KO RT L O P E N D O N D E RW I J S O N D E R Z O E K
Vormgeving van leerprocessen
Digitaal onderwijs op een mbo-groen school. Een evaluatie.
A.M. de Vries
89
Digitaal onderwijs op een mbo-groen school. Een evaluatie.
A.M. de Vries
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Digitaal onderwijs op een mbo-groen school. Een evaluatie A.M. de Vries, 2011, Groningen: GION, Gronings Instituut voor onderzoek van het Onderwijs, Rijksuniversiteit Groningen
ISBN 978-90-6690-536-8
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
Uitgave: GION, RuG Grote Rozenstraat 3 Telefoon: 050-3636631 Copyright © GION/RuG, 2011
Dit onderzoek is gefinancierd uit het budget dat het ministerie van OCW jaarlijks beschikbaar stelt aan de LPC ten behoeve van Kortlopend Onderwijsonderzoek dat uitgevoerd wordt op verzoek van het onderwijsveld.
2
Inhoud
Woord vooraf 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en onderzoeksvragen 1.2 Onderzoeksopzet en uitvoering van het onderzoek 2 Het onderwijsconcept 2.1 De leerlingen 2.2 Digitaal onderwijs 2.3 Praktijk, stage, online werken 2.4 Maatwerk, flexibiliteit leerwegen 2.5 ‘Lokaal’, groep 2.6 Docenten, onderwijsassistent, stagebieders 2.7 Doelen 3 Docenten en het onderwijsconcept 3.1 Voorbereiding 3.2 Geschiktheid vak voor digitaal werken; printen van opdrachten 3.3 Consequenties van digitaal werken voor docenten 3.4 Rol docent; eigen deskundigheid; behoefte aan scholing 3.5 Kwaliteit van de opdrachten 3.6 Zicht op het functioneren van de leerling 3.7 Variatie in leerwegen 3.8 Motivatie voor digitaal werken bij leerlingen 3.9 Kwaliteit handelingen tijdens stage 3.10 Positieve factoren 4 Leerlingen en het onderwijsconcept 4.1 Kenmerken van de betrokken leerlingen 4.2 Leerlingen en de school 4.3 Leerlingen en de stage 4.4 Het digitaal werken door de leerlingen 4.5 Inzet en motivatie 4.6 Opbrengst 4.7 Samenvatting leerlingen 5 Stagebieders en het onderwijsconcept 5.1 Kenmerken van de stagebieders 5.2 Deskundigheid van de stagebieders 5.3 Contact tussen de stagebieders en de school 5.4 Oordeel van de stagebieders over de opdrachten
5 7 7 8 11 11 11 12 12 13 13 14 15 15 16 17 18 19 22 23 24 25 25 29 29 33 39 41 44 46 48 51 51 52 52 54
3
5.5 Oordeel van de stagebieders over het onderwijs 5.6 Begeleiding door de stagebieders 5.7 Oordeel over het functioneren van de stagiaire 5.8 Opbrengst voor de stagebieder 6 Sterke en zwakke punten van digitaal werken en veel stage 6.1 Sterke punten van digitaal werken volgens betrokkenen 6.2 Zwakke punten van digitaal werken volgens betrokkenen 6.3 Sterke en zwakke punten van drie/ vier dagen stage volgens leerlingen 7 Adviezen 7.1 Adviezen van docenten 7.2 Adviezen van leerlingen 7.3 Adviezen van stagebieders 8 Samenvatting en nabeschouwing 8.1 Samenvatting 8.2 Nabeschouwing Relevante literatuur
4
54 55 57 58 61 61 63 65 67 67 68 71 73 73 79 85
Woord vooraf
Voor u ligt het verslag van het onderzoek waarin een onderwijsconcept met als essentie louter digitaal onderwijs, veel stage en maatwerk, centraal staan. Het concept is in het eerste jaar van een nieuwe mbo-groen school, niveau-1 en -2, in praktijk gebracht. Het College van Bestuur van de scholengroep waartoe de school behoort wenste een evaluatie van het concept. Het onderzoek vond plaats binnen de onderzoekslijn ‘vormgeving leerprocessen’ van het programma Kortlopend Onderwijsonderzoek 2011 van de Landelijke Pedagogische Centra (nummer LPC 11.1.12). De onderzoeksvragen waren: 1) Maken leerlingen tijdens hun stage gebruik van online mogelijkheden om hun praktijkhandelingen zo optimaal mogelijk uit te voeren? 2) Leidt de virtuele praktijkvoorbereiding (online instructie en voorbeeldhandelingen) op school tot het kunnen uitvoeren van de handelingen tijdens de stage? 3) Motiveert het digitaal werken de leerlingen om hun opleiding af te maken? 4) Wat zijn, volgens leerlingen, docenten en stagebieders, de sterke en zwakke punten van het onderwijsconcept? Het onderzoek is uitgevoerd in de periode maart 2011 – juli 2011. De informatie is afkomstig van interviews met de teamleider, de beroepsgerichte - en de algemene docenten en de onderwijsassistent. Daarnaast heeft lesobservatie plaatsgevonden. De leerlingen en de stagebieders hebben een vragenlijst ingevuld. Het rapport start met een inleiding in hoofdstuk 1. In hoofdstuk 2 wordt het onderwijsconcept beschreven. In hoofdstuk 3 volgt de beschrijving hoe docenten met het concept omgaan en er tegen aan kijken. In hoofdstuk 4 worden de antwoorden van de leerlingen behandeld, in hoofdstuk 5 die van de stagebieders. In hoofdstuk 6 zijn de sterke en zwakke punten volgens docenten, leerlingen en stagebieders vermeld en in hoofdstuk 7 hun adviezen. Het rapport wordt afgesloten met een samenvattende beschrijving aan de hand van de vier onderzoeksvraagstellingen en een nabeschouwing, hoofdstuk 8. De lezer met haast kan volstaan met dat hoofdstuk. Graag wil de onderzoeker allen die hun loyale medewerking aan dit onderzoek hebben verleend bedanken: de teamleider, alle docenten, de leerlingen en de stagebieders.
5
Door hun positieve opstelling heeft de onderzoeker het onderzoek met veel plezier uitgevoerd. De onderzoeker, A.M. de Vries
6
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en onderzoeksvragen
Met ingang van het schooljaar 2010-2011 heeft de aoc-terra vmbo te Assen een mboafdeling niveau-1 en niveau-2 gekregen, in hetzelfde gebouw als de vmbo-afdeling. Het betreft drie ‘richtingen’ die elk een aantal opleidingen hebben waardoor veel leerwegen mogelijk zijn: - dier: dierverzorging en paard - groen: tuin, park & landschap; recreatie en groen; bloem & design; groene detailhandel. - landbouw: akkerbouw; veehouderij; loonwerk. Naast het beroepsgerichte vak worden de volgende algemene vakken aangeboden: Nederlands en Engels; rekenen en wiskunde en Leren, loopbaan en burgerschap (LLB). Er is sprake van een doorlopende leer- en zorglijn vanuit de eigen vmbo. Er is voor gekozen om aanbieding van instructie, verwerking, feedback en begeleiding te doen plaatsvinden via opdrachten in een Elektronische Leer Omgeving (Brainbox). In de digitale opdrachten is een link aangebracht tussen instructie op school en het werken tijdens de stage (bpv, beroepspraktijkvorming). Op school krijgen de leerlingen geen praktijklessen. De praktijkhandelingen dienen ze te leren tijdens de stage. Op het stageadres kan de leerling de instructie en de voorbeeldhandelingen raadplegen. De leerlingen komen slechts één of twee dagen op school (afhankelijk van het niveau) en lopen de rest van de week stage. Op school zitten alle leerlingen, ongeacht de opleiding en het niveau, in één groot lokaal waar ook de docenten aanwezig zijn. Er is sprake van individuele begeleiding. Omdat het om een unieke werkwijze gaat wenste het bestuur van de school onafhankelijke feedback op de werkwijze. De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd: 1) Maken leerlingen tijdens hun stage gebruik van online mogelijkheden om hun praktijkhandelingen zo optimaal mogelijk uit te voeren? 2) Leidt de virtuele praktijkvoorbereiding (online instructie en voorbeeldhandelingen) op school tot het kunnen uitvoeren van de handelingen tijdens de stage (bpv)? 3) Motiveert het digitaal werken de leerlingen om hun opleiding af te maken? 4) Wat zijn, volgens leerlingen, docenten en stagebieders, de sterke en zwakke punten van het onderwijsconcept?
7
1.2
Onderzoeksopzet en uitvoering van het onderzoek
Onderwerpen Alvorens het eerste schooljaar volgens de nieuwe opzet van start ging was het onderwijsconcept uitgewerkt en waren noodzakelijke activiteiten afgerond. Afgeleid van de kenmerken van het onderwijsconcept en de na te streven doelen zijn de onderzoeksonderwerpen geformuleerd. Als doelen zijn te beschouwen: optimaal leren van de stage, flexibiliteit van de leerwegen, motivatie voor school en stage, resulterend in geen spijbelen en voortijdig schoolverlaten en het uiteindelijk bereiken van het geëigende niveau. Uiteraard kan het onderwijsconcept eerst effect hebben als de randvoorwaarden optimaal zijn. De randvoorwaarden zijn: de computers moeten werken, de leerlingen, docenten en stagebieders dienen over voldoende computerdeskundigheid te beschikken, de opdrachten dienen voldoende kwaliteit te hebben en aan te sluiten bij de praktijk, het lokaal en de groep dienen voldoende rust te bieden om te werken, de stage dient voldoende mogelijkheid te bieden de handelingen in de praktijk te leren, de begeleiding van docenten en stagebieders dient adequaat te zijn. Instrumenten De informatie voor beantwoording van de vragen is deels verkregen via het oordeel van betrokkenen en deels via administratieve gegevens. Van de leerlingen en de stagebieders is de informatie verkregen via vragenlijsten met gesloten en open vragen. De vragenlijsten zijn vooraf besproken met de coördinerende beroepspraktijkdocent. Van de teamleider, de beroepspraktijkdocenten, de algemene docenten en de onderwijsassistent is de informatie verkregen via interviews met een interviewleiddraad. De uitwerking van de hiervoor genoemde onderwerpen in de vragenlijsten en interviews blijkt uit de beschrijving van de resultaten in de volgende hoofdstukken. Verder zijn documenten geraadpleegd en heeft observatie plaatsgevonden van hoe het onderwijsconcept in de praktijk werkt. De bedoeling was de scores op de landelijke diagnostische reken- en taaltoets die volgens de planning van het Ministerie klaar hadden zullen zijn, te gebruiken als controlerende startgegevens. De toetsen bleken echter nog niet klaar te zijn en waren dus nog niet afgenomen. Uitvoering van het onderzoek; respondenten De leerlingen hebben de vragenlijst ingevuld in maart 2011. Het schooljaar is gestart met 49 leerlingen. De 50ste leerling, in behandeling bij de GGD, is om die reden uiteindelijk niet gestart. Eén leerling was ten tijde van het invullen van de vragenlijst in-
8
middels verhuisd naar een school dichter bij de eigen woonplaats; één leerling verbleef tijdelijk in het buitenland vanwege omstandigheden en één leerling was ziek. De vragenlijst is derhalve ingevuld door 46 leerlingen. De stagebieders hebben de vragenlijst ingevuld in de periode mei/juni 2011. De lijst was meegegeven aan de leerlingen met een begeleidende brief van het onderzoeksinstituut en de school gezamenlijk. Uiteindelijk is de lijst, na rappel, ingevuld door slechts 16 stagebieders waarvan één voor twee leerlingen. Eén lijst kwam binnen na verwerking van de resultaten. De interviews met de teamleider hebben plaats gevonden in februari 2011, voorafgaand aan het maken van het onderzoeksvoorstel, en in mei. De interviews met de drie beroepspraktijkdocenten, de twee vakdocenten en de onderwijsassistent zijn afgenomen in mei 2011 in het leslokaal. Tevens heeft toen observatie plaatsgevonden. De administratieve gegevens, de resultaten van de leerlingen na één jaar, zijn in september/ oktober verkregen. Dataverwerking De verkregen kwantitatieve gegevens zijn met het statistische pakket SPSS verwerkt en geanalyseerd. De antwoorden van de leerlingen zijn uitgesplitst naar opleidingsniveau, geslacht, richting, leerweg, niveau en vorige school. De antwoorden van de stagebieders zijn uitgesplitst naar soort bedrijf hetgeen correspondeert met de richting van de stagiaire. De kwalitatieve gegevens zijn zoveel mogelijk schematisch verwerkt. In de nabeschouwing wordt de informatie van de verschillende bronnen tegenover elkaar geplaatst. Overzicht van de informatieverzameling; activiteiten, bronnen en data In het volgende overzicht staan de activiteiten, de bronnen waar de gegevens verzameld zijn en de periode waarin ze verzameld zijn. Activiteiten, bronnen Interviews teamleider, beroepspraktijkdocenten (3x), vakdocenten (2x) en onderwijsassistent Observatie Vragenlijsten leerlingen (46x) Vragenlijsten stagebieders (16x) Administratieve gegevens resultaten eind eerste (leer)jaar
Periode Februari; mei 2011 Mei 2011 Maart 2011 Mei/juni 2011 September/ oktober 2011
9
2
Het onderwijsconcept
In dit hoofdstuk wordt het onderwijsconcept beschreven. De informatie is vooral afkomstig van documenten van de school, waarin het concept overigens niet uitgewerkt was, en van interviews die gehouden zijn voorafgaand aan het maken van het onderzoeksvoorstel.
2.1
De leerlingen
Leerlingen van niveau-1 en niveau-2 verschillen aanzienlijk van elkaar wat betreft tempo, niveau en interesses. Deze leerlingen hebben behoefte aan praktische scholing voor een weinig complexe werkomgeving; ze hebben concrete, nabije doelen nodig; ze zijn voor een deel zorgvragend (lwoo), hebben beperkingen (krijgen deels leerlinggebonden financiering, het zogenoemde rugzakje) en vragen om persoonlijke aandacht en begeleiding. Uit onderzoek is gebleken dat kennis die actief verworven is, kennis die is opgedaan in de reële praktijksituatie en kennis die aansluit bij bestaande kennis beter beklijft en wordt toegepast dan kennis die passief uit boeken is opgedaan. Daarnaast is het van belang dat leeractiviteiten aan principes van competentiegericht leren voldoen: afstemmen op het startniveau, op wat de leerling wel kan, op de wereld buiten de school, op bevorderen van zelfstandigheid, samenwerken en (zelf)reflectie, gevarieerde werkvormen en aangepaste toetsing.
2.2
Digitaal onderwijs
Om tegemoet te komen aan zowel individueel maatwerk, aan actief leren als aan de principes van competentiegericht leren is er voor gekozen om aanbieding van instructie, verwerking, feedback en begeleiding te doen plaatsvinden via opdrachten in een Elektronische Leer Omgeving (Brainbox). Elke leerling heeft een computer en kan gebruik maken van alle bijbehorende hulpmiddelen. De school heeft een abonnement op ECC, de online mediatheek van het Ontwikkel Centrum. Alle leerlingen wisten voor ze de keuze voor de school maakten dat er digitaal gewerkt zou worden. De werkwijze geldt zowel de opdrachten voor de beroepsgerichte vakken als de algemene vakken. Bij het maken van de opdrachten waren werkprocessen en de vereiste competenties voor niveau-2 leidend. Er is naar gestreefd dat alle opdrachten dezelfde,
11
zelfsturende, opzet hebben met een onderdeel voor op school en een onderdeel voor de stageplaats. De opdrachten zijn gemaakt door docenten in overleg met enkele stagebieders. Bij de start van het eerste mbo jaar waren alle opdrachten, tot het einde van niveau-2, gereed.
2.3
Praktijk, stage, online werken
De leerlingen die de beroepsopleidende leerweg (bol) volgen gaan drie dagen naar hun stage adres en komen twee dagen, maandag en dinsdag, op school. De leerlingen die de basisberoepsgerichte leerweg (bbl) volgen komen één dag op school en gedurende drie maanden in de winterperiode twee dagen en hebben voor de andere dagen een contract met een werkgever waar ze leren in de praktijk. Daarnaast zijn er nog enkele leerlingen die alleen hun beroepsgerichte vak op deze mbo volgen en de rest van de vakken op hun praktijkschool; ze leggen wel de toetsen voor de algemene vakken af op de mbo. (In het tweede uitvoeringsjaar zijn deze leerlingen, vanwege de genoemde complexe constructie, volledig aangenomen op de mbo school). De leerlingen krijgen vrijwel geen praktijk op school. Een probleem van de gangbare opzet is dat de wereld van school en de praktijkstage gescheiden werelden zijn. De leerling is op zijn stage adres al weer vergeten hoe hij het moet doen. In de digitale opdrachten is een link aangebracht tussen instructie op school en het werken tijdens de beroepspraktijkvorming. In plaats van dat de docent in een praktijklokaal bepaalde handelingen voordoet, worden die via een link met filmpjes voorgedaan, zoals bijvoorbeeld het maken van een hand gebonden boeket. Er vindt als het ware een virtuele praktijkvoorbereiding plaats. De leerling kan op het stageadres tijdens het uitvoeren van de praktijkhandeling opnieuw de instructie en het filmpje raadplegen. De stage vindt minimaal een half jaar op een zelfde adres plaats. Ook thuis kan de leerling bij zijn eigen opdrachten komen.
2.4
Maatwerk, flexibiliteit leerwegen
De werkwijze is als volgt: de leerling begint met de opdrachten op zijn niveau (1 of 2) en werkt zelfstandig in eigen tempo verder. De leerling kan zelf kiezen aan welke opdracht hij werkt. Hij wordt individueel begeleid en bijgestuurd, afgestemd op zijn zwakke en sterke punten. Een opdracht moet goedgekeurd zijn door de docent op school en door de stagebieder alvorens de leerling verder mag gaan met de volgende opdracht. De tijd waarin de leerling de opdrachten af moet hebben is flexibel. Hij kan
12
er één jaar over doen voor hij niveau-2 bereikt heeft maar ook drie jaar. Aan het einde moet hij een proeve van bekwaamheid afleggen en een praktische toets maken.
2.5
‘Lokaal’, groep
Op school zitten alle leerlingen in één groot, licht, modern ingericht lokaal. Ze zitten deels per opleiding bij elkaar en qua niveau gemengd. Alle relevante docenten zijn aanwezig in het lokaal. De leerlingen hebben een rooster waarop staat welke docent er op welk moment is. Via glaswanden afgeschermd zijn twee kleinere ruimtes gecreëerd waarin in kleine groepjes gewerkt kan worden, al dan niet met een docent. Middenin het lokaal zit, als een spin in een web, de onderwijsassistent. Verder is er een afgeschermde zithoek en een afgeschermd keukentje.
2.6
Docenten, onderwijsassistent, stagebieders
Elke richting heeft een eigen beroepspraktijkdocent, tevens studieloopbaanbegeleider (slb’er). Deze draagt zorg voor de beroepsgerichte leerlijn en de ontwikkelleerlijn. Onder zijn leiding vindt elke maandagmorgen in kleine groepjes een studieloopbaanbegeleidingsgesprek plaats, een terugblik op de stage. De beroepspraktijkdocent bezoekt geregeld het stageadres. Naast de beroepspraktijkdocenten is er een docent voor Nederlands en de vreemde talen en een docent voor rekenen en LLB (leren, loopbaan en burgerschap). Deze docenten hebben zorg voor de algemene leerlijn. Eens per week is er teamoverleg met de teamcoördinator. Doordat de betrokken docenten in dezelfde ruimte werken zijn de lijnen zeer kort. Ook de betrokken docenten hebben bewust gekozen voor de nieuwe werkwijze. Het werken met de ELO vergt een andere didactiek van de docent. Er is sprake van ‘vraag gestuurd’ in plaats van ‘aanbod gestuurd’ onderwijs. Een onderwijsassistent heeft onder andere de dagelijkse zorg voor het computersysteem. Verder noteert hij aan- en afwezigheid, belt hij zo nodig ouders, voert hij leerling gegevens in en ziet er op toe dat de leerlingen aan het werk zijn. Hij kan op hun computer mee kijken. De stagebieders hebben een belangrijke rol gekregen, niet alleen vanwege de tijd die de leerling bij hen doorbrengt maar ook vanwege de bijdrage die ze leveren aan het
13
leren van de leerling, namelijk het begeleiden bij het adequaat aanleren van de praktijkhandelingen.
2.7
Doelen
Een probleem van de gangbare opzet is, zoals eerder gezegd, dat de wereld van school en de praktijkstage gescheiden werelden zijn. Door de koppeling tussen de instructie op de school en het werken aan de opdracht tijdens de stage en door de mogelijkheid instructie en voorbeeldhandeling steeds opnieuw te kunnen bekijken hoopt de school dat de aansluiting tussen theorie en praktijk verbetert. Een ander probleem is dat het mbo een grote voortijdige schooluitval kent. Door de aansluiting van de mbo bij de vmbo, door de maatgerichte werkwijze met de flexibiliteit en door de intensieve begeleiding hoopt men de leerlingen te motiveren en voortijdige uitval te voorkomen.
