Die Gedanken der herrschenden Klasse sind in jeder Epoche die herrschenden Gedanken. Waarom arbeid in Nederland niet telt - over het belang van koloniaal kapitaal, koopmanskapitaal en flitskapitaal Aanleiding In 2012 publiceerde ik het boek Het hart van de sociaal-democratie. Over het belang van Arbeid en Zeggenschap. Betaalde arbeid is de primaire bron van zelfstandig inkomen en voor veel mensen de basis voor respect en zelfrespect. Mensen doen mee; met hun werk leveren ze een bijdrage aan de samenleving. Zeggenschap over de kwaliteit van de arbeid is essentieel voor de beleving van arbeidsvreugde. Arbeid als ambacht, met autonomie, zelfstandigheid, met vrijheid van handelen en denken is van groot belang. Het leek mij de taak van de sociaal-democratie daarvoor te strijden. Ik belicht auteurs die dat benadrukken, tegen de heersende stroom in. In deze voordracht draait ik de zaak om. De toenmalige NVVvoorzitter André Kloos schetste in 1969 Nederland als een land dat zich na de Tweede Wereldoorlog had ontwikkeld tot een nieuwe industriële natie? Wat is daar van overgebleven? Waarom wordt in Nederland het belang van arbeid zo vaak en zo hardnekkig genegeerd? Waarom slagen we er zo slecht in het belang van ‘arbeid’ over het voetlicht te brengen? Waarom is Nederland in Europa koploper in het omarmen van de neo-liberale agenda van deregulering, flexibilisering en privatisering? Van het verzelfstandigen van overheidstaken als het gaat om woningbouwcorporaties, het onderwijs en de zorg, waar ‘managers’ financieel alle vrijheid krijgen, mogen speculeren, hun geld in vreemde projecten mogen steken en het personeel naar hun hand kunnen zetten via lump-sum constructies en het creëren van een ‘flexibele schil’?
1
Arbeid staat onder permanente druk, van opgedrongen targets en case-loads, van maximale prestaties in zo kort mogelijke tijd. Het denken van veel managers is kort-cyclisch, en de lange termijneffecten op werknemers valt buiten hun gezichtsveld. Nederland is Europese koploper in flexibel werk! (sheet 1). Ik wil vandaag het hebben over de historische redenen waarom Nederland geen ‘arbeidscultuur’ heeft en waarom Balkenende’s Innovatieplatvorm vooral een praatclub bleek. Ik wil proberen aan te geven hoe de ideologie van het gemakkelijk geld verdienen eruit ziet, waarom ondernemers, journalisten, wetenschappers en politici zich zo gemakkelijk bewegen in de wereld van het korte termijn belang. Nederland is een bijzonder land en dat zullen we moeten onderkennen als we zelf een politieke agenda willen formuleren. Arbeid, arbeidsvreugde, arbeidsstress, daar gaat het naar mijn opvatting op. Hoe komen we van de stress af, hoe bereiken we dat mensen met plezier naar hun werk gaan en aan hun werk voldoening beleven?
