Cursus ‘Het mysterie van Europa - Een geschiedenis van Europese integratie: van idee tot ‘ever closer union ’’
College 4: log
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoor-
Waar de horror van de Eerste Wereldoorlog het idee Europa tot crisis lieten vervallen deed de Tweede Wereldoorlog het tegenovergestelde: het idee van Europa werd er sterker door. Dit heeft alles te maken met het feit dat Europeanen zich realiseerden dat irrationeel en romantisch politiek denken door middel van nationalisme, een fascinatie voor oorlog en esthetisering van politiek hadden geleid tot twee crisissen. De oplossing zou moeten liggen in een rationalisering van de politiek. Wat verder van doorslaggevend belang was, was dat nationalisme na de Tweede Wereldoorlog in het verdomhoekje zat, én dat twee van de belangrijkste nationale gedachtes, die van Duitsland en Italië, ‘besmet’ waren door het recente verleden. Wat echter bijzonder is is dat in het geallieerde kamp nationalisme echter ook in toom werd gehouden, dat heeft er mee te maken dat ook daar een algemeen verliezersgevoel bestond. Daaraan werd gekoppeld het idee dat tijdens het weerstand bieden aan het Nazisme iets bijzonders was ontstaan: het idee van een verenigd Europa. Dat Europa was een nieuw Europa, een Europa van de toekomst. Het geheel had iets weg van een grote schoonmaak: de oude orde moest wijken voor een nieuwe. (U kunt hierbij ook denken aan de plannen van de Nederlandse elite om na de oorlog het zuilenstelsel te doorbreken die gemaakt werden in kamp Sint-Michielsgestel). De jaren ’40 werden dus gekenmerkt door een sterk anti-romantisme en een niet-emotionele houding. In de jaren ’50 en ’60 kan gesproken worden over een sterk geloof in ‘verlichting’ die voortgebracht werd door wetenschappen. Zeker in West-Europa kan gesproken worden over een sterke welvaartsgroei. Tegelijkertijd zien we dat in West-Europa de politieke agenda veelal bepaald is door sociaaldemocratische partijen en dat er sprake is van een ‘Amerikanisering’ van West-Europa. Ook moeten we vaststellen dat het algemene geloof in ‘een Europa’ niet gedeeld werd in bijvoorbeeld Scandinavië dat zichzelf opstelde als een alternatief voor het Amerikaans/Europese paradigma dat ontstond.
4.1 Europa als speelbal: de Koude oorlog 4.1.1 Het oostblok Het bovenstaande geldt echter enkel voor West-Europa. De realiteit in Oost-Europa was een andere. We hebben gezien dat er vaak een grens werd gelegd tussen een ‘Europees’ WestEuropa en een niet-Europese buitenwereld. Die grens werd door de opbouwende koude Oorlog naar het westen verlegd. Was tijdens het interbellum duidelijk dat de Sovjet-Unie niet tot Europa behoorde, dan lag die grens op de grens tussen de Sovjet-invloedssfeer en die van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Dat was niet alleen de impressie in West-Europa, maar ook het beeld dat in communistische propaganda in Oost-Europa werd geëtaleerd: er was een nieuw ‘Oost-Europa’ dat een paradijs was voor arbeiders en broederlijke samenwerking. In Westerse ogen werd Oost-Europa een grote onbekende en een grijs en grauw gebied. Belangrijk is om ons te beseffen dat de Sovjet-Unie er veel aangelegen was te voorkomen dat het Oostblok daadwerkelijk één gebied zou worden: Ze beheerste de regio via een spel van verdeel-en-heerspolitiek en maakten de economieën van de regio deel van een ingewikkeld systeem van ruilhandel via het Comecon (Raad voor Wederzijdse Economische Bijstand) ondergeschikt aan de Sovjet-Unie. Al moet gezegd worden dat dit nooit heeft geleid tot de vorming van één ‘socialistische markt’. Oost-Europa wordt echter ook gekenmerkt door ‘renationalisatie’. Om te beginnen was het voor inwoners van het communistische Oost-Europa vrijwel onmogelijk om te reizen naar het buitenland (zelfs binnen de communistische wereld). Maar we moeten ons ook realiseren
27
College 4:
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoorlog – 11 februari 2016
dat deze landen voor het eerst in hun geschiedenis min of meer etnisch homogeen werden: de aanzienlijke Duitse minderheden waren verbannen naar Duitsland en de Joodse bevolkingsgroep was haast uitgeroeid tijdens de Holocaust. Ook maakten communistische leiders vaak gebruik van nationalistische argumenten om hun machtspositie te verzekeren. Het gevolg was dat Oost-Europese landen niet enkel geïsoleerd waren van West-Europa, maar ook van elkaar. Het idee van Europa werd in het oostblok actief onderdrukt. Soms werd er door politici gezinspeeld op een ‘Slavisch’ Oost-Europees broederschap en in zo’n idee speelde Europa nauwelijks een rol. Toch zien we ook dat het idee ‘Europa’ naar boven komt drijven tijdens verzet tegen de Sovjet-Communistische overheersing: Europa speelt een rol in het gedachtengoed van de Hongaarse revolutie (1956) en de Praagse lente (1968). U kunt daar de ideeën van Milan Kundera die in het eerste college zijn besproken als voorbeeld nemen. Ook werd het idee van Europa soms door politieke regimes gebruikt als een middel voor buitenlands beleid, maar dat speelde in het Oostblok geen rol.