14
3
Docenten en het onderwijsconcept
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het onderwijsconcept zoals het in de praktijk werkt. De informatie is gebaseerd op interviews met de beroepspraktijkdocenten, de algemene docenten, de onderwijsassistent, de teamleider en op observaties.
3.1
Voorbereiding
Slechts één van de vijf geïnterviewde docenten was betrokken bij de voorbereiding van het mbo en heeft zelf zijn opdrachten gemaakt. De andere docenten die betrokken waren bij het maken van de opdrachten hadden met ingang van het nieuwe schooljaar functies op andere scholen gekregen. De directeur van de aoc-groen school ging bij de daadwerkelijke start met pensioen. Aan de nieuwe docenten werd affiniteit met de werkwijze gevraagd. Ze zijn als het ware in het diepe gegooid. Er was geen handboek, er stond niets op papier. Er heeft geen begeleiding van een externe instantie plaats gevonden en ook in het eerste uitvoeringsjaar vond er geen externe begeleiding plaats. Ook de teamleider van het mbo is nieuw, zij was nog niet aan de vmbo verbonden. De onderwijsassistent is afkomstig van een andere school van de Onderwijsgroep waartoe de school behoort. Het heeft tot gevolg dat slechts één beroepspraktijkdocent, richting landbouw, werkt met opdrachten die hij zelf heeft gemaakt. De anderen moeten het doen met opdrachten die door de voorgangers zijn gemaakt. De docent voor dier en paard is, als vervangster vanwege zwangerschap, op het moment van het interview eerst drie weken werkzaam in haar functie. Voor de opleidingen van de richting groen waren de opdrachten voor het tweede jaar nog niet gereed, met uitzondering van die voor bloem & design. De leerlingen krijgen geen computer mee naar hun stage adres. Op enkele bedrijven blijkt op de stageplek geen computer aanwezig te zijn waardoor de leerlingen hun opdrachten ook niet online kunnen raadplegen.
15
3.2
Geschiktheid vak voor digitaal werken; printen van opdrachten
- Algemeen De vakken zouden zich lenen voor digitaal werken maar niet alle onderdelen. In de praktijk wordt soms weinig met de computer gewerkt. De leerlingen dienen de praktijkopdrachten te laten beoordelen door de docent en door de stagebieder. De handtekeningen kunnen alleen op een geprinte versie gezet worden. De beoordeelde opdracht wordt in het portfolio bewaard. Er is een experiment gaande met een digitaal portfolio. - Dier en paard: Het digitaal werken werkt op school. In de praktijk van dier en paard wordt weinig digitaal gewerkt. - Groen: Bij bloem zouden niet alle onderdelen zich goed lenen voor digitaal werken. Het voordoen en er mee oefenen op school ontbreekt. Op andere scholen gaan leerlingen drie dagen naar school en hebben ze wel de oefenmogelijkheid op school. Al het praktisch oefenen wordt nu uitbesteed aan het stagebedrijf. Op het stagebedrijf heeft men het volgens de docent, maar ook volgens stagebieders, druk en ervaart de stagebieder het soms als een gemis dat een leerling bepaalde handelingen al niet geoefend heeft (zie ook par. 5.5). In de praktijk wordt op het niveau van de leerlingen veelal weinig met de computer gewerkt. - Landbouw: Alle opleidingen – loon, vee en akkerbouw- zijn geschikt voor digitaal werken. Bij alle beroepen in deze branches wordt volgens de docent ook met de computer gewerkt. - Nederlands en Engels: Vakken zijn geschikt voor digitaal werken. Echter een aantal vaardigheden kunnen niet digitaal geleerd worden, bijvoorbeeld het debatteren. Er is bovendien geen extra training voor spreekvaardigheid. De leerlingen komen nu om de beurt bij de docent en moeten in het Engels iets vertellen over de opdracht. Er wordt gebruik gemaakt van de methode ‘Taalblokken’ van Malmberg. - Rekenen/ wiskunde; LLB: Rekenen leent zich tamelijk goed voor digitaal werken. Er wordt gebruik gemaakt van de methode ‘Rekenblokken’ van Malmberg. Voor LLB wordt de methode ‘Connect’ gebruikt. Eén docent heeft de opdrachten uitgeprint en in mappen gedaan. Zijn eigen leerlinggerichte aanvullingen, die hij de individuele leerling geeft, zet hij op papier. De docent die een ander vervangt heeft de opdrachten in een map gekregen. De andere docenten hebben zelf geen geprinte versies van de opdrachten. Sommige leerlingen willen de rekenopgaven volgens de docent op papier mee naar huis en printen ze op school uit.
16
3.3
Consequenties van digitaal werken voor docenten
- Algemeen De docenten hebben plezier in het begeleiden. Ze missen het lesgeven wel. Ze zouden dat af en toe willen, om verdieping aan te brengen en voor de afwisseling voor leerlingen en zichzelf. De nieuwe werkwijze kost hen niet meer energie en tijd. - Dierverzorging en paard De docent, die sinds drie weken werkt, ervaart het werk als vrij eentonig. Aan het einde van de week sturen de leerlingen hun opdracht per mail toe. Ze bekijkt ze in het weekend en bespreekt ze op maandag of dinsdag als de leerlingen op school zijn. Ze heeft plezier in het begeleiden. Van lesgeven is geen sprake, ze mist dat wel. Af en toe een les zou de docent meer motiveren. Afwisseling zou voor de leerlingen ook goed zijn. Deze werkwijze kost haar niet meer tijd en energie. - Groen: tuin, park & landschap; recreatie en groen; bloem & design; groene detailhandel De docent, die niet betrokken was bij de voorbereiding en het maken van de opdrachten, verzorgt het onderwijs voor vier opleidingen. De nieuwe werkwijze vormt een uitdaging voor de docent. Het kostte even tijd om het onder de knie te krijgen maar inmiddels kost de werkwijze niet meer tijd en energie dan de traditionele werkwijze. De opdrachten zijn gemaakt vanuit de eisen voor de eindtermen. Wat niet in de eindtermen aan de orde komt wordt niet aangeboden en soms vindt de docent dat jammer. Hij heeft plezier in het begeleiden. Van lesgeven is geen sprake. Hij zou wel af en toe een halve dag, of 1x per maand via een extra les, iets meer theorie en praktijktraining willen geven en leerlingen dan alvast laten oefenen met een bepaalde handeling in verschillende varianten. - Landbouw: akkerbouw; veehouderij; loonwerk Deze docent heeft de opdrachten zelf gemaakt. De huidige werkwijze is niet te vergelijken met de traditionele manier van lesgeven. Het is volgens hem het vergelijken van appels met peren. Hij doet met veel plezier zijn werk. Hij geeft nog wel les in gewasbescherming. Daarvoor gaat hij met 8 leerlingen, niveau-2, naar de kas. De docent heeft veel leerlingen en heeft er veel taken naast. Hij vervult een spilfunctie bij het digitale werken. Hij geeft extern de voorlichting over deze werkwijze en sluit daarvoor aan bij de andere mbo’s. Verder bereidt hij de introductie van nieuwe leerlingen voor. Hij heeft het druk en het kost hem veel energie. - Nederlands en Engels De werkwijze is motiverend voor de docent. Het vormt voor haar vakken een doorlopende lijn vanuit het vmbo. Door de extra tijd tijdens de les kan ze leerlingen helpen
17
op onderdelen waarop ze slecht zijn. Ze mist het lesgeven wel. Ze zou wel af en toe les willen geven. De werkwijze kost niet meer tijd en energie. - Rekenen en wiskunde en LLB Het eerste jaar met deze werkwijze heeft geen problemen opgeleverd. Het flexibele aspect is erg belangrijk evenals de duidelijkheid. De werkwijze kost niet meer tijd en energie dan de traditionele werkwijze. Deze werkwijze is een oplossing om tegemoet te komen aan de grote verschillen tussen de leerlingen. De docent vindt haar beroep leuk evenals de school. Er heerst een prettige sfeer op de school, mogelijk ook door de kleinschaligheid.
3.4
Rol docent; eigen deskundigheid; behoefte aan scholing
- Algemeen De docenten voelen zich voldoende deskundig. Slechts één docent zou scholing willen volgen over groepsprocessen en het maken/ bijstellen van digitale opdrachten. - Dierverzorging en paard De docent vraagt leerlingen individueel bij zich; vraagt wat ze willen, wat ze doen. Ze zit er achter aan dat ze het dan ook doen. Ze probeert ze te verheffen. Leerlingen moeten weten dat ze bij haar kunnen komen. Ze kan goed uit de voeten met digitaal werken. Doordat haar voorgangster alles goed gedocumenteerd heeft achter gelaten en alle leerlingen met haar heeft besproken kan ze efficiënt werken. Ze heeft geen behoefte aan bijscholing. - Groen: tuin, park & landschap; recreatie en groen; bloem & design; groene detailhandel Hij houdt in de gaten of en hoe de leerling werkt. Als hij ziet dat er hiaten zijn bij een leerling probeert hij individueel bij te werken. Hij geeft geen instructie aan alle leerlingen tegelijk, dat zou het digitale onderuit halen. Wel praat hij af en toe met de leerlingen van een opleiding over bijvoorbeeld waar ze tegen aan lopen. Voor deze docent was de digitale werkwijze helemaal nieuw maar ook het werken met een team van docenten in een groot lokaal met veel leerlingen. In het vmbo was er sprake van duo teaching, hier werken met zeven docenten tegelijk. Er is geen voorbereiding op deze werkwijze geweest. Al doende heeft hij zich de computervaardigheden eigen gemaakt. Hij kan echter zelf de opdrachten niet wijzigen. Hij zou daarin wel scholing willen evenals in het houden van studieloopbaangesprekken. Overigens zeggen de leerlingen van groen vaker dan de leerlingen van de andere richtingen dat het gesprek helpt bij het doen van de stage (zie par. 4.2.2).
18
- Landbouw: akkerbouw; veehouderij; loonwerk Niet alles werkt al geheel efficiënt. Sommige leerlingen hebben nog moeite met zelfstandig werken. De docent blijft niet eindeloos stimuleren. Omdat de leerlingen later ook in hun beroep zelfstandig werken moeten ze volgens hem op een gegeven moment zelf tegen problemen oplopen; dat resulteert bijvoorbeeld in langer doen over de studie. Zijn deskundigheid op alle terreinen is goed. Hij heeft geen behoefte aan bijscholing. - Nederlands en Engels De docent verricht alle voorkomende taken. Ze hoeft zelf geen opdrachten te maken. De docent probeert de leerlingen naar een zo hoog mogelijk niveau te brengen. Haar deskundigheid is goed. Met behulp van de onderwijsassistent heeft ze zich de computervaardigheden voor het begeleiden bij de taalblokken eigen gemaakt; dat loopt nu goed. Ze heeft geen behoefte aan bijscholing. - Rekenen en wiskunde; LLB De docent verricht alle voorkomende taken. Ze hoeft zelf geen opdrachten te maken. Haar deskundigheid is goed. Ze heeft geen behoefte aan bijscholing. Ze is behalve docent ook vestigingsprojectleider voor Magister, een totaal administratie- en leerlingvolgsysteem. Het is inmiddels ingevoerd in het vmbo. Voor deze mbo wordt het maatgericht gemaakt.
3.5
Kwaliteit van de opdrachten
- Algemeen Er was een uniforme opzet afgesproken maar daar heeft niet elke (vertrokken) docent zich strikt aan gehouden. De opdrachten verschillen aanzienlijk per richting en binnen een richting per opleiding in omvang en aantal. Globaal kennen de opdrachten de volgende opzet: er is een duidelijke titel, een inleiding, kerntaak (tekst met ‘wat ga je doen’), eisen (‘wanneer heb je de opdracht voldoende uitgewerkt’), adviezen (‘wat kun je opnemen in je portfolio’), eventueel meer instructie/theorie en vervolgens de opdracht voor op het stageadres (B) en op school (S) en rechts in de zijlijn de achtergrondinformatie met de links (filmpjes, kranten artikelen, internet). Bij de start van het jaar waren vrijwel alle opdrachten gereed. Aan de eerste opdrachten werd meer tijd besteed dan aan de latere toen de tijd begon te dringen. De eerste opdrachten zijn daardoor het meest uitgewerkt. Bij de volgende opdrachten ontbreken de links met onder andere de filmpjes met voorbeeldhandelingen nog voor een groot deel. De docenten hadden die zelf moeten vullen maar de nieuwe docenten zijn daar
19
niet aan toe gekomen. Ze zijn parttime aan de mbo verbonden en hebben nog andere activiteiten. - Dier en paard Er zijn 30 opdrachten per jaar. De opdrachten zijn kort. De docent is van mening dat grotere opdrachten in plaats van veel kleine beter zou zijn. Ze zijn duidelijk en goed uit te voeren. De leerlingen kunnen de instructie gebruiken als kop in hun verslag. Er zijn nog vrijwel geen voorbeeldhandelingen. Een aantal opdrachten is bovendien erg simpel, leerlingen hebben het al gehad op het vmbo. De docent is van plan een aantal opdrachten te integreren en er hogere eisen aan te stellen. De opdrachten zijn wel relevant maar het theoretisch gehalte is beperkt. De leerlingen maken het zichzelf niet moeilijk. Het zou goed zijn als de leerlingen af en toe een theoretische les zouden krijgen om verdieping aan te brengen. Over elke opdracht maakt de leerling een verslag op de computer. De inleiding (theorie) moeten ze kennen. Voor de opdracht moeten ze ‘googlen’, de bronnen moeten ze noteren in het verslag. Ze moeten een voor- en nawoord schrijven. De docent kijkt of alles er in zit, hoe het verslag is opgebouwd en of het Nederlands in orde is. De docent kijkt de opdrachten die ze per mail aan het einde van de week toe sturen in het weekend na. Ze maakt rood wat ze beter moeten doen en geeft een lijst met puntjes er bij. Dat werkt goed. De leerling print de opdracht uit om hem door de stagebieder te laten beoordelen en neemt hem vervolgens mee terug voor zijn portfolio. - Groen De docent vindt de structuur van de opdrachten te omslachtig. In het begin gaat het te veel over competenties, maar deze komen niet echt terug in de opdrachten. De informatie in de opdrachten is nogal beperkt. Er wordt weinig omheen verteld. De opdrachten zijn wel relevant maar de tekst met open vragen is te algemeen. De opdrachten moeten concrete informatie en vragen bieden willen leerlingen er van leren. De leerlingen lezen de opdracht eenmaal door. De vraag is wat blijft hangen. De voorbeeldhandelingen zijn nog niet allemaal klaar en/of gekoppeld aan de opdrachten. Hij heeft zelf de opdrachten (op papier) aangepast. Bij de poten van een spin heeft hij invalshoeken, informatie en vragen opgesteld. Op grond van zijn bezoek aan de stagebedrijven, heeft hij de invulling van de spin voor elke leerling op maat gemaakt. Sinds hij zo werkt is de kwaliteit van de uitgewerkte opdrachten vooruit gegaan. Leerlingen die niveau-1 doen hebben moeite met het lezen van de opdrachten en het produceren van een goed verslag. Hun opdrachten sloten niet goed aan bij hun werkzaamheden op de stageplek. De docent heeft telkens met de drie leerlingen en hun stagebedrijf bekeken wat de activiteiten zijn die ze in de praktijk doen en de opdrachten (geënt op de proeve van bekwaamheid) herschreven naar de praktijkhandelingen. Hij heeft meer opdrachten aangeboden dan het verplichte aantal.
20
- Landbouw De docent heeft de opdrachten zelf gemaakt en is tevreden over de relevantie en het theoretisch gehalte. Een aantal links moeten nog gevuld worden. De docent heeft gaandeweg het jaar veranderingen aangebracht in de opdrachten, zodanig dat de leerlingen zo weinig mogelijk hoeven te klikken. Hij heeft de aparte opdrachten voor school en stage in elkaar geschoven en er is een soort van planning in aangebracht.. Hij vindt het jammer dat het aantal opdrachten niet voor alle opleidingen hetzelfde is. Hij zou meer uniformiteit willen zien, met lichte en zware opdrachten. - Nederlands en Engels De docent ziet mogelijkheden om de opdrachten didactisch beter te maken. In het systeem van Thieme, waar ze eerder mee heeft gewerkt, staat aangegeven waaraan de opdrachten moeten voldoen; leerlingen kunnen het afvinken indien daarvan sprake is. Dat kan in de hier gebruikte opdrachten niet. Verder zitten er een aantal taalfouten in. In instructief opzicht zijn de opdrachten goed. Lesgeven zou soms efficiënter zijn. Bij taal maken leerlingen opdrachten op de computer waarbij het programma aangeeft of ze de opdracht goed of fout hebben gemaakt. Er zijn nog geen landelijke toetsen. De docent maakt gebruik van de gecertificeerde toetsen die behoren bij de methode ‘Taalblokken’. Als de leerling er een onvoldoende op haalt moet hij de stof opnieuw doen en de toets nog eens maken. - Rekenen en wiskunde De vakdocent rekenen/ wiskunde maakt gebruik van de methode ‘Rekenblokken’ (van Malmberg) die gemaakt is met het oog op de landelijke in te voeren toetsen. De methode staat inhoudelijk nog in de kinderschoenen. De kwaliteit van de instructie is wisselend. De programma gestuurde opgaven maken efficiënt werken mogelijk. De leerlingen hebben zelf een controlemogelijkheid; via een vinkje zien ze of ze een opdracht goed gemaakt hebben; de leerling kan pas verder na goede beantwoording. Alle bij de onderwijsgroep aangesloten AOC’s nemen de instellingstoets rekenen af. Elke AOC kan zich daardoor vergelijken. De leerlingen krijgen er een cijfer op. Er wordt naar gestreefd dat de leerlingen in het eerste jaar niveau F1 behalen. De toets uitslag is niet doorslaggevend voor het kunnen behalen van de startkwalificatie maar de school vindt het wel belangrijk dat de leerlingen de stof beheersen voor hun algemeen functioneren en voor doorstroom. Eerst maken de 1-dags leerlingen de toets, dan de 2 daags leerlingen. Omdat de leerlingen op het vmbo geen rekenen meer hebben gehad hebben nogal wat leerlingen er moeite mee. Daarom kunnen de leerlingen twee keer per week komen voor extra ondersteuning. - LLB Methode ‘Connect’. Voor twee jaar zijn er 14 hoofdstukken.