Koloniaal kapitaal en de VOC-mentaliteit. Na deze inleiding kom ik op de lijn van mijn verhaal. Wie herinnert zich niet de uitspraak van oud-premier Balkenende dat het Nederland mankeerde aan een VOC-mentaliteit? Hij bedoelde ondernemingslust, het willen nemen van risico’s, het gezamenlijk schouders zetten onder een zware taak. En er moest vooral ook minder gezeurd worden. Hij viel terug op het voorbeeld van de VOC. Heel bijzonder. De VOC, dat waren toch de roofridders die de koloniën afstroopten, de slavenhandelaars? Met schepen waarvan vele schepelingen onderweg omkwamen door scheurbuik? De VOC, dat waren de Heeren Zeventien, die de winsten van de operaties elders incasseerden! De VOC was een organisatie die met instemming van de Staten Generaal 2
geweldsmiddelen mocht inzetten in de koloniën, een organisatie bovendien die over een lange periode hoge vaste dividenden uitkeerde (grafiek 2.4, Van Zanden en Van Riel, blz. 100, sheet 2). Ons glorieuze verleden met vaste dividenden! Staat en dividendtrekkers vereend! De opvolger van de VOC was de Nederlandse Handel-Maatschappij. Multatuli definieerde Nederland als de `roofstaat aan de zee tussen Oost-Friesland en de Schelde’. Hij deed dat in de Max Havelaar, of de koffieveilingen van de Nederlandse Handelmaatschappij. Het boek was een grote aanklacht tegen het cultuurstelsel in Nederlands Indië, en de winsten die aan de inboorlingen, de inlanders, de plantagearbeiders, werden ontwrongen. Dat is de eerste, historische reden waarom Nederland, de Nederlandse bourgeoisie, geen aandacht heeft voor arbeid. Nederland was een koloniale macht, en verdiende daar goed aan. Daar stelde je geen vragen over. Indië was ver, de blanken waren de bestuurders die rijk in Nederland terugkeerden. Het leverde bovendien de Staat aanzienlijke inkomsten op. De zogenaamde Indische Baten. Recente herberekeningen van de Indische Baten laten zien dat het Nederland van de 19e eeuw zijn Staatsfinanciën voor een aanzienlijk deel dekte uit de opbrengen van het Cultuurstelsel. (tabel 5.1, Luiten van Zanden van Van Riel, sheet 3). Dat Cultuurstelsel stuitte op toenemende bezwaren. Multatuli had die verwoordde, liberalen kwamen op voor het particulier initiatief en zo werd Nederlands Indië opengesteld voor het particulier kapitaal. Er werd geïnvesteerd in cultures: suiker, thee, rubber, koffie, tabak en opium. Dat was, met vallen en opstaan, succesvol. De Nederlandse regering consolideerde zijn macht in Nederlandsch Indië om deze belangen te beschermen. Wie van ons kent niet de naam van Van Heutz, de man die voor Nederland de Atjeh-oorlog won. Een oorlog die tien jaar duurde. Bij de Atjeh-oorlog vielen van Indische kant 3
22.000 doden, van de kant van het Nederlandse leger 500 militairen, vooral afkomstig van Java, Madoera en de Molukken. Adjudant van Van Heutz was Hendrik Colijn. Hij belichaamt het Nederlandse optreden in extremis. Hij schreef dat ‘strijd gevoerd moest worden om de rust en vrede te verkrijgen die men voor opbouwend werk nodig had’. (Schuursma, p. 440). De historicus Schuursma spreekt over ‘een gruwelijke slavendrijverij door blanke ondernemers’ (p. 438). De Indische cultures waren in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog zeer renderend. (Luiten van Zanden en Van Riel, p. 401; sheet 4) Ik wil één concreet voorbeeld noemen: de Deli-maatschappij. Het gemiddelde rendement op een aandeel van fl. 1.000 over de periode 1870-1927 was fl. 467. Een uitloper van de Deli-maatschappij is tegenwoordig een filantropische instelling, de in Amsterdam gevestigde P.W. Janssen-stichting. (sheet 5) Koloniaal kapitaal en Olie En er is natuurlijk nog een maatschappij die zijn wortels vindt in ons koloniaal bezit en die volop profiteerde van de daar aanwezige bodemschatten: de in 1890 opgerichte Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij, later gefuseerd met een Engels bedrijf tot de Koninklijke Shell. Aanvankelijk ging het om lamp-olie, later om stookolie en automobielolie. Benzine. De Koninklijke werd en is de meest belangrijke kapitaalmacht binnen Nederland. Binnen de Koninklijke/Shell groep werd de Bataafsche Petroleum Maatschappij opgericht voor winning van aardolie over de gehele wereld. In het Gedenkboek bij het zestigjarig bestaan van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij 1890-1950 worden over de fraaie dividendcijfers het volgende geschreven: ‘In de goede oude tijd werd wel eens een fantastisch dividend van 73% uitgekeerd, later waren dividenden tussen 40 en 50% niets bijzonders en nog tussen 1920 en 1930 was het gemiddelde dividend plusminus 25%. Zelfs in
4
