluut geen bewijs om te suggereren dat het gebruik van de doodstraf misdaad afschrikt. Gelukkig wordt de doodstraf nu wereldwijd steeds vaker afgeschaft. Heel Europa, afgezien van Wit-Rusland, heeft dit al gedaan, en steeds meer staten in alle werelddelen sluiten zich aan bij een aldoor groeiende lijst met landen die tegenstander zijn van de doodstraf. Ik denk ook dat we er bij onze Amerikaanse collega’s op moeten blijven aandringen de doodstraf voor eens en altijd af te schaffen. Een moratorium op executies is de eerste stap op weg naar afschaffing. De EU moet er bij alle staten die nog steeds de doodstraf hebben op aandringen een moratorium in te voeren. Een resolutie op de Algemene Vergadering van de VN tegen de doodstraf zal hopelijk een belangrijke rol spelen in dit opzicht. Toch moeten we ervoor waken dat de situatie zich niet op dezelfde manier ontwikkelt als in 1999 toen Finland, mijn thuisland, de Algemene Vergadering van de VN zo ver probeerde te krijgen de doodstrafresolutie aan te nemen. Deze was zo zeer verwaterd dat het de zaak meer kwaad zou doen dan goed. Nu Italië de kwestie opnieuw op de agenda heeft gezet, hoop ik dat de EU het voorstel als geheel zal steunen en we hierover een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN zullen krijgen. Józef Pinior (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, minister, ik kan niet anders dan deze interventie te beginnen met een persoonlijke beschouwing. Terwijl ik daarnet luisterde naar de toespraak van de heer Konrad Szymański, die de rechtsgezinde kiezers van Polen vertegenwoordigt, moest ik denken aan een fragment uit de toespraak die president Ahmadinejad gisteren heeft gegeven in de Colombia Universiteit van New York. Mijnheer Szymański, uw rechtse Poolse regeringspartij Recht en Rechtvaardigheid heeft mijn land, mijn vaderland, doen belanden in het rijtje van landen als Iran en Wit-Rusland. President Ahmadinejad verwees gisteren trots naar Amerika als een voorbeeld van een land dat nog steeds de doodstraf uitvoert. De Poolse bevolking is woedend dat de regering in Warschau erin geslaagd is de Europese dag tegen de doodstraf tegen te houden, omdat het een thema was dat de Europese Unie had kunnen verenigen, de Europese bevolking had kunnen verenigen, alle politieke partijen kunnen verenigen en een democratisch-liberale consensus teweeg had kunnen brengen, over alle ideologische verdeeldheid heen. Ik ben ervan overtuigd dat de volgende verkiezingen in Polen zullen aantonen dat de Poolse gemeenschap eist dat de Europese Unie zich bij de Verenigde Naties onverdeeld opstelt in haar strijd voor een initiatief tegen de doodstraf. Ana Maria Gomes (PSE). – (PT) Mijn geboorteland, Portugal, was in 1867 een van de eerste landen om de doodstraf af te schaffen, en ik ben dan ook erg trots op het initiatief van het Portugese voorzitterschap om een Europese dag tegen de doodstraf vast te leggen. Het sluit aan bij alle andere acties die Portugal op het internationale vlak heeft gevoerd, in
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Europa en de Verenigde Naties, om de doodstraf af te schaffen en om de regeringen aan te klagen die deze onmenselijke handeling in stand houden, in het bijzonder China, de Verenigde Staten en Iran. Ik vind het absoluut schokkend dat de Poolse regering dit initiatief heeft willen tegenhouden met zulke opportunistische en tegenstrijdige argumenten. De Poolse burgers moeten zich bewust zijn van het feit dat de regering Kaczynski hiermee niet alleen schade toebrengt aan de Europese Unie en haar fundamentele waarden, maar ook de goede naam en het prestige van Polen naar de bliksem helpt. Wat hier op het spel staat, zijn de fundamentele waarden die het onderscheid bepalen tussen beschaving en barbaarsheid. Het Portugese voorzitterschap mag zich niet laten tegenhouden, het mag niet geïntimideerd geraken door de tegenstand van de Poolse regering. Het moet het voorstel behouden en er zo snel mogelijk over laten stemmen in de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen. Laat de Poolse regering zichzelf maar isoleren, en ga gewoon door met het houden van de Europese dag tegen de doodstraf op tien oktober. Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik distantieer mij volledig van de uitspraken van mijn collega, de heer Konrad Szymański, en sluit mij voor honderd procent aan bij de mening van de heer Pinior. Polen heeft het zesde Protocol ondertekend en heeft daarmee de doodstraf afgeschaft. Het heeft dan ook de wettelijke verplichting op zich genomen om deze straf uit ons land te verbannen. Vorig jaar, op 17 en 18 juni, zijn alle Europese ministers van Buitenlandse zaken − allemaal, dus ook die van Polen − in Luxemburg overeengekomen dat de Europese Unie een gezamenlijke ontwerpresolutie tegen de doodstraf moest indienen. Wat is er tussen 17 juni en september gebeurd dat Polen van mening heeft doen veranderen? Uiteraard zitten de binnenlandse politiek en de verkiezingen er voor iets tussen. Maar kunnen we eigenlijk wel zeggen dat Polen van mening is veranderd? Het is namelijk niet Polen, het is de Poolse regering. Polen zijn geen barbaren, zij aanvaarden de doodstraf niet. De Poolse bevolking heeft al meermaals haar ongenoegen over de doodstraf laten blijken. En ik wil u erop wijzen, en dan vooral de heer Szymański, dat uit publieke opiniepeilingen blijkt dat 57 procent van de Polen tegen de doodstraf is. Gelieve dat in gedachten te houden wanneer u spreekt in naam van Polen, en zich bewust te zijn van deze trend wanneer u de mening van de Poolse bevolking schetst. Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. – (PT) Dank u wel, Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, voor uw meningen, uw opmerkingen en uw vragen. Het was, zoals ik had verwacht, een gemakkelijk debat voor de Raad. Het was gemakkelijk omdat de Raad en het Europees Parlement het eens zijn over wat de essentie van deze zaak is, namelijk het verkrijgen van een resolutie over een moratorium en de afschaffing van de doodstraf tijdens de volgende zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Uiteraard ben ik verheugd dat we het eens zijn over de centrale doelstelling van het debat en dat we zullen samenwerken om deze te realiseren. Eén van de Portugese parlementsleden zei het al: ook ik ben erg trots om Portugal in dit debat te mogen vertegenwoordigen, omdat Portugal het eerste land in Europa was om de doodstraf af te schaffen. Het is een thema, een kwestie, een probleem dat de Portugezen bijzonder nauw aan het hart ligt en ik ben trots om dat hier te mogen verkondigen. Ik ben trots dat ik op dit moment de kans krijg de inspanningen van de Raad in de Verenigde Naties te leiden om de doelstelling te halen die we ons hebben opgelegd.
83
84
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik ben hier niet om over het verleden te praten. We moeten wel lessen trekken uit het verleden, en we moeten uiteraard vermijden opnieuw de fouten te maken die er voordien voor hebben gezorgd dat we onze vooropgestelde doelstelling niet hebben kunnen realiseren. Maar het verleden is het verleden. Laten we ons nu richten op de toekomst. Laten we ons daar resoluut en onverstoorbaar op richten, in de wetenschap dat de taak die voor ons ligt, politiek gezien niet eenvoudig is, maar ook niet onmogelijk. Wanneer we spreken over flexibiliteit, dan heb ik het over vertrouwen hebben in het werk van het voorzitterschap. Wat we momenteel verlangen en met aandrang vragen − en ik ben er zeker van dat het Europees Parlement ons dit zal geven omdat het zich bewust is van de complexe en soms zelfs moeilijke politieke kwestie die voor ons ligt − is uiteraard dat het Europees Parlement vertrouwen heeft in het voorzitterschap en in de inspanningen die het voorzitterschap heeft geleverd, zodat we deze doelstelling eindelijk tot een goed einde kunnen brengen. We zullen de ontwerpresolutie begin oktober indienen − begin of midden oktober. Dat is ons voornemen en ik kan u zeggen dat de talrijke demarches en ontmoetingen die er tot nu toe geweest zijn ons een zeker vertrouwen hebben gegeven. We hopen dat dit vertrouwen na verloop van tijd nog zal toenemen, want ons streven is een nobel streven. Tot slot zou ik nog willen zeggen dat de Europese Unie al medeauteurs heeft gevonden die deze ontwerpresolutie met ons gaan ondertekenen; ik zou u ook willen zeggen dat ik zeer trots ben dat er zich onder deze medeauteurs Portugees sprekende landen bevinden uit Afrika, Azië en ook Latijns Amerika: landen die net als ons, net als de Portugezen, het respect voor de waarde van het leven willen onderschrijven. Ik herhaal, we twijfelen er dus niet aan in dat het Portugees voorzitterschap met uw steun en uw vertrouwen de doelstelling zal kunnen behalen die we ons hebben opgelegd tijdens de 62ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en dat er effectief een resolutie goedgekeurd zal worden waarmee zowel het Europees Parlement als de Raad het eens kunnen zijn. Martin Schulz (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik zou het woord willen vragen voor een persoonlijk feit, zoals bepaald in artikel 145. Het Poolse Parlementslid dat gesproken heeft in naam van de UEN-Fractie, heeft mij volledig verkeerd geciteerd tijdens zijn opmerking over mijn toespraak en ik zou dit willen rechtzetten. Ik vroeg de Raad hoe lang de houding van de Poolse president, de heer Kaczyński, nog getolereerd zou worden. Vervolgens heb ik een citaat aangehaald van de heer Kaczyński, die hoopt op een atmosfeer waarin de herinvoering van de doodstraf in Europa mogelijk zou worden. En mijn vraag aan de Raad was: hoe lang gaat de Raad dit nog laten gebeuren? Hoe lang gaan de andere 26 regeringen over deze kwestie nog het stilzwijgen bewaren? Ik heb op geen enkel moment doen uitschijnen dat ik zou kunnen beslissen (hoe zou ik dat kunnen?) hoe lang de heer Kaczyński nog president van Polen kan blijven. Het is het absolute soevereine recht van de Poolse bevolking om te beslissen wie er in de regering zit en wie er president wordt. Maar wat ik wel doe, is de Poolse bevolking smeken om slim te zijn en deze regering zo snel mogelijk weg te stemmen! De Voorzitter. − Dank u voor de toelichting hierop. Monica Frassoni (Verts/ALE). – (PT) Ik heb een zeer specifieke vraag gesteld. Ik wilde weten op welk artikel het voorzitterschap zich gebaseerd heeft toen het bepaalde dat er voor deze kwestie unanimiteit vereist was om, bijvoorbeeld, te besluiten een dag tegen de
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
doodstraf in te voeren, en waarom het voorzitterschap niet heeft aangedrongen op een stemming in de Raad. Ik zou willen weten waarom het voorzitterschap over dit punt, dat alle sprekers hebben aangehaald, niets gezegd heeft. Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. – (PT) Het is de interpretatie van de Raad dat besluiten van deze aard unanimiteit vereisen. De Voorzitter. − Ik heb vijf ontwerpresoluties (3) ontvangen die zijn ingediend in overeenstemming met artikel 103(2) van het Reglement van Orde. Het debat is gesloten. De stemming zal plaatsvinden op donderdag 27 september 2007. 11. Onderhandelingen betreffende een interregionale associatie-overeenkomst tussen de Mercosur en het nieuwe strategische bilaterale partnerschap met Brazilië (debat) De Voorzitter. − Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de onderhandelingen betreffende een interregionale associatieovereenkomst met de Mercosur en het nieuwe strategische bilaterale partnerschap met Brazilië. Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. – (PT) We begrijpen dat de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Mercosur in alle opzichten zo uitgebreid mogelijk moet zijn, met andere woorden, een politieke en economische associatie en samenwerking, die niet alleen gericht is op het bevorderen van de handel en de investeringen, maar ook op het aanzienlijk versterken van de strategische relatie tussen deze regio en de Europese Unie. Deze overeenkomst betekent de oprichting van de grootste vrijhandelszone − van bijna zevenhonderd miljoen inwoners − tussen twee regionale blokken, zal de economische en sociale integratie ten goede komen, investeringen vereenvoudigen en leiden tot een aanzienlijke economische groei in beide regio’s. Het is een feit dat de resultaten van de onderhandelingen over de Doha ontwikkelingsagenda het onderhandelingsproces beïnvloed hebben. We kunnen de associatieovereenkomst echter niet vanuit een puur economisch standpunt benaderen. We mogen ook het belang van de politieke dimensie van deze overeenkomst niet uit het oog verliezen. Om de kwalitatieve sprong te nemen die we allemaal wensen in de relatie tussen de Europese Unie en de Mercosur, is het van het grootste belang dat we rekening houden met het evenwicht tussen de politieke en economische componenten. We moeten echter erkennen dat we, na zeven jaar onderhandelen, in een impasse terecht zijn gekomen. Die impasse is het resultaat van de discrepantie tussen de voorstellen die er gedaan zijn. Enerzijds was er het voorstel van de Europese Unie waarin alle sectoren werden opgenomen, en anderzijds was er het voorstel van de Mercosur waarin er sectoren werden weggelaten die erg belangrijk waren voor de Europese Unie. Het Portugese voorzitterschap wacht tot de Mercosur blijk geeft van politiek engagement en voor de dag komt met een beter voorstel, zodat de Commissie de onderhandelingen kan hervatten met het oog op een snelle afronding van een overeenkomst die voor beide partijen eerlijk en evenwichtig is.
(3)
Zie notulen.
85
86
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het strategische partnerschap tussen de Europese Unie en Brazilië dat op vier juli werd vastgelegd tijdens de top in Lissabon, mag niet alleen beschouwd worden als een middel om de banden met Brazilië aan te halen maar ook als een manier om de strategische bilaterale relaties tussen de Europese Unie en Latijns Amerika te verbeteren en, in het bijzonder, de onderhandelingen tussen de Europese Unie en de Mercosur. Uit de gemeenschappelijke verklaring die werd afgelegd na de top met Brazilië blijkt duidelijk dat er een wil is om de onderhandelingen over de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Mercosur af te ronden. Wat Brazilië betreft, en rekening houdend met het groeiende strategische belang van dat land op het internationale toneel, betekent het partnerschap dat tijdens het Portugese voorzitterschap is opgebouwd het begin van een nieuwe relatie tussen de Europese Unie en Brazilië, vergelijkbaar met degene die we nu zien met Rusland, India en China. Het partnerschap zal verder ontwikkeld worden aan de hand van een actieplan waarin aandacht is voor het versterken van de dialoog en de samenwerking betreffende de kwesties die voor beide partijen van belang zijn. Die kwesties werden voorgesteld in een mededeling van de Commissie aan de Raad over het strategische partnerschap tussen de EU en Brazilië, waarin de agenda voor de Mercosur uiteraard ook werd vermeld. Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben dankbaar voor de gelegenheid over dit zeer belangrijke onderwerp te mogen discussiëren. Zoals terecht is benadrukt, voert het besluit om een strategisch partnerschap met Brazilië op te zetten terug op de eerste mededeling van de Commissie over Brazilië, waarin wij een manier voorstelden om onze betrekkingen met Brazilië te bevorderen, en de eerste top EU-Brazilië in Lissabon heeft deze nieuwe relatie bekrachtigd en versterkt. Vanwaar een nauwere relatie met Brazilië? Het strategische partnerschap tussen de EU en Brazilië is een natuurlijke reactie op geopolitieke feiten. Brazilië is tegenwoordig een internationale speler van groot gewicht in belangrijke wereldomvattende kwesties zoals klimaatverandering, armoedebestrijding, vrede, veiligheid en multilateralisme. Het land is een gerespecteerde stem in de ontwikkelingswereld, zoals blijkt uit het voorzitterschap van de G20 binnen de WTO of als actieve promotor van de Zuid-Zuid-dialoog. Het land heeft nieuwe partnerschappen gesmeed met alle belangrijke spelers: China, Rusland en de Verenigde Staten. De Europese Unie heeft veel te winnen bij een nauwere relatie met Brazilië om vooruitgang te boeken in wereldomvattende kwesties die van algemeen belang zijn. Het strategische partnerschap biedt het juiste kader, zoals de ervaring heeft aangetoond met alle andere leden van de BRICS-groep. Welke effecten heeft dit partnerschap op Latijns-Amerika en, specifieker gesteld, op de Mercosur-regio? De bevordering van regionale integratie is een van de hoekstenen van het partnerschap. Dat is duidelijk uiteengezet in de mededeling van de Commissie, en zo ziet Brazilië het ook. President Lula verklaarde dit heel duidelijk tijdens de eerste top EU-Brazilië in juli. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk de Southern Cone is voor de Europese Unie. Behalve het delen van culturele en politieke waarden zoals democratie, mensenrechten en sociale rechtvaardigheid, is er een enorm economisch potentieel te verkennen tussen de twee regio’s die elkaar economisch aanvullen. De EU is Mercosurs belangrijkste handelsen investeringspartner. Jaarlijkse gaat er voor vijftig miljard euro aan goederen en diensten
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de oceaan over. Bovendien bedroeg de totale waarde van EU-investeringen in de Mercosur-landen in 2005 ongeveer honderd miljard euro. Het belangrijkste is bovendien dat wij geloven in het potentieel van een economisch en politiek geïntegreerde Mercosur. De recente oprichting van het Structural Convergence Fund en het Mercosur Parlement zijn zeer bemoedigende signalen. De EU is een fervent voorstander van dit integratieproces, niet alleen in woorden maar ook concreet in daden. De Europese Unie is en blijft de quasi-exclusieve donor voor Mercosur-integratie. Een som van vijftig miljoen euro is de afgelopen vijf jaar toegezegd en hetzelfde bedrag is beschikbaar voor het huidige Financieel Perspectief (2007-2013) om de instellingen van Mercosur te helpen opzetten, het maatschappelijk middenveld te versterken en de economische integratie te bevorderen. De afsluiting van de EU-Mercosur associatieovereenkomst zou een enorme stap vooruit zijn in het integratieproces van de regio. Daarom blijft de Europese Unie zich terdege inzetten voor het afsluiten van de onderhandelingen en wenst zij de onderhandelingen voort te zetten zodra er meer duidelijkheid is verkregen in de Doha-ontwikkelingsronde. Het strategisch partnerschap met Brazilië is een beslissing ten gunste van Brazilië en ten gunste van Mercosur. De twee niveaus van betrekkingen – nationaal en regionaal – vullen elkaar aan en ondersteunen elkaar. Het partnerschap vervangt op geen enkele wijze de biregionale onderhandelingen tussen de EU en Mercosur. Wij zijn het volledig eens met Brazilië dat Mercosur het enige platform is en blijft voor onze bilaterale economische en handelsbetrekkingen. Ik ben ervan overtuigd dat we door banden aan te gaan met Brazilië, het grootste lid van Mercosur, echt kunnen zorgen voor toegevoegde waarde voor het regionale integratieproces. Gedeelde ervaring met een gemeenschappelijke agenda met de EU zal Brazilië aanmoedigen Mercosur-inspanningen beter te ondersteunen om een gemeenschappelijke markt en een politieke unie tot stand te brengen. VOORZITTER: M. GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter Daniel Varela Suanzes-Carpegna, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, dames en heren, ik zou eerst en vooral de commissaris en het Portugese voorzitterschap willen bedanken voor hun noodzakelijke en relevante opmerkingen over de tekst van de duidelijke vraag die is gesteld door de Commissie internationale handel. Zoals we allemaal weten, is Brazilië een groot en bewonderenswaardig land met een enorm potentieel. Het is een land dat zich op een cruciaal punt in zijn politieke en economische ontwikkeling bevindt. Onze onderlinge relatie is sterk en we kunnen en moeten die nog meer versterken. Bovendien kennen, erkennen en respecteren we allemaal de speciale band die Brazilië heeft met Portugal, en de band die Portugal heeft met Brazilië. – (PT) Wij kunnen het standpunt, de belangen en bezorgdheden van onze waardevolle, goede Portugese vrienden zeer goed begrijpen, omdat we ze delen. (ES) De Europese Unie, de Commissie, de Raad en het Parlement hebben echter altijd de consolidatie van de regionale integratie van de Mercosur gesteund, door met het blok te onderhandelen en in de mate van het mogelijke de regionale consolidatie te steunen.
87
88
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Zoals eerder gezegd, speelt Brazilië hierin een sleutelrol. Als de mededeling van de Commissie en het voorgestelde strategische partnerschap met Brazilië in die richting evolueren, dan is dat des te beter. Dat zou namelijk aansluiten bij de mening van het Europees Parlement, die hier gebleken is uit het debat en ook uit de stemming over het verslag betreffende de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur, dat een jaar geleden werd aangenomen en waarvan ik de eer had als rapporteur op te treden. Omwille van de verwarring die was ontstaan na deze mededeling, moest het Parlement zich ervan verzekeren dat dit punt zou worden opgehelderd en dat we geïnformeerd zouden blijven. We zijn ons ervan bewust dat we niet eeuwig kunnen blijven wachten op een ambitieuze overeenkomst tussen de Europese Unie en de Mercosur. Als de Mercosur zelf geen vooruitgang boekt op het vlak van integratie, en als de onderhandelingen tussen de Europese Unie en de Mercosur muurvast blijven zitten, dan moet er, met of zonder een Doha overeenkomst, een beslissing genomen worden. En dan blijft de meest doeltreffende optie een bilaterale overeenkomst met Brazilië. Maar zolang dat niet gebeurt, Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, moeten we blijven streven naar een overeenkomst met de Mercosur. Kort gezegd, komt het erop neer dat we “ja” moeten zeggen tegen Brazilië, maar wel zonder de onderhandelingen met de volledige Mercosur te schaden. Erika Mann, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad. Wij, leden van de Commissie internationale handel, hebben dit debat aangevraagd omdat we erg bezorgd zijn over het feit dat er steeds meer verschillende overeenkomsten worden afgesloten die een invloed hebben op het werk dat wij verrichten op het vlak van buitenlandse economie en die natuurlijk ook altijd iets te maken hebben met het politieke buitenlands beleid. We hebben bilaterale vrijhandelsovereenkomsten, regionale vrijhandels-overeenkomsten, partnerschapsovereenkomsten en strategische overeenkomsten en we vragen ons af hoe we die allemaal kunnen samenbrengen tot één consistente Europese aanpak waarmee we het hoofd kunnen bieden aan de uitdagingen die de globalisering stelt op het vlak van het buitenlands beleid en de buitenlandse economie. Commissaris, u hebt zeer terecht opgemerkt dat Brazilië voor ons een belangrijk land is, en natuurlijk delen wij allemaal deze mening. Ik ben, tussen haakjes, zeer dankbaar dat de fungerende voorzitter van de Raad hier aanwezig is. Brazilië is niet alleen een belangrijk land; in vele opzichten is het ook een fantastisch land. De vraag is zeer eenvoudig: hoe kunnen we op een verstandige manier deze strategische overeenkomst combineren met het vooruitzicht op een regionale overeenkomst met de Mercosur? Een Mercosur die het zichzelf trouwens zeer moeilijk heeft gemaakt. De onderhandelingen gaan zeker niet van een leien dakje. Ze zijn zeer ingewikkeld. Daarnaast willen we nog een multilaterale overeenkomst afsluiten in de Doha ronde. Het lijkt me niet erg waarschijnlijk dat we deze overeenkomst met veel glans gaan binnenhalen, als we ze al binnenhalen. Hoe hoopt u dit alles dan op elkaar af te stemmen? Dat is onze vraag. Natuurlijk is het ook een strategische overeenkomst. Wat houdt dat in, een strategische overeenkomst? Het kan heel veel betekenen als je er goed naar kijkt. De overeenkomst bevat heel wat politieke intentieverklaringen met betrekking tot Brazilië, en ze zijn allemaal zeer verstandig. En, wederom, mijn fractie is zeer tevreden dat ze erin zijn opgenomen,
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
maar hoe sluit dit aan bij de andere leden van bijvoorbeeld Zuid Amerika, waarmee we vrijhandelsovereenkomsten hebben afgesloten? Hoe gaat u, op een manier die alle partners kunnen begrijpen, aan hen kunnen uitleggen dat ons handelsbeleid gebaseerd is op een uniforme Europese aanpak? Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, dames en heren, de Mercosur heeft veel te danken aan de Europese Unie. Er bestaat geen twijfel over dat de Mercosur het resultaat is van de vrije en soevereine beslissing van zijn vier volwaardige leden, en als de aanvraag tot lidmaatschap van Venezuela zoals verwacht wordt goedgekeurd, zullen er binnenkort vijf leden zijn. Het is dus duidelijk dat de Mercosur zijn bestaansrecht te danken heeft aan zijn leden. Maar het is eveneens duidelijk dat de Europese Unie, vanaf het prille begin met de verklaring in Foz do Iguacu in 1985 en het Verdrag van Asunción in 1991, erg nauw verbonden is geweest met de Mercosur, die toen nog in de kinderschoenen stond, maar nu een realiteit is. De EU was steeds aanwezig om het bestaan en de doelstellingen van de Mercosur te steunen, te delen en te verdedigen, omdat we allemaal wisten dat een regionale band, tussen het ene regionale kader en het andere regionale kader, zowel voor hen als voor ons heel wat voordelen zou inhouden. Daarom is het Europees Parlement altijd voorstander geweest van het geven van een maximale impuls aan de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Mercosur. Een overeenkomst die stand kan houden, die ambitieus is maar ook in evenwicht. Een overeenkomst die, naast het pure handelsaspect, ook een politiek en institutioneel hoofdstuk heeft, en ook een hoofdstuk over de bevordering van de duurzame economische en sociale ontwikkeling. Dat zijn de waarden die het Europees Parlement steeds verdedigd heeft in de relatie met de Mercosur. Dat is ook de reden waarom sommige Parlementsleden van de Commissie internationale handel die zich wijden aan de buitenlandse handelsbetrekkingen verrast zijn, zoals is gebleken uit verscheidene toespraken, door de aankondiging van een strategische bilaterale overeenkomst met Brazilië. We hebben altijd gevonden dat het regionale kader de meest doeltreffende manier is om deze doelstellingen te behalen, we vinden dat dit de zuil is waarop onze betrekkingen moeten steunen. Het is duidelijk dat het toenemende belang van Brazilië niet alleen ons respect, maar ook onze welgemeende felicitaties verdient. President Lula en zijn regering bewerkstelligen een leiderspositie voor het land die een positieve invloed heeft op de stabiliteit van het gebied en die voor miljoenen mensen vooruitgang betekent. Als we kijken naar de cijfers, dan is het voor iedereen duidelijk hoe belangrijk de invloed van Brazilië is op onze handelsbetrekkingen met dit prachtige deel van de wereld en hoe het belang ervan nog zal toenemen. Maar een specifieke strategische relatie tussen de Europese Unie en Brazilië, zoals is aangekondigd op 30 mei, zou schade kunnen toebrengen aan de regionale betrekkingen tussen de Europese Unie en de Mercosur. We hebben geluisterd naar de uitleg van de staatssecretaris en de commissaris die ons hierover willen geruststellen. Maar we verwachten dat het Parlement op de hoogte wordt gehouden van het verloop van deze onderhandelingen. Hoewel we allemaal begrijpen dat
89
90
NL
Handelingen van het Europees Parlement
een specifieke strategische overeenkomst met Brazilië in theorie best mogelijk is, zouden we namelijk niet willen dat de regionale betrekkingen hierdoor verzwakt worden. Liam Aylward, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de kwestie van het Braziliaanse vlees blijft het nieuws overheersen, omdat dit een probleem is dat de boeren en consumenten in Europa aangaat. Als EP-lid van de Ierse regering, heb ik de Braziliaanse ambassadeur voor de Europese Unie in mei van dit jaar en daarna eind augustus ontmoet om mijn bezorgdheid te uiten over de Braziliaanse vleesexporten naar de EU. Deze omvatten illegale verwijdering van etiketten, veesmokkel over de grenzen van gebieden die getroffen zijn door mond- en klauwzeer en het op de juiste wijze controleren van vee. De EU heeft het beleid van regionalisatie terecht aangenomen waarbij, als er sprake is van een uitbraak van mond- en klauwzeer in een land, alleen het getroffen gebied wordt uitgesloten van de vleesexport. Dit beleid heeft deze zomer in Ierland en het Verenigd Koninkrijk goed gewerkt, omdat er onmiddellijk strikte traceerbaarheidsmaatregelen werden ingevoerd. Dit niveau van traceerbaarheid bestaat niet in Brazilië en dit is vanuit het oogpunt van de EU onaanvaardbaar. In de EU moeten vleesboeren voldoen aan strenge normen die door de Commissie zijn opgelegd. Ik zou er bij de Commissie op willen aandringen ervoor te zorgen dat in Brazilië dezelfde normen en voorschriften worden toegepast als in Europa, om voor iedereen gelijke concurrentievoorwaarden te garanderen. Ik ben verheugd dat commissaris Fischer Boel volgende maand een bezoek brengt aan Brazilië en ik hoop dat zij na haar bezoek antwoord kan geven op de terechte zorgen van boeren en consumenten in Europa. Alain Lipietz, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, laten we er geen doekjes om winden. Het probleem is niet het respect dat we dit fantastische land, Brazilië, verschuldigd zijn. Het probleem is de richting waarin de internationale betrekkingen op het moment evolueren. De heer Mandelson, en klaarblijkelijk ook het directoraat-generaal Handel, hebben het ideaal van het multilateralisme laten varen en hebben zich aangesloten bij de bilaterale aanpak van de Verenigde Staten. Vroeger werd het Europese standpunt over internationale handel gekenmerkt door het feit dat we minstens streefden naar biregionalisme, met andere woorden: onderhandelingen van regio tot regio. En nu blijkt dat we onderhandelen met Brazilië zoals we onderhandelen met India: alsof het nodig is om de herinnering van het vroegere Britse imperialisme te compenseren met een herinnering aan het Portugese of Spaanse imperialisme! Maar India is twee en half keer zo groot als Europa, Turkije inbegrepen. India, dat is drie keer de oppervlakte van Latijns Amerika. Het is onze doelstelling om een multipolaire wereld tot stand te brengen. Dat betekent dat we in de eerste plaats moeten meewerken aan een eenmaking van de Mercosur en de Andesgemeenschap, en vervolgens aan een eenmaking van de volledige Unie van Zuid-Amerikaanse Naties. In dat opzicht hebben wij niets tegen gesprekken, of het nu is met Bolivia of met Brazilië, maar we moeten in het achterhoofd houden dat we moeten streven naar eenheid en niet naar verdeeldheid. In onze lijst van prioriteiten moet de Mercosur voor Brazilië komen en wanneer we met Brazilië praten, moeten we beseffen welke gevolgen dit kan hebben voor, onder andere, onze gesprekken over suiker met de ASEAN. Helmuth Markov, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, hoewel de onderhandelingen met de Mercosur slechts
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
moeizaam vorderen, moet de EU een duidelijk signaal geven aan de regering van Brazilië en aan onze andere partners dat we met individuele regeringen geen bilaterale overeenkomsten afsluiten die het integratieproces van de betrokken regio’s zouden kunnen belemmeren: niet met Brazilië, dat lid is van de Mercosur, en een mogelijk toekomstig lid van Unasur, en niet met Colombia of Peru die deel uitmaken van de Andesgemeenschap en ook mogelijke toekomstige leden zijn van Unasur. Het zijn geen kleinigheidjes die de onderhandelingen met de Mercosur bemoeilijken. Als we een echte samenwerking willen met deze regio, dan moeten we samen met onze Latijns-Amerikaanse partners een oplossing zien te vinden voor kwesties als de toekomst van de landbouw, en niet alleen de toekomst van de agro-industrie en de dienstensector, de industrialisering, de overdracht van technologie en toegang tot geneesmiddelen. We zouden moeten streven naar een samenwerking waarbij de belangen van de burgers centraal staan. Onze samenwerking mag zich niet beperken tot het verdelen van marktaandelen en de toegang tot water en energie, of tot het verdelen van patenten op intellectuele eigendom. Mijn fractie heeft zich zeer tevreden getoond met het feit dat Brazilië, net als Thailand, belangrijke stappen heeft ondernomen om, ondanks bezwaren vanuit de farmaceutische industrie, de toegang tot geneesmiddelen te verbeteren. Dit verdient de steun van de Commissie en de Raad. We zijn eveneens tevreden over het feit dat Brazilië zich al bereid heeft getoond om de problematiek van de vernieling van het regenwoud in het Amazonegebied te bespreken, aangezien dat essentieel is voor het stabiliseren van het klimaat. Hoewel de vernieling van het regenwoud in de laatste twee jaar is afgenomen, is ze niet gestopt. Het feit dat de Europese Unie, de Verenigde Staten en andere spelers druk uitoefenen om toegang te krijgen tot biobrandstoffen, in het bijzonder ethanol, in plaats van het gedrag van hun consumenten beter te controleren, is nog een bijkomende bedreiging voor het regenwoud en de voedselzekerheid. Nu en dan vernemen we van de Braziliaanse autoriteiten dat het land zijn landbouwindustrie moet uitbreiden om de financiële situatie te verbeteren met betrekking tot het probleem van de buitenlandse schuld. Zoals u weet, proberen de nieuwe regeringen in de regio nieuwe wegen in te slaan om dit probleem op te lossen. Bolivia, Ecuador, Nicaragua, Venezuela, Paraguay en Argentinië hebben de handen in elkaar geslagen en de Bank van het Zuiden opgericht, waardoor ze onafhankelijk worden van de Wereldbank en het IMF. Dat is goed nieuws, ondanks het feit dat wij als Europese Unie aandeelhouders van een andere bank zijn en dus het verlies van kredieten moeten ondergaan. We moeten dan wel afstand doen van onze vorm van conditionaliteit. De Europese Unie mag zich in deze kwestie niet gedragen als een passieve toeschouwer, maar moet proactief optreden en deze aanpak die volledig aansluit bij onze eigen doelstelling van samenwerking en milieubescherming ontwikkelen en uitbreiden. Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – (NL) Mijnheer de Voorzitter, het is veelzeggend dat het nieuwe strategische bilaterale partnerschap met Brazilië onder Portugees voorzitterschap tot stand is gekomen. Ik waardeer de ruimte die er is voor iedere lidstaat om gedurende het voorzitterschap een eigen stempel op het EU-beleid te drukken. Ik hecht er echter aan dat deze ruimte alleen ingevuld wordt met inachtneming van de continuïteit van de lopende EU-beleidsagenda.
91
92
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik deel juist om deze reden de zorg die ik proef in de mondelinge vraag waarover wij hier debatteren. De Europese Unie heeft al geruime tijd de doelstelling om tot een interregionale associatieovereenkomst met de Mercosur te komen. Deze doelstelling wordt doorkruist door het strategisch bilateraal partnerschap met Brazilië. In de eerste plaats voelen de andere landen van de Mercosur zich terecht tekortgedaan door de Europese Unie. In plaats van een interregionaal akkoord prefereert de Unie blijkbaar een bilaterale overeenkomst. Ik wil de Commissie dan ook vragen welke initiatieven zij onderneemt om deze zorgen in landen als Argentinië, Uruguay, Paraguay weg te nemen. De handelsrelaties met deze landen zijn evenzeer van belang voor de Unie. Een tweede reden voor mijn bezorgdheid over de Mercosur ligt in de stabiliteit en politieke koers van dit samenwerkingsverband. De laatste jaren is duidelijk te zien dat Brazilië als natuurlijk leider van het continent zich nadrukkelijker wil profileren op wereldniveau. Dit komt niet alleen tot uiting in een assertieve rol binnen de WTO, maar ook bijvoorbeeld in de wens om een zetel in de Veiligheidsraad te krijgen. Brazilië heeft hierdoor minder oog voor de eigen rol op het continent. De Mercosur is immers afnemer van slechts tien procent van de export van Brazilië. Het land lijkt daarom ook minder bereid om in andere landen van de Mercosur te investeren. Brazilië geeft daarmee aan te denken met de entree op het wereldniveau zijn rol in de regio ontgroeid te zijn. De keerzijde van deze Braziliaanse politiek is de bedreiging van de stabiliteit en de politieke koers van de Mercosur. Met de terugtrekkende beweging van Brazilië probeert Venezuela de leidende rol van de Mercosur en daarmee van het gehele continent te krijgen. Met behulp van oliegelden en anti-westerse retoriek poogt Chávez zijn rol in de regio te vergroten. Venezuela staat voor een protectionistische naar binnen gerichte economische politiek waarbij renationalisatie van belangrijke economische sectoren dreigt. Voor vrijhandel en de opening van markten is ondertussen geen ruimte meer. Ik mag ervan uitgaan dat Raad en Commissie doordrongen zijn van het feit dat deze ontwikkelingen gevolgen hebben voor de landen in Zuid-Amerika, maar zeker ook voor de economische en handelsbelangen van de Unie in dit gebied. Ik roep Raad en Commissie op om de realiteit van het bilaterale partnerschap met Brazilië in te zetten om de tendens, die ik zojuist schilderde, te keren. De Unie moet Brazilië aansporen om het nieuwe politieke gewicht van het bilaterale partnerschap met de EU in te zetten om nieuw politiek leiderschap binnen Mercosur en het continent te tonen. Dit moet voorkomen dat isolationistische politiek van landen als Venezuela en Bolivia zich verder over het continent uitbreidt. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik een opmerking maken over de inhoud van het partnerschap. Ik ben van mening dat de EU het partnerschap met Brazilië inhoudelijk niet alleen moet richten op thema's als bio-ethanol, maar evenzeer op het vlottrekken van de Doha-ronde. De rol van Brazilië is tot op heden immers te veel gedomineerd door het binnenhalen van eigen successen op het gebied van de landbouw, terwijl het land op het gebied van NAMA en diensten niet echt bereid is tot compromissen. Małgorzata Handzlik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat de onderhandelingen tussen de Europese Unie en de Mercosur in de komende maanden voor ons een prioriteit moeten zijn. Ondanks de vele problemen die we momenteel ondervinden, is een multilaterale samenwerking met deze regio de beste keuze, omdat we
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
daarmee de samenwerking met alle staten van de Mercosur kunnen waarborgen en nog verder uitdiepen, ongeacht hun economische positie in de regio. Als we de onderhandelingen tussen de Europese unie en de Mercosur succesvol afronden, dan bestaat er een kans dat we de grootste vrijhandelszonde in de wereld tot stand brengen. Dat zal op zijn beurt het aantal handelstransacties doen toenemen en de economische positie in de wereld van beide partners, zijnde de Europese Unie en de landen van de Mercosur, verstevigen. Het spreekt voor zich dat de grootste belanghebbers bij deze overeenkomst de kleine en middelgrote ondernemingen zijn, zowel in de EU als in Latijns Amerika, en we weten allemaal wat sterke kleine en middelgrote ondernemingen teweegbrengen: nieuwe banen, een betere kwaliteit van de dienstverlening en sociaal welzijn. Ik denk dat een partnerschap met Brazilië, onze grootste partner in deze regio, zeer belangrijk is en dat we deze relatie verder moeten ontwikkelen, maar dan wel in het kader van een samenwerking met de Mercosur. Dat betekent dat we eerst een partnerschap moeten opbouwen binnen het kader van de Mercosur, en slechts daarna kunnen we op die basis een bilaterale samenwerking met individuele Latijns-Amerikaanse landen opbouwen. Het opbouwen van een samenwerking met slechts één land in de regio zou de tot nu toe verworven verstandhouding kunnen ondermijnen en een afremmend effect kunnen hebben op de totstandbrenging van een associatieovereenkomst met de Mercosur. Ik ben dan ook van mening, en dat wil ik nog eens benadrukken, dat we voorrang moeten geven aan het treffen van een ambitieuze regeling met de Mercosur, een regeling die iedereen ten goede komt, zowel de EU als de landen die deel uitmaken van de Mercosur. En Brazilië, het sterkste land van deze regio, moet daarbij de drijvende kracht zijn in het onderhandelingsproces. Edite Estrela (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, commissaris, dames en heren, het strategische partnerschap tussen de EU en Brazilië vormt geen bedreiging voor het regionale evenwicht en evenmin voor de Europese economische betrekkingen en handelsrelaties met andere Latijns Amerikaanse partners. In tegendeel, het zal die relaties zelfs ten goede komen, zoals op 4 juli al werd gezegd in de gemeenschappelijke verklaring die werd afgelegd tijdens de top tussen de EU en Brazilië. De kwestie die we vandaag bespreken heeft het voordeel dat ze een debat op gang brengt over de relaties tussen de EU en Latijns Amerika enerzijds en de EU en Brazilië anderzijds. Beide relaties zijn uitermate belangrijk. Zoals ik al zei, beschouw ik de relatie tussen de EU en Brazilië als de opvulling van een leemte. Het zou niet aanvaardbaar zijn als de Europese Unie bij haar strategische partnerschappen met de BRIC-landen de “B” van Brazilië zou overslaan. Het Portugese voorzitterschap had dus gelijk om de top tussen de EU en Brazilië te promoten, in navolging van de eerste top tussen de EU en India in 2000. Die top heeft toen de relaties met de andere landen in de regio ook niet geschaad. Vandaag bevindt Europa zich in betere omstandigheden om een nieuwe impuls te kunnen geven aan de betrekkingen met de Mercosur en de Doha onderhandelingen. Het versterken van de dialoog tussen de EU en Brazilië is een zeer logische stap omdat het de samenwerking zal bevorderen op het gebied van belangrijke kwesties als energiezekerheid en duurzame ontwikkeling, biodiversiteit, klimaatverandering, de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting, het bevorderen van de democratie en de mensenrechten, enzovoort. Het demografische gewicht, de economische ontwikkeling en de politieke stabiliteit van het land maken van Brazilië onvermijdelijk een belangrijke speler op het internationale vlak.
93
94
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Europa kan alleen maar voordeel halen uit een strategisch partnerschap met Brazilië. Zoals de staatssecretaris al zei, mag men de relatie tussen Europa en Brazilië niet uitsluitend in een economische context zien. Dat is een te beperkte visie die voorbijgaat aan de historische banden, de culturele en linguïstische overeenkomsten, de samenwerking tussen universiteiten en de vele gemeenschappelijke belangen die er zijn op verschillende vlakken. Johan Van Hecke (ALDE). – (NL) Voorzitter, collega's, geloven de Zuid-Amerikanen zelf nog in een interregionaal akkoord tussen de EU en Mercosur? Dat is denk ik de vraag die we ons moeten stellen. De Mercosur-landen bewandelen twee sporen in een handelsstrategie. Enerzijds Mercosur verder laten ontwikkelen, maar anderzijds, zoals Brazilië, zo veel mogelijk bilaterale handelsakkoorden afsluiten om de eigen marktpositie veilig te stellen, desnoods ten koste van andere Mercosur-leden. Het lijkt soms op het combineren van een Argentijnse tango met een Braziliaanse samba. En toch, zolang we aan beide zijden, EU en Mercosur, blijven geloven in het nut van een brede samenwerking tussen beide continenten, is er hoop, ondanks de druk van de Amerikaanse president Bush om een free trade area of the America's op te richten. Met 34 landen is het enthousiasme van de Mercosur-leden niet erg groot. Ze zijn teleurgesteld in het gebrek aan steun van de VS tijdens de jongste zware economische crisis. Europa is nu al de belangrijkste handelspartner van Mercosur, maar er is nog veel groeipotentieel tussen beide handelsblokken. Als we dan nu nog iets kunnen doen aan de onderlinge verdeeldheid van de Mercosur-landen, bijvoorbeeld via een samenwerking bij multilaterale handelsbesprekingen, zoals de WTO, waar de EU en Mercosur vaak gemeenschappelijke belangen hebben, dan komen wij misschien opnieuw iets dichter bij een interregionaal akkoord. Seán Ó Neachtain (UEN). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, er is één aspect van de handel tussen Europa en Brazilië dat ik zou willen bespreken, en dat is de norm die wij hier in Europa hanteren wat de productie van vlees betreft, en de strenge regels die wij opleggen aan de Europese vleeshandelaars. Ondanks die strenge regels, aanvaarden wij vlees dat wordt ingevoerd vanuit Brazilië, waar deze regels niet worden toegepast. Ik vind dat het tijd wordt dat de Commissie zich met deze kwestie gaat bezighouden en zich hierover vragen begint te stellen. Waarom is er een groot verschil tussen de strikte normen die wij hier in Europa moeten volgen en de normen die toegelaten zijn in Brazilië op het vlak van de naspeurbaarheid van vlees, veemarkeringen en mond-en-klauwzeer? Het wordt tijd dat de Commissie deze kwesties aankaart, want dit verschil in normen is erg verontrustend voor de consumenten. Handel is één ding, onze gezondheid een ander. José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, het is volgens mij duidelijk dat de mededeling van de Commissie betreffende de voordelen van een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Brazilië volledig gerechtvaardigd wordt door de omvang van Brazilië, de bevolking, de natuurlijke rijkdommen en uiteraard ook door de rol die het land vervult op het internationale vlak − en dan denk ik aan de rol die het land gespeeld heeft bij de hervorming van het systeem van de Verenigde Naties en aan het belang van het land in het debat over de klimaatverandering en het gebruik van energiebronnen −. En dit strategische partnerschap moet zich volgens mij op drie vlakken afspelen: op wereldvlak, op regionaal vlak en op bilateraal vlak. Maar, het is niet omdat Brazilië in al zijn pracht recht heeft op een bepaald behandeling, dat de Europese Unie zich niet langer moet inzetten voor een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Mercosur. Ik denk niet dat de Commissie dat wilde bewerkstelligen
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
met haar mededeling. Ik denk dat we uit deze mededeling kunnen opmaken dat beide hypothesen perfect met elkaar kunnen samengaan: enerzijds, een strategische dimensie ontwikkelen met Brazilië, en anderzijds een volgehouden steun bieden aan het integratieproces, waarvan de Europese Unie zelf het meest volledige en voor de hand liggende voorbeeld is. Een andere kwestie is dat de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Mercosur niet wordt afgerond zoals we allemaal zouden willen, en dat ze te vaak op de lange baan is geschoven. En dan vraagt men zich terecht af: Hoe lang gaat de Europese Unie nog wachten met het afronden van deze overeenkomst? Ik vind dat we het regionale integratieproces moeten steunen en het is alleen vanuit dat opzicht, alleen vanuit die dimensie dat we de voordelen van integratie en unificatie zullen begrijpen. David Martin (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de prioriteiten van dit Huis wat betreft handelsonderhandelingen zijn duidelijk. Ten eerste willen we een succesvolle multilaterale ronde. Ten tweede willen we succesvolle biregionale regelingen en als uitwijkmogelijkheid – maar alleen als uitwijkmogelijkheid – willen we proberen bilaterale regelingen te verbeteren. Ik moet toegeven dat ik, toen ik voor het eerst hoorde over de prioriteit die wordt gegeven aan de Braziliaanse strategische partnerschapsovereenkomst, het gevoel had dat we een land belonen dat een van onze ongeschiktere partners is geweest in de multilaterale onderhandelingen in de Doha-ronde. Ik had ook het gevoel dat dit Mercosur zou ondermijnen, want zonder Brazilië geen Mercosur. Nu ik vanochtend echter de Raad heb gehoord en ik mijn Portugese collega's heb gesproken, ben ik ervan overtuigd dat er een mogelijkheid bestaat dat een succesvolle strategische partnerschapsovereenkomst met Brazilië het in de Doha-ronde gemakkelijker kan maken als we begrip kweken tussen onszelf en een belangrijke Doha-speler. Het kan het gemakkelijker maken om een Mercosur-overeenkomst te bereiken als we oplossingen vinden voor een aantal van onze ingewikkelder economische uitdagingen en uiteraard zou een goede overeenkomst met Brazilië aan hen een signaal afgeven dat we hun binnenlandse prioriteit van de aanpak van sociale uitsluiting en armoede ondersteunen. Ik ben dus niet helemaal overtuigd, maar ik ben er nu meer van overtuigd dat een overeenkomst tussen de EU en Brazilië nu een wenselijker doel is dan een paar weken geleden. Nathalie Griesbeck (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, in deze steeds sneller veranderende wereldwijde geopolitieke context, heeft ons Parlement al meerdere malen getoond hoe vastberaden het is om het partnerschap tussen onze twee continenten te versterken. De Mercosur moet, naar mijn mening, die nieuwe entiteit zijn die ons kan helpen om samen ambitieuze, evenwichtige en politieke oplossingen te vinden voor kwesties als energiebevoorrading, het verminderen van het broeikaseffect en zelfs de kwaliteit van onze landbouwproducten. De regionale integratie van Zuid Amerika kan niet verder ontwikkeld worden en kan niet doeltreffend zijn als we ervoor kiezen om met één van de landen van de Mercosur te onderhandelen in plaats van in partnerschap samen te werken met de nieuwe entiteit als geheel.