21
3.6
Zicht op het functioneren van de leerling
- Algemeen Doordat de leerlingen van een eigen docent verspreid zitten in het grote lokaal is het voor de docenten moeilijk te zien of ze aan het werk zijn. Ze kunnen ook iets anders doen dan werken aan de opdracht. Voor de vakdocenten, die alle leerlingen hebben, is het helemaal moeilijk. De onderwijsassistent houdt in de gaten of de leerlingen daadwerkelijk aan hun opdracht werken. Hij kan meekijken op hun computer. Maar als hij te vaak waarschuwt verliest het zijn effect. De docenten kennen vooral de prestaties van hun leerlingen bij hun eigen vak, minder de prestaties bij andere vakken. Op het sociaal-emotioneel functioneren hebben ze allen een goed zicht. - Dierverzorging en paard Doordat de leerlingen de opdrachten moeten laten beoordelen heeft ze goed zicht op wat ze er mee gedaan hebben op de stage. Ze moet nog op bedrijfsbezoek om een betere indruk van het functioneren van haar leerlingen tijdens de stage te krijgen. Ze had in de week voorafgaand aan het interview alle leerlingen bij zich gehad. Ze heeft met hen in een schema bekeken hoe ver ze zouden moeten zijn en hoe ver ze daadwerkelijk zijn. Sociaal-emotioneel functioneren van leerlingen: Ze heeft, door de goede overdracht en de gesprekken met elke leerling, een goed zicht op het sociaal-emotioneel functioneren van elke leerling. Bij veel leerlingen is er thuis sprake van problemen. Die problemen staan het schoolwerk soms in de weg. Ze kan de leerlingen (11) voldoende individuele aandacht geven. - Groen: tuin, park & landschap; recreatie en groen; bloem & design; groene detailhandel Doordat de leerlingen hun opdrachten moeten laten beoordelen als ze af zijn heeft de docent goed zicht op de prestaties bij het eigen ‘vak’, ook op de stage. Maar informatie van de stagebieder en de leerling is daarnaast belangrijk. Voor de andere vakken heeft hij geen actueel beeld van de leerlingen. Hij zou per twee weken wel een overzicht willen van de vorderingen op alle ‘vakken’. Hij heeft goed zicht op het sociaalemotioneel functioneren van leerlingen, beter dan als mentor in het vmbo. Hij gaat ‘s morgens bij elke leerling even langs. Hij krijgt daarnaast input van het stagebedrijf. Soms belt hij met ouders. Hij weet veel van de leerlingen. Leerlingen die vanwege ernstige problemen het elders wellicht zouden laten af weten blijven toch komen. Hij heeft 17 leerlingen; hij kan ze voldoende individuele aandacht geven. - Landbouw: akkerbouw; veehouderij; loonwerk De docent heeft alleen goed zicht op de leerlingen wat betreft de prestaties voor het eigen vak, namelijk via het overzicht hoeveel opdrachten zijn goedgekeurd. Elke docent houdt zijn eigen registratie bij. Doordat iedere leerling verschillende en een ver-
22
schillend aantal opdrachten heeft gedaan is het moeilijk te volgen. Samen met prestaties voor rekenen, LLB, Nederlands en Engels zou het via één overzicht oproepbaar moeten zijn. Hij gaat regelmatig langs bij de stagebedrijven en heeft dan contact met stagebieder en leerling, daardoor heeft hij goed zicht op praktijkwerk. Sociaalemotioneel functioneren van leerlingen: Hij heeft daar meestal wel goed zicht op. Door het grote aantal leerlingen (21) is het lastig steeds individuele aandacht te geven. - Nederlands en Engels Ze heeft goed zicht op de prestaties voor haar eigen vakken. Sociaal-emotioneel functioneren van leerlingen: De docent ziet de leerlingen veel minder uren dan de beroepspraktijkdocenten. Ze hoort tijdens de tweewekelijkse leerlingbesprekingen hoe het gaat. Volgens deze vakdocent hebben deze leerlingen behoefte aan uitleg bij haar vak. Ze kan door deze werkwijze wel meer individueel lesgeven maar de tijd daarvoor is ten gevolge van het grote aantal leerlingen, 49, beperkt. Een kind dat geen hulp vraagt, maar het misschien wel nodig heeft, kan aan de aandacht ontsnappen. - Rekenen en wiskunde De docent heeft een goed zicht op de rekenprestaties. Per onderdeel houdt ze bij welke opgaven goed zijn gemaakt door de leerlingen. De docent zet op een overzicht, dat hangt aan een muur, welke rekenonderdelen zijn afgerond (in het eigen systeem ook per subonderdeel), welk overzicht alle andere docenten (en leerlingen) kunnen zien. Sociaal-emotioneel functioneren van leerlingen: zie onder Nederland/ Engels
3.7
Variatie in leerwegen
- Algemeen Door de eigen keuze én door het verschil in tempo werken leerlingen van een zelfde richting aan verschillende opdrachten. Meisjes melden zich eerder dan jongens, stellen vragen en werken ijverig. Voor jongens geldt dat alles minder, zij hebben meer sturing nodig. - Dierverzorging en paard Eén leerling was al snel klaar met alle opdrachten voor niveau-2; zij gaat naar een andere school. Een aantal leerlingen heeft minder opdrachten gedaan dan zou moeten. Meer jongens lopen achter dan meisjes. Meisjes melden zich en stellen vragen, jongens melden zich niet. - Groen: tuin, park & landschap; recreatie en groen; bloem & design; groene detailhandel Leerlingen kiezen zelf de volgorde maar sommige opdrachten moeten ze aan het begin en andere aan het einde maken omdat dat logischer is. Het gevaar bestaat dat ze gaan
23
kopiëren van elkaar. Eén leerlinge was in mei al klaar met de opdrachten die voor twee jaren bedoeld waren. Ze heeft bovendien nog extra opdrachten van een andere richting gedaan. Ze gaat verder op een andere school met een heel andere opleiding op niveau 3. Er zijn ook enkele leerlingen die behoorlijk achter lopen. Ze hebben niet voldoende motivatie om zich echt in te zetten. Ze hebben waarschijnlijk geen twee jaar maar twee en een half jaar nodig voor alle opdrachten. Het is het voordeel van dit systeem. Elders zouden deze leerlingen waarschijnlijk gestopt zijn. - Landbouw: akkerbouw; veehouderij; loonwerk Leerlingen kiezen zelf aan welke opdracht ze werken maar er zit wel structuur in. Soms vindt op leerlingniveau enige sturing plaats. De docent houdt de aansturing bewust beperkt, hij neemt het probleem niet over van de leerling. Als een leerling iets wil moet hij zelf bij de docent komen. De meeste leerlingen begrijpen dat ze zelf initiatieven moeten nemen. Een klein aantal leerlingen zal het nooit leren. - Nederlands en Engels Er staan opdrachten op het bord voor de normale route. De leerlingen kunnen zelf kiezen. Als ze sneller willen gaan gebeurt dat in overleg met de docent. De leerlingen zien dat een ander sneller gaat en dat stimuleert. - Rekenen en wiskunde Leerlingen werken in hun eigen tempo de leerstof met opgaven (digitaal) door. De vorderingen zijn heel verschillend. De methode differentieert goed naar niveau en tempo. Over het algemeen werken de jongens minder ijverig dan de meisjes. Jongens hebben meer sturing nodig. Twee leerlingen hebben alle opdrachten al gemaakt.
3.8
Motivatie voor digitaal werken bij leerlingen
De leerlingen weten dat ze er voor zichzelf zitten en niet voor de docent of de school. Maar de motivatie verschilt sterk per leerling, af te lezen aan de concentratie waarmee ze op school werken en het aantal opdrachten dat ze gemaakt hebben. Serieuze leerlingen werken goed. Eén docent meent dat het digitaal werken de positief ingestelde leerlingen lijkt te motiveren. Bij minder gemotiveerde leerlingen is het moeilijk in te schatten. Het maatwerk helpt. Een andere docent denkt dat af en toe een les, voor de broodnodige afwisseling, goed zou zijn voor de motivatie van de leerlingen. Meisjes produceren meer dan jongens. Vooral de jongens van Landbouw zouden weinig doen. Ze vinden er niets aan op school en willen werken. Opgemerkt is ook dat de leerlingen over het algemeen goed gemotiveerd zijn. De sfeer is vertrouwd, de meesten kennen elkaar van het vmbo, kennen de leraren en het gebouw is vertrouwd. De prettige sfeer is een voortzetting van die op het vmbo.
24
Indien een leerling een beroepsdocent niet mag moet hij het daar een heel jaar mee doen. Gelukkig kan een andere docent dan wel eens inspringen.
3.9
Kwaliteit handelingen tijdens stage
Cognitief zouden leerlingen in de praktijk veel beter leren dan op school. De stagebieder weet praktisch meer dan de leerkracht. De praktijk verandert steeds. De stagebieders hebben eigen inzichten, eigen oplossingen. Er is in de meeste gevallen ook sprake van een 1 op 1 relatie. Daardoor pikt een leerling meer op dan wanneer in een groepje iets verteld wordt. In sommige branches wordt het echter wel gemist dat de leerling de praktijkhandelingen nog niet heeft uitgevoerd op school. Qua sociale vaardigheden zouden leerlingen ook meer leren in de praktijk. De stagebieder wil dat de leerling zich netjes opstelt, zich voorstelt, vriendelijk met de klant omgaat. Omdat de leerling daadwerkelijk met de praktijk bezig is, is zijn inzet groter dan in een lokaal op school. De leerling moet de stagebieder zelf benaderen voor de stage.
3.10
Positieve factoren
Aan de docenten is een aantal factoren voorgelegd die mogelijk bijdragen aan het feit dat er vrijwel niet gespijbeld is en er geen sprake is van voortijdig schoolverlaten. De docenten konden de mate van invloed aangeven. Daarnaast konden ze andere factoren toevoegen. Het volgende overzicht toont de resultaten.
25
Bijdrage van factoren volgens docenten op het ontbreken van spijbelen en voortijdig schoolverlaten
Weet niet/ nvt
Geen
Beetje
het digitaal werken de aansluiting van de opdrachten bij de praktijk de voorbeeldhandelingen het studieloopbaan-begeleidingsgesprek het ‘strakke’ regiem bij afwezigheid de stimulerende werking van de eigen docent de aanwezigheid van meerdere docenten beschikbaarheid/aanwezigheid onderwijsassistent de invloed van de ‘eigen’ leerlingen de aanwezigheid van ook andere leerlingen de goede stageplekken het aannamebeleid Anders: - Hameren op eigen belang afmaken school - Individueel aanspreken - Duidelijke structuren - Kleinschaligheid school - Korte lijnen docenten
1x
1x
2x
3x 1x -
Rede- Veel lijk wat
1x 3x
1x 1x 1x
1x 2x 3x 3x
1x
3x 3x
1x
1x
1x 1x
1x
2x
3x 2x 4x
N.B. De vraag is door vier docenten beantwoord; de docent die eerst drie weken werkzaam was in deze functie heeft de vraag niet beantwoord. Uit het overzicht blijkt dat volgens de docenten vooral de aansluiting bij de praktijk, het ‘strakke’ regime bij afwezigheid, de stimulerende werking van de eigen docent en de aanwezigheid van tegelijkertijd ook andere docenten, de aanwezigheid van vertrouwde leerlingen, de onderwijsassistent en vooral ook de goede stageplekken een bijdrage leveren aan het tegen gaan van spijbelen en voortijdig schoolverlaten. Aan de genoemde factoren zijn nog toegevoegd: het er op hameren dat de leerlingen er voor hun eigen belang zitten, het individueel aanspreken van leerlingen, de duidelijke structuren, de kleinschaligheid van de school en de korte lijnen van de docenten doordat ze tegelijkertijd in dezelfde ruimte aanwezig zijn. Opvallend is dat het digitaal werken op zich niet veel invloed zou hebben. Wel is gesteld dat door het digitaal werken de andere factoren mogelijk zijn gemaakt. Een aantal docenten heeft nog het een en ander toegevoegd bij het langslopen van de factoren. Op de structuur zou nog meer ingestoken kunnen worden. De leerlingen heb-
26
ben behoefte aan structuur. De digitale werkwijze maakt leerlingen zelfstandig. De digitale werkwijze maakt flexibiliteit mogelijk. Een leerling die vanwege ziekte een tijdje afwezig was geweest kon zonder problemen weer doorgaan. Door de studieloopbaangesprekken kunnen leerlingen goed in de gaten gehouden worden. De voorafgaande eigen vmbo maakt dat de school vertrouwd is voor veel leerlingen. Voor de leerlingen is de school één groot sociaal gebeuren. Ook de ‘eigen’ docenten dragen bij aan de vertrouwdheid. Over het algemeen zijn leerlingen en docenten vriendelijk; ze besmetten elkaar met de vriendelijkheid. Voor vragen over het vak is de eigen vakdocent de eerst aangewezene, maar op gedragsniveau kunnen docenten het van elkaar overnemen. Een docent staat niet alleen voor een irritante leerling. En de leerling kan zich ook tot andere docenten wenden. Docenten hebben intensief contact met de stagebieders. Dit werkt motiverend voor iedereen. Het aannamebeleid was nog geen issue. Maar het verdient wel aandacht. Wat kan de school een leerling bieden? Is het minimaal praktijkschoolniveau, niveau-1 of niveau2? Indien de school te veel leerlingen met problemen aanneemt kan dat een valkuil voor de school worden. Als de eisen vanuit de overheid ten aanzien van rekenen en taal strenger worden (met centrale toetsen) zal er selectie moeten plaatsvinden. Een aantal van de huidige leerlingen zouden niet voldaan hebben aan de eisen.
27
4
Leerlingen en het onderwijsconcept
In dit hoofdstuk worden de antwoorden van de leerlingen beschreven die ze gegeven hebben op de vragen naar de verschillende elementen van het onderwijsconcept, de randvoorwaarden en de doelen zoals die genoemd zijn in hoofdstuk 1. Tevens wordt weergegeven welk percentage aan opdrachten de leerlingen aan het einde van het eerste jaar hadden afgerond. Die gegevens zijn afkomstig van de leerling administratie die de docenten bij houden.
4.1
Kenmerken van de betrokken leerlingen
4.1.1 Feitelijke kenmerken respondenten De vragenlijst is ingevuld door 46 leerlingen (van groen ontbrak één leerling, van landbouw ontbraken twee leerlingen; daarnaast is één ingeschreven leerling, bij dier, niet gestart vanwege een GGZ traject; zie ook paragraaf 1.2). Het aantal van 46 respondenten betekent dat 1 respondent staat voor ongeveer 2%. Het betekent dat bij het afzetten van variabelen tegen elkaar (bijvoorbeeld geslacht tegen z’n best doen op school), de verschillen tamelijk groot moeten zijn willen ze betekenisvol zijn. Voor de variabelen geslacht (jongen/meisje), richting (dier, groen, landbouw), leerweg (bbl. Bol, praktijkschool), niveau (1 of 2) en herkomst vmbo (eigen/ andere) is bekeken in hoeverre de antwoorden op de vragen verschillen. Richting en opleiding; geslacht In dit rapport worden drie richtingen onderscheiden: dier, groen en bloem. De drie richtingen tellen negen opleidingen. In de onderstaande tabel staat de verdeling van de leerlingen, naar geslacht, over de richtingen en opleidingen.
29
Tabel 1: Gevolgde richtingen en opleidingen van responderende leerlingen naar geslacht Richting
Opleiding
Dier
24%
Groen
35%
Landbouw
41%
Totaal
100%
Dierverzorging Paardenhouderij Tuin, park & landschap Recreatie & groen Bloem & design Groene detailhandel Akkerbouw Veehouderij Loonwerk
Jongens Meisjes n=34 n=12
Totaal n=46
abs
9% 3% 12% 15% 0% 9%
33% 25% 0% 0% 33% 0%
15% 9% 9% 11% 7% 7%
7 4 4 6 3 3
18% 18% 18% 102%
0% 8% 0% 99%
13% 15% 13% 99%
6 7 6 46
N.B. dat de totaal percentages niet uitkomen op 100 is een gevolg van afronding van de percentages op hele getallen. Van de 46 invullers is 74% (34 leerlingen) van het mannelijke geslacht en 26% (12 leerlingen) van het vrouwelijke geslacht. De jongens zijn derhalve oververtegenwoordigd. De richting landbouw is de grootste met 41% van de leerlingen; de verdeling van de leerlingen over de drie opleidingen, akkerbouw, veehouderij en loonwerk, ontloopt elkaar weinig (van landbouw hebben twee leerlingen de vragenlijst niet ingevuld). De richting groen komt op de tweede plaats met 36%, twee opleidingen die meer een ‘buiten’ karakter hebben, namelijk tuin, park& landschap en twee opleidingen die meer een ‘binnen’ karakter hebben, namelijk bloem & design en groene detailhandel (van bloem heeft één leerling de vragenlijst niet ingevuld). De richting dier is met 24% wat kleiner, waarbij dierverzorging wat meer leerlingen telt dan paardenhouderij. De keuzes van de jongens en meisjes zijn vrij traditioneel. Het merendeel van de meisjes volgt een opleiding rond dier, het merendeel van de jongens rond landbouw. Het aandeel jongens dat groen doet volgt vooral de ‘buiten’ opleidingen, de meisjes de ‘binnen’ opleiding. In de volgende tabel staan de verdelingen van de leerlingen over de variabelen leerweg, niveau, voormalige vmbo en baantje naast de stage
30
Tabel 2: Onderwijskenmerken van responderende leerlingen Leerweg
Niveau
- bbl 15% - bol 76% - praktijkschool 9%
- niveau 1 - niveau 2
13% 87%
Voormalige vmbo
Baantje naast stage
- eigen vmbo 64% - andere vmbo 36%
- nee - ja
35% 65%
Leerweg Driekwart van de leerlingen (35 leerlingen) volgt de beroeps opleidende leerweg (BOL). Op de betreffende school volgen deze leerlingen, zoals in paragraaf 2.3 gezegd, voor 40% van hun tijd onderwijs op school en voor 60% van de tijd stage (officieel bpv, beroeps praktijk vorming). Een klein deel (7 leerlingen) volgt de beroeps begeleidende leerweg (BBL), hetgeen inhoudt dat ze 30% van de tijd naar school gaan. Ze volgen gedurende drie periodes één dag onderwijs op de school en gedurende één periode, in de winter, twee dagen onderwijs op de school. Voor de rest van de tijd hebben ze een baan, met contract, in de betreffende richting bij een erkend BPV bedrijf. Nog een klein aantal (4 leerlingen), volgt de praktijkschool maar komt een dag per week naar deze mbo school voor het volgen van hun ‘beroepsgericht vak’. De algemene vakken, rekenen, Nederlands en Engels volgen ze op de praktijkschool maar de toetsen doen ze op deze mbo school. Ook deze leerlingen hebben de vragenlijst ingevuld. Niveau Het merendeel der responderende leerlingen (40 van de 46) volgt het onderwijs op niveau-2, hetgeen betekent dat ze een startkwalificatie kunnen behalen. De resterende leerlingen, die niveau-1 volgen, kunnen na het behalen van het certificaat van niveau-1 eventueel doorgaan met niveau-2. De leerlingen van niveau-1 maken een andere proeve van bekwaamheid waarvoor ze ook andere opdrachten, eventueel dezelfde als de anderen met minder eisen, maken. Daarnaast krijgen ze minder Engels. Voor leerlingen van de praktijkschool zou het behalen van niveau-2, vanwege de eisen die door de overheid aan rekenen en taal gesteld worden, vrijwel niet haalbaar zijn. Herkomst vmbo Twee derde van de leerlingen heeft op de eigen vmbo gezeten, een derde is afkomstig van een andere vmbo of andere school. Vooral de leerlingen van dier komen van een andere vmbo, die van landbouw van de eigen vmbo (van andere vmbo: dier 64%, groen 38%, landbouw 17%).
31
Stagebedrijf; baantje; toekomstig beroep Niet in de tabel: de helft loopt stage op een bedrijf waar minder dan vijf mensen werken. De andere helft loopt stage op een bedrijf waar meer dan vijf mensen werken. Tweederde van de leerlingen, ongeacht de opleiding die ze volgen, heeft naast de stage nog een baantje. Soms is dat op het stagebedrijf. Ruim de helft van de leerlingen weet wat ze willen worden. 4.1.2 Verschillen in feitelijke kenmerken naar geslacht Bij een aantal van de voornoemde variabelen bestaan er verschillen tussen de 34 jongens (74%) en de 12 (26%) meisjes. De volgende tabel laat dat zien. Door afrondingen van de percentages op hele getallen bedraagt het totaal percentage soms meer of minder dan 100%. Tabel 3: Kenmerken van de leerlingen naar geslacht Richting Jongens (34) Meisjes (12) Leerweg Jongens (34) Meisjes (12) Niveau Jongens (34) Meisjes (12) Eigen vmbo Jongens (33) Meisjes (12) Baantje Jongens (34) Meisjes (12) Weet wat hij/zij wil worden Jongens (34) Meisjes (12)
Dier
Groen
Landbouw
12% ( 4) 58% ( 7) BOL 74% (25) 83% (10) Niveau-1 9% ( 3) 25% ( 3) Nee 30% (10) 50% ( 6) Nee 35% (12) 33% ( 4) Nee
35% (12) 33% ( 4) BBL 21% ( 7) 0% ( 0) Niveau-2 91% (31) 75% ( 9) Ja 70% (23) 50% ( 6) Ja 65% (22) 67% ( 8) Zo’n beetje
53% (18) 8% ( 1) Praktijkschool 6% ( 2) 17% ( 2)
21% ( 7) 25% ( 3)
18% ( 6) 42% ( 5)
62% (21) 33% ( 4)
100% 99% 101% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Ja 101% 100%
Jongens doen vaker landbouw, meisjes vaker dier zoals eerder is vastgesteld. Jongens volgen vaker de basisberoepsgerichte leerweg (1 dag op school, in de winter 2 dagen) dan meisjes. Meisjes komen relatief gezien iets vaker dan jongens van de praktijkschool. De meisjes van de praktijkschool volgen vrijwel allen groen. Meisjes doen dan relatief ook iets vaker dan jongens niveau-1. Daarnaast doen nog twee jongens die bol volgen niveau-1. In dier volgt 18% niveau-1 (twee leerlingen), in groen eveneens 18%
32
(drie leerlingen), in landbouw 5% (één leerling). Eén ontbrekende leerling, een jongen van landbouw, werkt op niveau-1, de andere ontbrekende leerlingen op niveau-2. De jongens komen relatief iets vaker dan de meisjes van de eigen vmbo. Jongens en meisjes hebben ongeveer even vaak een baantje, namelijk twee derde deel. Maar jongens weten vaker dan meisjes wat ze willen worden; Vooral de leerlingen van landbouw weten wat ze willen worden, namelijk 79% weet dat, van dier 36%, van groen 38%. 4.1.3 Begrijpbaarheid van de vragenlijst Getracht is de vragenlijst begrijpelijk te maken voor de leerlingen met het laagste cognitieve niveau, de leerlingen van de praktijkschool. Zoals eerder gezegd volgen deze leerlingen hun beroepsgericht vak op de mbo maar de algemene vakken op hun eigen praktijkschool. In onderstaande tabel staat in hoeverre de leerlingen de vragenlijst konden begrijpen. Tabel 4: Begrijpbaarheid vragenlijst Hoe vond je het om deze vragenlijst in te vullen? - Behoorlijk moeilijk - Ging wel - Niet zo moeilijk Nutteloos
0% 30% 67% 2%
Geen enkele leerling vond het invullen echt moeilijk. Wat minder dan een derde deel had er enige moeite mee. Dit blijken vaker leerlingen van de praktijkschool te zijn dan van andere leerwegen (ging wel: praktijkschool 75%, bbl 43%, bol 26%) Zo nodig hebben de docenten enige toelichting gegeven. Eén leerling heeft zelf ingevuld ‘nutteloos’. Bij nadere inspectie blijkt dit de leerling te zijn die vrijwel alles negatief heeft ingevuld. Uit een toelichting van de praktijkdocent bleek dat deze leerling achteraf ten onrechte op de school is aangenomen; bij de intake had hij zich niet negatief uitgelaten over het digitaal werken.
