Op 26 maart en op 17, 23 en 24 april 1974 heeft de bijzondere commissie voor het drugbeleid in het kader van het voorbereidend onderzoek van stuk 11 742, nr. 3, waarmede zij belast is, gesproken met een aantal personen, die beschouwd mogen worden als deskundig ten aanzien van enige specifieke aspecten van het drugvraagstuk, waarover de commissie nog nader geïnformeerd wenste te worden. De commissie sprak achtereenvolgens met - hoofdinspecteur Toorenaar, chef van het bureau Bijzondere Zaken van de Amsterdamse politie en inspecteur Elbersen, hoofd van de afdeling verdovende middelen van het bureau Bijzondere Zaken van de Amsterdamse politie; - prof. dr. E. L. Noach, hoogleraar farmacologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden; - dr. J. L. van de Lande, hoofd jeugdpsychiatrische kliniek Amstelland te Santpoort; - prof. dr. C. A. Salemink, hoogleraar organische chemie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht; - dr. D. C. Cameron, chief of the office of mental health van de Wereldgezondheidsorganisatie, en dr. S. G. R. Martens, director of the division of narcotic drugs van de Verenigde Naties. De commissie stelt het op prijs deze heren haar dank te betuigen voor hun bereidwilligheid om met haar van gedachten te wisselen. Zij heeft de eer van de gesprekken met de heren Toorenaar en Elbersen, de heer Noach, de heer Van de Lande en de heer Salemink als volgt verslag te doen. Het onderhoud met de heren Cameron en Martens beschouwt de commissie overeenkomstig de wens van deze heren als vertrouwelijk. 1. Gesprek van de bijzondere commissie met hoofdinspecteur Toorenaar, hoofd van het bureau Bijzondere Zaken van de Amsterdamse politie en inspecteur Elbersen, hoofd van de afdeling verdovende middelen van het bureau Bijzondere Zaken van de Amsterdamse politie, 26 maart 1974. De bijzondere commissie concentreerde zich in het gesprek met de bovengenoemde heren op het opsporings- en vervolgingsaspect van het drugvraagstuk. Op een vraag van een lid behorende tot de C.P.N.-fractie of er verschil bestaat tussen de opsporing en de bestrijding van drugs met aanvaardbare risico's en van drugs met onaanvaardbare risico's antwoordden de politiefunctionarissen dat daartussen opsporingstechnisch gezien geen verschil bestaat. Een commissielid behorende tot de fractie van de P.v.d.A. informeerde naar de tijd die gemoeid is met het onderzoek naar en het opsporen van gevallen van drugs met onaanvaardbare risico's. De legalisering van deze drugs zou naar zijn mening een verlichting kunnen betekenen van de taken van het politieapparaat. 11742
6
(2 vel)
2 De heren stelden in antwoord hierop, dat in beginsel het onderzoek naar gevallen van handel in drugs, ongeacht van welke aard, veel tijd, moeite en inzet van mensen kan vergen. De omvang van de taak van de politie hangt daarbij sterk samen met de hoeveelheid zaken die zich voordoet. De gebruiker van drugs met aanvaardbare risico's is in het algemeen voor de politie weinig interessant. Voor deze gebruiker hanteert de Amsterdamse politie het zogenaamde summier proces-verbaal. Op dit summiere verbaal beslist het openbaar ministerie of tot vervolging zal worden overgegaan. Gevallen als deze hoeven de politie niet veel tijd te kosten. Het onderscheid tussen een gebruiker en een kleinhandelaar is echter vaak niet eenvoudig te bepalen. Herhaalde verbalisering van een gebruiker kan een aanwijzing vormen voor het feit dat men met een handelaar te doen heeft. De vraag van dit lid of de heren de indruk hadden dat gebruikers van drugs met aanvaardbare risico's dikwijls overgaan op het gebruiken van drugs met onaanvaardbare risico's, werd ontkennend beantwoord in die zin, dat de heren van mening waren dat aan de stepping stone-theorie weinig waarde mag worden gehecht. Wel meenden zij dat geconstateerd kan worden dat geen enkele gebruiker van drugs met onaanvaardbare risico's onmiddellijk met het gebruiken van deze categorie van drugs is begonnen. De heren concludeerden dat men in het algemeen overstapt naar gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's om eens iets anders - doch niet beslist iets sterkers te gebruiken. In antwoord op een vraag van dit lid merkten de politieambtenaren voorts op dat zij de strafbaarstelling van het gebruik van en de handel in drugs hier te lande tamelijk laag vinden. Overigens waren zij van mening dat de gevangenis niet moet worden gezien als een soort „afkick-centrum". Een goede opvang van en een goede hulpverlening aan gebruikers is zeer gewenst doch momenteel in te geringe mate aanwezig. Een lid behorende tot de V.V.D.-fractie vroeg vervolgens de mening van de politiefunctionarissen over de stelling dat de strafbaarheid van de gebruiker gehandhaafd dient te blijven juist om door middel daarvan de handelaar te achterhalen. De heren meenden, dat de praktijk inderdaad leert, dat men in bepaalde gevallen via een aantal gebruikers de handelaar kan achterhalen. Dit lid vroeg tevens of er naar de mening van de heren hier te lande eenheid bestaat in het politieel beleid. De politieambtenaren antwoordden hierop dat men per gemeente kan spreken van eenheid in het politieel beleid. Tussen de gemeenten bestaan er in dit beleid echter zeker verschillen. Met name in de grote steden wordt gestreefd naar meer coördinatie. Een lid behorende tot de fractie van de K.V.P. informeerde naar de internationale contacten die de politie onderhoudt om te komen tot een effectievere bestrijding van de drughandel. De heren antwoordden dat er met name met de autoriteiten uit de landen waar de drugs vandaan komen nauwelijks contacten mogelijk zijn, vanwege de andere instelling van deze autoriteiten ten opzichte van de drugs. Binnen Europa en met name in de EEG-landen bestaan daarentegen uitstekende contacten tussen de politie-autoriteiten, waardoor de opsporingsresultaten zeker ten gunste worden beinvloed. Ook met de Verenigde Staten bestaat een goede samenwerking. Dit lid vroeg tevens of er bij de handel in principe onderscheid bestaat tussen drugs met aanvaardbare en drugs met onaanvaardbare risico's. In principe wordt er door de handelaren, zo meenden de heren, geen onderscheid gemaakt tussen de diverse categorieën drugs. Markteconomische principes geven hier de doorslag. Naar aanleiding van een vraag van een ander lid van de K.V.P.-fractie over de invloed van de hoogte van de prijs op het gebruik, stelden de heren dat naar hun mening de prijs nauwelijks invloed heeft op de omvang van het gebruik omdat het hier gaat om genotmiddelen (Ook het sigarettengebruik is niet verminderd door de prijsstijgingen). Wel een gevolg van de hoge prijzen is de bevordering van de criminaliteit. De gebruiker van drugs met onaanvaardbare