95
96
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Persoonlijk vind ik dat we de regionale integratie, die stabiliteit en welvaart kan brengen naar dat deel van de wereld maar ook naar het onze, moeten bevorderen en bijstaan. Ik zou het jammer vinden als de landen van de Mercosur dit grote project laten varen omwille van ons gebrek aan politieke ambitie en indien deze buitenkans voor beide continenten, zowel Latijns Amerika als Europa, verloren zou gaan. Dat staat in schril contrast met het beleid van de Verenigde Staten die een uitgestrekte economische vrijhandelszone nastreven met het volledige Amerikaanse continent. Luís Queiró (PPE-DE). – (PT) Wanneer we ons afvragen welke bijdrage een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Brazilië kan leveren aan de ontwikkeling van de relatie tussen de EU en de Mercosur met het oog op, onder andere, het afronden van de langverwachte en vaak uitgestelde overeenkomst, dan denk ik dat er maar één antwoord kan zijn: het kan een enorm belangrijke bijdrage leveren. Bovendien moet het gezegd worden dat een strategisch partnerschap tussen de EU en Brazilië altijd gerechtvaardigd zal zijn. De enige fout die hierbij gemaakt is, is dat er al zoveel tijd verloren is gegaan. Van de vier BRIC-landen − Brazilië, Rusland, India en China − was Brazilië het enige land waarmee de EU, tot aan de top van 4 juli, nog geen vergadering op hoog niveau had gehouden. Dat is nog onlogischer als je bedenkt dat Brazilië de grootste regionale macht is in Zuid Amerika. Het is een democratie, die niet gespaard is van de kleine imperfecties die eigen zijn aan een nieuwe democratie, maar die hetzelfde waardestelsel hanteert als wij. Het is een traditionele en betrouwbare bondgenoot en een economische partner die van enorm belang is op het regionale vlak maar ook in de context van de wereldeconomie. Omwille van al deze redenen is een strategisch partnerschap met Brazilië gerechtvaardigd. Het land heeft namelijk zelf het recht verworven een strategische partner van de EU te worden. Maar er zijn ook nog andere redenen om de banden met Brazilië aan te halen en een strategisch partnerschap met het land af te sluiten. Zoals gezegd in de mededeling van de Commissie, kan en moet deze relatie met Brazilië een drijvende kracht zijn achter onze dialoog met de Mercosur. De twee partnerschappen vormen geen tegenstelling van elkaar, ze vullen elkaar aan. De relatie met Brazilië kan en moet ook een positieve factor zijn in de zoektocht naar oplossingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Net zoals de relatie, tot slot, ook een teken kan en moet zijn dat de Europese Unie het uitzonderlijke belang van dit land erkent in de internationale betrekkingen en dat ze daarmee rekening zal houden tijdens de onderhandelingen over de hervorming van de VN. Mijnheer de Voorzitter, het is elke dag meer noodzakelijk voor de Europese Unie om op te treden als een economische partner op wereldschaal. Een strategisch partnerschap met Brazilië zou aantonen dat we dat pad willen volgen. Dat is de richting die we moeten inslaan als we een overeenkomst met de Mercosur willen bereiken. Brazilië uitsluiten van preferentiële bilaterale relaties zou niet alleen oneerlijk zijn, het zou ook een ernstige politieke vergissing zijn. Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen benadrukken hoe belangrijk dit document is, en als een lid van de delegatie voor de betrekkingen met de Mercosur zou ik ook willen benadrukken hoe belangrijk deze regio is. Het is een grote, veelbelovende regio met een groot bevolkingsaantal die onze steun moet krijgen om economisch gezien te kunnen groeien.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het is een regio met veel natuurlijke rijkdommen en 25 procent van de uitvoer van de Mercosur is bedoeld voor de Europese Unie. Het is noodzakelijk om deze regio bij te staan bij de economische en industriële ontwikkeling. Het land zal een extreem substantiële rol spelen in de context van de klimaatverandering en omwille daarvan moeten we de regionale integratie bevorderen. Volgens de strategie voor de periode 2007-2013, zal een vijfde van de middelen die bestemd zijn voor de relatie met de Mercosur gaan naar onderwijs en de ontwikkeling van de informatiemaatschappij en dat is van groot belang als je bedenkt dat negentig procent van de Braziliaanse bevolking analfabeet is. Ik denk bovendien dat Brazilië een beduidende rol speelt omwille van het feit dat bijna de helft van de bevolking van de Mercosur in Brazilië woont. Ik herhaal ook nog eens dat de klimaatverandering een gewichtig thema is en dat deze regio daarin een fundamentele rol speelt. Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, er bestaat geen twijfel over dat Brazilië een vooraanstaande commerciële speler is op het internationale vlak. Daarom is het gewenst om de economische banden tussen de EU en Brazilië nog meer aan te halen. De EU is de belangrijkste handelspartner van Brazilië, terwijl Brazilië pas op nummer twaalf staat in de lijst van belangrijke handelspartners van de EU. Het strategische partnerschap tussen de EU en Brazilië zal volgens mij geen verdeeldheid zaaien in de relatie met de regio van de Mercosur. De relatie met Brazilië kan op twee vlakken een aanvulling betekenen, namelijk bij de multilaterale onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en in de vrijhandelszone tussen de EU en de Mercosur. Die zone zal het grootste gebied van interregionale samenwerking worden. Het zal het gebrek aan vooruitgang bij de interregionale onderhandelingen en de multilaterale onderhandelingen in kwestie extra in de verf zetten. De vooruitgang die geboekt wordt tijdens beide onderhandelingen is in grote mate van elkaar afhankelijk. De onderhandelingen over een vrijhandelszone tussen de EU en de Mercosur zijn, net zoals de Doha onderhandelingen van de WTO, vastgelopen op onenigheid over de handel in landbouwgoederen. De rol van Brazilië is hierin van het allergrootste belang. Aangezien het land zo veel invloed heeft op de economische stabiliteit en integratie in de rest van de regio, zou Brazilië actief moeten proberen de EU en de Mercosur tot een evenwichtige en ambitieuze overeenkomst te brengen. Op het vlak van de Wereldhandelsorganisatie, mag Brazilië niet verwachten dat alleen de ontwikkelde lidstaten hun markt in landbouwgoederen verder moeten openstellen. Commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, Brazilië moet net zoals de andere opkomende landen zijn verantwoordelijkheid opnemen bij de onderhandelingen van de huidige Doha ronde, door zich oprecht te verbinden tot het openstellen van uitermate protectionistische markten en door de regels en bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie na te leven. Józef Pinior (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, mijnheer de minister, om te beginnen zou ik willen zeggen dat het Portugese voorzitterschap volgens mij de juiste strategie volgt door een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Brazilië na te willen streven. Ik vind dat de Europese Unie zo snel mogelijk werk moet maken van dit partnerschap en het zo snel mogelijk moet voltooien. De plaats die Brazilië inneemt in
97
98
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de moderne geglobaliseerde wereld is duidelijk, economisch en cultureel, net zoals de plaats die het land inneemt binnen de Verenigde Naties. Een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Brazilië zal de wederzijdse relatie een nieuwe impuls geven en dat zal de huidige politieke, culturele en economische wereldorde ten goed komen. Met andere woorden: het zal de politieke harmonie in de wereld verbeteren. Ik denk niet dat dit strategisch partnerschap de ontwikkeling van een strategisch partnerschap met de Mercosur in de weg zal staan. Een partnerschap met de Mercosur vereist juist een strategisch partnerschap met Brazilië. Vasco Graça Moura (PPE-DE). – (PT) Vanaf het eerste moment werd er in het programma van het Portugese voorzitterschap melding gemaakt van een topontmoeting met Brazilië. Het was duidelijk dat er voorgesteld zou worden om de basis te leggen voor een strategisch partnerschap. Daarom is het niet erg logisch om nu verbaasd of bezorgd te reageren over het negeren van de Mercosur en over het onterecht of voortijdig bevoordelen van Brazilië. Het belang van de Braziliaanse commerciële markt voor de Europese uitvoerders mag niet onderschat worden. De Europese Unie mag deze kans op een strategisch partnerschap met Brazilië niet aan zich laten voorbijgaan. De cijfers tonen aan dat de relatie van de Europese Unie met Mercosur toch gedoemd is om op een andere snelheid te functioneren als de relatie tussen de Europese Unie en Brazilië. Dat is geen ideale situatie, maar niets zegt dat het kwaad kan om met deze twee snelheden te werken. In tegendeel, misschien is het wel een sterke motivatie om er wat vaart achter te zetten. Vandaag de dag is Brazilië een wereldmacht, de enige in de Mercosur. Het land is goed voor 85 procent van de markt van de Mercosur. Het is een representatieve democratie. Het is een van de voornaamste handelspartners van de Europese Unie. Het is een land van tweehonderd miljoen inwoners die de meest wereldwijd verspreide Europese taal spreken − het Portugees − en wiens maatschappelijke en culturele waarden dicht aanleunen bij die van Europa. Zonder me uit te spreken over de voordelen die er zouden zijn voor de EU als er echt vooruitgang geboekt zou worden in de gesprekken met de Mercosur, denk ik niet dat er een goede reden bestaat of bestond om het verstevigen en bevorderen van de relatie met Brazilië uit te stellen. Het is trouwens niet aan de Europese Unie om de interne sfeer tussen de leden van de Mercosur te bewaken. Als we dit alles negeren en de cruciale doelstellingen van de Europese Unie oneindig op de lange baan blijven schuiven, met alle respect, maar dan doen we aan wishful thinking en dat is niet te verenigen met de huidige realiteit. We kunnen niet blijven doen alsof onze plannen en onze wensen zijn uitgekomen terwijl dat niet zo is en we niet eens weten wanneer dat wel het geval zal zijn. Sérgio Sousa Pinto (PSE). – (PT) De regionale integratie van de Mercosur is zowel op het politieke als het economische vlak overwegend succesvol gebleken. Het staat buiten kijf dat de Mercosur een grote bijdrage heeft geleverd aan de democratische consolidatie in de regio en aan de toename van het handelsvolume binnen het blok. Het is waar dat de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur momenteel vast zitten omdat er gewacht wordt op de verbintenissen en akkoorden die moeten voortkomen uit de Dahoronde en die een nieuwe start kunnen vormen voor onze bilaterale handelsgesprekken. Ik wil niet te pessimistisch lijken, maar we lopen de kans om door de te wachten op de Doharonde gewoon nog meer kostbare tijd te verspillen. De EU moet
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
een bijdrage leveren aan het succes van de Zuid-Amerikaanse regionale integratie door al haar inspanningen te richten op een succesvolle onderhandeling tussen de twee blokken. Onze relatie moet veel verder gaan dan een gewone vrijhandelsovereenkomst. Wat hier besproken wordt is een globaal akkoord dat veel meer inhoudt dan alleen maar cijfers en de hoeveelheid handelsgoederen. De associatieovereenkomst gaat ook over samenwerking en een politieke dialoog, twee zaken die fundamentele pijlers zullen zijn voor onze toekomstige betrekkingen. Niemand twijfelt er tegenwoordig nog aan dat de Europese Unie Zuid-Amerika en diens fantastische instrument, de Mercosur, nodig heeft om een meer evenwichtige en multilaterale positie te bemachtigen op het internationale vlak. Een belangrijk voorbeeld van die politieke samenwerking is de gemeenschappelijke verklaring die de voorzitter van de Europese Commissie en de fungerende voorzitter van de Mercosur, de president van Uruguay, Tabaré Vásquez, aflegden na de bijeenkomst van 19 september. Daarin beloofden ze dat de twee blokken tegen het einde van het jaar een publieke gemeenschappelijke verklaring af zouden leggen over het milieu en de klimaatverandering. De Mercosur heeft veel te bieden wat betreft de economische integratie en het politiek sterker maken van Zuid Amerika op het internationale vlak, maar dat betekent niet dat we moeten negeren wat er voor ons ligt: de ontegensprekelijke politieke aanwezigheid van Brazilië, waarvan de naakte cijfers aantonen dat het de grootste macht van Zuid Amerika is. Brazilië is de ziel en de drijvende kracht van de Mercosur. Met haar 190 miljoen inwoners en een economie die goed is voor 75 procent van het BBP van de Mercosur, is Brazilië het enige BRIC-land waarmee de Unie tot nu toe nog geen topontmoeting had gehouden. Dames en heren, het is absurd om te denken dat de Europese Unie Brazilië iets kan leren over het belang van de Mercosur of zichzelf kan uitroepen tot de voorvechter van de Mercosur tegenover Brazilië. Dat is gewoon absurd. Bovendien is Brazilië het enige land van de Mercosur dat een zetel wenst in de VN Veiligheidsraad, en zetel die het land verdient en die heel Latijns Amerika een stem zal geven binnen dat belangrijke orgaan. Charles Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het verleden was ik voorstander van door de EU aangestuurde regionale integratie in Latijns-Amerika door middel van preferentiële steun voor regionale multilaterale blokken, zoals Mercosur. Helaas blijft Mercosur ondanks de culturele nabijheid van de deelnemende landen (Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruguay) politiek te zwak, vergeleken met nationale belangen, wat een EU-achtige gemeenschappelijke markt in de regio belemmert – hoewel dit uiteraard onze doelstelling op lange termijn zou moeten zijn. De werking van Mercosur is verslechterd door het recente besluit van Venezuela zich aan te sluiten, waarbij de anti-vrije-markt-retoriek van Chávez leidt tot nog meer protectionisme in Mercosur, wiens gesprekken met de EU nu voor enige tijd zijn stopgezet. Daarom juich ik het feit toe dat de EU daarentegen voorstander is van een strategisch bilateraal partnerschap – zoals afgelopen juli is overeengekomen – met Brazilië, wat een economische reus is, wiens aandeel in de wereldhandel echter nog steeds klein is in vergelijking met andere ontwikkelingslanden. Dat komt juist doordat Brazilië heeft verzuimd winstgevende bilaterale vrijhandelsovereenkomsten te tekenen, waardoor te veel werd vertrouwd op Mercosur.
99
100
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In tegenstelling tot Mexico, dat al een deal heeft met de EU en vandaag de dag de andere dominante speler is in Latijns-Amerika, heeft de petrodollar-gulheid van Chávez naar Argentinië toe president Lula van Brazilië gedwongen Mercosur-kwesties te negeren en president Kirchner van Argentinië in staat gesteld zijn protectionistische houding te bevorderen. Het populistische Ecuador laat nu ook van zich horen, en sluit zich aan bij Mercosur ondanks de aansluiting bij het anti-Amerikaanse, door Venezuela geleide handelsinitiatief Bolivariaans Alternatief voor de Amerika’s (ALBA). Uit een recente ruzie tussen Argentinië en Uruguay blijkt de ondoeltreffendheid van Mercosur wat betreft het oplossen van de geschillen tussen de partners over de pulpmolen die door een Fins EU-bedrijf, Botnia, op de oever van de rivier Uruguay is gebouwd. President Kirchner heeft het project niet stopgezet, en joeg tegelijkertijd zijn buurland – en Mercosur-partner – Uruguay tegen zich in het harnas door te weigeren de supranationale instellingen van Mercosur te laten bemiddelen in dit geschil. Wat hij in plaats daarvan deed? Hij schakelde de koning van Spanje in om te bemiddelen. David Casa (PPE-DE). – (MT) Mijnheer de Voorzitter, de overeenkomst die vandaag voor ons ligt, bevestigt en versterkt de cruciale rol die Europese Unie speelt in de wereldwijde politieke situatie. Die rol mogen we niet onderschatten, want het is voor een stuk daaraan dat we het succes van onze unie te danken hebben. Deze overeenkomst accentueert niet alleen de intensivering van de relatie met de buurlanden, maar ook met landen van andere continenten, en dan vooral met die landen die waar miljarden mensen van Europese afkomst wonen, zoals Latijns Amerika en Midden-Amerika. Het is het belang van beide partijen om de onderlinge relatie voortdurend te verbeteren door met elkaar te praten en ideeën uit te wisselen. Maar we moeten ervoor zorgen dat de democratie gewaarborgd wordt in de landen die steun van ons ontvangen. We moeten er ook zeker van zijn dat alle hulp die wij hen bieden, zowel direct als indirect, gericht is op het verminderen van de armoede, het bevorderen van de gelijkheid en het herstellen van het evenwicht tussen de twee wereldregio’s. Dit alles moet uiteraard gebeuren op een transparante en verantwoorde manier. Het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en de grondrechten moet een prioriteit zijn tijdens alle onderhandelingen. Elk land heeft op bepaalde momenten recht op steun van de Europese Unie, maar het verlenen van die steun moet verlopen binnen een gestructureerd kader zodat niemand achterblijft en de welvaart op een eerlijke manier wordt verdeeld. Als leden van het Parlement, moeten wij zo veel mogelijk de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Mercosur ondersteunen, en uitzoeken hoe we de zwakke punten in de relatie kunnen wegwerken om zo veel mogelijk tot een doeltreffende en succesvolle samenwerking te komen. Nu nieuwe kwesties als de klimaatverandering steeds hoger komen te staan op de politieke agenda, moeten we deze relatie beschouwen als het begin van een strategisch partnerschap dat zal leiden tot een milieudimensie en een duurzame ontwikkeling, die wederzijdse welvaart teweeg zal brengen. Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik dank u van harte voor uw bijdragen. Ik heb in het verleden al de gelegenheid gehad om het Europees Parlement in te lichten over de top tussen de EU en Brazilië, en de doelstellingen en de resultaten ervan uit te leggen en te rechtvaardigen. Meer nog, het belang van dit strategisch partnerschap met Brazilië is hier vandaag al door heel wat leden uitgebreid toegelicht en ik kan alleen maar toejuichen dat die leden die aanvankelijk hun twijfels of bedenkingen hadden bij de intentie van het
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Portugese initiatief, nu een positievere houding hebben ontwikkeld tegenover de strategische keuze die zowel Portugal, het land dat het voorzitterschap bekleedt, als de Europese Unie gemaakt hebben met betrekking tot Brazilië. Natuurlijk hebben we het nu en in het verleden al gehad over het politieke en economische belang van Brazilië, en de invloed die het land heeft op het vlak van milieu en energie. Dat zijn fundamentele realiteiten in onze huidige maatschappij die we niet kunnen negeren. Zoals hier vandaag al eerder is opgemerkt, zou het vreemd zijn als de Europese Unie er strategische relaties of strategische partnerschappen met Rusland, India en China op na zou houden, maar niet met Brazilië. Wij vinden dat we die leemte nu hebben opgevuld en we zijn er van overtuigd dat in enkele jaren tijd iedereen dit initiatief van het Portugese voorzitterschap zonder enige twijfel zal toejuichen. Wij hebben bovendien altijd zeer duidelijk gezegd dat dit strategische partnerschap dat de Europese Unie volgens ons moet aangaan met Brazilië op geen enkele manier de andere relaties die we daarnaast op het economische en politieke vlak met de Mercosur wilden uitdiepen, zou beperken of uitsluiten. Ik moet zeggen, dames en heren, dat ik daar redelijk gerust in ben. Portugal is altijd een van de landen van de EU geweest die voortdurend hebben gevochten voor een hechte en diepgaande solidariteit met de landen van de Mercosur, in alle opzichten van de relatie. Daarom heerst er bij ons geen enkele twijfel en we willen hier dan ook niet de indruk wekken dat een partnerschap met Brazilië een hecht partnerschap met de landen van de Mercosur uitsluit of zou kunnen uitsluiten. Zo’n visie, namelijk een visie van uitsluiting in plaats van één van complementariteit, helpt ons geen stap vooruit en, wat belangrijker is, ze stemt ook niet overeen met de realiteit. Integendeel zelfs. Daarenboven, zoals hier al eerder werd opgemerkt, staat er in de eindverklaring van de top EU-Brazilië uitdrukkelijk en ontegensprekelijk dat de Europese Unie en Brazilië zullen samenwerken om ervoor te zorgen dat de associatieovereenkomst tussen de EU en de Mercosur eindelijk een realiteit wordt. We weten allemaal dat de weg naar de associatieovereenkomst tussen de EU en de Mercosur er één is van pieken en dalen. Momenteel bevinden we ons echt in een impasse, en we weten dat dit grotendeels te wijten is aan de handelskwesties tussen de Europese Unie en de Mercosur. Ondertussen is de Doha-ronde van start gegaan en wat daar gebeurd is heeft uiteraard ook gevolgen gehad voor de handelsdimensie van de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur. Ik wil er echter geen twijfel over laten bestaan dat, eens het Portugese voorzitterschap vindt dat er aan de minimumvoorwaarden is voldaan om dat debat opnieuw op te starten en die relatie verder uit te diepen, we geen moment zullen aarzelen. We garanderen u dat Portugal, hetzij nog tijdens het Portugese voorzitterschap hetzij als gewone lidstaat, zoals het altijd heeft gedaan en ook altijd zal blijven doen, de aandacht van de andere partners zal vestigen op de nood om de onderhandelingen over de associatieovereenkomst met de Mercosur in alle opzichten opnieuw op te starten. Om af te ronden moet ik u nog zeggen dat we overwegen om een trojkabijeenkomst op hoog niveau te organiseren met de landen van de Mercosur, als het kan nog tijdens dit voorzitterschap. We onderzoeken momenteel of het mogelijk is, en zoals ik al zei, onderzoeken we of het mogelijk is om het nog op de agenda van het Portugese voorzitterschap te krijgen. Zoals u weet, is die agenda nu al zeer vol en zeer complex, maar we zullen zien wat we kunnen dien om dit debat met de landen van de Mercosur, ook op het politieke niveau, nieuw leven in te blazen.
101
102
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ook zeer dankbaar voor de sfeer, het debat en de echte openheid over deze kwestie. Ik denk dat we open moeten staan voor de feiten van deze tijd en gelukkig hebben we veel meer belangrijke partners voor multilaterale samenwerking dan misschien 10 of 20 jaar geleden. De werkelijkheid is dat Brazilië het enige van de BRICS-landen is dat nog ontbreekt, een van de vijf is die regelmatig worden uitgenodigd voor G8-toppen en een land is dat goed is voor EU-investeringen die gelijk zijn aan het niveau van de investeringen in Rusland, China en India bij elkaar opgeteld door EU-landen, en dus echt een belangrijke partner is. Het is nog belangrijker toe te voegen dat het strategische partnerschap een aanvulling is op de algemene bredere prioriteiten, waaronder de samenwerking met Latijns-Amerika en met Mercosur: in het partnerschap zelf is een van de strategische algemene kwesties de bevordering van regionale integratie en een associatieovereenkomst tussen de EU en Mercosur. Er is veel gesproken over de inhoud en een aantal zorgen zijn geuit. We hebben deze besproken. Zo is op het gebied van voedselveiligheid in de eerste helft van dit jaar een intensief inspectieprogramma uitgevoerd, vooral voor vlees, visserijproducten en gevogelte. We hebben aanzienlijke verbeteringen gezien wat betreft de voedselveiligheid, en veel gebreken zijn grotendeels hersteld, maar het werk gaat uiteraard door, zoals sommigen van u hebben gezegd, zelfs op politiek niveau. De commissaris zal volgende maand een bezoek brengen aan Brazilië om dit onderwerp te bespreken, en dat is een zeer belangrijk onderwerp voor een nauwere samenwerking. Het is onze algemene zaak, in ons algemeen belang, dat de Doha-ontwikkelingsronde succesvol wordt afgesloten. We doen in dit opzicht op alle fronten alles wat we kunnen om deze hopelijk dit jaar te beëindigen. Ik wil kort iets zeggen over wat er gedaan zou kunnen worden ter bevordering van de samenwerking met andere landen. Er is bijvoorbeeld een onderwerp dat ik zou willen aankaarten als goed voorbeeld. Brazilië is het eerste Latijns-Amerikaanse land dat meewerkt aan ons onderzoeksprogramma en, via deze ervaring en brug, denk ik dat we geleidelijk aan meer kunnen doen in andere landen. Brazilië is dus niet tegen de anderen; het is een van de leidende economieën en partners in het gebied en samenwerking neemt in het algemeen toe. Het vult onze ambities om meer integratie te brengen op het Latijns-Amerikaanse continent zeer goed aan. De Commissie zal u indien nodig naar behoren op de hoogte houden over het proces. We wachten nu op de politieke reactie op de mededeling van Braziliaanse zijde. Op basis van deze reactie proberen we wederzijds een voorstel voor een actieplan op te stellen waarna dit actieplan hopelijk wordt goedgekeurd en ingevoerd. Last but not least, wil ik mijn dank overbrengen aan het Voorzitterschap voor zijn betrokkenheid en zeer positieve input, die niet alleen betrekking heeft op de eerste historische top, maar ook op de ontwikkeling van de samenwerking tussen de EU en Brazilië en tussen de EU en Mercosur als breder gebied. De Voorzitter. – Bedankt, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
12. Groenboek over het stedelijke vervoer (debat) De Voorzitter. – Aan de orde is de mededeling van de Commissie betreffende het groenboek over het stedelijke vervoer. Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb deze voorstellen over het stedelijke vervoer al voorgelegd aan het college van Commissieleden en ik ben verheugd om ze nu ook aan het Europees Parlement te mogen presenteren. De Verenigde Naties bereid zich voor op de internationale conferentie over klimaatsverandering, die in december zal plaatsvinden in Bali. Gisteren hielden de staatshoofden en regeringsleiders een voorbereidende vergadering in New York, waarbij de Europese Unie haar hoogst ambitieuze voorstel heeft bekendgemaakt, namelijk om de uitstoot van broeikasgassen te halveren tegen 2050. Op het vlak van stedelijk vervoer is er zeker nog ruimte voor verbetering. Het private en openbare stadsverkeer en het goederenvervoer zijn samen verantwoordelijk voor veertig procent van de CO2-uitstoot en zeventig procent van de uitstoot van andere verontreinigende stoffen op onze wegen. Het groenboek dat ik u hier vandaag kom voorstellen is het resultaat van een eerste intensieve raadpleging die in januari van start is gegaan en tot juni heeft geduurd: overheden, stadsvertegenwoordigers, belanghebbenden en burgers werden hierbij geconsulteerd. Uit deze raadpleging bleek dat er een duidelijke vraag is om de kwestie van de stedelijke mobiliteit op de Europese agenda te plaatsen. We mogen niet verwachten dat de plaatselijke autoriteiten en steden en agglomeraties in Europa deze uitdaging in hun eentje aangaan. Het is niet mijn bedoeling om gecentraliseerde oplossingen op te dringen die geen rekening houden met de plaatselijke omstandigheden. Maar het is de taak van de Unie om, in samenspraak met alle betrokken partijen, te kijken welke obstakels de stedelijke mobiliteit in de weg staan, om zo manieren te bedenken om ze uit de weg te ruimen. De Europese Unie moet hierover een bewustzijn creëren en indien nodig het initiatief nemen. In welk opzicht moeten we de stedelijke mobiliteit dan herbekijken? Persoonlijk denk ik dat er vijf fundamentele uitdagingen zijn. In de eerste plaats, Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, moet er vlotter verkeer komen in agglomeraties en steden. In heel Europa zorgt het toenemende verkeer in stads- en dorpskernen voor permanente verkeersopstoppingen. Verkeersopstoppingen kosten de Europese economie elk jaar nagenoeg één procent van het BBP van de EU. Uit ervaringen van betrokkenen blijkt dat er geen eenduidige oplossing bestaat om congestie terug te dringen. Alternatieven voor de eigen wagen, zoals lopen, fietsen en collectief vervoer moeten aantrekkelijk en veilig worden. Carpooling, het delen van een auto en het introduceren van een efficiënter vervoerssysteem zouden het verkeer in steden en agglomeraties vlotter kunnen doen verlopen. Ten tweede, moeten de agglomeraties en steden groener worden door een verbeterde energie-efficientie en het gebruik van alternatieve brandstoffen. Verkeersbeperkingen in het stadscentrum, groene zones en tolheffingen in de steden kunnen het probleem gedeeltelijk oplossen, maar de infrastructuur voor het openbaar vervoer moet verbeterd en uitgebreid worden. Daarnaast moeten steden en agglomeraties intelligenter worden. De Europese steden worden geconfronteerd met een aanhoudende groei van het goederen- en personenvervoer. Intelligente vervoerssystemen, verkeersbeheersystemen en satellietsystemen bieden een
103
104
NL
Handelingen van het Europees Parlement
waaier aan mogelijkheden om de mobiliteit te verbeteren, maar dan moeten we er wel gebruik van maken. Leveringen in steden en agglomeraties kunnen efficiënter gebeuren met behulp van satellietgestuurde navigatiesystemen. Momenteel gebeurt dat nog met GPS, maar in de toekomst zal dat met Galileo zijn. Ten vierde, moeten de steden en agglomeraties toegankelijker worden. Toegankelijker voor, in de eerste plaats, gehandicapten, personen met beperkte mobiliteit en gezinnen met jonge kinderen. Iedereen moet onze steden en agglomeraties kunnen bereiken. Het is van het allergrootste belang dat de stedelijke infrastructuur efficiënt en goed doordacht is. Maar personen die in de aangrenzende gebieden wonen, hebben ook toegang nodig, en daarom is het belangrijk om ook een goede aansluiting te garanderen tussen het stedelijk vervoer en het vervoer naar en van de aangrenzende gebieden. We moeten streven naar een openbaar vervoer van hoge kwaliteit, en zelfs naar een charter met passagiersrechten. Tot slot: ten vijfde, hebben we veiligere steden en agglomeraties nodig. Tweederde van de ongevallen gebeurt in de stad. Een derde van de dodelijke verkeersongevallen − één op drie − vindt plaats in de stad. Als we levens willen redden, dan moeten we maatregelen treffen om ons gedrag, onze voertuigen en onze infrastructuur veiliger te maken. Bij het opleiden van de autobestuurders van de toekomst, moeten we ook het milieuaspect van het autorijden benadrukken. We moeten er bovendien voor zorgen dat de Europese wegcode beter gerespecteerd wordt. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit groenboek zal ons in staat stellen om tussen nu en 15 maart 2008 een brede raadpleging te houden over deze kwestie bij de regeringen, de bedrijfswereld en de burgers. Het document zal 25 duidelijk geformuleerde open vragen bevatten. In de herfst van 2008, na deelgenomen te hebben aan het debat, ben ik van plan om een actieplan voor te stellen met voorstellen voor concrete maatregelen en een duidelijk overzicht van de taken en verantwoordelijkheden, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel. Ik zal ook een tijdsschema voor die actieplannen opstellen. In dit raadplegingproces is natuurlijk een belangrijke rol weggelegd voor het Europees Parlement en de Commissie vervoer en toerisme. Ik denk dat we ons, door dit brede debat over stedelijke mobiliteit, allemaal bewust zijn van het feit dat we hier bezig zijn over de dagelijkse realiteit van onze burgers, en als het Europese burgerschap enig nut heeft, dan moeten we dat bewijzen door een veiligere stedelijke mobiliteit tot stand te brengen die voldoet aan de milieunormen. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik bedank u nu alvast voor uw waardevolle bijdragen. Ik nodig u uit om uw mening te geven over deze tekst. De presentatie ervan was aan de korte kant maar ik denk wel dat ze duidelijk was. Het document zelf wordt beschikbaar gemaakt voor alle Parlementsleden. Het is juist goedgekeurd door het college van Commissieleden. Ik heb alle nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat u hiervan zo snel mogelijk op de hoogte werd gebracht. De Voorzitter. – Bedankt, mijnheer de commissaris. Het komt zelden voor dat een debat zo actueel is, aangezien u nu nog maar net uit uw vergadering komt. Bedankt dat u me zo snel een exemplaar van het groenboek heeft kunnen bezorgen. U weet hoe het werkt, dames en heren: we passen de “catch-the-eye”-procedure toe.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Georg Jarzembowski (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter, dames en heren, namens mijn fractie wil ik u bedanken. Het is een fantastisch idee om de mobiliteit te bevorderen en op hetzelfde moment maatregelen te treffen om rampen en milieuvervuiling tegen te gaan. Maar u hebt benadrukt dat u rekening zult houden met het subsidiariteitsbeginsel. Bij het lezen van het document zien we dat u zeer praktische voorstellen formuleert, over onder andere stedelijke tolheffingen. Hoe wilt u ervoor zorgen dat uw goede voorstellen en het debat waarop we allemaal hebben zitten wachten en dat we een heel jaar zullen voeren niet leiden tot een situatie waarin wij de steden en regio’s opleggen wat ze moeten doen in plaats van hen aan te moedigen de beste praktijken over te nemen? We zijn het er allemaal over eens dat we iets moeten doen voor de steden en dat we de beste praktijken moeten toepassen. We zijn allemaal vertrouwd met de statistieken over verkeersongevallen. In heel wat steden en agglomeraties is het aantal ongevallen zeer hoog, in andere dan weer niet. Dat is te wijten aan de manier waarop de kwestie plaatselijk wordt aangepakt. Hoe bent u van plan de ontwikkeling van collectieve ideeën in goede banen te leiden zonder dat de steden en agglomeraties het gevoel krijgen dat ze betutteld worden door Europa? Saïd El Khadraoui (PSE). – (NL) Voorzitter, commissaris, we weten dat we nog maar aan het begin staan van een heel proces, dus ik wacht met spanning op de reacties van stakeholders en op de concrete acties die u voor volgend jaar plant, maar ik denk dat het wel belangrijk is dat u dit op de politieke agenda plaatst om aan te tonen dat dit een prioriteit wordt voor de Commissie en voor de Europese Unie in het algemeen. Om duurzame mobiliteit tot stand te brengen, om onze engagementen inzake klimaatbeheer te bereiken. Ik denk dat een van de belangrijkste dingen is een instrument in het leven te roepen waardoor goede voorbeelden die al in vele steden bestaan zodanig met elkaar uitgewisseld worden dat we ervan kunnen leren. Elke stad is anders en elke probleemsituatie is anders, maar ik denk dat het erop aankomt een goed mechanisme in het leven te roepen en ik vraag mij af hoe u dat ziet; hoe kunnen we alle goede ideeën die aan de basis bij verenigingen, in kleine en grote steden bestaan, uitwisselen, zodat we ervan kunnen leren? Jean Marie Beaupuy (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik ben zeer tevreden en in het bijzonder over de vijf uitdagingen die u net omschreven heeft, hoewel de concrete maatregelen, zoals u gezegd heeft, pas in maart na de raadpleging voorgesteld zullen worden. Als u het mij toestaat, commissaris, zou ik willen herhalen wat de leden van de interfractiewerkgroep stadsbeleid en huisvesting al hebben aangehaald, namelijk dat er nood is aan een geïntegreerde aanpak, die niet alleen gericht is op de steden, maar, zoals eerder gezegd, ook op de voorsteden. In het kader van deze geïntegreerde aanpak en rekening houdend met het feit dat de Europese Unie hierin investeert aan de hand van regionale fondsen als het EFRO, het ESF en het ELFPO, waarvan het laatste fonds zich zowel richt op landelijke als stedelijke gebieden, zijn wij van mening dat u en de andere commissieleden rekening moeten houden met deze verschillende aspecten, zodat de geïntegreerde aanpak effectief kan toegepast worden door de steden en gemeenten. Daarop wil ik vandaag nogmaals een oproep lanceren voor een geïntegreerde aanpak van de kwestie van het stedelijke vervoer. Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer Jarzembowski, dit zijn voorstellen. Ze zijn nog niet af. Aan het einde van elke reeks vragen, hebben we in een omkaderde tekst gevraagd wat de rol van de Europese Unie hierin moet zijn. Ik kan het
105
106
NL
Handelingen van het Europees Parlement
resultaat van dit debat dus niet voorspellen. Het is een open vraag en daar moet nu juist uit blijken dat Europa hierbij een toegevoegde waarde kan betekenen. We gaan zeker de Europese steden en agglomeraties op geen enkele manier betuttelen. Mijnheer El Khadraoui, ik denk dat u de kwestie goed hebt samengevat. We willen hier zeker een politieke prioriteit van maken. U hebt, denk ik, mijn eigen bedenkingen over deze kwestie verwoord. Ik zou willen dat de Parlementsleden, door elkaar te steunen en door goede praktijken en ervaringen uit te wisselen, hun landgenoten op de één of andere manier kunnen overtuigen om werk te maken van dit gedurfde en milieuvriendelijkere stadsbeleid. Mijnheer Beaupuy heeft uw gedachtegang perfect aangevuld door te zeggen dat we alleen maar kunnen slagen als we kiezen voor een geïntegreerde aanpak, wat er op neerkomt dat de stedenbouwkundigen steden ook op een bepaalde manier moeten ontwerpen, rekening houdend met de mobiliteitsvereisten van de toekomst en vooral ook tijdens het aanleggen van de perifere gebieden: men mag niet zomaar wat aanmodderen. Ik wil in het bijzonder de heer Beaupuy bedanken, en ook de groep voor stedelijke mobiliteit die zeker een waardevolle bijdrage zal leveren. Jan Olbrycht (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou eerst en vooral willen zeggen dat ik zeer dankbaar ben voor de aandacht die deze kwestie van stedelijke mobiliteit momenteel krijgt. Het is een zeer ernstige en moeilijke kwestie, vooral omdat de EU bezorgd is over het stedelijke beleid. Gewoon al het feit dat deze kwestie besproken wordt op het niveau van de Europese Commissie terwijl het gaat over steden, toont aan dat we hier te maken hebben met een buitengewoon interessante interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel. Ik juich de acties van de Commissie op dit vlak toe. Als een voorstander van de acties van de Commissie, zou ik de commissaris toch een − misschien wat voorbarige − vraag willen stellen: wat moeten we ons voorstellen bij de regeling waarbij de Commissie het partnerschapsbeginsel gaat toepassen? Met andere woorden: wat zijn de mogelijke instrumenten van dit partnerschap? Hebben we het hier over het uitwisselen van ervaringen? Of gaat het over een partner die meer doet dan alleen maar voorstellen aandragen, en die eigenlijk eisen stelt? In navolging van wat de heer Jarzembowski heeft gezegd, zou ik eveneens willen verzoeken dat de Commissie regionale ontwikkeling voor deze kwestie nauw samenwerkt met de Commissie vervoer en toerisme. Ulrich Stockmann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, bedankt voor uw toespraak en voor het groenboek waarvan we de details nog niet kennen. Het is waar dat steeds meer mensen in steden en agglomeraties wonen, maar daarnaast mogen we niet vergeten dat er natuurlijk ook specifieke problemen verbonden zijn aan krimpende steden. Mijn eerste vraag is: heeft u daarmee ook rekening gehouden? De binnensteden zijn overbelast, vooral door de personenwagens en dat leidt tot een hoge uitstoot, fijn stof, geluidsoverlast en onveiligheid. Ten tweede, indien we het openbaar vervoer willen bevorderen, en indien het opstellen van een intelligent netwerk een belangrijk deel uitmaakt van de oplossing, dan stellen we ons natuurlijk de vraag of we daarvoor eigenlijk wel beroep mogen doen op kapitaal van het structuurfonds.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ten derde, wat de verschillende individuele voorstellen betreft over de logistiek van het goederenvervoer enzovoort: beschikken we over een forum voor het uitwisselen van beste praktijken, waar deze uitwisseling op een georganiseerde manier kan plaatsvinden? Michael Cramer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, bedankt voor dit verslag. U schrijft hier dat u alternatieven voor de auto wilt promoten, zoals de bus, de trein, de fiets en wandelen. Maar u weet ook dat 95 procent van de EU-medefinanciering die de steden vragen uitsluitend aan het wegverkeer besteed zal worden. Daarom overweegt u om te zeggen dat de helft daarvan in de toekomst naar die alternatieven moet gaan, omdat mijn thuisstad Berlijn bijvoorbeeld beweert dat EU-fondsen niet besteed mogen worden aan plaatselijk openbaar vervoer. Dat is waanzin! Als u de fondsen niet gaat herbekijken, dan zult u nooit slagen in uw opzet. Hoe wilt u dan garanderen dat deze alternatieven van de EU in de toekomst overwogen zullen worden? Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer Olbrycht, een partnerschap kan tot uiting gebracht worden in de vorm van het delen van beste praktijken en, op verzoek van de steden, door het opstellen van richtlijnen over bijvoorbeeld het gebruik van de centrale infrastructuur van een stad, of door het meer harmoniseren van informatie: het bord dat een autosnelweg aanduidt heeft in een stad of lidstaat bijvoorbeeld een bepaalde kleur, en in een andere stad of lidstaat een heel andere kleur. We moeten manieren bedenken om informatie voortdurend te harmoniseren. Daarom ben ik uiteraard van mening dat er bij dit partnerschap ten volle rekening zal gehouden worden met de intenties van de regio’s en dat we de synergie zullen vinden om middelen vrij te maken. Mijnheer Stockmann, de structuurfondsen zijn beschikbaar voor enkele pilootinitiatieven. Mijn budget voor trans-Europese netwerken en het budget van het Directoraat-generaal Energie en Vervoer voorzien ons van de middelen om de pilootprogramma’s te begeleiden, voornamelijk door Civitas, u niet onbekend. Het is waar dat we het gebruik van de structuurfondsen verder moeten verduidelijken en dat brengt me tot de bemerking dat de opmerking van de heer Cramer terecht is en dat we in sommige gevallen voorzichtiger moeten zijn met de manier waarop de structuurfondsen gebruikt worden. Het is waar dat de Europese Unie geen percentage heeft opgelegd voor het gebruik van de fondsen: het is aan de steden, agglomeraties en regio’s om hierover te beslissen. Daarom denk ik dat het onze taak zal zijn om aan de hand van dit debat en dit groenboek de steden, agglomeraties en regio’s te overtuigen om de fondsen op een betere manier aan te wenden. En wat u daar aanhaalde is daar een interessant voorbeeld van. Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, sommige zaken die u hebt aangehaald kunnen zeker en vast op mijn goedkeuring rekenen. U hebt de nadruk gelegd op het verbeteren van het openbaar vervoer, meer veiligheid op de weg, aandacht voor het milieu bij het opleiden van nieuwe bestuurders, en satellietgestuurde navigatiesystemen. Bij dit alles komen wel bepaalde problemen kijken. Het kost veel geld! De heer Cramer heeft al een oplossing voorgesteld. Ik zou daar een tweede aan toe willen voegen die tot nu toe nog niet aan bod is gekomen. Wij beschikken zelf over het wondermiddel, namelijk de internalisering van externe kosten. We hebben vernomen dat deze berekeningswijze klaar is en dat bepaalde aspecten van stedelijk vervoer die niet op een andere manier bekostigd kunnen worden gesubsidieerd kunnen worden door een verregaande internalisering van externe kosten.