de [crisis]jaren voor de tweede Wereldoorlog waren de dividenden 16 en 17%.’ En dat ik geen sprookjes vertel over het belang dat in de Nederlandse politiek aan Indië werd toegekend, blijkt hieruit: Colijn, de man van de dekkende begroting, de man van de gouden standaard, de man die in Nederland in de jaren twintig en dertig vijf kabinetten leidde, die Colijn was niet alleen adjunct van de militair Van Heutz. Colijn raakte als minister van oorlog geïnteresseerd in de veelbelovende exploitatie van olievelden in Djambi op Sumatra en na zijn ministerschap werd hij begin 1914 directeur van de Bataafsche. Maar niet alleen Colijn belichaamt de nauwe verbinding tussen politieke macht en koloniale exploitatie; de vrijzinnig-democratische oud-minister van financiën Treub was van 1921 tot 1931 voorzitter van de Ondernemersraad voor Nederlandsch Indië. Tenslotte was het overheersend sentiment in hoge politieke kringen het best verwoord door Jhr. Dr. C.G.S Sandberg, met zijn brochure Indië verloren, rampspoed geboren (1914). Sandberg pleitte voor versterking van leger en vloot ter verdediging van het eilandenrijk tegen mogelijke aanvallen van Japan of China. Nederland kon zijn koloniale bezit slecht beschermen en kroop in de 19e daarom altijd in de luwte van de overzeese macht van de Engelsen, zoals Nederland nu in zijn buitenlands beleid sterk steunt op de Atlantische relatie, de relatie met de VS. Vandaar ook de verder onbegrijpelijke keuze voor een Amerikaans gevechtsvliegtuig, de JSF. Het is de VS die thans ‘onze’ buitenlandse oliebelangen moet verdedigen, in Irak, Libië of Iran. Als de CIA in 1953 de regering van Mossedeq niet ten val had gebracht, en een normale nationale ontwikkeling van Perzië mogelijk was geweest, had de radicalisering van de Islam geen voedingsbodem gehad. Het gaat bij olie telkens om de private, desnoods door geweld afgedwongen, toe-eigening van nationale bodemschatten door Westerse maatschappijen. 5
Conclusie inzake de Indische cultures en oliebelangen: velen in Den Haag waren couponknippers die rentes en dividenden opstreken op basis van bezit, op basis van arbeid van mensen die ze niet kenden en niet zagen en waar ze zich niet om bekommerden. Velen in Nederland leefden van Indië; de leuze was immers: Indië verloren, rampspoed geboren. Ze konden zich een toekomst zonder koloniaal bezit amper voorstellen. De Nederlandse staatsmacht werd ingezet die belangen te beschermen; Nederland voerde na de Tweede Wereldoorlog ‘politionele acties’ in ‘ons’ Indië. De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) kostte aan Indonesische kant 150.000 doden, aan Nederlandse kant 5.000. Nederland streed voor ‘ons’ koloniale belang, ‘ons’ Indië. In 1949 was het over. Het sociaal-democratische kamerlid Van Kol omschreef de koloniale politiek van Nederland in Indië als ‘imperialistische roofpolitiek’. Tegenwoordig schuilt Nederland voor het behartigen van zijn imperialistische oliebelangen onder de grote paraplu van de Amerikaanse macht. Dat mag wel wat kosten in een tijd van bezuinigingen. De JSF kost 4,5 miljard.
Koopmanskapitaal: Nederland als handelsnatie Kom ik op een tweede punt: Nederland als handelsnatie. Wat is handel? Handel is het kopen en verkopen van producten, met als doel er zelf beter van te worden. Gelet op zijn ligging aan de Noordzee, aan de monding van Rijn en Maas, er is een eeuwenlange traditie in overzeese handel. Amsterdam als overslaghaven van VOC en Nederlandse Handelmaatschappij, Rotterdam als scharnier van vervoer van en naar Duitsland. Ook de actuele betekenis van deze handelsfunctie is groot. Nederland was en is doorvoerland en daar richten wij ons helemaal op in. Als we als Nederland dat allemaal maar faciliteren, dan komt het wel goed. 6
De Tweede Maasvlakte is een poging om ook de grootste containerschepen gemakkelijk aan te laten meren. Kosten € 1.55 miljard. De Betuwelijn, de treinverbinding naar Duitsland, geeft aan dat politiek Den Haag deze handelsfunctie volop wil faciliteren. Kosten € 4.7 miljard, 160 kilometer spoor tussen de Maasvlakte en de bestaande spoorlijn Arnhem-Emmerich. Het grootste infrastructurele project van Nederland. Zonder overgang komen we daarmee op Nederland als transportland. Vervoer over water, over het spoor: het transport moet gefaciliteerd worden. Dat geld voor goederentransport, dat geldt evenzeer voor personenvervoer. Natuurlijk is het leuk dat grote cruises aanleggen in Amsterdam of Rotterdam, maar de werkelijke omzet wordt natuurlijk gehaald op Schiphol, draaideur van Europa, wereldwijd centrum van vliegtuigbewegingen. Ook de uitbreiding van Schiphol wordt door politiek den Haag zoveel mogelijk gefaciliteerd. De ene ‘baan’ na de andere wordt aangelegd.