risico's moet weliswaar in de eerste plaats als patiënt worden beschouwd, maar wordt gedreven tot het plegen van delicten, doordat hij zijn dure middelen moet kunnen bekostigen. Dit probleem speelt niet bij de gebruiker van drugs met aanvaardbare risico's, omdat deze drugs gemakkelijk betaalbaar zijn. Op een vraag van het aan het woord zijnde lid of de gebruiker van drugs met aanvaardbare risico's op één lijn te plaatsen is met de gebruiker van alcohol, luidde het antwoord van de heren, dat dit naar hun mening niet het geval is. Een alcohol-gebruiker zal niet anders gaan gebruiken dan alcohol; hij kan alleen alcohol in grotere hoeveelheden gaan gebruiken, terwijl de gebruiker van drugs met aanvaardbare risico's zich, zoals de praktijk toont, dikwijls niet beperkt tot deze drugs, maar andere drugs gaat proberen. Een lid van de P.v.d.A.-fractie wenste nadere informatie omtrent het summier verbaal. De functionarissen deelden hierover ter aanvulling op hetgeen zij in eerste instantie reeds gezegd hadden mede, dat het summier verbaal enkel wordt opgemaakt voor verbruikers van drugs met aanvaardbare risico's, dus niet voor gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's en evenmin voor personen van wie de politie kan bewijzen dat zij handelen in drugs. Dit lid vroeg tevens of er sprake is van een grotere aanvoer in Amsterdam van heroïne. De heren hadden de indruk dat er niet mag worden gesproken van een vergrote aanvoer van heroïne; de aanvoer blijft ongeveer op hetzelfde peil. Een geringer aanbod meenden de heren te moeten constateren van hash, hetgeen zij weten aan problemen met de leveringen in het Midden-Oosten. Naar aanleiding van een opmerking van dit lid over amfetamine, stelden de heren dat zij in het gebruik van pep-middelen minstens een even groot gevaar zien als in dat van welke drugs dan ook. De strafrechtelijke repressie hiertegen achtten zij veel te gering. Een lid behorende tot de fractie van de A.R.P. stelde de vraag of liberalisatie van drugs met aanvaardbare risico's (b.v. het terugbrengen van de handel tot overtreding) te combineren valt met de bestrijding van de handel. De politieambtenaren waren van mening dat dit voor de opsporingsmensen een zeer moeilijke zaak zou zijn. Een overtreding als deze zou nauwelijks te constateren zijn vanwege de onmogelijkheid om in vele gevallen de handelaar te onderscheiden van de gebruiker. In internationaal opzicht zou ons land naar de mening van de heren een slechte beurt maken, wanneer drugs met aanvaardbare risico's zouden worden gelegaliseerd. Vele jongeren vanuit alle delen van de wereld zouden bovendien worden aangetrokken wanneer bepaalde drugs hier te lande vrij verkrijgbaar zouden zijn. Het door een lid van de P.v.d.A.-fractie gesignaleerde voordeel dat de legale verkoop van enkele drugs een kwaliteitscontrole mogelijk zou maken (b.v. via de Warenwet), achtten de heren verre overvleugeld door de bovengenoemde bezwaren. Daarnaast zagen de politieambtenaren uit legalisatie van bepaalde drugs ook grote douanetechnische problemen met de ons omringende landen voortvloeien. Een lid behorende tot de fractie van D'66 informeerde of er op dit moment een norm bestaat voor de bepaling wie als gebruiker beschouwd moet worden en wie als handelaar. De heren zeiden in antwoord hierop dat een norm met het oog op vervolging nauwelijks te hanteren is. Het vermoeden dat iemand een handelaar is wordt niet slechts bepaald door de hoeveelheid die hij bij zich draagt, maar ook door andere factoren (b.v. door de omstandigheid dat hij een weegschaaltje bij zich heeft). De politie tracht de zaken zoveel mogelijk van geval tot geval te beoordelen. Dit lid vroeg tevens wat de politie buiten de mogelijkheid van insluiting voor mogelijkheden heeft wanneer zij geconfronteerd wordt met een zwaar verslaafde gebruiker. De heren antwoordden op deze vraag dat de politie deze mensen allereerst ziet als patiënten en hen bij voorkeur tracht te doen opnemen in een opvangcentrum. Klinieken zijn er echter veel te weinig. Het aan het woord zijnde lid vroeg voorts of het niet mogelijk was geweest het beleid van de politie en de justitie reeds
3 deze bestanddelen in het monster voorkomen. Derhalve heeft elke bepaling momenteel nog een onmiskenbaar researchaspect. Men kan twee hoofdsoorten van bepalingen onderscheiden, nl. de bepaling van de bestanddelen in het plantaardig materiaal en de bepaling van bestanddelen voorkomende in het bloed of de urine. De laatste soort van bepalingen is moeilijker te verrichten en vereist verfijndere apparatuur. De analyse-methoden, zei prof. Noach in antwoord op een vraag van een lid van de V.V.D.-fractie, zijn inmiddels zodanig verbeterd, dat kwantitatieve en kwalitatieve bepaling van de bestanddelen van drugmonsters mogelijk is. Op een vraag van een lid behorende tot de P.v.d.A.-fractie wie op de genoemde instituten bepalingen kunnen laten verrichten, antwoordde prof. Noach dat, voor zover hem bekend, voor particuliere instellingen en groeperingen alleen door de apotheek van het Amsterdamse Wilhelmina-Gasthuis bepalingen worden verricht. Of particuliere groeperingen ook tot de andere instituten toegang zouden hebben was prof. Noach niet bekend. Een lid behorende tot de V.V.D.