107
108
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Hierover heb ik twee vragen: wanneer kunnen we realistisch gezien verwachten dat er een voorlopig model wordt voorgesteld, dat we vervolgens kunnen uitdiepen en vergroten? Verwacht u dat dit geld ook voor andere gelijkaardige projecten gebruikt zal worden? Gilles Savary (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, net als de heer Jarzembowski hecht ik veel belang aan het recht van de plaatselijke instanties om zelf te mogen besturen en ik vind niet dat we een vervoersbeleid mogen opleggen aan onafhankelijke lokale autoriteiten die door algemeen stemrecht zijn verkozen. Dat zou een misstap zijn. Dit gezegd zijnde, ziet het er wel naar uit dat de communautaire meerwaarde onbetwistbaar is, zeker in de strijd tegen het broeikaseffect. We hebben hier namelijk te maken met vervuilende stoffen die, vooral op het regionale niveau, afkomstig zijn van het vervoer, en we weten dat het vervoer de grootste bron van vervuilende stoffen en broeikasgassen is. Daarom is het volgens mij geen overdreven reactie van de Europese Unie om zich hiermee in te laten, onder andere omwille van de bescherming van het erfgoed. Anderzijds ben ik van mening dat er geen sprake mag zijn van een afgedwongen beleid. Er kan bijvoorbeeld wel een aanmoedigingsbeleid zijn, commissaris. Soms denk ik dat dit wel eens een groot succes zou kunnen worden als er, bijvoorbeeld, een communautair URBAN-programma zou komen voor vervoer. Met andere woorden, een programma dat plaatselijke autoriteiten aanzet tot het bevorderen van duurzame mobiliteit op basis van een aantal richtlijnen over duurzame mobiliteit. Ik weet niet of u zich daar iets bij kunt voorstellen. Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de commissaris willen bedanken voor zijn politieke moed in dit dossier en ik zou willen stellen dat subsidiariteit een opportuniteit is. In de Commissie verzoekschriften zien we voortdurend verzoekschriften binnenkomen van burgers op het lokale niveau die de hulp en de bescherming van de Europese Unie inroepen, precies om problemen op te lossen die niet meer lokaal opgelost kunnen worden. Sommige kwesties moeten nu eenmaal op grotere schaal worden aangepakt, zoals milieu en veiligheid. Ik zou de commissaris willen vragen of er bij de ontwikkeling van intelligente systemen ook gedacht is aan de informatieverstrekking aan de burgers, want het zou de stress die er heerst over het gebrek aan informatie aanzienlijk kunnen verminderen. Daarnaast zou ik ook willen weten of er rekening is gehouden met de veiligheid op de pendelwegen, aangezien er zich daar de meeste problemen voordoen. En tot slot zou ik wat meer toelichting willen bij de rationalisering van de levering van goederen, want dat is vaak een oorzaak van verkeersopstoppingen. Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de ontwikkeling van de Europese Unie is gebaseerd op mobiliteit en het vrije verkeer van personen en goederen. Tachtig procent van de Europese burgers leeft in een stad en veertig procent woont in een grote stad. Zestig procent van hen vindt dat er inderdaad sprake is van files en vervuiling in de stad en zeventig procent wacht op maatregelen van Europa. Ik ben van mening dat het groenboek over het openbaar vervoer de problemen van de veertig procent burgers die in de stad wonen en niet over een eigen wagen beschikken, zal oplossen − en moet oplossen −, en in het bijzonder zal zorgen voor de integratie van gehandicapten in het economische en sociale leven. Stedenbouwkundige planning is zeer belangrijk en ik zou ook willen vragen dat er bepaalde fondsen aangewend worden − structuurfondsen, JESSICA, regionale fondsen − voor de
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ontwikkeling van het stedelijk vervoer. Ik sta achter dit project en achter de uitbreiding van het CIVITAS-project en CIVITAS+ en ik sta in het bijzonder achter het aanmoedigen en steunen van de lidstaten zodat zij deze fondsen kunnen aanwenden voor de ontwikkeling van het stedelijke vervoer. Brigitte Douay (PSE). – (FR) Commissaris, u staat aan het begin van een ambitieus project dat ons allen aanbelangt. Ik hoop echt dat we tijdens dit debat over vervoer niet vergeten hoe belangrijk het vervoer is voor de territoriale cohesie. U sprak al over de toegang tot steden en randgemeenten aan de hand van openbaar vervoer. Ik hoop echt dat tijdens dit grote debat de landelijke gebieden niet over het hoofd worden gezien en dat we, zoals u al eerder aanhaalde, ook aandacht hebben voor het aansporen van de lokale autoriteiten op het vlak van het vervoer op het platteland, want dat wordt vaak vergeten. Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, eerst en vooral zou ik de Parlementsleden willen bedanken die hun eerste reacties naar voren hebben gebracht. Ik vond het uitermate interessant om te horen wat ze te zeggen hadden. Mijnheer Leichtfried, er is inderdaad de kwestie van het Eurovignet die wordt bestudeerd in het kader van een studie die voorzien is voor 2008 in verband met de Eurovignetrichtlijn. Er is een datum vastgelegd in de richtlijn en er wordt momentaal aan gewerkt. Ik denk dat we goed moeten nadenken over stedelijke tolheffing en over de manier waarop we de opbrengsten ervan gaan gebruiken. Ik vind dat een zeer belangrijke kwestie omdat het, van zodra we over een wettelijk kader beschikken, de burgemeesters kan helpen om dit hulpmiddel in sommige gevallen te gebruiken, terwijl de allocatie van de vrijgemaakte middelen toch in het oog kan worden gehouden. De laatste vraag in onze vragenlijst biedt tot op zekere hoogte een antwoord op wat de heer Savary heeft gezegd: Ik citeer: “Welke toegevoegde waarde kan gerichte Europese steun voor de financiering van schoon en energiezuinig stedelijk vervoer op langere termijn bieden?” De vraag is bijna een echo van wat de heer Savary ons heeft gevraagd, namelijk of er uiteindelijk een communautair programma zou kunnen komen. Het is nog te vroeg om dat te kunnen zeggen, maar het is zeer belangrijk dat we ons die vraag stellen. Ik wil de heer Savary bedanken voor zijn opmerking dat er een zekere communautaire meerwaarde is in dit beleid dat zo belangrijk is voor onze toekomst. Mevrouw Ayala Sender, het informeren van de burger is natuurlijk een zeer belangrijke factor in de intelligente mobiliteit en we weten dat satellietsystemen in dit opzicht, samen met vooruitgang op het vlak van nieuwe communicatie- en informatietechnologieën, ervoor moeten kunnen zorgen dat een bushalte bijvoorbeeld ook een informatiepunt kan worden voor de passagiers. Op dat vlak kunnen we nog veel realiseren en het is cruciaal dat de steden toegang krijgen tot de meest efficiënte technologie. U had het ook over de rationalisering van de levering van goederen in binnensteden: ook op dat vlak is er nog veel dat we kunnen doen. Mevrouw Ţicău, bedankt dat u ons gewezen hebt op de toegankelijkheid voor gehandicapte burgers en andere burgers met een beperkte mobiliteit. Dat is nog een belangrijk aspect van deze kwestie. We moeten inhoud geven aan het “Europees burgerschap” en ik zie alleen maar voordelen in het opstellen van een charter met de rechten en plichten van passagiers omdat die ook deze burgers ten goede zou komen.
109
110
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Mevrouw Douay had het bij het rechte eind toen ze ons erop wees dat mobiliteit in zijn geheel bekeken moet worden. Sommige mensen wonen in de stad, andere mensen gaan naar de stad om te werken, en ook daar is een meer geïntegreerde aanpak nodig. Maar ik zou willen afronden met de opmerking aan u, mevrouw Douay en aan alle andere Parlementsleden, dat we momenteel slechts een ruwe schets hebben gemaakt, als het ware, omdat we in dit stadium de antwoorden niet wilden beperken door te enge normen te gebruiken. We hebben bewust de vragen zeer open gehouden. Ik ben me echter wel bewust van de inspanningen die er nodig zijn om tot een samenhangend en doeltreffend actieplan te komen, anders zal er geen sprake zijn van een Europese toegevoegde waarde. Ik dank u, Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, en ik hoop dat we in de komende maanden dit boeiende debat over de stedelijke mobiliteit kunnen blijven voortzetten. VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter 13. Vragenuur (vragen aan de Commissie) De Voorzitter. − Aan de orde is het Vragenuur (B6-0316/2007). Wij behandelen de volgende vragen aan de Commissie. Deel een De Voorzitter. − Vraag nr. 32 van Richard Corbett (H-0607/07) Betreft: Eerbiediging van het specifieke karakter van de sport Deelt de Commissie de mening dat het initiatief van de UEFA inzake spelers uit eigen kweek de solidariteit in de sport zal bevorderen en een waarborg zal zijn voor het Europese voetbal? Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om bij het opstellen van wetgevingsvoorstellen en het interpreteren van de bestaande EU-wetgeving het specifieke karakter van de sport te eerbiedigen? Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben verheugd een bijdrage te leveren door te reageren op de kwestie van het specifieke karakter van de sport. Het zou zeer op zijn plaats zijn dit zelfs nog diepgaander te bespreken − niet nu, maar later − omdat de Commissie op 11 juli van dit jaar een Witboek Sport heeft aangenomen. Dit was een zeer belangrijke bijdrage, waarin werd benadrukt hoe belangrijk het is het opleiden van jonge, getalenteerde sporters te promoten in goede omstandigheden, wat cruciaal is voor de duurzame ontwikkeling van sport op alle niveaus. Dit was een institutionele en zeer politieke bijdrage aan de vraag en de samenwerking met betrekking tot deze zaak. Ik citeer uit het Witboek: “Regels die bepalen dat teams mede uit een bepaald aantal lokaal opgeleide spelers moeten bestaan, kunnen verenigbaar zijn met de Verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van personen als ze niet tot directe discriminatie op grond van nationaliteit leiden en als de eventuele indirecte discriminatie die eruit voortvloeit, gerechtvaardigd kan worden als zijnde evenredig met een legitieme doelstelling die wordt nagestreefd, zoals het versterken en beschermen van de opleiding en ontwikkeling van jonge getalenteerde spelers.” Ik denk dat dit een zeer belangrijke verduidelijking is hoe deze kwestie begrepen moet worden.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Commissie bevindt zich momenteel in het proces van de evaluatie van de overeenstemming van de maatregelen van de UEFA over spelers uit eigen land met de Gemeenschapswet, om de juiste balans te vinden tussen enerzijds de noodzakelijke overeenstemming met de Gemeenschapswet en de autonomie van sportorganisaties, en anderzijds de belangen van het Europees voetbal. Dit wordt gedaan in het kader van de verklaring die bij het Verdrag van Amsterdam is gevoegd, de zogeheten Verklaring van Nice van de Europese Raad in 2000, en het Witboek Sport, waarin specifiek het volgende wordt vermeld, als actie nummer 9 in het Pierre de Coubertin-actieplan: “het verder uitwerken van regels die bepalen dat teams mede uit een bepaald aantal lokaal opgeleide spelers moeten bestaan”. Deze uitgebreide vergelijkende informatie over voetbalopleidingen in lidstaten en over lokaal opgeleide spelers is momenteel niet beschikbaar. In 2006 startte de Commissie een onderzoek naar sportopleidingen in lidstaten, waaronder de kwestie van lokaal opgeleide spelers. De resultaten van deze studie zullen naar verwachting waardevol materiaal voor deze analyse opleveren. Wat betreft het tweede gedeelte van de kwestie – omdat deze bestaat uit twee zinnen over het specifieke karakter van de sport – wordt in hoofdstuk 4 van dit Witboek het concept ontwikkeld van het specifieke karakter van de sport binnen de grenzen van bestaande EU-bevoegdheden. Zoals uitvoeriger beschreven in ons werkdocument in de bijlagen, blijkt uit de besluiten die zijn genomen door het Europees Hof van Justitie en de Commissie dat het specifieke karakter van de sport is erkend en in aanmerking is genomen in het verleden. De Commissie deelt de opvatting dat bepaalde waarden en tradities van de Europese sport moeten worden bevorderd en zal het specifieke karakter van deze sector blijven erkennen, terwijl de EU-wetgeving wordt nageleefd. Toch blijft een case-by-case methode de basis voor de controle van de Commissie van de toepassing van de EU-wetgeving, en in het bijzonder de regels met betrekking tot de competitie en interne markt. Dit is in overeenstemming met de huidige bepalingen van het Verdrag. Om juridisch duidelijkheid te verschaffen voor alle betrokkenen en bij te dragen aan de verbetering van de governance in de Europese sport, wordt dit specifieke karakter in het bovengenoemde werkdocument met de twee bijlagen uitvoerig uitgelegd. Dit betreft sport en regels van de Europese competitie en sport en vrijheden van de interne markt, en beoordeelt voor het eerst de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie en de besluiten van de Commissie op het gebied van sport. Ik wil onderstrepen dat het specifieke karakter van sport voor het eerst veel uitgebreider wordt behandeld in ons beleidsdocument dan ooit tevoren in het recente verleden in het kader van de EU. Dat is een van de belangrijkste bijdragen – niet alleen voor dit antwoord, maar ook voor de bevordering van sport in de Europese Unie. Richard Corbett (PSE). – (EN) De regels van de UEFA die vereisen dat clubs een bepaald aantal spelers hebben dat lokaal is opgeleid en uit eigen land komt is bedoeld om ervoor te zorgen dat clubs niet alleen vertrouwen op hun financiële spierkracht in de transfermarkt, maar lokaal moeten investeren in opleidingen in hun gemeenschap. Het is een essentiële regeling. Toch heeft de Commissie op dit punt in het Witboek zich niet uitgesproken en gezegd dat het een schema is dat aanvaardbaar is volgens het Verdrag en nu, Commissaris, zegt u dat dit zo zou kunnen zijn, als... – en u zoekt dit nog steeds uit. Mag ik de Commissie vragen waarom dit zo lang duurt? Wanneer is de Commissie in staat deze welkome regeling goed te keuren?
111
112
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Ik zou graag een uitgebreider antwoord geven, maar als we naar onze debatten van een jaar geleden kijken is er al sprake van een stap in de goede richting, in ieder geval vanuit het oogpunt van het Parlement. Ik denk dat het antwoord dat ik heb geciteerd, dat deel uitmaakt van de mededeling, van dit beleidsdocument, een belangrijke garantie is dat we het specifieke karakter van de sport, vooral voetbal, willen ondersteunen in termen van het beschermen en stimuleren van jonge mensen en het opleiden van en investeren in jonge mensen. De studie is niet voltooid, omdat we niet alle gegevens hebben die we graag willen hebben. Ik hoop dat we de ontbrekende cijfers krijgen met de aanvullende vragenlijst waaraan we nu werken. Het is zeer belangrijk dat partners van verenigingen, federaties, clubs en bonden van de lidstaten met ons samenwerken. Binnen afzienbare tijd – wat mij betreft begin volgend jaar – kunnen we een definitief antwoord geven. Over twee weken hebben we een bijeenkomst met alle betrokkenen uit de sportwereld in Brussel om te praten over de inhoud en de invoering van het Witboek. Ik denk dat dit deel zeer cruciaal zal zijn voor concrete actie en de bevordering van de waarden van sport. Namens de Commissie kan ik u vertellen dat we ons blijven inzetten voor deze kwesties, en dat alle gevoelige punten naar behoren moeten worden aangepakt. Voordat we een besluit nemen – niet alleen op dit behoorlijk specifieke gebied – moeten we een grondige analyse uitvoeren en daarna daadwerkelijk besluiten nemen. Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Commissaris, ik wil zeker de Commissie of het Hof van Justitie niet voor het hoofd stoten, maar ik heb niet de indruk dat de rechters en de leden van de Commissie, of toch de vrouwelijk leden van de Commissie al veel tijd hebben doorgebracht in een voetbalstadion. Als ze zich daar wat meer zouden vertonen, dan zouden ze merken dat we ons momenteel aan het begin van de Europese bekercompetitie bevinden en dat er daar ploegen tegen elkaar spelen waarvan vaak slechts één speler deel uitmaakt van de nationale ploeg. We zien dat er totaal geen aandacht wordt besteed aan het opleiden van nieuwe spelers en dat er alleen maar gekeken wordt naar de economische kant van de zaak. Voetbal is meer dan een interne markt, en voetbal mag niet herleidt worden tot concurrentie in de juridische betekenis van het woord. Voetbal is een sportieve competitie tussen nationale, regionale en lokale ploegen. Er moet hier iets gebeuren, en snel. Kan de Commissie beloven dat er, naast het voeren van onderzoek, echt iets ondernomen gaat worden? Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Ik weet zeker dat er echt iets zal worden gedaan. Ik gebruik voetbal als een geweldig voorbeeld, omdat Europa in zekere zin het beste ter wereld is in voetbal. Ik denk dat we op veel andere gebieden ook de beste kunnen zijn, zoals op het gebied van hoger onderwijs, dat meestal niet wordt beschouwd als het beste in Europa. Nee, wat Europa nodig heeft, is niet alleen te verwijzen naar zijn successen of naar het belang van voetbal of sport wegens zijn historische ontwikkelingen en huidige prestaties, maar ook voor de toekomst. Een evenwichtige aanpak van sportactiviteiten is een van de oplossingen, wat betekent dat het in de eerste plaats niet om geld gaat, maar om regels en waarden die de wereld regeren en geld om gezonde investeringen te ondersteunen. Ik weet van de onevenwichtigheden, de problemen en de twijfels over de betrouwbaarheid van competities en over corruptie, en te veel geld dat bepaalt wie een echt sterke partner of sterke concurrent is.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Sinds 1999, met het Verslag van Helsinki – misschien dat u het zich nog beter herinnert – en daarna de Verklaring van Nice, is er volgens mij sprake van een nieuw momentum. De Commissie was nog niet eerder met een beleidsdocument gekomen. Als we naar voren komen, niet alleen met een document in onze handen, maar door acties voor te stellen – en er worden 53 acties voorgesteld in naam van het Pierre de Coubertin-actieplan – dan kunnen we veel bereiken. Als we geloofwaardig blijven wat betreft de invoering, denk ik dat we ook het eerste artikel van het Verdrag over sport kunnen opstellen, omdat we nu geen rechtsgrondslag hebben, en daarom kunnen we bepaalde acties niet definiëren, en moeten we per geval besluiten nemen over individuele problemen. Dit antwoord kent tal van bijkomende kwesties, dus meer geloofwaardigheid betekent samenwerking van EU-instellingen, nationale wetgevers, maar ook bestuurslichamen op sportgebieden. Zij bepalen de regels, zij besturen en zij moeten ook geloofwaardig zijn wat betreft het beheren van individuele disciplines of spelen of wedstrijden. Ik zou zeggen dat een sportforum, dat we zullen organiseren onder het Portugees Voorzitterschap, een van de antwoorden zou kunnen zijn voor een permanente of regelmatige transparante en geloofwaardige dialoog over alle problemen en mogelijke oplossingen, op kleine schaal, in Europa of breder internationaal samenwerkingsverband. Manolis Mavrommatis (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, Michel Platini, voorzitter van de EUFA, heeft de leiders van de 27 lidstaten van de Europese Unie in een brief gevraagd om iets te doen aan de toenemende rijkdom van de voetbalclubs. Ze geven steeds meer uit aan spelers en andere aankopen, waardoor het voetbal steeds meer gaat lijken op een commercie en steeds minder op een sport met waarden. Maar in verklaringen die aan deze brief voorafgingen, vroeg de voorzitter van de UEFA de politici om zich niet te moeien met het voetbal. Hij zei dat de Europese Unie en het Europees Parlement zich moesten bezighouden met hun politieke taken en zich afzijdig moesten houden van sportgelegenheden. Bent u het eens met deze opvatting van de voorzitter van de UEFA, en in welke mate? Biedt het Witboek over sport een goede gelegenheid om deze kwesties te verduidelijken? Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Bedankt voor uw bezorgdheid en voor de indirecte boodschap van de voorzitter van de UEFA, Michel Platini; we zijn herhaaldelijk bijeengekomen, en ik heb zelfs een beschrijving van het voorstel over de “lokaal opgeleide speler”. Nu dringen we aan op meer gemeenschappelijke actie, inclusief de mogelijke opneming van sport in het Hervormingsverdrag – het staat in het mandaat en in het concept. We vragen niet om macht; in het Witboek vragen we om samenwerking, om zeer concrete acties, die variëren en talrijke gebieden bestrijken – onderwijs, opleiding, sociale insluiting, volksgezondheid – maar aan de andere kant ook het voorkomen van verschijnselen zoals geweld, racisme, corruptie in de sport of individuele organisaties en evenementen. We kunnen niet gaan zitten wachten op het volgende Verdrag, of enige consensus die vandaag bereikt is als vanzelfsprekend beschouwen voor de toekomst. We moeten vandaag ook streven naar een betere toekomst, of het nu gaat om voetbal of andere gebieden. Ik denk dat het Europees Parlement, de Commissie en de Raad veel van de problemen kunnen oplossen en, zoals ik al zei, kunnen we samen veel bereiken. Dat betekent niet dat we moeten interveniëren op EU-niveau. Als we bijvoorbeeld in oktober op ministerieel niveau overeenstemming bereiken over de inhoud van een amendement of verbetering
113
114
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van onze wet inzake anti-dopingsverdrag of regels binnen het Wereld Anti-Doping Agentschap, dan is dit de actie tegen doping. Ik herinner me de heer Mavrommatis en veel collega’s die urgente actie tegen doping eisten van de Unie toen ik in 2004 commissaris werd, wat het probleem was van de Olympische Spelen. Doping is een zeer zichtbare, schadelijke en invloedrijke uitwas of verschijnsel in de sport. Daaraan kunnen we veel doen, maar we moeten wel doen, niet alleen praten, en dat is onze aanpak nu. De Voorzitter. − Vraag nr. 33 van Chris Davies (H-0618/07) Betreft: Biobrandstoffen Wanneer verwacht de Commissie haar goedkeuring te hechten aan voorstellen voor de certificering van gewassen die zijn bestemd voor de productie van biobrandstoffen, of van biobrandstoffen zelf, om op die manier te verzekeren dat de EU-vraag naar dergelijke producten er niet toe leidt dat de tropische regenwouden in een hoger tempo worden vernietigd? Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − De Commissie legt momenteel de laatste hand aan de richtlijn over de bevordering van hernieuwbare energie, en ik streef ernaar deze richtlijn aan het einde van dit jaar in te voeren. Een van de zeer belangrijke kwesties in deze richtlijn is de behandeling van de duurzaamheid van biobrandstoffen, de principes die worden beschreven en manieren om te garanderen dat biobrandstoffen geen negatieve invloed hebben op het milieu. Om die reden zal uiteindelijk een speciale regeling worden voorgesteld die gebruikt kan worden – en gebruikt zal worden – voor zowel zelf geproduceerde biobrandstoffen als geïmporteerde biobrandstoffen. Chris Davies (ALDE). – (EN) Zou de Commissaris ermee instemmen dat onze staat van dienst in het controleren van de import van timmerhout vanuit illegale bronnen bedroevend – en ronduit vreselijk is? Hoe kunnen we er, gezien deze ervaring en het potentieel voor corruptie en vervalsing van documenten dat bestaat, vertrouwen in hebben dat een certificering van biobrandstofgewassen geldig zal zijn? Kan het er niet op uitdraaien dat we een groot probleem nog groter maken? Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (EN) Ten eerste kan ik niet bevestigen dat er veel illegaal timmerhout de Europese Unie wordt binnengebracht, maar wat ik wel kan zeggen is dat er, tot nu toe, een zeer beperkte hoeveelheid biobrandstoffen de Europese Unie is binnengebracht. Dit heeft totaal geen negatieve invloed op regenwouden tot gevolg gehad. De certificeringsregelingen die zijn voorgesteld zullen worden ingevoerd. Ik twijfel daar in het geheel niet aan, omdat de algemene resultaten van de douane binnen de Europese Unie zeer positief zijn geweest. Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Commissaris, wat hier net vermeld is geweest, vormt een probleem. Een tweede probleem is blijkbaar dat, omwille van het toegenomen gebruik van biobrandstoffen, de prijzen van voedingswaren beginnen te stijgen, vooral in landen waar dit voor ernstige problemen zou kunnen zorgen. Heel wat mensen, en dan vooral in deze landen, kunnen zich hun basisvoedingswaren niet meer veroorloven. Bent u op de hoogte van dit probleem? En zo ja: wat vindt u daarvan, en wat wordt eraan gedaan? Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (DE) De belangrijkste reden voor de stijging van de prijzen voor voedingswaren is de toegenomen vraag, vooral vanuit China, India en andere landen. Dat is de belangrijkste reden voor de prijsstijging. Mijn collega, die na mij
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
het woord zal nemen, zal uitleggen welke maatregelen we moeten treffen. Het is duidelijk dat de productie moet toenemen als we aan de vraag willen voldoen. Wat de biobrandstoffen betreft, zij hebben momenteel slechts een geringe invloed op de voedselprijzen omdat het gebruik van biobrandstoffen in de wereld nog zeer beperkt is. We moeten er natuurlijk wel rekening mee houden want een groot deel van de maïs wordt momenteel gekweekt voor de productie van biobrandstoffen in de Verenigde Staten. Dat kan een invloed hebben op een bepaalde sector, maar er zijn manieren om aan de stijgende vraag tegemoet te blijven komen. Ik ben van mening dat we in de Commissie een antwoord moeten vinden op de prijzen op de wereldmarkt. Mijn collega heeft hierover al enkele voorstellen voorbereid. Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, er heerst een opvatting dat het produceren van biobrandstoffen en de handel erin de productieoverschotten van de ontwikkelingslanden zou kunnen opslorpen door een overschakeling naar biobrandstoffen voor eigen gebruik of voor uitvoer. Is de Commissie van mening dat de biobrandstoffen-sector een positieve invloed zal hebben op de Doha-onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie? Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (EN) Er zijn uiteraard landen die meer in de internationale handel in biobrandstoffen geïnteresseerd zijn − vooral Brazilië; dat klopt, maar de Doha-ronde van onderhandelingen is veel breder dan dat. Het gaat niet alleen om biobrandstoffen, die maar een klein deel daarvan uitmaken, en we moeten absoluut overeenstemming bereiken over een groot aantal kwesties. Ik zou zeggen dat biobrandstoffen een zeer marginale invloed zullen hebben op de uitslag van de Doha-ronde. De Voorzitter. − Vraag nr. 34 van Brian Crowley (H-0630/07) Betreft: Stand van zaken bij de WTO-onderhandelingen Kan de Commissie uitvoerig aangeven hoe het momenteel staat met het WTO-proces? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Het is een normale Noordse aanpak: enigszins kort, maar recht voor zijn raap. Ik kan met zekerheid zeggen dat de komende twee maanden cruciaal zullen zijn voor de Doha-ontwikkelingsronde. Onderhandelingen zijn nu opnieuw gestart op basis van de voorstellen die zijn ingediend in juli door de voorzitters van de respectievelijke onderhandelingsgroepen over landbouw en industriële producten. De voorzitters hebben goed werk geleverd door hun onderhandelingsvoorstel in te dienen. Ik denk dat we kunnen zeggen dat ze de lasten eerlijk hebben verdeeld. Ze hebben elk van de hoofdrolspelers onder druk gezet over iedere kwestie van de zogeheten onderhandelingsdriehoek – AMA, NAMA en binnenlandse subsidies – die het gevoeligst ligt voor de verschillende spelers. Het is ook duidelijk dat de tekst van de voorzitters niet in steen gebeiteld is. Het lidmaatschap van de WTO heeft de kans gekregen vooraf te reageren op deze teksten vóór het zomerreces. Maar de onderhandelingen moeten nu echt over specifieke zaken gaan. Een latere ronde van discussies over modaliteiten ging van start begin september, en vond plaats in Genève. De doelstelling van de algemeen directeur van de WTO, Pascal Lamy, en de voorzitters bestaat eruit ergens in oktober een herzien document uit te kunnen geven dat dient als een ultieme basis voor een definitieve overeenkomst over modaliteiten, die niet later dan
115
116
NL
Handelingen van het Europees Parlement
aankomende herfst plaats moet vinden. Of dit het geval is, of er een definitief document komt, is geheel en al afhankelijk van de onderhandelingsbetrokkenheid van de verschillende spelers. De Verenigde Staten moeten de politieke toezegging van president Bush op de APEC-top nu vertalen in concrete onderhandelingsacties in een poging een overeenkomst tot stand te brengen. Het is voor de Verenigde Staten noodzakelijk dat men ziet dat zij landbouwsubsidies toezeggen en hiertoe overgaan, niet in de laatste plaats met betrekking tot hun doelstelling toegang te garanderen tot de landbouwmarkten van de ontwikkelingslanden. Brazilië, India en ook nog andere opkomende economieën, moeten de goede richting uitgaan en hun deel van de koop bijdragen, en dat betekent dat ze, tot op zekere hoogte, het mes zetten in hun huidige tarieven van industriële producten. De werkelijkheid van deze besprekingen is dat de afstand tot de eindstreep – als we in economische termen praten – in dit stadium vrij kort is, en beslist zeer kort vergeleken met de weg die we tot nu toe hebben afgelegd. De waarde van resterende concessies die zowel ontwikkelde landen als sommige ontwikkelinglanden moeten doen voor het uiteindelijke pakket, is klein vergeleken met de systematische winst die de overeenkomst oplevert, vooral nu de wereldeconomische omstandigheden steeds onzekerder worden. Maar de tijd dringt. Als er in de herfst geen overeenstemming is bereikt over de modaliteiten, wordt het onwaarschijnlijk dat de DDA vroeg wordt afgesloten. De campagne van de Amerikaanse president zal versnellen en de ronde kan vervolgens jarenlang in de vriezer worden gezet. Om ervoor te zorgen dat de ronde nu slaagt, moeten alle partijen zich flexibel tonen en bereid zijn een compromis te sluiten. De Europese Unie zal aansluiting blijven zoeken bij de verschillende kiezers van het WTO-lidmaatschap en hun belangrijkste leden om hun constructieve verbintenis te garanderen. Brian Crowley (UEN). – (EN) Ik wil de commissaris bedanken voor haar antwoord. Ik had graag gezien dat commissaris Mandelson hier ook was geweest, want ik weet dat hij vorige week een bijeenkomst had in Amerika, waar hij teleurgesteld was over de respons. Maar, heel kort, sprak u over de ontwikkelingslanden en u noemde, als onderdeel daarvan, Brazilië en India. Vanuit industrieel oogpunt en vanuit het oogpunt van de export, kunnen deze landen niet worden ingedeeld bij de ontwikkelingslanden. Maar vanuit cultureel oogpunt worden deze landen tegelijkertijd ingedeeld bij de ontwikkelingslanden met het oog op de voordelen die zij zullen krijgen. Moet Europa meer geven op landbouwgebied, vooral wanneer men ziet dat de US Farm Bill, die nu in werking is getreden, meer subsidies uit het pakket haalt dan oorspronkelijk was afgesproken, en Europa alles lijkt weg te geven, terwijl Amerika geen greintje pijn lijdt? Is dat een goede manier om door te gaan? En tot slot, als de herfst de deadline is, eind oktober is de herfst. De winter start op 1 november. Dus ziet u daar een tijdskader om dat te laten slagen? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Wat betreft de definitie van het begin van de winter, is dat volgens mijn kalender december, maar dat terzijde. Allereerst is het
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
duidelijk dat, wanneer we kijken naar de richting die de US Farm Bill uitgaat, deze niet erg productief is wat betreft het ondersteunen van overeenstemming binnen de Doha-ronde, maar we kunnen niet vooruitlopen op de besluiten in de Senaat aan het einde van de dag. Ik ga niet in discussie over de vraag of Brazilië een ontwikkeld land of ontwikkelingsland is wanneer we het hebben over de mix van landbouw en industriële producten, maar het is duidelijk dat Brazilië in de landbouwsector – en in de biobrandstoffen, die enkele minuten geleden besproken werden – een zeer concurrerend land is. Biobrandstoffen die geproduceerd worden op basis van suikerriet zijn zeer concurrerend op de wereldmarkt. Marian Harkin (ALDE). – (EN) Commissaris, bedankt voor uw reactie. U zei dat het zeer belangrijk is dat de Verenigde Staten een bod doen. De afgelopen dagen is sterk gesuggereerd dat de Verenigde Staten in feite een zeer aanzienlijk en zeer interessant bod hebben gedaan over steun aan de binnenlandse markt. Ik zou u alleen willen vragen of dit zo is, en zo ja, of u ons informatie zou kunnen verstrekken? Mijn tweede vraag is: bent u het er niet mee eens dat, zeker tot nu toe, wij degenen lijken te zijn die de concessies doen? Kunt u bevestigen dat commissaris Mandelson heeft aangeboden de steun aan EU-boeren met zeventig procent te verlagen en, als dit zo is, steunt u dit standpunt? Vindt u niet dat dergelijke verlagingen de Europese landbouw en in het bijzonder de vleessector om zeep helpen? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ten eerste, als we kijken naar de onderhandelingsdocumenten van de twee voorzitters, heeft de heer Falconer, die verantwoordelijk is voor de landbouwsector, een document ingediend met ruimte tussen de cijfers. En als we kijken naar interne steun, wat de moeilijkste kwestie is voor de Amerikanen, is het duidelijk dat ze nu hebben gesignaleerd dat ze kunnen opereren binnen het gat of binnen de twee cijfers die zijn genoemd in het Falconer-document. De onderhandelingen, of discussies, zijn gaande, waardoor het uiterst moeilijk zal zijn te zeggen waar het spel uiteindelijk zal eindigen. Maar ik moet zeggen dat de moeilijke kwesties voor de Europese Unie, voor wat betreft de landbouwsector, natuurlijk de tarieven zijn. Maar nog belangrijker dan de tarieven is de manier waarop we onze gevoelige producten behandelen. Dat is gewoonweg essentieel en in feite belangrijker dan de verlaging van de tarieven in de verschillende marges die we hanteren. Ik kan u dus alleen maar aanmoedigen de manier waarop gevoelige producten worden behandeld nauwlettend in de gaten te houden want dit is essentieel in het uiteindelijke spel. Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Ik begrijp dat er onderhandeld moet worden over quotumprijzen en zo, maar wat ik hier mis, is een onderhandeling over het uitdragen van de Europese waarden, de verspreiding van onze levenswijze. Mevrouw de commissaris, wat ik wil weten is of u die onderhandelingen aangaat met de boodschap: wij willen geen producten die vervaardigd zijn door kinderen! Wij willen geen producten die het resultaat zijn van gedwongen of slavenarbeid! Wij willen geen producten die vervaardigd zijn in omstandigheden die niet voldoen aan onze fundamentele arbeidsnormen! Is dat het geval? Maakt u daar een punt van? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) We hebben in feite geprobeerd een discussie op gang te brengen over wat we normaal gesproken de niet-handelsproblemen noemen, maar het is zeer moeilijk geweest deze discussie opnieuw in gang te zetten met een aantal van de andere spelers. Ik weet vrij zeker dat de kwestie over de producten waarvoor we verzoeken om een bepaalde mate van zorg voor het levensonderhoud en de
117
118
NL
Handelingen van het Europees Parlement
gezondheid van werknemers – uiteraard vind ik persoonlijk dat er een verplichting is naar de bedrijven die goederen uit deze landen importeren. Je kunt het hebben over doeken uit India met het soort verf dat ze gebruiken op bepaalde locaties. Ik denk dat als we dezelfde kant uitgaan – wij allemaal – hoop ik dat we een fatsoenlijke oplossing kunnen vinden. Deel twee De Voorzitter. − Vraag nr. 35 van Georgios Papastamkos (H-0594/07) Betreft: Landbouwonderhandelingen in het kader van Doharonde Hoe beoordeelt de Commissie de voortgang van de landbouwonderhandelingen in het kader van Doharonde en de 'aanbiedingen' van de onderhandelingspartners van de EU? Is het waar dat zij bereid is namens de EU een ruimer aanbod - ten opzichte van dat van oktober 2005 - in de landbouwsector te doen, eerst en vooral waar het gaat om markttoegang? Heeft zij in ieder geval een studie verricht naar de effecten hiervan voor de Europese landbouwsector? Wat zijn de prioriteiten van de Commissie op bilateraal en (inter)regionaal niveau voor het handelsverkeer in landbouwproducten, in het geval dat de onderhandelingen in het kader van de WTO mislukken? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) De Commissie is nog steeds van mening dat er een kans bestaat op een positieve uitslag van de Doha-onderhandelingen in de zeer nabije toekomst, zoals ik al zei in mijn eerdere antwoord. Ik kan alleen zeggen dat, tenzij een doorbaak wordt bereikt vóór het einde van het jaar, ik het zeer moeilijk vind een mogelijkheid te zien de onderhandelingen te voltooien, vanwege de komende presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten. Echter, huidige voorstellen die zijn gedaan door sommige van onze onderhandelingspartners voldoen nog steeds niet aan wat vereist zou kunnen zijn om een evenwichtig resultaat van de onderhandelingen te verkrijgen. Wat betreft het bereik van een definitief EU-voorstel, geeft de huidige gemeenschappelijke landbouwbeleidshervorming duidelijk de grenzen van het onderhandelingsmandaat van de Commissie aan, en dit betekent dat we geen deal kunnen accepteren die inhoudt dat we ons gemeenschappelijke landbouwbeleid opnieuw moeten hervormen. Het is duidelijk in overeenstemming met het mandaat dat is gegeven door de Raad en de onderhandelingslimieten die we hebben zullen natuurlijk ook de equivalente concessies van onze WTO-partners zijn in de landbouw en elders, wat resulteert in verbeterde marktkansen voor onze exporteurs. Het is van belang dat we, wanneer we spreken over de verlaging van de tarieven, soms vrezen dat onze landbouwsector onder enorme druk komt te staan van geïmporteerde goederen. We moeten onthouden dat de medaille twee zijden heeft, wat betekent dat een verlaging van de tarieven ook zal plaatsvinden op de nieuwe opkomende markten die − en ik weet zeker dat dit gebeurt − voor Europese producenten enorm belangrijk kunnen zijn om te betreden, zoals China, en India. We streven dus nog steeds naar een positieve uitslag van de Doha-ronde. Het is duidelijk dat een multilaterale oplossing te verkiezen is, terwijl een bilaterale de multilaterale discussies zou kunnen aanvullen.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
We doen ons best in dit stadium, maar als we een oplossing vinden, is het cruciaal dat dit een evenwichtige oplossing is − binnen de drie pijlers van de landbouw maar ook tussen landbouw, industriële producten en diensten. Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Bedankt voor uw antwoord, commissaris. Ik heb het gevoel dat u eerder spreekt als een commissaris voor internationale handel dan als een commissaris voor landbouw. Is de heer Mandelson, de commissaris voor internationale handel, het met u eens dat de hervorming van het GLB geen schade zal aanrichten? Is hij net als u van mening dat het aanvaarden van de modaliteiten van juli 2007, die verder gaan dan het aanbod van de EU in oktober 2005, niet te buiten gaat aan het onderhandelingsmandaat dat de Raad van Ministers in 2005 heeft toegekend? Want anders moet u, vooraleer u enige verbintenis aangaat met onze handelspartners, een nieuw mandaat vragen aan de Raad. Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Toen in 2003 tussen de ministers in de Raad overeenstemming werd bereikt over de hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, werd het mandaat gegeven aan de handels- en landbouwcommissarissen. Binnen dit mandaat konden we onderhandelen. Wat we nu voorstellen – of wat we zullen voorstellen op 20 november – is de health check van het landbouwbeleid, en dit is geen nieuwe hervorming. Het is geen nieuwe hervorming en daarom heb ik niet het idee dat, of we nu wel of geen Doha-deal krijgen, deze invloed zal hebben op wat we voorstellen als de health check van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Het zal het mandaat dus niet beïnvloeden of bewegen dat we al hebben. Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Commissaris, de genetische manipulatie van landbouwproducten veroorzaakt onrust, bezorgdheid en angst bij de Europese bevolking. Heeft deze kwestie opnieuw, of nog steeds, een grote invloed op de Doha-ronde? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Het is duidelijk dat wat we de afgelopen maanden hebben meegemaakt in termen van prijsstijgingen in Europa, vooral zoals werd beschreven in de kranten in Duitsland tijdens het zomerreces, natuurlijk tal van vragen heeft opgeroepen. Dit zijn vrij nieuwe vragen over het landbouwbeleid in Europa, waarbij we vroeger streden tegen overproductie, interventievoorraden en we ons nu bevinden in een evenwichtiger markt dankzij, volgens mij, de loskoppeling van de directe uitkering aan boeren, wat boeren in staat stelt op de markt te reageren in plaats van het beste resultaat op de cheque uit Brussel te berekenen. Het is duidelijk dat in de Doha-ronde de préférence communautaire of de zekerheid van de voedselvoorraad op zichzelf geen kwestie is. Het is uiteraard cruciaal voor iedereen ter wereld er zeker van te zijn de eigen mensen te kunnen voeden, maar het is geen exclusief hoofdstuk in onze onderhandelingen. Jim Allister (NI). – (EN) Mag ik u, behalve het uiten van de angst voor verdere concessies die onze landbouwbelangen schaden, vragen welke aandacht er in de onderhandelingen is geweest voor het verhogen van de vleesproductienormen onder degenen die streven naar meer toegang tot onze markt, zodat we een eind kunnen maken aan het schadelijke effect op onze eigen producenten van het toestaan van voedselimporten waarbij de traceerbaarheid en de kwaliteit ver onder de normen liggen die we van onze eigen producenten verwachten?
119
120
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ik heb dit volgens mij eerder gehoord. Ik kan ernaast zitten, maar het doet me denken aan een vraag die gesteld werd door de Ierse minister en een paar Ierse EP-leden over de import uit Brazilië, traceerbaarheid, en de mening van de Ierse boeren over het gebrek aan traceerbaarheid. Het is duidelijk dat we deze zaak nauw volgen, en ik weet dat mijn collega, commissaris Kyprianou, bijeenkomt met de commissie in het Parlement. We willen eerlijke handel garanderen, wat betekent dat importeurs en exporteurs in de Europese Unie aan dezelfde kwaliteitsnormen moeten voldoen als onze eigen producenten. Ik zal volgende maand een bezoek brengen aan Brazilië om te kijken of zij mij kunnen laten zien wat ik wil zien: dat wil zeggen, hoe de zaken werken in Brazilië wat betreft de mogelijkheid producten te traceren die in de Europese Unie worden ingevoerd. De Voorzitter. − Vraag nr. 36 is ontoelaatbaar aangezien de auteur geen lid meer is. Vraag nr. 37 van Ioannis Gklavakis (H-0636/07) Betreft: Herziening van de gemeenschappelijke marktordening voor wijn Op 4 juli 2007 heeft de Commissie het voorstel medegedeeld voor een verordening van de Raad betreffende de herziening van de gemeenschappelijke marktordening voor wijn (COM(2007)0372). De verdeling van de middelen voor de "nationale enveloppes" verloopt volgens een verdeelsleutel die voor 50% gebaseerd is op de historische input van de lidstaten, voor 25% op het areaal en voor 25% op de productie. Bovendien werden enkele correcties aangebracht in het voordeel van een aantal lidstaten. Met welke criteria werd deze verdeelsleutel gekozen en waarom gebeurt de verdeling niet op basis van de historische betalingen van de lidstaten voor een representatieve referentieperiode, zoals dat het geval is geweest voor alle gemeenschappelijke marktordeningen die tot nu toe zijn herzien? Hoe is, gezien het feit dat het totaal bedrag aan middel vastligt, het besluit tot stand gekomen om de betalingen aan te passen in het voordeel van bepaalde lidstaten, hetgeen in de praktijk leidt tot een corresponderende vermindering voor de andere lidstaten? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Om een eerlijke verdeling tussen lidstaten voor te stellen van het totale bedrag dat wordt toegekend aan de nationale begrotingssom, en van het bedrag dat wordt overgemaakt naar ons beleid voor plattelandsontwikkeling hebben we drie verschillende criteria gehanteerd: wijnbouwoppervlakte op basis van alle beschikbare historische gegevens die we hebben; ten tweede de productie in termen van volume op basis van historische gemiddelden, en ten derde uitgaven, op basis van een historisch gemiddelde, behalve voor Bulgarije en Roemenië waarbij de budgettaire vereisten zoals berekend in het kader van aanmelding zijn gehanteerd, omdat dit de enige betrouwbare cijfers waren die we konden gebruiken. De verdeelsleutel tussen deze verschillende gebieden is 25 procent op het areaal, 25 procent op de productie en 50 procent op het budget voor de begrotingssommen en de overdracht naar het beleid voor plattelandsontwikkeling. 50 procent voor het areaal en 50 procent voor de productie voor dat deel van de begrotingssom dat specifiek gerelateerd is aan de promotie in derde landen, wat ik beschouw als een nieuw en zeer belangrijk vooruitziend beleid voor de wijnsector. Toen we deze discussie voerden over de herverdeling tussen de begrotingssommen van de lidstaten, hebben we positief gecorrigeerd op drie lidstaten, om hun reductie te beperken met het oog op het aanzienlijke verschil voor deze lidstaten tussen hun aandeel in de historische uitgaven en hun aandeel in de twee andere criteria. Deze
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
correctie werd niet gedaan ten nadele van de bedragen die zijn toegekend aan andere lidstaten, wat betekent dat we geen andere bedragen hebben verlaagd om aan geld te komen voor deze drie lidstaten. We hebben dus gewoon het totale budget verhoogd. Dat maakt het mogelijk om de Gemeenschapssteun gelijkelijk te verdelen en rekening te houden met aan de ene kant de respectievelijke reducerende capaciteit van elke lidstaat en aan de andere kant de effectieve invoering van de nieuwe maatregelen die zijn voorgesteld binnen het kader van de hervorming. Ioannis Gklavakis (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, nu de Commissie het nodig acht om binnen een wettelijk kader structurele veranderingen door te voeren voor bepaalde lidstaten, vroeg ik me af of de Commissie eveneens overweegt om op een gelijkaardige manier de Griekse wijntelers te helpen die onlangs door catastrofale branden werden getroffen? Hun inkomen voor de komende jaren zal aanzienlijk lager liggen dan normaal. Enorme oppervlakten met duizenden hectaren wijngaard zijn in de as gelegd. Dat betekent dat de wijnbouwers verliezen hebben geleden en dat hun planten zijn beschadigd. Is de Commissie wat deze kwestie betreft van plan om solidair te zijn en deze mensen te helpen? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ten eerste denk ik dat iedereen die op de televisie de verwoestende bosbranden in Griekenland heeft gezien, zich heeft afgevraagd wat er naderhand met de beschadigde gebieden zou gaan gebeuren. Ik heb de mogelijkheid gehad dit te bespreken met de Griekse leden van het Parlement, de minister, het ministerie, en ook de minister voor Economische zaken in Griekenland, tijdens het rondreizen om oplossingen te vinden. En er zijn verschillende oplossingen, en daarover zal mijn volgende vraag gaan. Ik kan alleen zeggen dat we de problemen van de bosbranden niet binnen de gemeenschappelijke marktordening voor wijn kunnen oplossen. Dat is uitgesloten. En ik kan u vertellen dat het, als we de verdeling van geld tussen de begrotingssommen en lidstaten heropenen, zal neerkomen op het openen van Pandora’s doos, en ik heb niet meer geld beschikbaar dan het huidige budget van circa 1,3 miljard euro per jaar voor de wijnsector. We moeten oplossingen vinden voor de gevolgen van de branden binnen het beleid voor plattelandsontwikkeling, binnen de regionale financiering, en ik weet vrij zeker dat er fatsoenlijke oplossingen gevonden zullen worden. De Voorzitter. − Aangezien de volgende vragen over hetzelfde onderwerp gaan, worden zij gecombineerd behandeld: Vraag nr. 38 van Katerina Batzeli (H-0655/07) Betreft: Betaling van GLB-steun aan door de branden getroffen gebieden De recente bosbranden in Griekenland hebben grote schade aangericht in de landbouw, met name in de sectoren olijfolie, groenten en fruit en wijnbouw. Dit heeft dan weer ernstige gevolgen voor het milieu en de ontwikkeling van de regio's en brengt ook de voortzetting van de landbouwactiviteiten in gevaar. Hoe moet de toepassing van de randvoorwaarden opnieuw gedefinieerd worden zodat de wettige uitbetaling van de eenvormige ontkoppelde steun aan de getroffen landbouwers gewaarborgd wordt?
