Dierenwelzijn in Breda
1.
Inleiding
Het is onze gezamenlijke verantwoording om de dieren die zich in onze gemeente bevinden met respect te behandelen. Inwoners houden gezelschapsdieren, zoals honden en katten maar ook exotische vogels of reptielen. In het buitengebied bevinden zich grote aantallen landbouwdieren. De grootste groep dieren wordt echter gevormd door in de natuur levende dieren (fauna). Tegenover deze vele dieren hebben wij als mens verplichtingen. Wij hebben zelfs een extra zorgplicht, omdat dieren in hoge mate van ons afhankelijk zijn. Dieren horen bij de samenleving en een gemeente zonder dieren zou aanzienlijk inboeten aan levendigheid, waarde en veelzijdigheid. Dieren verdienen onze aandacht en zorg, of men dat nu godsdienstig, humanistisch of anderszins fundeert. Dit geldt zowel voor huisdieren, landbouwdieren als de in de natuur levende wilde dieren. 2.
Juridisch kader
Op grond van haar verordenende bevoegdheid (art. 149 Gemeentewet) kan de gemeenteraad regels stellen m.b.t. het welzijn en de bescherming van dieren, mits hiermee niet in strijd wordt gehandeld met wet- en regelgeving van hogere overheid. De overheidsorganen hebben met het oog op een adequate vervulling van hun (deel)taken een zekere vrijheid van handelen nodig. Dit betekent dat voor de gemeentebesturen op diverse terreinen van bestuurszorg een zekere beleidsvrijheid bestaat. Deze beleidsvrijheid is in de afgelopen decennia door de toename van nieuwe overheidstaken zowel in breedte als in diepte toegenomen. Deze korte beschouwing is van belang voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de gemeente in haar verordeningen regels voor de bescherming en het welzijn van dieren kan stellen. 3.
Dierenmishandeling
Het mishandelen van dieren is een misdrijf en verdient een serieuze aanpak en vervolging van de daders. Aanpak van dierenmishandeling door burgers blijkt echter een lastige opgave. De inspecteurs van de Dierenbescherming kunnen enige controle uitoefenen, maar ook de gemeentelijke controle vraagt om intensivering. Preventie en strafvervolging staan daarbij centraal. Politie en AID behoren in samenwerking met de Landelijke Inspectiedienst van de Dierenbescherming (LID) consequent toe te zien op de naleving van de verboden om onnodig dierenleed te voorkomen. Daarnaast kan de gemeente als extra ondersteuning van deze opsporingsinstanties één of meerdere gemeentelijke bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) aanstellen t.b.v. het toezicht op dierenmishandeling, illegale jacht en stroperij etc. 4.
Voorlichting en educatie
Voorlichting en educatie zijn belangrijke communicatiemiddelen voor een goede samenleving tussen mensen en dieren. Zo kan in lesprogramma’s van het basisonderwijs aandacht worden besteed aan het onderwerp dierzorg en dierenbescherming. De Dierenbescherming heeft hiervoor een speciaal lespakket ontwikkeld. Ook kan de gemeente een dierenwelzijnsgids
samenstellen met praktische informatie over zaken die gerelateerd zijn aan het houden van dieren. Daarnaast kan de gemeente haar voorbeeldfunctie uitdragen door te laten zien dat er in de bedrijfsvoering en het inkoopbeleid rekening gehouden wordt met dierenwelzijn. In een kinderboerderij, stadsboerderij of hertenkamp kan aandacht worden geschonken aan educatie over omgang met dieren. Het verantwoord met elkaar in contact brengen van kinderen en dieren is van essentieel belang voor de gedragsbepaling van het kind ten opzichte van het dier. Wel is het van belang dat de gemeente aan het oprichten en beheren van een kinderboerderij of een hertenkamp voorwaarden verbindt, die moeten waarborgen dat de dieren gehouden worden in een omgeving waarin zij hun soorteigen gedrag kunnen uitoefenen. 5.