-fractie vroeg of er naast tetra-hydro-cannabinol (THC) andere werkzame bestanddelen voorkomen in hennepprodukten. In antwoord op deze vraag stelde prof. Noach dat van THC verscheidene isomeren (stoffen die in principe dezelfde atomen bevatten doch in een andere schikking) bestaan. Na vele jaren gewerkt te hebben met de verkeerde isomeren van de stof heeft men enige jaren geleden de juiste (delta-9-) isomeer van THC ontdekt. Daarnaast is thans bekend dat er in het lichaam omzettingsstoffen worden gevormd die qua werkzaamheid sterker zijn dan de oorspronkelijk toegediende stof. Naarmate de stof vaker wordt ingenomen kunnen bepaalde omzettingsstoffen sneller gevormd worden. Antwoordend op een vraag van een lid van de B.P.-fractie, 2. Gesprek van de bijzondere commissie met prof. dr. E. L. Noach, hoogleraar farmacologie aan de Rijksuniversiteit te stelde prof. Noach voorts, dat de kennis over de hennepprodukten groeiende is, doch dat er nog een aantal vraagpunLeiden, 17 april 1974. ten bestaat. Met name de invloed en de werking van de bijAan prof. Noach had de bijzondere commissie vooraf enige bestanddelen is nog te weinig onderzocht. Zeker is dat de bevragen doen toekomen, welke hij achtereenvolgens ter verga- langrijkste effecten afkomstig zijn van de delta-9-isomeer van dering beantwoordde. het THC, doch over de modificerende werking van de bijDe weergave van deze vragen en van de antwoorden van komende bestanddelen verkeert men nog in onzekerheid. Beprof. Noach alsmede van de discussie waartoe de beantwoor- langrijke kwalitatieve verschillen verwachtte prof. Noach oveding aanleiding gaf moge hieronder volgen. rigens door het onderzoek betreffende de bijbestanddelen niet te zullen aantreffen, doch wellicht wel kwantitatieve. Vraag 1. Welke mogelijkheden zijn er thans wetenschapOver de opslag van de opgenomen stoffen in het lichaam, pelijk om de werkzame bestanddelen (THC) in hash en mari- waarover dit lid tevens een vraag stelde, is volgens prof. Noach huana te bepalen en waar in Nederland kan dat op korte ter- nog niet veel bekend. Wel is duidelijk dat deze niet plaatsvindt mijn geschieden? in de hersenen. De omzettingsproduktcn kunnen vrij lang in het Als plaatsen waar op dit moment bepalingen kunnen wor- lichaam blijven, wat derhalve bij herhaald gebruik een cumuden verricht noemde prof. Noach: latieve werking met zich mee kan brengen. - de afdeling Farmacologie van de Katholieke Universiteit te Vraag 2. Acht u het mogelijk om landelijke beleidsnormen Nijmegen; vast te stellen van cannabinol-gehalte, waarboven een even- het gerechtelijk laboratorium te 's-Gravenhage; tueel vrij verhandelbare stof niet mag komen? Prof. Noach was van mening dat het bijzonder moeilijk is - de apotheek van het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam; een beleid ten aanzien van een produkt te baseren op het ge- het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid te Bilthoven; halte van werkzame stoffen in dat produkt. Immers, evenals - het instituut van prof. Salemink aan de Rijksuniversiteit te bij alcohol is niet alleen het gehalte van de gebruikte stof van Utrecht. invloed op de reacties bij de gebruiker doch ook de hoeveelheid die wordt gebruikt. De samenstelling voor wat betreft de Het aantal plaatsen waar bepalingen worden verricht is in actieve componenten kan van invloed zijn op de werkzaamheid beginsel voor uitbreiding vatbaar. van het totale produkt; hierover is nog niet voldoende bekend. Prof. Noach achtte het zinvol om onder meer met het oog Bovendien reageert ieder persoon verschillend op het gebruik op nieuwe wettelijke regelingen te streven naar een netwerk van een zekere hoeveelheid van een produkt. Naar aanleiding van dergelijke plaatsen, zodat bij voorbeeld in de toekomst op van een opmerking van een lid behorende tot de P.v.d.A.snelle wijze en gedecentraliseerd kan worden vastgesteld of fractie dat de bepaling van het gehalte van hennepprodukten iemand een verkeersovertreding heeft begaan onder invloed zinvol geacht mag worden, zei prof. Noach dat hij gehaltevan hennepbestanddelen. bepaling op zich een zinvolle zaak vindt, doch dat het stellen Naar aanleiding van vragen van een lid van de A.R.P.- van kwaliteitseisen in het kader van een beleid vooralsnog niet fractie en een lid van de C.H.U.-fractie voegde prof. Noach op objectieve gronden kan geschieden. hieraan toe dat er op dit moment in de verrichting van bepalingen nog geen duidelijk onderscheid bestaat tussen routine Vraag 3. Wanneer kan gesproken worden van zodanig langen research. Elk monster dat geanalyseerd wordt kan verschil- durig gebruik van hennepprodukten, dat vergiftigingsverschijnlen zowel naar de bestanddelen zelf als naar de mate waarin selen gaan optreden?
in een vroeg stadium af te stemmen op de destijds gesignaleerde opbloei van de heroïne-handel en of in de toekomst niet sneller op bepaalde tendensen kan worden ingespeeld. De politiefunctionarissen zeiden in antwoord op deze vraag dat het voor de politie zeer moeilijk was en is om met succes op te treden tegen de heroïne-handel. Deze handel bevindt zich voornamelijk in handen van de Chinezen, die een hechte groep vormen, waartoe de politie geen toegang heeft en waaronder zich ook geen tipgevers bevinden die de politie van nut kunnen zijn. In de bestrijding van deze handel worden slechts incidentele successen geboekt, voortvloeiende uit toevallige omstandigheden. Een lid behorende tot de fractie van de V.V.D. vroeg naar de mening van de heren over de onder meer op de hoorzitting van de commissie op 8 maart jl. naar voren gebrachte opvatting, dat de strafbaarstelling van gebruikers moet worden opgeheven, omdat deze met zich meebrengt dat verslaafde gebruikers zich uit vrees voor arrestatie liever verschuilen dan laten behandelen. De heren antwoordden hierop dat zij hun twijfels hebben over het gestelde dat verslaafde gebruikers zich zouden verschuilen. In het algemeen worden verslaafden door de politie alom aangetroffen zonder dat zij pogingen doen zich schuil te houden. Dit lid vroeg ten slotte of de heren aan een wetswijziging in de onderhavige materie een psychologisch effect toekenden op gebruikers en potentiële gebruikers van drugs. De heren waren van mening dat hierover niet gemakkelijk een uitspraak valt te doen, doch dat vermoedelijk het effect noch in de zin van stimulering noch in de zin van afremming groot is.