121
122
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Hoe wordt verzekerd dat de nieuwe GMO voor wijn wordt toegepast in de door de branden getroffen gebieden, met name met betrekking tot de voorstellen van de Commissie om directe steun toe te kennen aan wijnbouwers die milieuvriendelijke methodes toepassen? Welke bijkomende bepalingen en toelichtingen zijn er nodig voor de nieuwe regeling inzake rozijnen zodat directe maatregelen voor crisisbeheer kunnen worden toegepast? Is het mogelijk om de middelen van de operationele fondsen te verhogen om deze maatregelen te financieren in buitengewone noodgevallen? Is het haalbaar een specifiek nationaal steunprogramma voor landbouwers in het leven te roepen met middelen uit de GMO voor groenten en fruit en de GMO voor wijn? Vraag nr. 39 van Georgios Karatzaferis (H-0661/07) Betreft: Financiële ondersteuning van NGO's voor onmiddellijke herbebossing in Griekenland Griekenland is onlangs getroffen door de grootste milieuramp in zijn geschiedenis. Veel Griekse milieu-organisaties en kloosters in de getroffen gebieden beschikken over de nodige know how en wetenschappers om onmiddelijk met herbebossing te beginnen. Op welke wijze kunnen NGO's, kloosters en bijvoorbeeld ook milieu-organisaties financiële ondersteuning van de Commissie ontvangen (d.w.z. buiten het kader van het derde communautair bestek om) teneinde direct met herstel- en herbebossingswerkzaamheden te kunnen beginnen? Welke communautaire initiatieven zouden hiervoor kunnen worden gebruikt? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ten eerste kan ik opnieuw alleen mijn sympathie betuigen met alle mensen die zijn getroffen door de gevolgen van de branden. Ik denk dat het belangrijk is te zeggen dat de enkele bedrijfstoeslag − de rechtstreekse uitkering aan de boeren − niet in gevaar is. De mogelijke vernietiging van de gewassen, dieren of gebouwen heeft geen gevolgen voor de losgekoppelde uitkering aangezien er geen verplichting bestaat om te produceren. Wat betreft de cross-compliance, is een belangrijke regel dat alleen kan worden besloten tot de verlaging van de rechtstreekse GLB-uitkeringen onder cross-compliance als gevolg van acties of omissies die direct kunnen worden toegeschreven aan de boer. Daarom zullen bosbranden zoals de branden die we deze zomer in Griekenland hebben gezien, niet resulteren in de verlaging van uitkeringen. Wat betreft wijn, kunnen in het geval van gedeeltelijke vernietiging wijngaarden in aanmerking komen binnen de herstructureringsregeling, onder de huidige verordening, en binnen de nationale begrotingssommen die voor de nieuwe GMO zijn voorzien. De hervormde GMO voor groente en fruit voorziet in nieuwe instrumenten voor crisispreventie en -beheer. Toch zal deze nieuwe verordening pas ingevoerd worden vanaf 2008, en er is geen terugwerkingsclausule. Wat betreft de laatste vraag, staan de financiële regels het de Commissie niet toe mogelijke spaargelden over te maken van het marktorganisatiebudget naar specifieke nationale programma’s ter ondersteuning van Griekse boeren.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Met betrekking tot de specifieke vraag over niet-gouvernementele organisaties, kloosters of milieu-organen, heeft de Commissie niet de mogelijkheid deze rechtstreeks te ondersteunen met het oogmerk van milieuherstelactiviteiten. EU-steun is alleen mogelijk via speciaal ontworpen programma’s en interventies die zijn opgesteld door lidstaten volgens het subsidiariteitsbeginsel en die zijn voorgelegd aan de Commissie voor medefinanciering. Ik wil alleen een paar specifieke mogelijkheden noemen in ons beleid voor plattelandsontwikkeling die ter ondersteuning ook gebruikt zouden kunnen worden. In mijn vorige antwoord heb ik hiernaar verwezen. De eerste optie betreft het programma 2000-2006, en kan gepaard gaan met de wijziging van de programma-aanvullingen van nationale operationele programma’s en de regionale operationele programma’s om het landbouwpotentieel te reconstrueren na nationale rampmaatregelen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat een boer geld kan krijgen om vee, fruit en olijfbomen te kopen, of gebouwen te herstellen die zijn vernietigd. Ik moet echter met klem herhalen dat het niet mogelijk is via het beleid voor plattelandsontwikkeling boeren te compenseren voor gederfde inkomsten. De tweede optie is het nieuwe programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013, dat maatregelen omvat voor het herstellen van het landbouwproductiepotentieel, evenals bosbouwpotentieel, na natuurrampen. Opgemerkt dient te worden dat interventies via deze twee opties beperkt zouden zijn tot herbebossing en reconstructie van productiepotentieel, en dit kan nogmaals niet worden gebruikt voor gederfde inkomsten. Ik wil afsluiten met de mogelijkheden die beschikbaar zijn binnen de overheidssteunregelingen. Een ramp zoals de bosbranden in Griekenland zou normaal gesproken worden beschouwd als uitzonderlijke gebeurtenis, die lidstaten toestaat steun te verlenen ter compensatie van materiële schade. Nationaal gefinancierde steun aan de landbouw en bosbouw kan worden verstrekt na aanzegging van een overheidssteunregeling, en dient te worden goedgekeurd door de Commissie. Ik zou u er ook op willen wijzen dat er een veel gemakkelijker oplossing is, die eruit bestaat wat wij de minimis overheidssteun noemen te gebruiken, wat betekent dat lidstaten met de nieuwe veranderingen die plaats hebben gevonden, boeren 6 000 euro kunnen betalen − en dat kan men iedere drie jaar doen. Dus zonder het iemand te vragen, kan men de boer in feite rechtstreeks 6 000 euro betalen om onmiddellijk te helpen, indien nodig. Stavros Arnaoutakis (PSE), plaatsvervangend auteur. – (EL) Commissaris, ik zou willen vragen of u al een specifiek voorstel heeft ontvangen voor de wederopbouw van de door brand getroffen gebieden. Wat zal de procedure zijn om een dergelijk voorstel goed te keuren? Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Zoals ik al heb genoemd, zijn er twee mogelijkheden binnen de programma’s. Binnen het programma voor plattelandsontwikkeling is het mogelijk steun te vinden voor wederopbouw om, zoals ik al zei, nieuwe olijfbomen en nieuwe wijnstokken te kopen. Dan hebben we het regionale beleid, dat onder de verantwoordelijkheid valt van mijn collega commissaris Hübner. Ik weet dat er een directe link en zeer goed contact bestaat waarbij commissaris Hübner
123
124
NL
Handelingen van het Europees Parlement
benoemd is om de touwtjes in handen te houden. Ik weet zeker dat er veel constructieve discussies gaande zijn. De Voorzitter. − Vraag nr. 40 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0601/07) Betreft: Financiering van onderzoek Welke onderzoekssectoren lopen volgens de Commissie achter op het gebied van financiering in het kader van de opstelling van de programmaperiode 2007-2013? Volgens welke criteria worden de financieringsprioriteiten vastgelegd? Hoe is de evaluatie van het nut en de efficiëntie van het onderzoek dat door het zesde kaderprogramma voor onderzoek is gefinancierd, van invloed op de selectie van de nieuwe onderzoeksprojecten? Volgens welke criteria worden de financieringsprioriteiten per onderzoekssector vastgelegd? Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij hier weer te zijn. Ik zou graag het geachte parlementslid willen bedanken voor de vraag betreffende de financiering voor onderzoek. Haar vraag verwijst in eerste instantie duidelijk naar het onderzoek dat is gefinancierd door de Europese Unie en in mijn antwoord zal ik deze aspecten behandelen. De noodzaak tot verhoogde investeringen in onderzoek op nationaal en Europees niveau, particulier nog meer dan openbaar, staat echter centraal bij het bereiken van de Lissabon-doelen. Tegelijkertijd moeten we ervoor zorgen dat dit geld goed besteed wordt om maximaal effect te verzekeren. De vraag bestaat in wezen uit vier delen en ik zal elk deel apart beantwoorden. Tegelijkertijd moeten we onthouden dat het nog steeds erg vroeg is om definitieve conclusies en lering te trekken uit de zesde en zevende kaderprogramma’s. Maar voordat we ons richten op de vier aspecten van de vraag van het geachte parlementslid, zou ik er graag aan willen herinneren dat het EU-cohesiebeleid, vooral het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds, ook een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het Europees onderzoeksgebied. De Commissie schat dat de cohesiebeleidssteun voor onderzoek en innovatie in de programmaperiode 2007-2013 meer dan drie keer zo groot zal zijn vergeleken met 2000-2006. Wat zijn, als we ons richten op het eerste deel van de vraag, de onderzoekssectoren die volgens de Commissie achterblijven wat betreft financieringsvoorzieningen volgens de plannen 2007-2013? De Commissie is van opvatting dat er een goede balans bestaat tussen de meer top-down thematische gebieden in het programma en andere, meer bottom-up activiteiten in kaderprogramma’s, zoals grensonderzoek en fellowships. Het zou niet gepast zijn bepaalde gebieden te selecteren die in het bijzonder financiering behoeven. Hoe beter je kijkt naar onze tien thematische prioriteiten, hoe duidelijker het wordt dat we meer financiering en meer onderzoek nodig hebben in praktisch alle prioriteiten. Maar, om u een voorbeeld te geven, zou ik de onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang kunnen noemen, waarvoor het definitieve budget in Kaderprogramma 7 veel minder is dan de Commissie oorspronkelijk had voorgesteld. Dit is een belangrijk gebied waarop we echte toegevoegde waarde hebben in Europa. We proberen financiering uit veel bronnen te combineren, vooral van nationale en regionale bronnen en de Europese Investeringsbank. Het is, na de eerste uitnodiging tot het indienen van voorstellen van de Europese Onderzoeksraad, ook duidelijk dat we worden geconfronteerd met ernstige overtekening. We hebben veel meer uitstekende voorstellen voor fundamenteel grensonderzoek ontvangen dan we geld hebben om te financieren.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Als we kijken naar thematisch georiënteerd onderzoek, kunnen we duidelijk zien dat er noodzaak bestaat onderzoeksgebieden beter te ondersteunen zoals energie en klimaatverandering. Hier kunnen lidstaten niet alleen helpen door de investering in onderzoek te verhogen. maar ook door manieren te verkennen om onderzoeksinspanningen te combineren in plaats van deze gefragmenteerd te laten. Dit is ook een van de gebieden die we bepleitten in ons Groenboek over de Europese Onderzoeksruimte. Als we kijken naar de algemene criteria, worden de thematische prioriteiten voor financiering uiteengezet in het Specifiek Programma voor Samenwerking. Deze onderzoeksgebieden zijn de gebieden die worden gesteund door middel van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen tijdens de periode 2007-2013. Ons voorstel werd gedaan na een uitgebreid overleg met stakeholders gedurende 2004, inclusief een webgebaseerd overleg over de samenwerkingsthema’s en input van industriële stakeholders via de Europese Technologieplatforms. Het was ook gebaseerd op een uitgebreide ex-ante effectbeoordeling. De resultaten van de ex-post evaluatie- en monitoringoefeningen vormen ook een belangrijk onderdeel voor het bepalen van de prioriteiten voor onderzoeksfinanciering. Dit leren van ervaringen uit het verleden was inderdaad een essentieel onderdeel voor het definiëren van de prioriteiten in het kaderprogramma, zoals u suggereert in het derde deel van uw vraag dat ik nu ga behandelen. U vroeg hoe de beoordeling van de bruikbaarheid en de effectiviteit van het onderzoek dat werd gefinancierd volgens het zesde kaderprogramma van invloed was op de selectie van nieuwe onderzoeksprojecten. Hier moeten we onderscheid maken tussen twee verschillende manieren om die link te leggen. Ten eerste moeten we, op meer gedetailleerd, operationeel niveau opmerken dat de duizenden FP6-projecten worden gecontroleerd door de diensten van de Commissie. Deze collega’s staan veelvuldig in contact met de onderzoeksgemeenschap en hun up-to-date inzicht in de voortgang die is bereikt binnen dit project is een belangrijk onderdeel voor het voorbereiden van de werkprogramma’s van kaderprogramma 7. In de tweede plaats, op een meer globaal niveau, zal de Commissie echter in 2008 de ex-post evaluatie van FP6 organiseren. Deze beoordeling van het algemene effect van de verschillende onderzoeksactiviteiten wordt uitgevoerd door deskundigen op hoog niveau. De resultaten van deze FP6 ex-post evaluatie zullen belangrijke input vormen voor de komende tussentijdse evaluatie in het jaar 2010. Tot slot richten we ons op het laatste deel van de vraag. Wanneer we de prioriteiten voor financiering in elke onderzoekssector in beschouwing nemen, worden de onderwerpen die gefinancierd moeten worden gespecificeerd in de jaarlijkse werkprogramma’s en de uitnodiging tot het indienen van voorstellen. Elk jaar voeren wij overleg met de betreffende verscheidene stakeholders over het opstellen van de werkprogramma’s. We roepen ook de hulp in van externe adviesgroepen, belangrijke specialisten op het gebied, die input leveren over de garantie dat de werkprogramma’s de meeste essentiële gebieden van onderzoek bevatten, waarbij rekening wordt gehouden met de lopende projecten die zijn gefinancierd in vorige uitnodigingen tot het indienen van voorstellen. Zodra de individuele voorstellen zijn ontvangen als reactie op de uitnodigingen, worden deze beoordeeld door middel van deskundige peer reviews met behulp van een standaardset evaluatiecriteria. De voorstellen die gefinancierd worden, zijn de voorstellen die de hoogste algemene markering krijgen voor de uitnodiging of deel van de uitnodiging waarop deze betrekking hebben. Concluderend ben ik van opvatting dat we gerust kunnen zeggen dat we voor onderzoek dat is gefinancierd door middel van Gemeenschapsinstrumenten een transparant systeem
125
126
NL
Handelingen van het Europees Parlement
hebben dat financiering toekent aan de meest relevante gebieden en er ook voor zorgt dat deze vervolgens wordt toegewezen aan de beste voorstellen. Maria Panayotopoulos-Kassiotou (PPE-DE). – (EL) Bedankt voor dit instructieve antwoord. Ik zou u willen vragen of er rekening wordt gehouden met de internationale vooruitgang op het vlak van onderzoek wanneer er beslissingen worden genomen over bepaalde acties, aangezien we in een geglobaliseerde wereld leven. In welke mate worden er in Europa speciale fondsen vrijgemaakt voor onderzoek? Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Natuurlijk bestaat er geen andere manier dan naar de globale context te kijken. Als we in de praktijk kijken waarop andere grote gemeenschappen wereldwijd hun onderzoek richten, is dit hetzelfde als bij ons. Meer dan dat, bundelen we onze inspanningen op veel gebieden wel degelijk. Een van de dingen die we echt hebben verbeterd in het zevende kaderprogramma was juist de internationale samenwerking. We financieren en steunen dat, en zullen dat in de toekomst nog meer doen, omdat we geloven dat in de wereld van globalisering de uitdagingen die voor ons liggen – of het nu gaat om voedsel, gezondheid, drinkwater, klimaatverandering, veiligheid of energie – wereldomvattend zijn en we hiermee allemaal op de juiste manier moeten omgaan. Justas Vincas Paleckis (PSE). – (EN) Commissaris, als een van de topprioriteiten noemde u de thematische onderwerpen energie en klimaatverandering. Dat is een juiste prioriteit, en de Europese Unie heeft een doorbraak nodig. Hoe is de Commissie van plan samenwerking te organiseren tussen de best brains in de EU om aan dit onderwerp te werken, en misschien – zelfs nog meer – samenwerking tussen de best brains ter wereld te bevorderen? Omdat deze kwestie cruciaal is. Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Ja, daar richten we ons echt op. Het was in wezen die filosofie – deze wordt gedeeld in het bestaande kaderprogramma – maar in werkelijkheid richten we ons nu ook op de voorbereiding van een strategisch technologieplan voor Europa. Dit plan zou aan het einde van dit jaar door de Commissie moeten worden aangenomen. In die zin raadplegen we natuurlijk praktisch iedereen op dit gebied in Europa. We hebben dus alle technologieplatforms geraadpleegd die al bestaan. We hebben met hen erg open gesproken. Zij zijn, van onder naar boven, praktisch allemaal betrokken bij onze activiteiten en we proberen een goede manier te vinden om dit te coördineren. U hebt terecht gezegd dat het ook essentieel is dat we internationaal zo goed mogelijk bespreken hoe we deze kwesties moeten aanpakken. Maar in dat opzicht zijn er twee dingen van belang: wanneer we dit ook vanuit de particuliere sector proberen aan te pakken, moet dit op evenwichtige wijze gebeuren, voor of tussen de samenwerking en concurrentie, en dat is precies waarmee we rekening proberen te houden. Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Commissaris, de Raad heeft het budget voor onderzoek voor 2008 gereduceerd. Hoe bereidt u zich voor op de health check, de mid-term review van de financiële vooruitzichten? Gelooft u dat we hier nieuwe voorstellen en initiatieven kunnen indienen waardoor het belang van onderzoek ook in de Europese begroting wordt weerspiegeld?
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Ik denk dat het meer gaat om de principiële vraag hoe ver dit tussentijds verslag moet gaan. Ik denk dat dit de vraag is die we moeten beantwoorden. Als het antwoord is dat we, gezien de urgentie, enkele van de kwesties moeten aanpakken die zich binnen de reeds overeengekomen financiële periode bevinden, dan weet ik zeker dat dit gebied van wetenschap en onderzoek een van de kandidaten zou zijn die behandeld zou moeten worden. De Voorzitter. − Vraag nr. 41 van Esko Seppänen (H-0640/07) Betreft: Het ITER-project ITER is een ambitieus project, waarin ongetwijfeld serendipiteitseffecten zullen optreden: men vindt iets waarnaar men niet op zoek was. Aan het project doen ook veel andere landen mee. Zijn de samenwerkingspartners tot nu toe hun economische en andere verplichtingen in verband met dit project nagekomen? Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Het ITER-project, zoals het geachte parlementslid weet, is een project dat het internationale vlaggenschip is van het wereldwijde programma voor onderzoek naar fusie-energie. Sinds de aanvang ervan tijdens topbesprekingen aan het einde van de jaren tachtig, heeft Europa een leidende rol gespeeld in de opeenvolgende voorbereidende fasen voor het project. De Commissie kan terecht trots zijn op het vertrouwen dat de ITER-partners hebben getoond door Europa de centrale rol toe te kennen van de gastpartij voor de gemeenschappelijke invoering van dit project. De JET-faciliteiten, ontworpen en opgezet door middel van de gemeenschappelijke actie van Euratom en de leden, bood een uitstekend voorbeeld van wat bereikt kan worden wanneer leidende fusieonderzoeksorganisaties hun expertise en resources bundelen. Het ITER-project breidt dit principe uit van het Europese naar het wereldwijde niveau van samenwerking. De technische doelstellingen en het ontwerp van ITER zijn gebaseerd op het gestage en wetenschappelijke rigoureuze prospectproces van de ontwikkeling in fusieonderzoek wereldwijd die de afgelopen decennia een dramatische toename heeft laten zien van de prestaties van experimentele fusiefaciliteiten in een sfeer van internationale wetenschappelijke samenwerking die politieke grenzen heeft overschreden. Buiten JET breidt ITER de experimentele kant uit tot het niveau waarop de wetenschappelijke en technologische uitvoerbaarheid van fusie-energie aangetoond kunnen worden. Sinds de ondertekening van de ITER-overeenkomst in november 2006, zijn de ITER-partners de toezeggingen die zij hadden geaccepteerd in de ITER-onderhandelingen allemaal naar behoren nagekomen. Op politiek niveau hebben alle partners hun respectievelijke constitutionele vereisten voor ratificatie of aanvaarding van de overeenkomst volbracht, die nu is geaccepteerd om in oktober dit jaar officieel van kracht te worden. In de tussentijd zijn de partners hun beloften naar behoren nagekomen om de bepalingen van de overeenkomst zoveel mogelijk na te leven totdat deze van kracht wordt. De leiding van het internationale ITER-team en de ITER-vestiging in Cadarache in Frankrijk is samengesteld uit vertegenwoordigers van alle partners die nu aanwezig zijn.
127
128
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De partners leveren hun financiële bijdragen aan het budget van de ITER-organisatie en streven bewust naar de noodzakelijke gemeenschappelijke voorbereidingen voor de technische en wetenschappelijke bijdragen waartoe zij zich hebben verplicht. In de Europese Unie werd een gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie opgericht door het Besluit van de Raad van 27 maart 2007. De rol bestaat eruit activiteiten voor te bereiden en te coördineren voor de opbouw van de demonstratiefusiereactor en gerelateerde faciliteiten. Tot op heden is het toezichtsorgaan, de raad van beheer, tweemaal bijeengekomen en is een eerste werkprogramma aangenomen evenals de administratieve besluiten die noodzakelijk zijn voor de gemeenschappelijke onderneming die begin 2008 operationeel moet zijn. In het bijzonder is de hoofdkwartierovereenkomst met Spanje ondertekend. De raad van beheer heeft ook de directeur benoemd, de chief executive officer van de gemeenschappelijke onderneming. ITER is inderdaad een ambitieus project. Door dit in vervulling te laten gaan, verleggen we de grenzen van onze ervaring op wetenschappelijk, technologisch en organisatorisch gebied. De resultaten van experimenten kunnen per definitie niet met zekerheid worden voorspeld. Toch is ITER geen onderneming die we lichtzinnig zijn aangegaan of met de verwachting toevallig waardevolle zaken te ontdekken. ITER bestaat uit internationale partnerschappen op de lange termijn en toezeggingen, die partners samenbrengt die meer dan de helft van de wereldbevolking vertegenwoordigen, om kwesties te behandelen die centraal staan in onze gemeenschappelijke toekomst, de ontwikkeling van duurzame, niet-verontreinigende energiebronnen ten dienste van de mensheid. De vooruitzichten voor ITER berusten op de stevige wetenschappelijke en technologische basis van het project en op het enthousiasme en de betrokkenheid waarvan tot nu toe de partners blijk hebben gegeven – allemaal; of liever gezegd, ieder van ons. Er is nog nooit zo’n samenwerking in de wereld geweest als die wij hebben samengebracht in ITER. Esko Seppänen (GUE/NGL). – (FI) Commissaris, onze ervaringen met een bepaald samenwerkingsproject, Galileo, zijn slecht. De Europese Unie heeft het project moeten financieren, in tegenstelling tot wat er was gepland, omdat niet alle partijen uiteindelijk bereid waren om financiële steun te bieden. Mogen we uit het antwoord van de commissaris opmaken dat er zich geen problemen zullen voordoen met het nakomen van de verbintenissen rond ITER, met andere woorden, zullen we met ITER niet hetzelfde probleem hebben als met Galileo, dat de betrokken partijen terugkomen op de verbintenissen die ze zijn aangegaan? Janez Potočnik, lid van de Commissie. − Dat is juist. Ik zal een korte toelichting geven. De verbintenissen die zijn aangegaan, zijn aangegaan door overheden. Het zijn stuk voor stuk overheidsengagementen. Bij Galileo ging het nooit over de overheidsengagementen. Dus nee, de problemen die we hebben gehad met Galileo zullen zich zeker niet voordoen bij ITER. De Voorzitter. − Vraag nr. 42 van Carl Schlyter (H-0643/07) Betreft: Nanotechnologie De nanotechnologie is een nieuwe techniek met veel mogelijkheden, maar ook met onbekende risico’s. Volgens het Nano Dialogue Project wenst 48% van de bevolking van
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de EU een moratorium voor de nanotechnologie in consumentenproducten zolang wij geen kennis bezitten over de effecten voor mens en natuur. Aan welke regelgeving wordt er gewerkt op de productgebieden waar nanomateriaal wordt toegepast en waar het al op de markt is, zoals in cosmetica, huidverzorgingsproducten, geneesmiddelen, schoonmaakmiddelen en andere consumentenproducten? Denkt de Commissie aan een sectorspecifieke regeling of een overkoepelende wetgeving voor de nanotechnologie in consumentenproducten? Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Ten eerste wil ik u bedanken voor de vraag over het gebied van de nanotechnologie. De Commissie neemt de vraag van veiligheid en consumentenbescherming zeer serieus en doet haar best ervoor te zorgen dat het publiek kan profiteren van de innovaties die nanotechnologieën kunnen opleveren terwijl ze worden beschermd tegen nadelige invloeden. Veel moeite wordt gestoken in het behandelen van veiligheidskwesties. Zo’n 28 miljoen euro van FP5 en FP6 is geïnvesteerd in projecten die uitdrukkelijk gericht waren op milieuen gezondheidsaspecten van nanotechnologieën, en dergelijk onderzoek zal volgens de planning aanzienlijk toenemen in kaderprogramma 7, zowel qua omvang als qua bereik. Zoals u weet heeft de Commissie een actieplan voor nanowetenschappen en nanotechnologie voor Europa 2005-2009 aangenomen en heeft het Parlement hierover een resolutie aangenomen waarin het actieplan goed werd ontvangen. In de mededeling die deze maand werd gepubliceerd over de invoering van het actieplan voor nanotechnologie, behandelen we volledig het tweede deel van uw vraag. Een groot aantal Europese en bredere internationale methoden, vooral OESO en ISO, worden gevolgd, zowel regelgevend als niet-regelgevend, om de potentieel nadelige invloed van nanotechnologieën te behandelen. De Commissie voert een beoordeling uit van regelgevende aspecten in relatie tot gezondheid, veiligheid en milieuaspecten van op nanotechnologie gebaseerde producten. Uit de eerste resultaten blijkt dat in het algemeen het bestaande regelgevingskader van de Gemeenschap een goede dekking biedt wat betreft de op nanotechnologie gebaseerde producten die tegenwoordig worden ontwikkeld. Verschillende aspecten van de productie en producten, zoals genoemd in de vraag, zoals cosmetica en medicijnen, zijn al onderworpen aan verschillende Gemeenschapsbepalingen, hoewel niet specifiek voor de nanotechnologie. Als gevolg daarvan lijkt het tegenwoordig niet nodig te zijn nieuwe wetgeving te ontwikkelen voor veiligheidsrisico’s die gerelateerd zijn aan nanotechnologie, of belangrijke amendementen voor te stellen. Op basis van de wetenschappelijke ontwikkeling of regelgevende behoeften op specifieke gebieden die de Commissie nauwgezet in de gaten houdt, kunnen echter regelgevende veranderingen worden voorgesteld indien dit nodig is. Het is niet de nanotechnologie als zodanig waarbij regelgevende aspecten in beschouwing moeten worden genomen, maar eerder de producten die gebaseerd zijn op nanotechnologie. De Commissie is ervan overtuigd dat het moratorium over nanotechnologie ernstig contraproductief zou zijn. Afgezien van het feit dat de maatschappij de mogelijke voordelen van dergelijke technologieën wordt ontzegd, kan dit leiden tot de opkomst van technologische paradijzen buiten Europa, waar onderzoek en innovatie worden uitgevoerd zonder regelgevingskaders.
129
130
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Tot slot zou ik een ander Eurobarometer-onderzoek willen noemen, dat ging over nieuwe technologieën en werd uitgevoerd in 2005 op een steekproef van 25 000 personen. Als we dit vergelijken met de NanoDialogue tentoonstelling die u noemt in uw vraag, was deze gebaseerd op 700 respondenten. Eurobarometer ontdekte dat, in het geheel genomen, Europeanen de ontwikkeling van nanotechnologie ondersteunden waarbij ongeveer 55 procent vóór was. Deze technologieën worden beschouwd als nuttig voor de maatschappij en moreel acceptabel. Begrijpelijkerwijs was 42 procent van de respondenten onzeker over de effecten van deze nieuwe technologie, maar volgens het onderzoek was bijna 70 procent van de respondenten die een mening uitte over de effecten ervan, optimistisch. Carl Schlyter (Verts/ALE). – (SV) Ik denk dat we het er allemaal over eens kunnen zijn dat het ergste wat er op het vlak van nanotechnologie zou kunnen gebeuren, is dat de producten die we nu naar buiten brengen, slecht worden gecontroleerd en de reputatie van de technologie in dit vroege stadium van de ontwikkeling schaden. Ik denk niet dat de traditionele giftigheidstests voldoende zijn om de risico’s van nanotechnologie goed te kunnen bepalen. Integendeel zelfs: ik denk dat de giftigheidstests die vereist zijn volgens de huidige wetgeving, dringend geactualiseerd moeten worden. Ik vind dat er een soort label moet komen zodat de consumenten zelf kunnen kiezen, en ik zou willen weten of de Commissie van plan is om hieromtrent wetgeving op te stellen. Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Ik ben het volkomen eens met u en met de eerste verklaring. Het ergste zou zijn dat er iets gebeurt, dus we moeten dat voorkomen en we moeten aan de veilige kant blijven. Daar gaat het om en ik ben het volkomen met u eens. Het voorstellen van wetgeving valt niet onder mijn verantwoordelijkheid, maar valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega’s in de Commissie die zich bezighouden met beveiliging. Ik weet zeker dat zij hier zeer nauwkeurig naar kijken. Wat ik kan zeggen is dat we al het mogelijke doen in het onderzoek om te proberen de potentiële risico’s die u noemde te analyseren, en dit is iets wat zeker onder mijn verantwoordelijkheid plaatsvindt. Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Commissaris, waar zal de nadruk liggen binnen het zevende kaderprogramma voor onderzoek op het vlak van nanotechnologie? De bevolking heeft hierover hooggespannen verwachtingen, vooral wat betreft het aspect “lang en gezond leven”. Ziet u echt nieuwe mogelijkheden in de medische sector op het gebied van het kunnen leiden van een lang en gezond leven? Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Ja, het antwoord is duidelijk positief. Dit is een van de gebieden. Als we een vergelijking moeten maken lijkt nanotechnologie een beetje op informatietechnologie, omdat het een horizontale invloed heeft op veel sectoren. Een van de sectoren waarin de resultaten zeer veelbelovend zijn, is de gezondheidssector, dus dit maakt ook deel uit van ons onderzoek, dat zonder twijfel ook die richting uitgaat. Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Dank u wel, commissaris, voor uw antwoorden. Ik was zeer verheugd te horen dat u vindt dat het algemene regelgevingskader zich in de juiste richting ontwikkelt, en ook dat u het NanoDialogue-project en de bevindingen van de studie waarnaar de vraag verwijst aan de orde stelt. Ik denk dat de Eurobarometer duidelijk aangeeft dat de Europese burgers vóór de ontwikkeling van nanotechnologieën zijn. Mijn vraag aan u is dat de heer Schlyter in deze vraag zegt dat nanotechnologie hogere risico’s met zich meebrengt. Hebt u nu gegevens waaruit blijkt dat nanotechnologie een
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
dergelijk risico met zich meebrengt, waarvan de heer Schlyter lijkt te zeggen dat dit al een feit is? Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Dit is zonder twijfel een gebied dat aandacht behoeft, niet in de laatste plaats wat betreft risico’s. Wanneer we ons op gebieden begeven die in praktijk dit inherente potentieel hebben, moeten we voorzichtig te werk gaan. Als we niet willen dat mensen zich keren tegen iets waarvan zij, mits voorzichtig behandeld, zeker profijt zouden hebben, moeten we de zaken zo aanpakken dat al het mogelijke wordt gedaan zodat dit niet gebeurt. Dat is precies onze aanpak. Op dit moment zijn er natuurlijk geen incidenten geweest in verband met dit gebied, maar het is duidelijk een gebied waarop het veel beter is een voorzichtige aanpak te hanteren. Dat is beslist de juiste manier om te werk te gaan. De Voorzitter. − De vragen nrs. 43 en 44 worden schriftelijk behandeld. Vraag nr. 45 van Sarah Ludford (H-0595/07) Betreft: Bussen in Londen Volgens cijfers van de Greater London Assembly van juni waren zogeheten "knikbussen" (lange, uit twee delen bestaande stadsbussen), die in veel Europese steden rijden en in 2002 ook in Londen zijn ingevoerd, in 2006 betrokken bij 1.751 verkeersongelukken. Dat is 75% meer dan andere bustypes en komt overeen met een gemiddelde van bijna vijf ongelukken per dag of meer dan vijf ongelukken per jaar voor elke "knikbus" van het Londense bussenpark. Welke stappen onderneemt de Commissie gezien deze duidelijk onaanvaardbare situatie, met name in vergelijking met andere bustypes, om ervoor te zorgen dat er adequate veiligheidsmaatregelen komen voor het gebruik van "knikbussen" en dat buschauffeurs de noodzakelijke scholing krijgen? Hoe kunnen dergelijke bussen veilig genoeg geacht worden om te worden gebruikt in drukke stedelijke omstandigheden? Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) De Commissie heeft geen weet van onrustwekkende statistieken over gelede bussen in andere Europese steden. Maar het probleem wordt op verschillende manieren aangekaart in de communautaire wetgeving. In richtlijn 97/27/EG betreffende de massa’s en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens worden er naast de wendbaarheidnormen waaraan bussen in het algemeen moeten voldoen, specifieke eisen vastgelegd voor gelede bussen. Richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en opleiding van bestuurders van bepaalde wegvoertuigen voor goederen- en personenvervoer is erop gericht het niveau van de bestuurdersopleiding te verbeteren. In dat opzicht zou het wenselijk zijn dat de richtlijn wordt omgezet in nationale wetgeving en dat de nodige voorzieningen worden getroffen om speciale opleidingsprogramma’s te kunnen aanbieden aan de bestuurders van gelede bussen. Wat het gezichtsveld van de bestuurder betreft, heeft de Europese wetgeving het probleem van de zware vrachtwagens al aangekaart met richtlijn 2007/38/EG betreffende de uitrusting met spiegels van in de Gemeenschap ingeschreven vrachtwagens. De Commissie is zich er echter van bewust van het feit dat we ook oog moeten hebben voor andere soorten voertuigen, zoals stadsbussen. Daarom zal de Commissie, zoals verzocht wordt in de bovenvermelde richtlijn, ten gepaste tijde een verslag indienen over
131
132
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de verkregen resultaten en indien nodig ook een voorstel indienen om de bestaande wetgeving te herzien. Dat zijn mijn antwoorden aan barones Ludford. Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Ik denk dat mijn vraag op het goede moment komt, omdat net vandaag de Commissie haar Groenboek over mobiliteit in de stad heeft gepubliceerd. Ik kan niet verwachten dat de Commissie zich bezig houdt met mijn persoonlijke gevoel van verlies dat de iconische dubbeldekker London Routemaster bus is vervangen door de lage “knikbussen” van het continentale type (of “gelede bussen”, zoals de Commissie ze noemt), maar ik ben dankbaar voor de verwijzing naar de verschillende stukken van EU-wetgeving die hierop van toepassing zouden moeten zijn. Zou ik hem eigenlijk mogen vragen contact te zoeken met de burgemeester van Londen en Transport for London om te onderzoeken waarom deze bussen een ongevallencijfer hebben dat 75 procent slechter is dan andere bussen en om te onderzoeken waarom deze richtlijnen juist worden toegepast in het Verenigd Koninkrijk, en specifiek in Londen? Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. − (FR) Het is zeer terecht dat u aandringt op de veiligheid van deze bussen. Indien u dat niet erg vindt, zullen we zeker de Londense autoriteiten over dit probleem aanspreken. Het is een feit dat gelede bussen soms gemakkelijker te besturen zijn dan niet-gelede bussen, maar eens de bestuurder zich een beeld heeft kunnen vormen van wat de bus zoal kan, is hij geneigd om een beetje sneller te rijden en een bocht te nemen met meer vertrouwen, soms met een beetje te veel vertrouwen, jammer genoeg. U hebt hier dus een terechte opmerking gemaakt en, zoals ik zei, zullen we trachten te achterhalen of de huidige wetgeving inderdaad aangepast moet worden. U hebt bovendien zeer terecht iets opgemerkt dat ik ook al in deze Vergadering heb aangehaald, namelijk dat ongeveer tweederde van de ongevallen zich voordoet in de stad en dat we alle oorzaken van die ongevallen moeten zien te achterhalen. U hebt, op een zeer gepast moment, één van die oorzaken voor het voetlicht gebracht. De Voorzitter. − Vraag nr. 46 van Silvia-Adriana Ticau (H-0598/07) Betreft: Verbinding van Boekarest, Constanţa en Sofia met het Europese hogesnelheidsnet Een van de 30 prioritaire projecten van de trans-Europese vervoersnetwerken is de prioritaire as nr. 22, die de volgende spoorverbindingen omvat: Athene-Sofia-Boedapest-Wenen-PraagNürnberg/Dresden. Voor Roemenië is in het kader van dit project voorzien in het 480 km lange spoorwegtracé Curtici-Braşov. Door de toetreding van Roemenië en Bulgarije heeft de Europese Unie zich een uitweg verschaft naar de Zwarte Zee en is haar bevolking met circa 30 miljoen inwoners toegenomen. Ik wens de Commissie dan ook te vragen welke stappen Roemenië en Bulgarije dienen te ondernemen om Boekarest en Constanţa, wat Roemenië betreft, en Sofia, wat Bulgarije betreft, met het Europese hogesnelheidsnet voor het reizigers- en goederenvervoer te verbinden? Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw Ţicău, de prioritaire as nr. 22 moet Duitsland inderdaad verbinden met Griekenland via Praag, Wenen, Boedapest
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
en Sofia. Een Noordelijke vertakking van deze as zal via Curtici en Braşov naar Boekarest en Constanta leiden. Roemenië, Bulgarije, en de andere betrokken landen leveren aanzienlijke inspanningen om deze spoorweg zo aan te leggen dat uiteindelijk hun hoofdsteden en de haven van Costanta in verbinding zullen staan met het spoorwegnet van de rest van de Europese Unie. Deze inspanningen zullen nog worden voortgezet tijdens de periode 2007-2013. Deze projecten kunnen in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap via het cohesiefonds of het structuurfonds, of misschien via het budget voor trans-Europese netwerken. Roemenië geeft meer bepaald prioriteit aan de ontwikkeling van de spoorwegverbinding Curtici-Braşov-Boekarest-Constanta. Er is al een stuk van 92 kilometer aangelegd ten noorden van Boekarest. Er zijn projecten aan de gang voor de verbinding tussen Boekarest en Constanta die tegen 2010 verwezenlijkt zou moeten zijn. Roemenië heeft al aangegeven in het operationeel programma transport voor de periode 2007-2013, dat het van plan is om voor de spoorwegverbinding Curtici-Brasov-Predeal 1,1 miljard euro van het cohesiefonds te gebruiken. Wat de verbinding tussen Sofia en de rest van het EU-netwerk betreft, werd een eerste belangrijke stap gezet met het ondertekenen van het contract voor het aanleggen van een weg en een spoorwegbrug over de Donau tussen Vidin en Calafat, een project dat gefinancierd werd door het ISPA-fonds (ISPA (het pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid). De brug zou voltooid moeten zijn in 2010. Daarenboven voorziet Bulgarije in zijn operationeel programma transport voor de periode 2007-2013 om een deel van de verbinding tussen Vidin en Sofia te ontwikkelen. De kost van de werken die nog tot 2013 zullen duren, bedraagt 320 miljoen euro en voor de gehele spoorweglijn is een budget van 1 380 miljoen euro voorzien. Roemenië heeft zich op zijn beurt voorgenomen om tegen 2013 alle voorbereidende studies te hebben afgerond voor de verbetering van de Craiova-Calafat verbinding ten noorden van de brug over de Donau, zodat het land klaar is om kort na 2013 aan die werken te beginnen. Ziezo. Mijn verontschuldigingen dat ik u al deze informatie mondeling geef, maar we kunnen u dit uiteraard ook op papier bezorgen, indien nodig en als u dat wenst, mevrouw Ţicău. Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Mijnheer de Commissaris, indien mogelijk zou ik deze informatie inderdaad ook op papier willen bekomen. Ik zou u ook willen vragen om in Roemenië een bijeenkomst te organiseren over het structuurfonds, omdat ik vind dat we de nieuwe lidstaten moeten helpen om toegang te krijgen tot deze fondsen zodat zij hun verkeersinfrastructuur kunnen ontwikkelen. Toegang tot de Zwarte Zee is belangrijk voor de Europese Unie en daarom ben ik van mening dat de ontwikkeling van de spoorweg ook de mobiliteit van passagiers en goederen zal bevorderen. Ik zou willen terugkomen op de vraag over de hogesnelheidstrein: omdat de mobiliteit van passagiers belangrijk is, roep ik op tot een dialoog om stap voor stap datgene te bereiken dat nodig is om dit belangrijke project te kunnen realiseren. Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw Ţicău, Ik ben hier net zo mee begaan als u. Ik zou echt graag willen dat de nieuwe lidstaten, vooral Roemenië en Bulgarije, het cohesiefonds ten volle benutten. Uiteraard moeten we vervoer per spoor zo
133
134
NL
Handelingen van het Europees Parlement
veel mogelijk aanmoedigen, omdat het ons in de toekomst kan helpen grote milieuproblemen en verkeersopstoppingen op de Europese autosnelwegen te voorkomen. Bedankt voor uw vraag. Ik zal mijn collega’s vragen om een meer uitgebreid antwoord te geven. Van zodra ik de gelegenheid heb gehad om deze landen te bezoeken, zullen we u ongetwijfeld nog meer informatie kunnen verschaffen. De Voorzitter. − Vraag nr. 47 van Bernd Posselt (H-0600/07) Betreft: Snelspoorwegverbindingen Parijs-Boedapest en Straatsburg-Brussel Hoe beoordeelt de Commissie, in het licht van de principeakkoorden over Stuttgart 21, het tijdschema voor de verwezenlijking van de afzonderlijke trajecten van de "Magistrale für Europa" van Parijs via Straatsburg en München naar Wenen/Pressburg, respectievelijk Boedapest? Welke mogelijkheden ziet de Commissie om deze "Magistrale" aan te vullen met een snelspoorverbinding tussen de drie communautaire hoofdsteden Straatsburg, Luxemburg en Brussel? Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Ziehier mijn antwoord aan de heer Posselt. De spoorverbinding Parijs-Straatsburg-Stuttgart-Wenen-Bratislava, prioritair project nummer 17, is één van de dertig prioritaire projecten van het trans-Europese vervoersnetwerk. Het project Stuttgart 21, waarnaar u verwijst, speelt een belangrijke rol in dit project. Op 19 juli 2007 werd er een overeenkomst getekend door de heer Tiefensee, de Duitse minister van Verkeer, de autoriteiten van de deelstaat Baden-Wurttemberg en van de stad en regio Stuttgart en de Deutsche Bahn. Die overeenkomst is beslissend voor de geleidelijke vrijmaking van het knelpunt Stuttgart-Ulm, omdat er een financiering in voorzien wordt voor de start van de werkzaamheden in 2010. De Commissie volgt de modernisering van de gedeelten tussen Stuttgart en Ulm op de voet. In juli 2005 heeft zij Peter Balázs tot Europees coördinator voor deze lijn benoemd, die inmiddels zijn tweede activiteitenverslag heeft ingediend. Dit verslag werd verstuurd naar de voorzitter van de Parlementaire Commissie vervoer en toerisme. Het kan ingekeken worden op de website van het Directoraat-generaal Energie en Vervoer. De coördinator, de heer Balázs, kent in het bijzonder prioriteit toe aan de bottleneck Stuttgart-Ulm, die absoluut moet verdwijnen. In zijn verslag heeft de coördinator de vooruitgang van het prioritaire project Parijs-Bratislava geanalyseerd en hij heeft daaruit opgemaakt dat het grootste deel van het project tegen 2015 klaar zou kunnen zijn. Maar omwille van de complexiteit van de Stuttgart-Ulm verbinding, zal dat gedeelte pas aangelegd worden in 2019. Het is duidelijk dat een prioritair project niet betekent dat de lijnen niet kunnen doorgetrokken worden naar andere bestemmingen. Andere prioritaire projecten, zoals de spoorlijn Athene-Sofia-Budapest-Wenen-Praag-Neurenberg-Dresden, zullen het Parijs-Bratislava project doortrekken tot aan de Zwarte Zee en Griekenland, en het prioritaire project 28, Eurocaprail, zal Brussel verbinden met Straatsburg via Luxemburg. In juli 2007 hebben de lidstaten hun aanvraag voor communautaire medefinanciering ingediend. De aanvragen worden momenteel beoordeeld. De Commissie zal zich op die beoordeling baseren wanneer ze een voorstel indient bij het Europees Parlement en de Raad voor de verdeling van het TEN-budget voor de periode 2007-2013.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Dat zijn de antwoorden die ik u wilde geven, mijnheer Posselt. Persoonlijk ben ik uitermate geïnteresseerd in de verbinding Parijs-Boedapest, en ik kan u verzekeren dat de heer Balázs en ik er op toezien dat er geen inspanning uit de weg wordt gegaan om dit grootse project te realiseren. Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Commissaris, datgene dat de heer Kohl en de heer Mitterand zich in 1982 hebben voorgenomen, wordt nu eindelijk ook een realiteit en dat is uw historische verdienste omdat u het in gang hebt gezet. Ik heb twee korte vragen. Ten eerste, de grensoverschrijdende projecten Straatsburg-Kehl-Appenweier en München-Mühldorf-Salzburg zijn ook zeer complex. Kunt u daar al iets meer over vertellen? Ten tweede, zou u misschien, aangezien we zo veel Europese middelen investeren in deze grensoverschrijdende trajecten, de spoorwegmaatschappijen nog een keer willen vragen om te stoppen met het schrappen van grensoverschrijdende treinverbindingen? Wij investeren geld in het uitbreiden van het spoorwegnet en zij breken het op hetzelfde moment weer af door te kiezen voor nationale trajecten. Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Uiteraard, ik ben zeker bereid om in te grijpen. Zou u me hierover een brief kunnen schrijven? Dan kan ik contact opnemen met Deutsche Bahn en eveneens bekijken hoe ik de situatie nu al een beetje kan verbeteren, want ook dat maakt deel uit van onze opdracht: we mogen ons niet beperken tot het plannen van grote toekomstprojecten, we moeten ook de situatie nu al verbeteren. Dus ik verwacht van u een kort bericht dat we als vertrekpunt kunnen gebruiken om op te treden. De Voorzitter. − Vraag nr. 48 van Dimitrios Papadimoulis (H-0606/07) Betreft: Definitief besluit van het Griekse Hof inzake Olympic Airways (OA) Tijdens het debat naar aanleiding van mijn mondelinge vraag betreffende de gerechtelijke beslissing inzake de aflossing van de schulden van de Griekse staat aan Olympic Airways (H-0091/07) op 13 maart 2007 zei commissaris Barrot dat het besluit van de rechtbanken een nieuw element is dat thans nog bij de Commissie in behandeling is. Volgens onlangs (op 3 juni 2007) in de Griekse pers verschenen berichten heeft commissaris Barrot in zijn contacten met hooggeplaatste ambtenaren van het Griekse Ministerie van Financiën tijdens zijn laatste bezoek aan Griekenland een marge opengelaten voor de aflossing van de schulden, op voorwaarde dat wordt voortgegaan met de privatisering van OA’. Wat precies is de Commissie aan het bestuderen? Gaat zij na of het definitieve besluit van het Hof conform de Gemeenschapswetgeving is? Kan de Commissie bevestigen dat er onderhandelingen gaande zijn met het oog op de instemming van de Commissie met het besluit van het Hof, op voorwaarde dat de Griekse autoriteiten voortgaan met de privatisering van OA? Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) De heer Papadimoulis heeft me een vraag gesteld, die ik nu zal beantwoorden. De Commissie heeft kennisgenomen van de beslissing van het Hof van Arbitrage van 13 juli 2006 betreffende de verplichtingen van de overheidsdienst en de beslissing van 6 december 2006 over de verhuizing van Olympic Airways naar de internationale
135
136
NL
Handelingen van het Europees Parlement
luchthaven van Athene. De Griekse autoriteiten hebben de Commissie al informeel geraadpleegd over deze beslissingen over de vergoeding, die onderworpen werden aan een eerste onderzoek. Op basis van dat eerste onderzoek en de documenten die in dit stadium door de Griekse autoriteiten werden verschaft, is de Commissie nog steeds niet in staat zich uit te spreken over de aard van deze beslissingen ten aanzien van de Europese regels inzake overheidssteun. Indien deze beslissingen nieuwe steun zouden impliceren, dan geldt hiervoor natuurlijk de verplichting tot kennisgeving in overeenstemming met artikel 88, lid 3 van het EG-verdrag. De diensten van de Commissie hebben de Griekse autoriteiten op de hoogte gebracht van dit eerste onderzoek en we wachten op hun antwoord. In het algemeen doet de Commissie alles wat in haar macht ligt om te garanderen dat de steun die ze terugvordert ook effectief wordt teruggegeven. Dat is de informatie die ik u kan geven, mijnheer Papadimoulis. Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, het is niet alleen Olympic Airways dat de overheid nog geld verschuldigd is. De overheid is Olympic Airways ook nog geld verschuldigd, veel geld zelfs. In totaal eist Olympic Airways meer dan een miljard euro van de Griekse staat. Ik zou u willen vragen of de Commissie van plan is om te wachten op de uiteindelijke juridische beslissingen van de bevoegde Griekse hoven, en vooral of ze die beslissingen ook zal respecteren. Ik heb vernomen dat u volgende week een ontmoeting hebt met de bevoegde Griekse minister waarmee u deze zaken zult bespreken. Kunt u ons schetsen op welke vlakken u het met de Griekse overheid eens bent over deze kwestie en op welke vlakken niet? In Griekenland heerst er grote bezorgdheid. Een groot deel van de bevolking verwijt de Commissie dat ze het operationele bedrijf Olympic Airways heeft geliquideerd voor een schamel bedrag, in het voordeel van de concurrenten. Wat hebt u daarop te zeggen? Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Op het moment wachten we nog op een verdere verduidelijking van de Griekse autoriteiten over de vonnissen van het Arbitragehof. We zijn de laatste tijd niet meer in contact geweest met de Griekse autoriteiten om een eventueel privatiseringsplan te bespreken. De vraag is niet of het Arbitragehof de juiste beslissing heeft genomen maar wel of de contractuele verbintenis waarop het hof zich heeft gebaseerd bij het nemen ervan die beslissingen, verenigbaar is met het Gemeenschapsrecht. Ik kan er niet veel meer over zeggen, mijnheer Papadimoulis, aangezien, zoals u zelf al zei, ik een ontmoeting heb gepland met de nieuwe Griekse minister. Ik denk dat we daar de gelegenheid zullen hebben om dit met hem te bespreken. Dat is alles wat ik u momenteel kan vertellen. We hebben meer informatie nodig van de Griekse autoriteiten vooraleer we de nodige beslissingen kunnen nemen. De Voorzitter. − Dank u, commissaris, en bedankt voor uw behandeling van de laatste vraag.