4.2
Leerlingen en de school
4.2.1 Kwaliteit van de opdrachten volgens leerlingen Over allerlei aspecten van de opdrachten is de leerlingen naar hun mening gevraagd. Deze aspecten zijn ondergebracht onder de noemer ‘kwaliteit’ van de opdrachten. De
33
kwaliteit van de opdrachten kan mogelijk de mening over digitaal werken mede bepalen. Onderstaande tabel toont de resultaten. Tabel 5: Oordeel van leerlingen over de opdrachten Wat vind je van de afVind je de opdrachten Wat vind je van de Wat vind je van de theointeressant lengte van de opdrach- wisseling in de opdrach- rie in de opdrachten ten ten - Nee 20% - Gaat we 57% - Ja 24%
- Te lang - Te kort - Goed
26% 0% 74%
- Te weinig - Gaat wel - Goed
0% 41% 48%
- Te weinig - Te veel - Goed
4% 39% 57%
Over het algemeen zijn de leerlingen goed tot gematigd tevreden over de kwaliteit van de opdrachten: het interessant zijn er van, de lengte, de afwisseling en de hoeveelheid theorie. Een klein deel vindt ze niet interessant of te lang. Ongeveer vier op de tien leerlingen vinden dat er te veel theorie in de opdrachten zit maar ook enkelen vinden dat er te weinig theorie in zit. De laatste decennia heeft het leren samenwerken aandacht gekregen in het onderwijs omdat de meeste leerlingen dat ook in hun werksituatie moeten. De school heeft er in haar concept nog geen nadruk op gelegd omdat voorlopig andere aspecten prioriteit hebben. De onderstaande tabel laat, behalve het kunnen begrijpen van de opdrachten, ook zien in hoeverre er samengewerkt wordt en wat de behoefte is aan samenwerken. Tabel 6: Begrijpbaarheid opdrachten. Samenwerken Kun je de opdrachten zonder hulp begrijpen
Zou je wel met een ander/ anderen willen samenwerken
- Nooit - Soms - Meestal/altijd
- Doe het al - Nee - Ja
0% 55% 46%
41% 15% 44%
Een deel van de leerlingen, ongeveer de helft, kan de opdrachten zonder hulp soms niet begrijpen. Het betekent dat sommige opdrachten voor een deel van de leerlingen aan de moeilijke kant zijn. De verschillen naar richting zijn niet heel groot, maar leerlingen van landbouw hebben er soms iets meer moeite mee dan van de andere richtingen (landbouw 68%, dier 46% en groen 44%). Bijgevolg hebben jongens er soms ook iets meer moeite mee dan meisjes (59% versus 42%). Het blijken daarnaast vaker leerlingen te zijn die de basisberoepsgerichte leerweg volgen (bbl) die soms wat meer moeite hebben met het zonder hulp kunnen begrijpen van de opdrachten (100%, versus 46% van bol en 50% van praktijkonderwijs). Van de bol leerlingen begrijpt 54%
34
en van de praktijkschoolleerlingen 50% de opdrachten altijd, terwijl dat van de bblleerlingen 0% is. De meeste leerlingen werken al samen of zouden samen willen werken. Leerlingen van landbouw werken wel al wat vaker samen dan leerlingen van andere richtingen. Verder verschillen leerlingen van de drie richtingen en jongens en meisjes weinig van elkaar wat betreft het willen samenwerken. In het eerste interview is door de teamleider opgemerkt dat samenwerken nog geen prioriteit had omdat andere zaken eerst geregeld moesten zijn. 4.2.2 Studieloopbaanbegeleidingsgesprek Dit gesprek gaat voornamelijk over het werken aan de opdracht op school en tijdens de stage en wordt gevoerd met de praktijkdocent. Het is een nieuw onderdeel en moet volgens de docenten nog vorm krijgen. Daarop vooruitlopend zijn een aantal vragen gesteld over het gesprek, zoals de volgende tabel laat zien. Tabel 7: Studieloopbaanbegeleidingsgesprek Leer je door dit gesprek wat je goed of fout doet
Leer je door dit gesprek Helpt dit gesprek je bij Helpt dit gesprek je bij na te denken over hoe het maken van je ophet doen van je stage je iets moet aanpakken dracht
- Nee 15% - Beetje 52% - Ja 33% (zeker elke dag)
- Nee - Beetje - Ja
15% 35% 50%
- Nee - Beetje - Ja
26% 50% 24%
- Nee - Beetje - Ja
28% 39% 33%
Ondanks dat het gesprek nog niet systematisch gevoerd wordt zegt toch verreweg het merendeel der leerlingen dat ze er van leren: wat ze goed of fout doen en nadenken over hoe ze iets moeten aanpakken. Een klein deel zegt er niet van te leren. Bij driekwart deel zou het gesprek helpen bij het maken van de opdracht en het doen van de stage. Het gesprek lijkt daarmee een belangrijk onderdeel van het curriculum. Leerlingen van landbouw leren volgens eigen zeggen minder van het studieloopbaangesprek dan leerlingen van dier en groen. Van leerlingen van landbouw leert 32% na te denken hoe ze iets moeten aanpakken, van groen 50% en van dier 82%. Van landbouw vindt 16% volmondig dat het gesprek helpt bij de stage, van groen 56% en van dier 27%. Meisjes beantwoorden al deze vragen derhalve positiever dan jongens. Van de jongens leert 41% na te denken over hoe je iets moet aanpakken en van de meisjes 75%. Van de jongens vindt 18% dat het gesprek helpt bij het maken van de opdracht, van de meisjes 42%.
35
4.2.3 De praktijkdocent De praktijkdocent speelt een belangrijke rol. Hij verzorgt het beroepsgerichte vak, hij is belast met het maatwerk voor elke leerling en hij bewaakt de voortgang. De resultaten van een aantal vragen over didactische vaardigheden van de praktijkdocent staan in onderstaande tabel. Tabel 8: Oordeel over didactische vaardigheden van de praktijkdocent Legt de praktijk-docent goed uit
Luistert de praktijk-docent goed naar je
Helpt de praktijkdocent je als je dat nodig hebt
- Nee - Gaat wel - Ja
- Nee - Gaat wel - Ja
- Kan het zelf - Te weinig - Genoeg
4% 33% 62%
4% 29% 67%
9% 9% 83%
De meeste leerlingen zijn tevreden over de praktijkdocent. Een enkeling is niet zo tevreden over het uitleggen, luisteren en hulp krijgen. De volgende tabel toont de relatie die de leerlingen ervaren met hun praktijkdocent. Tabel 9: Oordeel over de relatie met de praktijkdocent Houdt de praktijk-docent rekening met jouw problemen
Kun je goed opschieten met de praktijkdocent
- heb ze niet - te weinig - genoeg - zeg ze niet
- Nee - Gaat wel - Ja
26% 11% 61% 2%
2% 22% 76%
Een kwart van de leerlingen geeft aan geen problemen te hebben, van de jongens 32% niet, van de meisjes 8% niet. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat nogal wat leerlingen problemen hebben, de meisjes bijna allemaal. Een klein aantal vindt dat de docent te weinig rekening houdt met hun problemen. Verreweg de meesten zijn er tevreden over. Eén leerling zegt niet goed met de praktijkdocent te kunnen opschieten; de anderen kunnen meest goed opschieten met de praktijkdocent. Van landbouw kunnen allen goed opschieten met de praktijkdocent, van de andere richtingen bijna twee derde deel, de rest antwoordt met gaat wel. 4.2.4 De vakken De vakken worden gegeven door twee vakdocenten; de een geeft rekenen en leren, loopbaan en burgerschap (LLB), de ander Nederlands en Engels. Over de vakken zijn een aantal vergelijkbare vragen gesteld als over het beroepsgerichte onderdeel.
36
Tabel 10: Oordeel over de vakken Begrijp je de opdrachten van het rekenen
Krijg je voldoende hulp bij het rekenen
Begrijp je de opdrach- Krijg je voldoende ten van taal hulp bij taal
- Nooit - Soms - Meestal
- Kan het zelf 4% - Te weinig 48% - Genoeg 48%
- Nooit - Soms - Meestal
15% 54% 30%
0% 9% 91%
- Kan het zelf 13% - Te weinig 7% - Genoeg 80%
Rekenen Het wordt door het docententeam erkend dat leerlingen moeite hebben met rekenen. Op het vmbo hebben ze geen rekenen gehad en mochten ze de rekenmachine gebruiken. Ze moeten dus terugvallen op wat ze op de basisschool hebben geleerd. Ongeveer twee derde begrijpt de opdrachten niet altijd. Bijna de helft van de leerlingen vindt dat ze er niet genoeg hulp bij krijgen. Overigens kunnen de leerlingen twee maal per week terecht voor extra hulp bij rekenen. Leerlingen van groen begrijpen het rekenen het beste, die van landbouw en dier minder vaak. Leerlingen van landbouw vinden vaker dat ze te weinig hulp krijgen bij rekenen (68% zegt te weinig), die van dier en groen zeggen dat minder vaak (46% en 25%). Het zijn met name de bbl leerlingen die vinden dat ze te weinig hulp krijgen (71% versus 46% van bol en 25% van praktijkonderwijs). Bbl leerlingen zijn minder vaak op school, misschien vormt dat een verklaring. Jongens en meisjes verschillen weinig in hun antwoorden als het om rekenen gaat. Taal De leerlingen hebben minder moeite met taal dan met rekenen. Enkelen begrijpen de opdrachten soms niet helemaal goed en vinden dat ze te weinig hulp krijgen. De rest is positief. Er zijn geen verschillen naar richting, geslacht of leerweg. Leren, loopbaan en burgerschap (Niet in de tabel). Ruim de helft (57%) vindt dit vak niet interessant; dat geldt voor 65% van de jongens en 33% van de meisjes. Leerlingen van landbouw vinden het vak het minst interessant (niet interessant: dier 27%, groen 50%, landbouw 79%). Van de bbl leerlingen vindt 100% het vak niet interessant. Van de jongens vindt 6% het wel interessant, van de meisjes 33%. 4.2.5 De lesruimte Alle leerlingen zitten bij elkaar in één grote ruimte. Het grote nieuwe lokaal is kleurrijk ingericht (zie ook paragraaf 2.5). Er zijn enkele hoeken met glazen wanden waar de leerlingen in groepjes kunnen werken of overleg met de docent kunnen hebben. De 37
leerlingen zitten min of meer per opleiding bij elkaar aan lage tafels of tafels in vierkant opgesteld, met elk een computer voor zich. Over de ruimte zijn een aantal vragen gesteld. Tabel 11: Oordeel over de ‘grote lesruimte’ Wat vind je van de lesruimte
Hoe vind je het om met Kun je goed je aanzoveel leerlingen in een dacht houden bij het werken ruimte te zitten
Vind je het rustig genoeg in het lokaal
- Niet prettig 2% - Gaat wel 50% - Prettig 48%
- Niet prettig - Gaat wel - Prettig
- Nee - Gaat wel - Ja
13% 61% 26%
- Nee 15% - Gaat wel 52% - Ja 33%
13% 54% 33%
Eén leerling vindt de lesruimte niet prettig, de rest is er (redelijk) tevreden over. Over het zitten in zo’n grote ruimte is echter niet iedereen enthousiast: een aantal (6 leerlingen) vindt het niet prettig om met zoveel leerlingen in één ruimte te zitten, de meesten beantwoorden de vraag met gaat wel. Eén op de drie leerlingen vindt het rustig genoeg in de ruimte en kan z’n aandacht goed houden bij het werken, de rest is er niet geheel positief over. Van de bbl leerlingen en leerlingen van het praktijkonderwijs zegt respectievelijk 43% en 50% z’n aandacht niet goed bij het werk te kunnen houden; de bol leerlingen kunnen het opmerkelijk beter, van hen kan 6% z’n aandacht niet goed bij het werk houden. 4.2.6 Het leren van de groep Zoals hiervoor gezegd zitten de leerlingen de hele dag met elkaar in een ruimte, met veel meer leerlingen dan normaal in een klas. Over de invloed van de groep zijn een aantal vragen gesteld. In onderstaande tabel staat met hoeveel leerlingen een leerling kan opschieten en in hoeverre hij zich op zijn gemak voelt in de groep. Tabel 12: Sociaal aspect in de groep Kun je opschieten met je medeleerlingen
Voel je je op je gemak in de groep
- Met geen - Met een paar - Met de meesten
- Nee - Gaat wel - Ja
0% 17% 83%
0% 20% 80%
Opmerkelijk is dat elke leerling wel met andere leerlingen kan opschieten, het overgrote deel zelfs met de meeste leerlingen zo blijkt uit de antwoorden. Ook alle leerlingen voelen zich min of meer op hun gemak in de groep hoewel 20% niet volledig. Vooral de bbl leerlingen en leerlingen van de praktijkschool, de leerlingen die minder vaak op school zijn, voelen zich wat minder op hun gemak in de groep dan de bol leer-
38
lingen, die vaker op school zijn (respectievelijk 43% en 50% tegen 11% van de bol leerlingen). Onderstaande tabel laat zien wat de leerlingen zelf vinden dat ze leren in en van de groep. Tabel 13: Leren in en van de groep Krijg je durf om iets te zeggen in de groep
Leer je hier te luisteren naar anderen
Leer je hier vragen te stellen
- Kon dat al - Nee - Ja
- Kon dat al - Nee - Ja
- Kon dat al - Nee - Ja
28% 9% 63%
35% 17% 48%
35% 15% 50%
Voor zover leerlingen de vaardigheden nog niet beheersten krijgen de meesten tijdens hun lessen op school durf om iets te zeggen in een groep, leren ze te luisteren naar anderen en leren ze vragen te stellen. Een klein aantal meent wat deze aspecten betreft niets te leren van de groep. Leerlingen van landbouw zeggen iets vaker dan de anderen geleerd te hebben iets te zeggen in een groep. Leerlingen van groen beheersten naar eigen zeggen de vaardigheden al iets vaker. Jongens en meisjes verschillen hierin weinig.
4.3
Leerlingen en de stage
4.3.1 Oordeel over de stage De bol-leerlingen lopen drie dagen per week stage, de bbl-leerlingen vier dagen en in de winter drie en een halve dag. De laatsten hebben een werknemers contract met hun stagebieder. Onderstaande tabel laat het oordeel van de leerlingen over de stage zien. Tabel 14: Mening over de stage Wat vind je van de stage
Wat vind je van de Krijg je door je stage zin Wat vind je van 1 dag afwisseling in de stage in het beroep waar je (bbl) of 2 dagen (bol) voor leert naar school
- Niet leuk 2% - Gaat wel 9% - Leuk 89%
- Te weinig - Gaat wel - Goed
4% 24% 65%
- Nee - Gaat wel - Ja
7% 22% 72%
- te weinig -te veel - goed
9% 15% 76%
Verreweg de meesten vinden de stage leuk. Slechts een enkele leerling vindt de stage niet leuk, is niet tevreden over de afwisseling in de stage en krijgt door de stage geen zin in het beroep waarvoor hij of zij leert. Ongeveer een kwart is matig tevreden over de afwisseling en over de motiverende werking van de stage voor het beroep.
39
Jongens vinden de stage iets vaker echt leuk dan meisjes (94% versus 75%), meisjes antwoorden vaker met gaat wel (25% versus 3%). Degene die de stage helemaal niet leuk vindt is overigens een jongen. Jongens beleven iets meer afwisseling in de stage dan meisjes. Leerlingen van landbouw krijgen door de stage vaker echt zin in hun beroep dan leerlingen van de andere richtingen (landbouw 90%, dier 64% en groen 56%), leerlingen van landbouw wisten overigens ook al vaker dan de anderen wat ze wilden worden toen ze aan hun opleiding begonnen. De paar leerlingen die er geen zin in krijgen (drie van de 46) volgen een opleiding van groen. De meesten vinden het aantal dagen dat ze naar school moeten goed; enkelen vinden het te weinig en enkelen te veel. Jongens vinden het iets vaker te veel dan meisjes (27% versus 0%). Leerlingen van groen en landbouw iets vaker dan van dier (respectievelijk 25%, 26% en 0%). Leerlingen van bbl, hoewel ze slechts één dag naar school gaan, iets vaker dan van de praktijkschool en bol (respectievelijk 43%, 14% en 25%). 4.3.2 De stagebieder De stagebieder speelt een belangrijke rol. Hij ondersteunt bij het verrichten van de handelingen in de praktijk. De resultaten van een aantal vragen over de stagebieder staan in onderstaande tabel. Tabel 15: Oordeel over de stagebieder Praat je met de stagebieder wel eens over de opdracht
Kijkt je stagebieder wel eens of het lukt met je werk
Helpt de stagebieder je als je dat nodig hebt
Kun je goed opschieten met de stagebieder
- Nooit 11% - Soms 52% - Geregeld 37% (zeker 1x p week)
7% - Nooit - Soms 57% - Vaak 37% (zeker 1x p week)
- Kan het zelf 5% - Te weinig 2% - Genoeg 93%
- Nee - Gaat wel - Ja
0% 11% 89%
Over het algemeen beantwoorden de meeste leerlingen de vragen over de stagebieder positief. Enkelen zeggen dat hij/zij nooit kijkt of het lukt met het werk, dat ze nooit praten met de stagebieder over de opdracht en één leerling vindt dat de stagebieder ook te weinig helpt als dat nodig is en te weinig rekening houdt met zijn/haar problemen (niet in de tabel). Volgens vrijwel allen helpt de stagebieder als dat nodig is. De leerlingen zeggen goed op te kunnen schieten met de stagebieder; enkelen beantwoorden deze vraag met ‘gaat wel’. Meisjes praten vaker met hun stagebieder over de opdracht dan jongens, van de meisjes 58% geregeld, van de jongens 29% geregeld. Maar meisjes zijn iets vaker dan jongens aarzelend in hoe ze met de stagebieder kunnen opschieten. 40
4.4
Het digitaal werken door de leerlingen
4.4.1 Mening van leerlingen over digitaal werken Essentie van het onderwijsconcept is, naast de drie of vier dagen stage, het digitaal werken; er wordt geen gebruik meer gemaakt van boeken. In de volgende tabel staat in hoeverre de leerlingen hun deskundigheid inschatten in het werken op de computer en of ze de opdrachten ook uitprinten. Tabel 16: Mening van leerlingen over het digitaal werken Kun je goed met de computer werken
Print je de opdrachten wel eens uit
- Nee - Gaat wel - Ja
- Nooit - Soms - Meestal/altijd
13% 30% 57%
0% 35% 65%
Ten tijde van het invullen van de vragenlijst zegt een klein deel niet goed met de computer te kunnen werken, drie op de tien zeggen dat dat wel gaat en bijna zes op de tien zeggen er goed mee te kunnen werken. Het zijn relatief gezien iets vaker de leerlingen van landbouw die niet goed met de computer kunnen werken (landbouw 21% niet goed, dier 0%, groen 13%) en bijgevolg ook iets vaker jongens dan meisjes (18% versus 0%). Leerlingen die er niet goed mee kunnen werken zullen mogelijk minder kunnen profiteren van het digitaal onderwijs. De opdrachten worden door twee op de drie leerlingen meestal/altijd geprint. De leerlingen van dier printen de opdrachten minder vaak altijd uit dan van de andere richtingen (dier 55%, groen 75%, landbouw 63%), maar de opdrachten van dier zijn veel korter dan van de andere opleidingen. De docent van groen adviseert ze uit te printen omdat dat op het einde toch moet voor de handtekening van de stagebieder. In de volgende tabel staat de mening van de leerlingen over een aantal aspecten van het digitaal werken weergegeven. Tabel 17: Mening van leerlingen over het digitaal werken Wat vind je van alleen werken Hoe werk je het liefst op de computer - Niet leuk - Gaat wel - Leuk
15% 74% 11%
- Alleen boeken - Afwisselend - Alleen digitaal
11% 74% 15%
Doe je door deze werkwijze meer je best - Nee, minder - Maakt niet uit - Ja, meer
24% 65% 11%
De leerlingen zijn over het algemeen matig enthousiast over het digitaal werken. Maar slechts een klein deel lijkt er echt moeite mee te hebben en ook het liefst met alleen
41
boeken te willen werken. De meeste leerlingen blijken een voorkeur te hebben voor het afwisselend met boeken en digitaal werken. Voor het merendeel maakt het digitaal werken voor het z’n best doen niet uit; één op de vier leerlingen zegt door het digitaal werken minder z’n best te doen en een klein deel zegt door het digitaal werken meer z’n best te doen. De percentages overziend is ruim één op de tien leerlingen heel enthousiast over de nieuwe werkwijze en eveneens één op de tien juist niet. Van landbouw vindt geen enkele leerling, 0%, het alleen werken op de computer echt leuk, van groen vindt 6% het echt leuk en van dier 36%, de laatsten de leerlingen die dierverzorging doen. Van de jongens vindt 9% het echt leuk, van de meisjes 17%. De leerlingen die het echt leuk vinden volgen allen bol; van bbl en de praktijkschool vindt niemand het alleen op de computer werken echt leuk. De leerlingen die het echt niet leuk vinden om alleen op de computer te werken zijn bij alle richtingen te vinden, bij dier bij de opleiding paardenhouderij. 4.4.2 Rol van digitale opdrachten; online raadplegen Een voordeel van het digitaal werken zou zijn dat de opdrachten met de voorbeeldhandelingen beter aansluiten bij de stagehandelingen doordat leerlingen op hun stageadres de site met opdrachten en voorbeeldhandelingen kunnen raadplegen, dat leerlingen gemakkelijker thuis kunnen werken en dat ze zo nodig de praktijkdocent snel, online, om hulp kunnen vragen. De volgende tabel laat zien wat de rol van de opdrachten is. Tabel 18: Rol digitale opdrachten Vind je de voor-beeldhandelingen duidelijk
Helpt de opdracht je bij het werk op je stage
- Nee - Gaat wel - Ja
- Nee - Soms - Ja
9% 61% 30%
33% 50% 17%
De voorbeeldhandelingen, aanwijzingen voor de handelingen die de leerling tijdens de stage moet verrichten, worden redelijk duidelijk gevonden. In het vorige hoofdstuk is al aangegeven dat de links nog niet goed gevuld zijn en de voorbeeldhandelingen niet bij alle opdrachten aanwezig zijn. Volgens een derde der leerlingen helpt de opdracht waaraan ze op het moment van het invullen van de vragenlijst werken niet bij de stage, volgens de anderen soms of duidelijk wel.