4.2 Eenwording onder de Amerikaanse paraplu: West-Europa In het westen kan gesproken worden van Amerikaanse overheersing: de Verenigde Staten maakten Europese eenwording mogelijk door initiatieven als het Marshallplan en de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking, maar plaatste ook duidelijke grenzen waarbinnen Europese eenwording kon plaatsvinden. Over het algemeen moet echter worden gesteld dat de Verenigde Staten Europese integratie zagen als een proces dat ondersteund moet worden. De Europese gemeenschap en zijn voorgangers had een sterke Amerikaanse steun, en het proces raakte altijd in een stroomversnelling wanneer Amerika het ondersteunde. Europese integratie moet dan ook worden gezien in een spanningsveld tussen TransAtlantische samenwerking en eigen Europese samenwerking. Transatlanticisme was de dominante samenwerkingsvorm op het gebied van veiligheid: daarin is de NAVO altijd dominant geweest, terwijl Europese initiatieven op het gebied van veiligheidssamenwerking nooit wat zijn geworden. Op Economisch gebied was de eigen Europese component groter. Ook hier moet worden vastgesteld, dat grote delen van de economische convergentie in Europa niet tot stand zijn gekomen door Europese projecten, maar door Amerikaanse projecten en instituties zoals de goud-dollarstandaard, het IMF en de GATT (General Agreement on Trade and Tariffs, later WTO). De Amerikaanse ondersteuning voor Europese integratie had echter gevolgen voor de vorm waarin deze plaatshad, datzelfde kan gezegd worden voor de Koude Oorlog als zodanig: de twee dominante grootmachten, de VS en de Sovjet-Unie konden het niet eens worden over de toekomst van Europa. We moeten ons realiseren dat de bestaande Europese grootmachten door de Tweede Wereldoorlog verzwakt waren en daarom minder een rol konden spelen. Dat betekende dat er voor Europeanen twee mogelijkheden waren hun politiek te grondvesten: zich ofwel richten op één grootmacht (de Verenigde staten) of op zoek gaan naar een alternatief en van Europa een politiek project maken om het verleden te overwinnen. Beide processen vonden afwisselend en gelijktijdig plaats. 4.2.1 Het ontstaan van de Europese gemeenschap Het idee van Europa werd in de tweede helft van de jaren ’40 en in de vroege jaren’50 uitgedragen in twee concurrerende visies: een Britse (gesteund door Scandinavië en Ierland) waarin ruimte was voor een beperkte vorm van inter-gouvernementele samenwerking en een ‘continentaalse’ (Frankrijk, Italië, België, Nederland, Luxemburg en wanneer het mee mocht doen, West-Duitsland) visie die gestoeld was op het idee van supranationale integratie die meer de richting van federalisme opging.
28
College 4:
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoorlog – 11 februari 2016
Dit heeft alles te maken met interne Britse politiek en Franse angst voor Britse overheersing. Frankrijk zag over het algemeen het Verenigd Koninkrijk als een Trojaans paard voor de Verenigde Staten. Het zorgde er in ieder geval voor dat de in 1949 opgerichte Raad van Europa geen middel voor integratie kon worden, omdat deze organisatie half gesplitst was tussen Federalisme en minimalistische samenwerking.
