Achtergrondnotitie biobrandstoffen Deze notitie heeft als doel een grove schets te geven van de discussies omtrent de productie van biobrandstoffen en het biobrandstoffenbeleid.
Inleiding: biobrandstoffen wat zijn dat? Biobrandstoffen zijn een alternatief voor fossiele brandstoffen zoals benzine en diesel. In tegenstelling tot de fossiele brandstoffen zijn de biobrandstoffen geproduceerd uit hernieuwbare grondstoffen. Binnen de Europese Unie is afgesproken dat in 2020 minstens 10% van alle brandstof in het vervoer moet bestaan uit biobrandstoffen. Dit beleid is tot stand gekomen vanuit de doelstelling om de CO 2 uitstoot in de maatschappij te reduceren. Biobrandstoffen kunnen worden opgedeeld in drie generaties. De zogenaamde 1e generatie biobrandstoffen zijn gemaakt van plantaardig materiaal, zoals palmolie, koolzaad, suikerriet en mais. De 2e generatie biobrandstoffen wordt gemaakt uit reststromen die niet geschikt zijn voor de voedselconsumptie. Een 3e generatie biobrandstoffen op basis van algen is nog in ontwikkeling. In Nederland worden met name 2e generatie biobrandstoffen geproduceerd. Bijvoorbeeld door Sunoil in Emmen uit gebruikt frituurvet en resten van dierlijk afval en door Ecoson in Son uit dierlijke vetten. In het havengebied bij Rotterdam is echter ook productiecapaciteit aanwezig voor de productie van de 1e generatie biobrandstoffen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de import van plantaardige grondstoffen. Uit gegevens van de Nederlandse Emissieautoriteit blijkt dat op beperkte schaal gebruik wordt gemaakt van Nederlands plantaardig materiaal als input voor de productie van biobrandstoffen. De onderstaande aandachtspunten betreffende biobrandstoffen worden in deze notitie behandeld: Klimaatwinst dankzij biobrandstoffen Indirecte effecten op het landgebruik door productie biobrandstoffen (ILUC-discussie) Impact op de voedselprijzen Afhankelijkheid van fossiele brandstoffen Voorstel Europese Commissie voor wijzigen richtlijnen RED en FQD Veelgestelde vragen over biobrandstoffen (FAQ)
Klimaatwinst biobrandstoffen Het hoofddoel bij het Europese en nationale beleid voor biobrandstoffen is om te komen tot een verlaging van de CO2 uitstoot door de maatschappij. Discussiepunt tussen experts is echter in hoeverre biobrandstoffen nu daadwerkelijk leiden tot die reductie in de CO2 uitstoot. Het basisidee van biobrandstoffen is dat de plantaardige grondstoffen, waarvan de 1e generatie biobrandstoffen zijn gemaakt, de CO2 uit de lucht hebben gehaald. Er ontstaat dus een kringloop waarbij de grondstoffen hernieuwbaar zijn. De productie van de biobrandstoffen zelf kan echter wel
belastend zijn voor het milieu. Daarom stelt de Nederlandse overheid ook eisen aan de duurzaamheid van de biobrandstof. Zo mag bij de productie niet teveel CO2 vrijkomen en gelden er stringente regels als de plantaardige grondstoffen komen uit natuur- of veengebieden. De CO2 uitstoot van de hele productieketen van biobrandstof (van het planten van gewassen tot verbranding in de auto) moet minimaal 35% lager zijn dan die van vergelijkbare fossiele brandstoffen. Volgens het voorstel van de Europese Commissie van oktober 2012 moet dit in de nabije toekomst zelfs ten minste 60% lager zijn dan van fossiele brandstoffen. De Europese Commissie en de Nederlandse overheid hebben verschillende vrijwillige certificeringssystemen erkend waarmee producerende bedrijven kunnen aantonen dat hun biobrandstoffen duurzaam zijn. Deze systemen zouden invulling moeten geven aan de regels uit de Europese richtlijn hernieuwbare energie, maar bevatten ook een breder pakket aan duurzaamheidscriteria voor milieu, maatschappij en CO2-uitstoot. Vraagpunt is wel of alle vrijwillige certificeringssystemen even serieus moeten worden genomen.