25-09-2007
25-09-2007
Handelingen van het Europees Parlement
NL
De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage). Het vragenuur is gesloten. Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, sta me toe iets te zeggen op grond van het Reglement. Ik heb hier met mijn collega, mevrouw Madeira zitten praten, en natuurlijk heb ik ondertussen geluisterd naar de antwoorden van de commissaris. Wij stellen nu al drie jaar lang onze vragen, en op geen enkele vraag hebben wij tot nu toe een mondeling antwoord gekregen. De schriftelijke antwoorden zijn uiteraard zeer gedetailleerd en correct, maar het is gemakkelijker om mondeling vragen te kunnen stellen en het maakt het resultaat ook des te interessanter. Kunt u ons raad of advies geven over hoe dit in de toekomst gerealiseerd zou kunnen worden? De Voorzitter. − Mijnheer Leichtfried, bedankt voor uw opmerkingen. Alles wat ik zou willen zeggen in verband met de werkgroep voor de interne hervorming van het Parlement is dat het leiden van het vragenuur een van de punten is die wij zeer nauwkeurig bekijken, en uw opmerkingen zullen worden opgenomen. (De vergadering wordt om 19.30 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat) VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS Ondervoorzitter 14. Europees Technologie-instituut (debat) De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag van Reino Paasilinna, namens de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Technologie-instituut (COM(2006)0604 - C6-0355/2006 - 2006/0197(COD)). Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij hier vanavond te zijn om een zeer belangrijke stap te zetten met niet alleen uw goedkeuring, maar uw toezegging een Europees Technologie-Instituut voor te stellen en op te richten. Zoals u allen weet, is de afgelopen maand veel vooruitgang geboekt met dit belangrijke voorstel als resultaat van gezamenlijke inspanningen. Ik zou in het bijzonder mijnheer Paasilinna, rapporteur over deze kwestie, willen bedanken, evenals de voorzitster van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie mevrouw Niebler; mevrouw Hennicot-Schoepges van de Commissie cultuur en onderwijs en ook mijnheer Böge van de Begrotingscommissie, voor hun niet-aflatende inspanningen en zeer waardevolle bijdragen. Zonder deze bijdragen zouden we onze huidige status en mogelijke resultaten nooit hebben bereikt. Het verslag dat is aangenomen door de Industriecommissie en de tekst van de algemene aanpak die is aangenomen door de Raad gaan duidelijk dezelfde richting uit. Ik denk dat dit heel belangrijk is. Het maakt het ongetwijfeld gemakkelijker om de kant van een compromistekst uit te gaan. Het EIT levert een omgeving waarin partners uit de zakenwereld, de onderzoekswereld en de academische wereld die uitblinken op hun respectievelijke gebieden samen kunnen werken en hun innovatiepotentieel kunnen stimuleren. We zijn overeengekomen dat het EIT zich geleidelijk aan ontwikkelt. Er worden twee tot drie Knowledge and Innovation Communities (KIC’s) opgericht in een zogeheten opstartfase.
137
138
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In de tweede fase worden vervolgens meer KIC’s ontwikkeld, afhankelijk van de evaluatie van de activiteiten van het EIT en de KIC’s. Strategische activiteiten op de lange termijn of beleidssturing worden geleverd door het Parlement en de Raad gedurende de aanname van een strategische innovatieagenda. Uw parlementair verslag bevat nuttige amendementen die het voorstel duidelijk verrijken en ik bedank u daarvoor. Ik juich bijvoorbeeld het voorstel toe om te rapporteren aan het Europees Parlement en de Raad over het selectieproces voor raadsleden, om te garanderen dat dit transparant gebeurt. Er bestaat ook een voorstel om de naam van het EIT te veranderen in het “Europees Instituut voor Innovatie en Technologie” maar om de gevestigde merknaam “EIT” te handhaven. Ik juich de amendementen ook toe die gericht zijn op het stroomlijnen van het financieel management van het EIT ter verduidelijking dat de procedure zoals uiteengezet in punt 47 van de interinstitutionele overeenkomst van toepassing is op deze opzet. De Commissie kan ook zeer veel van uw amendementen steunen, zowel het concept als de geest ervan, waarbij we de verwoording moeten aanpassen. Toch maken we ons zorgen over een paar van uw amendementen die worden gesuggereerd door de Industriecommissie. Ik zal me richten op vier belangrijke kwesties. Ten eerste de onderwijsaspecten. We moeten ervoor waken dat de onderwijsdimensie van het EIT verwatert, omdat dit een hoeksteen en een van de meest innovatieve kenmerken van het voorstel is. Wij delen de opvattingen van het Parlement dat de mobiliteit van onderzoekers en de mobiliteit van studenten instrumenteel is en daarom moet worden benadrukt. Toch ben ik ervan overtuigd dat de tekst op graden en diploma’s ongewijzigd moet blijven. Ten tweede is de presentatie van het EIT tot stand gekomen op basis van een modelfase. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat het EIT zich geleidelijk moet ontwikkelen, en continu geëvalueerd moet worden. Toch moet er geen twijfel bestaan over de langetermijnvisie en betrokkenheid van de Europese Unie met betrekking tot dit initiatief. Onzekerheid over dit punt – en vooral in het begin – vormt een bedreiging voor de levensvatbaarheid van het project in het algemeen. Ten derde de deelname van derde landen: we stemmen volledig in met het principe om de deelname van derde landen aan het EIT mogelijk te maken – dit is een van de zeer belangrijke voorwaarden. Toch moet dit samengaan met het principe van preferentie voor EU-lidstaten. Het EIT is een initiatief dat door Europa wordt aangestuurd, en moet dit blijven. Ten vierde de deelname van het EIT en KIC’s aan de Gemeenschapsprogramma’s: hierover mag geen enkele twijfel bestaan. Het EIT zelf zal er niet naar streven deel te nemen aan Gemeenschapsprogramma’s, en de administratieve kosten ervan worden niet door hen betaald. De KIC’s daarentegen hebben het recht te dingen naar financiering, maar profiteren geenszins van bevoorrechte toegang – geen voorkeursbehandeling. Om dit kristalhelder te maken, ben ik van opvatting dat de juiste aanpak voor de instellingen eruit zou moeten bestaan overeenstemming te bereiken over een politieke verklaring die met het oog hierop bij het voorstel wordt gevoegd. De financiering van het EIT is nu de belangrijkste uitstaande kwestie. U weet dat de Commissie vorige week een voorstel heeft aangenomen voor een herziening van het meerjarige financiële kader om in de behoeften van zowel Galileo als het EIT te voorzien. Ik hoop dat dit een solide basis zal opleveren voor discussies en een overeenkomst door
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de begrotingsautoriteit tegen het einde van dit jaar. Hierom is door de Europese Raad in juni verzocht. Ik kijk uit naar de discussie. Reino Paasilinna (PSE), rapporteur. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, de voorbereidingen voor de oprichting van het Europees Technologie-instituut zijn nu al meer dan een jaar aan de gang en de tijd is voorbij gegaan omdat het oorspronkelijke voorstel van de Commissie nog op vele vlakken verbeterd moest worden. De Parlementaire comités, onder leiding van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie, hebben het voorstel bewerkt en het een nieuwe uitstraling gegeven. Het Parlement en de Raad hebben meer inspraak gekregen, zonder afbreuk te doen aan de autonomie van het EIT. De verkiezing van de raad van bestuur van het EIT doet denken aan de manier waarop de Europese Onderzoeksraad werd verkozen, en daarom wordt er binnen de academische wereld gekibbeld over de procedure. Er zijn inspanningen gedaan om de kleine en middelgrote ondernemingen meer mogelijkheden te geven om deel te nemen. Het is daar dat de invloed op de werkgelegenheid het grootste zal zijn en het is ook daar dat we de flexibiliteit zullen vinden om innovatie op een snelle manier te implementeren. Het Europees Technologie-instituut zal zich, zoals de naam zegt, toespitsen op innovatie. De twee andere componenten van de “kennisdriehoek” − onderwijs en onderzoek − blijven behouden, maar innovatie staat duidelijk aan de top van de driehoek, het is de prioriteit. Innovatie verdient extra aandacht omdat het de achilleshiel van Europa is. Het is ongelooflijk dat de Verenigde Staten een derde meer octrooiaanvragen indienen bij het Europees Octrooibureau, ons eigen octrooibureau, dan wij zelf. Dit zou een goede start kunnen zijn. Sceptici vragen zich af of de Unie wel concurrentiekrachtig kan zijn zonder innovatie of zonder toenemende innovatie. Wel, we hebben het hier over uitvindingen en methoden die op een breed vlak in de bedrijfswereld toegepast kunnen worden. Hebben we meer nodig? We kunnen maar beter opschieten, want de Verenigde Staten razen vooruit en we voelen bovendien de adem van China al in de nek. Ook in de Lissabonstrategie wordt aangedrongen op actie. Waarom hebben wij niet eens vertrouwen in onze eigen strategische beslissingen? In de Europese Unie ligt het aandeel van het BBP dat besteed wordt aan onderzoek en ontwikkeling aanzienlijk lager dan bij de andere economische grootmachten in de wereld. Wij besteden hieraan minder dan twee procent, terwijl de Verenigde Staten bijna drie procent besteden, Japan meer dan drie en slechts Zweden en Finland bijna vier procent. Onze hoge normen voor onderwijs, opleiding en onderzoek brengen veel te weinig commerciële toepassingen voort, of ze worden althans niet in Europa gerealiseerd, maar vooral in de Verenigde Staten. Het probleem bestaat natuurlijk uit meerdere facetten, en is voor een deel te wijten aan de mate waarin universiteiten en hogescholen bereid zijn samen te werken met de bedrijfswereld, maar ook aan het feit dat ons octrooisysteem zo omslachtig is, enzovoort. Het EIT zal deze problemen natuurlijk niet oplossen, maar het kan ze in zekere mate verzachten. De emigratie van onze hoogopgeleiden moeten we in elke geval ernstig nemen. Waarom? Omdat we streven naar een toonaangevende positie in de wereldeconomie terwijl onze hoogopgeleide mensen van ons weglopen! Het EIT zal de private sector opnieuw in contact brengen met de wereld van onderwijs en onderzoek. Zo zal het mogelijk worden om onderzoeksresultaten om te zetten in een
139
140
NL
Handelingen van het Europees Parlement
commerciële toepassing en zal bovendien de wederzijdse samenwerking versterkt worden. Het instituut wordt geen superuniversiteit die andere universiteiten gaat beroven van hun beste onderzoekers en wetenschappers. De amendementen van het Parlement zullen daarop toezien. Het EIT zal de beste universiteiten en hogescholen een nieuwe en blijvende mogelijkheid kunnen geven om nauw samen te werken met bedrijven die hunkeren naar innovatie. Dit kan de universiteiten helpen de beste studenten, wetenschappers en onderzoekers uit de hele wereld aan te trekken zodat die, samen met de top van de bedrijfswereld, aan onderzoek en innovatie kunnen doen en processen en methodes kunnen ontwikkelen en implementeren. We kunnen niet ontkennen dat het voorstel overlappingen bevat met bestaande instrumenten. De technologieplatforms onder het Zevende Kaderprogramma en de gemeenschappelijke technologische initiatieven zijn, althans wanneer ze worden toegepast grotendeels gebaseerd op dezelfde principes als diegenen die zijn vastgelegd voor het EIT. Hetzelfde geldt voor het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie. Er is dan misschien wel een zekere overlapping, maar in Europa is er geen overdaad aan innovatie, eerder een tekort. Er is ruimte voor concurrentiekrachtig ondernemerschap. Het hangt er vanaf hoe het EIT past in de huidige structuur. Ik ben van mening dat het instituut past binnen de Europese onderzoeksstructuur zonder deze te schaden. We hebben aan het project een testfase en evaluaties toegevoegd en meer bevoegdheden toegekend aan het Parlement. Een week geleden heeft de Commissie een voorstel gelanceerd om minder middelen te besteden aan administratieve bureaucratie en landbouwsteun −meer bepaald voor wijn en aardappelteelt −, en meer te investeren in innovatie. Zouden we dat moeten doen? Het is een interessant idee. Het lot van het EIT ligt in de handen van de lidstaten en van de mate waarin zij bereid zijn dit project te financieren, want zij financieren het momenteel niet genoeg. Staan wij allemaal achter de doelstellingen van Lissabon? Dat zullen we weldra te weten komen. Het EIT kan een meerwaarde betekenen in de strijd om de doelstellingen van Lissabon te behalen. De Unie heeft innovatie nodig, dames en heren. Het is noodzakelijk voor onze burgers. Het is noodzakelijk voor onze toekomst. Waarom zouden we aan die noodzaak weerstaan? Nina Škottová (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie presenteert dit voorstel voor de oprichting van een Europees Technologie-instituut als een project waarbij een belangrijk Europees instituut wordt opgericht dat onderzoek, onderwijs en innovatie zal samenbrengen en dat zal helpen om innoverende uitvindingen te vertalen in commerciële uitdagingen. De Begrotingscommissie heeft de ontwerpbegroting zeer nauwgezet onderzocht. Jammer genoeg blijkt dat ze talrijke problemen en onduidelijkheden bevat. Het grootste probleem is dat de financiering niet expliciet werd opgenomen in het meerjarig financieel kader voor 2007-2013. Het gaat om een bedrag van 308 miljoen euro. Het is niet duidelijk of er daarnaast nog 1,5 miljard beschikbaar zal worden gesteld door andere programma’s zoals de structuurfondsen en het zevende kaderprogramma voor onderzoek. Hoewel er al een aantal gesprekken hebben plaatsgevonden met zowel de Commissie als de Raad nadat de Begrotingscommissie haar advies heeft uitgesproken, is er nog steeds
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
geen afdoende oplossing gevonden voor de financiering van het instituut. Zoals gezegd, kan extra geld er alleen komen in het geval van een herziening van het financieel kader. Natuurlijk zullen we pas weten hoe succesvol het EIT zal zijn nadat het effectief is opgericht. Maar het moet wel zijn levensvatbaarheid bewijzen door ook geld aan te trekken van de particuliere sector, zoals de Commissie al heeft voorgesteld. Dit zal slechts lukken als de projecten actualiteitswaarde hebben, van hoge kwaliteit zijn, en de gewenste resultaten met zich meebrengen. Ik hoop dat het Instituut dat kan waarmaken. Umberto Guidoni (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrole. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in zijn verslag over de strategie voor 2007 heeft het Europees Parlement zich sceptisch getoond tegenover het Europees Technologie-instituut en benadrukt dat er een risico bestond op een overlapping met de bestaande structuren. Het vreesde dat dit project de middelen voor onderzoek, die nu al beperkt zijn, in gedrang zou brengen. Uiteraard is het nodig om de communautaire inspanningen op te voeren op het vlak van onderzoek, innovatie en onderwijs. Natuurlijk moeten we de samenwerking tussen de openbare en de particuliere sector bevorderen en, boven alles, kleine en middelgrote ondernemingen toegang verschaffen tot nieuwe kennis. Maar we kunnen niet negeren dat dit instituut op een overhaaste manier naar voren is gebracht, wat gevolgen zal hebben op de lange termijn. Dat wordt nog maar eens aangetoond door het feit dat er op hetzelfde moment nieuwe strategische instrumenten worden gelanceerd, zoals de Europese Onderzoeksraad. We mogen ook niet vergeten dat de financiële middelen voor het Zevende Kaderprogramma met dertig procent zijn gereduceerd na het akkoord over de financiële vooruitzichten. Gezien de beperkte middelen voor onderzoek op Europees niveau, moeten we ervoor zorgen dat het Europees Technologie-instituut geen middelen aantrekt die normaalgezien naar andere activiteiten in de sector bestemd waren. De middelen moeten een aanvulling vormen op de huidige financiële vooruitzichten en moeten afkomstig zijn van verschillende bronnen: zowel communautaire, nationale, regionale als particuliere bronnen. Ten eerste moet er een transparante selectieprocedure komen voor de raad van bestuur, waarbij de Commissie op het juiste moment wordt verzocht om verslag uit te brengen aan de andere instellingen. Bovendien, moeten het Europees Parlement en de Raad de mogelijkheid krijgen om hun akkoord uit te spreken over de strategische prioriteiten van het Europees Technologie-instituut vooraleer de Commissie hierover haar definitieve goedkeuring geeft. Tot slot, zou de boekhouding van de instelling volledig opengesteld moeten worden aan het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer. Ik ben van mening dat we pas na een diepgaande evaluatie van een pilootproject op basis van een onafhankelijke externe beoordeling kunnen bepalen wat het beste is: het oprichten van een Europees Technologie-instituut als een permanent orgaan of het investeren van de middelen in andere communautaire activiteiten op het vlak van onderzoek en ontwikkeling. Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, jammer dat de Commissie is gestart met het project voor het Europees Technologie-instituut zonder vooraf de nodige financiering te verzekeren. De Commissie cultuur en onderwijs heeft het voorstel goedgekeurd na verduidelijking van enkele punten, zoals de erkenning van opleidingskwalificaties, die een bevoegdheid zal
141
142
NL
Handelingen van het Europees Parlement
blijven van de lidstaten en de centra voor hoger onderwijs. Deze kwalificaties zullen het EIT-keurmerk krijgen als een Europees symbool voor uitmuntendheid, maar de kwalificatie moet een weerspiegeling zijn van de diversiteit van het hoger onderwijs in de Europese Unie. Bovendien moet het EIT een positieve bijdrage leveren aan de mobiliteit van studenten. In dat opzicht, moet de kwestie van de overdraagbaarheid van beurzen nog opgelost worden. Ik zou de geachte Parlementsleden willen verzoeken om amendement 36 te steunen om de mobiliteit van studenten te bevorderen. Wist u dat slechts drie procent van de Europese universiteitsstudenten gebruik hebben gemaakt van mobiliteit? Het EIT is een fascinerend toekomstproject voor samenwerking, innovatie en onderzoek. De particuliere sector zal er mee voor zorgen dat de instellingen voor hoger onderwijs hierbij betrokken worden. Dit wordt een ware uitdaging voor het Europese concurrentievermogen van de toekomst. Ik wil de rapporteur, de heer Paasilinna, feliciteren, en de Commissie en het Duitse voorzitterschap bedanken, omdat ze een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd aan de verbetering van deze tekst. Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het idee om een Europees Technologie-instituut op te richten, dat in 2005 voor het eerst ter sprake kwam, is in alle opzichten onze steun waard. De voorgestelde structuur van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) kan een uitstekende stimulans vormen voor innovatie in de hele Europese Unie. Als rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken, was het mijn prioriteit een degelijke juridische grondslag te voorzien en een consequente en permanente financiering van het Instituut te garanderen. In deze context is het van het grootste belang dat het Instituut wordt opgericht in de vorm van een agentschap, op basis van paragraaf 47 en punt C van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006. Even belangrijk is het voorstel van de Commissie om de marge onder rubriek 1A van het meerjarig financieel kader 2007-2013 te vergroten om zo 309 miljoen euro voor het Instituut veilig te stellen. De oprichting van het EIT is vooral belangrijk voor de wetenschap in de nieuwe lidstaten van de Europese Unie, die beschikken over een uitgebreid en tot nu toe onaangeroerd potentieel. Daarom steun ik de vraag van de autoriteiten van Wroclaw om het hoofdkwartier van de raad van bestuur of van een van de kennisgemeenschappen in hun stad te vestigen, een stad met niet minder dan 140 000 studenten. Tot slot zou ik Reino Paasilinna willen feliciteren en bedanken voor een zeer goede samenwerking. Dit is een uitstekend verslag. Romana Jordan Cizelj, namens de PPE-DE-Fractie. – (SL) Mijnheer de Voorzitter, onze ambtstermijn begon met een bespreking van het verslag van Wim Kok. Zijn boodschap was duidelijk. Wij zijn verantwoordelijk voor het behalen van de meest belangrijke doelstellingen de Strategie van Lissabon en voor het geven van de gepaste inhoud. Samen hebben we het Zevende Kaderprogramma en het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie opgesteld. Zo gaven we een Europese dimensie aan onderzoek en ondernemerschap. Maar we waren niet zeker of dit wel genoeg zou zijn om innovatie op Europees vlak te bevorderen. We wisten dat er ongeveer 100 000 ingenieurs en onderzoekers tekort waren in Europa en dat we innovatie niet konden aanwakkeren door alleen maar projecten en
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
stimulansen te voorzien. Er bestond namelijk nog steeds geen link met de universiteiten en we hadden nog geen invloed op het beheer van de menselijke hulpbronnen. Dat tekort wordt nu opgevangen door het EIT. De toegevoegde waarde van het instituut ligt in het feit dat er nu een verband wordt gelegd tussen de onderzoekssector, de academische wereld en de bedrijfswereld. De onderzoekers en academici die lid worden van de kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT zullen hun expertise moeten bewijzen. Het EIT-keurmerk, dat de leden zullen mogen gebruiken, zal dus ook een aanduiding zijn van de kwaliteit van de groep naar de buitenwereld toe. Ik verwacht dat de deelnemers voordeel zullen halen uit dit keurmerk omdat het een kwaliteitsindicatie is. Op hetzelfde moment, kan het EIT-keurmerk de particuliere partners helpen. Zij moeten de nodige hoogopgeleide werknemers aanwerven en op hetzelfde moment aan de hand van onderzoek en ontwikkelingsprojecten oplossingen vinden voor problemen die zich voordoen op korte en lange termijn. Het EIT-keurmerk kan het gemakkelijker maken om te kiezen met welke partners men wil samenwerken aan een opleidings- of onderzoeksproject. Tijdens de vorige onderhandelingen bleek het vinden van de nodige middelen om de werking van het EIT te financieren een heikel punt. Ik ben van mening dat we wel voor publieke middelen zullen kunnen zorgen maar dat dit slechts een klein deel zal vormen. Daarna is het aan de bedrijfswereld, aan de particuliere sector, om dezelfde verbintenissen aan te gaan als wij, om een antwoord te kunnen bieden op de globalisering. Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil uiteraard eerst en vooral mijn collega, de heer Paasilinna, feliciteren met de zware inspanningen die hij geleverd heeft. Het was echt een moeilijke bevalling − en dan heb ik het niet alleen over het verslag aan dit Parlement, maar ook over het instituut zelf. Het is eigenlijk triest dat het EIT aan zulk een belangrijk taak moet beginnen, terwijl het niet op veel enthousiasme kan rekenen van enkele leden van de Raad en misschien ook wel niet van de Commissie. Ik ben het volledig eens met de essentie van de opmerkingen van de commissaris, zelfs wat betreft de KIG’s. Zoals de heer Paasilinna, die ik van harte wil feliciteren met zijn werk, ook al heeft voorgesteld, moet er een proeffase komen met een beperkt aantal KIG’s. Dat is zeer juist. Ik hoop dat de proeffase ook positieve resultaten zal voortbrengen. Wat de financiering betreft, ben ik het ook met hem eens. Het was zeer ondoordacht van sommige leden van de Raad om te zeggen: u wilt iets nieuws, dat is goed, maar u krijgt geen extra financiering. Neem gewoon het geld dat beschikbaar is in de begroting. Wanneer er iets nieuws wordt opgericht, mag men daar niet zo lichtzinnig overgaan. Het feit dat we nu eigenlijk gebruik aan het maken zijn van het budget voor onderzoek, is absoluut onaanvaardbaar. We moeten nieuwe financieringsmogelijkheden zoeken, zowel voor dit project als voor bijvoorbeeld Galileo. Die financiering kan gedeeltelijk geput worden uit budgettaire fondsen die nog niet zijn opgebruikt, en gedeeltelijk uit nieuwe investeringen van de individuele lidstaten. Eén belangrijk punt − dat ook al vermeld werd door de heer Paasilinna − is dat het EIT en de KIG’s ons geholpen hebben om hooggekwalificeerde werknemers in Europa te houden, en ze zelfs terug naar Europa te halen. Meerdere analyses tonen aan dat mensen niet noodzakelijk om financiële redenen vertrekken, maar wel omwille van een gebrek aan
143
144
NL
Handelingen van het Europees Parlement
mogelijkheden. Als wij die mogelijkheden kunnen bieden aan de hand van deze instituten, zodat hooggekwalificeerde werknemers in Europa blijven of zelfs terugkomen vanuit Amerika of andere landen, dan zal dat zeker helpen op Europa opnieuw op de kaart te zetten op het vlak van nieuwe technologieën. Jorgo Chatzimarkakis, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, eerst en vooral zou ik de heer Paasilinna willen bedanken voor deze zeer vruchtbare samenwerking. De opgave was zeer zwaar, maar u was steeds bereid om samen te werken. Ik zou ook de commissaris willen bedanken voor de vastberadenheid die hij in de loop van de maanden getoond heeft en voor zijn loyaliteit aan dit project. U zult zien, commissaris, dat uw vastberadenheid uiteindelijk beloond zal worden, ondanks alle tegenstand die u, vooral vanuit wetenschappelijke hoek, van het begin af aan heeft gekregen. Sinds voorzitter Barroso die duidelijk geïnspireerd was door het MIT het idee lanceerde om een Europees Technologie-instituut op te richten, is het project aanzienlijk geëvolueerd. Het huidige project is niet meer hetzelfde als de oorspronkelijke versie. Dat is maar goed ook, want in het begin was onze formulering nog wat vaag. Nu is er een Europees project ontstaan en het is allemaal zeer nieuw. We zijn een continent van ideeën. Dat weten we. We zijn heel goed in onderzoek en we zijn heel goed in wetenschappen maar onze zwakte is dat we deze fantastische baanbrekende ideeën niet in concrete producten weten om te zetten. Dat is ons probleem. Terwijl onderzoek omschreven kan worden als het omzetten van geld in kennis, is innovatie net het omgekeerde. Onze kennis brengt een product voort, een licentie, een octrooi, wat op zijn beurt geld opbrengt. Dat is onze zwakte in Europa en het is precies daar waar het EIT, het Europees Technologie-instituut, kan helpen. Het spreekt voor zich dat de tekst voor deze verordening geen onverdeeld succes is. Dat kunnen we meteen toegeven. Maar het is een goed compromis en het is nu aan ons om het aan de bevolking te tonen en het te verduidelijken aan de betrokken partijen. De rapporteurs hebben zeer goed samengewerkt. We mogen ook het einddoel niet uit het oog verliezen, namelijk dat het doelpubliek van het EIT vooral bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingen. Het is de bedoeling om hen toegang te verschaffen tot de kennis van de universiteiten en dat betekent vooral dat we netwerken moeten aanleggen, en daar zijn we niet zo goed in. Ik zou nu nog willen ingaan op enkele controversiële kwesties. De Commissie stelt voor om zelf de strategische agenda van het EIT te bepalen. Dat vind ik geen goed idee. Er moet een zekere autonomie zijn, net als bij de Europese Onderzoeksraad. Anders krijgt de particuliere sector nauwelijks een kans. De kwestie van intellectueel eigendom moet zo worden aangepakt dat het aantrekkelijk wordt voor middelgrote ondernemingen om samen te werken met het EIT. Natuurlijk hebben we een EIT nodig, als een merk met een merknaam. We willen een sterk EIT, en niet zomaar een proefproject, want dat laatste zou heel wat investeerders afschrikken, terwijl we net investeerders nodig hebben. En dan zou ik nog iets willen zeggen over de financiering. Ik heb het persoonlijk al meermaals gehad over de “Lissabonisering” van onze begroting. Dat betekent dat we het grote budget van de landbouwsector en het regionale beleid kunnen “Lissaboniseren” en we zijn duidelijk op een punt gekomen waar we de kwestie van het EIT en die van Galileo
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
kunnen samenvoegen. We zijn dus niet meer veraf van een “Lissabonisering”, met andere woorden: we investeren in innovatie. En daarom zeg ik: tijd voor actie. Ik roep het Parlement op om dit compromis morgen met een grote meerderheid goed te keuren. Mijnheer Paasilinna, nog eens gefeliciteerd met uw verwezenlijking. Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het is fantastisch dat we, ondanks eerdere twijfels, nu de mogelijkheid hebben om constructieve opmerkingen te geven in het Parlement over de oprichting van een Europees technologie-instituut. Ik zou heel graag hebben dat dit initiatief een echt Europees initiatief is. Ik vind dat we de nadruk moeten leggen op een gelijkmatige geografische verdeling van de kennis- en innovatiegemeenschappen. We moeten proberen te garanderen dat de Europese fondsen voor dit project een prioriteit worden omwille van een aantal redenen, niet in het minst de zwakke bescherming van octrooien in Europa. We kunnen die last niet afwentelen op de particuliere sector. Europa heeft dit instituut nodig. Het beste bewijs daarvan is de levendige reactie vanuit de bedrijfswereld, van de lokale autoriteiten en van de wetenschappers in Neder-Silezië. Nog voor de wettelijke procedure hiervoor is afgerond, hebben we al een speciaal bedrijf (EIT+) opgericht, hebben we de bereidheid structuurfondsen te gebruiken, hebben we intentieverklaringen verkregen van de grootste bedrijven in Neder-Silezië en hebben we 35 000 handtekeningen verzameld van inwoners van Neder-Silezië die willen dat het Instituut (of toch zeker een deel ervan) in Wroclaw gevestigd wordt. David Hammerstein, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het spijt me, maar dit voorstel kunnen we niet serieus nemen. Voor de zoveelste keer wil Europa wel, maar kan het niet. De Groenen waren voorstander van het project voor het oprichten van een Instituut, maar dan wel van een écht project. De voorstellen die hier op tafel liggen zijn onvoldoende en onsamenhangend. Ook na de onderhandelingen is het probleem van de financiering nog niet opgelost. Het Europese voorstel van 308 miljoen is duidelijk onvoldoende en bovendien is het een veel lager bedrag dan wat de Europese Commissie zelf had voorgesteld op basis van haar onderzoek. Wat ons nu in dit voorstel wordt gevraagd, is om andere Europese projecten op te slokken en te verzwakken, zoals het zevende kaderprogramma voor onderzoek. Als de Europese Commissie, net als wij, het Instituut werkelijk wil oprichten dan moeten er nieuwe onderhandelingen worden gevoerd over de financiële vooruitzichten en dan moet er een echt budget worden vrijgemaakt, een groot budget van meer dan twee miljard euro, want dat is het bedrag dat hiervoor nodig is. Kortom, als we onderzoek en technologie willen promoten, dan moeten we er ook echt achter staan. We mogen de eurosceptici niet nog meer in de kaart spelen, zoals we nu doen met dit onsamenhangende project. En dan zijn er ook nog inhoudelijke problemen. We hebben geen plafond vastgelegd voor administratieve uitgaven. Voor alle andere projecten was een plafond verplicht, maar hier niet. Bovendien wordt er met geen woord gerept over een van de belangrijkste kwesties van het moment, de klimaatverandering. Die kwestie zou aan bod komen, had een van de belangrijkste thema’s moeten zijn, maar is uiteindelijk geschrapt. Dat is schokkend, ronduit schokkend. Kortom, dit is een project dat overduidelijk geen enkele ambitie heeft, geen financiering en geen coherent project, en dat kunnen we alleen maar betreuren.
145
146
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de toevoeging van een technologisch instituut aan de bestaande universiteiten klinkt als een goed idee, maar dit is niet wat wordt geboden. Er wordt voorgesteld een instituut op te zetten waarbij de Commissie de raad keurt, die vervolgens de kennis en innovatiecentra selecteert waarmee deze eerst samenwerkt, maar die deze, na verloop van tijd, zelf overneemt. Het zal zelfs kwalificaties uitgeven met het EU-logo erop, zonder verwijzing naar de universiteiten waarvan gebruik is gemaakt. Dit gaat zeker over innovatie, maar dat krijg je niet door het te willen. Vooral deze, door beslag te leggen op universiteiten, zal ondernemingsgeest smoren, en niet bevorderen. Als men innovatie wil aanmoedigen, zoek dan naar individuen die via de universiteit komen. Zoek naar individuen in het MKB, en biedt resources om hen hun ideeën te helpen ontwikkelen en promoten. Als je een netwerk voorstelt om ideeën te verbeteren en te verspreiden, hoef je je geen zorgen te maken. Deze Gemeenschap communiceert al wereldwijd. Goede ideeën worden snel internationaal. Laat deze poging om universiteiten te harmoniseren in godsnaam varen en kijk eens naar de waarde van de verschillende bijdragen die deze verschillende instellingen leveren. Als je geld over hebt, gebruik dit dan om innovators te ondersteunen. Zij werken alleen of samen met kleine teams. Europeanen zoals Archimedes, Newton, Pasteur, Ehrlich, Röntgen, Fermi, Teller en Watson-Watt werden door geen enkel instituut tot leven geroepen. Ze hadden alleen tijd en ruimte nodig om na te denken en onderzoek te doen. Lydia Schenardi, namens de ITS-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, onderzoek is een van de weinige vlakken waarop de Europese Unie een echte meerwaarde kan betekenen tegenover de nationale initiatieven. Daarom zijn wij voorstander van het oprichten van een Europees Technologie-instituut. We sluiten ons bovendien aan bij de bezorgdheid en de vragen van de rapporteur. Het toekomstige EIT moet een aanvulling zijn op, en dus geen concurrent van, de bestaande Europese initiatieven op het vlak van onderzoek en innovatie. En wat nog belangrijker is, het mag geen aanleiding geven tot het verder beknibbelen op het budget voor het zevende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie − dat al beperkt genoeg is − maar moet een eigen bijkomende financiering krijgen. Rekening houdend met het achterliggende idee, namelijk het samenbrengen van de openbare en particuliere partners, zou het beter zijn indien de financieringsmiddelen hoofdzakelijk afkomstig zouden zijn van de particuliere investeringen en van de eigen inkomsten. Hiermee zou het instituut zijn nut en doeltreffendheid bewijzen. Bovendien is het de taak van de Europese Unie om te stimuleren, in plaats van een zoveelste bureaucratische organisatie uit de grond te stampen die een last vormt voor de Europese belastingbetalers. Daarom is het beter om te kiezen voor een EIT-keurmerk dan het Instituut zijn eigen diploma’s te laten uitreiken. Ook op dat vlak moet de EU proberen een toegevoegde waarde te bieden in plaats van gewoon te vervangen wat nu al bestaat. Tot slot, hebben we, uit vrees voor onnodige overlapping enerzijds en financiële en functionele concurrentie met andere programma’s anderzijds, onze steun uitgesproken voor een vroegere evaluatie van het project dan de Commissie heeft voorgesteld. Maar de periode van zeven jaar die ligt tussen de daaropvolgende evaluaties lijkt ons te lang. Als onze vrees terecht blijkt te zijn, dan moeten we snel kunnen ingrijpen om de nodige
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
aanpassingen te doen en misschien zelfs amendementen toe te voegen aan de verordening. Of dan moeten we, hoewel dat niet vaak gebeurt in Europa, het experiment stopzetten. Roger Helmer (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, daar gaan we weer: meer aanstellerij, nog zo’n overmoedige poging om Amerika na te doen. De VS hebben de dollar, dus wij moeten de euro hebben; de VS hebben een GPS-systeem, dus wij moeten Galileo hebben; de VS hebben MIT, dus wij moeten EIT hebben. Misschien zijn we vergeten dat MIT particulier gefinancierd wordt, niet door de staat wordt gefinancierd, wat een van de belangrijkste redenen is voor het succes ervan. Grote academische instituten groeien van onder naar boven, niet van boven naar beneden. Zij springen niet volledig gevormd uit de grond door een pennenstreek van een bureaucraat. Niemand twijfelt eraan of innovatie en onderzoek nodig zijn in Europa, maar dit is de verkeerde manier om het te doen. Door de staat opgelegde oplossingen werken niet. Het voorgestelde EIT zal bestaande EU-programma’s dupliceren en hiermee in strijd zijn, zoals het Kaderprogramma voor onderzoek, het programma voor concurrentie en innovatie en het programma “Een leven lang leren”. Dit voorstel bestaat buiten het huidige Financieel perspectief en de financiering ervan is geenszins gegarandeerd. Geen wonder dat gevestigde en uitstekende academische instituten in Europa bezorgd zijn dat ze financiering kwijtraken, personeel kwijtraken en onderzoeksprojecten kwijtraken aan het EIT. Ik kan wel begrijpen dat Voorzitter Barroso denkt aan zijn erfenis, maar we moeten niet toestaan dat zijn erfenis schade toebrengt aan Europese universiteiten en onderzoeksfaciliteiten. Gunnar Hökmark (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we moeten innovaties en onderzoek in heel Europa steunen. Dat is een cruciale taak voor het bedrijfsleven, universiteiten en onderzoeksinstellingen, lidstaten en de Unie. Dat vereist veel meer financiering voor onderzoek en innovaties. Daarom zou ik willen onderstrepen wat de commissaris eerder verklaarde – dat, met betrekking tot het EIT, de belangrijkste kwestie nu de financiering is. Dat komt omdat we moeten garanderen dat niet alleen het EIT wordt gefinancierd, maar ook dat het niet wordt gefinancierd en aan zijn financiën komt via geld dat anders onderzoek en innovatie in andere programma’s en projecten zou financieren. Ik denk dat dit niet vaak genoeg onderstreept kan worden, omdat de financiering voor het EIT moet komen van andere posten in de begroting dan de posten die vandaag bijdragen aan de inspanningen van innovaties en onderzoek in het zevende kaderprogramma, in het CIP of andere posten onder de kop 1A. Als ons dit lukt, lukt het ons extra resources naar innovaties en onderzoek in Europa te brengen en kunnen we bijdragen aan de innovaties. Vanuit het perspectief van mijn fractie, zou ik willen onderstrepen dat dit de cruciale test is die de Commissie moet doorstaan en waaraan we moeten bijdragen omdat we, als we dit doen, allemaal kunnen bijdragen aan Europa met meer en betere innovaties. Als we hierin succes hebben, zullen we succes hebben in innovaties. Robert Goebbels (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de redenering achter het Europees Technologie-instituut is correct, namelijk dat onderzoek onontbeerlijk is voor economische vooruitgang. Onderzoek is afhankelijk van wetenschappers die zijn opgeleid aan
147
148
NL
Handelingen van het Europees Parlement
toonaangevende universiteiten. Universiteiten moeten kunnen rekenen op middelen die beschikbaar worden gesteld vanuit de openbare en particuliere sector. De Europese Unie hinkt hier op alle vlakken achterop. De middelen die wij in de Europese Unie gemiddeld vrijmaken voor onderzoek zijn veel lager dan de publieke − en vooral private − onderzoeksbudgetten van Japan en de Verenigde Staten. De Europese Unie met haar vijfhonderd miljoen inwoners stelt 1,2 miljoen wetenschappers tewerk. De Verenigde Staten heeft driehonderd miljoen inwoners en 1,3 miljoen wetenschappers. De publieke en private middelen die gemiddeld in Europa worden besteed aan hoger onderwijs, komen overeen met 1,3 procent van het BBP. In de Verenigde Staten is dat 3,3 procent. Europa spendeert minder dan 10 000 euro per student, de Verenigde Staten meer dan 35 000 euro. Niet dat het allemaal rozengeur en maneschijn is aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Van de 2 500 universiteiten, zijn er slechts een honderdtal echt van topniveau en zij krijgen jaarlijks gezamenlijk 32 miljard euro aan middelen voor onderzoek. Dat bedrag moeten we vergelijken met de schamele middelen die het EIT ter beschikking krijgt. Als onze regeringen niet meer geld gaan investeren in onderzoek, dan zullen het EIT en andere projecten in de vergetelheid belanden. In de Verenigde Staten komen er elk jaar ongeveer 40 000 dokters bij. Een derde daarvan komt vanuit het buitenland. In de fysica en menswetenschappen, bedraagt het percentage niet-Amerikanen meer dan vijftig procent. Hoe komt dat? Doordat men in de Verenigde Staten nog gelooft in wetenschappelijke vooruitgang. Terwijl Europeanen zich blindstaren op de risico’s en zich verschuilen achter het idee dat je niet te voorzichtig kunt zijn, zien Amerikanen vooral nieuwe mogelijkheden. Dat is het geval voor biotechnologie, nanotechnologie en zelfs voor de strijd tegen de klimaatverandering. Terwijl Europa treurt om fouten in het verleden, werkt de VS aan technologische en wetenschappelijke ontdekkingen. Angst voor de toekomst en angst voor vooruitgang liggen aan de basis van de Europese tekortkomingen. Mijnheer de Voorzitter, zonder een mentaliteitsverandering zal het EIT geen verschil uitmaken. Grażyna Staniszewska (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat de kennisen innovatiegemeenschappen waaruit het Europees Technologie-instituut zal bestaan gelijkmatig verdeeld zullen worden over de Europese Unie. Dat is belangrijk omdat het Instituut een instrument moet worden dat de hele Gemeenschap in dezelfde mate mobiliseert. Het moet het concurrentievermogen en de technologische vooruitgang bevorderen en zo economische ontwikkeling voortbrengen in de hele Europese Unie, niet alleen in de oude lidstaten. Ik zou ook van deze gelegenheid gebruik willen maken om mijn steun uit te spreken voor het Poolse voorstel om de kantoren van de raad van bestuur van het Instituut in Wroclaw te vestigen. Het is een stad in volle ontwikkeling, gelegen op de grens tussen oud en nieuw Europa en grenzend aan vier landen: Polen, Duitsland, Oostenrijk en Tsjechië. De stad telt enkele uitstekende universiteiten en ongeveer 150 000 studenten. Zowel de nationale autoriteiten van Polen als de lokale autoriteiten van Wroclaw en de Poolse academische wereld zijn helemaal klaar om deze taak op zich te nemen. Ik zou ook willen benadrukken dat het in Wroclaw vestigen van de raad van bestuur en de kennis- en innovatiegemeenschappen van het Instituut in geen enkel opzicht een conflict vormt met het belangrijkste criterium voor het EIT: het criterium van uitmuntendheid. Integendeel zelfs: het Poolse onderzoek en hoger onderwijs staan op een hoog Europees niveau en zijn op vele vlakken zelfs toonaangevend in de wereld.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het Instituut moet een instrument worden dat de innovatie in de hele Europese Unie naar een hoger niveau tilt. Dat is de enige manier om de uitdagingen te kunnen aangaan die verbonden zijn aan een wereldwijde kenniseconomie. Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, nog voor het Europees Technologie-instituut het levenslicht heeft gezien, is het al omgedoopt tot het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie. Als dat kan helpen om de oprichting ervan te vergemakkelijken, dan ben ik vrij zeker dat niemand er iets op tegen zal hebben. Het is het vermelden waard dat wij in de Begrotingscommissie, op hetzelfde moment dat de Commissie industrie, onderzoek en energie werkte aan dit voorstel, enkele belangrijke vaststellingen hebben gedaan in verband met het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie. Er is overeengekomen dat er volgend jaar ongeveer vierhonderd miljoen euro zal vrijgemaakt worden voor dit project en dat tegen 2013 het budget verzesvoudigd zal zijn. Het probleem is echter het volgende: van wie gaan we het geld afnemen dat we aan het Instituut willen spenderen? Er zijn namelijk geen voorzieningen getroffen in de financiële vooruitzichten voor de komende zeven jaar. Niet één euro hebben we vrijgemaakt. Het is alsof we denken dat de Lissabonstrategie, waarvan dit Instituut een belangrijk onderdeel zou vormen, een zoveelste blaadje papier is, en dat dit gewoon een zoveelste sprookje is van onze politici. Ik bedoel, de Commissie heeft het Parlement op voorhand ingelicht, formeel of informeel, over het voornemen een Instituut op te richten, en toch hebben we nog geen vijf euro vrijgemaakt voor het project. Dit toont duidelijk aan dat er sprake is van een gebrek aan compatibiliteit, of zelfs van een vorm van schizofrenie. Mijn stad, Wroclaw, voldoet aan alle criteria om de raad van bestuur van het Europees Technologie-instituut te mogen huisvesten. De Europese Commissie moet hier zo snel mogelijk een beslissing over nemen. Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de moderne politiek geldt zeker dat een van de moeilijkste dingen voor een politicus om te zeggen — behalve “Ik had ongelijk” — is “laten we ophouden en er nog eens over nadenken”. Dat zouden we in dit debat kunnen doen. Ik ben de eerste om het harde werk, in dit Huis en op andere plaatsen dat in dit voorstel en in dit verslag gestoken is, te erkennen en ik betreur het ten zeerste dat het eindresultaat dit niet echt recht doet. Ik betreur het persoonlijk omdat ik in eerste instantie zeer enthousiast was over dit voorstel. Ik heb het zelf verkocht aan onze universiteiten in Schotland, het MKB, verschillende andere partijen en ik heb gezien hoe het voorstel steeds zwakker, slapper, rommeliger, precairder en steeds ongefundeerder werd. Natuurlijk zijn we het er in deze Kamer allemaal over eens dat Europa ons onderzoek niet voldoende commercialiseert. We zijn het erover eens dat we iets moeten doen, maar “we moeten iets doen; dit is iets, daarom moeten we het doen” is beslist een foute logica, die resulteert in een slechte, kunstmatige, zwakke EU-creatie die niet voldoet aan wat we hopen. Laten we dus dapper zijn en hiermee kappen en opnieuw beginnen, en een beter IET innoveren en onderzoeken voor de toekomst van Europa. Angelika Niebler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, eerst en vooral wil ik mijn oprechte dank betuigen aan rapporteur en collega Paasilinna, aan alle schaduwrapporteurs en aan alle geconsulteerde collega’s in de commissies. Zij hebben de laatste maanden zeer constructief samengewerkt om het EIT de vorm te geven waar we morgen met een grote meerderheid over kunnen beslissen.