4.3 De Europese gemeenschap Het integratieproces dat heeft geleid tot het ontstaan van de huidige Europese Unie is begonnen in 1951 met de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal. De EGKS kende een nadruk op economische samenwerking met het doel toekomstige animositeit tussen Frankrijk en Duitsland onmogelijk te maken. Door de Duitse en Franse zware industrie sterk aan elkaar te binden door middel van een gezamenlijk beleid op Kolen en Staalproductie zou oorlog letterlijk onmogelijk zijn geworden. Aan de andere kant hoopte Jean Monnet, de denker achter de EGKS, dat integratie in deze sector zou kunnen leiden tot verdere integratie in andere sectoren. Het doel was politiek, het middel was economisch. De EGKS is niet alleen van belang omdat ze het begin van Europese integratie is, maar ook omdat het de Europese integratie heeft vormgegeven in de institutionele zin. Met de EGKS kwam er een supranationale autoriteit (de Hoge Autoriteit) die aanzienlijke macht bezat, maar ook een eigen rechtsorgaan (Hof van Justitie) en een Algemene Europese Assemblee. Maar ook in termen van ideeën droeg de EGKS bij: de EGKS was gebaseerd op het principe van een rechtsstaat én dat zou een idee zijn dat van doorslaggevend belang zou zijn bij verdere Europese integratie. Aldus was de EGKS vader van twee gedachten: supranationalisme én de Europese rechtsorde. De EGKS zou inderdaad verder uitgebreid worden met Europese samenwerking op Europees gebied zoals de Europese Economische Gemeenschap en Euratom. Het kritische proces dat tot gang kwam door de EGKS maakte het mogelijk te denken over een Europese politieke unie. Economische integratie maakte dus politieke integratie mogelijk. Dat proces ging echter niet zonder problemen: meermaals lagen er beren op de weg of zaten grote internationaal-politieke overwegingen het proces dwars. Hierbij moet u bijvoorbeeld denken aan een ambigue houding in Frankrijk ten opzichte van West-Duitsland (Kon die laatste echt vertrouwd worden of hing het toch te veel aan de Amerikaanse leiband?) of de Franse weigering om Groot-Brittannië toe te laten tot de EEG in 1963, maar ook Willie Brandts onafhankelijke Duitse buitenlandse politiek (Ostpolitik) speelde het proces parten. In de Jaren ’70 was er sprake van grote economische problemen die Europa hard troffen maar ook tot spanningen leidden met de Verenigde Staten. Ook dit bleek een motor achter het proces van integratie te worden (bijvoorbeeld de oprichting van een Europees Monetair Systeem). Tijdens de jaren ’80 zorgde economische stagnatie ervoor dat ook het Europese project stagneerde, een periode die ook wel ‘Eurosclerose’ wordt genoemd. Aan de andere kant zorgde uitbreiding van de Europese gemeenschap er voor dat Europa zich steeds meer kon beschouwen als de vertegenwoordiger van Europa. Dit was juist een versterking van het idee van Europa en Europees zelfvertrouwen. De institutionele wordingsgeschiedenis van Europa is onderwerp van volgende colleges in deze reeks. Voor dit college rest ons de vraag hoe de Europese eenwording het idee van Europa heeft beïnvloed.
4.4 Theorieën van integratie Een van de manieren waarop Europese integratie heeft beïnvloed is door het ontstaan van een heel nieuw wetenschapsveld: dat van integratietheorie. In de praktijk volgen de verschillende theorieën om Europese integratie te verklaren ook de achterliggende aannames die politici hebben gebruikt zich met het proces van Europese integratie te engageren.
29
College 4:
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoorlog – 11 februari 2016
De invloedrijkste denkschool is die van het neo-functionalisme. Deze gaat er vanuit dat Europese integratie een eigen inherente dynamiek kent op basis van ‘spill-over’. Integratie in een domein leidt dan tot integratie in een ander domein (functionele integratie). Dit komt doordat tijdens het integratieproces politieke actoren leren hun oriëntatie en handelen te verleggen op Europese politieke instituties die belangrijk zijn geworden. Dat leidt er toe dat zij hun politieke loyaliteit zullen verleggen naar het Europese niveau. Uiteindelijk krijgt een Europese institutie (bij de Europese Unie betreft dit de Europese commissie) de taak om integratie verder te laten gaan en deze onder het mom van ‘het gezamenlijke belang’ pogen compromissen te bereiken binnen het proces van integratie. Neo-functionalisme is dus verhaal van geleidelijke integratie en een verhaal van politieke elites: voor de inwoners is geen rol weggelegd. Het is ook een tamelijk technocratisch en bureaucratisch verhaal. Het is ook een verhaal dat een top-down proces omschrijft. Tegenover het neo-functionalisme staat federalisme. Federalisme is meer een strategie dan een echte theorie. Het gaat niet uit van de elite, zoals het neo-functionalisme, maar gaat uit van de gedachte dat de massa moet worden gemobiliseerd voor het Europese project. Waar neo-functionalisme leidt tot een depolitisering van Europa en het richten op consensus, doet federalisme dit juist niet: er moet gepolitiseerd worden, want enkel op die manier kan een Europese Unie gelegitimeerd worden onder de bevolking. Het neo-functionalisme bouwt op zijn beurt voort op het functionalisme. Functionalisme gaat uit van de-politisering en een geleidelijk proces, maar mist het element van leren en de rol van de elite zoals we dat in het neo-functionalisme hebben gezien. De theorie van het neo-functionalisme is in ieder geval een goede beschrijving van de realiteit wat betreft de jaren ’50 en vroege jaren ’60. De twee grote supermachten die Europa onderling hadden verdeeld in invloedssferen hadden een stabiele situatie gecreëerd waardoor er binnen Europa eigenlijk geen noemenswaardige veiligheidsvraagstukken bestonden jegens elkaar. Dat maakte het mogelijk om het integratieproces als een top-down proces in te steken.