Indirecte effecten op het landgebruik (ILUC) De productie van de 1e generatie biobrandstoffen kan indirect leiden tot veranderingen van het landgebruik. Dit kan zorgen voor additionele broeikasgasemissies en aantasting van de biodiversiteit. Er is veel discussie tussen de diverse belanghebbenden en experts in hoeverre indirecte veranderingen in het landgebruik optreden. Deze discussie staat bekend als de discussie over “Indirect Land Use Change” (ILUC). Het is belangrijk om te beseffen dat elke vorm van ingebruikname van land voor bijvoorbeeld de productie van landbouwgewassen, veeteelt en bewoning door mensen leidt tot veranderingen van landgebruik. De reden om specifiek aandacht te hebben voor de ILUC-discussie door biobrandstoffen is dat de markt voor biobrandstoffen een door de overheden gecreëerde markt is. De hoofddoelstelling bij het biobrandstoffen beleid is CO2 reductie, vandaar dat de Europese Commissie en de Nederlandse overheid er belang aan hechten dat ook indirecte gevolgen en bijbehorende emissies worden meegenomen in de broeikasgasprestatie van biobrandstoffen. De Nederlandse overheid hecht er groot belang aan dat de ILUC wordt geminimaliseerd en dat de precieze omvang van de indirecte gevolgen per gewas in beeld worden gebracht. Er zijn de afgelopen jaren veel studies gedaan naar de indirecte gevolgen voor het landgebruik van biobrandstoffen. Uit die studies blijkt dat er indirecte gevolgen zijn, maar tegelijkertijd is het zeer moeilijk om die gevolgen in kaart te brengen en te kwantificeren per gewas.
Eenvoudige uitleg van ILUC De gewassen voor biobrandstof worden geteeld op akkers die eerder werden gebruikt voor voeding, bijvoorbeeld om palmolie voor pindakaas te verbouwen. Volgens de Europese regels is de productie dan duurzaam, omdat het gewas op een bestaande akker is verbouwd. Maar elders is er mogelijk wel oerwoud gekapt om een nieuwe akker te ontwikkelen en daarop de palmolie voor de pindakaas te verbouwen. Dit zijn ‘indirecte landgebruikeffecten’.
Impact op voedselprijzen Waar een gewas wordt geteeld voor de 1e generatie biobrandstoffen, kan geen voedsel worden geteeld. Deze logica leidt ertoe dat door sommige partijen wordt beweerd dat het verbouwen van gewassen voor biobrandstoffen leidt tot hogere voedselprijzen en hogere prijzen voor voedergewassen voor landbouwhuisdieren. In recent onderzoek door de Wereldbank wordt gerefereerd aan diverse onderzoeken uit het verleden naar de impact van biobrandstoffen op de voedselprijzen. Een aantal van die onderzoeken wijzen inderdaad op een behoorlijke impact op de prijsvorming, waarbij volgens sommige onderzoeken de prijs van voedselgewassen tot 15% hoger zou zijn geworden door de productie van 1e generatie biobrandstoffen. Uit nieuw onderzoek van de Wereldbank naar prijsstijgingen in de jaren 2006/2007/2008 blijkt echter dat het effect op de prijsvorming veel geringer moet zijn dan tot op heden gedacht. Precieze getallen geeft de Wereldbank niet, maar de invloed op de prijs zou maar enkele procenten zijn. Tevens stelt de Wereldbank dat de grondstoffen van biobrandstoffen maar 1,5% van het areaal innemen van het totale areaal voor granen en oliezaden wereldwijd en daardoor geen grote impact zouden kunnen hebben. De Wereldbank wijst overigens wel op het effect dat het biobrandstoffenbeleid een soort bodemprijs voor akkerbouwgewassen zou creëren. Bij lage prijzen kunnen namelijk de producten voor de productie van biobrandstoffen of biogas worden aangewend. Tevens zou er bij een hoge olieprijs een positieve correlatie ontstaan tussen de prijzen van grondstoffen voor biobrandstoffen en de olieprijs. COPA wijst er tot slot in beleidsnotities op dat bij de productie van biobrandstoffen vaak nog reststromen beschikbaar blijven om te voederen aan landbouwhuisdieren. COPA stelt dat het wijzigen van het stimuleringsbeleid voor biobrandstoffen daarom zal leiden tot een vermindering van de beschikbare gewasresten om dieren te voederen.