4 Prof. Noach meende dat deze vraag voor hem moeilijk te beantwoorden is. In het algemeen zullen zich vergiftigingsverschijnselen voordoen, wanneer zich een bepaalde hoeveelheid eenheden van een produkt in het lichaam bevindt. Wanneer deze hoeveelheid bereikt wordt verschilt per geval en hangt onder meer af van het aantal doseringseenheden dat wordt ingenomen, de grootte van de dosering per keer en de interval in het gebruik. In antwoord op een vraag van een lid behorende tot de V.V.D.-fractie voegde prof. Noach hieraan toe dat er momenteel nog onvoldoende kennis bestaat over psychoses die het gevolg zouden zijn van chronisch marihuanagebruik. De meningen van de geleerden tenderen naar een ontkennend antwoord op de vraag of er een causaal verband bestaat tussen chronisch gebruik van hennepprodukten en psychoses. Vraag 4. Welke suggesties heeft u voor planning en coördinatie van medisch-biologisch onderzoek en tussen gedragsonderzoek en medisch-biologisch onderzoek? In antwoord op deze vraag betoogde prof. Noach, dat hij als wetenschappelijk doel van het onderzoek zag de vergaring van een betere kennis omtrent de omvang, de limieten en het risico van het druggebruik alsmede de afgrenzing van het gebruiken van deze stoffen van dat van andere psycho-actieve genotmiddelen. Het praktische doel van dit wetenschappelijk onderzoek bestaat uit het leveren van een bijdrage aan de beantwoording van de vraag of een wijziging van het beleid noodzakelijk is of niet. Gezien het bestaan van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen kan een besluit tot beleidswijziging naar de mening van prof. Noach slechts genomen worden op basis van internationale samenwerking. De consequentie daarvan is dat ook op het terrein van het wetenschappelijk onderzoek internationale samenwerking primair is. In concreto betekent dit voor de regeringen dat het programma van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) ten aanzien van het drugvraagstuk ondersteund dient te worden. Enige jaren geleden publiceerde de WHO een rapport over het gebruik van cannabis. De aan dit rapport gehechte aanbevelingen zijn ook nu nog ter zake. Het nationale research-programma moet hierop aansluiten. Tevens moet het nationale programma hier te lande worden afgewogen aan de in Nederland bestaande expert-kennis. Twee problemen spelen hierbij een rol. - In de eerste plaats dat van de financiering. Eind 1971 stelde de Regering de zogenoemde beleidsruimtegelden ter beschikking. Deze gelden werden beheerd door de beleidsruimtebegeleidingscommissie voor hersenen en gedrag. De gelden zijn momenteel nagenoeg besteed en zijn in de afgelopen jaren door de begeleidingscommissie goed gealloceerd. Met de voortzetting van de met de hierbedoelde gelden gestarte onderzoekwerkzaamheden heeft zich thans de stichting Fungo belast, een stichting die functioneert in het kader van ZWO. Gezien de omstandigheid dat het in dit onderzoek in feite gaat om toegepaste research zou de voortzetting van de werkzaamheden naar het inzicht van prof. Noach beter verricht kunnen worden door de gezondheidsorganisatie van TNO. - Naast het financieringsvraagstuk speelt in het onderzoek het probleem van de mankracht. Er bestaat een chronisch tekort aan deskundigen, zodat opleiding van meer deskundigen wenselijk is. Voor dit soort onderzoek (hersen. en gedragsonderzoek) bestaan internationale trainingsprogramma's Deze programma's verdienen de steun van onze Regering in omvangrijker mate dan thans reeds het geval is. Voor de bepaling van de zwaartepunten van het onderzoek in ons land is, zo merkte prof. Noach op, de expert-kennis die hier te lande bestaat maatgevend. Ter voorkoming van dubbel werk moet tevens gekeken worden naar de research die reeds in andere landen, met name de Verenigde Staten, is en wordt verricht.