4.5 Het Europese project van integratie Voorheen bestond er een spanningsveld tussen verschillende ideeën van Europa. Sommige beschouwden Europa als een regio tussen vele, anderen zagen Europa als een superieur begrip. Dat eerste aspect kreeg na de Tweede Wereldoorlog echter de grootste nadruk: de Tweede Wereldoorlog en de economische verwoesting zorgen ervoor dat dat tweede aspect naar de achtergrond verdween, alhoewel het nooit helemaal verdwenen is. Het nieuwe project van Europese integratie kan gekarakteriseerd worden op basis van een aantal ideeën: 1. Waar ligt Europa? De Koude Oorlog zorgde ervoor dat Europa werd vereenzelvigd met West-Europa of zelfs nog verder werd beperkt tot de zes ondertekenaars van het verdrag van Rome dat de EEG oprichtte (1957; België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland). Hoewel sommige Europese politici, zoals Jean Monnet, claimden dat zij niet de grenzen van Europa bepaalden, maar dat deze bepaald werden door diegenen die niet wensten mee te doen, is dat niet geheel terecht, zoals mag worden vastgesteld na de weigering van Groot-Brittannië als lid in 1963. Wat we moeten vaststellen is dat Europa nu niet zo zeer werd gedefinieerd door een vaste set buitengrenzen, maar door het integratieproces dat in de kern van Europa plaatsvond. 2. Europese integratie was meer gericht op ‘down-to-earth’ vraagstukken in de economische en politieke zin en op het borgen van vrede en veiligheid dan op grote abstracte ideeën (zoals de Paneuropese Unie dat had gedaan) 3. Europese integratie had een duidelijke methode: veelal werd er gebruik gemaakt van neo-functionalistische ideeën, maar soms werden ook federale ideeën gebruikt. Neo-functionalisme voerde duidelijk de boventoon.
30
College 4:
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoorlog – 11 februari 2016
4. Europa heeft niet echt een ideologische basis: Er is geen duidelijk uitgesproken en zichtbaar Europeanisme; Het Europese project is meer één toekomst voor Europa dan dé toekomst voor Europa. 5. Ondanks Europa blijft nationalisme nog altijd sterk aanwezig in Europa. 6. Daarnaast is er de ambivalente rol van de Verenigde Staten: deze heeft Europese integratie bevorderd, maar is deels ook de ‘significant other’ tegen wier achtergrond het integratieproces als oppositie is vormgegeven. 7. Perceptie en project vallen steeds meer samen: wie het tegenwoordig over ‘Europa’ heeft, heeft het eigenlijk uitsluitend nog maar over de Europese Unie. De dominante perceptie over Europa is er een van een regio gevormd door verschillende volkeren die uit hun geschiedenis de les hebben getrokken dat dat nationalisme geen oplossing is voor grote politieke problemen. Over de manier waarop nationalisme vervangen moet worden bestaan echter twee verschillende percepties: dat van cooperatie (Groot-Brittannië en Scandinavië) én dat van supranationalisme (Continentaal Europa, de zes oprichters van de EEG in 1957.)