Minder afhankelijk van fossiele brandstoffen Fossiele brandstoffen als steenkool en aardolie zullen op termijn steeds schaarser worden en moeilijker winbaar zijn. Biobrandstoffen zijn echter hernieuwbaar, doordat opnieuw grondstoffen kunnen worden verbouwd en nieuwe reststromen beschikbaar komen. Dankzij biobrandstoffen wordt daardoor Nederland minder afhankelijk van de olie- en aardgasindustrie. De Nederlandse economie
als geheel heeft hier baat bij. Bijkomend voordeel is dat de verbranding van biobrandstoffen in automotoren leidt tot minder uitstoot van fijnstof en roet dan verbranding van fossiele brandstoffen.
Voorstel voor wijzigen richtlijnen RED en FQD Op 17 oktober 2012 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd om de Richtlijn hernieuwbare energie (RED) en de brandstofkwaliteitrichtlijn (FQD) te herzien. De RED beoogt een inzet van hernieuwbare energie van 10% in de transportsector, terwijl de FQD beoogt een reductie van 6% van broeikasgasemissies gerelateerd aan alle brandstoffen in de hele keten. Het voorstel van de Commissie is om via rekenfactoren rekening te gaan houden met de indirecte gevolgen voor het landgebruik (ILUC) en om een maximum in te voeren aan de hoeveelheid landbouwgewassen die gebruikt worden voor de productie van biobrandstoffen. Slechts 5% van alle gebruikte brandstoffen zou volgens het voorstel nog op basis van dit type, 1e generatie biobrandstoffen, gemaakt mogen worden. De Commissie wil hiermee tevens de productie van de 2e en 3e generatie biobrandstoffen bevorderen. Voorstel Commissie op hoofdlijnen -
-
Het bestaan van indirecte gevolgen voor het landgebruik (ILUC) wordt erkend als een probleem. Kern van het voorstel is een onderscheid tussen voedselgewassen die een hoog risico op ILUC hebben (genoemd in Annex VIII van het voorstel: granen, oliegewassen en suikers) en gewassen die dat niet hebben. Het voorstel begrenst binnen de RED de inzet van annex VIII gewassen tot 5%. Dit komt ongeveer overeen met het huidige volume. De andere 5% moet dan komen uit 2e en/of 3e generatie biobrandstoffen. De begrenzing van voedselgewassen geldt niet voor de FQD. Innovatie wordt binnen de RED gestimuleerd door biobrandstoffen uit nieuwe technieken te belonen met een vierdubbeltelling. Brandstofleveranciers en lidstaten dienen verplicht te rapporteren over de indirecte gevolgen voor het grondgebruik en bijbehorende CO2 uitstoot. Vanaf 2014 moeten alle biobrandstoffen een broeikasgasbesparing opleveren van ten minste 60% ten opzichte van de fossiele brandstoffen. Deze verplichting stond eerder gepland voor 2018.
Reactie Nederlandse overheid Op het moment van opstellen van deze notitie heeft de Nederlandse overheid nog niet een officieel standpunt naar aanleiding van het Commissievoorstel bekend gemaakt. Wel is er een advies over het Commissievoorstel uitgebracht door de commissie Corbey, daarbij doet de commissie Corbey een aanbeveling voor de Nederlandse inbreng. Deze aanbeveling komt er op neer dat het Commissievoorstel een stap in de goede richting zou zijn, maar nog niet ver genoeg zou gaan om de indirecte gevolgen voor het landgebruik te voorkomen. Tot slot wijst de commissie Corbey erop dat de
versnelde invoering van de 60% drempel averechts kan werken indien binnen het 5% deel meer soja en palmolie worden bijgemengd. Reactie COPA COGECA Vanuit de biobrandstoffenindustrie en COPA COGECA wordt er scherp gereageerd op het Commissievoorstel. Daarbij wordt gesteld dat het onacceptabel is dat de biobrandstoffenindustrie en akkerbouw worden geconfronteerd met nieuwe spelregels voor de biobrandstoffenmarkt. Tegelijkertijd wordt het bestaan van de indirecte gevolgen voor het landgebruik (ILUC) en de impact op de wereldvoedselprijzen bestreden. COPA wijst erop dat de indirecte gevolgen voor het landgebruik nog niet goed in beeld zijn gebracht en dat diverse voordelen van biobrandstoffen niet goed zouden zijn meegenomen in de besluitvorming. Reactie NGO’s NGO’s, zoals Oxfam Novib, zijn veelal ronduit tegen de productie van de 1e generatie biobrandstoffen. Zij menen dat er grote gevolgen zijn voor het landgebruik en de voedselprijzen in de wereld. Er zijn echter ook NGO’s, zoals de stichting Natuur & Milieu, die niet per se tegenstander zijn van de 1e generatie biobrandstoffen. Zij vinden het echter wel belangrijk dat duurzaamheidscriteria in de vorm van de ILUC-factoren uit het voorstel van de Europese Commissie worden geïmplementeerd.
