Deutsch Erweiterungsmöglichkeiten Mit hilfe von 2 Reifen (es können 2 lange Schnüre jeweils kreisförmig gelegt werden) können einige Begriffe aus der Mengenlehre deutlicht zur Sprache kommen z.B.: Lege in das linke Feld die ganze Menge der roten Tiere und in das rechte Feld alle grünen Tiere. Eine schwierigere Aufgabe ist es, den Kindern die Aufgabe zu stellen: lege in das linke Feld alle roten Tiere und in das rechte Feld alle grossen Tiere. Nun entsteht das Problem hinsichtlich der grossen roten Tiere. Werden die Reifen (Schnüre) dann übereinander gelegt, ist das Problem gelöst. Werden Begriffe aus der Mengenlehre angewendet, ist es wichtig, dass die Kinder in verständlicher und exacter Sprache ausdrücken, was sie gerade tun. (Aspekt des Sprechens). Tierelogik ist eine Ausgabe der Rolf Produktentwicklungsgruppe.
Nederlands
Rolf Onderwijs bv Mercuriusweg 14 4051 CV Ochten Holland Tel. +31 344 647 647 Fax +31 344 647 610
Dierenlogica Art. 240.2771 Inhoud: - 48 plaatjes met gekleurde dieren - 40 opdrachtstroken
Deutsch
English
Animal logic Art. 240.2771 Contents: - 48 pictures with coloured animals - 40 small instruction cards
Tierelogik Art. 240.2771 Inhalt: - 48 Karten mit bunten Tieren - 40 Aufgabenkarten
Nederlands Leerdoel: Functionele ontwikkeling Aspecten: 1. visueel motorische coördinatie. 2. visueel waarnemen: a. kleur, vorm, grootte 3. taal - denken: a. sorteren b. associëren c. completeren d. rubriceren e. Iogisch rangschikken. 4. denken - doen: a. ordenen, groeperen, sorteren b. analyseren van hoeveelheden c. kardineren d. ordineren. Leerdoel: Sociale vorming Aspecten: 1. overleggen en besluiten 2. samenwerken. Didaktische aanwijzingen Alvorens de kinderen individueel of in groepjes van 2 met dit materiaal kunnen gaan werken, zal de leerkracht enkele materiaal-verkennende lesjes moeten geven. We stellen ons voor dat de leerkracht de kinderen in een kring opstelt en de centraal neergelegde afbeeldingen laat verkennen. Bv. één kind komt tot de ontdekking dat er verschillende diersoorten zijn afgebeeld, waarna de leerkracht vraagt de dieren te sorteren (leg alle vissen op een rij, zoek alle kikkers bij elkaar enz.). Een ander kind ziet dat de dieren verschillend van kleur kunnen zijn
(leg alle rode dieren in een kring, de blauwe onder elkaar enz.). Op dezelfde manier kan een onderscheid gemaakt worden tussen grote en kleine dieren. In een volgende les kunnen combinaties van eigenschappen aan de orde komen, bv. Ieg alle grote groene dieren op een rij, leg alle grote vissen in een kring of leg de rode kikkers naast elkaar enz. Een les daarna kan besteed worden aan de juiste benoeming (3 eigenschappen). Het is verstandig een vaste volgorde van benoeming aan te houden nl. grootte, kleur, soort dier. bv. grote, gele kikker. Nu kunnen ook de opdrachtkaartjes geïntroduceerd worden. Een opdrachtkaartje bestaat uit 3 delen. Het eerste deel geeft de grootte, het tweede deel de kleur en het derde de vorm aan. De grootte wordt aangegeven door een grote of kleine cirkel, de kleur door een driehoek in de kleuren geel, rood, blauw of groen. Wanneer één van de eigenschappen er niet toe doet is in het desbetreffende vakje niets aangegeven. Bv. een opdrachtkaartje met een grote cirkel en een rode driehoek geeft aan dat het kind de grote, rode dieren moet verzamelen (op een rij achter het opdrachtkaartje leggen). Opdrachtkaartjes (voor 1 à 2 kinderen) Wanneer de kinderen met opdrachtkaartjes gaan werken is het belangrijk te beginnen met die kaartjes, waarop slechts één eigenschap vermeld staat; bv. een opdrachtkaartje met een grote cirkel geeft aan dat alle grote dieren verzameld moeten worden. Daarna kunnen combinaties van eigenschappen geïntroduceerd worden.