149
150
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie beschikt over de mogelijkheid en het potentieel om een waar lichtend voorbeeld te worden. Daar ben ik absoluut van overtuigd en ik vind het jammer dat we dit belangrijke debat zo laat op de dag hebben ingepland. Deze kwestie verdient het om aan het begin van de dag besproken te worden. Ik hoop echt dat de amendementen die verzoeken om het voorstel van de commissie volledig te verwerpen, morgen geen meerderheid van de stemmen zullen halen. We waren altijd eensgezind bij het bepalen van de doelstellingen van het Europees Technologie-instituut. We willen allemaal dat Europa beter wordt in innovatie. We willen ook dat de technologie en de kennis die voortkomen uit onderzoek en opleidingen bij de industrie en de economie terechtkomen. Ook op dat vlak waren we het allemaal eens. Maar de cruciale vraag was altijd: kan het Europees Technologie-instituut daaraan een waardevolle bijdrage leveren? Ik denk echt dat het EIT in de huidige vorm die beschreven wordt in het verslag van de heer Paasilinna deze opdracht aankan en een echte Europese meerwaarde kan betekenen. We hebben een halt toegeroepen aan de aanpak waarbij we, in tegenstelling tot de Amerikanen, een instituut vanuit het niets opbouwen om er daarna veel geld in te pompen. Nee, deze keer doen we het op onze manier, de Europese manier, door een structuur van netwerken aan te leggen en de universiteiten, de hogescholen, de onderzoekscentra en de onderwijsinstellingen die we momenteel al hebben, te steunen en te stimuleren. Hopelijk kunnen we op die manier, aan de hand van een intelligente structuur van netwerken, een Europese meerwaarde tot stand brengen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat het EIT een schot in de roos zal zijn en ik ben blij dat ik er mijn steentje aan heb kunnen bijdragen. Ik wil bovendien vermelden dat München uiteraard ook kandidaat is om hoofdzetel te worden van het EIT. Het is belangrijk dat we morgen met een overgrote meerderheid onze steun uitspreken voor dit project. Gyula Hegyi (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens de overlevering spraken de wetenschappers in Los Alamos die de atoombom ontwikkelden in het Manhattan Project in de VS tijdens de Tweede Wereldoorlog onderling Hongaars. Ze spraken alleen Engels in aanwezigheid van Robert Oppenheimer. Edward Teller, E. P. Wigner en Leo Szilard waren dan ook geboren in Hongarije en hadden gestudeerd in Boedapest. Wij Hongaren behoren tot een relatief kleine natie, maar we zijn er trots op vijftig Nobelprijswinnaars te hebben, de meesten in de natuurwetenschappen. Omdat onze taal geïsoleerd is, proberen veel jonge Hongaren die zich aangetrokken voelen tot de natuurwetenschappen activiteiten uit te voeren waarbij geen taalbarrières bestaan. Onze wetenschappers en jonge onderzoekers, vooral in de wiskunde, natuurkunde, scheikunde en levenswetenschappen, staan over de hele wereld hoog aangeschreven. Daarom zijn mijn land, mijn landgenoten en ik verheugd Boedapest voor te stellen als zetel voor de raad van bestuur en centrum van het Europees Technologie-Instituut (EIT). Natuurlijk dring ik erop aan dat het besluit over de zetel zo snel mogelijk wordt genomen. Als nieuwe lidstaat zonder de zetel van EU-instellingen aan de ene kant en met extreem rijke ervaringen in de natuurwetenschappen aan de andere kant, zou Boedapest de ideale zetel zijn van het EIT. Ik ondersteun het verslag van mijnheer Paasilinna volledig. We hebben geen enorme bureaucratische organisatie nodig, slechts een netwerk van kennisgemeenschappen. Een open en transparante selectieprocedure op een competitieve basis voor dergelijke
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
gemeenschappen is ook van groot belang. Universitaire onderzoekscentra en bedrijven moeten samenwerken en wij moeten ons best doen het zakenleven te betrekken bij het werk van het EIT. Het EIT zichtbaar maken door de kwalificaties te labelen die worden toegevoegd door zulke kennisgemeenschappen, zal waarschijnlijk meer toegevoegde waarde opleveren. Wat de financiering betreft, steun ik niet het idee om het EIT te financieren vanuit het fonds van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, omdat niemand de landbouwoogst van het volgende jaar kan voorzien. Kyösti Virrankoski (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, eerst en vooral zou ik de heer Paasilinna willen bedanken voor dit uitstekende verslag. Het idee van een Europees Technologie-instituut kwam in de Commissie pas ter sprake nadat het meerjarig financieel kader van de Europese Unie al was goedgekeurd. Dat is de reden waarom de financiering schaars was en het concept nogal vaag. Na het debat in het Parlement werd het voorstel aanzienlijk verbeterd, al zijn er nog heel wat zaken die opgehelderd moeten worden. De financiering is nog steeds een probleem. Zoals mevrouw Škottová zei, gaat men ervan uit dat het grootste deel van de financiering afkomstig zal zijn van de structuurfondsen en de programma’s voor onderzoek van de EU. Dat is echter niet zo vanzelfsprekend, want de lidstaten bepalen zelf waarvoor de structuurfondsen worden gebruikt, naargelang hun eigen prioriteiten. De meeste fondsen voor onderzoek worden uitgereikt op basis van mededinging. Wat de Commissie ook zegt, het is moeilijk om vast te houden aan het principe van vrije mededinging wanneer een aanvraag wordt ingediend door je “eigen kind”. Ook de financiering van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) van het EIT is in principe nog een open kwestie. Indien er fondsen worden toegekend vanuit EU-programma’s, dan moeten de KIG’s daar wel ook eigen fondsen aan kunnen toevoegen. We mogen daar de Europese begroting niet voor gebruiken, het geld moet van ergens anders komen. Het is echter niet duidelijk hoe dat in zijn werk zal gaan. Het toevoegen van een amendement aan de financiële vooruitzichten, zoals de Commissie vorige week heeft voorgesteld, zou deze problemen slechts gedeeltelijk oplossen. Hopelijk kan het hierna alleen nog maar beter worden. We zullen hard moeten werken om een levensvatbaar Europees Instituut op te richten, en geld alleen is hiervoor niet voldoende. Ik wens het project alvast veel succes toe voor de toekomst. Vasco Graça Moura (PPE-DE). – (PT) In maart 2006 erkende de Raad dat het Europees Technologie-instituut dat werd voorgesteld door voorzitter Barroso ons zou kunnen helpen om de kloof tussen hoger onderwijs, onderzoek en innovatie te dichten. Dat is logisch. Aangezien het niveau ven het onderzoek en de innovatie in Europa lager ligt dan in de Verenigde Staten, is het gepast om instrumenten te voorzien die ons in staat stellen om op dit vlak de concurrentie met de Verenigde Staten aan te gaan. We weten allemaal dat onderzoekers in de Verenigde Staten kunnen genieten van betere werkomstandigheden en hogere lonen. We weten ook dat de investeringen in de publieke sector − vooral wat defensie betreft −, de universiteiten en de private sector daar onnoemelijk veel hoger liggen dan in Europa. Om echt te kunnen concurreren, hebben we dus een Europese motor nodig die in staat is om dit doel te bereiken en die motor moet worden voorzien van voldoende benzine, met andere woorden, van voldoende budgettaire middelen.
151
152
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Daarom was het de bedoeling om publieke en particuliere investeerders te identificeren en te selecteren, en een gedeelte te financieren met de eigen middelen van de EU, maar het Parlement schrok terug van die suggestie. Het verloor de fundamentele doelstellingen uit het oog en zag alleen nog maar dat ene punt, waardoor het de kar voor het paard spande. We moeten de Raad de verantwoordelijkheid geven om te bepalen welke middelen het EIT krijgt en wat daarin de bijdrage van de Unie zal zijn. Budgettaire ondoordachtheid en waarschijnlijk ook wat academische en zakelijke belangen hebben het hele debat verzuurd. Als men op deze wijze had gereageerd op de fundamentele vragen in verband met de oprichting van het MIT, dan was er vandaag nog steeds geen MIT geweest. Ik ben dus bang, Mijnheer de Voorzitter, dat de Commissie om een snelle Ferrari heeft gevraagd, en van het Parlement slechts een kleine driewieler heeft gekregen. Ik zal deze verordening steunen omdat het de enige is die we hebben, omdat het de enige is die overblijft, maar ik vind het jammer dat de verordening niet veel verder is gegaan. Het had namelijk een speciale toegevoegde waarde kunnen hebben voor ons, dames en heren, als we onze sessies zouden kunnen houden in het gebouw dat de hoofdzetel vormt van het EIT, waardoor we voor eens en voor altijd verlost zouden zijn van de politieke, juridische, praktische en financiële rompslomp die deze maandelijkse verhuis naar Straatsburg met zich meebrengt. Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat ik twee minuten zal mogen spreken. Ik feliciteer de rapporteur met dit evenwichtige verslag en ik dank de commissaris voor zijn harde werk in de voorbije twee en een half jaar. Het project is sinds het begin aanzienlijk veranderd, en dat bedoel ik in de positieve zin. Concurrentievermogen en innovatie in Europa, dat zijn misschien wel de twee belangrijkste thema’s geweest van elk voorzitterschap in de afgelopen jaren. Vandaag hebben we het over het toekomstige concurrentievermogen van Europa en over het oprichten van een Europees Technologie-instituut. Ik heb vier bemerkingen bij dit onderwerp. Ten eerste hebben we in de Europese Unie al een gemeenschappelijk centrum voor onderzoek. We hebben de Onderzoeksraad en we bekijken momenteel de mogelijkheid van gezamenlijke technologie-initiatieven. We mogen ons niet schuldig maken aan een versnippering van de wetenschap en innovatie in Europa. Deze instellingen mogen niet gewoon voor zichzelf werken, in afzondering. Hier is een belangrijke taak weggelegd voor de Europese Commissie. Ten tweede moeten we rekening houden met het feit dat de instellingen die ik net heb vernoemd, hun onderlinge verschillen niet kunnen uitwissen. Laten we dus niet vergeten dat het Europees Technologie-instituut gericht is op de volledige kennisdriehoek. Er moet vooral nadruk gelegd worden op de samenwerking op het vlak van onderwijs en innovatie, omdat er geen enkele ander Europese instelling zich daar momenteel de facto mee bezighoudt. Dat betekent dat we innovatiegericht onderwijs moeten promoten, want niet aan elke specifieke vorm van innovatie hoeft onderzoek te pas te komen. Soms is een goede ingenieur al voldoende. Ten derde: ik steun de oprichting van een instituut, maar al deze instellingen voor wetenschap en ontwikkeling zullen nooit alle problemen kunnen oplossen. Het enige dat ze doen, is de economie voorzien van innovatie. We moeten ervoor zorgen dat dit mechanisme ook in de andere richting functioneert, en dat zal afhangen van de mate waarin onze markt opengesteld is en de mate waarin de publieke steun redelijk en gedoseerd is. Met andere woorden, het hangt af van het functioneren van de interne vrije markt.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
En ten vierde hebben de wetenschap, de uitwisseling van studenten, de uitwisseling van competente ingenieurs en innovatie altijd de basis gevormd voor integratie tussen volkeren en landen. Dat kan ook nu het geval zijn, en daarom moeten de instellingen van het Europees Technologie-instituut gevestigd zijn in de nieuwe lidstaten. Ik vraag u met aandrang om dat verzoek in te willigen. Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Paasilinna, gefeliciteerd met uw uitstekend werk. Het is niet eenvoudig geweest. Het heeft veel moeite gekost om een instituut te ontwerpen dat werkbaar is, geïnspireerd op andere voorbeelden van uitmuntendheid, en dat toch voldoende aangepast is aan de complexiteit en de diversiteit van Europa. Dankzij het huidige resultaat kan ik mijn goedkeuring geven aan het EIT, omdat het een nieuw en veelbelovend instrument is waarmee we de drie punten van de kennisdriehoek met elkaar kunnen verenigen: onderwijs, onderzoek en innovatie. En we hopen dat het ook een meerwaarde zal blijken te zijn tegenover de bestaande instrumenten. Het EIT moet ook een bron van uitmuntendheid zijn, die onderzoekscentra en bedrijven met elkaar verenigt en hopelijk een cultuur van innovatie op gang brengt die essentieel is voor het verbeteren van ons concurrentievermogen. Het grote akkoord waar we nu nog op zitten te wachten is die over de financiering van het EIT. Ik ben het ermee eens dat de eerste financiering en de regeringsstructuur afkomstig moeten zijn van de communautaire begroting en dat er daarna zowel door de lidstaten als de particuliere sector bijdragen geleverd moeten worden om de kennis- en innovatiegemeenschappen te kunnen ontwikkelen in overeenstemming met de prioriteiten van het Instituut. Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, in de Commissie industrie hebben we in uitstekende samenwerking en samenspraak innovatie toegevoegd aan de naam, Europees Instituut voor innovatie en technologie, zo luidt de naam nu. Prima. Ik begrijp ook van commissaris Figel dat de Commissie dit wil overnemen. Het gaat inderdaad om (a) opleiding, academici, ingenieurs en (b) innovatie vanuit de kennisinstituten en bedrijven in de markt zetten. De keten kennis-kunde-kassa vindt steeds sterkere wereldconcurrentie en vraagt om slimmer organiseren. Niet alleen blijven steken bij opleiding maar met innovatie die Europese kloof dichten. De heer Paasilinna heeft daar met veel passie en pakkend over gesproken. Een tweede opmerking: het is niet erg dat we kiezen voor een beperkte opzet en een beperkte financiële grondslag nu. Als de formule slaagt, zullen we ook vanuit het bedrijfsleven zien dat die publieke partner samen met de publieke partner in de lidstaten al dan niet met structuurfondsen hun beurs gaan trekken. Het predikaat EIT moet worden begeerd. Excellence staat hier voor wereldtop, daar wil je bij horen. Daar is ook draagvlak voor. Als je luistert naar de universiteiten, naar de Nano-industrie, naar de opkomende klimaatgerelateerde industrie, dan is daar draagvlak voor. Ik vraag ook, luisterend naar de vele pleidooien voor Wroclaw, of er al een keuze is gemaakt voor een bestuurscentrum op een goede plek midden in Europa? Ik hoor dat er op meer plaatsen enthousiasme voor is. Ten slotte, Voorzitter, er is een echte nis, er is een gat tussen datgene wat we in de eerdere instrumenten en opleidingen hebben, tussen de diverse programma’s. Het moet met lef en ambitie worden neergezet. Er moet een sterke leiding komen. Daar moet echt iets van
153
154
NL
Handelingen van het Europees Parlement
uitgaan en dan zullen we in 2010 zeggen: inderdaad, een goede stap gezet, investeren dat loont in de toekomst. Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in de eerste plaats wil ik rapporteur Paasilinna bedanken, die bijna het hele document van de Commissie herschreven heeft om er een werkbare tekst van te maken. De kennisdriehoek − van innovatie, onderzoek en onderwijs − bestaande uit universiteiten, onderzoekscentra en bedrijven is onontbeerlijk voor het behalen van de doelstelling van de Lissabonstrategie om drie procent van het bruto binnenlands product in onderzoek te investeren, waarvan twee derde afkomstig moet zijn van de particuliere sector. De kennisen innovatiegemeenschappen zullen een brug slaan tussen de private sector en de academische en de wetenschappelijke wereld. Ik ben van mening dat de proefprojecten die de heer Paasilinna heeft voorgesteld, noodzakelijk zijn en ik hoop dat er ook zulk een project zal komen in Roemenië. Er moet geïnvesteerd worden in elke stap van het proces, van de productie en de verspreiding van onderzoeksresultaten tot de innovatieve toepassingen. De financiering van dit instituut is de eerste stap, maar we moeten ook investeren in kleine- en middelgrote ondernemingen en in de private sector want we beschikken over de mensen en de middelen om onderzoeksprojecten te meefinancieren. We hebben nood aan een langetermijnstrategie. Intellectuele eigendom is belangrijk, maar we moeten voorzichtig zijn dat dit initiatief geen overlapping vormt met de gemeenschappelijke initiatieven, de “joint undertakings”. Ik hoop dat dit instituut zich meer zal bezighouden met de klimaatverandering, de informatiemaatschappij en de nanotechnologie. VOORZITTER: LUISA MORGANTINI Ondervoorzitter Józef Pinior (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, het geplande Europees Technologie-instituut, dat vaak het paradepaardje van de Europese innovatie wordt genoemd, verbindt de drie elementen van de kennisdriehoek: innovatie, onderzoek en onderwijs. De sleutel tot het succes van dit project is volgens mij een goede samenwerking tussen de academische wereld en de zakenwereld. Het Europees Technologie-instituut moet er eerst en vooral in slagen om fondsen van particuliere investeerders aan te trekken. Vandaag zou ik de aandacht van het Parlement willen vragen voor de voorbereidingen die getroffen worden om van Wroclaw de hoofdzetel van het Instituut te maken, of toch zeker een van de vestigingen van de kennis- en innovatiegemeenschappen. Wroclaw is een symbool van de Europese geschiedenis. Het wordt vaak het Straatsburg van Midden- en Oost Europa genoemd. Wroclaw telt momenteel meer dan 140 000 studenten. De stad is een van de belangrijkste onderzoekscentra in Polen. Het is de bakermat van het EIT+ Centrum voor Innovatie en Technologie, dat actie voert om het Instituut naar Wroclaw te halen. Nog een laatste opmerking. In de voorbije tien jaar, is Wroclaw een stad geworden met moderne financiële diensten, een plek die kapitaal aantrekt vanuit de hele wereld, een symbool voor de Europese creatieve energie en ontwikkeling, en een positief symbool van de globalisering. Dorette Corbey (PSE). – (NL) Voorzitter, weer een nieuw instituut, dat kan toch wel de conclusie van vanavond zijn. Naast de Europese Onderzoeksraad en de
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
technologieplatforms, de gezamenlijke technologie-initiatieven, Eureka, het CIP, het KP7 en het GCO hebben we er weer een nieuw kennisinstituut bij. De toegevoegde waarde is innovatie, want daaraan ontbreekt het in vergelijking met de Verenigde Staten, Japan en China. Het idee hierachter is dat er in Europa genoeg goede ideeën en wetenschappelijke inzichten zijn, maar dat ze niet ontwikkeld worden tot concrete producten. De vraag is natuurlijk of een nieuw instituut dat kan verhelpen. De vraag is ook of het MKB de weg nog wel kan vinden tussen al die instituten op het gebied van kennis en onderzoek. Het gebrek aan innovatie is misschien eerder te zoeken in de ingewikkelde wetgeving die innovatie belemmert, dan in een gebrek aan instituten. Niettemin kan het nieuwe instituut met zijn kennisinnovatiegemeenschappen een bijdrage leveren en ik hoop dat het EIT juist op het gebied van het klimaatbeleid een goede bijdrage kan leveren en daarin zal uitblinken, want op dat terrein is heel veel vernieuwing en innovatie nodig. Ik wens het EIT ondanks mijn twijfel een goede start en een succesvolle toekomst toe. Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, bedankt dat u mij niet alleen het woord heeft gegeven, maar ook de mogelijkheid aanwezig te zijn op dit interessante debat, want als we terugkijken op twee jaar geleden – of ten minste anderhalf jaar geleden – zien we een groot verschil. Ik wil even reageren op bepaalde punten en voorbereidingen treffen voor verdere samenwerking, want we zijn nog niet aan het einde. We zijn nog ver van de definitieve oprichting verwijderd, maar wat we al hebben bereikt in de Raad en het Parlement is echt aanzienlijk. Ten eerste een kleiner punt, dat werd aangekaart door een paar collega’s uit de Verts/ALE-Fractie; volgens mijnheer Hammerstein werd de klimaatverandering geschrapt. Wij denken van niet. In het voorstel zoals het er nu uitziet, is er onder andere, een veld van hernieuwbare energie en klimaatverandering. We willen niet aandringen, we willen het niet te nauw nemen, want uiteindelijk moet de raad van bestuur besluiten en definiëren. Maar de globale uitdagingen of zeer veeleisende kwesties waarmee we nu geconfronteerd worden, zijn een van de redenen waarom we over het EIT spreken, omdat we resources moeten bundelen en de krachten die we hebben moeten bundelen om op een of andere manier te reageren. Mijnheer Smith, ik bracht een bezoek aan de Royal Society of Edinburgh en gaf hier een lezing over hoger onderwijs, en het EIT was een zeer krachtig, interessant debat, dat ook wederzijds inspireerde. Ik zou me niet laten ontmoedigen door dergelijke boodschappen uit Edinburgh of de rectors die ik heb ontmoet, maar natuurlijk is de regeling in voorbereiding. Deelname is vrijwillig en volgens mij moeten we dit zien als een gezamenlijke verantwoordelijkheid maar met de volledige vrijheid om bepaalde standpunten in te nemen. Over de algemene inhoud zou ik graag vier punten willen bespreken. Ten eerste mijn dank voor de innovatieve stemming in dit Parlement, want, zoals sommigen van u hebben gezegd, gaat het over innovaties, en je moet innovaties beginnen door de manier waarop we met innovaties omgaan aan te pakken. Het gebeurt niet alleen maar door middel van technologie; het moet in de eerste plaats komen als een nieuwe aanpak, een nieuwe manier van communiceren en het samenbrengen van instituten, voorwaarden voor mobiliteit, voor erkenning van kwalificaties enzovoort – en uiteraard, geld, maar dat is niet het beslissende element. Het is niet het belangrijkste element. Dat is de mentaliteit, de aanpak, natuurlijk samen met wat redelijke financiering. Sinds voorjaar 2005, zijn we van ideeën naar concept naar voorstel gegaan, en u bent daar altijd bij betrokken geweest. Het is niet alleen de Commissie en de bureaucraten of wat dan
155
156
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ook, het is een soort gezamenlijk werk, en daarom moeten we ons ervan bewust zijn dat we, als we samen iets proberen te bereiken, we veel succesvoller zullen zijn dan zonder een dergelijke afgesproken aanpak zoals we hier hebben gezien. Zoals u zich kunt herinneren, ging het twee jaar geleden in de media over Straatsburg of over iets onechts, niet over een echte toezegging van Europa om te innoveren. Nu hebben we veel serieuze kandidaten. Alleen deze avond al werden Wrocław, Boedapest en München en nog veel meer genoemd – ik wil deze niet vergeten. Ik heb veel meer boodschappen van verschillende universiteiten gekregen. Dat is mooi, want het laat zien dat we nu tenminste in het idee geloven of iets zeer serieus willen bieden. Dat is iets wat Europa nodig heeft. We zijn niet de “Verenigde Staten van Europa”. Het is geen Massachusetts. Het gaat om de manier waarop we zorgen voor betere omstandigheden en een concreet project in de richting van een innovatiever Europa. Het EIT is niet het absolute antwoord. Het is een van de antwoorden. Sommige mensen hebben gezegd dat dit een vlaggenschip is. Ik zou eerder willen zeggen dat het een ijsbreker is in de richting van een innovatiever Europa, om betere omstandigheden te scheppen voor intellectueel eigendom – u weet hoe lang het duurt en hoe zwak we zijn – en betere aanvaarding en erkenning van diploma’s en graden enz. – tal van kwesties. Als de drie genoemde steden niet de zetel zijn, moeten ze in ieder geval wel de Knowledge Innovation Communities zijn. Maar ik wil zeggen dat het fout was aan het begin te zeggen dat het over geld en de plaats gaat. Nee, dit is een onderdeel van het voorstel, maar het is niet het belangrijkste deel. Het antwoord zal komen binnen twaalf maanden nadat we definitief overeenstemming hebben bereikt over de oprichting. Ik ben zeer verheugd dat er nu zeer betrouwbare kandidaten zijn, maar dat komt als we overeenstemming bereiken over de juridische grondslag. De Raad probeert de beste te kiezen uit de bestaande serieuze kandidaten. Ten tweede, wat het geld betreft: vorige week stelden we voor hoe we het eindpunt zouden kunnen bereiken waarop we niet alleen zeggen met hoeveel geld maar ook vanuit welke bron we het orgaan kunnen financieren tot aan 2013. Het geldt voor basisoperaties, maar het moet, zoals veel van u hebben gezegd, veel meer geld mobiliseren. Ik zou zeggen dat het niet beslissend is in termen van algemeen volume, maar als geloofwaardige bijdrage van de Unie. We kunnen van niemand verwachten dat hij een blanco cheque geeft of iets belooft als we niet iets geloofwaardigs leveren. Maar er zijn veel concrete reacties, voornemens om te investeren, zelfs van bedrijven en verenigingen van bedrijven, maar we moeten ons voorstel vervolmaken. Wat betreft wat mijnheer Buzek zegt over initiatieven of gezamenlijke technologische initiatieven, netwerken en platforms, is dit voorstel niet concurrerend. Het is een voorstel dat bestaand beleid en bestaande initiatieven aanvult en we kunnen ons voorstellen dat bepaalde bestaande samenwerkingsmodellen de intensiteit van samenwerking verhogen en samengaan met bepaalde andere partners, van universiteiten of bedrijven, en dingen naar een plaats onder het EIT. Ik denk dus dat platforms, van initiatieven, van netwerken, om een geïntegreerd partnerschap aan te gaan, een redelijke verandering is van de manier waarop we innoveren. Ten laatste wil ik de stap in de richting van een nieuwe cultuur van innovatie noemen. Dit is de juiste aanpak. Het EIT gaat niet zozeer over de plaats, een zetel en de raad, maar een nieuwe en betere cultuur voor innovatie in Europa. Volgens mij is dit alles wat ik kan of wilde aankaarten als punten in mijn antwoord, maar hartelijk bedankt voor het zeer positieve en constructieve klimaat hier in deze plenaire vergadering. En nogmaals ook
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
dank aan de rapporteur, mijnheer Paasilinna, want ik weet dat het niet gemakkelijk is geweest, en het nog steeds niet gemakkelijk is, en we nog niet aan het einde zijn. Maar we kunnen dit voorstel afronden. Ik kijk daar naar uit. (Applaus) Het verslag van Paasilinna (A5-0293/2007) De Commissie kan amendementen 3, 12, 14, 18, 20, 23, 38, 44, 45, 46, 48, 49, 50, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 72 en 73 accepteren. De Commissie kan in substantie amendementen 7, 16 en 28 accepteren. De Commissie kan, volgens omwerking, amendementen 2, 15, 17, 26, 39, 29, 30, 32, 36, 37, 41, 42, 43, 51, 52, 53, 54, 56, 57, 59, 60, 61, 62, 70 en 74 accepteren. De Commissie handhaaft haar standpunt over amendement 21 over financiële aspecten hangende overeenstemming over de financiering. De Commissie kan amendementen 1, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 13, 19, 22, 24, 25, 27, 31, 33, 34, 35, 47, 55, 58, 69, 71, 75, 77, 78 en 79 niet accepteren. De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Het Europees Technologie-instituut heeft het potentieel om de innovatiekloof tussen de Europese Unie en de buitenlandse concurrenten te dichten en de belangstelling te wekken van miljoenen jonge onderzoekers vanuit heel Europa. Om dit te realiseren, moeten we er in de eerste plaats voor zorgen dat ons project haalbaar is. Het EIT zal, in de huidige vorm die door de Commissie wordt voorgesteld, meer dan 1,2 miljard euro putten uit de fondsen die bestemd waren voor het cohesiebeleid en de fondsen van de programma’s die op een succesvolle manier streven naar het uitvoeren van de Lissabonstrategie. Dat zou betekenen dat de fondsen voor onderzoek gecentraliseerd worden in een enkel Europees project en dat de particuliere sector minder mogelijkheden tot medefinanciering krijgt. Het EIT zou een aanvullend innovatie-instituut moeten worden, het is niet de bedoeling dat het de kleine centra voor onderzoek en ontwikkeling vervangt. Daarom moeten we, samen met de Raad, een andere formule vinden voor de financiering van dit project. Volgens een van de bepalingen van het verslag moet het Instituut worden gevestigd in een land van de Europese Unie dat beschikt over “centra van Europese uitmuntendheid en met een academische reputatie”. Roemenië, een land met een belangrijke traditie van onderzoek en innovatie, beschikt over belangrijke academische centra en afgestudeerden die goed gekwalificeerd zijn op technologisch gebied. Indien het Europees Technologie-instituut in Roemenië gevestigd wordt, dan zou dat de economische ontwikkeling in de hele regio stimuleren. Het zou bovendien de kloven die nog steeds bestaan in de Europese Unie helpen dichten. Alexander Stubb (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn vensters op de toekomst. Dit zijn de bouwstenen van wat de “kennisdriehoek” wordt
157
158
NL
Handelingen van het Europees Parlement
genoemd. We moeten concurrerend zijn. De kennisdriehoek is een van de sleutels. Daarom beschouw ik het Europees Technologie-Instituut (EIT) als investering in de toekomst. Er is scepsis geweest over de toegevoegde waarde die het EIT zou kunnen opleveren. Als de netwerkstructuur hierin wordt ondersteund, zal het verslag van mijnheer Paasilinna een goede oplossing zijn. De expertise is gelegen in de deelnemende universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs. Daarom zal het EIT proberen een merk te zijn voor Europees onderzoek, in plaats van wat de voorzitter van de Commissie, mijnheer Barroso, een “vlaggenschip” heeft genoemd. Als ik aan mijn academische jaren terugdenk, steun ik ook het idee van het verslag van de “Knowledge and Innovation Communities” (KIC’s) van het EIT, die autonoom zijn. Op die manier zullen de KIC’s van het EIT de Europese innovatie de beste stimulansen geven. 15. Gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid (debat) De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag van de heer Jacek Saryusz-Wolski, namens de Commissie buitenlandse zaken, over een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid (2007/2000(INI)) (A6-0312/2007). Jacek Saryusz-Wolski (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik presenteer u een initiatiefverslag dat is aanbevolen door een overweldigende meerderheid in de Commissie buitenlandse zaken. Ons verslag bepleit een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid met betrekking tot energie om de uitdagingen van de energiezekerheid het hoofd te kunnen bieden. Het zou de noodzakelijke en substantiële toegevoegde waarde opleveren voor de pogingen die zijn gedaan op nationaal niveau, volgens het subsidiariteitsbeginsel, en zou een betere bescherming van de energiebelangen van Europa mogelijk maken. Hoe zou dit beleid eruit moeten zien? Het zou gebaseerd moeten zijn op de volgende vier principes: diversificatie; eensgezindheid in het verdedigen van de EU-belangen en een EU die met één stem spreekt; solidariteit in crisis en betere samenwerking met partners. We moeten een proactieve brede diplomatie ontwikkelen die gericht is op de verbetering van onze samenwerking met alle belangrijke producenten-, doorvoer- en consumentenlanden, en om een energiemarkt op te richten die gebaseerd is op het reciprociteitsbeginsel. In het verslag worden de voorstellen van het derde energiepakket toegejuicht, zoals vorige week is aangenomen door de Commissie, dat deze punten behandelt en in overeenstemming is met het verslag. De EU moet actief, vastberaden en eensgezind zijn. De geopolitieke dimensie van energiezekerheid is tot nu toe verwaarloosd en het is hoog tijd dit gat te dichten. Hopelijk zal het nieuwe Verdrag de EU voorzien van een juridische grondslag voor energiesolidariteit, wat de institutionele competentie van de EU in staat stelt een energiezekerheidskader overeen te komen met derde landen. Het verslag beveelt aan in onze overeenkomsten met producenten- en doorvoerlanden een zogeheten energiezekerheidsclausule op te nemen waarin een gedragscode wordt uiteengezet en expliciet wordt beschreven welke maatregelen genomen moeten worden in het geval van een verstoring van de aanvoer. We moeten de huidige voorkeur van de EU-lidstaten voor energie-unilateralisme vervangen door een nieuw gemeenschappelijk beleid van energiesolidariteit gebaseerd op een
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
multilateralistische aanpak. In de tussentijd is het noodzakelijk een goede overlegpraktijk tussen lidstaten tot stand te brengen over strategische besluiten die de EU of een van de lidstaten kunnen aangaan. Het nieuwe gemeenschappelijke buitenlandse beleid voor energie moet consistent zijn met alle EU-beleid dat een extern aspect heeft, zoals interne markt, concurrentie, transport, handel, milieu, consumentenbescherming, begroting en anders. We kunnen niet van de ene op de andere dag een nieuw gemeenschappelijk beleid opstellen. Daarom stellen wij voor een geleidelijke aanpak te hanteren en moet dit beleid verder, om efficiënt te zijn, worden voorzien van de juiste instrumenten. We stellen voor een nieuwe post op te zetten van Hoge functionaris voor Buitenlands beleid met betrekking tot energie nadat het nieuwe Verdrag – hopelijk – in werking is getreden. Deze functie zou de samenwerking mogelijk moeten maken van alle bovengenoemde sectorale beleid van de Unie en vooral de aspecten die gerelateerd zijn aan de externe kant van energiezekerheid, zal werken onder het gezag van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsbeleid die in de toekomst ook vicevoorzitter van de Europese Commissie zou zijn. Dat zou de synergieën binnen de Unie versterken. Dit institutionele nieuwtje vormt daarom een belangrijk ankerpunt van de nieuwe aanpak. We stellen ook voor een nauwkeurige wegenkaart op te stellen met doelstellingen op de korte, middellange en lange termijn met een specifiek tijdskader om deze te implementeren en dit vanzelfsprekend onder toezicht van het Europees Parlement. Om succes te hebben, moeten we de interne dynamiek van de EU benutten en de vereiste openbare steun zekerstellen. De burgers hebben belang bij zekere en betaalbare energie. Dit belang van onze burgers zou centraal moeten staan in het project, en een van de doelstellingen moeten vormen van onze aanpak “Europa van resultaten”. Gemeenschappelijke bedreigingen om energie voor Europa zeker te stellen zouden daarom een gemeenschappelijk antwoord moeten opleveren. Maar we kunnen misschien meer bereiken: een nieuw gemeenschappelijk beleid kan de aanzet worden voor verdere Europese integratie, waardoor dit een nieuwe impetus krijgt en nieuwe kracht geeft aan de EU als speler op het wereldtoneel. Een veeleisende en moedige aanpak moet een streven zijn van het Europees Parlement. De Europese Unie van vandaag de dag begon lange tijd geleden met energie. Destijds waren het de kolen die onze wederopbouw een eerste stimulans gaven. We moeten de kans niet laten varen om dit opnieuw te laten gebeuren. We hebben nu eenmaal energie nodig voor Europa, zowel in letterlijke zin als in metaforische zin. Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik juich het initiatief van de Commissie buitenlandse zaken en in het bijzonder de voorzitter mijnheer Saryusz-Wolski, een verslag in te dienen over een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid over energie, ten zeerste toe. Recente ontwikkelingen hebben bevestigd dat dit initiatief zeer goed gelegen komt. Het verslag dient om het groeiende belang van energiekwesties in het kader van de Gemeenschap te onderstrepen, vooral de externe aspecten en het belang dat de Europese Unie met één stem spreekt over externe energiekwesties. Ik stel het op prijs dat in het verslag duidelijk wordt benadrukt dat de Europese Unie en haar instellingen het afgelopen jaar substantiële vooruitgang heeft geboekt in de richting
159
160
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van het doel met één stem te spreken. Dit omvat de oprichting van het Network of Energy Security Correspondents (NESCO), naast de bestaande Gascoördinatiegroep en de Groep Olievoorziening. NESCO is actief sinds het begin van de zomer, wat heeft geleid tot een zeer nuttige en tijdige uitwisseling van energie-informatie tussen lidstaten. Toch zou een eerdere uitwisseling van informatie over geplande initiatieven door bepaalde lidstaten zeer welkom zijn. Daarvoor moet nog steeds veel worden gedaan, zoals in het verslag wordt onderstreept. De roep om een geschikte Verdrag-basis voor energie en energiezekerheid is bijzonder belangrijk en komt op het goede moment, evenals de roep om concrete bepalingen in de Verdragen die leiden tot de oprichting van een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid met betrekking tot energie. Ik juich deze aanpak ten zeerste toe, inclusief het voorstel van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie dat de principes van het gemeenschappelijke energiebeleid moeten worden opgenomen in het EG-Verdrag bij de komende intergouvernementele conferentie, zodat er een solide basis ontstaat voor gezamenlijke actie op energiegebied gericht op derde landen. Ik wijs er ook op dat de Commissie verder heeft nagedacht over het voorstel over de manier waarop het externe energiebeleid steviger verankerd kan worden in de Commissie en de Raad. We moeten nog meer nadenken over dit belangrijke onderwerp. Ik denk dat deze versie van het verslag ook geografisch in evenwicht is, omdat hierin erkend wordt dat het belangrijk is om onze energiebetrekkingen niet alleen met onze oosterburen te verbeteren, maar ook met onze partners in het Middellandse-Zeegebied, het Midden-Oosten, Azië en elders. Ik ben al blij met het oprechte energiepartnerschap met de Verenigde Staten, maar ik denk dat we meer op dit gebied kunnen bereiken. Ik denk ook dat we moeten blijven samenwerken met gelijkgezinde energiepartners, zoals Noorwegen, Canada en Australië, om de consensus over de waarde van open, transparante en concurrerende energiemarkten te versterken. Wat betreft de erkenning van de waarde van het Verdrag inzake het Energiehandvest, ben ik het eens met de Commissie dat Ruslands ratificatie zeer belangrijk zou zijn. Tegelijkertijd ben ik er echter sterk van overtuigd dat de principes van het Handvest ook moeten worden opgenomen in een solide energieovereenkomst in het kader van de post-PCA-overeenkomst met Rusland. Ik heb een praktisch bezwaar tegen het aantal verslagen dat wordt voorgesteld om de Commissie te laten indienen. Ik weet dat elk hiervan op zich belangrijk is, maar ik geloof dat de meeste kwesties die worden aangekaart worden behandeld in het kader van de regelmatige toetsing van het Energieactieplan of al zijn behandeld in de jaarverslagen van de Commissie over de toepassing van het mededingingsrecht. Ik sta echter wel gunstig tegenover meer betrokkenheid door het Parlement en ik zal de suggesties onderzoeken die zijn voorgesteld aan mijn collega’s in het College om te bepalen wat de Commissie in praktische termen kan doen om de geuite zorgen te behandelen. Tot slot wat betreft de substantie, is de Commissie voornemens onverbiddelijk door te gaan met het werk waarbij wij betrokken zijn sinds begin vorig jaar en dat de meeste van de prioriteiten weerspiegelt die zijn vastgesteld in het verslag, in het bijzonder over de
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
uitvoerbaarheidsstudie om de bestaande juridische regelingen te onderzoeken in de EU als de energiesectoren van de buren tekortschieten, en hoe deze versterkt moeten worden. Eveneens is het belangrijk concrete voorstellen te doen over reciprociteit, en ik verwelkom het feit dat in uw verslag het belang van reciprociteitsmaatregelen die gericht zijn op de bescherming van onze interne energiemarkt wordt erkend. Dit is een verslag dat zeer goed gelegen komt, zowel politiek als in termen van substantie. De Commissie heeft het afgelopen anderhalf jaar actief gewerkt om het externe EU-beleid voor energie te versterken en, zoals het verslag aangeeft, is er een aantal aanzienlijke resultaten geboekt. We moeten hoe dan ook verder gaan en daarom steun ik de oproep in dit verslag tot concrete bepalingen in de Verdragen die leiden tot de oprichting van een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid met betrekking tot energie volledig. Met energiezekerheid hebben we het over de zekerheid van onze economieën en onze manier van leven. Naarmate de EU afhankelijker wordt van importen van energie, is het cruciaal dat we een coherent en gericht antwoord hebben op de uitdagingen die dit met zich meebrengt, niet in de laatste plaats in onze betrekkingen met onze belangrijke externe energieleveranciers. Dit komt al tot uiting in het laatste pakket van de Commissie over de interne elektriciteits- en gasmarkten, en ik ben zeer ingenomen met uw waardering van het voorstel. Ik kan ook melden dat de Commissie een snelle en grondige beoordeling uitvoert van de bredere aspecten van het externe EU-energiebeleid en dat we de resultaten van dat werk uiteindelijk zullen publiceren. Ik zou graag de Commissie buitenlandse zaken willen bedanken en in het bijzonder de voorzitter mijnheer Saryusz-Wolski, dat zij dit initiatief hebben genomen en dat zij het Parlement de gelegenheid hebben gegeven te debatteren over deze uiterst belangrijke kwestie voor Europa, en ik kijk ernaar uit onze samenwerking in de toekomst voort te zetten. Jean-Pierre Audy (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, om te beginnen wil ik mijn collega en goede vriend, de heer Saryusz-Wolski, bedanken voor zijn uitstekend verslag. Het is belangrijk dat Europa nu met één stem spreekt over energie, omdat we geconfronteerd worden met ernstige uitdagingen op het vlak van voorzieningszekerheid, doorvoer en investeringen. Ik betreur echter het feit dat paragraaf 62 van het verslag zo categorisch is over de volledige eigendomsontvlechting op het vlak van de productie, de doorvoer en de distributie van energie, aangezien er ook andere manieren bestaan om de oprichting van een Europese energiemarkt te verzoenen met het behouden van de essentiële politieke zekerheid over onze netwerken. Wat de internationale handel betreft, moeten we erop aandringen dat er hoofdstukken over energie worden opgenomen in elke nieuwe handelsovereenkomst. Er moet eerlijke concurrentie komen op internationaal niveau, in het bijzonder met behulp van en onder het toezicht van de Wereldhandelsorganisatie.