FAQ Biobrandstoffen – december 2012 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
1.
Zorgen biobrandstoffen voor hogere voedselprijzen? Zitten er ook biobrandstoffen in mijn tank? Worden er steeds meer biobrandstoffen geproduceerd in de wereld? Zorgen biobrandstoffen voor meer stabiele voedselprijzen? Veroorzaken biobrandstoffen honger in de wereld? Wat is de impact van biobrandstoffen op de prijzen van voedergewassen? Leveren biobrandstoffen een bijdrage aan het klimaatbeleid? Verandert het grondgebruik door de productie van biobrandstoffen? Worden er ook biobrandstoffen gemaakt van Nederlandse voedselproducten? Dragen biobrandstoffen bij aan de ontwikkeling van een biobased economy? In hoeverre komt de bodemvruchtbaarheid in gevaar door de productie van biobrandstoffen? Is LTO voor of tegen het voorstel van de Europese Commissie? Is LTO voor of tegen de productie van biobrandstoffen uit voedselproducten?
Zorgen biobrandstoffen voor hogere voedselprijzen?
Ja, biobrandstoffen kunnen zorgen voor hogere voedselprijzen. Uit onderzoek van de Wereld Bank naar de prijsstijgingen van de voedselprijzen tussen 2008-2010 blijkt echter dat de impact van biobrandstoffen beperkt was. Belangrijk is dat het biobrandstoffenbeleid stabiel is, in de zin dat er niet op korte termijn een enorme vraagtoename door de productie van biobrandstoffen kan ontstaan. Flexibilisering van het biobrandstoffenbeleid kan wel helpen om prijsstijgingen te dempen. 2.
Zitten er ook biobrandstoffen in mijn tank?
Ja, in 2012 moest 4,5 % van de brandstof voor auto’s in Nederland bestaan uit hernieuwbare bronnen, zoals biobrandstoffen, duurzame energie of biogas. Tevens diende in 2012 3,5 % van de brandstof te bestaan uit biobrandstof. Dit staat in het Besluit hernieuwbare energie vervoer. Bedrijven die brandstof leveren aan tankstations mengen daarom kleine percentages biobrandstof door benzine en diesel. Elke auto in Nederland rijdt dus een beetje op biobrandstof. De Rijksoverheid stelt elk jaar in kleine stappen een iets groter aandeel biobrandstoffen voor de auto verplicht. Dit gaat met stappen van een half procent per jaar. Hierdoor krijgen ontwikkelaars genoeg tijd om nieuwe technologieën met nieuwe grondstoffen te ontwikkelen. Tegelijkertijd stimuleert de overheid elektrisch rijden en rijden op biogas. 3.
Worden er steeds meer biobrandstoffen geproduceerd in de wereld?
Ja, het afgelopen decennium zijn steeds meer biobrandstoffen geproduceerd in de wereld. In 2010 en 2011 heeft deze stijging zich echter in de Verenigde Staten niet doorgezet.
Grafiek 1: Productie in de wereld van biobrandstoffen
Bron: Food and Agricultural Organisation
4.
Zorgen biobrandstoffen voor meer stabiele voedselprijzen?
Ja, biobrandstoffen zorgen voor meer stabiele voedselprijzen. Dit komt doordat biobrandstoffen en de productie van biogas via vergisting zorgen voor een alternatief afzetkanaal voor akkerbouwproducten. Meer stabiliteit voor de prijzen van akkerbouwproducten is positief voor ondernemers. 5.
Veroorzaken biobrandstoffen honger in de wereld?