4.6 Andere vormen van Europa Toch mogen we ‘Europa’ niet vereenzelvigen met de Europese Unie. Na de Tweede Wereldoorlog waren er ook ander concepties over wat Europa was. Een van de thema’s die daarin een rol speelt is dat Europa werd gezien als een continent van diversiteit, complexiteit en het niet hebben van een echt centrum en de afwezigheid van uniformiteit. We kunnen dit terug zien in het denken van Milan Kundera over Midden-Europa., maar we zien het ook terug in het denken van Edgar Morin die beargumenteerde dat Europa gedefinieerd kan worden door zijn contradictoire en complexe natuur, door Europa’s kritische rationaliteit en zelfkritiek. Een andere gedachte die in de jaren ’80 van belang werd is die van de burgermaatschappij het idee dat naast de staat er ook netwerken bestonden van mensen die in oppositie tot de formele staat opereerden. Dit waren bijvoorbeeld de linkse groepen in West-Europa die zich in de jaren ’60 en ’70 verenigden met het idee de samenleving te transformeren. Dit idee van de burgermaatschappij groeide uiteindelijk uit tot het idee van een transnationale Europese burgermaatschappij als een alternatief tot de bestaande nationale burgermaatschappijen (mn. De Duitse filosoof Jürgen Habermas is een prominente denker in deze stroming). In de jaren ’80 beginnen echter ook veiligheidsvraagstukken meer en meer met een Europese bril bekeken te worden. U kunt bijvoorbeeld denken aan Gorbatsjovs denken over ‘een gemeenschappelijk Europees huis’. Maar deze visies waren niet eenduidig: volgens sommigen hoorden de Amerikanen er bij, volgens anderen niet. En ook over de rol van de Sovjet-Unie bestond onenigheid. Zogezegd waren er in de jaren ’80 meerdere debatten over wat Europa is. De eerste daarvan werd gevoerd in kringen van emigré Oost-Europeanen. (Kundera). Hier wordt Europa gepercipieerd als een Europa dat in oppositie staat ten opzichte van de Sovjet-Unie en Rusland, maar ook als een Europa dat groter is dan enkel het huidige West-Europa. Er is een deel van Europa dat vergeten is door West-Europa. Europa’s buitengrens moest worden verlegd naar het oosten, tussen Rusland en Europa. De omwentelingen in 1989-1990 werden dan ook wel gekenschetst als ‘een terugkeer naar Europa’. Naast de Centraal-Europese percepties over Europa ontstonden er echter ook Franse, Duitse en Russische percepties van Europa. Deze Europa’s waren concurrerende concepten en natuurlijk kan er niet gesproken worden van dé Franse en dé Russische percepties daar dit grote generalisaties zijn. 4.6.1 Het Duitse Europa In Duitsland maakte het debat over Centraal-Europa een ander discours los dat over Mitteleuropa: een Mitteleuropa waar ook Duitsland toe behoorde. Dit was geen culturele zone,
31
College 4:
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoorlog – 11 februari 2016
maar een politieke zone: het was een manier om de natiestaat te omzeilen om bestaande grenzen en structuren te doorbreken. Het kende rechtse, linkse en neutralistische varianten waarin sociaaldemocratische visies dominant waren. Kern was dat de bestaande staatsgrenzen een gegeven waren, maar dat de inhoud van die staatsgrenzen veranderd kon worden. Duitsland kon dus prima bestaan in twee staten, zolang de volkeren elkaar maar konden ontmoeten, cultureel contact konden hebben en economisch konden groeien. Staatsgrenzen zouden dan hun betekenis verliezen hetgeen bestaande territoriale problemen (Oder-Neisse grens) zou oplossen. 4.6.2 Het Franse Europa Het Franse denken over Europa verschilt van het Duitse en lijkt op de organisatie van de Franse staat. In het Franse denken is de staat een centraal georganiseerde en duidelijk begrensde eenheid die een missie uitdraagt. Als Europa een politieke realiteit wil worden, dan moet het die eigenschappen overnemen. In deze visie moet Europa worden wat Frankrijk had moeten zijn: Frankrijk was te klein geworden en zijn missie (die vaak vereenzelvigd wordt met de idealen van de Franse revolutie) moet door Europa worden overgenomen. Dat Europa moet een eigen politieke en veiligheidsidentiteit hebben en zijn eigen waarden en erkend worden door externe partijen. In Frankrijk is het mogelijk voor een president als Mitterrand te zeggen: ‘Hoe meer Europa er is, hoe meer Frankrijk er zal zijn’. Dat is voor op coöperatiedenken gebaseerde