42
Het studieloopbaangesprek zou derhalve iets meer helpen voor het doen van de stage dan de opdrachten zelf (zie par. 4.2.2). In de volgende tabel kan afgelezen worden in hoeverre de opdrachten online geraadpleegd worden en in hoeverre de praktijkdocent om hulp wordt gevraagd. Tabel 19: Raadplegen digitale opdrachten op stage en thuis; online hulp vragen Kijk je tijdens je stage wel eens op de site naar de opdrachten
Kijk je thuis wel eens op de site naar je opdrachten
Werk je thuis wel eens aan je opdrachten
Online praktijkdocent om hulp vragen
- Nooit 72% - Soms 20% - Vaak 9% (zeker 1x p week)
- Nooit 35% - Soms 44% - Geregeld 22% (zeker paar keer per week)
- Nooit 28% - Soms 52% - Geregeld 20% (zeker paar keer per week)
- Kan het zelf 0% - Nee 70% - Ja 30%
Tijdens de stage wordt de site door zeven van de tien leerlingen niet geraadpleegd. Het zou een gevolg kunnen zijn van het feit dat de leerlingen de opdracht uitprinten; er is echter niet gevraagd of ze de uitgeprinte versie tijdens de stage raadplegen. Het zou ook een gevolg kunnen zijn van het ontbreken van vulling van de links. Een andere mogelijkheid is dat de leerlingen het ook niet nodig hebben bij het verrichten van de stage handelingen en er op de buitenlocatie ook geen mogelijkheid voor is. Op een enkel stageadres is geen computer aanwezig. Van landbouw kijkt 90% nooit naar de opdrachten op de site, van groen 69% nooit en van dier 46% nooit; de rest meest soms. Van de jongens kijkt 72% nooit en 3% vaak, van de meisjes kijkt 50% nooit en 25% vaak (zeker 1x per week). Thuis wordt de site vaker geraadpleegd dan tijdens de stage. Leerlingen van dier doen dat iets vaker dan de anderen. Met name meisjes kijken thuis geregeld op de site naar de opdracht: jongens 15% en meisjes 42%. Van de jongens kijkt 44% thuis nooit op de site naar de opdrachten, van de meisjes 8% nooit. Zeven op de tien leerlingen zeggen thuis ook wel aan de opdrachten te werken. De verschillen tussen jongens en meisjes zijn wat dit betreft niet zo groot. Leerlingen zijn niet sterk geneigd de docent online om hulp te vragen, dat geldt met name voor jongens. Degenen die het wel doen zijn vaker de leerlingen van de praktijkschool (75% versus 0% van bbl en 31% van bol). Het online om hulp vragen aan de praktijkdocent laat een groot verschil zien naar richting en geslacht. Van dier vraagt 73% online om hulp, van groen 38% en van landbouw 0%. Van de jongens vraagt 12% wel eens online om hulp, van de meisjes 83%. Het betekent niet dat met name de
43
jongens van landbouw niet om hulp vragen (79% doet dat wel), maar ze doen het niet online.
4.5
Inzet en motivatie
4.5.1 Inzet op de school Leerlingen werken als ze op school zijn, onder begeleiding, zelfstandig op de computer aan hun opdrachten. Het betreft meest leerlingen met een wat lager cognitief niveau. Van deze leerlingen wordt veelal gezegd dat ze de vrijheid bij zelfstandig werken niet aankunnen en gedemotiveerd zullen raken. Er zijn enkele vragen gesteld met betrekking tot dit onderwerp. Tabel 20: Inzet op school Doe je op school wel eens iets anders op de computer zoals spelletjes, twitteren etc.
Kun je de vrijheid bij het werken aan opdrachten echt aan
- Nooit - Soms - Vaak (zeker elke dag)
- Nee - Steeds beter - Ja
35% 54% 11%
Doe je als je op school Doe je op deze school bent je best meer je best dan op je vorige school
11% - Nee 44% - Gaat wel 46% - Ja
2% 50% 48%
- Nee - Gaat wel - Ja
37% 35% 28%
Ruim de helft van de leerlingen zegt soms iets anders te doen op de computer dan werken aan de opdracht en enkelen doen elke dag wel iets anders. Dit is vooral toe te schrijven aan de jongens: van de jongens doet 79% soms of vaak iets anders op de computer dan werken aan de opdracht; van de meisjes 25%. Enkelen zeggen de vrijheid bij het werken aan de opdrachten ook niet aan te kunnen. Verreweg de meeste leerlingen zeggen de vrijheid wel aan te kunnen of steeds beter. Slechts één leerling zegt op school niet z’n best te doen. De helft doet echt z’n best en ongeveer de helft ziet in dat het nog wel wat beter zou kunnen. Ook hier bestaat een verschil tussen jongens en meisjes: van de jongens doet 38% echt z’n best, van de meisjes 75%. Een derde zegt op deze school niet meer z’n best te doen dan op de vorige school maar mogelijk deden ze daar al hun best; een kwart doet juist meer z’n best. Vooral de bbl leerlingen zeggen meer hun best te doen (43% versus 29% van bol en 0% van de praktijkschool); de bol leerlingen zeggen vaker niet meer hun best te doen (46% versus 14% van bbl en 0% van de praktijkschool).
44
4.5.2 Inzet tijdens de stage De vragen die over inzet bij het werken aan de opdrachten zijn gesteld zijn ook gesteld over de stage. De volgende tabel toont de antwoorden. Tabel 21: Inzet tijdens de stage Doe je tijdens de stage Doe je je best tijdens wel eens iets anders op de stage de computer zoals spelletjes, twitteren etc. - Nooit 94% - Soms 7% - Vaak 0% (zeker elke dag)
- Nee - Gaat wel - Ja
0% 4% 96%
Praat je thuis wel eens Praat je thuis wel eens over je dag/ dagen op over je stage school
- Nooit 11% - Soms 46% - Geregeld 44% (zeker paar keer per week)
- Nooit 0% - Soms 20% - Geregeld 80% (zeker paar keer per week)
Vrijwel allen doen tijdens de stage nooit iets anders op de computer maar het werk tijdens de stage bestaat ook niet uit werken op de computer Een enkele leerling doet tijdens de stage soms iets anders. Vrijwel allen doen hun best tijdens de stage. De inzet tijdens de stage is daarmee groter dan de inzet op school. Dat de stage meer leeft dan de school blijkt ook uit de frequentie waarmee thuis over school en de stage wordt gesproken. Thuis praat een enkeling nooit over school. Over hun stage praten ze thuis allemaal, ook vaker dan over school. 4.5.3 Motivatie voor school MBO leerlingen zouden veelvuldig spijbelen en voortijdig de school verlaten. Hoe dat gesteld is met de leerlingen van deze ‘groen’ mbo kan afgelezen worden in de volgende tabel. Tabel 22: Motivatie voor school Zie je wel eens op tegen het naar school gaan
Vind je het leuk om naar deze school te gaan
Kwam je de afgelopen vier weken wel eens te laat
Heb je de afgelopen vier weken wel eens gespijbeld
- Nooit 41% - Soms 35% - Vaak 24% (zeker elke dag)
- Nee - Gaat wel - Ja
- Nooit 44% - 1 of 2 keer 39% - Zeker 3 keer 17%
- Nooit 96% - 1 of 2 keer 2% - Zeker 3 keer 2%
24% 50% 26%
Een kwart van de leerlingen lijkt enthousiast over het naar school gaan. Eveneens een kwart ziet vaak op tegen het naar school gaan en vindt het niet leuk. Leerlingen van groen zien er vaker tegen op dan leerlingen van de andere richtingen (groen 44%, dier 9% en landbouw 16%). Jongens zien er vaker tegen op dan meisjes: van de jongens vaak: 29%, van de meisjes vaak 8%. Minder dan de helft van de leerlingen ziet nooit 45
op tegen het naar school gaan, dat geldt veel sterker voor de meisjes dan de jongens: jongens nooit: 32%, meisjes nooit: 67%. Eén op de vijf leerlingen vindt dat ze nog te vaak naar school moeten gaan al is dat slechts één of twee dagen; enkelen vinden het juist te weinig (zie tabel 13). Eerder zagen we dat de leerlingen meer ‘op hebben’ met de stage dan met school. Van de meisjes kwam 75% nooit te laat, van de jongens 32% nooit; van de jongens kwam 24% in de vier weken voorafgaand aan het invullen van de enquête minstens drie keer te laat, van de meisjes niemand. De meisjes zijn derhalve opmerkelijk positiever over school dan de jongens. Opvallend is dat de leerlingen vrijwel niet spijbelen, een enkeling heeft het in de afgelopen maand wel eens gedaan. Daarnaast volgen de leerlingen die in augustus 2010 in het eerste leerjaar zijn gestart, hoewel velen niet ‘veel op hebben met school’, aan het einde van het schooljaar nog steeds onderwijs.
4.6
Opbrengst
4.6.1 Opbrengst volgens de leerlingen Behalve dat nagegaan is hoe ver leerlingen aan het einde van het studiejaar waren met hun studie (volgende paragraaf) is de leerlingen gevraagd hoeveel ze zelf vinden dat ze leren van de verschillende onderwijsonderdelen. Onderstaande tabel toont de resultaten. Tabel 23: Opbrengst diverse onderwijsonderdelen volgens leerlingen Hoeveel leer je van de opdrachten
Hoeveel leer je van rekenen
- Niets - Redelijk wat - Veel
- Niets - Redelijk wat - Veel
28% 52% 20%
Hoeveel leer je van taal
13% 24% - Niets 59% - Redelijk wat 59% 28% 17% - Veel
Hoeveel leer je van de stage - Niets - Redelijk wat - Veel
2% 24% 74%
Iets meer dan de helft van de leerlingen vindt dat ze redelijk wat leren van de opdrachten, van het rekenen en de taal; een klein deel vindt dat ze veel leren. De leerlingen hebben minder moeite met taal dan met rekenen. Gemiddeld vinden de leerlingen dat ze iets meer van taal leren dan van rekenen. Het meest zeggen de leerlingen van de stage te leren; driekwart deel leert er veel. Eén leerling vindt dat hij er niets leert. De stage scoort daarmee op inzet en opbrengst beter dan de onderwijsonderdelen op school, maar gezien de kenmerken van de leerlingen is dat niet verwonderlijk.
46
Leerlingen die niveau-1 volgen vinden vaker dat ze wat leren van de opdrachten dan leerlingen die niveau-2 volgen: van de niveau-1 leerlingen zegt ieder dat hij er van leert, 50% redelijk wat en 50% veel; van de niveau-2 leerlingen zegt 18% niets te leren van de opdrachten, 75% redelijk wat en 8% veel. Leerlingen van een andere vmbo zeggen vaker veel te leren van de opdrachten dan de leerlingen van de eigen vmbo: 31% versus 3%. Leerlingen van groen zeggen meer te leren van rekenen dan leerlingen van dier en landbouw, ze blijken er ook minder moeite mee te hebben. Tussen jongens en meisjes bestaan geen verschillen. Ten aanzien van taal en het leren van de stage ontwijken de antwoorden van de verschillende richtingen, niveau en geslacht elkaar niet veel. Leren, loopbaan en burgerschap (LLB) De resultaten van het vak leren, loopbaan en burgerschap staan niet in de tabel. Over dit vak zijn de leerlingen het meest negatief: 39% vindt dat ze er niets van leren, een klein deel (11%) vindt dat ze er veel leren en de rest (50%) zegt er redelijk wat te leren. Leerlingen van landbouw zeggen vaker er niets van te leren (58%) dan leerlingen van dier (18%) en van groen (31%). Leerlingen van niveau-2 zeggen er vaker niets van te leren (45%) dan leerlingen van niveau-1 (0%). Van de bbl leerlingen zegt 100% er niets te leren, van de bol leerlingen 31% en van de praktijkschool leerlingen vindt ieder dat hij er wel wat leert. Meisjes vinden dat ze er meer van leren dan jongens maar de verschillen zijn niet erg groot. 4.6.2 Percentages afgeronde opdrachten aan het einde van het eerste leerjaar Het lastige bij het in kaart brengen van de stand van zaken aan het einde van het schooljaar is dat het aantal opdrachten tussen de richtingen en ook binnen een richting sterk verschilt. Als oplossing is gekozen voor het vermelden van het percentage van de opdrachten dat de leerling heeft afgerond aan het einde van het eerste leerjaar. Daarbij is het aantal opdrachten dat als norm zou kunnen dienen voor één jaar, er van uitgaande dat niveau2 normaliter in twee jaar is te halen, als uitgangspunt genomen en gesteld op 100%. De leerlingen die niveau-1 doen hoeven minder opdrachten te maken, te bepalen door de docent en de bedrijfsleider. De docent van groen heeft voor deze leerlingen aparte opdrachten gemaakt, nauw afgestemd op het stagewerk en het niveau van de leerling. Leerlingen niveau-1 van landbouw die op een bedrijf komen dat niet helemaal past bij
47
hun opleiding maken zelf, met hun baas, extra opdrachten. Bij de telling van het aantal afgeronde opdrachten zijn de niveau-1 leerlingen ‘volwaardig’ meegeteld. Indien een leerling al meer opdrachten heeft afgerond dan voldoende voor één jaar kan het percentage boven de 100% uitkomen. De percentages zijn ondergebracht in categorieën. Minder dan 75% staat voor minder dan driekwart van de opdrachten die als norm zouden kunnen gelden voor een jaar, meer dan 100% betekent dat er al meer opdrachten zijn afgerond dan nodig is om in twee jaar niveau-2 te halen. Alle opdrachten van het eerste en tweede jaar afgerond en geslaagd voor de proeve van bekwaamheid, en dus reeds een startkwalificatie behaald, geeft een score van 200%. Onderstaande tabel toont de resultaten. Tabel 24: Percentages afgeronde opdrachten aan het einde van het eerste leerjaar Percentage voltooide opdrachten
Dier
<=75% 76-99% 100% 101-199% 200%
36% 18% 18% 18% 9%
Groen
(4x) (2x) (2x) (2x) (1x)
41% 18% 6% 29% 6%
Landbouw
(7x) (3x) (1x) (5x) (1x)
63% 31% 15% 15% -
(13x) ( 4x) ( 2x) ( 2x)
Uit het percentage afgeronde opdrachten blijkt de flexibiliteit van de leerwegen. Een deel van de leerlingen heeft nog niet driekwart van de opdrachten die als norm zouden kunnen gelden voor een jaar afgerond, een ander deel heeft al een deel van het tweede jaar aan opdrachten afgerond en enkele leerlingen hebben de startkwalificatie behaald, waar normaal twee jaar over wordt gedaan. Vooral de leerlingen van groen zijn al een eind op weg. De leerlingen van landbouw, op één meisje na jongens, hebben nog relatief weinig opdrachten afgerond. Hun praktijkdocent heeft als filosofie dat de leerlingen zelf tegen hun problemen moeten aanlopen en dat ze er dan, indien nodig, maar wat langer over doen dan twee jaar.
4.7
Samenvatting leerlingen
Slechts enkele leerlingen zijn echt negatief. Een klein deel van de leerlingen kon (in maart) nog niet voldoende met de computer uit de voeten. BBL leerlingen hebben soms wat meer moeite met het begrijpen van de opdrachten. De meeste leerlingen zouden het digitaal werken willen afwisselen met werken op een andere manier. Over het algemeen zijn de leerlingen (redelijk) tevreden over de kwaliteit van de opdrachten en over de praktijkdocent. Met rekenen hebben de leerlingen nogal wat moeite; ze
48
hebben het niet meer gehad op het vmbo. Over de stage zijn de leerlingen positiever dan over school, ze zeggen er ook meer te leren. Ook over de stagebieder zijn ze positief. Maar veel van de leerlingen doen dan ook alles liever dan naar school gaan. En hoewel een kwart wel opziet tegen het naar school gaan en het niet leuk vindt om naar school te gaan, kan ieder met andere leerlingen opschieten, voelen verreweg de meesten zich op hun gemak in de groep, spijbelen ze vrijwel niet en volgen ze nog steeds onderwijs. Meisjes oordelen over het algemeen positiever dan jongens en ze zetten zich meer in.
49
5
Stagebieders en het onderwijsconcept
In dit hoofdstuk worden de antwoorden van de stagebieders beschreven die zij gegeven hebben op de vragen naar de relevante elementen van het onderwijsconcept, de randvoorwaarden en de doelen, namelijk het optimaal leren door de leerlingen van de stage.
5.1
Kenmerken van de stagebieders
De informatie van de stagebieders is, zoals in hoofdstuk 1 vermeld, gebaseerd op 16 respondenten, waarvan 1 voor twee leerlingen. Van twee derde deel der stagebieders is geen ingevulde vragenlijst ontvangen. Niet bekend is hoe representatief de antwoorden van de respondenten zijn. De acht eerst binnengekomen lijsten zijn vergeleken met de acht naderhand, na rappel, ontvangen lijsten. Daaruit bleken er geen verschillen in antwoorden te bestaan tussen ‘vroeg’ inzenders en ‘laat’ inzenders, maar dit is geen garantie voor representativiteit. Ten gevolge van het kleine aantal respondenten lopen percentages snel op. Eén stagebieder staat voor, afgerond, 7% van de antwoorden. Eén respondent heeft bij de beantwoording van de vragen een pagina over geslagen. Nog meer dan in het vorige hoofdstuk geldt dat, bij het tegen elkaar afzetten van de variabelen, verschillen behoorlijk groot moeten zijn wil er van betekenisvolheid sprake zijn. Kenmerken van bedrijven en respondenten In de volgende tabel kan afgelezen worden welk soort bedrijf de respondenten hebben, hoeveel medewerkers het bedrijf telt en wat de functie van de respondent is. Tabel 25: Kenmerken bedrijven en respondenten Soort bedrijf - Groen - Dier - Landbouw
31% 25% 44%
Aantal medewerkers
Functie respondent
- <=3 - >=4
- (mede)eigenaar - bedrijfs.opvolger - bedrijfsleider - medewerker
64% 36%
69% 6% 6% 19%
Van de responderende stagebieders heeft 31% een bedrijf dat ondergebracht zou kunnen worden bij groen, 25% bij dier en 44% bij landbouw. Van de leerlingen volgt 36%
51
groen, 24% dier en 41% landbouw. De richtingen zijn derhalve redelijk representatief verdeeld. De meerderheid der bedrijven kan relatief klein genoemd worden; een uitzondering vormen tuincentra en recreatiebedrijven. De meeste respondenten zijn (mede) eigenaar/directeur. Alle respondenten zeggen dat ze indien mogelijk de stagiaire bij alle werkzaamheden laten meelopen en alle respondenten zeggen dat er sprake is van afwisseling in de werkzaamheden; deze gegevens zijn daarom niet in een tabel verwerkt.
5.2
Deskundigheid van de stagebieders
In de volgende tabel kan afgelezen worden welke ervaring de stagebieders hebben met stagiaires en hoe deskundig ze zijn met de computer. Tabel 26: Deskundigheid van stagebieders Aantal jaren stagiaires gehad
Stagiaires gehad van andere scholen
Zelf kunnen werken met de computer
Zich in staat voelen om een stagiaire op de computer te begeleiden
- <=2 - 3 of 4 - >=5
- Nee - Ja
- Slecht - Gaat wel - Goed
- Nee - Gaat wel - Ja-
12% 19% 69%
6% 94%
6% 38% 56%
13% 25% 63%
De meeste respondenten begeleiden al vijf jaar of langer stagiaires. Op één na hebben de stagebieders ook stagiaires van andere scholen (gehad), zodat ze dus de stagiaire van het onderzoek kunnen vergelijken met stagiaires van andere scholen. Eén stagebieder kan slecht met de computer overweg, twee, van een tuincentrum (bloemen) en melkvee bedrijf, voelen zich niet in staat een leerling met de computer te begeleiden. Opgemerkt is door deze stagebieders dat in het werk dat de stagiaire verricht ook niet met de computer gewerkt wordt. De meesten voelen zich wel goed in staat een leerling op de computer te begeleiden, een klein deel meent dat het wel gaat met de begeleiding.