Hier te lande zou men zich gelet op het bovenstaande kunnen concentreren op het werken met dier-experimentele modellen. Het onderzoek zou gericht moeten zijn op 1. de geheugenfunctie in verband met het gebruik van cannabis; 2. de interactie tussen geneesmiddelen en genotmiddelen (drugs, tabak, alcohol). Daarnaast meende prof. Noach, hoewel hij zich op dit terrein niet deskundig achtte, dat de instelling van een sociologisch onderzoek naar de motivatie van druggebruikers zeer gewenst is. Tevens zou een onderzoek kunnen worden verricht naar de samenhang tussen de omvang van het gebruik en de maatschappelijke tolerantie ten opzichte van het desbetreffende genotmiddel. Op het terrein van de psychiatrie zou een onderzoek kunnen worden ingesteld naar de chronische vergiftiging door het gebruik van bepaalde drugs. Vraag 5. Is het waar dat het roken van hash-produkten niet tot verslaving leidt, terwijl het spuiten van hash-olie wel een verslavende en schadelijke werking heeft? Prof. Noach antwoordde ontkennend op deze vraag. Het spuiten van hash-olie betekent slechts dat men een grotere dosis binnen krijgt. Een acute intoxicatie kan hierdoor veroorzaakt worden, maar de kans op verslaving (waarbij verslaving gedefinieerd is als het onvermogen om van de stof af te blijven) is zeer gering. Vraag 6. Is het juist dat ook valium een schadelijke en verslavende bijwerking heeft? Waaruit bestaat in dat geval de schadelijkheid? Het antwoord van prof. Noach op deze vraag luidde bevestigend. De vraag op zich achtte hij echter niet relevant voor het drugvraagstuk, omdat valium een medicament is, dat door een arts moet worden voorgeschreven op grond van een geneeskundige indicatie. Vraag 7. Bent u van oordeel dat cannabis, opiaten en eventueel amfetaminen onder de term „drugs" samengevat kunnen worden, omdat ze verslavend werken, of vindt u dat dit niet mag, omdat deze produkten farmacologisch verschillend zijn? Een farmacologische definitie van drugs kan volgens prof. Noach niet gegeven worden. Slechts een sociale definitie achtte hij enigermate zinnig. Deze zou dan moeten luiden: drugs zijn stoffen, waarvan het gebruik onbehoorlijk is, aangezien zij maatschappelijk niet geaccepteerd zijn. Een farmacologische definitie is onmogelijk, omdat niet zodanige gemeenschappelijke kenmerken (b.v. verslavende werking, hallucinogene werking, bewustzijnsveranderende v/erking) aangegeven kunnen worden dat daarmee de drugs categorisch van alle andere stoffen afgescheiden zouden zijn bepaald. Vraag 8. Is het wetenschappelijk onderzoek naar de farmacologische en toxicologische werking van cannabis-produkten in die zin afgerond dat over deze aspecten van een „communis opinio" kan worden gesproken? Zo neen, welk onderzoek is dan nog nodig? Deze vraag werd, gezien het voorafgaande, reeds beantwoord geacht. Vraag 9. In hoeverre is het adagium „de dosering bepaalt het effect" van toepassing op het gebruik van cannabis? Welk oordeel hebt u in dit verband over de vloeibare hashish, die een hoog gehalte aan werkzame bestanddelen bevat? Dit adagium achtte prof. Noach volledig van toepassing op het gebruik van cannabis. Zowel subjectief is het effect vastgesteld als objectief door wetenschappelijke waarnemingen. Achter de vraagstelling ging echter naar de mening van prof. Noach een controverse schuil tussen de gedragswetenschappen en de medische wetenschap. Door de beoefenaar van de gedragswetenschappen wordt vaak gezegd dat de druggebruiker gesensibiliseerd raakt. Hij bereikt het gewenste effect geleidelijk
5 aan met een kleinere dosis van de stof omdat hij deze stof eerst langzamerhand als prettig gaat ervaren. Uit onderzoekingen hebben sommigen gemeend vast te kunnen stellen dat er onder druggebruikers sprake is van een placebo-effect (een effect teweeg gebracht door een onwerkzame substantie). Er zou derhalve geen dosisafhankelijkheid bestaan, doch enkel suggestie van bepaalde werkingen. Prof. Noach was van mening dat dosisafhankelijkheid wellicht niet de enige bepalende factor voor het effect is, doch beslist wel één van de factoren. De onderzoekingen die hierboven werden aangehaald bewijzen volgens hem slechts dat een placebo-effect kan optreden. Vraag 10. Zijn eventuele veranderingen in het gedragspatroon van de cannabisgebruiker (passief gedrag, indolentie, enz.) terug te voeren tot de farmocologische werking van cannabis of worden deze eventuele veranderingen geïnduceerd door sociaal-culturele factoren? In het voorgaande was, naar de mening van prof. Noch, deze vraag reeds aan de orde geweest. De term „geïnduceerd" zou prof. Noach liever vervangen door „gemodificeerd". Er zijn bepaalde objectief meetbare effecten inherent aan het gebruik. De subjectieve beleving van de effecten is sterk afhankelijk van het sociaal-culturele patroon waarin de verbruiker leeft. Vraag 11. Welk oordeel hebt u over de stepping stonehypothese? Twee benaderingen zijn mogelijk, volgens prof. Noach. a. de vaststelling dat bijvoorbeeld alle heroïnegebruikers wel eens marihuana hebben gebruikt. Deze benadering zegt niets over de stepping stone-hypothese. b. de benadering waarbij gelet wordt op twee aspecten: nl. de karakterstructuur van de gebruiker en de aard van de gebruikte stoffen. Men kan dan vaststellen dat sommige karakters sneller verslaven dan andere, waarbij zij aan stoffen van allerlei aard kunnen verslaven. Het sociaal-cultureel klimaat is dikwijls bepalend voor de keuze van de stof. Wanneer men dan naar een gemiddelde zoekt, kan men constateren, dat de gemiddelde hennepgebruiker niet verslaafd raakt aan sterkere stoffen, d.w.z. geen sterke innerlijke neiging ontwikkelt om tot gebruik van sterkere stoffen over te gaan. Sociaal-culturele en karakterologische factoren spelen hier een rol, niet farmacologische. Op een vraag van een lid behorende tot de fractie van de C.H.U. of er personen zijn die tot gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's komen zonder ooit drugs met aanvaardbare risico's gebruikt te hebben, antwoordde prof. Noach, dat er vele personen voorkomen, waarvan dit gezegd kan worden. Toevallige omstandigheden zijn hiervoor dikwijls bepalend. Als voorbeeld kan het feit genoemd worden, dat vele morfinisten voortkomen uit medische of para-medische groeperingen, die ambtshalve gemakkelijk aan morfine kunnen komen. Naar aanleiding van een opmerking van dit lid dat een benadering waarbij slechts gekeken wordt naar gemiddelden afkeuring verdient daar elk individu belangrijk is, betoogde prof. Noach dat hij er van uit gaat dat een beleid uitgestippeld moet worden aan de hand van algemene gegevens en algemene verwachtingen en waarschijnlijkheden. Zo redenerend meende prof. Noach te mogen stellen dat het voor de bepaling van een beleid belangrijk is te kunnen vaststellen dat de biologische stepping stone bij gebruik van hennepprodukten niet groot is, maar dat er wel sprake kan zijn van een maatschappelijke stepping stone. Vraag 12. Zijn er ongewenste interacties geconstateerd tussen het gebruik van cannabis en bepaalde geneesmiddelen? Deze vraag bleek in het voorafgaande reeds beantwoord. Vraag 13. Welk eindoordeel hebt u over het standpunt van de Regering ten aanzien van het gebruik en bezit voor eigen gebruik van hennepprodukten?
