Inleiding Je kunt niet terug naar huis, naar je familie, terug naar je kindertijd… terug naar plekken in het land, terug naar de oude gedaanten en systemen van dingen die ooit voor altijd leken te zijn maar die voortdurend veranderen – terug naar huis om te ontsnappen aan de Tijd en de Herinnering. – Thomas Wolfe, You Can’t Go Home Again Jawel, dat kan wel. In elk geval heb ik het gedaan. Net toen alles aan mijn leven in New York ineens wonderbaarlijk klopte, voor de allereerste keer – ik had leuk werk, een geweldig appartement, dierbare vrienden, een romance die weer opgebloeid was –, besloot ik terug te verhuizen naar Beiroet. Het in puin geslagen, platgebombardeerde, disfunctionele, dolmakende, betoverende, verbazende, prachtige Beiroet. Mijn thuis. De stad waar ik zo verschrikkelijk van hield, meer dan van welke andere ook, en die ik nooit uit mijn hoofd kon krijgen. Mijn verlangen naar Beiroet zat diepgeworteld en knaagde aan me sinds het moment dat mijn familie de stad ontvluchtte toen ik op de lagere school zat, in 1981, op het hoogtepunt van de Libanese burgeroorlog. In die jaren vlogen de bommen dag en nacht door de stad, gebouwen in onze buurt werden vernietigd en levens werd drastisch verstoord en kapotgemaakt. Ik woonde met mijn ouders en broertje in een appartement in de bohémienachtige wijk Hamra in Beiroet. Levendige, kriskras door elkaar lopende straten vol cafés, bakkerijen, bars, allerlei winkeltjes en alle soorten restaurants – enorme Libanese cafés, shoarmakraampjes, Franse bistro’s, Italiaanse pizzeria’s, Amerikaanse hamburgertenten, zelfs een Zwitsers fonduerestaurant. Ons appartementengebouw, vol tantes, ooms, neven en nichten 7
die boven en beneden ons woonden en regelmatig spontaan kwamen binnenvallen, was op loopafstand van het strand en vlak bij een prachtig gelegen universiteitscampus. Aan het einde van de straat zat een privéschool waar mijn broer Samir en ik naartoe gingen, het International College, een streng maar relatief liberaal instituut waar veel van onze vrienden, maar ook expatfamilies uit de hele wereld hun kinderen heen stuurden. Ik had het naar mijn zin op school en had een hechte groep klasgenoten die ik graag elke dag zag. Maar zoals op alle scholen in Beiroet in die tijd vielen ook op die van mij soms wekenlang lessen uit, als de bommen te dichtbij neerkwamen. Op een dag die ik nooit zal vergeten, explodeerden krachtige bommen precies naast het schoolgebouw, en alle leerlingen moesten de hal in rennen en daar gehurkt, uit de buurt van het raam, wachten tot we die avond veilig konden worden geëvacueerd. In die jaren was het ’s nachts meestal enger dan overdag; dan gooiden rivaliserende burgerlegers granaten naar elkaar vanaf de daken in de stad, vaak gevaarlijk dicht bij ons gebouw. Ik verstopte me dan onder mijn bed, doodsbang dat wij ook zouden worden opgeblazen. ‘Nee hoor, maak je geen zorgen,’ zeiden mijn ouders altijd, hoewel ik me nu realiseer dat zij net zo bang waren als ik. Ondanks de verschrikkingen van het leven in Libanon tijdens de oorlog herinner ik me dat ik me prima voelde, op de manier waarop kinderen zich prima voelen als ze weinig meekrijgen van wat er aan de hand is en zijn omringd door vrienden en familie en allerlei normale pleziertjes: een slaapfeestje bij nichtjes, een dag aan het strand tijdens een staakt-het-vuren, een pistache-ijsje, een weekend logeren bij een favoriet klasgenoot. Het enige bewijs dat ik nu heb dat de goede tijden de overhand hadden, in mijn jonge geest in elk geval, is dat ik weigerde Libanon te verlaten toen mijn ouders besloten dat het tijd was om te vluchten. Ik probeerde op mijn eigen manier te zeggen: ‘Nee, we blijven hier.’ ‘We gaan maar voor een jaar naar Amerika,’ hadden mijn 8