161
162
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Tot slot, moeten we onze steun verlenen aan internationale wetenschappelijke initiatieven zoals het ITER-programma (Internationale Thermonucleaire Experimentele Reactor), waaraan naast de Europese Unie, ook nog een aantal andere landen deelnemen. Umberto Guidoni (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, door de uitputting van de fossiele brandstoffen en de veranderingen in de geopolitieke situatie, staat de energiezekerheid momenteel bovenaan de politieke agenda van de Europese Unie. De Europese Unie wordt steeds meer afhankelijk van externe energieleveranciers, voornamelijk uit instabiele landen, en dat is zorgwekkend omdat hierdoor de economische en politieke belangen van de lidstaten en de veiligheid van de Europese Unie kunnen worden geschaad. Maar ik denk niet dat we louter op deze uitdagingen en problemen mogen reageren met een verhoging van onze eigen productie en de leveringen vanuit het buitenland. We moeten ernaar streven binnen Europa het antwoord te vinden op de vraag naar energie. Om die reden heeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid erop aangedrongen om in de komende tien jaar de nadruk te leggen op energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen, omdat het de belangrijkste manier is om onze afhankelijkheid van olie en gas te verminderen. De productie en het verbruik van energie zijn de belangrijkste bronnen van broeikasgassen. Daarom is er op het vlak van milieu en energie een geïntegreerde aanpak nodig om de doelstellingen van een duurzaam energiebeleid te kunnen realiseren. De strijd tegen de klimaatverandering mag zich dan ook niet beperken tot het milieubeleid, maar moet aan de basis liggen van het hele beleid van de Europese Unie, zowel op intern als op commercieel vlak. Met betrekking tot biobrandstoffen bijvoorbeeld, moet de Europese Unie zeker zijn dat het gebruik ervan de voedselzekerheid in de rest van de wereld niet in het gedrang brengt en dat het geen druk zet op de economie van het zuiden om de monocultuur en de ontbossing uit te breiden. Door onze steun te verlenen aan de ontwikkeling en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen kunnen we zorgen voor een eerlijke overdracht van technologieën naar derde landen en het Europese leiderschap bevorderen bij de ontwikkeling van internationale markten. Daarom is het voorstel om een energiepartnerschap aan te gaan met Afrika van groot belang. We moeten trouwens gelijkaardige partnerschappen aangaan met China en India, omwille van de toekomstige groei van deze landen. Het behalen van de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkelingslanden is een prioriteit. Lena Ek (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de hoekstenen van het energiebeleid voor de Europese Unie zijn transparantie, reciprociteit en de rechtsstaat. Zoals we allemaal hebben ervaren de afgelopen twee jaar, is dit ook een uiterst belangrijke kwestie wanneer het aankomt op energie en buitenlandse betrekkingen. We hebben al problemen in Europa wat betreft de zekerheid van de voorraad, consumentenrechten en milieukwesties, en we moeten iets doen aan het broeikaseffect. We hebben ook een verstoring op de markt die ernstig is, wat zeer duidelijk blijkt uit het verslag van Neelie Kroes en wat de noodzaak om los te koppelen, wat ook een probleem op het gebied van buitenlandse betrekkingen is, ter tafel brengt. Dit is een zeer belangrijk
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
aspect van deze kwestie. We moeten ons energiesysteem in Europa dus opnieuw opbouwen met betrekking tot de productie, distributie en consumptie. Ik zou graag de rapporteur mijnheer Saryusz-Wolski willen bedanken voor de uitstekende samenwerking. Hij heeft alle teksten van de Commissie industrie, onderzoek en energie in beschouwing genomen. Waar ik niet zo blij mee ben, is wat hij toevoegde met betrekking tot de nieuwe Solana-achtige functie, om met één stem te kunnen spreken voor de Europese Unie. Dit nieuwe instituut zou, zoals ik het zie, onzekerheid over de rollen, een verdeel-en-heerssituatie met zich meebrengen en dit is volledig de tegenovergestelde aanpak van onze hoekstenen in ons energiebeleid. We kunnen reciprociteit niet controleren met een instituut zoals dit, transparantie is uitgesloten en de bevoegdheden van het Parlement nemen af, wat ook volledig het tegengestelde is van wat we willen op alle andere gebieden. We hebben daarom verzocht om morgen te stemmen in onderdelen over dit onderwerp. Tot slot ben ik het eens met de commissaris dat het uiterst belangrijk is dat we de energiekwestie aan het nieuwe Verdrag toevoegen. Christopher Beazley, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit verslag is een serieus, diepgaand en inspirerend stuk werk. De rapporteur heeft steun verworven in de Commissie buitenlandse zaken, maar ook in de vier andere commissies die zojuist van zich hebben laten horen. Naar mijn mening zal dit morgen wijdverbreid bijval vinden, inclusief mijn eigen steun, en, ik ben zeer verheugd te kunnen zeggen die van mijn Britse collega’s. Commissaris Piebalgs, u hebt in uw inleiding uitvoerig uit de doeken gedaan waarom u het initiatief steunt dat de voorzitter van de Commissie, mijnheer Saryusz-Wolski, heeft genomen met, zoals ik het noem, veel innovatie en vaardigheid, want voor velen waren er uitdagingen. Ik heb twee specifieke vragen die u misschien kunt beantwoorden. U verklaarde met betrekking tot een van uw belangrijkste leveranciers, Rusland, dat u uitkijkt naar een nieuwe overeenkomst onder het actieplan. Wat is er mis met de oude overeenkomst dat Rusland onlangs heeft ondertekend, het Energiehandvest, inclusief het Doorvoerprotocol? Want, als onze buren en leveranciers, met wie sprake is van wederzijdse afhankelijkheid, constant hun beloften verbreken, wat voor vertrouwen kunnen we dan hebben in de toekomst? We streven naar harmonieuze relaties, maar we moeten onze eigen plaats verdedigen en niet enkel en alleen instemmen met diegenen die zich in een aanbodsituatie bevinden. Ik ben het niet eens met mevrouw Ek wat betreft haar bedenkingen – misschien luistert ze – over de Hoge Functionaris. Volgens mij heeft mijnheer Saryusz-Wolski volkomen gelijk als hij zegt dat we een institutionele vertegenwoordiger moeten hebben, of het nu gaat om uzelf of, zoals we voorzien, een verantwoordelijkheid met een dubbele pet – zowel de Commissie als de Raad. Ik ben het grondig oneens met mevrouw Ek. Dit vergroot de transparantie, omdat het Parlement een directe contactpersoon zou hebben in de functie van vicevoorzitter van de Commissie van deze Hoge Functionaris. Zou u in uw antwoord even kunnen stilstaan bij deze institutionele kwestie, die volgens mij uiterst belangrijk is en die het Parlement zeer krachtig gaat benadrukken? Justas Vincas Paleckis, namens de PSE-Fractie. – (LT) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteur feliciteren en hem bedanken voor de goede samenwerking tijdens het bewerken van dit moedige verslag over deze nieuwe kwestie.
163
164
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Europese Unie is onzeker bij het uitvoeren van haar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en begint nog maar net een eigen energiebeleid op te bouwen. Er wordt echter voorgesteld om nog een stap verder te gaan en te streven naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid. Volgens mij is dat de juiste beslissing. Het wordt namelijk steeds duidelijker dat het buitenlands beleid en het energiebeleid met elkaar verweven zijn, en we moeten ons richten op de toekomst. Voor landen die energiebronnen beheren, kan het moeilijk zijn om te weerstaan aan de verleiding om de hele wereld naar hun hand te zetten of toch minstens een speciale invloed uit te oefenen op bepaalde regio’s. Dit verslag biedt mogelijkheden om dit te vermijden aan de hand van een gerechtvaardigde Europese maatregel: solidariteit. Ik ben ervan overtuigd dat het zeer belangrijk is om een hoge functionaris “met twee petten” voor het extern energiebeleid aan te duiden. Zoals in de bekende uitspraak van Henry Kissinger, zouden de hoge ambtenaren van doorvoerlanden, energieleverende landen en de vertegenwoordigers van grote bedrijven hem opbellen en hij zou de stroom telefoons vanuit de hoofdsteden van de Europese lidstaten niet kunnen tegenhouden. De leden van het Europees Parlement verwachten van de Europese Commissie verslagen te ontvangen waarin de tenuitvoerlegging van het voorgestelde beleid wordt besproken en waarin nagegaan wordt of derde landen het wederkerigheidsbeginsel en de regels qua transparantie in acht nemen. Indien de Europese Unie akkoord kan gaan met dit beleid, dan vermijden we geknoei wanneer er bilaterale overeenkomsten worden aangegaan die in strijd zijn met de belangen van andere lidstaten. De Europese Unie en Rusland zijn van elkaar afhankelijk wat betreft de import en export van energie. Beiden zijn ze op zoek naar mogelijkheden om te diversifiëren en ze zullen daar niet mee stoppen. Maar ze blijven nog altijd natuurlijke partners en zullen elkaar nog wel een tijdje blijven aanvullen. Het is zeer belangrijk dat de overeenkomsten die worden afgesloten tussen de EU en Rusland hun wortels hebben in het internationaal recht, transparant zijn, en aan een duidelijke controle worden onderworpen. Hoe we dat in de toekomst moeten doen, komt eveneens aan bod in dit verslag. (Applaus) István Szent-Iványi, namens de ALDE-Fractie. – (HU) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, om te beginnen zou ik de heer Saryusz-Wolski willen feliciteren met het uitmuntende verslag dat hij heeft geschreven over dit zeer belangrijke en actuele thema, en ik zou u willen bedanken voor uw bereidheid om een compromis te bereiken. Er bestaat geen twijfel over dat energiezekerheid een van de belangrijkste uitdagingen zal worden voor de Europese Unie. Energievoorzieningszekerheid is tegenwoordig niet meer in de eerste plaats een technische kwestie, of een economische kwestie. Het is zelfs geen kwestie van een goed beheer van de energiesector. Fundamenteel gezien is het een strategische kwestie. De Europese Unie als geheel haalt de helft van haar energievoorziening buiten de grenzen van de EU. Volgens kenners, zal de Europese Unie tegen 2030 naar schatting zeventig procent van haar energie importeren. Dat betekent dat we op het gebied van energiebevoorrading erg afhankelijk zijn. Er zijn ook nu al veel lidstaten die in zeer grote mate afhankelijk zijn van energieleveranciers van buiten de grenzen en een groot aantal nieuwe lidstaten zijn afhankelijk van één enkele externe leverancier. Bovendien gebruikt die externe leverancier de energiekwestie steeds vaker om de eigen politieke belangen te
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
doen gelden, soms met de bedoeling de lidstaten te straffen, soms om verdeeldheid onder hen te zaaien. Dames en heren, ik heb het over Rusland. We hebben dringend nood aan een gemeenschappelijk energiebeleid, een energiebeleid gebaseerd op eenheid en solidariteit, net zoals de heer Saryusz-Wolski net heeft beschreven. Het is van cruciaal belang dat we onze energiebronnen en onze transportroutes diversifiëren. De gebieden in de wereld waarmee we te maken hebben, zijn namelijk instabiel, of grotendeels instabiel, en dat brengt de zekerheid van onze energievoorziening in gedrang. In het verslag wordt geopperd om een hoge functionaris voor extern energiebeleid te benoemen, maar de ALDE-Fractie steun dit voorstel niet. We zijn bezorgd dat het zou kunnen leiden tot een conflict over bevoegdheden, dat de Parlementaire controle erdoor beknot zal worden en dat het geen echte meerwaarde zou betekenen. Tezelfdertijd vinden we het echter belangrijk dat er in dit verslag benadrukt wordt dat de energieprojecten, en in het bijzonder Nabucco, belangrijke gemeenschappelijke ondernemingen van de Europese Unie vormen, die een eerste stap zouden kunnen betekenen richting een echt gemeenschappelijk extern energiebeleid. We moeten bijzondere waardering hebben voor het feit dat dit verslag, en de heer Saryusz-Wolski, onze aandacht hebben gevestigd op de problematiek rond de Nord Stream-pijpleiding. De problemen hebben gedeeltelijk te maken met het milieu, maar minstens evenveel met de politiek. Deze pijpleiding kan slechts worden aangelegd indien we voor de dag kunnen komen met goede oplossingen en afdoende antwoorden voor al deze problemen. Het Energiehandvestverdrag is buitengewoon belangrijk omdat het de basis moet vormen van de Europese samenwerking op het vlak van energie en ik vind dan ook dat Rusland het eveneens moet ratificeren. Ik dank u. Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) De kans is groot dat we een gemeenschappelijk energiebeleid kunnen realiseren. Uit de meest recente mededeling van de Commissie blijkt dat we op de goede weg zijn. Ook het verslag van de heer Saryusz-Wolski is een belangrijke stap in de goede richting. Het is ten eerste al een goede beschrijving van de problemen die we hebben op het vlak van energiehandel in de context van het buitenlands beleid. De Europese Unie is deze kwestie lang uit de weg gegaan. Pas na het vijandige gedrag en het machtsmisbruik van Rusland zijn we tot het besef gekomen dat de handel in energie een politiek instrument geworden is. In het verslag wordt de zekerheid van de energievoorziening tot een van de prioriteiten gerekend van de Europese veiligheid. Dit is een goed gedefinieerd solidariteitsbeginsel en een oproep tot diversificatie van onze leveranciers en onze transportroutes. We kunnen ons vinden in de twijfels over de Nord Stream-pijpleiding, de eis dat Rusland de principes van het Energiehandvest moet respecteren, de betrokkenheid van de Wereldhandelsorganisatie en de stelling dat ons energiebeleid zich moet uitstrekken tot buiten de context van de lidstaten van de Europese Unie. Omwille van al deze redenen, is onze Fractie meer dan bereid dit verslag te steunen. Mijn felicitaties gaan uit naar de rapporteur. Rebecca Harms, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik sluit me aan bij de mening van de rapporteur, de heer Saryusz-Wolski, over onze afhankelijkheidsproblemen en onze toenemende afhankelijkheid van externe energiebronnen. Ik zal hem hierover niet tegenspreken want zijn verslag schetst een zeer
165
166
NL
Handelingen van het Europees Parlement
goed beeld van de situatie. Maar, ik ben het niet eens met de oplossingen die in dit verslag worden aangedragen en ik ben van mening dat er meer aandacht geschonken had moeten worden aan belangrijke, strategische doelstellingen voor een intern energiebeleid binnen Europa. Ik vind dat we deze toenemende afhankelijkheid van externe leveranciers vooral moeten afbouwen door op alle vlakken het energieverbruik te verminderen. Ik vind ook dat de doelstelling van Europa om de energie-efficiëntie tegen 2020 met twintig procent te verhogen, gereflecteerd moet worden in ons extern strategisch energiebeleid. Als we beseffen dat er in de Russische bouwsector alleen al evenveel gas onnodig wordt verbruikt als er normaalgezien uitgevoerd wordt van Rusland naar de Europese Unie, dan is het duidelijk hoeveel we er bij te winnen hebben als we onze strategieën qua energie-efficiëntie binnen onze grenzen implementeren en daarna de naar buiten gerichte energiestrategie van de Europese Unie omzetten in een haalbare methode voor Rusland. Dat zou dus ook betekenen dat we bijvoorbeeld invloed moeten uitoefenen op het interne energiebeleid van Rusland. Wat de olie betreft: het is altijd een nadeel om afhankelijk zijn van de OPEC in het licht van de verhitte discussie over Rusland. Ik zou zeggen: als Europa erin slaagt zuinige, efficiënte wagens op te markt te brengen en een vliegtuigtaks in te voeren op vliegtuigbrandstof dan zou dat ons meer opbrengen dan de verhitte discussies met de OPEC over markt- en exportmogelijkheden. Over sommige zaken zijn we het met u eens, mijnheer Saryusz-Wolski, maar over andere zaken niet! Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, in bepaalde opzichten is dit een zeer eerlijk verslag. Het zegt duidelijk: “er bestaat nog geen grondslag in het Verdrag voor dit energiebeleid”. Dat is correct! Dan vraag ik mij af: Wat is dan de aanleiding voor dit initiatief? De aanleiding voor dit initiatief − en dat blijkt duidelijker uit de mondelinge bijdragen dan uit de inhoud van het verslag zelf − is het huidige energiebeleid van Rusland. Dat is de rode draad doorheen dit verslag. Het is een anti-Russisch verslag, dat komt op verschillende punten duidelijk naar voren. Het is een verslag waaruit duidelijk blijkt dat de Europese Unie een belangrijke speler wil zijn op het wereldtoneel en dat een extern energiebeleid daarbij kan helpen. Ook dat is in bepaalde opzichten eerlijk, en op politiek vlak kan dat al dan niet gewenst zijn. Wij willen het in elk geval niet! Er worden duidelijke eisen gesteld in verband met bepaalde projecten. Er wordt in het verslag gelobbyd voor het project van de Nabucco-pijpleiding, een project dat ook in dit Parlement op steun kan rekenen. Alle landen worden samen behandeld, en Turkije wordt bijna uitsluitend bekeken als een doorvoerland voor energievoorraden, terwijl Turkije zoveel meer is dan dat. Vooral de formulering over de Verenigde Staten vind ik geweldig. Er staat: “Het Europees Parlement wijst vooral met nadruk op het belang van een meer intensieve energiedialoog met de VS en andere belangrijke energiepartners die Europese waarden delen.” Mag ik u eraan herinneren dat de Verenigde Staten en hun bondgenoten in een oorlog met Irak verwikkeld zijn, onder meer omwille van energiebelangen? Als dat dezelfde waarden zijn, dan moeten we zeer duidelijk “nee” zeggen tegen deze ontwikkeling! De tekst zegt duidelijk dat de lidstaten die deel uitmaken van de G8 daar de energiebelangen van de EU zullen verdedigen. Er wordt ook een link gelegd naar de militaire componenten. Zoals ik al zei: het is in bepaalde opzichten een zeer eerlijk verslag. Eén van mijn collega’s
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
beschreef het als volgt: dit verslag ruikt een beetje naar de Koude Oorlog. Ik ben het daarmee eens en daarom zal mijn Fractie dit verslag niet steunen. Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de tijd dringt voor concrete stappen naar een Europees extern energiebeleid. Niet voor niets schuift het verslag van collega Saryusz-Wolski daarbij met name het Nabucco-project naar voren. Veelzeggend genoeg noemde onze commissaris voor energie Piebalgs deze gaspijpleiding "een belichaming van het bestaan van een gemeenschappelijk Europees energiebeleid". Inderdaad op woorden moeten daden volgen. Daarom juichen we ook de benoeming van Jozias van Aartsen tot EU-coördinator voor het Nabucco-project zeer toe. Van Europese daadkracht getuigen evenzeer de recente Britse en Oostenrijkse missies richting potentiële gasleveranciers voor Nabucco, Turkmenistan en Azerbeidzjan. De positieve reacties uit Ashgabat en Bakoe bieden in elk geval perspectief. Voor een goed vervolg van het miljardenproject Nabucco zijn er twee zaken van essentieel belang. Ten eerste dient er harmonie te zijn tussen de huidige consortiumhouders. Kortom, de Oostenrijkse projectleider OMV moet zijn hardnekkige pogingen tot een vijandelijke overname van consortiumpartner, het Hongaarse MOL, onverwijld staken. Een schone urgente taak voor de nieuwe Nabucco-coördinator en namens de EU zal de heer Van Aartsen ook alert moeten zijn op verdere Russische infiltratiepogingen in dit belangwekkende energie-diversificatieproject. Want, mevrouw de Voorzitter, in geval van een mislukking van het Nabucco-project en soortgelijke Europese plannen kan van energiediversificatie voor de nieuwe EU-lidstaten volstrekt onvoldoende sprake zijn. Een fragmentatie van de Europese energiemarkt zal het gevolg zijn; over een Europees extern energiebeleid valt dan helaas het diplomatieke doek. Zó ver mogen de Europese instellingen het nooit laten komen. Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, net zoals de rapporteur, ben ik ervan overtuigd dat het noodzakelijk en belangrijk is om het buitenlands beleid en het energiebeleid op elkaar af te stemmen. Ik hoop dat ik niet hoef uit te leggen dat als deze twee beleidstakken, die beiden kracht zouden kunnen putten uit een gemeenschappelijke strategie, goed op elkaar zijn afgestemd, dit niet alleen zou leiden tot meer economische groei en welvaart in Europa en meer politieke stabiliteit in de hele wereld, maar waarschijnlijk ook tot een domino-effect op onze belangrijkste Europese partners. De voorzieningszekerheid mag zeker niet onze enige prioriteit zijn, maar we moeten op hetzelfde moment wel aandacht hebben voor een duurzaam en efficiënt energiebeleid dat Europa in toenemende mate in staat stelt in de eigen energiebehoeften te voorzien. Zo kunnen we beter weerstaan aan de externe druk die op ons wordt uitgeoefend en die een −soms zeer sterke − invloed kan hebben op de inspanningen van de EU om vrede, democratie, en mensenrechten te bevorderen. Als we een doeltreffend gemeenschappelijk beleid willen, dan moeten er meer middelen worden vrijgemaakt voor onderzoek naar hernieuwbare energiebronnen en moet er ook geïnvesteerd worden in kernenergie. Daarom moeten we ons concentreren op wat we hebben: deskundigheid, professionaliteit en technologie. Als we daar ook nog politieke wil aan kunnen toevoegen, dan kunnen we de Europese energiecrisis omzetten in een unieke buitenkans: we kunnen een ware technologische voorsprong opbouwen en, wanneer
167
168
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de dreigende wereldwijde energiecrisis uitbarst, kunnen we onze grootste concurrenten verslaan in deze economische uitdaging. Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het debat van vandaag zou heel goed als titel kunnen hebben “wie gaat de overhand hebben in de leiding van het buitenlandbeleid van de EU?” Zullen het grote bedrijven en derde landen zijn of zullen het de EU-instellingen zijn? Door een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot energie op te stellen, zoals voorgesteld door mijnheer Saryusz-Wolski, wordt de EU een veel sterkere speler op het wereldtoneel, die beter in staat is om de belangen van alle leden te behartigen. Een gemeenschappelijk energiebeleid moet een essentieel onderdeel gaan uitmaken van ons gemeenschappelijke veiligheidsbeleid. Pas in januari 2006 begonnen de EU-landen zich te realiseren dat energie door Rusland is en wordt gebruikt als een centraal instrument van zijn buitenlands beleid. President Poetin heeft openlijk het staatsbedrijf Gazprom een dergelijke rol toebedeeld. Voor mijn land, Estland, is dit niets nieuws: Estland heeft 16 jaar geleden een volledige energieblokkade meegemaakt, toen Rusland zijn voormalige kolonie strafte voor de poging echt onafhankelijk te worden. Dit verslag laat zien dat het hoog tijd is voor een gezamenlijke aanpak. Te vaak hebben bilaterale overeenkomsten er in feite toe geleid dat democratische standaards werden genegeerd en hebben deze echte schade aangericht aan de eenheid en geloofwaardigheid van de EU. Het gasleidingproject in de Baltische Zee moet bijvoorbeeld in de eerste plaats worden beschouwd als een politiek instrument dat Rusland onder Poetin in staat stelt nog meer verdeeldheid te zaaien in de EU, door bepaalde staten tegen andere uit te spelen. Daarom ben ik sterk voorstander van twee belangrijke ideeën van dit verslag: een speciale EU-functionaris aanstellen om het buitenlandse energiebeleid te coördineren en een energiesolidariteitsclausule opnemen in de toekomstige Verdragen. Maar ik ben vooral aangemoedigd door commissaris Piebalgs wegens zijn zeer professionele, constructieve en vooruitstrevende benadering en ik kijk uit naar onze goede samenwerking. Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil in de eerste plaats de rapporteur, de heer Saryusz-Wolski, bedanken voor de goede samenwerking en voor de bereidheid een compromis te bereiken. Eén van die compromissen werd hier net vermeld en heeft te maken met wie er verantwoordelijk zal zijn voor het extern energiebeleid. Ik weet dat dit een moeilijk en omstreden onderwerp is, en de commissaris zal er nog heel wat tijd en moeite in moeten investeren. Want als het zover komt, zullen niet alleen de politici van de Commissie die bevoegd zijn voor buitenlandse zaken erbij betrokken moeten worden, maar ook de politici voor energie. Een belangrijke doelstelling van ons extern energiebeleid is diversificatie. Dat betekent niet dat we van plan zijn actie te ondernemen tegen de landen waarvan we ruwe olie of aardgas verkrijgen, maar we willen wel andere energiebronnen aanboren. Ook Rusland probeert toegang te verkrijgen tot andere bronnen om ruwe olie of aardgas te kunnen leveren aan Europa. Wij hebben het recht om eveneens te proberen dit soort toegang te verkrijgen. Wat bovendien belangrijk is in onze relatie met Rusland, is het wederkerigheidsbeginsel. Voor onze Fractie betekent dat niet dat er een beleid moet komen dat gericht is tegen Rusland, maar wel een beleid dat gericht is op gelijke kansen. Als Rusland de markt
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
openstelt, dan zullen wij dat ook doen. Maar men mag niet verwachten dan wij alles openstellen terwijl Rusland op alle vlakken de deuren sluit. Dat vinden wij niet logisch. Het laatste punt dat ik wil aanhalen, is een netelige kwestie die ook vermeld wordt in het amendement, namelijk het verband tussen het energiebeleid en de mensenrechten. Tijdens een kort bezoek aan Azerbeidzjan heb ik dit onderwerp met mijn collega’s besproken. Helaas bevinden onze belangrijkste energieleveranciers zich in landen waar de mensenrechten niet als de hoogste prioriteit worden beschouwd. Dat betekent niet dat we geen energie meer mogen aanvaarden van deze landen, maar het moet wel tot gevolg hebben dat we − indien we onze geloofwaardigheid willen behouden − aandacht moeten hebben voor beide kwesties: zowel voor het energiebeleid als voor het mensenrechtenbeleid en het bevorderen van de mensenrechten in deze landen. We kunnen niet zeggen: “Wij nemen energie af van deze landen, de rest interesseert ons niet”. We moeten een parallelle strategie ontwikkelen. Dat is het enige geloofwaardige dat we kunnen doen. Samuli Pohjamo (ALDE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, ik zou eveneens de heer Saryusz-Wolski willen feliciteren met dit uitstekende verslag over een zeer belangrijk onderwerp. Uit het verslag blijkt duidelijk dat de Europese Unie nog veel werk voor de boeg heeft, wil ze een gemeenschappelijk energiebeleid tot stand brengen. Ik zou willen benadrukken dat hernieuwbare energiebronnen een belangrijke rol kunnen spelen bij het bevorderen van onze energieonafhankelijkheid, het diversifiëren van onze energiebronnen en het beteugelen van de klimaatverandering. We moeten nog aanzienlijk investeren in onderzoek en productontwikkeling als we het aandeel van hernieuwbare energie willen verhogen. Enerzijds moeten de lidstaten over het recht kunnen blijven beschikken om zelf beslissingen te nemen over energie, en hun eigen energiebronnen te beheren, maar anderzijds moeten we samenwerken en beste praktijken uitwisselen en moeten er gezamenlijke regels en bepalingen komen om de oprichting van een gemeenschappelijk energiebeleid te bevorderen. Het is ook belangrijk om in samenwerking met de buurlanden van de Europese Unie gezamenlijke projecten voor hernieuwbare energie op te starten, zodat er op meer efficiënte, doeltreffende en duurzame manier gebruik gemaakt kan worden van de Europese hernieuwbare energie. Inese Vaidere (UEN). – (LV) Dames en heren, eerst en vooral wil ik de rapporteur, de heer Saryusz-Wolski, bedanken voor dit zeer uitgebreide en uiterst actuele verslag. Energie is een thema waarvoor gedeelde bevoegdheid met de lidstaten geldt. Uiteraard is het geen eenvoudige opgave om in die omstandigheden tot een gemeenschappelijk extern energiebeleid te komen. Maar als we kiezen voor een snelle oplossing, dan worden we voor onze energiebevoorrading afhankelijk van instabiele landen met een twijfelachtige democratie. De zekerheid van onze energievoorziening maakt een belangrijk deel uit van onze algemene veiligheid. Het verleden leert ons dat energie een zeer doeltreffend middel kan zijn om politieke druk uit te oefenen. De enige manier om ons hiertegen te verzetten is met een gemeenschappelijk beleid en solidariteit. Een van de belangrijkste leveranciers aan de Europese Unie is Rusland, met wie we momenteel een nieuw partnerschap en een nieuwe samenwerking aan het voorbereiden zijn. De beginselen van het Energiehandvest moeten in dit akkoord verwerkt worden en Rusland moet het handvest uiteraard ratificeren.Wat de landen van buiten de EU met een groeiende vraag naar energie betreft, moet de Europese Unie ervoor zorgen dat deze landen tegen preferentiële voorwaarden
169
170
NL
Handelingen van het Europees Parlement
toegang krijgen tot de technologie voor hernieuwbare energie. Dat zal in de toekomst zeker op meerdere vlakken de moeite waard blijken te zijn. Vorige week heeft de Commissie een voorstel gepubliceerd voor een verdere liberalisering van de markt. Helaas stootte het meteen op verzet van bepaalde lidstaten en van Rusland. Het is tekenend dat er uitgerekend protest komt van die landen die in het recente verleden hun voordeel hebben proberen te halen uit speciale bilaterale relaties zonder oog te hebben voor de rechten en belangen van de andere lidstaten. Dat is bijvoorbeeld ook het geval bij het project rond de Noord-Europese gaspijpleiding. Toch hoop ik dat we het hierover eens kunnen worden, en dat we hierdoor een sterkere positie kunnen verwerven bij onze buitenlandse betrekkingen. Dank u wel. Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijn dank gaat uit naar de rapporteur. Energie is nog maar eens een geostrategische kwestie geworden. Bovendien is het de Achilleshiel van de Europese Unie. Aangezien we niet volledig in onze eigen energiebehoeften kunnen voorzien, probeert de EU de energievoorziening te diversifiëren aan de hand van handelsovereenkomsten met landen in Latijns Amerika, Afrika en Eurazië. Uit de recente onenigheid met Rusland over het Energiehandvest blijkt dat we wat energiezekerheid betreft in een nieuwe fase zijn terechtgekomen. Nu we geconfronteerd worden met krimpende olievoorraden, een steeds tegenwoordige nucleaire dreiging en opkomende energiereuzen als Rusland en Brazilië, is het van doorslaggevend belang om het Europese beleid voor duurzame ontwikkeling opnieuw te onderstrepen. En in dat opzicht zal een coherent buitenlands beleid in eerste instantie een weerspiegeling zijn van de doelstellingen inzake hernieuwbare energie die zijn geformuleerd op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad. Het zal bovendien energie-efficiëntie tot een belangrijke factor maken bij onze externe betrekkingen. Het is niet voldoende dat andere landen, en dan vooral buurlanden, garant staan voor een ononderbroken energievoorziening. We moeten ons er ook van verzekeren dat er een echte coördinatie is tussen de 27 lidstaten. Het is een feit dat energiezekerheid een verlies aan soevereiniteit betekent in een Europese sector die nu strategisch geworden is. Energievoorziening plaatst de overheden onder druk, maar dat mag ons niet aanzetten tot het nemen van overhaaste beslissingen of het verwaarlozen van de beginselen die we samen hebben opgesteld. Zoals de vorige Voorzitter van het Europees Parlement al zei tegen President Poetin: onze energiebehoeften mogen geen aanleiding zijn tot het onderhandelen over de mensenrechten. In tegendeel: het respecteren van de mensenrechten moet een voorwaarde zijn voor onze energielevering. Miguel Portas (GUE/NGL). – (PT) Dit verslag vertrekt vanuit een wezenlijk probleem − de energieafhankelijkheid van de Unie − maar komt tot de verkeerde conclusie. De vijand is niet Rusland, wat we ook denken van Poetin, en ook niet Algerije, of we het nu eens zijn met hun gewapende troepen of niet. De klimaatverandering, het belang van fossiele brandstoffen en onze levensstijl die gekenmerkt wordt door een hoog energieverbruik: daar ligt hem het probleem, zowel intern als extern. En dat probleem lossen we niet op door terug te grijpen naar veiligheidsmaatregelen die doen terugdenken aan de Koude Oorlog. We zijn zo geobsedeerd door zekerheid dat het onze samenwerking ondermijnt en leidt tot een intern beleid dat alles toelaat: van kernfusie tot afhankelijkheid van biobrandstoffen. Gisteren nog, publiceerde Le Monde het besluit van Paul Crutzen: een liter agrobrandstof
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
kan tot twee keer zoveel broeikasgassen produceren als dezelfde hoeveelheid fossiele brandstof. Tot slot zou ik willen samenvatten wat José Sócrates heeft gezegd: Misschien is het geen slecht idee om weer wat meer naar wetenschappers en economen te luisteren in plaats van naar geostrategen. Thomas Wise (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, wanneer de EU spreekt van een gemeenschappelijk buitenlands beleid met betrekking tot energie, moet men zich zeer bewust zijn van wie precies wordt voorgesteld om zaken mee te doen. President Poetin verklaarde “De Commissie moet zich geen illusies maken. Als zij Russisch gas wil kopen, moet zij met de Russische staat onderhandelen.” Gazprom is geen particulier bedrijf, het is een overheidsinstrument van de Russische buitenlandse politiek. Het is bovendien in handen van de politieke volgelingen van president Poetin en, zoals wordt beweerd, de georganiseerde misdaad. Neem bijvoorbeeld Alisher Usmanov. Deze heer, zoon van een communistische apparatchik, is voorzitter van Gazprom Invest Holdings, de groep die de bedrijfsactiviteiten van Gazprom uitvoert buiten Rusland. Hij is de man met wie wij zakendoen. Hij is de man die de gastoevoer afsluit als klantenstaten de eisen van Gazprom durven te betwijfelen. Naar verluidt heeft deze gangster en afperser in de jaren tachtig een zesjarige gevangenisstraf uitgezeten in de Sovjet-Unie, waarna hem uiteindelijk pardon werd verleend in opdracht van de Oezbeekse maffiabaas en heroïneopperheer Gafur Rakhimov, die wordt omschreven als Usmanovs mentor. Usmanov kocht de krant Kommersant. Drie maanden later viel de journalist Ivan Safronov, een criticus van het Poetin-regime die slechts enkele weken daarvoor stevig was ondervraagd door de FSB, zoals de KGB nu wordt genoemd, op mysterieuze wijze uit het raam van zijn appartement, terwijl hij nog een zojuist gekochte boodschappentas in zijn hand hield. Volgens Craig Murray, de voormalige Britse ambassadeur van Oezbekistan, was het Usmanov die opdracht gaf tot het afsluiten van de toevoer naar Georgië eerder dit jaar. Ik wil u erop wijzen, mevrouw de Voorzitter, dat het Kremlin nu heeft geweigerd de aanleg van een pijpleiding naar de EU over Georgisch grondgebied te sanctioneren. Dit zijn de mensen met wie u zaken wilt doen. Dit zijn de mensen waarop u uw buitenlandse energiebeleid wilt afstemmen. Commissaris, veel geluk. Dat zult u nodig hebben. Godelieve Quisthoudt-Rowohl (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil beginnen met de rapporteur, de heer Saryusz-Wolski een compliment te geven. Uit het grote aantal aanwezigen op dit late uur blijkt hoe belangrijk dit verslag is en uit de bijdragen van de verschillende nationaliteiten en de verschillende fracties valt op te maken hoe emotioneel geladen de sfeer momenteel is. Het verdient dan ook een compliment dat dit document geschreven en goedgekeurd is geraakt. Als rapporteur voor de economische en commerciële betrekkingen tussen de EU en Rusland, wil ik twee punten aanstippen en daarna een algemene opmerking maken. Het eerste punt betreft de bilaterale energieovereenkomsten. Als ik het goed heb gelezen, heet het verslag “naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid”. Met andere woorden, dit gemeenschappelijk extern energiebeleid bestaat nog niet. Zolang het nog niet bestaat, moet het dus mogelijk zijn om andere manieren vinden om over energie te praten. De lidstaten kunnen onderling iets overeenkomen − dat is zeer wenselijk, maar het is geen verplichting. Het is niet mogelijk om bilaterale akkoorden te verbieden. Het feit dat
171
172
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de rapporteur het verslag op deze manier heeft geschreven, toont aan dat hij beschikt over enige realiteitszin, want ik weet dat hij het graag anders had gezien. Mijn tweede punt gaat over het combineren van het Energiehandvest met het WTO-lidmaatschap van Rusland. Als we een verband leggen tussen het ratificeren van het Energiehandvest en een toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie, dan is dat een stap achteruit. Indien Rusland lid wordt van de Wereldhandelsorganisatie dan is dat ook in het voordeel van de EU. Bovendien kunnen wij die beslissing niet in ons eentje nemen. Het verslag van de rapporteur streeft naar een gemeenschappelijk energiebeleid en is nogal Russisch getint, maar dat is nu eenmaal een weerspiegeling van de huidige realiteit. Libor Rouček (PSE). – (CS) Dames en heren, de Europese Unie is steeds meer afhankelijk van de traditionele energiebronnen zoals olie en aardgas. Er moeten heel wat belangrijk maatregelen worden getroffen om die afhankelijkheid te doorbreken. Zo moeten we bijvoorbeeld een aanzienlijke hoeveelheid energie zien te besparen en bovendien het onderzoek in dit domein opvoeren. We moeten meer gebruik maken van alternatieve brandstoffen, gaande van windenergie, waterkracht en biomassa tot kernreactors. We moeten werken aan een territoriale diversificatie van onze voorzieningen door onze keuze van landen en routes uit te breiden. Het is onmogelijk om al deze uitdagingen apart en alleen op het nationale niveau aan te pakken. Het wordt steeds duidelijker − zelfs de politici in heel wat eurosceptische landen beginnen tot dit besef te komen − dat we de oplossing alleen samen kunnen vinden, aan de hand van ons gemeenschappelijk Europees beleid. Hetzelfde geldt voor het gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid. Daarom juich ik het verslag van de heer Mr Saryusz-Wolski toe. Het is een noodzakelijke stap en een essentieel onderdeel van het debat over het introduceren van dit beleid. Het verslag bevat belangrijke beginselen en aanbevelingen: de Europese Unie moet ze opvolgen zodat ze de belangen van alle leden kan verdedigen, zodat ze met één stem kan spreken, ook tegen hen die zich buiten de Unie bevinden. Tussen die principes en beginselen bevindt zich het uiterst belangrijke beginsel van solidariteit, solidariteit in tijden van crisis. Het is mogelijk om al die beginselen en principes te steunen. Maar om ze te kunnen waarmaken hebben we ook een sterkere juridische grondslag nodig, met andere woorden: een hervormingsverdrag. Ik vind dat we dat in het achterhoofd moeten houden tijdens het debat over het realiseren van een gemeenschappelijk extern energiebeleid. Henrik Lax (ALDE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteur bedanken omdat hij geprobeerd heeft van het Russisch-Duitse Nord Stream-project een gemeenschappelijke zaak van de Europese Unie te maken. Want dat is het in feite ook. De EU heeft gas nodig, en Rusland heeft inkomsten uit export nodig. Op hetzelfde moment veroorzaakt het project echter angst en onrust onder de inwoners van het Oostzeegebied en wordt het beschouwd als een bedreiging. We moeten maatregelen treffen om het vertrouwen te herstellen en het wantrouwen te verdrijven. Rusland kan niet tegen de schenen blijven schoppen van de gebieden rond zijn belangrijkste exportroute. Maar alleen een verenigde Europese Unie kan wat nu als een bedreiging wordt ervaren, omzetten in een buitenkans en een stap voorwaarts in de betrekkingen met Rusland. Vooraleer er groen licht wordt gegeven voor dit project, moet de EU de volgende eisen stellen: een betrouwbare milieueffectbeoordeling, garanties voor compensatie indien er zich met de gaspijpleiding ongelukken voordoen en een volledige inspectie van de
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
werkzaamheden door een toezichthoudend orgaan met vertegenwoordigers van de landen rond de Baltische Zee. Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik zou willen opmerken dat er vanuit het standpunt van de individuele landen en gemeenschappen drie belangrijke soorten zekerheid bestaan: de zekerheid van energievoorziening, de voedselzekerheid en, ten slotte, dat de persoonlijke veiligheid. Ik zou de rapporteur van het verslag over een Europees extern energiebeleid, de heer Saryusz-Wolski, dan ook willen bedanken voor het beeld dat hij heeft kunnen schetsen van deze complexe kwestie van de energiezekerheid van de Europese Unie. Ik zou eveneens willen vermelden dat ik hoop dat het gemeenschappelijk energiebeleid zal opgenomen worden in het hervormingsverdrag van de Europese Unie. Ik sta hier als vertegenwoordiger van Polen, een land dat momenteel aan den lijve ondervindt dat de belangen van de lidstaten op het vlak van energie erg uiteenlopen. Een treffend voorbeeld daarvan is de manier waarop Rusland en Duitsland investeren in een gaspijpleiding in de Baltische Zee, terwijl dat tegen de belangen ingaat van Polen en de andere Baltische staten. Twee jaar geleden al, tijdens een bijeenkomst van de Raad, lanceerde Polen het idee van een gemeenschappelijk energiebeleid dat kon omschreven worden als “een voor allen, allen voor een”. Het is een goede zaak dat het verslag dat hier vandaag besproken wordt, in die richting evolueert en gemeenschappelijke oplossingen voorstelt die de bovengenoemde stelling in realiteit zouden kunnen omzetten. Er bestaat namelijk geen twijfel over dat een Europese Unie die verdeeld is bij het beschermen van haar energiebelangen en niet trouw blijft aan het solidariteitsbeginsel in tijden van crisis, nooit als een volwaardig orgaan beschouwd zal worden. Jana Hybášková (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik wil u en mijnheer Saryusz-Wolski bedanken en feliciteren voor uw huidige werk en resultaten. Staat u mij vandaag toe een debat te openen over een nieuw voorstel, niet over een hoge commissaris, maar een geheel nieuwe kwestie. Laten we een Europees fonds voor alternatieve energiebronnen opzetten. Het zal u verbazen waarom ik over deze kwestie spreek. Hebt u ooit gehoord van die vreselijke, ijskoude nacht in 1965 in de VS die leidde tot de babyboom? U moet zich begin mei 1986 wel kunnen herinneren – Tsjernobyl – uren, dagen en maanden daarna. En, commissaris, u hebt misschien niet de gelegenheid gehad in Koeweit te landen en hier in 1991 te verblijven toen 300 olievelden brandden. Dit zijn allemaal gevallen van gebrek aan energiezekerheid. Waarom hebben we dit gebrek aan energiezekerheid? Omdat we geen vrijheid van keuze hebben; we zijn zeer afhankelijk. Als kleindochter van de oprichter van ČEZ weet ik dat we kunnen zeggen dat de Česká republika niet langer “Česká” is, maar “ČEZká”! Toen u vroeg om twintig procent hernieuwbare energie voor 2020, kwam premier Topolánek naar ons toe en vertelde ons ik kan het ondertekenen want het is complete nonsens. Met deze aanpak blijven we onzeker omdat we geen vrijheid van keuze hebben. Hoe dit te bereiken? Natuurlijk niet alleen door middel van externe diversificatie – wij Europeanen moeten onze eigen resources zien te vinden. Daarom kan het ons helpen energietarieven te gebruiken om een Europees fonds op te richten voor alternatieve energie, niet om nog een Lissabon-strategie voor 2020 op te zetten, maar om echt mensen zoals
173
174
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Topolánek te bereiken en ons de gelegenheid te geven nieuwe resources te krijgen, dus om niet afhankelijk te zijn. Ana Maria Gomes (PSE). – (PT) Uit deze resolutie blijkt hoe opvallend de tekortkomingen zijn van het Europese beleid op het vlak van energie. Sterker nog: wat deze materie betreft, is de Europese Unie geen mondiale speler. Zij die, zoals ik, van mening zijn dat de Europese Unie zichzelf een minimum aan strategische autonomie moet toekennen, kunnen alleen maar met bezorgdheid vaststellen hoe kwetsbaar we op dit punt zijn. Ik zeg niet dat we moeten streven naar een utopische vorm van zelfvoorziening, maar we moeten wel het nationaal beleid van de lidstaten op elkaar afstemmen. Er moet solidariteit zijn tussen de lidstaten en we moeten zorgen dat de betrekkingen met de mondiale partners minder asymmetrisch zijn, meer voorspelbaar en gebaseerd op een ware Europese aanpak. Het is bijvoorbeeld aan ons om op te treden tegen de “verdeel en heers”-houding die de betrekkingen met Rusland op dit vlak overschaduwt. In dit verslag wordt gewezen op de politieke dimensie van de Europese energiemarkt. Zolang de lidstaten, net zoals bij de Europese markt voor defensiemateriaal, zich op het interne vlak blijven vastklampen aan een protectionistische en anachronistische soevereiniteit en op het externe vlak aan een liberalisme dat nog “Adam Smithser” is dan Adam Smith zelf, zal Europa een buitenbeentje blijven in een wereld waarin alle belangrijke spelers energie beschouwen als een uiterst politieke en strategische kwestie. Het voorstel van de rapporteur om een Hoge Functionaris aan te stellen, is in dat opzicht zeer nuttig en we moeten daar zo snel mogelijk werk van maken. Maar in deze kwestie heeft de EU meer uitdagingen voor de boeg dan alleen maar het strategisch veiligstellen van onze energievoorziening. Ook omwille van de duurzaamheid van het Europees energiebeleid en de milieu-implicaties die kunnen volgen als we onze energiebronnen niet diversifiëren, moeten we dringend onze koers wijzigen. Europa mag daarom niet langer steun verlenen aan corrupte en onderdrukkende regimes in olieproducerende landen. In het extern energiebeleid van de Europese unie moeten eisen worden opgenomen over de mensenrechten, goed bestuur en duurzame ontwikkeling. Kortom, de vervuiling en het post-Kyoto scenario, de olieprijzen, onze morele verplichtingen inzake mensenrechten, de politieke en economische instabiliteit als gevolg van de afhankelijkheid van olie, het potentieel van de nieuwe milieutechnologieën om een nieuwe industriële revolutie teweeg te brengen in Europa en de rest van de wereld: alles rondom ons wijst erop dat de EU op het vlak van energie een veelzijdig maar samenhangend extern beleid moet ontwikkelen. Tot slot, Mevrouw de Voorzitter, wil ik de rapporteur, de heer Saryusz-Wolski, feliciteren. Šarūnas Birutis (ALDE). – (LT) Dames en heren, ik wil de rapporteur bedanken voor dit uitstekende verslag. Ik val misschien in herhaling wanneer ik dit zeg, maar dit verslag is zeer noodzakelijk en komt net op tijd, als het al niet te laat komt. Ik heb al herhaaldelijk het belang benadrukt van een gemeenschappelijk energiebeleid en van de zekerheid van energievoorziening omdat deze kwesties voor Litouwen en de andere Baltische staten van zeer groot belang zijn. Denk maar aan het verslag over de richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector dat twee jaar geleden door mevrouw Laperrouze werd ingediend. Jammer genoeg waren de meningen in het Parlement toen zeer verdeeld en dat zijn ze in sommige
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
landen nog steeds, bijvoorbeeld over het Nord Stream project. De tijd zal raad brengen en aantonen wie gelijk heeft. Vandaag kunnen we voldoening halen uit het feit dat de situatie aan het veranderen is en dat de Europese Commissie dappere initiatieven heeft genomen. Op 19 september konden we eindelijk zeggen dat dit pakket en dit verslag onze verwachtingen beginnen in te lossen. Anna Ibrisagic (PPE-DE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, sta me toe eerst en vooral de rapporteur te feliciteren met dit verslag dat niet alleen buitengewoon goed is maar ook op een zeer gelegen moment komt. De heer Saryusz-Wolski heeft een zeer belangrijke taak op zich genomen door de nadruk te verleggen van energie als een kwestie van gemak naar energie als een kwestie van geopolitiek belang. Het is net die geopolitieke en veiligheidsdimensie waar wij, die geboren zijn achter het ijzeren Gordijn, ons altijd van bewust zijn maar die door West-Europa al een hele tijd wordt verwaarloosd. Daarom is dat misschien wel het belangrijkste element dat de rapporteur bijdraagt aan dit debat. We moeten een gemeenschappelijk beleid ontwikkelen om onze gezamenlijke belangen op dit uiterst strategische gebied beter te kunnen beschermen. Ik ben dankbaar dat de heer Saryusz-Wolski de moed heeft om ons te laten kennismaken met dit verslag, dat een aantal belangrijke en innovatieve ideeën bevat. We moeten inderdaad in gedachte houden dat de zekerheid van energievoorziening van essentieel belang is voor honderden miljoenen Europese burgers. Om af te ronden wil ik nog toevoegen dat de heer Saryusz-Wolski gelijk heeft wanneer hij zegt dat we in deze kwestie met één stem moeten spreken, precies omdat de energiekwestie overduidelijk ook een kwestie van veiligheid is. Uit al onze ervaring met het buitenlands en veiligheidsbeleid blijkt duidelijk dat, telkens wanneer we er niet in geslaagd zijn met één stem te spreken, we gefaald hebben en onze burgers hiervoor de prijs hebben moeten betalen. Daarom kan ik alleen maar met aandrang vragen om dit verslag van de heer Saryusz-Wolski in zijn geheel te steunen. Adrian Severin (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer Saryusz-Wolski’s verslag in belangrijk en komt op tijd. Energie is vandaag strategisch voor de Europese Unie, zoals kolen en staal dat decennia geleden waren. Ja, de Europese Unie heeft een gemeenschappelijke Europees buitenlands beleid met betrekking tot energie nodig. Uitgaande van deze stelling zijn volgens mij twee vragen gerechtvaardigd. Ten eerste, hoe kunnen we een gemeenschappelijk extern energiebeleid hebben zonder een gemeenschappelijk intern energiebeleid? We hebben een gemeenschappelijk agentschap nodig voor technologische ontwikkeling op dit gebied; we hebben een Europees budget nodig dat wordt gefinancierd op gepaste wijze en vanuit gepaste bronnen; we hebben een coherente strategie voor de energieproductie nodig; we hebben een geïntegreerd netwerk van energietransport nodig, compatibele distributiesystemen en een EU-beleid om consumptie en productie in evenwicht te krijgen. We hebben een echte vrije interne energiemarkt nodig. Ten tweede, hoe kunnen we een gemeenschappelijk buitenlands beleid met betrekking tot energie hebben zonder een algemeen gemeenschappelijk buitenlands beleid? De Russische factor is cruciaal. Helaas beschouwt Rusland iedere gemeenschappelijke Europese energiestrategie als iets dat tegen hun belangen gericht is. Hoe kunnen we een overtuigende win-winstrategie bedenken voor energie in onze betrekkingen met Rusland? Ruslands gedrag is vandaag de dag niet te accepteren. Toch moeten we Rusland niet alleen vertellen
175
176
NL
Handelingen van het Europees Parlement
hoe zich te gedragen, maar we moeten het land ook motiveren om zich te gedragen. Ik denk dat we daarom het verslag van mijnheer Saryusz-Wolski moeten verwelkomen, maar we moeten dit beschouwen als een noodzakelijke belangrijke stap in een lange weg in de richting van ons gemeenschappelijke doel. Alejo Vidal-Quadras (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, de heer Saryusz-Wolski verdient onze felicitaties want zijn verslag toont duidelijk aan met welke belangrijke punten de Europese Unie rekening moet houden bij het vastleggen van een echt gemeenschappelijk extern energiebeleid: de wederkerigheid met exporterende landen, de behoefte aan een betere coördinatie van onze diplomatie op Europees niveau op het vlak van energie, en het belang van het bereiken van een geïntegreerde en concurrentiekrachtige interne markt. Wat het externe energiebeleid betreft, is het van cruciaal belang te beseffen dat een bedrijf dat zijn markt controleert vanaf de productie tot aan de definitieve verkoop, zoals dat het geval is bij elektriciteit, niet hetzelfde is als een bedrijf dat een product verkoopt dat grotendeels afhankelijk is van externe factoren, zoals dat het geval is bij gas. Bovendien mogen we protectionisme, dat we afkeuren, niet verwarren met bescherming, wat een voorzorgsmaatregel is. We moeten het probleem herbekijken vanuit het standpunt van onderlinge afhankelijkheid, aangezien de Unie staat voor ongeveer vijfhonderd miljoen consumenten, wat ons toch een aanzienlijk gewicht geeft op de wereldmarkt. Maar we maken opnieuw dezelfde fout als in het verleden: door de diplomatieke inspanningen op nationaal en Europees niveau niet te harmoniseren, verzwakken we onze economische en geopolitieke positie. We moeten ervoor zorgen dat de bilaterale akkoorden tussen de lidstaten en derde landen de inspanningen die gedaan worden op het Europese niveau niet in het gedrang brengen. Een aanzienlijk aantal lidstaten is voor de energievoorziening voor negentig procent afhankelijk van import, en dat verplicht ons om een goed functionerende en stabiele relatie te onderhouden met energieproducerende landen. Maar er zijn momenten waarop de relatie verzwakt door onvoorziene omstandigheden, wat dan meestal nadelige gevolgen heeft voor de handel tussen de regio’s. Dat is wat we momenteel zien gebeuren in Spanje, en wat nog niet zo lang geleden is gebeurd in Polen en andere lidstaten. Ik rond af, Mevrouw de Voorzitter. Alleen door een echt Europees extern energiebeleid kunnen we gelijkaardige situaties in de toekomst vermijden en daarom moet elke nieuwe rechtsgrondslag en elk nieuw institutioneel instrument dat bijdraagt tot het tot stand brengen van dit beleid... (De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) Roberta Alma Anastase (PPE-DE). – (RO) Dames en heren, in de eerste plaats wil ik mijn waardering uiten voor het harde werk van de rapporteur en de openheid die hij heeft getoond bij het behandelen van de verschillende aspecten van het gemeenschappelijk Europees energiebeleid. Een van die aspecten die ik zou willen vernoemen in mijn interventie is het belang van het Zwarte-Zeegebied voor het bovenvermelde toekomstige beleid. Tijdens de afgelopen jaren, zijn we getuige geweest van enkele energiecrisissen die ook de Europese Unie hebben getroffen. Het waarborgen van een stabiele energievoorziening en het realiseren van een
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
transparante markt zijn voor de Europese Unie zonder enige twijfel prioritaire doelstellingen geworden. In dat verband kan het Zwarte-Zeegebied een sleutelrol spelen bij het veiligstellen van de Europese energiesector aan de hand van diversificatie van de energiebronnen en de transportroutes en het Europese initiatief om de regionale samenwerking rondom de Zwarte Zee door middel van synergie te versterken. Het moet dan ook ten volle in die zin worden benut. Ik wil in het bijzonder wijzen op het strategische belang van het Nabucco-project en het project Constanta-Triëst. Ik ben verheugd over de aandacht die aan deze projecten wordt geschonken in het verslag van de heer Sarvusz-Wolski. Ik ben eveneens tevreden met de recente benoeming van de Europese coördinator van het Nabucco-project. Even belangrijk zijn de doelstellingen om enerzijds een goed gecoördineerd Europees energienetwerk tot stand te brengen en anderzijds het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap tot uitvoering te brengen. Ik hoop dat er in navolging van deze initiatieven nog meer resolute stappen zullen worden gezet richting een gemeenschappelijk energiebeleid, stappen die het Zwarte-Zeegebied ten goede zullen komen en die zullen leiden tot een dialoog met de externe partners, een dialoog die gebaseerd is op wederkerigheid en wederzijds vertrouwen, gedeelde waarden en, natuurlijk, respect voor de internationale verplichtingen. Bogdan Klich (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, uit dit uitstekende verslag van de heer Jacek Saryusz-Wolski blijkt dat het belangrijkste aspect van het hedendaagse energiebeleid van de Europese Unie de continuïteit van de energievoorziening is. We zijn momenteel al voor de helft afhankelijk van externe leveranciers: in het geval van gas meer bepaald voor 57 procent en voor olie voor 82 procent. Dat betekent dat elke crisis waarbij een leverancier en de Europese Unie betrokken zijn, of waarbij een leverancier en een doorvoerland betrokken zijn, rampzalige gevolgen kan hebben voor onze economie en onze burgers. Daarom is het des te belangrijker om in het Hervormingsverdrag een solidariteitsbeginsel te introduceren dat van kracht moet zijn tussen de lidstaten in tijden van crisis. Om dit beginsel in de praktijk te kunnen toepassen is het echter van belang dat we een systeem van strategische reserves opbouwen, het aantal verbindingen tussen transportnetwerken verhogen en ten slotte, een efficiënt reactiemechanisme opbouwen om technische bijstand te kunnen verlenen aan landen die het zwaarst door een crisis zijn getroffen. De solidariteit tussen de lidstaten moet eveneens tot uiting komen in een gemeenschappelijk extern energiebeleid en het is een goede zaak dat de Commissie de intentie heeft om een dergelijk beleid te verwezenlijken, zoals we vernomen hebben van commissaris Piebalgs. Nu moeten ook de lidstaten daar nog van overtuigd worden, zodat ze afstand doen van hun eigen belangen in het voordeel van de gemeenschappelijke benadering en het algemeen welzijn. Het is van belang dat we dit beleid baseren op diversificatie van zowel de energiebronnen en de leveranciers, als de transportroutes en leveringsmethoden van energie. Daarom moet er politieke en financiële steun komen voor nieuwe infrastructuurprojecten zoals de pijpleiding tussen Odessa, Brody en Plock en de Nabucco-gaspijpleiding. Maar we zijn evenzeer verplicht om ons te verzetten tegen projecten die verdeeldheid zouden zaaien, zoals de Baltische gaspijpleiding. En tot slot, moet de Europese Unie in onderhandelingen met haar buurlanden, en zeker met de naaste buren in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, stelselmatig een energieclausule opnemen in navolging van de
177
178
NL
Handelingen van het Europees Parlement
anti-terrorisme-clausule waarvan wij in het Europees Parlement hebben geëist dat ze zou opgenomen worden in alle overeenkomsten met derde landen. Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur bedanken. Ik denk dat u begrijpt hoe complex de kwestie is, en het is zeer moeilijk om alle aspecten te behandelen, maar het is goed te proberen de complexiteit van de kwestie onder ogen te zien. In mijn werk pretendeer ik niet “Mr Energy” te zijn. Er zijn drie pijlers van externe energiebetrekkingen: een is de aanvoer doorvoer (en hier werk ik aan met mijn collega’s Benita Ferrero-Waldner en Peter Mandelson); de tweede pijler is schone energie en energie-efficiëntie zoals het lanceren van een globaal energie-efficiëntieplatform (hier werk ik aan met Stavros Dimas en Janez Potočnik) en de derde pijler heeft betrekking op energiearmoede (waaraan ik werk met Louis Michel). Dat geeft aan hoe complex dit is, en daarbovenop hebben we nog de lidstaten. Uit het Verdrag, en ook het Hervormingsverdag, blijkt iets heel belangrijks: elke lidstaat is verantwoordelijk voor zijn energiemix. Daarom denk ik dat het verslag ertoe oproept met één stem te spreken. Ik denk dat dit de belangrijkste boodschap is die ik uit het verslag heb gehaald. Dat is helemaal niet eenvoudig, en we zijn er nog lang niet. Ik denk dat dit verslag ons een goede kans biedt de hele Unie langs deze weg verder te helpen. Nu kom ik bij de vraag van mijnheer Beazley, omdat die volgens mij de kern van het hele proces behandelt: Waarom moeten energiekwesties worden behandeld in een partnerschapsen samenwerkingsovereenkomst, een post-PCA-overeenkomst met Rusland, als we een Energiehandvest hebben? Het Energiehandvest is een multilateraal instrument. Voor Rusland zijn onze betrekkingen over energie beslist veel omvangrijker. We investeren in Rusland. Rusland investeert hier. In Wit-Rusland wordt misschien een Russische kernreactor gebouwd. Dat betekent dat we vertrouwen moeten opbouwen aan beide kanten, en vertrouwen kan worden opgebouwd als er zeer duidelijke juridische vereisten zijn die de verplichtingen, maar ook de rechten van beide kanten beschrijven. Als deze zijn beschreven, kunnen we ook concluderen dat er gebieden zijn waarop we ook een Externe Energievertegenwoordiger nodig hebben. Ik hoor deze oproep tot een Hoge Functionaris van andere partners. Als we Verdragsbepalingen hebben die zorgen voor de ontwikkeling van de Unie, dan moeten we overeenstemming bereiken over een mandaat – onder een mandaat versta ik een basis zoals Commissie 133 voor extern handelsbeleid – waarna op basis van dit mandaat de gedelegeerde persoon zou kunnen spreken met externe leveranciers, doorvoerlanden of andere deelnemers op de energiemarkt. Als we dit apart behandelen, verliest het beslist alle kracht. We zouden het moeten beschouwen als symbiose, want het is geen aparte kwestie van het spreken met één stem. Als je niet met één stem spreekt, heb je geen boodschapper nodig. Als je met één stem spreekt, heb je ongetwijfeld een boodschapper nodig. Ik blijf dus bij dit standpunt. Ik zou u willen bedanken voor een zeer goed debat. Het was zeer interessant. Nadat de Commissie dit document over externe energiebetrekkingen heeft ingediend, zal het Parlement volgens mij terugkomen op de kwestie want we kunnen deze kwestie niet oplossen met slechts een verslag. Dat zou te optimistisch zijn. Ik zou de rapporteur nogmaals willen bedanken voor het uitstekende werk.