De stap naar het toegestane klein-gebruik en de verboden handel in het groot achtte prof. Noach momenteel niet mogelijk. Deze stap zal in internationaal verband genomen moeten worden op basis van internationaal verricht wetenschappelijk werk. Op een vraag van een lid behorende tot de V.V.D.-fractie of uit deze opmerking van prof. Noach mocht worden geconcludeerd dat deze eigenlijk wel voorstander is van legalisatie van het gebruik van hennepprodukten, antwoordde prof. Noach dat een antwoord hierop moeilijk is. In beginsel voelde prof. Noach weinig voor legalisatie omdat hij het legale gebruik van alcohol al voldoende achtte. Het risico van marihuana is wellicht kleiner dan dat van alcohol, doch een definitief oordeel over legalisatie is enigszins voorbarig. Prof. Noach was tenslotte wel van mening dat een hard justitieel beleid ten aanzien van gebruikers niet zeer wenselijk is. 3. Gesprek van de bijzondere commissie met dr. J. L. van de Lande, hoofd van de jeugdpsychiatrische kliniek Amsteiland te Santpoort, 23 april 1974. In het gesprek dat de commissie met dr. Van de Lande voerde kwam voornamelijk het hulpverleningsaspect van het drugvraagstuk aan de orde. Daarnaast werd gesproken over enige algemene onderwerpen binnen het kader van dit vraagstuk. Ter inleiding zei dr. Van de Lande, dat hij in 1968 was begonnen met de oprichting van een jeugdpsychiatrische kliniek, die niet specifiek gericht was op de behandeling van jeugdige druggebruikers. In de praktijk bleken zich onder degenen die voor behandeling op Amstelland in aanmerking kwamen talrijke druggebruikers te bevinden. Toch is de doelstelling van de kliniek voor wat betreft de behandeling van druggebruikers beperkt gehouden. De acute opvang geschiedt door de opnamekliniek van het provinciaal ziekenhuis te Santpoort, op het terrein waarvan Amstelland gelegen is. De wezenlijke behandeling vindt plaats op Amstelland, hetgeen dr. Van de Lande een gelukkige situatie achtte. Een open opvangsituatie beschouwde dr. Van de Lande als ongewenst vanwege de te grote contactmogelijkheden met de buitenwereld (dealers), die zodoende voor de gebruiker blijft gehandhaafd. Van het patiëntenbestand van Amstelland heeft ca. 10 pet. intensief te maken gehad met drugs met onaanvaardbare risico's. Van de andere patiënten heeft ca. 15-18 pet. ervaring met het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's. Dr. Van de Lande was echter geen enkel geval bekend, waarin het gebruiken van de laatstgenoemde drugs de aanleiding is geweest tot opname wegens ernstige psychische moeilijkheden. Het gaat dus bij de opvang en behandeling van druggebruikers uitsluU tend om gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's. Dr. Van de Lande stelde met nadruk dat deze gebruikers als patiënten gezien moeten worden. 100 pet. van de verslaafden aan drugs met onaanvaardbare risico's hebben ernstige stoornissen in hun psychisch functioneren. Zij vertonen een „chronisch suicidaal gedrag". Gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's staat in directe relatie tot ernstige persoonlijke conflicten en spanningen. Over de diverse vragen die werden gesteld over het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's meende dr. Van de Lande vanuit zijn positie als therapeut moeilijk iets te kunnen zeggen, omdat zich eenvoudig niet of nauwelijks problemen op dit vlak voordoen. In het algemeen meende dr. Van de Lande dat het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's buiten de justitiële sfeer dient te worden gehouden. Mede in aansluiting op een vraag van een lid behorende tot de P.v.d.A.-fractie, zei dr. Van de Lande dat het verschil tussen drugs met aanvaardbare risico's en alcohol voor de jongeren dermate onduidelijk is dat zij de strafbaarstelling van het gebruik van deze drugs als zeer hypocriet ervaren. De heer Van de Lande stelde in antwoord oo een vraai van een lid van de C.H.U.-fractie, dat het regelmatige gebruik van drugs met
6 aanvaardbare risico's de concentratie van de gebruiker enigszins vermindert. Dit gebruik leidt echter vrijwel nooit tot een psychose. Een lid van de P.v.d.A.-fractie stelde over de drugs met aanvaardbare risico's tevens de vraag of de opvang van gebruikers wordt belemmerd doordat het gebruik een strafbaar feit is. Volgens dr. Van de Lande kan slechts van een belemmering worden gesproken in die zin dat gebruikers in een gevangenis zouden worden geplaatst in plaats van elders. Hij had niet de ervaring dat contacten met de gebruikers worden belemmerd, doordat zij geen hulp zouden durven te zoeken. Opvang wordt echter nimmer gezocht vanwege problemen door het gebruik van drugs met aanvaardbare risico's. Een ander lid behorende tot de P.v.d.A.-fractie vroeg meer informatie omtrent het patiëntenbestand van Amstelland. In antwoord hierop deelde de heer Van de Lande mee, dat de leeftijd van de patiënten varieert van 14 tot 21 jaar. De sexeverdeling is vrijwel gelijk, ook onder de druggebruikers. Uit gegevens uit Amsterdam zou blijken dat ender de gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's de mannelijke gebruikers de overhand hebben. In antwoord op een andere vraag van dit lid, zei dr. Van de Lande dat het heroïnegebruik sterk is toegenomen en toeneemt, hetgeen hij een zeer ernstige zaak achtte. Naar de reden van de toename moest ook de heer Van de Lande gissen. Sociale invloeden spelen ongetwijfeld een rol. Ook milieu-invIoeden zijn van belang. Dr. Van de Lande had de ervaring dat deze laatste invloeden met name betrekking hebben op het gebruik van een bepaalde soort drugs door jongeren uit verschillende sociale lagen. Door werkende jongeren worden bij voorbeeld relatief meer pepmiddelen gebruikt. Hiermede tevens reagerend op een vraag van een lid van de P.v.d.A.