ouders mij en mijn broer beloofd, en op dat moment geloofden en wilden ze dat ook echt. Maar we gingen niet terug naar Beiroet na een jaar – sterker nog, we gingen helemaal nooit meer terug. Ik heb heel lang het gevoel gehouden, toen we ons in Texas hadden gevestigd, dat ik tegen mijn wil meegenomen was. Het refrein ‘Beiroet is nog steeds mijn thuis’ bleef maar in mijn achterhoofd zingen. Jaar na jaar na jaar, ik kon het niet uit mijn hoofd krijgen. Door de jaren heen nam mijn hunkering naar Beiroet nieuwe vormen aan. In het begin was er het zeurderige gevoel dat ik vrienden miste, familie, en de stad zelf, de gebouwen en de geur en de geluiden – de Middellandse Zee waar ik vanuit het appartement van mijn tante een glimp van kon opvangen, de geur van sappige, krokante kip die in een kraampje in onze buurt werd gegrild, zelfs de boze Arabische uitroepen van taxichauffeurs in de files. Uiteindelijk kreeg ik het gevoel dat mijn honger naar de stad dieper ging dan alleen maar de bekende mensen en gevoelens die ik miste. Toen de politieke situatie zo nu en dan wat tot rust kwam in mijn middelbareschooltijd ging ik in de zomer soms naar Beiroet, meestal met mijn familie, en genoot ik met volle teugen van alle zintuiglijke genoegens. Maar die korte reisjes waren nooit genoeg. Ze leken het verlangen dat ik niet langer kon benoemen alleen maar te versterken. Met het verstrijken van de jaren bleef ik me op school in Amerika altijd een beetje ontheemd voelen. Het verbaasde me hoe weinig op mijn gemak en verlegen ik me in mijn nieuwe leven voelde, een gevoel dat ik me uit mijn eerste jaren in Beiroet niet kan herinneren. Beetje bij beetje schudde ik mijn verlegenheid af, en jaren later had ik een leuke, succesvolle carrière als journaliste en een bruisend sociaal leven, in New York. Ruim twee decennia nadat ik Libanon had verlaten, kon ik het knagende gevoel dat ik nog steeds een nieuwkomer was, te laat op het feestje was gekomen, echter nog steeds niet van me afschudden. Hoe idioot dat na al die jaren ook leek. Dat gevoel dook soms 9
onverwachts op. Een gevoel van afwijzing, of een kwade blik van een vreemde op straat, of het gevoel dat ik niets durfde te zeggen tegen mensen die ik net had ontmoet – dat soort momenten kregen meer betekenis dan ze verdienden en versterkten mijn onzekerheid, het gevoel dat ik uiteindelijk nog steeds een buitenstaander was. Ik vroeg me af of ik continu het signaal afgaf dat ik niet ‘een van ons’ was, wat dat ‘ons’ ook precies mocht betekenen in immigrantenland Amerika. Toen ik in de twintig was, en daarna in de dertig, merkte ik tot mijn verbazing dat ik nog steeds aan Beiroet dacht als een veilige haven, wanneer dat gevoel van buitenstaander te zijn naar de oppervlakte kwam borrelen. Het was alsof Beiroet, mijn persoonlijke Beiroet, nog steeds wachtte, klaarstond om op te springen en me te redden, alle hardnekkige onzekerheden die ik al lang kwijt had moeten zijn zou verzachten. Na al die jaren was het nog steeds de enige plek die ik instinctief ‘thuis’ kon noemen. Beiroet was niet mijn eerste thuis. Mijn allereerste? Een ziekenhuis in Urbana, Illinois – waar, toen ik nog maar een paar minuten oud was op een ijskoude avond in maart, mijn ouders besloten mij Salma te noemen. Ze vernoemden me naar mijn oudtante Salma, die van onze familie vol angsthazen