Opvang van zwerfdieren
Gemeenten zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht om zwerfdieren, die zich op hun grondgebied bevinden, op te vangen en te verzorgen. Een zwerfdier is een gevonden dier waarvan een eigenaar kan worden vermoed. De bewaarplicht voor zwerfdieren bestaat uit een opvang- en verzorgingstermijn van minimaal 14 dagen. Gemeenten hebben hiervoor in het verleden overeenkomsten gesloten met opvangcentra die zijn aangesloten bij de voormalige Centrale Asielraad (CAR) van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren. De CAR heeft in het verleden richtlijnen opgesteld voor vergoedingen van gemeenten aan asielen op basis van landelijke gemiddelden, maar deze gaven geen deugdelijke onderbouwing van de te maken kosten voor de opvang van zwerfdieren. De VNG heeft een door de Dierenbescherming ontwikkeld “Rekenmodel Kosten Zwerfdierenopvang” op haar website geplaatst dat gemeenten een goed handvat geeft voor de vergoeding aan het asiel. Het rekenprogramma geeft een volledig en gespecificeerd overzicht van de kosten met betrekking tot de zwerfdierenopvang, maar beperkt zich wel tot honden en katten. Vergoeding voor de opvang van andere zwerfdieren is met dit model nog niet te berekenen. Voor de opvang van zwerfdieren dient de gemeente zorg te dragen voor voldoende financiële steun. Daarnaast maakt de gemeente, ook t.a.v. de opvang van fauna, goede afspraken met de dierenambulance en andere dierenopvangcentra. 6.
Vermaak met dieren
Er is een maatschappelijke discussie gaande over het welzijn van wilde dieren voor vermaak, dit ook mede dankzij een wetenschappelijk rapport van de dierenbeschermingsorganisatie Animal Defenders. Uit het rapport komt naar voren dat er aanwijzingen zijn dat het welzijn van wilde dieren wordt aangetast als zij kunstjes moeten doen die in strijd zijn met de eigen waarde en de natuurlijke geaardheid van de dieren. Dit is vooral voor dieren in een circus geval. Daarnaast hebben circusdieren nog te maken met een beperkte huisvestinggrootte in transportwagens. Deze onnatuurlijke omstandigheden maken dat de dieren door stress en verveling gestoord gedrag gaan vertonen. Voor dieren in entertainment is niets geregeld in de Gezondheids- en WelzijnsWet voor Dieren (GWWD) en ook niet in andere nota’s van het Ministerie van LNV. Zolang de landelijke overheid geen gebruik heeft gemaakt van de haar in de GWWD toekomende bevoegdheid om wetgeving te maken voor het welzijn van dieren bij evenementen (waaronder circussen), heeft de gemeente de beleidsvrijheid om zelf beleid te formuleren op dit terrein. Het opnemen van ‘het welzijn van dieren’ als extra weigeringsgrond voor evenementenvergunningen aan artikel 2.2.2 lid 2 van de APV is daarvoor een mogelijkheid.
Mocht er landelijke wetgeving komen kan deze extra weigeringsgrond in de toekomst weer vervallen. De gemeente heeft bepaald dat er in Breda jaarlijks drie circussen op openbaar grondgebied mogen plaatsvinden en dat er naar gestreefd wordt om buiten het voorjaars- en najaarscircus op het Chasséveld en een zomercircus in de wijken ook andere circussen naar Breda te halen. In veel landen en gemeentes wordt al restrictief welzijnsbeleid voor wilde dieren in circussen gevoerd. Het uitbreiden van het aantal circussen in Breda moet dan ook gezocht worden in circussen zónder wilde dieren. Het succes van bijvoorbeeld Cirque du Soleil laat zien dat het bezoeken van dit type circussen meer dan de moeite waard is. 7.