politici een standpunt dat niet te begrijpen is. Dit heeft te maken met het feit dat Frankrijk zichzelf ziet als een natie met een missie, Frankrijk staat voor universele waarden van mensenrechten, politieke rechten en staat die de natie belichaamt. Als die waarden door Europa worden uitgedragen is er dus zogezegd meer Frankrijk. Het Franse Europa veronderstelt een harde grens, terwijl het Duitse Europa misschien wel hele vage grenzen heeft en mengvormen kent. Frankrijk is geïnteresseerd in de buitenkant van Europa terwijl Duitsland geïnteresseerd is in de binnenkant. Duitsland zag Europa als een manier om Duitsland verder te kunnen ontplooien én niet gehinderd te worden door de Koude oorlog en grenzen, Frankrijk zag het als een manier om zijn eigen waarden te verspreiden. 4.6.3 Het Russische Europa Gorbatsjov sprak over een ‘gemeenschappelijk Europees huis’. Dat lijkt wel op eerdere Sovjet-politieke beelden over een gezamenlijk Europa, maar toch is het niet hetzelfde: Gorbatsjov benadrukte vooral de gemeenschappelijke culturele en historische erfenis. Daarop zou een nieuwe politieke constellatie gegrondvest kunnen worden. Het was voor Gorbatsjov een extra argument voor hervormingen intern. Belangrijk is dat in dit gemeenschappelijk Europees huis er ook ruimte was voor de Verenigde Staten. Het doel van het Europese huis is vooral om de Russen binnenboord te houden. Het beleid was om Moskou een duidelijke aanwezigheid te geven op het Europese huis en daarmee zeggenschap te geven over de toekomstige ordening van Europa; Rusland wil dus niet buitengesloten raken. Het is daarom niet verrassend dat tijdens de jaren ’80 de Sovjet-Unie vooral vertrouwde op het CVSE Helsinki-proces. Wat moeten we met al deze Europa’s? Het belangrijkste is om te beseffen dat er dus niet één Europa is en dat deze verschillende visies tegelijkertijd naast elkaar bestaan en ontwikkeld worden. Er is dus geen proces van Europeanisering, maar meerdere gelijkgaande processen. Het is belangrijk te beseffen dat ideeën over grote Europese projecten na de jaren ’80 vooral voortkwamen uit de Franse gedachte, terwijl Duitsland vooral op een bilaterale manier poogde politiek te bedrijven in Oost-Europa. Sinds eind jaren ’80 heeft Europa zich dus ontwikkeld langs drie lijnen, aan de ene kant zijn bestaande institutionele structuren als de Europese Unie en de CVSE (OVSE) versterkt, ter-
32
College 4:
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoorlog – 11 februari 2016
wijl aan de andere kant informele (Duitse) netwerken ook een grotere rol zijn gaan spelen. Ieder werkt op zijn eigen niveau en wordt als het ware door elkaar voortgedreven. De versterking van de EU dient de Franse visie, de versterking van de OVSE in de jaren ’90 (sindsdien is die versterking volledig teniet gedaan) dient de Russische visie (en ook Amerikaanse belangen) terwijl de informele netwerken de Duitse belangen dienen. Wat we kunnen waarnemen in het huidige Europa is een complexe wirwar van overlappende autoriteiten. Sommige domeinen worden uitsluitend op Europees niveau afgehandeld, anderen uitsluitend op het niveau van de staat en weer andere op nog lagere niveaus. Op zich is dat altijd al zo geweest, sommige zaken werden op bepaalde niveaus afgehandeld. Nieuw is echter dat er niet meer een niveau is het primaat heeft. Drie belangrijke principes die Europa sinds 1648 hebben bepaald: soevereiniteit, exclusiviteit en territorialiteit zijn langzaam aan het verdwijnen. Dat betekent echter niet dat Europa bezig is een soort superstaat met soevereiniteit te worden. Europa mag sinds het verdrag van Maastricht (1992) zich enkel bemoeien met zaken waarvan het een voordeel inhoudt dat op Europees niveau af te handelen (subsidiariteitsbeginsel). Andere zaken worden afgehandeld op het niveau van de natiestaat of juist buiten de EU om op het gebied van inter-statelijke betrekkingen. Ole Waever, een prominent denker op het gebied van Europese integratie, heeft betoogd dat dit echter niet betekent dat soevereiniteit op zichzelf overgaat naar de Europese Unie of verdwijnt in de natiestaat. Wat we eigenlijk meemaken is het einde van de territoriale staat, terwijl de natie als zodanig blijft bestaan. De natie is in de 19e eeuw gekoppeld geraakt aan de staat, en die koppeling wordt nu ongedaan gemaakt.