het meest sereen was, door iedereen geliefd vanwege haar onbevangen benadering van het leven, omdat ze iedereen in haar wereld verwelkomde, ongeacht religie, ras, geslacht, geaardheid of politieke overtuiging, en vanwege haar ‘leven en laten leven’-filosofie, die niet echt wijdverbreid was of zelfs begrepen werd in het Libanon van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Ze koos er ook voor nooit te trouwen, een dapper besluit, zowel toen als nu, in veel culturen in de wereld – en zeker in Libanon. We verhuisden naar Berlijn toen ik net twee was geworden. Mijn ouders, die beiden in Libanon waren geboren en getogen, waren samen naar Illinois gegaan om te studeren, kregen mij 10
daar en slaagden erin om in de zomer van 1974 terug te keren naar Beiroet, slechts een paar maanden voordat daar een burgeroorlog uitbrak die vijftien jaar zou gaan duren. Ik was nog maar net twee, en mijn naam, Salma – ‘vredig’ in het Arabisch – klonk toen al als een ironische grap. Mijn achternaam, Abdelnour, sloeg ook niet echt de spijker op zijn kop. Het betekent ‘aanbidder van het licht’. Het licht staat voor God. In veel Arabische namen die met Abdel (aanbidder van) beginnen is het woord dat erna komt een van de talloze Arabische synoniemen voor God: bijvoorbeeld Karim (‘grootmoedig’), Latif (‘vriendelijk’), Malik (‘koning’). In Libanon kunnen die namen christelijk of islamitisch zijn. Mijn familie is grotendeels christelijk – Grieks-orthodox aan vaderskant, presbyteriaans aan die van mijn moeder – hoewel veel van ons zich als seculier beschouwen, zoals ik dat deed zodra ik oud genoeg was om te begrijpen wat dat betekende. Mijn gevoel wat betreft religie, dat je het het best in alle bescheidenheid kunt belijden of anders volledig moet negeren, wordt niet gedeeld in Libanon en dat is altijd al zo geweest. Halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw, nadat we van Illinois naar Beiroet waren verhuisd, kwam ik al snel op mijn school terecht, op een campus op een glooiende heuvel vlak aan de Middellandse Zee en grasvelden die bezaaid waren met klaver en gele boterbloemen, of houmayda zoals wij ze noemden – eetbare citroenachtige bloemen waar mijn schoolgenoten en ik op kauwden terwijl we in de pauze op het gras lagen, met de skyline van het centrum van Beiroet in de verte. Het begon me op te vallen dat het voor veel mensen op school belangrijk leek te zijn of je familie christelijk of islamitisch was. Kinderen die nog maar nauwelijks oud genoeg waren om te weten wat religie was, begonnen elkaar te vragen: ‘Ben jij christen of moslim?’ Ik begreep toen niet waarom sommige van mijn klasgenoten elkaar hierover ondervroegen. Wat kan het je schelen? Kunnen we niet gewoon apekooien met gym en de heuvel af rennen, helemaal naar de rand van de zee? 11
Ik besefte het toen niet, maar mijn familie had zich behaaglijk in een utopische bel genesteld en we voelden ons op ons gemak in het religieus gemengde deel van Beiroet dat Ras Beiroet heette. Dat deel van de stad, waar ook onze wijk Hamra en wat aangrenzende districten lagen, staat bekend om zijn historische overtuiging van vreedzaam samenleven tussen de gezindten – een van de weinige gebieden in Libanon, zoals ik later zou begrijpen, waarin dit tot die tijd (en tegenwoordig meestal ook) had gekund. Toen de christelijk-islamitische spanningen in de jaren zeventig escaleerden in heel Libanon probeerden mijn familie en de inwoners van Ras Beiroet bewust de realiteit niet onder ogen te zien: dat ons land op het punt stond verscheurd te