Er is weinig objectief onderzoek gedaan naar deze vraag. Duidelijk is dat hogere prijzen een probleem kunnen zijn voor burgers in ontwikkelingslanden. Zij besteden immers het grootste deel van hun inkomen aan voedsel. Volgens sommige experts zijn de hogere voedselprijzen ook mede debet aan revoluties, zoals de revoluties in de Arabische wereld de afgelopen jaren. Aan de andere kant vormen hogere en stabielere prijzen een kans voor arme boeren in ontwikkelingslanden om zich te ontwikkelen. Volgens Oxfam Novib laat veldonderzoek in Brazilië, Mexico, Indonesië, Maleisië, Zambia en Ghana zien dat op lokaal niveau de inkomensverschillen toenemen door de komst van biobranstofbedrijven. De mensen die in vaste dienst worden genomen bij het biobrandstofbedrijf of de boeren die kunnen investeren in eigen land, zouden profiteren volgens Oxfam Novib. Een grote groep mensen zou het
echter steeds moeilijker krijgen om een bestaan op te bouwen. Zij hebben geen land waar zij de grondstoffen op kunnen verbouwen en komen niet in aanmerking voor een vaste baan. De gevolgen van het biobrandstoffenbeleid voor de ontwikkelingslanden dienen in ieder geval punt van aandacht te zijn. 6.
Wat is de impact van biobrandstoffen op de prijzen van voedergewassen?
De productie van biobrandstoffen heeft gevolgen voor de voerkosten van de veehouderijsectoren. De Food and Agricultural Organisation (FAO) heeft onderzoek laten doen naar de impact van die stijging op de kosten van de veehouderij. Volgens die onderzoeken zorgt de productie van biobrandstof voor enigszins hogere kosten, maar is de invloed van biobrandstoffen beperkt. De impact zou beperkt zijn doordat biobrandstoffenproductie steeds vaker ook co-producten levert voor de veehouderij en het is volgens de FAO mogelijk om via substitutie naar goedkopere grondstoffen voor veevoer de negatieve impact op de prijzen van veevoeders te beperken. COPA wijst in discussies over het Europese landbouwbeleid ook op het belang van de productie van co-producten door de biobrandstoffensector ten behoeve van de inputs voor de veehouderij. 7.
Leveren biobrandstoffen een bijdrage aan het klimaatbeleid?
Ja, de CO2 uitstoot van de hele productieketen van biobrandstof (van het planten van gewassen tot verbranding in de auto) moet minimaal 35% lager zijn dan die van vergelijkbare fossiele brandstoffen. Volgens het voorstel van de Europese Commissie van oktober 2012 moet dit in 2014 zelfs tenminste 60% lager zijn dan van fossiele brandstoffen. Het hoofddoel bij het Europese en nationale beleid voor biobrandstoffen is om te komen tot een verlaging van de CO2 uitstoot door de maatschappij. Biobrandstoffen zijn dus een belangrijk onderdeel van het klimaatbeleid in Nederland en Europa. 8.
Verandert het grondgebruik door de productie van biobrandstoffen?
Ja, de productie van biobrandstoffen verandert het grondgebruik wereldwijd. Er zijn allerlei duurzaamheidcriteria die dienen te voorkomen dat natuurgebieden worden ontgonnen ten behoeve van de productie van biobrandstoffen. Hiermee is de zogenaamde “direct landuse change” uitgesloten. In Nederland en Europa is echter discussie over de aanwezigheid en omvang van indirecte gevolgen van biobrandstoffen voor het landgebruik (ILUC). Dit is een moeilijk onderwerp, waarnaar meer onderzoek nodig is. 9.
Worden er ook biobrandstoffen gemaakt van Nederlandse voedselproducten?
De Nederlandse landbouw is niet gericht op het produceren van grondstoffen voor biobrandstoffen. Dit betekent dat er nauwelijks Nederlandse voedselproducten worden gebruikt als basis om biobrandstoffen te produceren. Twee derde van de grondstoffen die op dit moment in Europa voor biobrandstoffen worden gebuikt, worden in Europa geteeld. Gewassen als graan en suikerbiet komen voornamelijk uit Frankrijk,
Duitsland, Polen en het Verenigd Koninkrijk. Volgens Oxfam Novib werd in 2011 3,2% van de totale Europese graanproductie voor biobrandstoffen gebruikt. Voor suikerbieten ligt dit op 5,4%.
Tabel: Land van herkomst grondstoffen voor biobrandstoffen in Nederland in 2011
10.