5.3
Contact tussen de stagebieders en de school
Onderstaande tabel toont de bekendheid met een aantal onderwerpen die van belang zijn voor het adequaat kunnen begeleiden van de stagiaire.
52
Tabel 27: Bekendheid met onderwijsaanbod en eisen Bekend met wat op school aan de orde komt
Bekend met eisen waaraan stagi- Bekend met eisen waaraan staaire mbo niveau-1/2 moet voldoen geplaats voor mbo niveau-1/2 moet voldoen
- slecht - matig - goed
- slecht - matig - goed
19% 81% 0%
0% 56% 44%
- slecht - matig - goed
0% 50% 50%
De stagebieders hebben over het algemeen maar een matig zicht op wat op school aan de orde komt. Op de eisen waaraan een stageplaats voor mbo niveau 1 en 2 moet voldoen en op de eisen waaraan een stagiaire moet voldoen heeft ongeveer de helft een matig zicht en de andere helft een goed zicht. Van dier hebben allen er een goed zicht op, van groen 60% maar van landbouw heeft geen enkele stagebieder er goed zicht op. Onderstaande tabel toont de mening van de stagebieders over het contact met de school over de diverse onderwerpen. Tabel 28: Mening over contact met school over diverse onderwerpen Uitvoering van taken door stagiaire
Persoonlijk functioneren van stagiaire
Aansluiting onderwijspraktijk
Rol als stagebieder
- slecht - matig - goed
- slecht - matig - goed
- slecht - matig - goed
- slecht - matig - goed
6% 44% 50%
6% 19% 75%
13% 50% 38%
-% 25% 75%
Het meest positief wordt geoordeeld over het contact tussen school en stagebieder dat gaat over het persoonlijk functioneren van de stagiaire en over de rol van de stagebieder; iets minder over het uitvoeren van de taken door de stagiaire en over de aansluiting onderwijs - praktijk. De stagebieders van dier en groen vinden over het algemeen hun contact met de school over de diverse aspecten goed, die van landbouw vinden het contact veelal matig. Een deel der stagebieders zou vaker contact met de school wensen. Opmerking van de onderzoeker: de opleiding dier telt relatief weinig leerlingen (11), die van landbouw veel (21), groen zit er tussen in (17). Uiteraard zal dat invloed hebben op de ruimte voor contact met de stagebieders. Maar zoals een respondent voorstelt, via mail of telefoon, zou het misschien te realiseren zijn. Een deel is echter ook tevreden over het contact.
53
5.4
Oordeel van de stagebieders over de opdrachten
In de volgende tabel kan afgelezen worden wat het oordeel van de stagebieders is over de aansluiting van de opdrachten bij het werk; daarnaast hun mening over de motiverende werking van het digitale werken voor de stagiaire en zichzelf. Tabel 29: Mening over aansluiting bij werk en motiverende werking Aansluiting van online opdrachten bij werk beter dan met boeken
Vinden dat digitale Denken dat digitale werkwijze motiverend werkwijze motiverend is voor stagiaire is voor stagebieder zelf
Vinden dat werkwijze meer begeleidingstijd kost dan zonder digitale opdrachten
- nee, minder - hetzelfde - ja, beter - weet niet
- nee - gaat wel - ja - weet niet
- nee - beetje meer - veel meer
20% 33% 7% 40%
13% 53% 27% 7%
- nee - gaat wel - ja
43% 43% 14%
53% 27% 13%
Over de vraag of de online opdrachten beter aansluiten bij het werk van de stagiaire dan boeken is 7%, één stagebieder (van groen), zeker; 20%, ofwel drie stagebieders (vooral dier) denken van niet. Een derde deel denkt dat de aansluiting dezelfde is en een groter deel weet het niet. Opmerking van de onderzoeker: mogelijk is het antwoord op deze vraag een gevolg van het feit dat de links met voorbeeldhandelingen deels ontbreken. Dat is vooral bij dier het geval. Eén op de vier stagebieders is er van overtuigd dat deze digitale werkwijze motiverend is voor de stagiaire; de meeste anderen denken daarover wat gematigd en enkelen denken van niet. Voor zichzelf zien ze de motiverende werking van online werken niet of in geringe mate. Ruim de helft zegt dat deze werkwijze niet meer begeleidingstijd kost; slechts enkelen vinden dat het veel meer tijd kost; de rest vindt dat de werkwijze ‘een beetje meer begeleidingstijd’ neemt.
5.5
Oordeel van de stagebieders over het onderwijs
De volgende tabel laat zien hoe de stagebieders denken over verschillende aspecten van het onderwijs aan de mbo-1 en -2 leerlingen.
54
Tabel 30: Oordeel van stagebieders over het onderwijs Mening over 3 (bol) of Voldoende aandacht voor theoretische ken4 (bbl) dagen stage, nis rest school
Voldoende aandacht Voldoende aandacht voor praktische vaardig- voor sociaal functioneren heden
- nee - te weinig stage - te veel stage 43% - gaat wel - goed 57% - ja - weet niet
- nee - gaat wel - ja - weet niet
25% 38% 13% 25%
25% 38% 25% 13%
- nee - gaat wel - ja - weet niet
25% 25% 38% 13%
Een deel van de stagebieders (43%) vindt dat de leerlingen te veel stage lopen. De helft van groen en twee derde van landbouw is die mening toegedaan; van dier vinden alle stagebieders het aantal stagedagen goed. Een kwart van de stagebieders vindt de aandacht in de opleiding voor theoretische kennis, praktische vaardigheden en sociaal functioneren te weinig. De anderen zijn er echter niet allemaal positief over; met name voor de theoretische kennis en in mindere mate praktische vaardigheden zou er wat meer aandacht mogen zijn van stagebieders. Met name die van groen zijn ontevreden over het theoretische gehalte van de opleiding (60%), die van dier zijn er gematigd tevreden over (75%) en die van landbouw weten er het minst van af, hoewel de ‘landbouwers’ er het meest tevreden over zijn bij hun stagiaire, zoals zal blijken uit een volgende tabel.
5.6
Begeleiding door de stagebieders
Begeleiding In de volgende tabel kunnen de antwoorden over de begeleiding van de stagebieders bij het werken aan de opdrachten afgelezen worden. Tabel 31: Begeleiding van leerlingen door stagebieders Bekijken opdrachten Kijkt hoe stagiaire opwaaraan leerling werkt dracht maakt/ werk doet - nooit - soms - altijd
31% 44% 25%
- nooit 20% - af en toe 53% - geregeld >1x p/week 27%
Vraag van stagiaire om Helpen van stagiaire hulp bij opdracht bij maken opdracht/ uitvoeren stagewerk 20% - nooit - af en toe 68% - geregeld >1x p/week 13%
20% - nooit - af en toe 53% - geregeld >1x p/week 27%
Zeven op de tien stagebieders bekijken de opdrachten soms of altijd, bijna één op de drie nooit. De stagebieders van landbouw bekijken de opdrachten het minst frequent (landbouw 43% nooit, dier 25% nooit en groen 20% nooit). De meesten kijken af en
55
toe hoe de stagiaire de opdracht uitvoert. De antwoorden die de stagebieders geven op deze vraag verschillen niet veel van.de antwoorden van de stagiaires (zie par. 4.3.2). De stagiaires vragen veelal wel om hulp en de stagebieders zeggen die hulp ook te bieden. Van de leerlingen vindt slecht 2% (1 leerling) dat de stagebieder te weinig helpt (zie par. 4.3.2); twee leerlingen hadden gezegd dat ze het zelf konden; drie stagebieders zouden de leerling nooit helpen. Met name de stagebieders van dier (zorgboerderij) helpen de stagiaire geregeld bij het maken van de opdrachten/uitvoeren van het stagewerk, die van landbouw het minst (geregeld dier 75%, groen 25%, landbouw 0%). Besprekingen met de stagiaires Alle stagebieders houden besprekingen met de leerlingen. Bij twee op de tien houdt men zich daarvoor aan een vast tijdstip, bij de rest gebeurt het minder structureel of alleen af en toe. In onderstaande tabel staat hoe frequent men over specifieke onderwerpen praat. Tabel 32: Onderwerpen van bespreking tussen leerling en stagebieder; frequentie Uitvoering van het werk
Omgang met mensen (klanten, collega’s, baas)
- zelden/nooit - af en toe 33% - geregeld >1x p/week 67%
- zelden/nooit - af en toe - geregeld >1x p/week
53% 47%
Arbeidshouding van stagiaire
Maken van opdracht
-zelden/nooit - af en toe - geregeld >1x p/week
- zelden/nooit - af en toe - geregeld >1x p/week
7% 60% 33%
20% 60% 20%
Het meest frequent wordt gesproken over de uitvoering van het werk; op de tweede plaats staat het omgaan met klanten, collega’s, de baas etc.. Minder vaak praat men over de arbeidshouding van de stagiaire, het maken van de opdracht en wat de leerling doet op school (dit laatste niet in de tabel vermeld; 20% zelden of nooit, 40% af en toe en 40% geregeld). De stagebieders van landbouw praten allen geregeld met de stagiaire over de uitvoering van het werk, die van groen doen dat minder vaak. De stagebieders van dier spreken het meest frequent met de stagiaire over de omgang met andere mensen.
56
5.7
Oordeel over het functioneren van de stagiaire
Onderstaande tabel laat zien hoe de responderende stagebieders denken over de kwaliteiten van hun stagiaire. Zoals eerder gezegd hebben de meesten stagiaires van andere scholen (gehad), zodat ze kunnen vergelijken. Tabel 33: Oordeel van stagebieder over het functioneren van de stagiaire Hoe scoort uw stagiaire, rekening houdend met de mogelijkheden van niveau-1/2, op: (n=16)
Slecht
Matig
Goed
Dienstbare opstelling Omgaan met andere mensen Luisteren Goede vragen stellen
-
6% 19% 19% 31%
94% 81% 75% 69%
6% -
Theoretische kennis Nadenken over wat en hoe hij het doet Praktische vaardigheden Zelfstandig werken
-
6%
63% 56% 44% 38%
31% 44% 56% 63%
Interesse in bedrijf Motivatie
-
38% 19%
63% 81%
Heel tevreden zijn de stagebieders over de sociale vaardigheden van hun stagiaire. In de vorige paragraaf bleek dat ze daar ook vrij frequent met de stagiaires over praten. Over de cognitieve vaardigheden van de stagiaire zijn ze het minst tevreden. De theoretische kennis beoordelen drie op de tien goed, nadenken over wat en hoe de stagiaire het doet beoordelen ruim vier op de tien positief; de rest beoordeelt met ‘matig’. De praktische vaardigheden worden iets vaker positief beoordeeld dan de kennis. De interesse in het bedrijf zou bij twee op de drie stagiaires goed zijn, de motivatie voor de stage bij vier op de tien. De stagebieders van groen zijn minder dan die van de andere opleidingen tevreden over de praktische vaardigheden van de leerlingen; ze zijn ook iets minder tevreden over de motivatie van hun leerlingen. In een vorige tabel bleken ze ook minder tevreden over het theoretische gehalte in de opleiding. De docent van groen, die de opdrachten niet zelf heeft gemaakt, had al aangegeven zelf ook te vinden dat er te weinig aandacht is voor het oefenen met praktische vaardigheden; daarnaast zou hij meer verdieping willen aanbrengen en hij is daar ook al mee bezig geweest. De antwoorden van de stagebieders over het functioneren van de stagiaires zijn afgezet tegen een aantal antwoorden in de vragenlijst van leerlingen voor wie een stagebieder de lijst heeft ingevuld. Van de leerlinglijst is het geslacht, het niveau, de richting, de leerweg, het zijn best doen en opzien tegen naar school gaan afgezet tegen de variabe57
len uit bovenstaande tabel. Indien er niets vermeld wordt bestaat er tussen de leerling variabele en het oordeel van de stagebieder geen verband. Vanwege de kleine aantallen lopen de percentages snel op waardoor verschillen heel groot lijken. Bij de interpretatie dient men daarmee rekening te houden. Het blijkt dat meisjes vaker dan jongens de goede vragen zouden stellen (100% versus 55%) en vaker zelfstandig zouden werken dan jongens (100% versus 46%). Leerlingen die goed hun best doen op school worden vaker als echt geïnteresseerd in het stagebedrijf beoordeeld dan de leerlingen die matig hun best doen (75% versus 25%), zouden vaker goede vragen stellen (83% versus 25%), zouden vaker zelfstandig werken (75% versus 25%) en zouden vaker goed omgaan met mensen (92% versus 50%). De leerlingen van groen zouden minder echte interesse in het bedrijf hebben dan die van dier en landbouw (0% versus 75% en 78%). Leerlingen die vaak opzien tegen het naar school gaan hebben minder vaak echt interesse in het bedrijf, stellen minder vaak goede vragen en kunnen minder goed zelfstandig werken volgens de stagebieder (de percentages komen ongeveer overeen met voorgaande percentages).
5.8
Opbrengst voor de stagebieder
De stagebieder is gevraagd naar de opbrengst van de stagiaire voor zichzelf. De volgende tabel toont de antwoorden. Tabel 34: Opbrengst van stagiaire voor stagebieder Investeren in toekomstige medewerkers
Uitvoering van noodzakelijk werk
Plezier in overdragen Bijdrage aan de samenkennis/ vaardigheden op leving jongeren
- nee - deels - ja
- nee - deels - ja
- nee - deels - ja
6% 50% 44%
19% 63% 19%
19% 81%
- nee - deels - ja
-% 50% 50%
De opbrengst voor zichzelf zien ze vooral in het plezier in het overdragen van kennis/ vaardigheden op jongeren (81%) en het leveren van een bijdrage aan de samenleving (50%), dit laatste vooral de stagebieders van dier (zorgboerderij). Investering in toekomstige medewerkers is (deels) eveneens een reden om een stagiaire te nemen. Het minst genoemd is de uitvoering van noodzakelijk werk, een argument dat voor een stageplek misschien ook het minst ‘oorbaar’ is.
58
Aan genoemde aspecten konden de stagebieders zelf nog aspecten toevoegen. Daarvan is geen gebruik gemaakt. Twaalf van vijftien responderende stagebegeleiders zouden wel mee willen helpen met het maken van opdrachten.
59
6
Sterke en zwakke punten van digitaal werken en veel stage
Alle betrokkenen konden via een open vraag aangeven wat naar hun mening sterke punten en zwakke punten zijn van het digitaal werken. Daarnaast is aan leerlingen gevraagd naar zwakke en sterke punten van het relatief grote aantal dagen stage.
6.1
Sterke punten van digitaal werken volgens betrokkenen
Docenten: Overzicht 6.1 Sterke punten van het digitaal werken volgens docenten -
Niets kwijt raken Gemakkelijk, leerlingen groeien er in Sluit aan bij moderne tijd Duidelijkheid voor leerlingen en docenten Rust Overzicht, alles wat leerlingen moeten doen staat in Brainbox Leerlingen hebben weinig tijd om te freewheelen mede dankzij de onderwijsassistent Leerlingen vinden het over het algemeen leuk Goed leren van computervaardigheden; belangrijk voor doorleren Opdrachten kunnen gemakkelijk aangepast worden Geeft mogelijkheid tot maatwerk (2x) Eigen tempo kunnen bepalen De opdrachten op maat vormen een groot winstpunt omdat er dichter op de praktijk gewerkt kan worden. Vanwege de vele praktijk hoeven leerlingen na school niet te wennen aan de praktijk Doordat alle docenten in dezelfde ruimte aanwezig zijn, zijn de lijnen heel kort en bespreken ze veel
61
Leerlingen: Overzicht 6.2 Sterke punten van het digitaal werken volgens leerlingen -
Je eigen tempo bepalen Je moet heel zelfstandig werken Dat je na kunt kijken Je kunt er altijd aan werken. Ook thuis, er staat ook uitleg bij (3x) Je kunt snel iets opzoeken als je het niet weet Dat je het sneller begrijpt Je kunt het overal laten zien Als je bij iemand bent hoef je niet al die schoolboeken mee Je hoeft niet alles meer op papier te doen (3x); je hoeft niet alles op te schrijven Het is snel en je hoeft niet te schrijven en kunt het daarna zo uitprinten
-
Geen boeken sjouwen, geen zware tas (12x) Handig, snel, werkt gemakkelijk (6x) Gemak (4x) Je hebt alles bij elkaar en je raakt het ook niet kwijt Je kunt alles opslaan Niks; heeft geen sterke punten (4x)
Stagebieders: Overzicht 6.3 Sterke punten van het digitaal werken volgens stagebieders -
Snellere communicatie (2x) Mogelijkheid voor leerlingen om in eigen tempo te werken; gunstig voor gemotiveerde leerlingen Mogelijkheid tot meekijken vanaf diverse locaties Meer overzicht Gemakkelijk terug te vinden Te weinig bekend; geen mening (5x) Geen (2x)
Docenten zien vooral de winst in duidelijkheid, gemak, maatwerk en actualiteit.
62
Leerlingen zien de voordelen van het digitaal werken ook in het gemak, vooral handzaamheid, en in maatwerk. Vier leerlingen zien er geen voordelen van. Dit zijn de leerlingen die liever met boeken werken. Stagebieders noemen soortgelijke voordelen als docenten en leerlingen. Een aantal heeft er geen mening over, deels omdat ze er te weinig van af weten. De stagebieder van een bloemenafdeling binnen een tuincentrum vindt het niet werkzaam voor de bloemenafdeling. Hij acht zich overigens ook niet in staat tot begeleiding op de computer.
6.2
Zwakke punten van digitaal werken volgens betrokkenen
Docenten: Overzicht 6.4 Zwakke punten van het digitaal werken volgens docenten -
-
Leerlingen zijn door elkaar snel afgeleid; ze moeten constant tot de orde geroepen worden De opdrachten zijn niet uitdagend genoeg. Wordt verbeterd; kwestie van uitproberen Links met voorbeeldhandelingen dienen er te zijn; zonder links is het een probleem dat op school geen praktijk gegeven wordt Geen beeld van hoe het met de leerling gaat bij andere vakken (onderzoeker: blijkt niet juist, gemakkelijk te achterhalen) Leerlingen kunnen chronisch achterlopen hetgeen je als vakdocent niet ziet Geen optimaal inzicht hoe het met een leerling gaat (op groot bord aangeven hoe ver ieder is bij alle onderdelen; zou bovendien voor jongens stimulerend werken, ze zijn competitief; zou voor meisjes weinig uithalen, ze zijn niet competitief) Uitvallen van de computer, gebeurt echter weinig en weegt niet op tegen de nadelen (2x); (heel enkele keer problemen gehad; toen een extra pauze ingelast) Te lang naar het beeldscherm staren maakt moe en is saai Andere docent: dat leerlingen hun moeheid aan de computer wijten is niet helemaal terecht. Ze komen uit een structuur met 45 minuten les en kunnen dan weer uit het lokaal vertrekken. Hier zitten ze de hele dag stil in hetzelfde lokaal.
63
Leerlingen:
Overzicht 6.5 Zwakke punten van het digitaal werken volgens leerlingen -
-
Internet werkt soms niet. Surfer is soms traag. Systeem loopt soms vast. Als het programma niet werkt dan kun je niets en daar heb je met boeken geen last van (16x) Het werkt soms niet, rekenen is lastig Fouten in de site Te lang achter de computer. Hele dag naar beeldscherm kijken. Is (te) vermoeiend (14x) De dagen duren lang en dat is vaak moeilijk voor de ogen Dat je hoofdpijn hebt ‘s middags en jezelf moet redden Dat je het zelf moet uitzoeken en dat je de hele dag achter de computer zit Je verveelt je heel snel en wordt sneller afgeleid Saai (3x) Soms rumoerig in de klas Je gaat een spelletje doen Moeilijke concentratie computerstuk Je moet je wachtwoorden goed onthouden Alles Geen (2x)
Stagebieders: Overzicht 6.6 Zwakke punten van het digitaal werken volgens stagebieders -
64
Minder contact hebben Onpersoonlijk Anderen kunnen het alleen op de pc terugkijken Zelf een digibeet Er valt slecht mee te werken, onkundig. Geen pc op de afdeling, dus niet handig Meer werk Te weinig bekend, geen mening (3x)
Door elke categorie respondenten is genoemd dat uitval van de computer een probleem oplevert. Het zou echter slechts sporadisch, voor korte duur, voorgekomen zijn. Docenten zien verder onder andere als nadeel dat de links van de opdrachten nog niet goed gevuld waren waardoor de doelstelling nog niet optimaal gerealiseerd kon worden en verder dat ze minder goed zicht hebben op de prestaties van de leerlingen bij de andere vakken. Een aantal leerlingen vindt een nadeel dat ze te lang, een hele dag, achter de computer/ het beeldscherm zitten hetgeen vermoeidheid oplevert. Een paar leerlingen noemen het een nadeel dat ze alles zelf moeten uitzoeken. Een paar stagebieders wijzen op het onpersoonlijke karakter van digitaal werken. Daarnaast worden eigen problemen met digitaal werken genoemd.