worden. Onze beste vrienden vormden een gemengde groep van protestanten, Grieks-orthodoxen, maronieten, soennitische en sjiitische moslims en druzen, zo’n beetje alle grote en kleine religieuze Libanese groeperingen – helaas had Libanon inmiddels bijna de hele joodse gemeenschap verloren door emigratie – en geen van ons beschouwde de eigen religieuze identiteit als de belangrijkste. Het was net als bruin of blond of rood haar. Je werd ermee geboren, en als je oud genoeg was om je ervan bewust te zijn kon je ervan houden, het veranderen of het negeren. Voor mijn ouders en onze gelijkgestemde familieleden en vrienden was een wereld waarin religieuze identiteit het belangrijkst was en de bron van alle politieke en sociale macht te verwarrend om over na te denken. Zo was de wereld waar wij feitelijk in leefden wel. En die wereld werd in duizenden bebloede scherven uiteen gereten. In die zomer dus, voor ik naar groep zes ging, verlieten we – mijn ouders, broer en ik – het land. Het conflict was toen al in het zesde jaar. Het was begonnen met twee explosieve incidenten tussen christenen en moslims in de buitenwijken van Beiroet en liep uit op een complete burgeroorlog waar ander12
half decennium later 150.000 burgers bij waren omgekomen. Zelfs voor de oorlog begon waren christenen en moslims onder elkaar verdeeld, en was elke sekte opgedeeld in talloze facties. Elke factie had zijn eigen bewapende militie en ideeën over hoe Libanon zou moeten worden geleid, en zijn eigen ideeën over wat er moest gebeuren met het Israëlisch-Palestijnse conflict, dat nu ook het probleem van Libanon was geworden. De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO, die werd opgericht in de nasleep van de oprichting van Israël in 1948, na de uittocht van Palestijnen naar naburige Arabische landen, werkte toen voornamelijk vanuit Beiroet en lanceerde aanvallen op Israël vanaf Libanees grondgebied. Er volgden uitgebreide militaire tegenaanvallen vanuit Israël. Syrië, de Verenigde Staten en diverse westerse en Arabische staten begonnen zich ermee te bemoeien en probeerden de chaos in Libanon óf op te lossen óf ervan te profiteren, meestal beide. Omdat wij Abdelnours waren, dus aanbidders van het licht, verruilden we het zonnige Beiroet voor het zonnige Houston, Texas, waar de zomers ook zweterig en zonovergoten waren. Mijn vader vond vrij snel een baan via zijn broer, mijn oom Kamal, die Libanon jaren vóór ons met zijn vrouw en kinderen had verlaten. Hij regelde razendsnel een werkvisum en onze green cards. Dit was ruim voor 11 september. In die tijd was er nog niet zoveel ophef in de Verenigde Staten over Arabische immigratie. In de weken voor ons vertrek had ik regelmatig woedeaanvallen en was ik te druk met mokken om aan mijn ouders toe te geven dat ik was geïntrigeerd door het idee dat in mijn hoofd was geprent door een paar klasgenoten die beter op de hoogte waren van de Westerse cultuur, dat ik er in Texas misschien achter zou kunnen komen wie J.R. had doodgeschoten – een vraag die in die tijd wereldwijd het kijkerspubliek van de populaire serie Dallas bezighield. Maar ik had vooral medelijden met mezelf, omdat ik mijn schoolvrienden, neefjes en nichtjes en alles 13