Geen productie De belangrijkste overeenkomst tussen Nederland als handelsnatie, als transportland, als draaideur in Europa is dat we niet produceren. We bemiddelen, we verbinden, we verslepen wat anderen produceren van A naar B en van B naar A. De overheid faciliteert. Daar ligt de aandacht, daarop ligt de focus, daar richt politiek Den Haag zich op. Maar de aandacht richt zich niet op wie wat produceert, onder welke omstandigheden, met welke kwaliteit? Arbeid en productie zijn een non-issue. (Het is jammer dat je zeevarend personeel nodig hebt, maar die huren we zoveel mogelijk in vanuit Aziatische landen; het is jammer dat je piloten nodig hebt, maar die laat je concurreren om arbeidscontracten; het is jammer dat je voor het transport van toeristen 7
baliepersoneel nodig hebt, maar die automatiseer je zoveel mogelijk weg. Mensen zijn lastig. Een kostenfactor.) Het is geen nieuw verschijnsel. De grote industriële ondernemer F.H. Fentener van Vlissingen, eigenaar van de Steenkolenhandelsvereniging (SHV), medeoprichter van de Enka, de KLM en de Hoogovens, merkte in 1929 op dat ook het bankkapitaal in Nederland zich bewoog in het zog van het handelskapitaal. De kapitaalverschaffing aan de industrie ging niet van ganser harte. Het verschil tussen handel en industrie omschreef hij als volgt: “Bij de handel worden de vruchten meestal snel na de inzetting van het kapitaal geplukt, bij de industrie vordert dit soms lange tijd’. (Schuursma, p. 264.) Het korte termijn belang geeft de doorslag. De winst moet om de hoek liggen Speculatie is zo’n korte termijn belang. De economische crisis van 1929 brak aan als een bankencrisis, een speculatiecrisis. Daarna is de bankwereld onder handen genomen met maatregelen die er vooral op gericht waren speculatie tegen te gaan. In de VS leidde dit tot de Glass-Steagall Act (1933), die een scheiding forceerde tussen speculatief opererende zakenbanken en normale depositobanken. Het internationale verdrag van Bretton Woods (1944) legde de verhoudingen tussen munten vast, ook dat voorkwam speculatie. Het bankkapitaal werd aan banden gelegd. Industrialisatie Daarmee komen we op de periode dat het in Nederland anders is. Dat is de naoorlogse periode, de periode van de wederopbouw, van industrialisatie, kortom de periode Drees. Drees en zijn kabinetten voerden een heel bewuste industrialisatiepolitiek, gericht op het laag houden van de voedselprijzen door mechanisering van de landbouw, lage huurprijzen, een geleide loonpolitiek met periodieke loonrondes, aandacht voor verbreding van het onderwijs, maar óók een politiek van restricties op het internationaal kapitaalverkeer door een strikte deviezenpolitiek en een belasting op vermogensaanwas. Het was een 8
tijd van economische opgang, een sterke overheid en uitbreiding van sociale zekerheid. Niks geen ‘markt, markt, markt’. Op zijn minst twee factoren hebben daar een einde aan gemaakt. De eerste is de toetreding van Nederland tot de Europese Economische Gemeenschap. Dat hield in: vrij verkeer van goederen, kapitaal en arbeid. De geleide loonpolitiek werd daarmee onmogelijk, vele Nederlandse vakmensen gingen in Duitsland werken, er werden zwarte lonen betaald en de lonen stegen in beginjaren zestig fors. Een inhaalslag met Duitsland. De ondernemers die door de geleide loonpolitiek in de watten waren gelegd, bleken het niet te kunnen bolwerken. Grote koppen in de kranten: Noury en Van der Lande, het drama Ankersmit. De tweede factor was de ontdekking van het aardgas bij Slochteren. Dat was mooi, maar het effect was dat in internationaal opzicht de Nederlandse gulden hoog gewaardeerd werd en dus de concurrentiekracht van de Nederlandse industrie ondermijnd. Werkspoor werd opgedoekt. De