4.7 Een regionaal Europa Een ander fenomeen dat optreedt is dat het woord ‘regio’ binnen de Europese context nieuwe betekenissen heeft gekregen én nieuwe rollen is gaan vervullen. Met regio bedoelen we dan een grensoverschrijdende regio, bijvoorbeeld dicht bij huis de ‘Eems-Dollardregio’, maar ook de SaarLorLux regio die delen van Frankrijk, Luxemburg, Duitsland en België omvat of de Donau-regio. Binnen dit soort regio’s is er sprake van een groeiende mate van internationale samenwerking, soms tussen landen (in de ouderwetse zin), maar soms op hele gemengde niveaus zoals tussen onderdelen van landen, of tussen onderdelen van landen en landen. Sommige aanhangers van de regio’s vinden dat de regio’s ‘waarlijke’ zijn dan andere vormen van gemeenschap, zoals de natiestaat. Het lijkt daarmee erg op de retoriek van de natiestaat, maar dan op een lager niveau. Zij betogen dat naties kunstmatige constructen zijn die door een politiek project zijn gecreëerd. Regionalisten betogen dat de natiestaat niet natuurlijk is, terwijl regio’s dat wel zijn. In werkelijkheid geldr voor regio-identiteiten hetzelfde als nationale identiteiten. Cruciaal is echter dat deze regio’s vaak het concept van Europa gebruiken om zichzelf te legitimeren. Als het concept van regio wordt opgerekt zodat het ook delen van natiestaten, zonder grensoverstijgend karakter, bevat kunnen we zelfs zien dat sommige regio’s zoals Vlaanderen, Catalonië en Schotland zelfs natie-afwijzende afscheiding combineren met een sterk Europees gevoel. Daarvoor hoeft u alleen maar te kijken naar politici als Bart de Wever die betogen dat Europa de natiestaat en daarmee de Belgische staat overbodig heeft gemaakt, of naar de recente referenda in Schotland en Catalonië. Maar om terug te keren naar trans-grensregio’s. Regio’s worden niet de enige legitieme politieke organisatievorm. Ze komen op naast de bestaande natiestaat, interstatelijke samenwerking en supranationale samenwerking. We kunnen ons dan ook afvragen of ‘het Europa van de regio’s’ daadwerkelijk verder gaat dan de natie of slechts de natie in een veelvoud imiteert. Een interessante gedachte is dat regionalisme het mogelijk moet maken dat etnische minderheden contact kunnen hebben met hun ‘broeders’ in andere landen zonder dat het idee
33
College 4:
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoorlog – 11 februari 2016
van grensconflicten om de hoek komt kijken. Regio’s hebben dus ook een veiligheidsdimensie. Waarom komt dit idee van de regio’s zo sterk op? Deels heeft dit te maken met het wijzigen van de politieke constellatie na de koude oorlog, waarin de invloed van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie minder is geworden, maar belangrijker nog, juist omdat de Europese Unie geen algehele taal heeft of strak geregeld centraal aangestuurd schoolsysteem maakt de EU het mogelijk om samen met verdergaande Europeanisering en ook regionale entiteiten onder het niveau van de natie te ontwikkelen. Dit is begonnen met kleine binnenstatelijke regio’s en is daarna uitgegroeid tot trans-grensregio’s. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat de EU of de regio’s de natiestaat in het geheel zullen vervangen. Een Europa van geatomiseerde regio’s is niet levensvatbaar, terwijl een Europa van natiestaten dat waarschijnlijk ook niet is.
4.8 Europa’s grenzen Europa na de Koude Oorlog heeft zich ontwikkeld tot een systeem van concentrische cirkels. Dit betekent dat het mogelijk is dat Europa de facto vorm heeft gekregen als de EU, en dat de belangrijke ontwikkelingen van Europa ook uit Brussel zijn voortgekomen, terwijl niet alle Europese landen lid zijn van de EU of in alle initiatieven participeren. Dat betekent dus dat Europa geen duidelijke oostgrens heeft. In sommige contexten doet Oekraïne mee, en Rusland niet, of doet Moldavië mee en de Baltische staten niet. Europa wordt steeds dunner naarmate men naar het oosten gaat.