wat ik kende moest achterlaten, al bleven mijn ouders zeggen dat het maar voor een jaar zou zijn. Hoewel mijn familie uit Libanon was vertrokken voordat de situatie in de maanden en jaren daarop nog gewelddadiger werd, hadden veel families het veel slechter dan wij. Ze maakten de oorlog langer mee, werden gedood of zwaargewond, raakten in een ernstige depressie of pleegden zelfmoord. Ons gezin vertrok toen Beiroet nog intact was en we vestigden ons midden in een groene buitenwijk van Houston, waar we probeerden de draad op te pikken. Mijn broer Samir, zes jaar oud en toen al gek op sport, ging zijn hobby ook in Houston beoefenen en raakte verslaafd aan honkbal en American football. Mijn moeder, Mariana, die haar werk bij de VN had opgezegd om Samir en mij op te voeden, bleef in Houston vooralsnog huismoeder. En mijn vader, Jamal, van nature zachtaardig – een karaktertrek die in Beiroet en onder de meeste van onze familieleden niet de boventoon voerde – was in Libanon civiel ingenieur geweest, maar werd vicepresident van een filiaal van een internationaal projectontwikkelingsbedrijf, naast mijn oom Kamal. En ik? Nou, het meisje uit Beiroet dat ik tot op dat moment toe kende, populair in mijn onafscheidelijke vriendengroep van school en erg gehecht aan een massa neefjes en nichtjes van mijn leeftijd, maakte onmiddellijk plaats voor een nieuw meisje uit Houston: een onhandig, ontheemd kind. In Houston probeerde ik, waarschijnlijk zonder succes, me voor te doen als een normaal kind uit een buitenwijk in Texas dat buiten voetbalde. Maar mijn slechte acteerkwaliteiten frustreerden me en ik begon me een buitenbeentje te voelen. Toch was het een tijdlang niet erger dan dat. Het duurde een aantal jaren voor ik besefte dat ik, hoeveel tijd er ook overheen ging, nooit dat gevoel kwijt zou raken dat er vanbinnen iets niet klopte. En dat ik er, ondanks verwoede pogingen, nooit achter kon komen hoe ik me waar dan ook weer thuis zou voelen. 14
Maar wat betekende ‘thuis’ eigenlijk? Waar was ik naar op zoek, zeker toen de tijd verstreek en mijn leven in Beiroet verder achter me lag? Was het een minder ongemakkelijke verhouding met de wereld om mij heen? Of een ander wazig gevoel waar ik naar hunkerde maar dat ik nog steeds niet kon benoemen? Wat het ook was, ik had het vage idee dat ik ‘thuis’ minder zou hoeven uitleggen, mijn naam, mijn cultuur, mijn verleden – ook al waren de vragen meestal vriendelijk bedoeld. Of zelfs als niemand me om uitleg zou vragen, ik me niet stiekem zou afvragen of ze me iets anders of wantrouwend zouden bekijken. Ik zou niet altijd iemand zijn met een geheimzinnige, interessante achtergrond. Interessant kon verstikkend worden, vooral als dat deel van de wereld waar ik vandaan kwam eindeloos gecompliceerd en chaotisch bleef en de bevolking, laten we eerlijk zijn, niet overal ter wereld even geliefd was. Nog een andere vraag knaagde aan me: overdreef ik dat buitenstaandergedoe? Tenslotte waren er miljoenen mensen die uit hun land waren vertrokken, die met elk been in een andere cultuur stonden en hun leven toch aardig op orde hadden, balancerend tussen hun twee werelden. Over dat soort verstandige oplossingen beschikte ik kennelijk niet. In de loop der jaren had ik het gevoel dat ik een soort splitscreenbeeld uit moest zien te schakelen: als de Verenigde Staten en Libanon twee parallelle universums waren, twee mogelijke en haalbare plekken die ik ‘thuis’ zou kunnen noemen en waar ik in zou kunnen leven, had ik dan het juiste gekozen? Hoewel dat verlegen, nieuwe buitenlandse meisje dat zich in het veld verschool bij het voetballen ver achter me lag en ik een rijk leven in New York had opgebouwd, bleef ik worstelen met de vraag: moet ik blijven, of moet ik nog een keer proberen mijn leven in Libanon te gaan leiden? Kon ik, na zoveel jaren, teruggaan en me daar ooit echt weer ‘thuis’ voelen?