Nederlands Raadspel (voor de hele groep) Zonder dat de klasgenootjes het kunnen zien pakt één van de kinderen een kaartje uit de kist. Door middel van vragen over eigenschappen moeten de kinderen er achter zien te komen welk kaartje weggepakt is. Bv. het kind pakt een kleine rode zwaan. Vragen die door de klasgenootjes gesteld kunnen worden zijn bv. is het dier groot? (kind antwoordt: nee). Daarna vragen t.a.v. de kleur. Naar de vorm (het dier) wordt pas gevraagd, wanneer ook de kleur bepaald is. Het kind dat het dier geraden heeft mag dan een kaartje pakken enz. Rijen maken (voor 1 à 2 kinderen) Het kind pakt een willekeurig kaartje en krijgt de opdracht er een kaartje naast te leggen dat in de kleur van de vorige verschilt. Zo ontstaat er een rij kaartjes die onderling steeds in kleur verschillen. Hierbij is dus vorm en grootte niet belangrijk. Zo kunnen er ook rijen gevormd worden, waarbij de afbeeldingen verschillend van grootte of vorm moeten zijn. Een combinatie van 2 eigenschappen is een moeilijker vorm; bv. elk opvolgend kaartje moet in grootte en kleur verschillen. Kwartet (voor 2, 3 of 4 kinderen) Elk kind krijgt 5 kaartjes. De rest wordt omgekeerd op een stapeltje gelegd. Eén kind begint te vragen bv. mag ik van jou de grote rode vis? Als het gevraagde kind dit kaartje niet heeft mag de vragensteller een kaartje van de stapel nemen en begint het andere kind te vragen. We spreken van een kwartet als een kind 4 grote of kleine dieren heeft in verschillende kleuren, bv. 4 grote vissen.
Memory (voor 2, 3 of 4 kinderen) Alle kaartjes liggen omgekeerd. Een kind draait 2 kaartjes om en mag ze houden als er 2 dezelfde dieren op afgebeeld staan en in dezelfde kleuren, dus alleen verschil van grootte. Het kind dat de meeste combinaties heeft, heeft gewonnen. Weg is weg (voor 3 à 4 kinderen) De kaartjes worden onder de kinderen verdeeld en de opdrachtkaartjes liggen omgekeerd op een stapel. De kinderen mogen om de beurt een opdrachtkaartje omkeren en alle kinderen mogen die kaartjes wegleggen, die door de opdrachtkaart aangegeven worden. Het kind dat het eerst alle dieren kwijt is heeft gewonnen. Uitbreidingsmogelijkheden Met behulp van 2 hoepels (2 touwtjes in de vorm van een cirkel gelegd, kan ook) kunnen enkele begrippen van de verzamelingenleer expliciet aan de orde komen; bv. Ieg in het linkerveld de verzameling van de rode dieren en in het rechterveld alle groene dieren. Een veel moeilijker opdracht is: leg in het linkerveld alle rode dieren en in het rechterveld alle grote dieren. Er ontstaat een probleem t.a.v. de grote, rode dieren. Wanneer de hoepels gedeeltelijk over elkaar gelegd worden, is dit probleem opgelost. Bij het werken met verzamelingen is het wel belangrijk dat de kinderen goed onder woorden brengen wat ze aan het doen zijn (taalaspect). Dierenlogica is een uitgave van de Rolf Productontwikkelingsgroep.
English Educational purpose: Functional development. Aspects: 1. Visual motorial coordination. 2. Visual perception: a. colour, form, size. 3. Language - thinking: a. sorting b. associating c. completing d. rubricating e. Iogical arrangement. 4. Thinking - doing. a. arranging, grouping, sorting b. analysis of amounts c. using cardinal numbers d. using ordinal numbers. Educational purpose: Social training Aspects: 1. Deliberation and decision. 2. Cooperation. Didactic instructions Before the children individually or in groups of 2 can go to work the teacher together with the children will have to explore the material. It could go as follows: The teacher, forming a circle with the children, has the pictures which are placed in the centre identified. For instance: One child discovers that different kinds of animals have been depicted, after which the teacher asks him or her to sort the animals (put all the fishes in a row, collect all the frogs, etc.)