jaren zeventig en tachtig werden de jaren van massawerkloosheid, de toestroom naar de WAO, en politiek Den Haag die na het drama van de ondergang van het RijnScheldeVerolme concern zijn handen aftrok van staatssteun voor wankele bedrijven. Het leek immers een bodemloze put. En dan komen we bijna automatisch op een derde, ideologische factor: de val van het Oost-europees communisme, het failliet van staatsplanning en overheidssturing. Het had een geweldige doorwerking ook op het denken in sociaal-democratische kring; Kok die afscheid nam van de ‘rode veren’ en een eigen sociaal-democratische maatschappijvisie bij het oud vuil zette. Flitskapitaal En dus viel Nederland terug op oude sentimenten. De last van de geschiedenis drukt immers als een berg op de hersenen van de 9
mensen. Nederland viel terug op handel, transport, doorvoerhaven, op korte termijnactiviteiten. En op het faciliteren van banken, die ‘bevrijd’ moesten worden van de kapitaalrestricties die na de crisis van de jaren dertig opgelegd waren. Amerika ging Nederland daarin voor. Er is een prachtig, beknopt boekje van Maarten van Rossum, Kapitalisme zonder remmen. Opkomst en ondergang van het marktfundamentalisme. Hij beschrijft daarin hoe stap voor stap restricties worden losgelaten en het bankkapitaal ook in Nederland alle vrijheid krijgt voor het verstrekken van meer kredieten, nieuwe hypotheekconstructies ook. In Canada ruimden ze die restricties niet op; Zuid-Korea behield kapitaalrestricties, Duitsland kent geen hypotheekcrisis in de bouw. In combinatie met de ontwikkeling van internationaal digitaal kapitaalverkeer werd een macht georganiseerd die in alle opzichten leek te voldoen aan de liberale idee van de economie: de anonieme markt, niet gebonden aan tijd en plaats. Het flitskapitaal. En er werd grof verdiend. Bonussen uitgekeerd. Het flitskapitaal leek dus veel meer belovend dan een moeizame industrialisatiepolitiek, gericht op de maakindustrie. De industrie kwam in het verdomhoekje en een steeds groter deel van de winst werd opgestreken door financiële instellingen. (vgl. Het hart van de Sociaal-democratie, p. 224) Nederland deed daar dus volop in mee. Het liberale marktdenken werd omarmd, werkte ook door in de PvdA. Nog in 2006 pleitte het PvdA-Kamerlid Paul Tang voor het opruimen van belemmeringen die het banken en verzekeringen mogelijk moesten maken meer privaat rendement op investeringen te halen. Belastingparadijs Een van de manieren om vlot geld te verdienen was om Nederland tot een belastingparadijs te transformeren. Nederland ‘doorsluisland’, aldus de termen van het CPB. In het rapport ‘Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland! (september 2013) 10
constateert het CPB dat Nederland veel kenmerken heeft van een belastingparadijs, maar niet het eindpunt van de geldstromen is. Maar Nederland is wel zo belangrijk dat het koploper is in het faciliteren van buitenlandse kapitaalstromen, een gevolg van negentig belastingsverdragen die Nederland internationaal heeft gesloten. Er kwam in 2011 2.390 miljard euro Nederland binnen en er stroomde 2.959 miljard weer uit. Nederland doorsluisland. VVD-staatssecretaris Frans Weekers zei dat het nestbevuiling was Nederland een belastingparadijs te noemen. What’s in a name. Eigenlijk komt in de recente studie van Martin van Geest , Joost van Kleef en Henk Willem Smits, Het belastingparadijs (2013) alles terug wat ik hiervoor heb betoogd. Ze illustreren dat door de Antillenroute, de trustmaatschappijen die kapitaal doorsluizen en de oliemaatschappijen die zich via Nederland bedienen van transfer mispricing. Naderland kan het niet laten fiscale constructies toe te staan, zodat de grootverdieners amper of geen belastingen