-fractie, stelde de heer Van de Lande dat met name jongeren uit lagere maatschappelijke milieus minder gemakkelijk in contact komen met de psycho-sociale hulpverlening. Deze jongeren belanden niet zelden via politie of kinderbescherming in opvangtehuizen, terwijl pas in een latere fase psychotherapeuten worden ingeschakeld, wanneer men ondekt dat het ook in deze gevallen om een psychisch probleemgebied gaat. Naar aanleiding van een vraag van een lid behorende tot de fractie van de A.R.P. merkte dr. Van de Lande vervolgens op, dat men momenteel nog zoekende is naar de juiste vorm van hulpverlening aan verslaafde gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's. Vele visies zijn mogelijk, zoals klinische behandeling. poli-klinische opvang, behandeling met methadon. In het algemeen vond de heer Van de Lande, dat het gebruik van drugs met onaanvaardbare risico's slechts één van de mogelijkheden is, waarmee men kan reageren op problemen. Anderen zoeken wellicht een uitweg in de alcohol of in agressief gedrag. Bij het verlenen van hulp aan gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's is het derhalve van groot belang deze categorie van personen met psychische stoornissen niet te isoleren van andere categorieën van hulpbehoevenden. De hulpverlening aan druggebruikers op specifieke behandelingscentra die ver van andere vormen van hulpverlening af liggen, bevordert het imago van de specialiteit van het gebruik en de gebruiker van drugs met onaanvaardbare risico's. De heer Van de Lande toonde zich een voorstander van de oprichting van specifieke opvangcentra voor de eerste fase van behandeling gekoppeld aan bestaande voortgezette behandelvormen. Na de eerste opvang en behandeling zou de behandeling van druggebruikers alsdan dienen plaats te vinden in een algemene setting waarin de druggebruikers een zelfde behandeling ondergaan als niet-druggebruikers die kampen met een zelfde soort van psychische problematiek. De Emiliehoeve, aldus dr. Van de Lande in antwoord op een vraag van leden van de A.R.P.- en de V.V.D.-fractie, bevordert het imago van de specialiteit van het druggebruik in die zin, dat voor zover hem bekend de Emiliehoeve zich naast de eerste opvang van druggebruikers tevens bezig houdt met de verdere behandeling en begeleiding. De eis van de Emiliehoeve, dat de druggebruikers alvorens aldaar behandeld te kun-
nen worden enige tijd drug-vrij en duidelijk gemotiveerd dienen te zijn, achtte dr. Van de Lande erg zwaar. Hij was van mening, dat zodoende slechts een elite onder de druggebruikers, namelijk degenen met een sterke wil om van hun verslaving af te geraken, de kans geboden wordt op behandeling. Vele druggebruikers zijn immers niet in staat om tot de motivatie te komen om van hun verslaving af te komen. Onder deze groep bevinden zich vele personen die vanuit psycho-sociaal oogpunt een onaanvaardbaar risico lopen, wanneer zij verder zouden gaan met het gebruiken van drugs. Dr. Van de Lande meende dat er mogelijkheden zouden moeten bestaan om een druggebruiker, waarvan men vindt dat hij een onaanvaardbaar risico loopt, te pressen zich te laten behandelen, eventueel met behulp van een te creëren specifieke, justitiële of semi-justitiële maatregel. De implicatie daarvan zou onder meer zijn dat de strafbaarheid van de gebruiker van drugs zou moeten worden opgeheven. Een lid behorende tot de fractie van de V.V.D. stelde de vraag of naar de mening van de heer Van de Lande de liberalisatie van het drugbeleid zal leiden tot een vermeerderd gebruik van drugs. Dr. Van de Lande sprak de verwachting uit dat een verruiming van het beleid tijdelijk zal leiden tot een vermeerderd gebruik van drugs met aanvaardbare risico's, zeker niet van drugs met onaanvaardbare risico's. De gebruiker van de laatstgenoemde drugs wordt ook onder druggebruikers gezien als een vreemde eend in de bijt. Een lid behorende tot de P.P.R.-fractie vroeg of, gezien de eerder gemaakte opmerking over personen uit lagere maatschappelijke milieus, de personen die thans op Amstelland worden behandeld beschouwd mogen worden als bevoorrecht. Dit lid koppelde hieraan de vraag of in de hulpverlening aan druggebruikers een kliniek als Amstelland zou kunnen samenwerken met andere echelons en of hulpverleners gestationneerd zouden kunnen worden in de wijken, de buurthuizen, kortom dichter bij de gebruikers, ten einde deze beter te kunnen bereiken. Dr. Van de Lande zei in antwoord op deze vragen, dat de kliniek Amstelland eigenlijk weinig wordt gebruikt als voortgezet behandelcentrum, waarvoor zij in feite is bedoeld. Het scheppen van meer eerste-lijnsvoorzieningen in de wijkcentra achtte de heer Van de Lande van groot belang. Van de teams die alsdan in de wijken werkzaam zijn, moet in ieder geval een deskundige (psychotherapeut) deel uitmaken. Vanuit de gedecentraliseerde eerste-lijnsvoorzieningen zouden in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verwijzingen kunnen plaatsvinden naar verdere echelons. Een lid behorende tot de P.v.d.A.-fractie vroeg ten slotte of suicide-neigingen bij gebruikers van drugs met onaanvaardbare risico's inderdaad in ruime mate voorkomen. Dr. Van de Lande antwoordde hierop, dat hij bij elke gebruiker van drugs met onaanvaardbare risico's suicidaal gedrag aantreft, alleen reeds vanwege het feit dat die persoon deze drugs gebruikt. Het gebruik van deze drugs kan men betitelen als een vorm van bewuste zelfvernietiging. 4. Gesprek van de bijzondere commissie met prof. dr. C. A. Salemink, hoogleraar organische chemie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, 23 april 1974. In het gesprek van de bijzondere commissie met prof. Salemink kamen enkele technische punten aan de orde (zoals de samenstelling van cannabis-materiaal en de opzet en uitvoering van diverse onderzoeken op het terrein van cannabis), waarop de commissie meent in haar verslag niet al te diep te moeten ingaan. Mede in antwoord op een vraag van een lid behorende tot de C.H.U.-fractie gaf prof. Salemink ter inleiding een uiteenzetting over de ontwikkeling van het onderzoek van cannabis, waarbij hij betrokken is. Dit onderzoek richt zich voornamelijk op de stikstofverbindingen in cannabis-materiaal. Reeds sinds 1940 vinden in diverse landen onderzoekingen op het terrein van cannabis plaats. Deze onderzoekingen mogen, zo zei prof. Salemink, op zichzelf vaak voortreffelijk