6.3
Sterke en zwakke punten van drie/ vier dagen stage volgens leerlingen
Leerlingen: Overzicht 6.7 Sterke punten 3 dagen (bol lln) of 4 dagen (bll lln) stage lopen volgens leerlingen -
Je leert veel in de praktijk (meer dan op school); je doet veel werkervaring op (25x) Alles beter dan op school zitten. Praktijk is leuker (10x) Je leert hoe het gaat in een bedrijf; je maakt veel mee van het werk; elke dag andere werkzaamheden (4x) Je leert meer omdat je er 3 dagen achter elkaar bent (2x) Lekker bezig zijn/ werken (2x) Je leert hoe het leven is als je gewoon werkt Dan ben je in je eigen wereldje Afwisseling Buiten zijn Mooi werk Mooi geld verdienen
65
Overzicht 6.8 Zwakke punten 3 dagen (bol lln) of 4 dagen (bll lln) stage lopen volgens leerlingen -
Geen zwakke punten (22x) Te weinig ( 3 dagen) Eigenlijk niets. Ik hou van werken Niets tenzij het winter is Sommige stages zijn niet zo leuk Soms doe je alleen maar hetzelfde Je moet harder werken dan op school Je maakt best een lange week; je bent altijd aan het werk; soms iets te veel (3x) Soms heel vermoeiend (2x) Te weinig tijd voor school Geen tijd voor vrienden Ik had graag wat minder praktijk en meer theorie (school) Niet genoeg tijd voor bepaalde opdrachten
Het opdoen van werkervaring, veel leren in de praktijk en het leuker vinden van de praktijk dan naar school gaan zijn de meest genoemde sterke punten van het (relatief) grote aantal dagen stage. De helft van de leerlingen ziet geen zwakke punten aan het vele stage lopen. Maar er zijn ook leerlingen die vinden dat het werken soms iets te veel is of dat het soms heel vermoeiend is. Belangrijk is natuurlijk dat de stage leuk is. Een enkele leerling had graag meer theorie gehad of vindt dat er te weinig tijd voor school of de opdrachten over blijft.
66
7
Adviezen
Docenten, leerlingen en stagebieders konden eveneens via een open vraag adviezen geven voor een relevante doelgroep. In paragraaf 7.1 volgen de adviezen van de docenten, in paragraaf 7.2 die van de leerlingen en in paragraaf 7.3 die van de stagebieders.
7.1
Adviezen van docenten
Docenten konden adviezen geven voor verbetering op de eigen school of voor een andere school die er ook mee zou willen werken. Overzicht 7.1 Adviezen van docenten aan andere scholen -
Tussendoor een les geven Uitdagender opdrachten Af en toe iets anders doen Oriënteren waar deze school tegen aan is gelopen Meer werkruimtes, leerlingen hebben rust nodig, zaten in het vmbo in kleine klassen Meer stilte momenten Kleinschalig houden
-
Tijd nemen voor bedrijfsbezoek en nagaan wat van leerling verwacht wordt Alle vragen van bedrijven en ouders op papier zetten en met mogelijke antwoorden verwerken in een soort handboek: ‘frequent asked questions’ Op deze school langskomen en kijken hoe de school het doet Vak teruggeven aan de bedrijven
-
Doen; werken met boek en schrift is ouderwets Met Google en ander naslagmateriaal is het vak interessant te maken
-
Docententeam moet er achter staan Docenten moeten kritisch naar elkaar kunnen zijn zonder verstoring van persoonlijk contact
67
-
Docenten moeten op dezelfde golflengte zitten Docenten moeten elkaars verschillen accepteren Verschillen moeten benut worden, bijvoorbeeld ene docent zal een leerling beter liggen dan een andere; bij benadering niet vasthouden aan ‘eigen’ docent
De adviezen betreffen vooral variatie en uitdaging aanbrengen, voldoende werkruimtes en een samenwerkend docententeam dat onderlinge verschillen accepteert.
7.2
Adviezen van leerlingen
Leerlingen hebben adviezen gegeven aan docenten, aan de school om die leuker te maken en aan de stagebieders. De resultaten worden achtereenvolgens gepresenteerd. Leerlingen aan docenten: Overzicht 7.2 Adviezen van leerlingen aan docenten -
68
Geen, doen het goed (10x) Meer 1 op 1 werken! Zorg voor meer rust in het lokaal (2x) Iets duidelijker zijn en eventueel per leerling een werkschema maken met de opdrachten Dat ze rond gaan bij leerlingen. Kijken of ze hulp nodig hebben Meer wisselen naar leerlingen Help de leerlingen wat sneller Luisteren naar de leerling Iets meer uitleggen en niet overal om heen draaien Leerlingen helpen tot ze het snappen Meer hulp voor rekenen NL/Eng duidelijker, meer contact met de leerling Praktijkvak keer met de klas Meer onderlinge samenwerking en contact Meer afwisseling/niet hele dagen computer Soms spelletjes spelen Meer vrijheid op pc Niet zo doorgaan Minder bemoeien met privé leven
-
Je woorden waar maken Minder tegen de leerlingen schreeuwen in de klas Minder streng, meer vrijheid, minder opletten tijdens overleg (7x) Niet zo zeuren (2x)
Leerlingen aan de school: Overzicht 7.3 Adviezen van leerlingen om de school leuker te maken -
Niet dat ik weet; wel goed zo (12x) Theorie in vorm van leren en toetsen van het vak in plaats van alleen maar werkstukken maken Praktijkles tussendoor Meer praktijk Meer stilteruimtes/ aparte ruimtes (3x) Minder lang/ vaak achter computer (2x) Meer afwisseling (2x) Uit boeken werken Computer afschaffen Meer vrijheid; eten en drinken in de les; muziek, meer mogen doen (6x) Meer gezelligheid Meer foto’s Veel meer leuke dingen in het lokaal Langere middag pauze Meer feesten
Een deel van de leerlingen is tevreden over zoals de docenten het doen en zoals het gaat op school. Daartegenover staat de ene opmerking: ‘niet zo doorgaan’ en van dezelfde leerling ‘de computer afschaffen’. Opvallend zijn nog enige ogenschijnlijk deels tegengestelde adviezen. Sommigen willen meer rust(ruimtes), anderen juist meer vrijheid, minder strengheid. Verder adviseren leerlingen de docenten meer assistentie te geven bij werkproblemen, meer samenwerking en meer afwisseling, zoals minder werkstukken en meer theorie en toetsen, uit boeken werken, meer praktijk. Om de school leuker te maken zijn verder genoemd het lokaal gezelliger maken en langere middagpauze en meer feesten (de vraag is in hoeverre dit laatste advies serieus bedoeld is).
69
Leerlingen aan de stagebieders: Overzicht 7.4 Adviezen van leerlingen aan de stagebieders -
Geen, doet het goed (23x) Goed en duidelijk uitleggen dan begrijpen we het beter Leg het zo goed mogelijk uit als een leerling het dan na paar keer uitleggen nog niet goed doet maak de stem wat zwaarder misschien komt het dan wel over Beter op de opdrachten letten Sneller aftekenen Aanwezig zijn op de eerste dag (begeleider) Afschaffen
Dat de meeste leerlingen tevreden zijn over hun stagebieder blijkt ook uit het feit dat velen geen advies hebben gegeven omdat de stagebieder het goed doet. Een klein aantal geeft een meer specifiek advies, zoals goed uitleggen, beter op de opdrachten letten, sneller aftekenen. Aan het einde van hun vragenlijst konden leerlingen nog opmerkingen maken: Overzicht 7.5 Opmerkingen van leerlingen -
Meer 1 op 1 werken en voorlezen als iemand daar beter van kan leren Het is saai om alleen op de PC bezig te zijn (2x). Het is saai omdat je niks mag. De school heeft het MBO slecht geregeld Ben heel tevreden en vind het echt leuk. Past helemaal bij mij Ik vond het geen interessante enquête om te maken. Veel dingen zijn dubbel, te weinig keus in antwoorden. Je kan geen opmerking erbij zetten.
Weinig leerlingen hebben een opmerking gemaakt, mogelijk hadden ze alles al gezegd in de vorige open vragen. De ene leerling is ontevreden, de ander tevreden. De dubbele vragen in de enquête waren een gevolg van het feit dat een aantal vragen zowel over het digitaal werken als over de stage zijn gesteld. Om ook de leerlingen van het laagste niveau in staat te stellen de vragenlijst in te vullen is gekozen voor een simpele lijst met weinig antwoordmogelijkheden.
70
7.3
Adviezen van stagebieders
Adviezen van stagebieders over het contact met de school Overzicht 7.6 Verbeterpunten van stagebieders voor contact met school -
Vaker contact (5x); eventueel via mail of telefoon Concreet over stagiaire praten’ (melkveebedrijf) Is o.k. (4x)
Een deel der stagebieders zou vaker contact met de school wensen. Met het relatief grote aantal leerlingen is dat een probleem. Maar zoals een stagebieder voorstelt, via mail of telefoon, zou het misschien te realiseren zijn. Een deel is echter ook tevreden over het contact. Ideeën van stagebieders voor opdrachten Overzicht 7.8 Ideeën van stagebieders voor opdrachten -
Eén opdracht door het bedrijf in te vullen, dus een specifieke opdracht die het bedrijf kan bepalen Eventueel maken in samenwerking met BPV coördinator Zoveel mogelijk aan laten sluiten bij de praktijk van het stagebedrijf Praktijkgerichte opdrachten Looplijnen zouden meer aandacht moeten krijgen Leerling zou PC mee naar stagebedrijf moeten nemen Opdrachten sluiten goed aan op niveau stagiaire (2x), maar afhankelijk van leerling Diepgravender opdrachten voor snelle/ meer begaafde leerlingen (2x) Er zijn opdrachten die veel overlap hebben, dus beter op elkaar afstemmen. Betere opdrachten. 1. Hoe zoek ik een baan. 2. Wat wordt er later van mij verwacht en 3. Betere stage opdrachten Ze zouden veel meer praktijk moeten hebben op school en ook de Latijnse namen missen ze. Je kunt niet verwachten dat wij een leerling uitleggen hoe bruidswerk op draad moet (grafwerk e.d.)
Een aantal adviezen heeft betrekking op de aansluiting opdracht – praktijk. Bij het maken van de opdrachten zijn stagebieders betrokken. Elk bedrijf heeft zijn specifieke 71
werkzaamheden. Deze zullen niet alle gedekt zijn met de opdrachten. Het advies dat het stagebedrijf zelf één opdracht levert lijkt in dit verband zinvol. De opmerking dat de leerling meer praktijk moet krijgen zou mogelijk niet gemaakt zijn indien alle links gevuld waren. Zoals eerder gezegd zouden in de links de voorbeeldhandelingen moeten staan voor de praktische uitvoering van de opdracht. Deze waren echter nog niet alle klaar (zie ook par. 3.5). Uit het gesprek dat de onderzoeker met de docenten achteraf had blijkt dat enkele leerlingen met gemak niveau-3 aan hadden gekund. Het aantal en niveau van de opdrachten was daar niet op afgestemd. Adviezen van stagebieders aan de school Overzicht 7.9 Adviezen van stagebieders aan de school; opmerkingen -
Inlogcode om mee te kijken met opdrachten e.d. Controleer of leerlingen daadwerkelijk opdrachten doen met stagebieder. Elke week controle houden Meer inzicht geven in wat de jongens op school doen Intern beter overleggen Als er iets gebeurt adequaat en snel reageren. Op school goed begeleiden bij voor de leerling moeilijke vakken en niet laten ‘zwemmen’. Voor de stagiaire komt een goede bespreking over de mogelijkheden van de stagiaire ....... Blijf open staan voor leerlingen en bedrijven. Een kwalificatiesysteem voor stagebedrijven Ik had op de infoavond andere verplichtingen. Hierdoor zijn sommige antwoorden beïnvloed Loop eens een dag mee op het stagebedrijf
De adviezen van de stagebieders zijn zeer gevarieerd. Ze variëren van het advies om de inlogcode te geven om mee te kijken tot eens een dag mee te lopen.
72
8
Samenvatting en nabeschouwing
In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van de belangrijkste resultaten van het onderzoek, gevolgd door een nabeschouwing. In het onderzoek stond een onderwijsconcept met louter digitaal onderwijs, maatwerk, veel stage en individuele begeleiding in het eerste (leer)jaar van een nieuwe mbo-groen school centraal. Het College van Bestuur van de scholengroep waartoe de school behoort wenste een evaluatie van het concept. Er zijn interviews gehouden met de teamleider, de betrokken docenten en de onderwijsassistent. Leerlingen en stagebieders hebben een vragenlijst ingevuld. Verder zijn documenten en opdrachten bekeken en is geobserveerd. Het onderzoek is uitgevoerd in de tweede helft van het eerste jaar waarin volgens het concept werd gewerkt. In het tweede uitvoeringsjaar zijn inmiddels veranderingen aangebracht, aansluitend bij de bevindingen van het onderzoek. Het betekent dat een aantal opmerkingen in dit rapport, waarvoor nog op enkele gegevens gewacht moest worden, voor de school inmiddels achterhaald zijn. De resultaten worden beschreven aan de hand van de vier vraagstellingen (paragraaf 8.1.2 tot en met 8.1.5), voorafgegaan door de beschrijving van het onderwijsconcept (paragraaf 8.1.1). In paragraaf 8.2 volgt de nabeschouwing.
8.1
Samenvatting
8.1.1 Het onderwijsconcept De nieuwe mbo-groen school is aangehaakt bij een vmbo-groen school. Het mbo, voor niveau-1 en niveau-2 leerlingen, zit in hetzelfde gebouw als het vmbo en er is sprake van een doorlopende leer- en zorglijn. Er is voor gekozen om aanbieding van instructie, verwerking, feedback en begeleiding te doen plaatsvinden via opdrachten in een Elektronische Leer Omgeving (Brainbox); dat geldt zowel de beroepsgerichte vakken als de algemene vakken. In de digitale opdrachten van de beroepsvakken is een koppeling aangebracht tussen school en stage. Op school werken de leerlingen op de computer aan de opdrachten. Ze krijgen geen praktijklessen; praktijkvaardigheden moeten ze opdoen tijdens de stage. Om de praktijkhandelingen, die ze voor de opdrachten moeten verrichten, tijdens de stage te kunnen uitvoeren staan de benodigde theorie en de instructie in de opdrachten, waarbij de handelingen voorgedaan worden via tekeningen, foto’s en filmpjes in de links. Tijdens de stage kunnen de leerlingen de digitale opdrachten met de instructie raadplegen. Stagebieders zijn betrokken geweest bij het ma-
73
ken van de opdrachten voor de beroepsgerichte vakken. De leerlingen kunnen de opdrachten in eigen tempo en in zelf gekozen volgorde maken. Ze worden daarbij individueel begeleid. Er is sprake van maatwerk. Er wordt onderwijs gegeven in de richtingen dier (11 leerlingen), groen (17 leerlingen) en landbouw (21 leerlingen) met elk meerdere opleidingen, in totaal negen. Meisjes volgen vooral de richting dier (dierverzorging en paardenhouderij) en groen binnenshuis (bloem & design). Jongens volgen vooral groen buiten (tuin, park & landschap; recreatie & groen; groene detailhandel) en landbouw (akkerbouw, veehouderij en loonwerk). Al deze leerlingen zitten, ongeacht de richting en het niveau, in één grote ruimte waarin ook alle docenten en een onderwijsassistent aanwezig zijn. De onderwijsassistent draagt er onder andere zorg voor dat de computers werken, dat opgetreden wordt bij afwezigheid en dat leerlingen aan het werk zijn. De leerlingen die de beroepsopleidende leerweg (bol) volgen lopen drie dagen stage en gaan twee dagen naar school. De leerlingen die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen hebben voor vier dagen een contract met een werkgever en in het wintertrimester voor drie en een halve dag en komen de resterende tijd op school. (N.B. Hun werk in de praktijk is in dit rapport gemakshalve als stage aangemerkt). Een aantal leerlingen is ingeschreven bij een praktijkschool en volgt alleen het beroepsgerichte vak op de school; de algemene vakken volgen ze op de praktijkschool. Van de geïnterviewde docenten was slechts één docent betrokken geweest bij de voorbereiding van het jaar en het maken van de opdrachten voor de eigen richting. De bedoeling dat de opdrachten van alle opleidingen een uniforme opzet zouden krijgen is niet gerealiseerd. Aard en aantallen van de opdrachten verschillen aanzienlijk tussen richtingen en binnen richtingen. Door vertrek van docenten en tijdsdruk waren veel links van de opdrachten nog niet gevuld met filmpjes en ander materiaal. 8.1.2 Ad vraag 1: Gebruik online mogelijkheden Er bestaan in het gebruik van de online mogelijkheden grote verschillen tussen leerlingen van de diverse richtingen en tussen jongens en meisjes. Om dat te illustreren worden percentages vermeld. Tijdens de stage kijkt van de leerlingen van landbouw 10% meer of minder vaak online naar de opdracht, van groen 31% en van dier 54%. Van de jongens kijkt 28% tijdens de stage meer of minder vaak online naar de opdracht, terwijl van de meisjes 50% kijkt. Niet gevraagd is of de leerlingen de opdrachten geprint bij zich hebben. Slechts enkele leerlingen vinden de voorbeeldhandelingen niet duidelijk. Corresponderend met het gebruik van de online mogelijkheden vraagt van de leerlingen van landbouw 0% de praktijkdocent meer of minder vaak online om
74
hulp, van groen doet 62% dat en van dier 73%. Van de jongens vraagt 12% wel eens online de praktijkdocent om hulp, terwijl van de meisjes 83% wel eens online de praktijkdocent om hulp vraagt. Thuis wordt vaker online naar de opdrachten gekeken dan tijdens de stage. Van de leerlingen van landbouw kijkt thuis 53% meer of minder vaak online naar de opdrachten, van groen 62% en van dier 90%. Van de jongens kijkt 56% thuis online naar de opdrachten, van de meisjes 92%. Jongens doen tijdens het werk op de computer op school ook vaker iets anders dan werken aan de opdracht dan meisjes, 79% versus 25%. 8.1.3 Ad vraag 2: Invloed van virtuele praktijkvoorbereiding op de stagehandelingen Om uitspraken te kunnen doen over de relatie tussen de ‘virtuele praktijkvoorbereiding’ en de ‘handelingen’ tijdens de stage is het noodzakelijk iets te weten over een aantal randvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor het adequaat kunnen uitvoeren van die handelingen. Daarom is eerst informatie verzameld over die voorwaarden. De computers op school blijken goed te werken. Nog niet alle leerlingen voelden zich in maart voldoende deskundig om optimaal met de computer te kunnen werken. Geen enkele docent zou moeite hebben met het begeleiden van leerlingen op de computer. Bij problemen assisteert de onderwijsassistent. Hij kan tevens meekijken op het scherm van de leerlingen en controleren of ze wel aan het werk zijn. Van de stagebieders acht ruim een derde deel zich niet optimaal in staat stagiaires op de computer te begeleiden. De vakken zouden zich lenen voor digitaal werken behalve enkele onderdelen omdat bepaalde vaardigheden niet digitaal geleerd kunnen worden zoals spreekvaardigheid. De docenten die de opdrachten niet zelf gemaakt hebben waren nog niet geheel tevreden over de kwaliteit van de opdrachten. Er zou soms te weinig theorie in aanwezig zijn en met enkele vaardigheden zou op school geoefend moeten worden, met name bij groen. Een vakdocent mist een centraal, klassikaal, startpunt. De leerlingen zijn over het algemeen redelijk tevreden over de theorie, de lengte en de afwisseling in de opdrachten. Ongeveer de helft kan de opdrachten altijd zonder hulp begrijpen, de helft soms. De docent helpt volgens vrijwel allen genoeg indien dat nodig is. Ook de stagebieder zou volgens de leerlingen voldoende helpen. Volgens één op de drie leerlingen helpen de opdrachten niet voor het verrichten van de stagehandelingen, volgens twee op de drie min of meer. Het studieloopbaan- begeleidingsgesprek, tijdens welk gesprek de vakdocent met de leerling praat over zijn func-
75
tioneren, op school en tijdens de stage, zou meer helpen bij het doen van de stage dan de online opdrachten. Uit de antwoorden van de stagebieders werd niet duidelijk of de aansluiting tussen theorie en praktijk met de digitale opdrachten beter is dan met boeken; een deel denkt dat het hetzelfde is. In de opdrachten zitten praktijkhandelingen die de leerlingen dienen te verrichten. De stagebieder tekent de opdracht pas af nadat de praktijkhandelingen voldoende zijn uitgevoerd. De docent ziet zelf niet hoe de leerling de praktijkhandelingen verricht. Hij praat er wel over met de stagiaire en de stagebieder. Het betekent dat alleen de stagebieder kan oordelen over de kwaliteit van de verrichte praktijkhandelingen. Uit het overzicht van de afgetekende opdrachten in het eerste half jaar bleek dat de leerlingen daadwerkelijk in eigen tempo en zelf gekozen volgorde de opdrachten hebben gemaakt: het aantal gemaakte opdrachten varieert sterk evenals de keuze uit de opdrachten. Het was daarom niet zinvol de stagebieders te vragen naar specifieke handelingen. Daarom zijn aan de praktijkhandelingen meer algemene aspecten onderscheiden waaraan leerlingen in hun werk zonder meer dienen te voldoen, ongeacht de richting. De stagebieders hebben hun stagiaire op die aspecten beoordeeld. De praktische vaardigheden van de stagiaires worden door bijna zes op de tien stagebieders als goed beoordeeld, door de rest als matig. Iets vaker vinden ze dat de leerlingen goed zelfstandig werken. Over de cognitieve vaardigheden van de stagiaire zijn de stagebieders het minst tevreden. De theoretische kennis beoordelen drie op de tien goed, nadenken over wat en hoe de stagiaire het doet beoordelen ruim vier op de tien positief; de rest oordeelt met ‘matig’ over de kennis en het nadenken. Heel tevreden zijn de stagebieders over de sociale vaardigheden van hun stagiaire. Ze blijken daar ook vrij frequent met de stagiaires over te praten. De interesse in het bedrijf zou bij twee op de drie stagiaires goed zijn. Meisjes worden over het algemeen iets positiever beoordeeld dan jongens. De stagebieders van groen zijn minder dan die van de andere opleidingen tevreden over de praktische vaardigheden van de stagiaires. Ze bleken ook minder tevreden over het theoretische gehalte in de opleiding. Leerlingen vinden zelf dat ze veel leren van de stage: 2% zegt niets te leren, 24% redelijk wat en 74% redelijk veel. Van de opdrachten zegt 28% niets te leren, 52% redelijk wat en 20% veel. 8.1.4 Ad vraag 3: Motivatie door digitaal werken Ruim de helft van de leerlingen zegt soms iets anders te doen op de computer dan werken aan de opdracht en enkelen doen elke dag wel iets anders. Dit is vooral toe te schrijven aan de jongens, 79% versus 25% van de meisjes. Enkelen zeggen de vrijheid
76
bij het werken aan de opdrachten ook niet aan te kunnen; de meesten zeggen die wel aan te kunnen of steeds beter. Twee derde deel van de leerlingen doet door het digitaal werken niet meer of minder zijn best dan zonder digitaal werken; 24% zegt daardoor minder zijn best te doen en 11% zegt juist meer zijn best te doen door het digitaal werken. Driekwart van de leerlingen vindt het digitaal werken tamelijk leuk; de rest is verdeeld over niet leuk en echt leuk. Driekwart van de leerlingen zou het liefst afwisselend met boeken werken en digitaal werken; 11% zou alleen met boeken willen werken en 15% alleen digitaal. Een kwart van de stagebieders denkt dat het digitaal werken voor de stagiaire echt motiverend is, de meesten beoordelen het met ‘gaat wel’. Acht op de tien stagebieders vinden dat de algemene motivatie van de leerlingen goed is. Voor zichzelf vinden de stagebieders het digitaal werken deels niet en deels matig motiverend; enkelen vinden het echt motiverend. Van de leerlingen vindt driekwart het min of meer leuk om naar deze school te gaan. Een kwart van de leerlingen ziet vaak op tegen het naar school gaan, leerlingen van groen wat vaker dan de anderen en jongens wat vaker dan meisjes. De grote groep waarin de leerlingen les hebben lijkt gunstige neveneffecten te hebben: alle leerlingen kunnen wel met andere leerlingen opschieten, ze voelen zich op hun gemak in de groep, en voor zover ze het niet konden krijgen ze, op een paar na, durf iets te zeggen in een groep, leren ze vragen te stellen en leren ze te luisteren. Maar een deel zou wat meer stilteruimtes wensen omdat ze het soms te onrustig vinden in de groep, vooral leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg en leerlingen van de praktijkschool. De vraag in hoeverre het digitaal werken motiveert om de school af te maken kan gezien het tijdstip van het onderzoek nog niet volledig beantwoord worden. Er zijn wel enkele indicaties voor positieve resultaten. Er wordt vrijwel niet gespijbeld. In de maand voorafgaande aan het invullen van de enquête heeft 96% nooit gespijbeld, 2% (1 leerling) 1 of 2 keer en 2% zeker 3 keer. Op één leerling na, die tussentijds naar een school dichter bij zijn woonplaats is gegaan, hebben alle leerlingen in het eerste jaar de eindstreep gehaald. Drie leerlingen hebben in het eerste leerjaar reeds hun startkwalificatie behaald, waarvoor normaal twee jaar staat. 8.1.5 Ad vraag 4: Sterke en zwakke punten van het onderwijsconcept; adviezen Via open vragen hebben alle betrokkenen, de docenten, de leerlingen en de stagebieders een groot aantal sterke en zwakke punten genoemd en adviezen gegeven.