Landbouwdieren
Sinds 1997 wordt Nederland regelmatig opgeschrikt door problemen in de landbouw. Varkenspest, BSE, MKZ en vogelgriep hebben pijnlijk aangetoond hoezeer een trendbreuk nodig is. De vraag is opgekomen hoe Nederland om wil gaan met de intensieve veehouderij. De huidige manier waarop landbouwdieren worden gehuisvest leidt bij steeds meer mensen tot het besef dat we tegen ethische grenzen aanlopen. De vraag is niet óf de landbouw moet verduurzamen, maar hoe dat moet en hoe snel. Het Ministerie van LNV heeft zich tot doel gesteld dat in 2010 tien procent van het landbouwareaal biologisch is. Biologisch staat per definitie voor diervriendelijk, omdat de dieren genoeg leefruimte hebben en dus kunnen leven volgens hun soorteigen gedrag. In verschillende nota’s van het Min. LNV, de provincies, de Stichting Natuur en Milieu, Platform Biologica en de provinciale milieufederaties is daarbij voor de centrale en decentrale overheid een stimulerende rol weggelegd. Het stimuleren van de biologische landbouw vraagt om een duidelijke visie en een pro-actief beleid van de gemeente. Dit kan bijvoorbeeld door voor de catering zoveel mogelijk biologische producten af te nemen. Ook de verpachting van gemeentelijke gronden voor de biologische landbouw kan bijdragen aan de omschakeling naar meer diervriendelijke veehouderijsystemen. Daarnaast kan de gemeente via de organisatie van plaatselijke consumentencampagnes de biologische en diervriendelijke landbouw meer onder de aandacht van het brede publiek brengen. Volgens jurisprudentie van de Raad van State is het toegestaan om in bestemmingsplannen biologische productiemethoden als wijze van agrarisch beheer voor te schrijven, mits daar planologische motieven aan ten grondslag liggen. Het zal dan primair moeten gaan om gebieden die in het bestemmingsplan zijn aangewezen als ‘landschappelijk en natuurwetenschappelijk waardevol gebied’. In het bestemmingsplan ‘buitengebied’ van de gemeente Oostburg is weidegang voor melkkoeien verplicht gesteld. Om landbouwdieren te mogen houden hebben veehouderijbedrijven een milieuvergunning nodig op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Stankhinder en de uitstoot van ammoniak vormen bij de vergunningverlening voor veehouderijen het belangrijkste toetsingskader. De vraag is of er in de praktijk wel voldoende aan de welzijnseisen uit de bij de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) behorende algemene maatregelen van bestuur -onder meer het Varkensbesluit- wordt getoetst. Voor de beoordeling van agrarische vergunningaanvragen wordt aanbevolen indicatief te toetsen aan de GWWD. Er is immers jurisprudentie waaruit afgeleid kan worden dat vergunningvoorschriften niet gehandhaafd mogen worden als dit leidt tot aantasting van het welzijn van gehouden dieren. 8.
Pelsdieren
Jaarlijks worden in Nederland 3 miljoen nertsen gefokt en gedood voor hun vacht. Dit gebeurt op zo’n 200 bontfokkerijen waar nertsen hun hele leven moeten slijten in draadgazen kooien. Het is ethisch niet meer aanvaardbaar om dieren op een dergelijke wijze te behandelen enkel ten behoeve van een luxeproduct als bont. De gemeente Steenwijk heeft in 1986 besloten geen pelsdierfokkerijen meer in de gemeente toe te laten. Dit kon worden gerealiseerd door het Bestemmingsplan Buitengebieden zodanig aan te passen, dat de pelsdierhouderij werd uitgesloten. Indien in een bestemmingsplan mogelijkheden voor intensieve veehouderij zijn opengelaten, kan de gemeente haar medewerking niet op grond van ethische motieven weigeren. Wel op grond van mogelijk gevaar, schade en/of hinder voor de ecologische, landschappelijke en recreatieve omgevingswaarden en de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Bij pelsdierfokkerijen kunnen met name psychologische bezwaren en gevaar voor faunavervalsing een rol spelen. 9.