betalen en de Nederlandse fiscus daar misschien wel wat beter van wordt. We ondermijnen met het grootste gemak belastingsverplichtingen van internationale ondernemingen. De vakbeweging In dit hele verhaal komt de vakbeweging niet voor. Een fossiel uit een voorbij tijdperk, een barrière voor flexibele en slagvaardig optreden van ondernemers als er op nieuwe marktontwikkelingen moet worden ingehaakt. Collectieve belangenbehartiging in een dynamisch, liberaal tijdperk wordt gemakkelijk weggezet als conservatief, een belemmering voor nieuwe ontwikkelingen. Wie geloofde het niet? Het ging zo goed, helaas zitten we nu even in een dip. Toch? De eerste opdracht is denk ik dat de vakbeweging een visie ontplooid waarin afstand wordt genomen van het al te vlotte, liberale verhaal over gemakkelijk geld verdienen. Een eigen visie ontwikkelt op een gewenste economische ontwikkeling. Natuurlijk blijft de 11
overslagfunctie van Rotterdam van belang. Maar daar moet je dus niet afhankelijk van willen zijn. Maar Nederland als belastingparadijs is een ramp voor de wereld, en de banksector moet stevig worden aangepakt. Internationaal moeten daar afspraken over worden gemaakt. In die gewenste nieuwe economische orde speelt duurzaamheid een cruciale rol en worden parasitaire economische functies (de bankwereld, de reklame, de advocaten en accountants, de managers in de zorgsector en het onderwijs) hun plaats gewezen. Alleen in die gewenste economische ontwikkeling past aandacht voor arbeid. Voor de dragende, producerende, innovatieve en maatschappelijke rol van arbeid. Daar ruimte voor te creëren zal niet gemakkelijk worden, vooral niet in Nederland. De Nederlandse vakbeweging behoort historisch gesproken tot de zwakste van Europa. Misschien niet naar organisatiegraad, wel als gevolg van geweldige verdeeldheid. Naar godsdienst, naar vakbondsrichting. En een verdeelde vakbeweging heeft op bedrijfsniveau nooit geen vuist kunnen maken. Daar kwam bij dat de vakbeweging niet in staat bleek een goed en effectief antwoord te formuleren op de taylorisatie van de arbeid. Integendeel, mensen als Van der Waerden beschouwden de taylorisatie van de arbeid, het wetenschappelijk bedrijfsbeheer, als technologisch geavanceerd, als onontkoombaar. Hoogstens kon je de negatieve effecten bestrijden door de strijd om arbeidsvoorwaarden, door bijvoorbeeld korter te werken. En in de derde plaats stond aandacht voor arbeid haaks op de ‘moderne’ structuur van de vakbeweging, met bezoldigde bestuurders, hoge contributies, sterke weerstandskassen en een gecentraliseerde leiding. Ik heb ergens geschreven dat Henri Polak een blinde vlek had voor het vraagstuk van de kwaliteit van de arbeid. Hij hoefde niet, omdat het diamantvak een ambacht was en een ambacht bleef. En dus bleef de vakbeweging als primaire taak te onderhandelen over 12
arbeidsvoorwaarden: loon, arbeidstijden, sociale wetgeving. En het bedrijfsniveau verwaarloost. (Vgl. Mulder, Het hart, p. 136) De Nederlandse vakbeweging heeft zijn kracht primair gezocht in sociale akkoorden op landelijk niveau, in de SER, de Stichting van de Arbeid. Ik heb in mijn boek die sociaaldemocraten belicht die aandacht vroegen voor het centrale belang van arbeid. Maar overheersend in de Nederlandse arbeidersbeweging was het overleg op landelijk niveau, in de SER en de Stichting van de Arbeid. Het waren vooral intellectuelen van roomse origine die het vraagstuk van de kwaliteit van de arbeid telkens opnieuw aanslingerden: Jac van Ginneken, A. M. Kuylaars en Harry Hoefnagels, Zij beghonnen niet te redeneren vanuit het bestaande productiesysteem, maar keken naar het leven dat mensen leidden in de arbeidssituatie. Ik vond dat bijzonder conclusie. Bertus Mulder
13