Dragen biobrandstoffen bij aan de ontwikkeling van een Biobased Economy?
De productie van biobrandstoffen staat eigenlijk voor een proces waarbij energie uit biomassa wordt gemaakt. In veel gevallen maakt dit ook een wezenlijk onderdeel uit van businesscases in de Biobased Economy. Tegelijkertijd gaat het er bij de Biobased Economy om de verschillende bestanddelen uit biomassa zo hoogwaardig mogelijk te verwaarden. De transitie naar een meer Biobased Economy gaat in de praktijk vaak gepaard met de toepassing van biomassa voor de energieproductie. Zodra de biomassa bij elkaar komt, kan ook worden gekeken naar meer hoogwaardige toepassingen. Eventuele beperkingen op de productie van biobrandstoffen zouden daarom nadelige gevolgen hebben op de transitie naar een Biobased Economy. Beperkingen op het gebied van biobrandstoffen zullen meer hoogwaardige toepassingen van biomassa in ieder geval niet dichterbij brengen. 11. In hoeverre komt de bodemvruchtbaarheid in gevaar door de productie van biobrandstoffen? De bodemvruchtbaarheid is bij de productie van biobrandstoffen geen groter aandachtspunt dan voor de plantaardige sectoren in het algemeen. Met betrekking tot de Biobased Economy is de bodemvruchtbaarheid echter wel een belangrijk onderwerp. In de Biobased Economy kunnen immers reststromen gebruikt worden om waarde te creëren. Dit betekent dat het in het kader van de Biobased Economy altijd belangrijk is het aspect
bodemvruchtbaarheid mee te nemen bij de ontwikkeling van nieuwe businesscases. Bij de productie van biobrandstoffen is bodemvruchtbaarheid echter niet een grote kwestie. 12.
Is LTO voor of tegen het voorstel van de Europese Commissie?
Dit is een dilemma. Er zijn diverse voor- en nadelen te benoemen aan de productie van biobrandstoffen. In het Commissievoorstel wordt geprobeerd om iets met de kritiek te doen, waardoor de negatieve invloeden van biobrandstoffen zouden worden ingeperkt. Tegelijkertijd zorgt het Commissievoorstel voor een onverwachte beleidswijziging en onduidelijkheid voor de biobrandstoffensector. De omvang van de nadelen van biobrandstoffen zijn tevens omstreden en worden door de tegenstanders van biobrandstoffen systematisch uitvergroot. Zo zijn de daadwerkelijke omvang van de indirecte gevolgen voor het landgebruik en de daadwerkelijke impact op de voedselprijzen nog niet geheel duidelijk. In ieder geval is de omvang van deze nadelen kleiner dan tegenstanders van biobrandstoffen willen doen geloven. Biobrandstoffen maken onderdeel uit van het klimaatbeleid. Belangrijk discussiepunt is in hoeverre biobrandstoffen bijdragen aan klimaatwinst in verhouding tot minder omstreden zaken als energiebesparing en duurzame energieproductie. Biobrandstoffen moeten volgens de huidige regels zorgen voor een reductie van de uitstoot van CO2 van minimaal 35% ten opzichte van fossiele brandstoffen. Vraagpunt is of die klimaatwinst niet op een andere manier beter is te realiseren. Er worden momenteel al eisen gesteld op het gebied van duurzaamheid bij de productie van biobrandstoffen. LTO kan er voor pleiten dat er altijd gekeken moet worden of die criteria correct zijn en goed worden gehandhaafd in de diverse productielanden. Voorkomen moet echter worden dat er zonder goede onderbouwing en onderbuik gevoelens restricties worden opgelegd aan de productie van (de 1e generatie) biobrandstoffen of dat er zomaar zaken als ILUC factoren worden ingevoerd die niet goed kunnen worden onderbouwd. 13.
Is LTO voor of tegen de productie van biobrandstoffen uit voedselproducten?
Het lijkt onnodig en niet realistisch om tegen de productie van biobrandstoffen te zijn. Wel kan aandacht worden gevraagd voor de door tegenstanders vermeende negatieve gevolgen van biobrandstoffen. Dat hoeft niet te betekenen dat LTO voor het voorstel is van de Europese Commissie, maar betekent wel dat LTO open staat voor discussies over de duurzame productie van biobrandstoffen.