Another child notes that the animals have different colours (form a circle of all the red animals, make a vertical row of the blue ones.) In the same way a difference may be made between big and small animals. In a subsequent lesson combinations of qualities may come up, for instance, form a row of all the big, green animals, form a circle of all the big deer or form a row of all the red frogs, etc. A next lesson may be spent making a correct qualification (3 charateristics). It may be wise to stick to a set sequence of qualifications, i.e. size, colour, kind of animals. For instance: big yellow frog. At this point the instruction card may be introduced. An instruction card is made up of 3 parts. The first part indicates size, the second part indicates colour and the third part indicates form. The size is indicated by a large or small circle, the colour is indicated by a triangle coloured yellow, red, blue or green. When one of the qualities is not asked for nothing is indicated in the part in question. For instance, an instruction card with a large circle and a red triangle indicates that the child has to collect the large red animals (put them in a row to the instruction card). Instruction cards (for 1 or 2 children) When the children go to work with the introduction cards it is important to start with the cards on which only one quality is depicted; for instance, an instruction card with a large circle indicates that all large animals have to be collected. Afterwards combinations of quantities may be introduced.
English Guessing game (for the whole group) Without his or her fellow classmate being able to see it one of the children takes a card from the box. By means of questions about qualities the other children must try to guess which card has been taken away. For instance: the child takes a small red swan. Questions which may possible be asked by the others are for instance: is the animal large? (the child answers no). Next, questions about the colour; questions about the form (the animal) are not asked until the colour has been determined. The child who has guessed the animal may then take a card etc. Making rows (for 1 or 2 children) The child takes a card at random and gets the instruction to put a card next to it differing in colour from the first card. In this way a row is formed differing in colour from one another. In this instance form and size are, of course, not important. Rows may also be formed whereby the pictures must differ as to size or form. A combination of 2 qualities is a more difficult form, for instance: each successive card must differ as to size and colour. Quartet (for 2, 3 or 4 children) Each child gets 5 cards. The rest is put on pile, face down. One child starts to ask, for instance: may I have the large red fish from you? If the child being asked does not have this card the child having asked the question may take a card from the stack and the other child begins to ask. We speak of a quartet if a child has 4 large or small animals of different colours, for instance 4 large fishes.
Gone is gone (for 3 or 4 children) The cards are distributed amoung the children and the instruction cards form a pile face down. The children are to take turns turning over an instruction card and all the children are to put away the cards that are indicated by the instruction card. The first child to get rid of all his animals has won the game. Enlargement possibilities With the aid of 2 hoops (2 pieces of string forming circles will do too) some concepts of the set theory may explicity emerge: for instance, put the set of red animals in the left circle and all the green animals in the right one. A much more difficult instruction is: put all the red animals in the left and all the big animals in the right one. A problem arises as to the big red animals. When the hoops are merged as follows this problem is solved. When working with sets it is indeed important that the children put welI into words what they are doing. (Ianguage aspect). Animal Logic made by the Rolf product development group.
Deutsch Lernziel: Funktionelle Entwicklung Aspekte: 1. Visuell-Motorische Koordination 2. Visuell - Denken a. Farbe, Form. Grösse 3. Sprechen - Denken a. Sortieren b. Assoziieren c. Vervollständigen d. Rubrizieren e. Logisch Aneinanderreihen 4. Denken - Ausführen a. Ordnen, Gruppieren, Sortieren b. Analysieren von Mengen c. Gebrauch von Grundzahlen d. Gebrauch von Ordnungszahlen Lernziel: Soziale Erziehung Aspekte: 1. Überlegen - Beschliessen 2. Zusammenarbeiten Didaktische Hinweise Bevor die Kinder alleine oder in Zweiergruppen mit dem Material spielen können, sollte die Leiterin sie erst mit dem Spiel vertraut machen. Wir denken uns das so: die Kinder machen einen Kreis und die Leiterin legt die Karten mit den bunten Tieren in die Mitte. Eines der Kinder macht dann z.B. die Entdeckung, dass auf den Karten verschiedene Tiersorten abgebildet sind. Die Leiterin kann die Kinder jetzt auffordern, die Karten zu sortieren (”lege alle Fische auf eine Reihe, suche alle Frösche zusammen” usw.) Ein
anderes Kind sieht z.B., dass die Tiere unterschiedliche Farben haben (lege alle roten Tiere in einen Kreis, die blauen untereinander usw.) Auf dieselbe Weise kann der Unterschied gemacht werden zwischen grossen und kleinen Tieren. Reihen Bilden (für 1 - 2 Kinder) Ein Kind nimmt eine beliebige Karte und bekommt dan den Auftrag, eine zweite Karte daneben zu legen, die jedoch eine andere Farbe hat. Hierbei ist Form und Grösse nicht wichtig. Auf diese Weise können auch Reihen gebildet werden, bei denen die Abbildungen unterschiedlich gross sind oder unterschiedliche Formen haben. Die Kombination von 2 Eigenschaften ist eine schwierige Aufgabe, zum Beispiel: Jede Karte muss in Grösse und Farbe von der vorigen Karte abweichen. Quartett (für 2, 3 oder 4 Kinder) Jedes Kind bekommt 5 Karten, der Rest wird umgedreht auf einen Stapel gelegt. Eines der Kinder beginnt nun zu fragen: Darf ich von dir den grossen roten Fisch haben? Hat das gefragte Kind (ein x-beliebiges Kind aus der Gruppe) diese Karte nicht, darf dieses fortfahren mit fragen. Zuvor muss aber das erste Kind noch eine Karte vom Stapel nehmen (das Kind, das die Frage gestellt hatte). Ein Kind hat dann ein Quartett, wenn es 4 grosse oder 4 kleine Tiere hat in verschiedenen Farben z.B. 4 grosse Fische.