4.9 Definities van Europa Maar hoe moeten we Europa dan definiëren? Allereerst kan dit gebeuren door Europa ‘negatief’ te definiëren. Wat zijn de significant others waar Europa zich probeert tegen af te zetten? We kunnen dan denken aan Rusland, het Midden-Oosten maar ook aan de Verenigde Staten en Japan. Het probleem met dit soort definities is dat ze, wel gebezigd worden, maar niet tot oplossingen leiden. Misschien komt dit omdat Europa sinds het einde van de Koude oorlog een duidelijke opponent mist, maar misschien kunnen in het huidige tijdsgewricht het hernieuwde assertieve Rusland of de opkomst van de Islamitische staat die rol spelen. Europa kan ook positief worden gedefinieerd. Het probleem is dat het Europese idee geen stilstaande entiteit is en een grote variëteit aan betekenissen kennen. Toch kunnen we zeggen dat Europa een aantal politieke principes deelt: democratie, vrijheid van meningsuiting en het respecteren van een grondwet. Maar deze ideeën zijn niet exclusief Europees. Meer culturele positieve benaderingen zijn ook niet zonder problemen? Horen bepaalde vormen van Christendom nu wel of niet bij Europa? En de Islam dan? Horen bepaalde culturen wel of niet bij Europa? Het zijn allemaal vragen waarop geen eenduidig antwoord bestaat en waarop ook nooit een eenduidig antwoord op zal ontstaan. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat er een Europese natiestaat zal ontstaan. (Waarover meer in het laatste college van deze cyclus). We moeten ons realiseren dat identiteit echter een dynamisch construct is en dat een persoon meer dan een identiteit kan hebben: u voelt zich wellicht tegelijkertijd Europaan, Nederlander, Stadjer, Links of Rechts. Als er dus een Europese identiteit zal ontstaan, zal deze niet exclusief zijn. We kunnen ons ook afvragen of het nodig is zo’n identiteit te ontwikkelen. We mogen in ieder geval concluderen dat er een spanningsveld bestaat tussen economisch naar elkaar toegroeien en globalisering aan de ene kant en culturele gemeenschappen die niet in staat zijn zich onbeperkt uit te breiden. Dat betekent dat er twee richtingen zijn om op te gaan:
34
College 4:
Denken over Europa ná de Tweede Wereldoorlog – 11 februari 2016
1. Een compromis: Een Europa dat groot genoeg is in economische termen, maar klein genoeg is om een culturele gemeenschap te zijn 2. Een Postmoderne meervoudige identiteit binnen Europa. Het probleem met de laatste aanpak is dat op een gegeven moment iedere stad wellicht een vertegenwoordiger naar Brussel moet sturen. Dat is niet werkbaar. Meer werkbaar model zal een Europa zijn dat een mengelmoes is tussen het Franse model van een Europese staatnatie en een Duits model waarin de natie als culturele gemeenschap beide van belang zijn. Voor het eerste is het van belang dat Europese structuren hard zijn, en bij het tweede is het van belang dat de koppeling tussen natie en staat overbodig worden.
4.10 Het belang van het idee van Europa Is het idee van Europa vandaag de dag nog van belang? Het antwoord is waarschijnlijk ja. Want sinds de jaren ’80 is er sprake van een samenloop van percepties over Europa en politieke projecten over Europa in een mate waarin we dat nog nooit hebben gezien. Voor de politieke ontwikkeling van Europa blijft het idee van Europa dus van belang. Zelfs in extremen: als Europa desintegreert, zal dat iets zeggen over het idee van Europa, integreert het verder of anders, zegt dat ook iets over het idee van Europa. Het idee van Europa blijft ook van belang omdat er nog altijd concurrentie bestaat tussen verschillende ideeën over Europa. Er staan romantische en organische concepten van Europese identiteit tegenover rationalistische en politieke concepten van Europa. Een derde reden waarom het idee van Europa van belang blijft is dat er nog altijd een spanning blijft bestaan tussen de constructie van een Europa op basis van gedeelde waarden en een Europa op basis van een waargenomen externe dreiging. Dit laatste kunt u zien aan het heropstarten van de toetredingsonderhandelingen met Turkije binnen het kader van de vluchtelingenpolitiek en de recente versnelling van integratie in het Oosten van Europa (Oekraïne, Moldavië) binnen het kader van de toegenomen assertiviteit van Rusland. Europa zal dus altijd gekenmerkt worden door een fundamentele onzekerheid over wat Europa nu eigenlijk is. Ondanks dat bestaat Europa! Dat is wonderlijk, maar zeer interessant. Met de kennis over het idee Europa op zak, kunnen we de geschiedenis van Europese integratie (hoe zijn al die Europese instituties nu eigenlijk ontstaan?) beter begrijpen. Het is deze geschiedenis die in de komende colleges aan bod zal komen.
35