7 genoemd worden, doch voor de onderzoekingen buiten het terrein van de chemie is de waarde in de totaliteit van het cannabis-ondcrzoek gering, aangezien zij geeenszins op elkaar aansluiten en de resultaten niet vergelijkbaar zijn. De voornaamste oorzaak hiervan ligt in het feit dat men werkt met cannabis, waarvan de samenstelling niet bekend is. Cannabis is, aldus prof. Salemink, een zeer gecompliceerd mengsel van stoffen en cannabis-materiaal vertoont bovendien in zijn samenstelling een schier eindeloze variatie. De samenstelling van het plantenmateriaal wordt onder meer beïnvloed door het zaad-type, het tijdstip en de wijze van opwerking en het land van herkomst. Dat het onderzoek van prof. Salemink zich aanvankelijk concentreerde op de stikstofverbindingen in cannabis heeft twee redenen. In de eerste plaats constateren wetenschapsmensen dat het farmacologisch testen van cannabis-materiaal in zijn geheel naast het testen van de enkelvoudige stof tetra-hydro-cannabinol (THC) over de gehele linie niet eensluidende resultaten oplevert; andere effecten moeten derhalve een rol spelen. In de tweede plaats bestaat er grote interesse in de stikstofverbindingen (o.a. indol-componenten), omdat vast staat dat diverse hallucinogene stoffen (zoals LSD) een indolring bevatten. Mogelijkerwijze zouden ook in cannabis indolderivaten kunnen worden aangetroffen. Het onderzoek naar de stikstofverbindingen in cannabis verloopt moeizaam, omdat deze verbindingen slechts in zeer geringe mate vóórkomen. Inmiddels zijn enkele nieuwe stoffen in cannabis gevonden, waaronder een indolderivaat, die naar alle waarschijnlijkheid een zekere farmacologische werking bezitten. Deze stoffen worden gesynthetiseerd teneinde hen in grote hoeveelheden te kunnen onderzoeken. Bij het onderzoeken van zowel enkelvoudige stoffen als mengsels van de meest voorkomende cannabinoïden wordt mede de methode van pyrolyse toegepast (waarmede het roken van deze stoffen wordt nagebootst). De chemische aspecten resumerend merkte prof. Salemink op dat het arsenaal van stoffen, die in farmacologisch actieve fracties uit het plantenmateriaal worden geïsoleerd, nog niet in zijn totaliteit is onderzocht. De huidige farmacologische tests verschaffen bovendien geen volledige zekerheid over de farmacologische eigenschappen van de diverse stoffen. Een bijkomende factor van onzekerheid vormt, zo voegde prof. Salemink mede naar aanleiding van een vraag van een lid van de V.V.D.-fractie hieraan toe, de werking van de omzettingsprodukten van deze stoffen in het lichaam. (Van de stof THC bestaan bij voorbeeld een aantal oxidatie-produkten, waarvan er één vermoedelijk een sterkere farmacologische werking heeft dan de oorspronkelijke stof zelve.) In antwoord op een vraag van een lid behorende tot de fractie van de C.H.U. betoogde prof. Salemink vervolgens dat het niet eenvoudig is de psychotrope activiteit van een stof vast te stellen. Hier te lande en elders werkt men met proefdieren, doch voor de bepaling van de werking van een stof op de psyche leveren dierproeven uiteraard weinig resultaat op. In dit verband merkte prof. Salemink op dat prof. Miras in Athene door middel van proeven met chronische cannabisgebruikers een onderzoek instelt naar de werking van cannabisprodukten op de psyche. De commissie toonde zich geïnteresseerd in een nadere uiteenzetting omtrent dit onderzoek. Prof. Salemink zegde toe de commissie dienaangaande schriftelijk te zullen inlichten. Een lid behorende tot de fractie van de P.v.d.A. vroeg of er sprake is van een schadelijke werking van cannabis-produkten bij langdurig gebruik. Ogenschijnlijk, zo antwoordde prof. Salemink, hebben cannabis-produkten bij langdurig gebruik niet of nauwelijks een schadelijke werking voor de gebruiker.
Wel kan gesteld worden, dat het effect van cannabis of stoffen hieruit sterk afhangt van de persoonlijke toestand van de gebruiker; een slechte gezondheidstoestand van de gebruiker kan bij voorbeeld een onverwachte agressiviteit tot gevolg hebben. Prof. Salemink had, met andere wetenschapsbeoefenaren de indruk - al kon hij deze nog niet met wetenschappelijk bewijsmateriaal staven - dat cannabis bij langdurig gebruik een persoonlijkheidsverandering bij de gebruiker teweegbrengt die voor hemzelf nauwelijks waarneembaar is en die geleidelijk leidt tot een gewijzigde persoonlijkheidsstructuur. Voorts meende prof. Salemink te mogen stellen dat het reproduceren van waarnemingen die zijn gedaan onder invloed van cannabis voor gebruikers dikwijls niet of nauwelijks mogelijk is. Prof. Salemink sloot zijn bijdrage af met een opmerking over de term „soft drugs". Hij was van mening dat deze term ten onrechte de indruk wekt dat de drugs die hiermee worden aangeduid onder alle omstandigheden ongevaarlijk zijn. Van de werking van vele componenten van cannabis, van cannabis zelve en van de interactie tussen cannabis en andere stoffen die tegelijk worden ingenomen is nog te weinig bekend om categorisch het gebruik van deze drugs als zonder risico te kunnen bestempelen. Vastgesteld, 16 mei 1974. LAMBERTS KLEISTERLEE ABMA VOOGD VAN LEEUWEN VAN SCHAIK VEDER-SMIT GOUDSMIT GEURTSEN VONHOFF VAN DER LEK ROETHOF VERBRUGH HAAS-BERGER VAN DAM VAN LEIJENHORST DU CHATINIER VAN VEENENDAAL-VAN MEGGELEN HONIG VAN DEN BOSSCHE BEUKER COPPES DE LEEUW SALOMONS LÜCKERS-BERGMANS.