77
Sterke punten van digitaal werken Docenten zien de winst vooral in duidelijkheid, gemak, de mogelijkheid tot maatwerk en aansluiten bij de actualiteit. Leerlingen zien de voordelen van het digitaal werken eveneens in het gemak en in maatwerk maar ook in de mogelijkheid er overal mee te kunnen werken. Vier leerlingen zien er geen voordelen van. Dit zijn de leerlingen die liever met boeken werken. Stagebieders noemen, voor zover ze er een mening over hebben, soortgelijke voordelen als docenten en leerlingen. Zwakke punten van digitaal werken Door elke categorie respondenten is genoemd dat uitval van de computer een probleem oplevert, maar dat zou vrijwel niet voor gekomen zijn. Docenten noemen onder andere dat de links van de opdrachten, met voorbeeldhandelingen, nog niet goed gevuld waren waardoor de doelstelling nog niet optimaal gerealiseerd kon worden. Daarnaast vinden ze het zonder lesgeven wat saai en mist vooral de docent van groen af en toe een praktijkles. Een aantal leerlingen vindt dat ze te lang, een hele dag, achter de computer/ het beeldscherm zitten hetgeen vermoeidheid oplevert en saai gevonden wordt. Een paar leerlingen noemen het een nadeel dat ze alles zelf moeten uitzoeken. Een paar stagebieders wijzen op het onpersoonlijke karakter van digitaal werken. Daarnaast worden door stagebieders eigen problemen met digitaal werken genoemd. Noch de docenten, noch de meeste stagebieders, zeggen dat het digitale werken meer begeleidingstijd kost. Zwakke en sterke punten van veel stage Van de leerlingen vinden verreweg de meesten het aantal stagedagen goed, enkelen vinden het te weinig en een klein aantal vindt het te veel. De sterke punten zijn volgens de leerlingen vooral het opdoen van werkervaring, veel leren in de praktijk en het leuker vinden van de praktijk dan naar school gaan. De helft van de leerlingen ziet geen zwakke punten aan het vele stage lopen. Maar er zijn ook enkele leerlingen die vinden dat het werken soms iets te veel is of dat het soms heel vermoeiend is. Een enkele leerling had graag meer theorie gehad of vindt dat er te weinig tijd voor school of de opdrachten over blijft. Van de stagebieders vindt de helft van groen en twee derde van landbouw dat leerlingen te veel stage lopen, de rest vindt het aantal dagen stage goed; van dier vinden alle stagebieders de hoeveelheid stage goed. Eén stagebieder van groen heeft er over opgemerkt dat drie dagen voor jonge meiden te veel is en dat ze meer op school uitgelegd zouden moeten krijgen, waar, zoals eerder bleek, de docent het mee eens is.
78
Adviezen De docenten vinden vooral voor het aanbrengen van variatie en uitdaging, voldoende werkruimtes en een samenwerkend docententeam dat onderlinge verschillen accepteert belangrijk. Een deel van de leerlingen is tevreden over zoals de docenten het doen en zoals het gaat op school. Adviezen zijn meer assistentie te geven bij werkproblemen, meer mogelijkheden tot samenwerking te bieden en meer afwisseling aan te brengen, via minder werkstukken en meer theorie en toetsen, uit boeken werken en meer praktijk. Sommigen willen meer rust(ruimtes), anderen meer vrijheid, minder strengheid. Dat de meeste leerlingen tevreden zijn over hun stagebieder blijkt ook uit het feit dat velen geen advies hebben gegeven aan de stagebieder omdat de stagebieder het goed doet. Een klein aantal geeft een meer specifiek advies, zoals goed uitleggen, beter op de opdrachten letten, sneller aftekenen. De adviezen van de stagebieders variëren van het advies om de inlogcode te geven om mee te kunnen kijken tot aan de docenten eens een dag mee te lopen. Een deel der stagebieders zou vaker contact met de school wensen. Een deel is echter ook tevreden over het contact, meest die van dier en groen. Een aantal adviezen heeft betrekking op de aansluiting opdracht – praktijk.
8.2
Nabeschouwing
Beperkingen Vrijwel alle leerlingen hebben de vragenlijst ingevuld. Hun informatie kan dan ook als representatief beschouwd worden. Van de stagebieders is van slechts een derde deel de vragenlijst ingevuld ontvangen. De vraag is of zij representatief zijn. Ze representeren wel evenredig de drie richtingen. Daarnaast wijken de antwoorden van de acht eerst ontvangen lijsten niet af van de acht later, na rappel, ontvangen lijsten. Bij het lezen van de resultaten moet echter met de beperking van de representativiteit bij de stagebieders rekening worden gehouden. Andere factoren waarmee bij de interpretatie van de resultaten rekening moet worden gehouden is dat de resultaten zijn behaald met leerlingen van cognitief gezien lage niveaus, namelijk niveau-1 en 2. Bovendien was de school nieuw, de werkwijze nieuw, de docenten voor dit mbo nieuw en was er ten tijde van het invullen van de vragenlijsten slechts een half jaar tot driekwart jaar volgens het nieuwe concept gewerkt.
79
Verschillen De verschillen tussen de leerlingen qua cognitief niveau zijn groot. Alle leerlingen hebben de vragenlijst ingevuld, zowel de leerlingen van de praktijkschool, andere niveau-1 leerlingen als niveau-2 leerlingen. De aantallen van de eerste twee groepen zijn te klein om ze als aparte groep te behandelen. Behalve naar niveau verschillen de 46 leerlingen nog naar geslacht (jongen, meisje), naar leerweg (bbl, drie en een halve dag werkcontract/stage en bol, drie dagen stage) en naar richting (dier, groen en landbouw) met in totaal negen opleidingen. Tussen de variabelen bestaat interactie: het zijn bijvoorbeeld vrijwel alleen jongens die landbouw doen en alleen meisjes die bloem & design bij groen doen. Maar er zijn te weinig leerlingen en te veel variabelen waarop ze verschillen om zinvol meer geavanceerde analyses te doen en te kunnen zeggen of bijvoorbeeld de richting het meest bepalend is voor een bepaald antwoord of het geslacht of het niveau of een andere variabele. De verschillen tussen jongens en meisjes en tussen dier, groen en landbouw zijn echter duidelijk. Digitaal werken, afwisseling Uit de evaluatie blijkt dat over het algemeen zowel leerlingen, docenten als stagebieders (redelijk) positief zijn over het digitale werken. Er zijn uiteraard nog wel een aantal opmerkingen bij te plaatsen. De docenten die nieuw gestart zijn en de opdrachten niet zelf hebben gemaakt, zouden nog wel het een en ander veranderd willen zien aan ‘hun’ opdrachten. De docent van landbouw die wel zelf de opdrachten heeft gemaakt heeft al veranderingen aangebracht en ook de docent van groen heeft aanvullingen gemaakt. Enkele beroepsgerichte docenten wensen meer verdieping en soms ook oefenen met vaardigheden die digitaal niet geleerd kunnen worden of onvoldoende uit de verf komen. Stagebieders zijn ook het meest ‘ontevreden’ over de kennis en de praktische vaardigheden van hun stagiaire. Een deel van de stagebieders vindt ook dat de leerlingen te veel stage lopen, vooral die van landbouw. Docenten hebben voor hun eigen motivatie behoefte aan af en toe een ‘les’. Driekwart deel van de leerlingen wenst het digitaal werken af te wisselen met het doen van iets anders en een klein deel wenst meer theorie. Een les af en toe, met wat theorie en praktijk, zou derhalve tegemoet kunnen komen aan bezwaren die zowel docenten, leerlingen als stagebieders hebben geuit. Dat niet meer leerlingen tijdens de stage de opdracht online raadplegen kan samenhangen met het feit dat niet elke stageplaats zich leent voor digitaal werken. Veel stagehandelingen vinden vrijwel geheel buiten plaats of spelen zich af op locaties waar het niet handig is met een computer te werken. Een andere reden kan zijn dat de leer-
80
lingen de opdracht, waarin via foto’s of tekeningen de handelingen voorgedaan worden, geprint bij zich hebben omdat de stagebieder de opdracht moet aftekenen. Daarnaast bleken lang niet alle opdrachten al voorzien te zijn van voorbeeldhandelingen in de links. Differentiatie Het cognitieve niveau, het tempo en de zelfdiscipline van de leerlingen varieert sterk. Dit komt ook tot uiting in de flexibele leerwegen: er bestaat een grote variatie in het aantal opdrachten dat leerlingen in het eerste jaar afgerond hebben. Een deel heeft nog relatief weinig opdrachten gemaakt terwijl anderen al, in één jaar, hun startkwalificatie hebben behaald en meer theorie hadden gewenst. Daarnaast hebben leerlingen de opdrachten in zelf gekozen volgorde gemaakt. De helft van de leerlingen begrijpt de opdrachten niet altijd, vooral bbl leerlingen hebben er soms moeite mee. Mogelijk zou er daarom meer differentiatie met extra verdieping in de opdrachten aangebracht kunnen worden. Een andere mogelijkheid is een opbouw van de opdrachten in moeilijkheidsgraad opdat eerst met gemakkelijker opdrachten geoefend kan worden en leerlingen met een lager cognitief niveau toch een verantwoord aantal opdrachten kunnen maken. Uiteraard haalt dat de flexibiliteit van de leerweg onderuit. Jongens en meisjes Het zelfstandig digitaal werken lijkt meer te passen bij de meisjes van deze school dan bij de jongens. Volgens docenten en stagebieders werken meisjes serieuzer en ook uit de antwoorden van de jongens en meisjes zelf komt dat naar voren. De jongens, en met name die van landbouw, lijken weinig affiniteit te hebben met digitaal werken. Datzelfde geldt voor de stagebieders van de landbouwleerlingen. Opvallend is dat de jongens vaker opzien tegen het naar school gaan, vaker liever werken dan naar school gaan, vaker weten wat ze willen worden, en door de stage vaker (nog) meer zin krijgen in hun beroep dan meisjes. Het vele stage lopen past dan ook goed bij de jongens van deze school, hoewel de meisjes wel wat positiever door de stagebieders worden beoordeeld dan de jongens. Omdat er sprake lijkt te zijn van uitgesproken jongens en meisjes opleidingen kan het beleid ten aanzien van die opleidingen mogelijk meer afgestemd worden op het geslacht van de leerlingen. Aansluiting onderwijs - praktijk Ondanks de poging de opdrachten aan te laten sluiten bij de praktijk, door onder andere stagebieders te betrekken bij het maken van de opdrachten en voorbeeldhandelingen aan te brengen in de instructie van de opdrachten, lijkt dat nog niet helemaal gelukt. Elk bedrijf heeft zijn specifieke werkzaamheden. Deze kunnen waarschijnlijk moeilijk
81
allemaal gedekt worden door de opdrachten. Het advies van een stagebieder dat het stagebedrijf zelf één opdracht levert lijkt daarom zinvol. Het studieloopbaanbegeleidingsgesprek zou volgens de leerlingen, ook al zouden ze nog niet helemaal vorm hebben gekregen volgens docenten, meer dan de opdrachten helpen bij het verrichten van de praktijkhandelingen. Het is daarom van belang aandacht te blijven geven aan die gesprekken. Stageplaatsen; stagebieders Over de stage zijn de leerlingen zeer positief. De stagebieders op hun beurt zijn over het algemeen positief over de leerlingen. Een aantal stagebieders zou wel meer contact willen met de docenten. Met het relatief grote aantal leerlingen dat de docenten begeleiden is dat een probleem. Maar zoals een stagebieder voorstelt, via mail of telefoon, zou het misschien te realiseren zijn. Een deel is echter ook tevreden over het contact. Afgaande op een aantal antwoorden is het wellicht zinvol de stagebieders, met name die van landbouw, (nog eens) te informeren over het onderwijsconcept met digitaal werken en veel stage en over de eisen die gesteld worden aan stagiaires en stageplaatsen voor niveau-1 en 2 leerlingen. Positieve factoren: geïntegreerd beleid Een zeer positief resultaat is dat er vrijwel niet wordt gespijbeld en er tot het einde van het jaar geen leerlingen voortijdig gestopt zijn met onderwijs. Er kan niet geconcludeerd worden dat positieve resultaten zijn behaald door het digitale werken op zich of het vele stage lopen op zich of het maatwerk. Het lijkt veeleer een gevolg van de geïntegreerde aanpak waarvan digitaal werken en veel stage onlosmakelijk deel uit maken: - de digitale werkwijze waardoor maatwerk mogelijk is in aanbod en verwerking van lesstof - de digitale werkwijze waardoor docenten tijd hebben om leerlingen individueel aandacht te geven; elke leerling heeft een eigen studieloopbaanbegeleider, tevens beroepspraktijkdocent - het relatief grote aantal dagen dat leerlingen stage lopen en leren in de praktijk; verreweg het grootste deel van de leerlingen van niveau 1en -2 loopt liever stage dan dat ze naar school gaan - de opdrachten die afgestemd zijn op het werk op het stageadres - de duidelijke structuur, duidelijke eisen, duidelijke verwachtingen - de onderwijsassistent die de aanwezigheid goed in de gaten houdt en zo nodig actie onderneemt; op zijn computer ziet of de leerlingen werkelijk aan hun opdracht werken en bijstuurt als dat niet het geval is; indien nodig computerproblemen oplost
82
-
-
-
de grote groep waarin leerlingen heel zichtbaar zijn en waarin altijd wel iemand is waarmee ze kunnen opschieten; ‘leerlingen besmetten elkaar’ volgens een docent in gunstige zin de aanwezigheid van meerdere, zowel bij de leerlingen als bij de werkwijze, betrokken docenten die op elkaar inspelen en op het gedragsniveau het van elkaar kunnen overnemen de goede stagebieders en de doorlopende leerweg, vmbo-mbo, op dezelfde school.
Gelet op de over het algemeen positieve meningen, het maatwerk, nauwelijks spijbelen en geen voortijdig schoolverlaten, mag geconcludeerd worden dat de geïntegreerde aanpak, waarmee bij het peilen van de meningen nog geen jaar gewerkt was, een gunstige uitwerking lijkt te hebben.
83
Relevante literatuur
Blik, H. & E. Harskamp (2005). Kwaliteit van lesmateriaal voor het praktijkonderwijs. Een onderzoek onder docenten. LPC-onderzoek. Groningen: GION/RUG Boekaerts, M & P.R. Simons (2003). Leren en instructie: Psychologie van de leerling en het leerproces. Assen: Koninklijke Van Gorcum De Vries, A.M.(2002). De methodische werkbespreking binnen een juridische mboopleiding: een veelbelovend perspectief. LPC-onderzoek. Groningen: GION/RUG De Vries, A.M.(2003). Ervaringen met een elektronische leeromgeving in havo en vwo. LPC-onderzoek. Groningen: GION/RUG De Vries, A.M. & M.Dijk (2008). Leerlingen met problemen op groene mbo scholen. Omvang en aard van de problemen, knelpunten voor docenten, leerlingzorg, relatie met competentiegericht onderwijs. LPC-onderzoek. Groningen: GION/RUG Dijkstra, N.J. & Harms, G.J. (2003). Maatregelen van scholen rond risicoleerlingen. Groningen: GION/RUG Suhre, C & E. Harskamp (2002). Praktijkbrochure ICT in het onderwijs. Een onderzoek naar de mogelijkheden van ICT-gebruik in het basis- en voortgezet onderwijs. LPC-onderzoek 1.1.4. Groningen: GION/RUG Veenman, S. (1992). Effectieve instructie volgens het directe instructiemodel. Pedagogische Studiën, 1992 (69), 242-269.
Informatiegids mbo AOC Terra. 2010. Gids per richting. AOC Terra Assen. Pieter de Vries (2008). Plan invoering nivo 1 en 2 MBO Assen. Groningen.
85
Digitaal onderwijs op een mbo-groen school. Een evaluatie. De nieuwe ‘groen’ mbo-school waar het onderzoek plaats vond is gestart met een geheel nieuw onderwijsconcept met in de hoofdrol digitaal onderwijs, maatwerk, veel stage en individuele begeleiding. Leerlingen, niveau-1 en -2, werken op school aan digitale opdrachten waarin ook de taken voor de stage staan en de praktijkhandelingen worden voorgedaan. Er wordt niet meer gewerkt met boeken. Tijdens de stage en thuis kunnen de leerlingen de digitale opdrachten met instructie en voorbeeldhandelingen raadplegen. Uit de evaluatie, na ruim een half jaar werken volgens de nieuwe werkwijze, blijkt dat over het algemeen de leerlingen en docenten positief zijn over het digitale werken, hoewel ze wel afwisseling wensen. Ze zien veel sterke punten zoals maatwerk, beschikbaarheid, gemak en aansluiting bij actuele ontwikkelingen. Er is daadwerkelijk sprake van flexibele leerwegen; er bestaat een grote variatie in de gekozen en het aantal afgeronde opdrachten. Er wordt vrijwel niet gespijbeld en er hadden op het moment van het onderzoek nog geen leerlingen de school voortijdig verlaten. De positieve resultaten lijken vooral een gevolg van een geïntegreerde aanpak waarvan de genoemde kenmerken deel uitmaken maar ook die aanpak mogelijk maken.