Fauna
De Flora- en faunawet die per 1 april 2002 in werking is getreden, is van oorsprong een beschermingswet. Het gaat om een raamwet die in verschillende Algemene Maatregelen van Bestuur nader moet worden uitgewerkt of is uitgewerkt. Uitgangspunt van de Flora- en faunawet is de bescherming van alle in het wild levende dieren. Daarbij wordt van dieren ook de intrinsieke waarde erkend, ongeacht of het nu om inheemse diersoorten of zgn. “exoten” gaat. In de wet staan het “nee, tenzij-principe” en de intrinsieke waarde van dieren centraal. Er mag alleen met het geweer worden ingegrepen wanneer er een dwingende, gegronde, zwaarwegende en gerechtvaardigde noodzaak is, bijvoorbeeld wanneer er gevaar dreigt voor de openbare veiligheid of volksgezondheid, belangrijke schade aan de landbouw, én er geen alternatieven zijn. De wet maakt in de uitvoeringssfeer onderscheid in plezierjacht en jacht als instrument om schade door wilde dieren te bestrijden. Plezierjacht op de vrij bejaagbare soorten zoals fazant, houtduif, haas, konijn, wilde eend heeft niets met rationeel faunabeheer te maken maar is vooral een vorm van vrijetijdsbesteding waar jagers veel geld voor over hebben. Feitelijk is de plezierjacht strijdig met de uitgangspunten van de wet. De gemeente kan een restrictief jachtbeleid voeren door het jachtrecht niet te verhuren voor gronden die bij haar in eigendom zijn dan wel de verpachting te beperken enkel ten behoeve van de bestrijding van belangrijke faunaschade. Wildschade zou primair op diervriendelijke wijze bestreden kunnen worden. Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden om de nest- en rustplaatsen van vogels te verstoren. Helaas worden ze tijdens werkzaamheden vaak ongemerkt en onbedoeld verstoord. Anderzijds ook kunnen vogels - vooral in steden- veel overlast veroorzaken door lawaai en uitwerpselen. Er zijn diervriendelijke alternatieven om vogeloverlast te bestrijden. Daarbij moet worden gedacht aan het verplaatsen van nestgebieden naar andere plekken, het onaantrekkelijk maken van leef- en nestgebieden, het niet meer voederen op bepaalde plaatsen, het voederen met stoffen tegen vruchtbaarheid of het schudden van de eieren direct nadat ze gelegd zijn. Snoeiwerkzaamheden dienen bij voorkeur uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen. Vergunningen voor het kappen of vellen van houtopstand (kapvergunning) kunnen om verschillende redenen geweigerd worden. Aantasting van natuurwaarden door de aanwezigheid van een nestel- of schuilgelegenheid is een van deze weigeringsgronden. Om de aanwezigheid van vogels en kleine dierensoorten te bevorderen kunnen in groenstroken van enige betekenis beschermde biotopen worden gecreëerd. Daarnaast kunnen verwildering van begroeiing en de aanleg van hout- en takkenhopen (rillen) de broedgelegenheid bevorderen.
De gemeente kan met het oog op het beschermen van fauna verkeersbesluiten nemen voor wegen die door haar worden beheerd, zoals bijvoorbeeld het afsluiten van wegen in verband met de paddentrek of het beperken van de maximumsnelheid om overstekende dieren te beschermen. Amfibieën zijn met de invoering van de Flora- en faunawet wettelijk beschermd. Daarvoor is niet alleen een geschikte biotoop nodig, maar ook een amfibievriendelijke infrastructuur. Trottoirkolken vormen echter een groot gevaar voor (trekkende) amfibieën. Jaarlijks sterven in Nederland duizenden kikkers, padden en salamanders in rioolputten. Daar wacht hen een wisse dood als zij er niet weer tijdig worden uitgehaald. Door amfibievriendelijke trottoirkolken (afdichten instroomopeningen met gaas) en natuurvriendelijke oevers aan te leggen wordt barrièrewerking voor amfibieën bij de uitvoering van civieltechnische werken voorkomen. Het vegen van sloten moet bij voorkeur worden uitgevoerd buiten het paaiseizoen van amfibieën en vissen. Bij noodzakelijke water- en baggerwerken moeten vissen zoveel mogelijk worden ontzien. Als bij het uitbaggeren van een doodlopende watergang wordt begonnen aan het dode einde kunnen vissen ontkomen naar de open kant. 10.
Relatie mens en dier
Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat het houden van gezelschapsdieren een positief effect heeft op het psychische en fysieke welzijn van mensen. Dieren hebben een belangrijke functie in een gezin. Voor ouderen en eenzame mensen is een dier vaak hun enige houvast. Daarom is het voor ouderen ongewenst als bij opname in een verzorgingshuis of aanleunwoning afstand gedaan moet worden van het huisdier. De gemeente kan inventariseren waar dit het geval is en eventueel bij directies bemiddelen om ervoor te zorgen dat het houden van huisdieren wel mogelijk wordt. De gemeente kan een lijst van wooncentra, waar huisdieren zijn toegestaan, opnemen in de gemeentegids. De laatste jaren zijn er steeds meer mensen, die de verzorging van hun huisdier niet meer kunnen betalen. Zeker wanneer het dier medische verzorging nodig heeft. Mensen zijn dan gedwongen hun dier naar het asiel brengen. In het kader van het armoedebeleid zou de gemeente kunnen nagaan of er samen met dierenartsen een kortingsregeling te ontwikkelen is bijvoorbeeld voor BredaPas-houders.