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. – (EN) Meer dan ooit tevoren vechten economische machten om energiebronnen. China biedt ontwikkelingslanden onvoorwaardelijk een enorme hoeveelheid hulp in ruil voor energievoorraden. Rusland gebruikt zijn gas- en oliemacht om weer een wereldspeler te worden. De Verenigde Staten voorzien een toekomst die afhankelijker is van kerntechnologie. Hoe heeft dit betrekking op de Europese Unie? Het is essentieel geworden om de gelederen te sluiten voor de toevoer en zekerheid van energie. Problemen waarmee EU-landen zoals Malta te maken krijgen die de potentie hebben energieleveranciers te worden, moeten door de Europese Unie als geheel worden behandeld. Net zoals in kwesties van illegale immigratie, moet de EU interveniëren waar vragen over energie worden opgeroepen. Een gemeenschappelijk buitenlands beleid met betrekking tot energie moet niet beperkt zijn tot toevoer en zekerheid, maar moet ook twee essentiële onderwerpen omvatten: de uitstoot van broeikasgassen en ten tweede het streven naar alternatieve energie. Een gemeenschappelijk buitenlands beleid met betrekking tot energie heeft alleen zin in deze bredere context, een driehoek, met toevoer en zekerheid bovenaan, klimaatverandering en alternatieve bronnen onderaan. Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) In onze pogingen de klimaatverandering aan te pakken mogen we de pogingen om biodiversiteit, ecosystemen en de voedselzekerheid van Europa te beschermen niet in gevaar brengen. De conclusies van de Raad van 8/9 maart specificeren dat de doelstelling van tien procent voor biobrandstoffen slechts een geschikt doel is als het onderworpen is aan duurzame productie. De effecten van de biobrandstoffen van de eerste generatie kunnen groter zijn dan oorspronkelijk werd gedacht. Zo heeft het verlangen van de VS om bio-ethanol te gebruiken geleid tot een massieve toename van het gebruik van graan voor de productie van biobrandstoffen. Deze vraag heeft een negatief effect op de Europese graanvoorrraden met voorspellingen dat het nog veel erger gaat worden als het Amerikaanse overschot van graan afneemt. De OESO-VLO voorziet een aanzienlijk effect van de productie van biobrandstoffen op de prijzen van landbouwgoederen met een mogelijke grote effecten op de voedselimporterende landen. Een uitgebreide internationale certificeringsregeling voor biobrandstoffen is daarom noodzakelijk – hiernaar wordt verwezen in zowel het verslag van Saryusz-Wolski als het verslag van Thomsen – waarbij zowel de export als de import naar de EU worden gecertificeerd. De certificeringscriteria moeten zodanig worden opgesteld dat biobrandstoffen aanzienlijke broeikasgasbesparingen opleveren gedurende de gehele levenscyclus en dat hun productie geen verlies aan biodiversiteit of grote sociaaleconomische problemen zoals ernstige voedselprijsinflatie veroorzaakt. András Gyürk (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Het verslag getiteld “naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid” wijst ons op het belangrijke feit dat de Europese energievoorziening in toenemende mate afhankelijk is van instabiele en ondemocratische landen. Deze steeds meer zichtbare afhankelijkheid wordt nog verergerd door het feit dat energie steeds vaker wordt gebruikt als een middel om politieke druk uit te oefenen.
179
180
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Daarom is het meer dan hoog tijd dat wij een gemeenschappelijk energiebeleid tot stand brengen dat gebaseerd is op solidariteit. We kunnen het gemeenschappelijk beleid het beste in de praktijk omzetten aan de hand van grootschalige Europese projecten voor energiebeheer. Daarom zijn we zeer tevreden dat de Europese Unie onlangs een coördinator heeft benoemd die het belangrijkste project, Nabucco, in goede banen moet leiden. Dit, en het feit dat de tot nu toe terughoudende Hongaarse overheid heeft besloten om de aanleg van de pijpleiding te steunen, kan betekenen dat de gaspijpleiding die de Europese consumenten toegang verschaft tot de energiebronnen in de Kaspische Zee een symbool zou kunnen worden van het geslaagd gemeenschappelijk energiebeleid, in plaats van een symbool van eeuwige aarzeling. Binnen enkele jaren zal de Nabucco-pijpleiding, die zorgt voor een diversificatie van de energiebronnen en de transportroutes, misschien aantonen dat gemeenschappelijke actie leidt tot een hogere energievoorzieningszekerheid en betaalbare prijzen voor de consument. Dat is in het belang van alle lidstaten, maar het is vooral belangrijk voor Hongarije, dat voor zijn gasvoorziening momenteel nog volledig afhankelijk is van Rusland. Marian-Jean Marinescu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Tot nu toe was het Europese energiebeleid vooral gericht op het creëren, het reguleren en het stabiliseren van de interne markt, een trend die ook te zien is in het meest recente energiepakket van de Europese Commissie. Men ging ervan uit dat de liberalisering van de interne markt, van de EU een belangrijke speler op het internationale toneel zou maken, maar men is tot de vaststelling gekomen dat het de Unie in feite ontbreekt aan een homogeen extern energiebeleid. De huidige realiteit, waarin concurrentie en liberalisering nauw verbonden zijn aan de klimaatverandering en de voorzieningszekerheid, brengt niet alleen externe uitdagingen met zich mee (zoals angst om afhankelijk te zijn van één enkele leverancier die zijn positie gebruikt als politiek wapen) maar ook een belangrijke interne uitdaging, namelijk de vraag of de lidstaten wel in staat zullen zijn om hun nationale belangen lang genoeg opzij te zetten om de voorwaarden te kunnen scheppen voor een gezamenlijk en coherent energiebeleid. De volgende stap is de diversificatie van de middelen door een intensievere samenwerking met de buurlanden, in het bijzonder die in Oost Europa en Centraal Azië. Op die manier wordt de convergente ontwikkeling van de lidstaten en hun buurlanden gegarandeerd en wordt de regionale en interregionale samenwerking gestimuleerd, en dat is essentieel als we het Europees extern energiebeleid doeltreffender willen maken. De uitbreiding van de Europese Energiegemeenschap naar het oosten zou de vervolmaking van de vrijmaking van de energiemarkt stimuleren en een gemeenschappelijk voordeel opleveren met het oog op de een mogelijke toekomstige uitbreiding van de Europese Unie. Gay Mitchell (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Het is van vitaal belang dat we ervoor zorgen dat de principes en de doelen van het ontwikkelingsbeleid van de EU worden nageleefd en bevorderd door middel van de maatregelen die zijn voorzien op het gebied van energie en buitenlands beleid. Toegang tot energie is een essentiële bevorderlijke factor voor economische groei en voor de levering van basislevensomstandigheden voor iedereen. EU-lidstaten en Europese energiebedrijven werken uitgebreid samen met ontwikkelingslanden op het gebied van energie, maar toch is het niet altijd duidelijk hoeveel de burgers van deze resources nu eigenlijk profiteren. Daarom steun ik alle stappen die
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
gericht zijn op het bevorderen van transparantie, de rechtsstaat en betere governance in de energiesector. Economische ontwikkeling hoeft niet te betekenen dat de vervuilingspraktijken van de geïndustrialiseerde landen zich herhalen. Veel ontwikkelingslanden zijn zeer afhankelijk van energiebronnen met een hoge uitstoot van koolstof. Zij hebben steun nodig om hun energiebronnen te kunnen diversifiëren om een duurzamere mix te verkrijgen. Ik betreur het wijdverbreide gebruik van met kolen gestookte krachtcentrales in China. We zouden alle redelijke stappen moeten nemen om aan te moedigen dat deze worden omgezet in schone technologieën door duurzame energiecapaciteit op te bouwen en de overdracht van schone technologieën te faciliteren. 16. Braaklegging voor 2008 (debat) De Voorzitter. − Aan de orde is het voorstel voor een verordening van de Raad houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor l a n d b o u we r s , wat betreft de braaklegging vo o r 2008 (http://ec.europa.eu/prelex/liste_resultats.cfm?CL=nl&ReqId=0&DocType=COM&DocYear=2007&DocNum=0523" C 6 - 0 3 0 2 / 2 0 0 7 http://www.europarl.europa.eu/oeil/FindByProcnum.do?lang=2&procnum=CNS/2007/0194" ). Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik kan u vertellen dat de vooruitzichten van de graanmarkt een vooraanstaande plaats innemen in onze gedachten, omdat we ons in een situatie bevinden waarin de prijzen de afgelopen maanden een ongekende stijging hebben laten zien. Dit is niet alleen het geval in de Europese Unie, maar over de hele wereld. Door het teveel aan regen in bepaalde delen van Europa en de droogten in andere delen van Europa, zijn de klimaatomstandigheden in onze eigen regio’s dit jaar ongunstig geweest voor de graanproductie en, met een geschatte opbrengst van 258 miljoen ton, ligt de oogst van 2007 onder het gemiddelde. Een verplichte braaklegging van de huidige tien procent in de oude lidstaten, de EU-15, is niet compatibel met de huidige marktsituatie. Tegen die achtergrond heeft de Commissie voorgesteld een braaklegging van nul procent in te stellen voor de oogst van de herfst van 2007 en de inzaai van het voorjaar van 2008. Volgens onze schattingen betekent dit een extra productie binnen de Europese Unie tussen de 10 en 17 miljoen ton, en ik denk dat dit een positief signaal afgeeft aan de sector en hopelijk ook bijdraagt aan de stabilisatie van de graansector. Een snel besluit over deze kwestie is zeker nodig zodat boeren kunnen beslissen over hun productiejaar en in deze context ben ik dan ook zeer dankbaar voor het feit dat het Parlement duidelijk heeft ingezien hoe urgent de zaak is en ermee instemt de snelle procedure te volgen. Ik ben daar echt zeer dankbaar voor. Tot slot zal ons juridische voorstel zo kort en zo eenvoudig mogelijk zijn en zal dit geen nieuwe administratieve lasten met zich meebrengen. Als we verder vooruit kijken, is het noodzakelijk, in de health check, om eens goed te kijken of de braaklegging nog steeds een geschikt instrument is in de huidige en toekomstige marktomstandigheden. We moeten ook bedenken hoe we de milieuvoordelen kunnen
181
182
NL
Handelingen van het Europees Parlement
behouden binnen ons braakleggingssysteem, zoals onderhoud van blijvend grasland, de bescherming van oeverstroken en maatregelen die ook verband houden met de klimaatverandering. Dus bedankt voor uw snelle reactie. Het is goed te zien dat het Parlement echt in beweging kan komen wanneer dat echt nodig is. Neil Parish (PPE-DE), voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ja, het Parlement kan zeer snel in beweging komen. Natuurlijk heeft de gedachte dat het Parlement de schuld zou kunnen krijgen van het feit dat boeren niet zouden weten wat ze dit jaar op hun land moeten planten ons nogal bezig gehouden. We waren dus verheugd met u samen te werken om dit daadkrachtige besluit te kunnen nemen. Ik wil mijn eigen commissie, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, ook complimenteren over haar unanieme besluit. De punten die ik echt aan de orde wil stellen is wat een verschil een jaar kan maken! Twaalf maanden geleden hadden we het over 90 euro/ton voor tarwe. Nu hebben we het over 250-270 euro, dus driemaal de prijs. Het is daarom nu tijd om serieus te kijken of we de braaklegging kunnen terugbrengen tot nul procent. Ik zou zelfs verder terug willen gaan. Laten we eens bedenken dat we in Europa nu al ruim twintig jaar praten over voedseloverschotten, dat boeren niet echt nodig zijn, dat we het land moeten omzetten in iets anders en dat voedselzekerheid er niet toe doet. Plotseling doet voedselzekerheid er wel toe. Ik denk dat er ook een moreel argument is. Wanneer de wereld volop voedsel heeft, hoeft Europa misschien helemaal niet zijn aandeel van de productie te leveren, maar wanneer de wereld tekort heeft aan voedsel en de prijzen omhoog gaan, is Europa moreel echt verplicht voedsel te produceren. Europa zal nooit omkomen van de honger, wat de prijs van voedsel ook is, want we hebben in wezen geld om ervoor te betalen, maar veel delen van de wereld zullen wel omkomen van de honger. Plotseling bevinden we ons in een andere wereld en een wereld die we onder ogen moeten zien. De Commissie stelt een braaklegging van nul procent voor 2008 voor en aan het begin van het verkoopjaar 2008 kenmerkt de markt, zoals ik al zei, zich door een hoge prijs. Zoals de Commissaris al zei, hebben we droogten in sommige delen van Europa gehad en hebben we in andere delen overstromingen gehad. Wereldwijd zien we bovendien dat de graansituatie verandert, waarbij in Australië zout door het land omhoog komt en het zeer moeilijk wordt om te planten. We zien ook dat China en India ongekende hoeveelheden voedsel invoeren omdat hun economieën groeien en meer voedsel willen hebben. Dit alles heeft zijn tol op de tarwe- en graanproductie in de hele wereld. We zitten nu waarschijnlijk op ongeveer de helft van de voorraden die we historisch gezien hebben en de voorraden raken op, dus dit is het moment om het te doen. Ik ben van mening, commissaris, en ik weet zeker dat dit ook voor u geldt, dat als we een gemeenschappelijk landbouwbeleid hebben dat wordt losgekoppeld van productie, we in veel opzichten niet echt braaklegging kunnen hebben want, als er al een beleid is dat gekoppeld is aan productie, dan moet dat braaklegging zijn, dus nu is echt het moment om dit af te schaffen. Als we braaklegging afschaffen, moeten we onthouden dat dit een aantal milieuvoordelen heeft gehad en moeten we ook onthouden dat boeren nu de keuze hebben of ze braakliggend land willen omploegen of niet. Onder het systeem van een enkele bedrijfstoeslag konden
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zij dit land blijven gebruiken, als ze daarvoor kozen, maar de economische voordelen van het daadwerkelijk verbouwen van de granen betekent dat veel van de boeren het land zullen omploegen. We kunnen de zesmeterstroken rondom de velden en heggen houden uit milieu-overwegingen en volgens mij is dat zeer goed. Het is niet echt iets om vanavond over te debatteren, maar volgens mij is een van de dingen in de health check waarmee we te maken krijgen dat er geen twijfel over bestaat dat we onze toevlucht moeten nemen tot biobrandstoffen van de tweede generatie en eigenlijk geen tarwe en oliezaadraap voor biobrandstoffen moeten gebruiken. Nogmaals, een jaar geleden was ik hiervan een groot voorstander toen de prijzen laag waren, maar nu de prijzen hoog zijn, bunkeren we alleen dat. Ik beveel het Parlement aan dat we hiermee snel aan de gang gaan. Ik bedank alle fracties voor hun steun en wil de Commissaris hartelijk bedanken voor haar snelle antwoord. Ik denk dat we samen tot het juiste besluit kunnen komen. Er zijn een paar amendementen hier van de PSE-Fractie en de Verts/ALE-Fractie, waarvan we de meeste kunnen steunen. Er is echter een amendement dat ik niet kan accepteren – en dat is de belasting op de export van graan, omdat boeren in het verleden te lijden hebben gehad van lage prijzen. Zodra de prijzen stijgen, leg er dan alstublieft geen belasting op want dat is volgens mij niet echt terecht. Als we te maken krijgen met marktkrachten zullen we de feiten onder ogen moeten zien. Esther de Lange, namens de PPE-DE-Fractie. – (NL) Voorzitter, ik wil allereerst toch even de commissaris bedanken voor haar aanwezigheid vanochtend en nu weer hier bij dit late ingelaste debat, maar ik wil haar vooral bedanken voor haar voorstel om de verplichte braaklegging voor het komende seizoen af te schaffen. Ze heeft ons een compliment gemaakt voor onze snelheid, maar de Commissie laat daarmee ook zien relatief snel te kunnen reageren op ontwikkelingen in de markt die inmiddels in het teken staat van slinkende graanvoorraden in de EU. Ook op mondiaal niveau is het de verwachting dat de voorraden aan het einde van dit seizoen een historisch laag niveau zullen bereiken. Dus een aanbod controlerend instrument als de verplichte braaklegging, ingevoerd in 1992, heeft dan eigenlijk geen functie meer. Logisch dus dat de Commissie voorstelt om deze verplichting nu af te schaffen. Logisch ook dat de Commissie het systeem voor de braaklegging wel overeind houdt en slechts het verplichte percentage terugbrengt van de huidige tien naar nul. Dit houdt de discussie zuiver. Immers, de health check is pas het moment om over een mogelijke verandering van de bestaande regelingen en structuren te spreken. Verder begrijp ik dat we, indien we met dit voorstel instemmen en de Raad ook snel besluit, we wellicht een record voor snelle wetgeving verbreken. Ook dat kan geen verkeerd signaal zijn aan burgers en vooral aan boeren dat de EU, daar waar nodig, ook snel kan besluiten. Maar één ding moet me toch nog van het hart, Voorzitter, niet als EVP-spreker, maar als CDA-lid van dit Huis vanuit Nederland. Er zijn ook nog ándere sectoren waar bij de huidige marktontwikkeling enige flexibiliteit op zijn plaats lijkt te zijn. De zuivel bijvoorbeeld, waar de vraag sterk toeneemt en Europa zijn potentieel wellicht niet optimaal benut. Het grensoverschrijdend verhandelbaar maken van quota die in bepaalde lidstaten niet worden volgemolken is daar wellicht een optie, of een grotere quotaverruiming op 1 april 2008 van enkele procenten.
183
184
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Afsluitend, Voorzitter, doe ik dus een persoonlijke oproep aan de Europese Commissie om ook in andere sectoren, waar nodig, dezelfde voortvarendheid aan de dag te leggen als nu voor granen. Luis Manuel Capoulas Santos, namens de PSE-Fractie. – (PT) Ik ben eveneens verheugd om de commissaris hier vandaag te zien en ik zou willen zeggen dat de huidige omstandigheden op de graanmarkt ons dwingen om goed na te denken maar vooral ook om actie te ondernemen en ik wil de commissaris feliciteren met haar proactieve houding. De Socialistische Fractie van het Europees Parlement sluit zich aan bij de analyse die de commissaris maakt van de huidige situatie en is het ermee eens dat we binnen de health check de mogelijkheid zullen hebben om de kwestie grondiger te bekijken en meer gepaste definitieve beslissingen te nemen voor de toekomst. We weten maar al te goed dat het afschaffen van de braaklegging in het kader van deze overgangsmaatregelen niet voldoende zal zijn om het probleem waarmee we geconfronteerd worden op te lossen, maar we zijn het ermee eens dat het wel kan helpen om het marktevenwicht in het komende jaar aanzienlijk te herstellen. Wij delen de mening dat met deze maatregel, in het slechtste geval, toch minstens de helft van de huidige 3,89 miljoen hectare opnieuw in productie zal worden gebracht, wat in een jaar met normale weersomstandigheden zal leiden tot een extra productie van tussen de vijf en de tien miljoen ton. Een deel van de grond zal weliswaar minder productief zijn, wat ook de oorspronkelijke reden was voor de braaklegging. Wij vinden echter dat de Commissie, om deze doelstelling te verwezenlijken, de duur van deze uitzonderingsmaatregel enigszins moet verlengen van een jaar naar twee jaar. Deze verlenging is begrijpelijk omdat de landbouw uiteraard geen bepaalde planning volgt en we aan het begin van volgende herfst en winter nog geen definitieve beslissing genomen zullen hebben over het resultaat van het debat dat gehouden zal worden binnen de health check. Daarom verzoek ik de Commissie om rekening te houden met het amendement dat wij daarover zullen indienen en waarvan ik zeker ben dat het morgen tijdens de plenaire vergadering op een meerderheid van de stemmen zal kunnen rekenen. Anderzijds, zijn we er ons allemaal van bewust dat het opnieuw in productie brengen van al deze grond duidelijk negatieve gevolgen zal hebben, zowel omwille van de CO2 in de grond die hierdoor vrij zal komen als wat betreft de biodiversiteit, aangezien iedereen tegenwoordig erkent dat braaklegging een toegevoegde waarde betekent voor het milieu. Daarom vinden we dat de Commissie zo snel mogelijk een effectrapport moet uitvoeren zodat we zicht hebben op alle relevante factoren wanneer we binnen een jaar over dit zelfde onderwerp een beslissing moeten nemen. Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris. Ja, we hebben snel gewerkt, maar de Commissie heeft ook te laat haar voorstellen ingediend. Dit onderwerp ligt al heel lang op de onderhandelingstafel en de landbouwers zijn ongeduldig en vragen zich af wanneer dit nu eindelijk afgerond kan worden. We hebben niet voor vertragingen gezorgd, dat is waar, dat wilden we ook niet. Uw motivering is dat de prijzen hoog zijn en dat er nood is aan enige stabilisatie. Ik hoop dat we beiden tevreden zijn − en dan vooral uw echtgenoot met zijn bedrijf − dat de bedrijven eindelijk geld zien. Daar zaten we al lang op te wachten en we moeten voorzichtig zijn wanneer we zeggen dat we iets moeten doen om de prijzen te doen zakken. Meer nog,
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
het staat is schril contrast met wat u deze ochtend zei over de suikersector. U zult zich nog wel herinneren dat u gezegd heeft: omwille van de huidige graanprijs, zullen mensen de suiker achter zich laten en kiezen voor de graansector. Maar als u de graanprijzen nu doet zakken, dan ondermijnt u uw eigen logica en uw eigen intentie. U zegt ook dat het hier om vruchtwisseling gaat. Dat is waar. Oorspronkelijk werd deze maatregel geassocieerd met vruchtwisseling omdat er voor vruchtwisseling ook beplanting nodig was. Dat betekent dat we ook rekening moeten houden met het milieuaspect, dat in de voorbije jaren erg verwaarloosd is geweest, omwille van permanente braaklegging en het feit dat een groot deel van de grond gebruikt werd voor de teelt van energiegewassen. We vragen u in een amendement om niet alleen uit te voeren wat u in gedachten heeft voor 2008, maar ook aan het Parlement te vertellen hoe de vruchtwisseling toegepast zal worden, rekening houdend met de bescherming van het milieu. Vincenzo Aita, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik vind dat het Parlement dit moet zien als een nieuw element dat het begin inluidt van een nieuwe reflectieperiode en een nieuw debat over de landbouwproductie in Europa. We hebben hier niet alleen te maken met klimaatverandering en met het feit dat we in sommige landelijke gebieden problemen hebben ondervonden met de productie. Nee, het gaat erom dat het volledige systeem voor landbouwproductie in dit opzicht aan het veranderen is omdat er, zoals al vermeld is geweest in het vorige debat, vandaag de dag veel gewassen worden geteeld met verschillende productiesystemen. Het is dan ook tijd voor een herziening van het beleid dat de Europese Gemeenschap in de voorbije jaren op het vlak van landbouwproductie heeft toegepast. Het gaat hier niet alleen over graan. Binnen enkele maanden zullen we te maken krijgen met problemen wat betreft de vleesproductie en de zuivelproductie, want we zien nu al dat er op dat vlak veranderingen plaatsvinden en dat de productie ervan afneemt. Daarom ben ik van mening dat de commissaris en de Commissie even een bezinningsperiode moeten inlassen en het Parlement in staat moeten stellen een definitieve oplossing voor dit probleem te vinden om te vermijden wat er nu al aan het gebeuren is: stijgende voedselprijzen die voor problemen zorgen in heel wat gezinnen in Europa en daarbuiten. Jim Allister (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, in een tijd van waarin de prijzen van voedsel zich in een opwaartse spiraal bevinden en zeer sterk zijn gestegen, wat zo pijnlijk is voor onze intensieve sector, zou het misdadig zijn land dat onze afhankelijkheid van buitenlandse importen zou kunnen verminderen, uit te sluiten van productie. Braaklegging moet dus worden verdwijnen en moet nu verdwijnen. Maar er is meer nodig, waaronder een proactief plan om de opdoemende crisis in onze intensieve sectoren aan te pakken. Wat mij betreft moet dit in praktijk druk op de multinationale supermarktketens omvatten om de prijsstrategie die af-boerderij-prijzen onderdrukt, af te schaffen. Als dit niet gebeurt, zullen we zien dat veel van onze intensieve sector wordt weggevaagd. Dat zou de grootste tekortkoming zijn van het landbouwbeleid van onze tijd en iets dat u, mevrouw de Voorzitter, met spoed moet aanpakken. Esther Herranz García (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen, ben ik blij met het besluit van het Europees Parlement om aan de hand van de spoedprocedure de verplichte braakligging onmiddellijk op te schorten. Ik ben van mening dat de Europese consumenten en boeren de belangrijkste slachtoffers zijn van de dramatische stijging van de prijzen van de landbouwgrondstoffen.
185
186
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik vind dat de huidige situatie ons moet aanzetten tot een diepgaande reflectie over de verschuiving die zich momenteel voordoet in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. We moeten ervoor zorgen dat de besluiten die we op dit gebied nemen, kaderen in de huidige globale context van een stijgende vraag vanuit derde landen die hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door de toegenomen consumptie in landen als India en China, landen die een beslissende rol spelen in de wereldeconomie. Indien deze tekorten zich blijven voordoen, vind ik dat de Europese Unie moet overwegen om nieuwe mechanismen op te zetten om onhoudbare stijgingen van de voedselprijzen te vermijden. Jarenlang hebben we te horen gekregen dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid buitensporige bedragen meebracht voor de Europese belastingbetaler, maar ik wil nu dat de regeringen aan de burgers uitleggen waarom ze meer moeten gaan betalen voor brood en melk. Ik wil ook dat de regeringen aan de burgers uitleggen welke maatregelen ze bereid zijn te nemen om te garanderen dat de consumenten een eerlijke prijs betalen en om te voorkomen dat er een onnodige last op de schouders van de producenten terechtkomt, een last die de winstgevendheid van heel wat landbouwbedrijven in het gedrang zou brengen. De wereld heeft steeds meer voedsel nodig, en we kunnen de exponentiële toename van de consumptie niet oplossen met een landbouwbeleid dat steeds gieriger wordt tegenover de Europese producenten. Ik vind dat de Europese leiders twee keer moeten nadenken vooraleer ze de producenten in een situatie plaatsen waar ze als het ware moeten kiezen tussen de pest en de cholera. Ik ben van mening dat de Europese Unie gebruik moet maken van de health check van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om mechanismen in te voeren die toekomstige tekorten kunnen voorkomen. Dat moeten we doen als we willen vermijden dat andere wereldproducenten de internationale markten monopoliseren. Rosa Miguélez Ramos (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, het is waar dat de graanvoorraden in de afgelopen jaren zijn afgenomen en we hebben hiervoor al enkele conjuncturele verklaringen gehoord – een stijging van de consumptie in de opkomende landen, ongunstige weersomstandigheden in de producerende landen en de productie voor binnenlandse consumptie in de exporterende landen. Maar we mogen ook niet voorbijgaan aan de gevolgen van speculatieve bewegingen op de betrokken markten, zoals in Parijs of in Chicago. Al deze zaken hebben ertoe bijgedragen dat de prijzen een historisch hoogtepunt hebben bereikt. Maar volgens gegevens van de Internationale Graanraad is dit niet alleen een probleem van voorziening maar ook een probleem van reserves: de wereldwijde reserves, die volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie onze voedselzekerheid moeten garanderen, bedragen momenteel minder dan zeventien procent en de reserves van de Gemeenschap zijn nagenoeg uitgeput in een markt waar de prijzen ver boven het internationale niveau zitten. Naar mijn mening, commissaris, en in het kader van de health check, moeten we ons afvragen welke rol de verdwijning van de marktregulerende instrumenten van de Gemeenschap heeft gespeeld in deze crisis. De Europese Unie is geobsedeerd door de kosten van het beheer van de voorraden en door de druk die wordt uitgeoefend door de Wereldhandelsorganisatie en heeft haar landbouwbeleid toegespitst op de beperking van de productie en de liberalisering van de
25-09-2007
25-09-2007
NL
Handelingen van het Europees Parlement
markt. Ze heeft de producenten en consumenten de rug toegekeerd en heeft daarbij het fundamentele beginsel van het GLB uit het oog verloren, namelijk de garantie van zelfvoorziening. Bernadette Bourzai (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, eerst en vooral wil ik mijn steun uitspreken voor het op vrijwillige basis opnieuw in gebruik nemen van braakliggende gronden met het oog op het verhogen van de Europese productie van granen en oliehoudende zaden om de voorraden weer aan te vullen en op die manier onze zelfvoorziening te garanderen. Ik denk wel dat we zullen moeten rekenen op een tijdsspanne van twee productie- en verkoopseizoenen om de landbouwers de kans te geven zich aan te passen aan deze veranderingen. Het is ook belangrijk om de export van graan aan quota te onderwerpen zodat de behoeften van Europa op de eerste plaats komen. Ik sta echter iets terughoudender tegenover het voorstel om de belastingen op de invoer van veevoeder af te schaffen. Ik weet dat de verhoogde voedselprijzen zeer moeilijk zijn voor de landbouwers, maar ik zou niet willen dat deze maatregel de import van genetisch gemodificeerde soja en maïs bevordert. Ik ben wel voorstander van het bevorderen van de ontwikkeling van een Europese industrie voor veevoeder dat vrij is van GGO’s, die beter geplaatst zou zijn om zowel onze voedselzekerheid als onze onafhankelijkheid te garanderen. Ik wil er ook aan herinneren dat, hoewel braaklegging van het land geen economische rechtvaardiging meer heeft, het wel nog een groot belang heeft voor de biodiversiteit en de bescherming van de grond en rivieren. Dat belang moet worden erkend en onderhouden. De Socialistische fractie verzoekt daarom de Commissie om een milieueffectbeoordeling uit te voeren over de gevolgen van de afschaffing van de braakligging. Ik denk in het bijzonder aan de gevolgen die de afschaffing van de braaklegging zal hebben voor de noodzakelijke diversiteit in het aanbod van bronnen van nectar en stuifmeel voor bijen, een sector die momenteel een ernstige crisis doormaakt. Tot slot wil ik nog zeggen dat het afschaffen van de braaklegging niet alle problemen zal oplossen die aan de kern liggen van de herziening van het GLB in 2008 en 2009. Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Dank u, mevrouw de Voorzitter, en ik zou de leden hartelijk willen bedanken voor alle positieve opmerkingen, voor alle inspanningen om onze graanmarkt te stabiliseren. Ik voel me redelijk goed uitgerust nu om deze discussie morgen in de Raad met de lidstaten voort te zetten en ik hoop dat de rechtshandeling binnen korte tijd kan worden gepubliceerd. Ik weet vrij zeker dat boeren ons in de gaten zullen houden om te zien welk besluit er morgen wordt genomen in het Parlement en in de Raad. Ik wil het even kort hebben over de vier verschillende groepen amendementen. Wat betreft het idee om deze eenjarige braaklegging van nul procent uit te breiden naar twee jaar, moet ik zeggen dat we de mogelijkheid hebben de mededeling te bespreken in de winter en de wetsvoorstellen het komende voorjaar en zomer, wanneer we een duidelijk beeld hebben van de richting die we uitgaan. Ik zal dus het idee om de eenjarige periode uit te breiden niet kunnen ondersteunen, maar we komen terug op deze kwestie. Wat betreft de milieuvoordelen van de braaklegging is het duidelijk, zoals ik in mijn eerste interventie heb gezegd, dat we hiernaar moeten kijken in de health check om te zien of we
187
188
NL
Handelingen van het Europees Parlement
oplossingen kunnen vinden om de voordelen van de milieukundige biodiversiteitskwestie in de braaklegging te behouden. Wat betreft de bewaking van de graanmarkt, is het duidelijk dat we alles doen wat mogelijk is om een sterke dialoog te handhaven met de lidstaten, stakeholders en het grote publiek, om te zien in welke richting de markt zich beweegt. Wat betreft amendement 8 over exportbeperkingen en de mogelijke invoering van een exportheffing, moet ik zeggen dat dit niet de manier is die we willen volgen. Het zal totaal andere en verkeerde signalen afgeven aan de markt. Het zal ons in een situatie brengen die lijkt op die van Rusland en Oekraïne, die we er allebei van hebben beschuldigd dat ze dit instrument gebruiken om hun productie voor zichzelf te houden en daarom is dit niet de manier die we moeten volgen. Wat betreft het andere idee dat u hebt genoemd aan de importzijde, zullen we kijken – en daar zijn we eigenlijk al mee begonnen – naar de opschorting van graanimportheffingen. Deze passen niet bij de huidige situatie. Een verandering van het gehele beleid, het voorraadbeleid, zou volgens mij, voor ons een optie zijn om in de health check te bespreken om de beste manier te vinden om de op maat gemaakte oplossingen te vinden voor zowel boeren als graan-stakeholders, voor de graansector. Nogmaals, hartelijk bedankt. Ik stel het enthousiasme zeer op prijs waarmee het Parlement en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling in deze zaak hebben gehandeld. De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) James Nicholson (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Er is een ernstige situatie ontstaan doordat de graanprijzen zijn gaan stijgen in de gehele Europese Unie, wat is aangestuurd door hoge wereldprijzen. Het is noodzakelijk dat we zekerheid hebben wat betreft onze voedselvoorraad. Die hebben we niet langer. De kosten van graan zijn in een opgaande spiraal gebleven. Dit kan alleen worden opgelost door hogere prijzen voor de consument. De Australische regering heeft vorige week gezegd dat de Australische productie dit jaar zal afnemen met dertig procent. We moeten markttoegang hebben tot graansubstituten uit de Verenigde Staten anders zal de toevoer van vlees, schapenvlees en kippenvlees moeilijker worden. Ik roep de Landbouwraad en de EU-experts op nieuwe granen sneller goed te keuren om ons zekerheid van voorraad te garanderen. 17. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen 18. Sluiting van de vergadering (De vergadering wordt om middernacht gesloten)
25-09-2007