15
Ik kon genoeg redenen opsommen om niet terug te gaan. Ondanks mijn fijne herinneringen was de plek die ik ooit ‘thuis’ had genoemd door de jaren heen verder van me af komen te staan, voelde die zelfs vreemd. Ik vroeg me af of Libanon, sinds ons vertrek, grondige veranderingen zou hebben ondergaan die ik niet had opgepikt tijdens mijn korte bezoeken. Het kon niet zo zijn dat het niet was veranderd, na de lange en slopende oorlog, en nadat miljoenen Libanezen naar veiliger havens waren gevlucht, hoewel duizenden er jaren later zouden terugkeren met nieuwe ideeën en ondernemingen. Zelf was ik uiteraard ook veranderd en gegroeid in de decennia sinds mijn vertrek. En nu er vaart zat in mijn journalistieke carrière in New York wist ik niet zeker of verhuizen wel zo’n briljant idee was. Om nog maar te zwijgen over het feit dat de politieke situatie in Libanon zich na de oorlog nooit echt had gestabiliseerd en opnieuw wankel leek. En dan was er nog mijn liefdesleven. Ik had in New York net een romance nieuw leven ingeblazen, met Richard, met wie ik een knipperlichtrelatie had. Ik wist niet of het deze keer zou werken, maar wel dat ik hem heel erg leuk vond. We hadden elkaar een paar zomers eerder ontmoet via wederzijdse vrienden en ik voelde me vanaf het begin tot hem aangetrokken; zijn warmte en humor, zijn donkerblauwe ogen en sluike bruine haar, zijn hilarische imitaties. Hij had die eerste zomer flink achter me aan gezeten, maar een paar maanden later begon hij te twijfelen. We waren al snel weer bij elkaar, maar ik maakte het een paar weken later uit, omdat ik ervan was overtuigd dat hij me nog steeds aan het lijntje hield. We spoelen een paar jaar vooruit en zijn de laatste maanden weer aan het daten, zonder vaste plannen, net op het moment dat mijn plannen voor Beiroet vorm begonnen te krijgen. Ik had mezelf al beloofd dat ik ter oriëntatie een jaar naar Beiroet zou gaan, om te beginnen, en was al voorzichtig op zoek naar een onderhuurder voor mijn appartement in Manhattan. 16
Er kwam een moment dat ik overwoog mijn verhuizing naar Beiroet af te blazen. De zomerse weken voor ik New York verliet bleken zinderend romantisch te zijn, met veel strandweekends met Richard en avonden samen koken en films kijken, waarbij we liever thuis bleven, met zijn tweetjes, dan dat we uitgingen. Richard leek verdrietig dat ik wegging, maar als ik vroeg of hij dacht dat onze relatie een toekomst had, klonk hij verward of verdedigend. ‘Hoe moet ik dat weten! Jij bent degene die weggaat! Ik wil niet dat je gaat!’ Een paar weken voor mijn verhuizing vroeg ik hem: ‘Moeten we proberen bij elkaar te blijven, of zullen we afwachten wat er gaat gebeuren?’ Hij wist het niet. Ik ook niet, eerlijk gezegd; onze voorgeschiedenis boezemde me niet echt vertrouwen in. Onze relatie zou mijn jaar in Beiroet overleven of niet. Wat ik wel wist is: mijn ‘thuis’-vraag kon alle kanten op. Hoe het ook zou zijn in Beiroet, ik wist dat ik mijn leven in New York zou missen, in elk geval in het begin. Deze stad voelde beter dan waar ik sinds Beiroet ook was geweest of had gewoond. Ik had een vaste vriendengroep en had bijna elke avond van de week iets te doen. Ik ontmoette altijd fascinerende nieuwe mensen via mijn werk en via vrienden, en ik ging graag op reis voor opdrachten of om freelance te schrijven en aan projecten te werken, in cafés of bibliotheken door de hele stad. Het bruisende leven in New York hield me alert en ik verveelde me nooit. Zelfs daar had ik soms dat oude gevoel een buitenstaander te zijn, op een subtiele manier of om onbelangrijk lijkende redenen. Ik vermoedde dat mijn angst ergens niet bij te horen meer ontstond uit iets menselijks dan uit het feit dat ik ver van huis was, wat ‘thuis’ op dat moment ook betekende. Zou Beiroet op welke manier dan ook makkelijker voelen, beter? Zouden mijn angsten dat ik nooit een ingewijde zou zijn, dat ik niet in mijn element was, in Beiroet eindelijk verdwijnen, zou ik in mijn omgeving opgaan zoals een rivier uitmondt in de zee? Natuurlijk, vloeiend, vanzelfsprekend en onvoorwaardelijk.
17