Deutsch Memory (für 2, 3 oder 4 Kinder) Alle Karten liegen mit ihren Abbildungen nach unten. Ein Kind dreht zwei Karten um und darf sie behalten, aber nur dann, wenn zwei dieselben Tiere darauf abgebildet sind, mit den selben Farben, also nur von unterschiedlicher Grösse. Das Kind mit den meisten Paaren hat gewonnen. Weg ist weg (für 3 - 4 Kinder) Die Karten werden unter den Kindern verteilt. Die Aufgabenkarten werden umgekehrt auf einen Stapel gelegt. Die Kinder dürfen nun der Reihe nach eine Aufgabenkarte umdrehen und dabei darf jedes Kind die Karte ablegen die jeweils auf den umgedrehten Aufgabenkarten angedeutet sind. Das Kind, das zuerst alle Karten abgelegt hat, hat gewonnen. Beim nächsten Schritt kann die Kombination von Eigenschaften zur Sprache kommen, z.B. Iege alle grossen, grünen Tiere in eine Reihe, lege alle grossen Hirsche in einen Kreis oder lege die roten Frösche nebeneinander usw. Die nächste Aufgabe kann daraus bestehen, die richtigen Namen der Tiere nennen zu lassen (3 Eigenschaften). Es ist anzuraten, eine feste Reihenfolge der Benennung beizubehalten nämlich - Grösse, Farbe, Tierart z.B. grosser, gelber Fisch. Nun können den Kindern die Aufgabenkarten gezeigt werden. Sie bestehen aus drei Abschnitten. Der erste Abschnit gibt die Grösse, der zweite die Farbe und der dritte Abschnitt gibt die Form an. Die Grösse wird angegeben durch einen grossen oder kleinen Kreis, die Farbe durch ein Dreieck in gelb, rot, blau oder
grun. Wenn eine der drei Eigenschaften nicht gefragt ist, ist das entsprechende Fach leer. Eine Aufgabenkarte mit einem grossen Kreis und einem rotem Dreieck gibt zum Beispiel an, dass das Kind die grossen roten Tiere sammeln muss (in eine Reihe hinter die Aufgabenkarten legen). Aufgabenkarten (für 1 - 2 Kinder) Wenn die Kinder mit den Aufgabenkarten arbeiten, ist es wichtig, dass sie beginnen mit den Karten, auf denen nur eine Eigenschaft angegeben ist z.B. eine Aufgabenkarte mit einem grossen Kreis gibt an, dass alle grosse Tiere gesammelt werden müssen. Danach kann mit kombinierten Eigenschaften gearbeitet werden. Ratenspiel (für die ganze Gruppe) Ohne dass die anderen Kinder es sehen, nimmt eines der Kinder eine Karte aus der Kiste. Durch das Erfragen von Eigenschaften, müssen sie probieren dahinterzukommen, welche Karte aus der Kiste genommen wurde. Das Kind hat z.B. eine Karte mit einer kleinen roten Schwan aus der Kiste genommen. Die Frage der anderen Kinder könnte lauten: Ist das Tier gross? (Das Kind antwortet: nein). Auch hinsichtlich der Farbe können Fragen gestellt werden. Nach der Form (dem Tier) wird erst gefragt, wenn auch die Farbe erraten ist. Das Kind, das erraten hat, welches Tier auf der Karte ist, darf dann eine Karte aus dem Kasten nehmen.
